Als eigenaar van de XF50E profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van
producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw
XF50E. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook
wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog
vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
1
2
3
4
5
6
7
8
9
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10122
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Q
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
1
Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan
2
X@
dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of degene
die de scooter inspecteert of repareert.
3
De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden
<>
4
5
OPMERKING:
6
OPMERKING:
● Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
7
8
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
● Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat
getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding,
9
neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
X@
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
DAU34111
DWA12410
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK
EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK
1
VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN
VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE
BESTUURDER. ELKE BESTUURDER
2
MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET
3
DEZE SCOOTER TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
4
8 DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG
5
6
7
8
9
ZIJN INGELICHT OVER ALLE
ASPECTEN VAN SCOOTERRIJDEN.
8 ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN
ONDERHOUDSEISEN VERMELD
IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING.
8 GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
8 GEBRUIKMAKEN VAN PROFES-
SIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN
DE GEBRUIKERSHANDLEIDING
EN/OF WANNEER DE MECHANI-
DAU10261
SCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
8 Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
8 Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
8 Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste
oorzaak van auto-/scooter ongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder
de scooter niet heeft gezien. Zorg
dat u opvalt, dat blijkt het meest
effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
9 Draag een jack in felle kleuren.
9 Wees extra voorzichtig bij het
naderen en passeren van
kruisingen, daar doen
ongelukken met scooters zich
namelijk het meest voor.
1-1
9 Ga daar rijden waar andere
weggebruikers u kunnen zien.
Ga niet rijden in de dode
zichthoek van een andere
weggebruiker.
8 Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren
bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een
geldig rijbewijs.
9 Zorg dat u bekwaam bent om te
rijden en leen uw scooter alleen
uit aan ervaren scooterrijders.
9 Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met
uw beperkingen helpt u
ongelukken voorkomen.
9 We raden aan om het
scooterrijden te oefenen op
plekken waar geen verkeer is,
totdat u grondig bekend bent
met de scooter en zijn
bediening.
8 Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht
een TE HOGE RIJSNELHEID aan
of rijden te lang rechtop (onvol-
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
doende schuinliggen bij de bewuste
rijsnelheid), zodat de bocht dan te
wijd wordt genomen.
9 Neem altijd de maximum
snelheid in acht en rijd nooit
sneller dan de wegcondities en
het verkeer toestaan.
9 Geef altijd richting aan voordat
u afslaat of van rijstrook
wisselt. Zorg dat andere
weggebruikers u kunnen zien.
8 De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
9 De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het
stuur houden en beide voeten
op de voetplaat, om zo de
macht over het stuur te
behouden.
9 De passagier hoort steeds de
bestuurder, de zadelband of de
handgreep, indien aanwezig,
met beide handen vast te
houden en beide voeten op de
passagiersvoetsteunen te
houden.
9 Neem nooit een passagier mee
die niet in staat is om beide
voeten stevig op de
passagiersvoetsteunen te
zetten.
8 Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
8 Deze scooter is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld
voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste
factor bij het voorkomen of reduceren
van hoofdletsel.
8 Draag altijd een goedgekeurde
helm.
8 Draag ook een gezichtskap of een
veiligheidsbril. De rijwind in uw nietafgeschermde ogen kan het zicht
verslechteren, zodat u gevaren te
laat zou opmerken.
8 Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d.
te dragen verkleint u de kans op
schaafwonden of ontvellingen.
8 Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan
1-2
schakelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een
ongeval of letsel veroorzaken.
8 Raak nooit de motor of het uitlaat-
systeem aan terwijl de motor draait.
Deze onderdelen worden zeer heet
en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende
kleding die uw benen, enkels en
voeten bedekt.
8 De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische
wijzigingen die niet door Yamaha zijn
goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze scooter
onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door
dergelijke wijzigingen kan het gebruik
van uw scooter ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
vervoer van bagage kan een negatief
effect hebben op de rijstabiliteit en het
weggedrag als hierdoor de gewichts-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
verdeling van de scooter verandert.
Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van
uw scooter, om zo mogelijke ongeval-
1
len te vermijden. Pas extra op wanneer
u op een scooter rijdt die beladen is of
2
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hier volgen enkele algemene richtlijnen
bij het beladen van de scooter of het
3
monteren van accessoires:
4
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder,
5
passagier, accessoires en bagage mag
de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
6
Maximale belasting:
7
8
9
177 kg (390 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze
gewichtslimiet belaadt:
8 Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag mogelijk
liggen en zo dicht mogelijk nabij de
scooter. Zorg dat het gewicht zo
gelijkmatig mogelijk aan beide zijden van de scooter wordt verdeeld,
om zo onbalans of instabiliteit te
beperken.
8 Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of
accessoires en bagage stevig aan
de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor
accessoires en bagage regelmatig.
8 Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de
voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een
instabiel weggedrag of een te trage
reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden
speciaal ontworpen voor montage aan
deze scooter. Yamaha is niet in staat om
alle overige leverbare accessoires te
testen. U bent dus zelf verantwoordelijk
voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires.
Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires de
onderstaande richtlijnen en die vermeld
onder het kopje “Beladen”.
8 Monteer nooit accessoires en ver-
voer nooit bagage als deze een
1-3
nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer
het accessoire zorgvuldig alvorens
het te gebruiken, om zeker te zijn
dat het de grondspeling of de
hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of
lampen of reflectors afdekt.
9 Accessoires die aan of nabij
het stuur of de voorvork zijn
gemonteerd zullen mogelijk
instabiliteit veroorzaken door
een foutieve gewichtsverdeling
of door aërodynamische
effecten. Accessoires aan het
stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en
tot een minimum worden
beperkt.
9 Omvangrijke accessoires
kunnen door hun
aërodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit
van de scooter. De scooter kan
door rijwind worden opgetild of
bij zijwind instabiel worden.
Zulke accessoires kunnen ook
instabiliteit veroorzaken terwijl
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
9 Sommige accessoires
noodzaken de bestuurder om
een andere dan de normale
zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de
bewegingsvrijheid van de
bestuurder en kan een
comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke
accessoires sterk afraden.
8 Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires.
Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem
van de scooter te boven gaan, kan
zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
8 BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
9 Zet de motor altijd af als u
benzine tankt.
9 Pas op en mors tijdens het
tanken geen benzine op de
motor of op het uitlaatsysteem.
9 Tank niet terwijl u rookt of in de
nabijheid bent van open vuur.
8 Start de motor nooit in een afge-
sloten ruimte en laat hem dan niet
draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de
open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
8 Zet de motor altijd uit voordat u de
scooter onbeheerd achterlaat en
neem de sleutel uit het contactslot.
Let op het volgende als u de scooter gaat parkeren:
9 De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, dus parkeer
de scooter op een plek waar
voetgangers of kinderen
hiervan geen hinder hebben.
9 Parkeer de scooter niet op een
helling of op een zachte
ondergrond, om omvallen te
voorkomen.
9 Parkeer de scooter niet nabij
een brandend toestel (bijv. een
petroleumkachel) of bij open
vuur, hij zou zo vlam kunnen
vatten.
1-4
8 Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel
benzinedamp heeft ingeademd of
benzine in uw ogen is terechtgekomen. Morst u benzine op uw huid
of kleding, spoel de bewuste plek
dan direct met zeepwater en trek
andere kleding aan.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Aandachtspunten voor veilig rijden<IXE>
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
Andere aandachtspunten
voor veilig rijden
8 Geef duidelijk richting aan wanneer
1
2
3
4
5
6
7
8
9
u een bocht neemt.
8 Op een nat wegdek kan remmen
uiterst lastig zijn. Vermijd te hard
remmen, de scooter zou kunnen
slippen. Bedien de remmen rustig
wanneer u op een nat wegdek wilt
stoppen.
8 Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt
genomen.
8 Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op
en kan het portier openslaan in uw
rijrichting.
