Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
MTN850-A
BS2-F8199-D0
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de
machine te blijven als deze wordt verkocht.
DAU70071
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
DECLARATION of CONFORMITY
For
Product: IMMOBILIZER
Model: 1RC-00
Supplied by
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
R&TTE Directive
(Article 3.1(a) Safety)
R&TTE Directive
(Article 3.1(b) EMC)
R&TTE Directive
(Article 3.2 Spectrum)
We declare under our sole responsibility that the Product (s) is conformity with the essential
Radio and Telecommunication Terminal Equipment (R&TTE) Directive (1999/5/EC).
Date of issue:
Signature of Responsible Person:
Standard used for comply
EN 60950-1: 2006 + Amd.11:2009 + Amd.1:2010 +
Amd.12: 2011 + Amd.2:2013
EN 62479: 2010
97/24/EC from 17.06.1997
EN 300 330-1 V1.8.1
EN 300 330-2 V1.6.1
Means of Conformity
requirements and other relevant requirements of the
April 28, 2016
Hiroshi Kamiiizaka
GENERAL MANAGER
QUALITY ASSURANCE DIV.
Technical Construction File held by
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
CONFORMITEITSVERKLARING
Voor
Product: STARTBLOKKERING
Model: 1RC-00
Geleverd door
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
R&TTE-richtlijn
(Artikel 3.1(a) Veiligheid)
R&TTE-richtlijn
(Artikel 3.1(b) EMC)
R&TTE-richtlijn
(Artikel 3.2 Spectrum)
Wij verklaren geheel voor eigen verantwoordelijkheid dat het/de product(en) voldoen aan de
essentiële vereisten en andere toepasselijke vereisten van de richtlijn betreffende
radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur (R&TTE) (1999/5/EG).
Datum van afgifte:
Handtekening van verantwoordelijke persoon:
Norm waarop beoordeling is gebaseerd
EN 60950-1: 2006 + Amd.11:2009 + Amd.1:2010 +
Amd.12: 2011 + Amd.2:2013
EN 62479: 2010
97/24/EG van 17.06.1997
EN 300 330-1 V1.8.1
EN 300 330-2 V1.6.1
Conformiteitsbeoordeling
28 april 2016
Hiroshi Kamiiizaka
GENERAL MANAGER
QUALITY ASSURANCE DIV.
Technisch constructiedossier bewaard door
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
Inleiding
WAARSCHUWING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de MTN850-A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MTN850-A. De
Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10032
Belangrijke informatie in de handleiding
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan
resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om
schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Index ................................................ 11-1
Veiligheidsinformatie
1
Wees een verantwoordelijke eigenaar
2
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bedie-
3
ning ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
4
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
5
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
6
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
7
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
8
9
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
10
11
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets zon-
12
der passende rijopleiding of instruc-
ties. Neem rijlessen. Beginners
DAU1028B
moeten les krijgen van een gediplomeerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in de
buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende
inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 5-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een motorfiets zonder voldoende kennis.
Neem contact op met een bevoegde motorfietsdealer voor informatie
over het basisonderhoud van een
motorfiets. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen
worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
1-1
Veiligheidsinformatie
bent met de motor en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is om
beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor
off-roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan
uw zicht door de rijwind verslechteren,
waardoor u gevaren mogelijk te laat
opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet
zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
1-2
Veiligheidsinformatie
1
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht ge-
2
ventileerde of deels afgesloten ruimtes
zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
3
4
5
6
7
8
9
10
11
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hieronder
volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van
uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
12
Maximale belasting:
174 kg (384 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine
vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
1-3
Veiligheidsinformatie
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 7-19
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt vervoeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde versnellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onder-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
1-4
Veiligheidsinformatie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
delen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.
