We
Company: MORIC CO., LTD.
Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revolution record
No.ContentsDate
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij,
Bedrijf: MORIC CO., LTD.
Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen
Nr.InhoudDatum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
9 juni 2005
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
INLEIDING
DAU10110
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de XP500 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van
topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XP500. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en
anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn,
aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit lei-
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter blijven, ook als
●
deze later wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn
●
van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
den tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of degene die de scooter inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden
getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN
WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUIS-
1
TE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER.
ELKE BESTUURDER MOET BEKEND
ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN
ALVORENS MET DEZE SCOOTER TE
GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
●
DOOR EEN COMPETENTE INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN
SCOOTERRIJDEN.
●
ZICH HOUDEN AAN DE WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
●
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
●
GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10261
Veilig rijden
●
Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle
kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze scooter is gebouwd voor het ver-
●
voer van de bestuurder plus een passagier.
●
Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers
vormt de belangrijkste oorzaak van
auto-/scooter ongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de scooter niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
●
Draag een jack in felle kleuren.
●
Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met scooters
zich namelijk het meest voor.
●
Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
●
Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders
zelfs niet in het bezit van een geldig rij-
bewijs.
●
Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw scooter alleen uit
aan ervaren scooterrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt.
●
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
We raden aan om het scooterrijden
●
te oefenen op plekken waar geen
verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de scooter en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
●
door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een TE HOGE
RIJSNELHEID aan of rijden te lang
rechtop (onvoldoende schuinliggen bij
de bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd wordt genomen.
●
Neem altijd de maximum snelheid
in acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
●
Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
●
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
besturing.
●
De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de voetplaat, om zo de macht over het
stuur te behouden.
●
De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
●
Neem nooit een passagier mee die
niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te
zetten.
●
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
●
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De
machine is niet bedoeld voor off-road
gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
●
Draag altijd een goedgekeurde helm.
●
Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. De rijwind in uw niet-afgeschermde ogen kan het zicht
verslechteren, zodat u gevaren te laat
zou opmerken.
Door een jack, stevige schoenen, een
●
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
●
kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
●
teem aan terwijl de motor draait. Deze
onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
●
De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te
verwijderen, kan deze scooter onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke
wijzigingen kan het gebruik van uw scooter
1-2
ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op
wanneer u op een scooter rijdt die beladen
is of waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij
het beladen van de scooter of het monteren
van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Maximale belasting:
XP500 190 kg (419 lb)
XP500A 185 kg (408 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
●
Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk nabij de scooter.
Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
mogelijk aan beide zijden van de scooter wordt verdeeld, om zo onbalans of
instabiliteit te beperken.
●
Als gewicht gaat schuiven kan zich
1
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
●
Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of
het voorwielspatbord. Dergelijke items
kunnen een instabiel weggedrag of
een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze
scooter. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent
dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze
en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
●
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken,
om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele
manier vermindert, de veerweg, de
stuuruitslag of de bediening beperkt of
lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
●
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
●
door hun aërodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
scooter. De scooter kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires noodzaken
●
de bestuurder om een andere dan
de normale zitpositie in te nemen.
Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de
bewegingsvrijheid van de bestuur-
der en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke
accessoires sterk afraden.
●
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
●
BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK
ONTVLAMBAAR:
●
Zet de motor altijd af als u benzine
tankt.
Pas op en mors tijdens het tanken
●
geen benzine op de motor of op het
uitlaatsysteem.
●
Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
●
Start de motor nooit in een afgesloten
ruimte en laat hem dan niet draaien.
De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen
al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor
alleen in de open lucht of in een ruimte
die voldoende ventilatie heeft.
●
Zet de motor altijd uit voordat u de
scooter onbeheerd achterlaat en
neem de sleutel uit het contactslot. Let
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
op het volgende als u de scooter gaat
parkeren:
●
De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, dus parkeer de scooter op een plek waar voetgangers of
kinderen hiervan geen hinder hebben.
●
Parkeer de scooter niet op een helling of op een zachte ondergrond,
om omvallen te voorkomen.