8 Spoorwegovergangen, tramrails, ij-
zeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte
toestand zeer glad. Minder snelheid
en passeer ze voorzichtig. Houd de
scooter recht, anders kan hij gaan
schuiven.
8 De remvoering kan nat worden bij
het wassen van de scooter. Con-
DAUT2030
troleer de remmen na het wassen
van de scooter, voordat u gaat rijden.
8 Draag steeds een helm, hand-
schoenen, een lange broek (taps
toelopend bij de enkel/omslag, om
flapperen te voorkomen), en een
felgekleurd jack.
8 Vervoer op uw scooter niet te veel
bagage. Een overbeladen scooter
is onstabiel.
1-5
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
1
2
3
4
5
6
7
8
1-6
9
Locaties van onderdelen<IXE>
BESCHRIJVING
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
DAU10410
DAU10400
DAU10400
1
2
3
4
5
6
7
8
1. Voorste richtingaanwijzer (pagina 6-24)
9
2. Tankdop (pagina 3-6)
3. Bagagehaak (pagina 3-9)
4. Helmbevestiging (pagina 3-9)
5. Accu (pagina 6-20)
6. Opbergcompartiment (pagina 3-10)
7. Luchtfilter (pagina 6-12)
8. Achterste richtingaanwijzer (pagina 6-24)
1
2
3, 4, 5
6
7
8
2-1
Aanzicht rechterzijde
DAU10400
BESCHRIJVING
DAU10420
1
1. Remlicht/achterlicht (pagina 6-23)
2. Zadel (pagina 3-9)
3. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-10)
4. Koplamp (pagina 6-22)
5. Bougie (pagina 6-6)
6. Middenbok (pagina 6-18)
7. Uitlaatdemper (pagina 3-8)
2
3
4
1
2
3
4
5
6
7
8
7
6
5
9
2-2
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
DAU10400
1
2
3
4
5
6
7
8
1. Achterremhendel (pagina 3-6)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-5)
9
3. Snelheidsmeterunit (pagina 3-4)
4. Brandstofniveaumeter (pagina 3-4)
5. Schakelaar rechterstuurzijde (pagina 3-5)
6. Voorremhendel (pagina 3-6)
7. Gasgreep (pagina 6-17)
8. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
1
2
3
4
5
6
7
8
2-3
Contactslot/stuurslot<IXE>
DAU1044D
DAU1044D
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10460
Contactslot/stuurslot
ZAUM00**
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
(15P1/15P2)
DAUT2270
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom, de instrumentenverlichting
en het achterlicht gaan branden, en de
motor kan worden gestart. De sleutel
kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijft aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.
(15P3/15P4)
DAUT2060
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom, de instrumentenverlichting,
het achterlicht en de kentekenverlichting
gaan branden, en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijft aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
3-1
LOCK
DAU10680
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De
sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1
ZAUM00**
1. Drukken.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand
in en draai hem dan naar de
“LOCK”-stand. Houd de sleutel
hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Controle- en waarschuwingslampjes<IXE>
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044D
Om het stuur te ontgrendelen
1
1
2
2
3
ZAUM00**
4
1. Draaien.
2. Loszetten.
5
Druk de sleutel in en draai hem dan naar
“OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt
6
gehouden.
7
X@
Draai de contactsleutel nooit naar
8
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en moge-
9
lijk zult u zo de macht over het stuur
verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF”
of naar “LOCK” draait.
DWA10060
DAUT2120
Afdekplaatje sleutelgat
ZAUM00**
Afdekplaatje sleutelgat openen
Steek de sleutel in het gat van het afdekplaatje (zie afbeelding) en draai de sleutel naar “OPEN” om het afdekplaatje te
openen.
Afdekplaatje sleutelgat sluiten
Steek de sleutel in het gat van het afdekplaatje (zie afbeelding) en draai de sleutel naar “SHUT” om het afdekplaatje te
sluiten.