11
12
1-5
Aanzicht linkerzijde
34 5,6,789
1012 11
1, 2
Beschrijving
DAU10411
1
2
3
4
5
1. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 4-20)
2. Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 4-20)
3. Stelschroef voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 4-22)
9. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 4-22)
10.Schakelpedaal (pagina 4-13)
11.Olieaftapplug (pagina 7-12)
12.Aftapplug koelvloeistof (pagina 7-16)
2-1
6
7
8
9
10
11
12
Beschrijving
14
6789105
2, 3
1
Aanzicht rechterzijde
2
3
4
5
DAU10421
6
7
8
9
1. Tankdop (pagina 4-15)
10
2. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 4-20)
3. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 4-20)
4. Zekeringenkastje 1 (pagina 7-33)
11
5. Koelvloeistofreservoir (pagina 7-15)
6. Kijkglas olieniveau (pagina 7-12)
12
7. Olievuldop (pagina 7-12)
8. Rempedaal (pagina 4-14)
9. Remlichtschakelaar (pagina 7-23)
10.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 7-24)
2-2
Bedieningen en instrumenten
12345678
Beschrijving
DAU10431
1
2
3
4
5
1. Koppelingshendel (pagina 4-13)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 4-3)
3. Contactslot/stuurslot (pagina 4-2)
4. Multifunctionele meter (pagina 4-7)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 7-24)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 4-3)
7. Gasgreep (pagina 7-18)
8. Remhendel (pagina 4-14)
6
7
8
9
10
11
12
2-3
Speciale kenmerken
WAARSCHUWING
OPMERKING
WAARSCHUWING
1
1
D-mode (rijmodus)
D-mode is een elektronisch geregeld motorprestatiesysteem. Dit model biedt drie rij-
2
modi: “STD”, “A” en “B”.
3
Wijzig de rijmodus niet tijdens het rijden.
4
5
6
7
8
1. Rijmodusschakelaar “MODE”
Druk met de gasgreep gesloten op deze
9
schakelaar om de rijmodus te wisselen in
de onderstaande volgorde:
10
STD A B STD
DAU76422
DWA18440
4-10).
De huidige rijmodus wordt opgeslagen
wanneer de machine wordt uitgeschakeld.
Modus “STD”
Modus “STD” is geschikt voor uiteenlopende rijomstandigheden.
Deze modus biedt een soepel en sportief rijgedrag van het lage- tot het hogetoerenbereik.
Modus “A”
Modus “A” biedt een sportievere motorrespons in het lage en middenbereik in vergelijking met de modus “STD”.
Modus “B”
Modus “B” biedt een wat minder scherpe
respons in vergelijking met de modus “STD”
voor rijsituaties om die een sensitieve gasrespons vragen.
DAU76432
Tractieregeling
De tractieregeling (TCS) draagt bij aan het
behouden van grip bij het optrekken op
gladde oppervlakken, zoals onverharde of
natte wegen. Wanneer sensoren detecteren dat het achterwiel begint te slippen (ongecontroleerde slip), grijpt de tractieregeling
in door het motorvermogen te reguleren totdat de grip is hersteld.
DWA15432
De tractieregeling vormt geen vervanging voor verstandig rijgedrag dat is
aangepast aan de omstandigheden. De
tractieregeling biedt geen bescherming
tegen gripverlies door te snel ingaan van
bochten, snel optrekken bij schuin overhangen of door remmen, en kan wegglijden van het voorwiel niet voorkomen.
Rijd altijd voorzichtig op oppervlakken
die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd
bijzonder gladde oppervlakken.
11
12
Zorg ervoor dat u elke rijmodus be-
grijpt alvorens de rijmodusschakelaar
te bedienen.
De huidige rijmodus wordt weergege-
ven in de rijmodusweergave (pagina
3-1
Speciale kenmerken
OPMERKING
LET OP
1
Tractieregeling instellen
1. Schakelaar tractieregeling “TCS”
Druk met de gasgreep gesloten deze schakelaar omlaag om te wisselen van TCS “1”
naar TCS “2”. Druk de schakelaar omhoog
om te wisselen van “2” naar “1”.