●
Parkeer de scooter niet nabij een
brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou
zo vlam kunnen vatten.
●
Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u
benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
DAU10371
Andere aandachtspunten voor
veilig motorrijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
●
een bocht neemt.
●
Op een nat wegdek kan remmen uiterst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
●
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.
●
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
●
Spoorwegovergangen, tramrails, ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schuiven.
●
De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Controleer de remmen na het wassen van de
scooter, voordat u gaat rijden.
●
Draag steeds een helm, handschoenen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
●
Vervoer op uw scooter niet te veel bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel.
1
1-4
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
DAU10410
1
2
3
4
5
6
7
8
1. Tankdop (pagina 3-12)
2. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-16)
9
3. Helmbevestiging (pagina 3-15)
4. Handgreep (pagina 5-2)
5. Olievuldop kettingkast (pagina 6-13)
6. Olievuldop (pagina 6-11)
7. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (links)
8. Olieaftapplug (pagina 6-11)
12
7 6
8
9
10
9. Kijkglas olieniveau (pagina 6-11)
10. Oliefilterpatroon (pagina 6-11)
3
4
5
2-1
Aanzicht rechterzijde
1345
1. Accu (pagina 6-27)
2. Zekeringen (pagina 6-28)
3. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
4. Voorste opbergcompartiment (pagina 3-16)
5. Luchtfilterelement (pagina 6-16)
6. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-14)
7. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (rechts)
8. Middenbok (pagina 6-25)
BESCHRIJVING
DAU10420
2
2
3
4
5
6
7
7689
9. Voetsteun passagier
8
9
2-2
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
1
2
3
4
5
6
7
8
1. Achterremhendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-8)
9
3. Achterremblokkeerhendel (pagina 3-10)
4. Snelheidsmeter (pagina 3-4)
5. Multifunctioneel display (pagina 3-5)
6. Toerenteller (pagina 3-4)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-8)
8. Voorremhendel (pagina 3-10)
DAU10430
54236781
9
10
9. Gasgreep (pagina 6-18)
10. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10972
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
●
vendeel)
●
twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd
●
in de codeersleutel)
●
een startblokkeereenheid
●
een ECU
een controlelampje van het startblok-
●
keersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
●
BEWAAR DE CODEERSLEUTEL
ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW
DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel
verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De
standaardsleutels kunnen nog
steeds worden gebruikt om het
voertuig te starten, maar wanneer
de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle
sleutels verloren zijn geraakt) moet
het volledige startblokkeersysteem
worden vervangen. Het is daarom
aan te bevelen een van de twee
standaardsleutels te gebruiken en
de codeersleutel te bewaren op een
veilige plaats.
●
Dompel de sleutels niet onder in
water.
●
Stel de sleutels niet bloot aan extreem hoge temperaturen.
●
Houd de sleutels uit de buurt van
magneten (inclusief, maar niet uitsluitend, producten zoals luidsprekers etc.).
Plaats geen zware voorwerpen op
●
de sleutels.
●
Probeer niet de sleutels te slijpen of
de vorm ervan te veranderen.
Probeer niet het kunststof boven-
●
deel van de sleutels open te maken.
●
Bevestig niet meer dan één sleutel
van hetzelfde startblokkersysteem
aan een sleutelring.
Houd de standaardsleutels en sleu-
●
tels van andere startblokkeersystemen uit de buurt van de
codeersleutel van dit voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
●
keersystemen uit de buurt van het
contactslot, deze kunnen signaalstoring veroorzaken.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot
1
2
3
4
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
5
vergrendeld.
OPMERKING:
6
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het
7
voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te
voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend
8
voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
9
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en de
DAU10471
DAU34121
parkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplampen gaan automatisch branden
wanneer de motor wordt gestart en blijven
aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid of de zijstandaard omlaag wordt bewogen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai hem dan naar de “LOCK”-stand.
Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai hem dan naar
3-2
“OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF”
of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt;
elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht
over het stuur verliezen of een ongeval
veroorzaken. Zorg altijd dat de machine
stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF”
of naar “LOCK” draait.
DAU33491
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en de achterlichten
en parkeerlichten branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere
elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11003
Controle- en
waarschuwingslampjes
1
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “”
en “”
2. Controlelampje grootlicht “”
3. Controlelampje startblokkering “”
4. Waarschuwingslampje motorstoring “”
5. ABS-waarschuwingslampje “” (voor
modellen met ABS)
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
2
ABS
5
3
4
DAU11030
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11480
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat
geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang
oplicht en dan dooft, vraag dan een
Yamaha dealer om het elektrisch circuit te
testen.
DAU11551
ABS-waarschuwingslampje “” (voor
ABS
modellen met ABS)
DCA10830
LET OP:
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knippert,
is het ABS-systeem mogelijk defect.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer
het elektrisch circuit te testen.
3-3
Zie pagina 3-11 voor uitleg over de werking
van het ABS-systeem.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de noodstopschakelaar op “” te zetten en de
sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Als het
waarschuwingslampje niet oplicht of blijft
branden, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te controleren.
DWA11350
WAARSCHUWING
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden brandt of knippert, wordt
alleen het conventionele remsysteem
gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg
dat de wielen tijdens plotseling remmen
niet blokkeren.
OPMERKING:
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan
branden als de startknop wordt ingedrukt en
als gas wordt gegeven terwijl de scooter op
de middenbok staat. Er is dan echter geen
sprake van een storing.
DAU26873
Controlelampje startblokkering “”
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de sleutel naar “ON” te
2
3
4
5
6
7
8
9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
draaien.
Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan
een Yamaha dealer om het elektrisch circuit
te testen.
1
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
2
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen,
3
maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia-
4
gnosesysteem voor het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-5 voor uitleg over de
5
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
6
7
8
9
Snelheidsmeter
DAU11601
Toerenteller
DAU11872
1
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de snelheidsmeter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste
snelheid en keert daarna weer terug naar
nul om het elektrische circuit te testen.
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot aan het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug
naar nul tpm om het elektrische circuit te
testen.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 8250 tpm en hoger
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU33517
Multifunctioneel display
DWA12311
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat, voordat u
wijzigingen in de instellingen van het
multifunctionele display gaat aanbrengen.
1
2
3
4
5
6
1. Klok
2. Temperatuurmeter koelvloeistof
3. Brandstofniveaumeter
4. Kilometerteller/rittellers
5. “SELECT”-toets
6. “RESET”-toets
2
1
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Waarschuwingsindicator brandstofniveau
“”
3. Waarschuwingsindicator koelvloeistof temperatuur “”
4. Indicator olieverversing “OIL”
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
●
een brandstofniveaumeter
●
een temperatuurmeter koelvloeistof
●
een kilometerteller (die de totale afgelegde afstand toont)
●
twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
●
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand weergeeft vanaf
het moment dat het onderste segment
van de brandstofniveaumeter en de
4
3
waarschuwingsindicator brandstofniveau gaan knipperen)
●
een voorziening voor zelfdiagnose
●
een klok
een indicator olieverversing
●
●
een indicator V-snaarvervanging
OPMERKING:
●
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de toetsen “SELECT” en “RESET” gebruikt.
Als de sleutel naar “ON” wordt ge-
●
draaid, verschijnen alle segmenten
een voor een op het multifunctionele
display en verdwijnen dan weer om
het elektrisch circuit te testen.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de toets “SELECT” wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP”, in
de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP (boven) → TRIP (onder)
ODO
Als er ongeveer 2.8 L (0.74 US gal) (0.62
Imp.gal) brandstof in de tank over is, beginnen het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de
waarschuwingsindicator brandstofniveau te
knipperen. De displayweergave wisselt automatisch naar de brandstofreserve-ritteller
→
2
3
4
5
6
7
8
9
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
“TRIP F”, waarop de afgelegde afstand vanaf dat punt wordt aangegeven. In dat geval
wordt door het indrukken van de toets “SELECT” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van
1
rittellers en kilometerteller:
TRIP F → TRIP (boven) → TRIP (onder)
2
ODO → TRIP F
3
4
5
6
7
8
9
1
1. Ritteller brandstofreserve
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door de toets “SELECT” ingedrukt te houden totdat “TRIP” of “TRIP F”
begint te knipperen (“TRIP” of “TRIP F”
knippert slechts vijf seconden). Terwijl
“TRIP” of “TRIP F” knippert, houdt u de toets
“RESET” minstens één seconde lang inge-
drukt. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt,
wordt deze automatisch teruggesteld zodra
na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en ver-
schijnt de vorige weergavemodus weer.