Dit controlelampje knippert terwijl de
schakelaar voor richtingaanwijzers naar
de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “
&&
&”
&&
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Waarschuwingslampje koelvloeistof-
DAU11440
temperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n
geval de motor onmiddellijk af en geef
deze de tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het
waarschuwingslampje controleert u
door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een
paar seconden lang oplicht en dan
dooft, vraag dan een Yamaha dealer om
het elektrisch circuit te testen.
DCA10020
<>
Laat de motor niet draaien terwijl
deze oververhit is.
Waarschuwingslampje motorstoring
DAUT1930
“”
Dit waarschuwingslampje gaat knipperen bij een defect aan een elektrisch
circuit dat de motorwerking controleert.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer
het zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het
waarschuwingslampje controleert u
door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een
paar seconden lang oplicht en dan
dooft, vraag dan een Yamaha dealer om
het elektrisch circuit te testen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
Brandstofniveaumeter<IXE>
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044D
Snelheidsmeterunit
(15P1/15P2/15P4)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1
ZAUM00**
(15P3)
1
ZAUM00**
2
2
30
20
40
10
0
DAUT2310
De snelheidsmeterunit is voorzien van
een snelheidsmeter en een kilometerteller. De snelheidsmeter toont de ac-
Brandstofniveaumeter
(15P1/15P2/15P4)
DAU12150
tuele rijsnelheid. De kilometerteller toont
de totale afgelegde afstand.
1
OPMERKING:
Voor Groot-Brittannië: De kilometertellereenheden worden weergegeven in
mijlen.
ZAUM00**
(15P3)
1
30
20
40
50
60
ZAUM00**
50
10
0
60
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
1. Brandstofniveaumeter
3-4
Startknop<IXE>
DAU1044D
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De brandstofniveaumeter geeft aan
hoeveel brandstof in de tank aanwezig
is. De naald beweegt naar “E” (Empty)
naarmate het brandstofniveau daalt. Vul
zo snel mogelijk brandstof bij als de
naald bij de rode lijn staat.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel
droog komt te staan.
Stuurschakelaars
1
2
ZAUM00**
1. Dimlichtschakelaar "%/&"
2. Richtingaanwijzerschakelaar "4/6"
3. Claxonschakelaar "*"
ZAUM00**
1. Startknop ","
3
1
DAU12347
Dimlichtschakelaar “
%%
%/
%%
&&
&”
&&
DAU12400
Zet deze schakelaar op “&” voor grootlicht en op “%” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “
66
6”
66
44
4/
44
Druk deze schakelaar naar “6” om af-
slaan naar rechts aan te geven. Druk
deze schakelaar naar “4” om afslaan
naar links aan te geven. Na loslaten
keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit
te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de
middenstand.
Claxonschakelaar “
**
*”
**
DAU12500
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
Startknop “
,,
,”
,,
DAUM1131
Druk op deze knop terwijl u de voor- of
achterrem bekrachtigt om de motor te
starten met de startmotor.
DCA10050
<>
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-5
Tankdop<IXE>
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044D
Voorremhendel
1
2
3
4
ZAUM00**
1. Voorremhendel
5
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterstuurgreep. Trek deze hendel
6
naar het stuur toe om de voorrem te
bekrachtigen.
7
8
9
1
DAU12900
DAU12950
Achterremhendel
1
ZAUM00**
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan
de linkerstuurgreep. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te
bekrachtigen.
3-6
DAUT2280
Tankdop
1
2
ZAUM00**
1. Tankdopdeksel
2. Tankdop
3. Lijn merktekens uit
Verwijderen van de tankdop
Open het deksel, steek de sleutel in het
slot en draai hem dan een kwartslag
rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en
de tankdop kan worden verwijderd.
Aanbrengen van de tankdop
1. Plaats de tankdop in de vulopening
van de brandstoftank, met de sleutel in het slot en de uitlijnmerktekens op één lijn.
2. Draai de sleutel linksom naar de
oorspronkelijke positie, neem hem
uit en sluit daarna het deksel.
3
Loading...
+ 50 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.