Houd terwijl de machine stilstaat deze schakelaar twee seconden omhoog gedrukt om
het systeem uit te schakelen. Druk omlaag
om het systeem in te schakelen.
De huidige TCS-instelling wordt weer-
gegeven in de TCS-weergave (pagina
4-10).
De tractieregeling kan alleen worden
in- of uitgeschakeld wanneer de machine stilstaat.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt
gedraaid, wordt de tractieregeling in-
geschakeld en ingesteld op “1” of “2”
(welke het laatst was geselecteerd).
Als de machine vast is komen te zitten
in modder, zand of een ander zacht
oppervlak, schakel dan de tractieregeling uit om het vrijmaken van het achterwiel te vergemakkelijken.
TCS “OFF”
In de modus TCS “OFF” is de tractieregeling uitgeschakeld.
TCS “1”
In de modus TCS “1” wordt de ondersteuning van de tractieregeling geminimaliseerd.
TCS “2”
In de modus TCS “2” wordt de ondersteuning van de tractieregeling gemaximaliseerd en wordt de wielslip het meest
geregeld.
12
1. Controlelampje tractieregeling “”
2. Waarschuwingslampje motorstoring “”
Het controlelampje “” knippert als de
tractieregeling is ingeschakeld. U hoort mogelijk kleine veranderingen in het motor- en
uitlaatgeluid wanneer de tractieregeling
wordt ingeschakeld.
Als de tractieregeling op “OFF” wordt ingesteld, gaat het controlelampje “” branden.
DCA16801
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
banden. (Zie pagina 7-19.) Bij gebruik
van banden met een andere maat zal de
tractieregeling de wielrotatie niet nauwkeurig kunnen regelen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
3-2
Speciale kenmerken
OPMERKING
OPMERKING
De tractieregeling terugstellen
1
De tractieregeling wordt automatisch uitgeschakeld wanneer:
het voor- of achterwiel van de grond
2
komt tijdens het rijden.
tijdens het rijden overmatige wielslip
3
4
5
6
7
8
9
van het achterwiel wordt gedetecteerd.
een van de wielen wordt rondgedraaid
terwijl de sleutel op “ON” staat (zoals
bij het uitvoeren van onderhoud).
Als de tractieregeling wordt uitgeschakeld,
gaan zowel het controlelampje “” als het
waarschuwingslampje “” branden.
Probeer als dit gebeurt het systeem als
volgt terug te stellen.
1. Stop de machine en draai de sleutel
naar “OFF”.
2. Wacht enkele seconden en draai dan
de sleutel terug naar “ON”.
3. Het controlelampje “” dient uit te
gaan en het systeem dient te worden
ingeschakeld.
10
Als het controlelampje “” na het terugstellen blijft branden, kan nog steeds met de
11
machine worden gereden; laat de machine
echter zo snel mogelijk nakijken door uw
Yamaha dealer.
12
4. Laat een Yamaha dealer het voertuig
nakijken en het controlelampje “”
uitschakelen.
DAU76401
Snelschakelsysteem
Het snelschakelsysteem (QS) maakt bij
volgas elektronisch ondersteund opschakelen zonder koppelingshendel mogelijk. Als
de schakelschakelaar beweging van het
schakelpedaal (pagina 4-13) detecteert,
worden het motorvermogen en aandrijfkoppel tijdelijk aangepast om het opschakelen
mogelijk te maken.
Het snelschakelsysteem werkt bij
snelheden van minimaal 20 km/h (12
mi/h) met een motortoerental van
2300 tpm of hoger en alleen bij optrekken.
Het werkt niet als de koppelingshendel
wordt ingetrokken.
3-3
Functies van instrumenten en bedieningselementen
LET OP
DAU10978
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van de startblok-
kering (Zie pagina 4-6.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11822
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle
sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van
het voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
4-1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
P
ON
OFF
LOCK
12
1
Contactslot/stuurslot
2
3
4
5
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssyste-
6
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
7
hierna beschreven.
8
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
9
een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op ver-
10
lies te minimaliseren.