OPMERKING:
Het display kan niet worden teruggesteld
naar “TRIP F” nadat de toets “RESET” is ingedrukt.
→
Brandstofniveaumeter
Als de contactsleutel op “ON” staat, geeft
de brandstofniveaumeter de hoeveelheid
brandstof in de brandstoftank aan. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (Empty)
naarmate het brandstofniveau verder daalt.
Wanneer het brandstofniveau het onderste
segment vlakbij “E” bereikt, gaan de waarschuwingsindicator brandstofniveau en het
onderste segment knipperen. Vul zo snel
mogelijk brandstof bij.
Temperatuurmeter koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand “ON”
geeft de temperatuurmeter koelvloeistof de
temperatuur van de koelvloeistof aan. De
koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van
de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als het bovenste segment en de
waarschuwingsindicator voor koelvloeistoftemperatuur knipperen, stop de machine
dan en laat de motor afkoelen. (Zie
pagina 6-32.)
3-6
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Indicator olieverversing “OIL”
Deze indicator knippert zodra de eerste
1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na
5000 km (3000 mi). Vervolgens gaat de
indicator om de 5000 km (3000 mi) knipperen, om zo aan te geven dat het tijd is
om de motorolie te verversen.
Nadat de motorolie is ververst moet de indicator olieverversing worden teruggesteld.
(Zie pagina 6-11.)
Als de motorolie werd ververst voordat de
indicator olieverversing brandde (dus voordat de intervalperiode voor olieverversing
was verstreken), moet de indicator na de
olieverversing worden teruggesteld zodat
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
het eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer correct wordt aangegeven. (Zie
pagina 6-11.)
Het elektrisch circuit van de indicator kan
via de volgende procedure worden getest.
1. Zet de noodstopschakelaar in “” en
draai de sleutel naar “ON”.
2. Kijk of de indicator een paar seconden
oplicht en dan dooft.
3. Als de indicator niet gaat branden,
vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
De indicator olieverversing kan gaan knipperen als er gas wordt gegeven terwijl de
scooter op de middenbok staat; dit wijst dan
echter niet op een storing.
Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
Deze indicator knippert om de 20000 km
(12500 mi), wanneer de V-snaar moet worden vervangen.
Het elektrisch circuit van de indicator kan
via de volgende procedure worden getest.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “” is gezet.
2. Als de indicator niet gaat branden,
vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als een van deze circuits uitvalt, toont het
multifunctionele display een foutcode van 2
cijfers (bijv. 12, 13, 14).
Noteer zo’n foutcode als die op het multifunctionele display staat aangegeven en
vraag een Yamaha dealer het voertuig na te
zien.
DCA11790
LET OP:
Wanneer het multifunctionele display
een foutcode aangeeft, moet het voertuig zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem.
Als een van de circuits van het startblokkeersysteem uitvalt, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het
multifunctionele display een foutcode van
twee cijfers weer (bijv. 51, 52, 53) wanneer
de sleutel naar “ON” is gedraaid.
OPMERKING:
Als het multifunctionele display foutcode 52
weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in
het transpondersignaal. Als deze fout zich
3-7
voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het multifunctionele display foutcodes
toont, noteer deze dan en vraag een
Yamaha dealer om het voertuig te controleren.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de toetsen “SELECT” en “RESET” tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.