11
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
12
van stroom. De instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en de
DAU10474
DAU36872
parkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat de
sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als
de motor afslaat.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een ongeval.
DAU1068B
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
4-2
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
Als het stuur niet wordt vergrendeld, probeer het dan iets terug naar rechts te draaien.
Functies van instrumenten en bedieningselementen
LET OP
OPMERKING
12
2
3
4
1
5
1
2
3
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in de stand “LOCK” in en
draai deze dan naar “OFF”.
(Parkeren)
De alarmverlichting en richtingaanwijzers
kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
Als u de alarmverlichting of de richtingaanwijzers langdurig gebruikt, kan dit de
accu ontladen.
DAU59680
DCA20760
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
5. Schakelaar tractieregeling “TCS”
DAU66054
Rechts
1. Startschakelaar/noodstopschakelaar “/
/”
2. Rijmodusschakelaar “MODE”
3. Schakelaar alarmverlichting “ ”
DAU76731
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om met de koplampen een lichtsignaal te geven.
Als de dimlichtschakelaar is ingesteld op
“”, heeft de lichtsignaalschakelaar geen
effect.
DAU66021
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht. (Zie pagina 7-35.)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
4-3
Functies van instrumenten en bedieningselementen
LET OP
213 49105 6 7 8
11
ABS
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
1
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
2
kelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richting-
3
aanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
4
de middenstand.
5
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
6
7
Schakelaar tractieregeling “TCS”
Zie pagina 3-1 voor uitleg over de werking
van de tractieregeling.
8
Stop/Run/Start-schakelaar “//”
9
Om de motor te starten met de startmotor,
zet u deze schakelaar op “” en drukt u de
10
schakelaar vervolgens omlaag naar “ ”.
Zie pagina 6-1 voor startinstructies voordat
u de motor start.
11
Zet deze schakelaar op “” om de motor
direct uit te schakelen in een noodgeval, zo-
12
als wanneer de machine omslaat of als de
gaskabel blijft hangen.
DAU66040
DAU66030
DAU73961
DAU66060
DAU66010
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
Dit controlelampje knippert wanneer een
richtingaanwijzer knippert.
DAU11061
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU77380
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden gaan
branden en dan uitgaan.
Als het waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid of blijft branden terwijl het
olieniveau correct is (zie pagina 7-12), laat
de machine dan controleren door een
Yamaha dealer.
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of bij
plotseling afremmen of optrekken, er is
dan echter geen sprake van een storing.
Als er een probleem wordt gedetec-
teerd in het circuit van het waarschuwingslampje olieniveau, knippert het
waarschuwingslampje olieniveau herhaaldelijk. Als dit zich voordoet, vraag
dan een Yamaha-dealer de machine
te controleren.
DAU11447
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radiator.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 7-39 nadere instructies vermeld.
DAU73171
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
er een storing wordt gedetecteerd in de motor of een ander regelsysteem van de machine. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het boorddiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplich-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
4-5
Functies van instrumenten en bedieningselementen
WAARSCHUWING
ABS
ten en dan uitgaan.
1
Als het waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid of blijft branden, vraag dan
2
uw Yamaha dealer om de machine na te
zien.
3
ABS-waarschuwingslampje “”
4
Onder normale omstandigheden gaat dit
waarschuwingslampje branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en gaat het uit
5
zodra met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger wordt gereden.
6
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
7
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
8
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
9
gereden
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet zo snel mogelijk een
10
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 4-14 voor uitleg over de werking
11
van het ABS-systeem.)
12
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
DAU69891
DWA16041
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of
als het waarschuwingslampje tijdens het
rijden gaat branden of knipperen, keert
het remsysteem terug naar conventioneel remmen. Als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet, of als
het waarschuwingslampje helemaal niet
gaat branden, rij dan extra voorzichtig
om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het remsysteem en de elektrische circuits zo
snel mogelijk door een Yamaha dealer
controleren.
DAU77001
Controlelampje tractieregeling “”
Bij een normale werking knippert dit controlelampje als de tractieregeling is ingeschakeld.
Als de tractieregeling is uitgeschakeld (pagina 3-1), gaat dit controlelampje branden.
Als de tractieregeling tijdens het rijden
wordt uitgeschakeld, gaan dit controlelampje en het waarschuwingslampje motorstoring branden.
DAU76411
Controlelampje snelschakelen “”
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
wordt het snelschakelsysteem (pagina 3-3)
ingeschakeld en gaat dit controlelampje
branden.
Als een storing wordt gedetecteerd in het
snelschakelsysteem, gaat dit lampje uit en
is het snelschakelsysteem niet beschikbaar. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU73120
Controlelampje startblokkering “”
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
continu te knipperen om aan te geven dat
het startblokkeersysteem is ingeschakeld.
Het controlelampje stopt na 24 uur met
knipperen, maar het startblokkeersysteem
blijft ingeschakeld.
Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het controlelampje
moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Als het controlelampje niet gaat branden
wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, blijft branden of in een patroon knippert, laat de machine dan nazien door een
Yamaha dealer. (Als er een probleem wordt
gedetecteerd in het startblokkeersysteem,
gaat het controlelampje startblokkering in
een patroon knipperen.)
4-6
Functies van instrumenten en bedieningselementen
OPMERKING
WAARSCHUWING
21
124356
789
Als het controlelampje startblokkering knippert in het patroon 5 keer langzaam gevolgd
door 2 keer snel, betreft dit mogelijk een
storing in het transpondersignaal. Als deze
fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
Multifunctionele meter
DAU77051
1
2
3
1. Houd andere startblokkeersleutels uit
de buurt van het contactslot. Andere
startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor weigert te starten.
2. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
3. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
4. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan de machine en alle 3 sleutels naar een Yamaha dealer en laat
de standaardsleutels opnieuw coderen.
4
1. “SELECT”-toets
2. “RESET”-toets
1. Aanduiding ingeschakelde versnelling
2. Toerenteller
3. Eco-controlelampje “ECO”
4. TCS-weergave
5. Rijmodusweergave
6. Brandstofniveaumeter
7. Multifunctioneel display
8. Klok
9. Snelheidsmeter
DWA12423
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het aanbrengen van wijzigingen tijdens
het rijden kan u afleiden en vergroot het
risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:
4-7
5
6
7
8
9
10
11
12
Functies van instrumenten en bedieningselementen
OPMERKING
LET OP
1
21
1
een snelheidsmeter
1
een toerenteller
een klok
een brandstofniveaumeter
2
een eco-controlelampje
een aanduiding voor de ingeschakelde
3
versnelling
een rijmodusweergave
een TCS-weergave
4
een multifunctioneel display
5
Draai de sleutel naar “ON” alvorens de
6
7
“SELECT”-toets en “RESET”-toets te
gebruiken om de multifunctionele meter in te stellen, behalve bij het wisselen naar de helderheidsregeling of om
de klok weer te geven.
Om te wisselen tussen de kilometer-
8
9
en mijlenweergave van de snelheidsmeter en het multifunctionele display
houdt u de “SELECT”-toets een seconde lang ingedrukt.
10
11
12
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
Toerenteller
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de toerenteller kan de bestuurder het
4-8
motortoerental controleren en dit binnen het
ideale bereik houden.
DCA10032
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 11250 tpm en hoger
Klok
1. Klok
De klok maakt gebruik van een 12-uursysteem. Wanneer de sleutel niet in de stand
“ON” staat, kan de klok worden weergegeven door op de “SELECT”-toets te drukken.
De klok instellen
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets en de “RESET”-toets tegelijkertijd twee secon-
Functies van instrumenten en bedieningselementen
OPMERKING
OPMERKING
1
1
12
den ingedrukt.
3. Als de urenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets
om de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Gebruik de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets om de instellingen te bevestigen en de klok aan
te zetten.