2
3
4
5
6
7
8
9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
3
4
2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de toets “RESET” om
de uren in te stellen.
3. Druk op de toets “SELECT” en de mi-
1
2
nutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de toets “RESET” om de minuten in te stellen.
5. Druk op de toets “SELECT” en laat
deze dan los om de klok te starten.
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met
een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12331
Stuurschakelaars
Links
DAU12344
3
4
5
6
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
7
8
9
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Rechts
1
2
3
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Schakelaar alarmverlichting “”
3. Startknop “”
DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12720
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op deze
knop terwijl u de voor- of achterrem bekrachtigt om de motor te starten met de
startmotor.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12732
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
Voorremhendel
1
1
2
3
4
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
5
rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar
het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
6
7
8
9
DAU12900
DAU12950
Achterremhendel
1
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar het
stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
DAU12962
Achterremblokkeerhendel
1. Achterremblokkeerhendel
Dit voertuig is uitgerust met een achterremblokkeerhendel waarmee het achterwiel
kan worden vergrendeld bij het stilstaan
voor verkeerslichten, spoorwegovergangen
etc.
Blokkeren van het achterwiel
Druk de achterremblokkeerhendel naar
links totdat deze vastklikt.
Deblokkeren van het achterwiel
Druk de achterremblokkeerhendel terug in
de oorspronkelijke positie.
OPMERKING:
Zorg ervoor dat het achterwiel niet be-
●
weegt als de achterremblokkeerhen-
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
del wordt bekrachtigd.
●
Bekrachtig voor een veilige blokkering
van het achterwiel eerst de achterremhendel voordat u de achterremblokkeerhendel naar links beweegt.
DWA12361
WAARSCHUWING
Beweeg de achterremblokkeerhendel
nooit naar links terwijl the voertuig in beweging is, anders zou u de macht over
het stuur kunnen verliezen of een ongeval kunnen veroorzaken. Zorg ervoor dat
het voertuig tot stilstand is gekomen
voordat u de achterremblokkeerhendel
naar links beweegt.
DAU12991
ABS (voor modellen met ABS)
Het Yamaha ABS (Anti-lock Brake System)
bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt. Het
ABS-systeem voorkomt blokkeren van de
wielen tijdens plotseling remmen op uiteenlopende typen wegdek en onder allerlei
weersomstandigheden, waarbij tegelijk de
band/wegdekhechting en de functionele
werking optimaal blijven terwijl de remwerking toch soepel verloopt. De ABS-werking
wordt gecontroleerd door een ECU (Electronic Control Unit) die bij een systeemstoring uitgaat van handmatig remmen.
WAARSCHUWING
Het ABS-systeem functioneert het
●
meest effectief over lange remwegen.
Op sommige wegtypen (ruw weg-
●
dek of grint) kan de remweg langer
zijn dan bij remmen zonder ABS.
Houd daarom steeds voldoende afstand tot uw voorligger, afgestemd
op uw rijsnelheid.
DWA10090
bediend. In de remhendels kunnen
pulsaties worden gevoeld, maar dat
duidt niet op een storing.
●
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pulsaties kan voelen in de rembediening
terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem
voor het uitvoeren van deze test contact op met uw Yamaha dealer.
2
3
4
5
6
7
8
9
OPMERKING:
Wanneer ABS is geactiveerd, worden
●
de remmen op de gebruikelijke wijze
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Tankdop
Verwijderen van de tankdop
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1. Open het slotpaneel door de greep
omhoog te trekken.
2
1. Deksel
2. Openingshendel
2. Steek de sleutel in het slot en draai
hem rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
DAU13173
uit.
3. Sluit het paneel.
DWA11260
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de
tankdop correct is aangebracht en ver-
1
grendeld.
1
1. Tankdop
Aanbrengen van de tankdop
1. Zet de uitlijnmerktekens tegenover elkaar, steek de tankdop in de tankopening en druk de dop omlaag.
1
1. Lijn merktekens uit
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie en neem hem dan
3-12
Loading...
+ 60 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.