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen van “F” (vol) naar “E”
(leeg) naarmate het brandstofniveau verder
daalt. Als het laatste segment begint te
knipperen, dient u zo snel mogelijk te tanken.
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
1
Rijd met een constante snelheid.
Als er een probleem wordt gedetecteerd in
het elektrische circuit, gaan de segmenten
van de brandstofniveaumeter en “ ” knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan een
Yamaha dealer de machine te controleren.
Eco-controlelampje
Selecteer de versnelling die geschikt is
voor de snelheid van de machine.
Aanduiding ingeschakelde versnelling
2
3
4
5
6
7
1. Aanduiding ingeschakelde versnelling
2. Vrijstandcontrolelampje “”
Deze aanduiding geeft aan welke versnel-
1. Eco-controlelampje “ECO”
Dit controlelampje gaat aan wanneer de
machine wordt gebruikt op een milieuvriendelijke, energiezuinige manier. Het controlelampje gaat uit als u de machine stopt.
Hierna volgen enkele tips om het brandstofverbruik te verlagen:
4-9
ling is ingeschakeld. De vrijstand wordt aangegeven door “ ” en door het
vrijstandcontrolelampje.
8
9
10
11
12
Functies van instrumenten en bedieningselementen
OPMERKING
1
1
1
Rijmodusweergave
1
2
3
4
5
1. Rijmodusweergave
Deze weergave geeft aan welke rijmodus is
6
geselecteerd: “STD”, “A” of “B”. Zie pagina
3-1 voor meer informatie over de modi en
7
hoe u deze kunt selecteren.
TCS-weergave
8
9
10
11
12
1. TCS-weergave
Deze weergave geeft aan welke instelling
van de tractieregeling is geselecteerd: “1”,
“2” of “OFF”. Zie voor meer informatie over
de TCS-instellingen en hoe u deze kunt selecteren pagina 3-1.
Multifunctioneel display
1. Multifunctioneel display
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
een kilometerteller
twee rittellers
tuur
een helderheidsregeling
De kilometerteller wordt vergrendeld
bij 999999 en kan niet worden teruggesteld.
De rittellers worden vergrendeld bij
9999.9, maar kunnen handmatig worden teruggesteld.
Druk op de toets “SELECT” om te schakelen tussen de weergaven voor huidig brandstofverbruik “km/L” of “L/100 km”,
gemiddeld brandstofverbruik “AVE_ _._ km/
L” of “AVE_ _._ L/100 km”, koelvloeistoftemperatuur “C”, luchtaanzuigtemperatuur
“Air_ _ C”, kilometerteller “ODO” en ritteller
“TRIP 1” en “TRIP 2” in de volgende volgorde:
km/L of L/100 km AVE_ _._ km/L of
AVE_ _._ L/100 km C Air_ _ C
ODO TRIP 1 TRIP 2
een ritteller brandstofreserve
een weergave huidig brandstofver-
bruik
een weergave gemiddeld brandstof-
verbruik
een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
Als de weergave-eenheden zijn ingesteld
op mijlen:
km/L, L/100 km of MPG AVE_ _._ km/L,
AVE_ _._ L/100 km of AVE_ _._ MPG C Air_ _ C ODO TRIP 1 TRIP 2
een weergave luchtaanzuigtempera-
4-10
Functies van instrumenten en bedieningselementen
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
1
1
Druk op de toets “RESET” om in omgekeerde volgorde te schakelen tussen de weergaven.
Als het laatste segment van de brandstofniveaumeter begint te knipperen, wisselt de
weergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller “F-TRIP” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven.
Druk in dat geval op de “SELECT”-toets om
de weergave te wisselen in de onderstaande volgorde:
F-TRIP km/L of L/100 km AVE_ _._
km/L of AVE_ _._ L/100 km C Air_ _
C ODO TRIP 1 TRIP 2 F-TRIP
Als de weergave-eenheden zijn ingesteld
op mijlen:
F-TRIP km/L, L/100 km of MPG AVE_
_._ km/L, AVE_ _._ L/100 km of AVE_ _._
MPG C Air_ _ C ODO TRIP 1
TRIP 2 F-TRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen,
selecteert u deze door op de “SELECT”-toets te drukken en dan de
“RESET”-toets een seconde lang ingedrukt te houden.
Als u de brandstofreserve-ritteller niet
handmatig terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra u na het
tanken 5 km (3 mi) hebt gereden. De
ritteller verdwijnt dan vanzelf van het
display.
Modus huidig brandstofverbruik
“L/100 km”: De hoeveelheid brandstof
die nodig is om onder de huidige rijomstandigheden 100 km af te leggen
wordt weergegeven.
“MPG”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden afgelegd met 1.0 Imp.gal brandstof
wordt weergegeven.
Houd de “SELECT”-toets een seconde lang
ingedrukt om te wisselen tussen de weergave-instellingen voor het huidige brandstofverbruik.
Bij snelheden onder 20 km/h (12 mi/h)
wordt “_ _._” weergegeven.
1
2
3
4
5
6
7
Modus gemiddeld brandstofverbruik
8
1. Weergave huidig brandstofverbruik
De weergave van het huidige brandstofverbruik kan worden ingesteld op “km/L”, “L/
100 km” of “MPG” (als de weergave-eenheden zijn ingesteld op mijlen).
“km/L”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden afgelegd met 1.0 L brandstof wordt
weergegeven.
4-11
1. Weergave gemiddeld brandstofverbruik
Deze weergave toont het gemiddelde
9
10
11
12
Functies van instrumenten en bedieningselementen
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
1
1
brandstofverbruik sinds de weergave op nul
1
is teruggezet.
De weergave van het gemiddelde brandstofverbruik kan worden ingesteld op “AVE_
2
_._ km/L”, “AVE_ _._ L/100 km” of “AVE_
_._ MPG” (als de weergave-eenheden zijn
3
ingesteld op mijlen).
“AVE_ _._ km/L”: De gemiddelde af-
4
stand die kan worden afgelegd op 1.0
L brandstof wordt weergegeven.
“AVE_ _._ L/100 km”: De gemiddelde
5
6
7
8
9
10
11
12
hoeveelheid brandstof die nodig is om
100 km af te leggen wordt weergegeven.
“AVE_ _._ MPG”: De gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op 1.0
Imp.gal brandstof wordt weergegeven.
Houd de “SELECT”-toets een seconde lang
ingedrukt om te wisselen tussen de weergave-instellingen voor het gemiddelde brandstofverbruik.
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen, houdt u
de “RESET”-toets een seconde lang ingedrukt.
Nadat u de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik hebt teruggesteld, wordt
“_ _._” weergegeven totdat 1 km (0.6 mi)
met de machine is afgelegd.
Weergave koelvloeistoftemperatuur
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
Deze weergave toont de koelvloeistoftemperatuur van 40 C tot 116 C in stappen
van 1 C.
Als de melding “HI” knippert, stop de machine dan, stop vervolgens de motor en laat de
motor afkoelen. (Zie pagina 7-39.)
Als de koelvloeistoftemperatuur lager
is dan 40 C, wordt “Lo” weergegeven.
De koelvloeistoftemperatuur is afhan-
kelijk van de weersomstandigheden
en de motorbelasting.
Luchtaanzuigtemperatuurmodus
1. Weergave luchtaanzuigtemperatuur
De weergave luchtaanzuigtemperatuur
geeft de temperatuur aan van de lucht die
het luchtfilterhuis wordt binnengezogen.
Dit display toont de luchtaanzuigtemperatuur van –9 C tot 99 C in stappen van 1 C.
Als de luchtaanzuigtemperatuur lager
is dan –9 C, wordt toch –9 C aangegeven.
De luchtaanzuigtemperatuur kan afwij-
ken van de omgevingstemperatuur.
4-12
Loading...
+ 72 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.