Yamaha XF50E User Manual [nl]

HANDLEIDING
XF50E
15P-F819D-D0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU10050
INLEIDING
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
DAU10110
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XF50E. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
1
2
3
4
5
6
7
8
9
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10122
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Q
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
1
Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan
2
X@
dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of degene die de scooter inspecteert of repareert.
3
De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden
<>
4
5
OPMERKING:
6
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
7
8
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat
getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakke­lijken of verhelderen.
de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding,
9
neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
X@
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
DAU34111
DWA12410
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
DAU10122
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
1
2
3
4
5
DAUT1390
XF50E
HANDLEIDING
©2007 Yamaha Motor Taiwan Co., Ltd.
1e Uitgave, Juli 2007
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemmin van
Yamaha Motor Taiwan Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Netherlands.
6
7
8
9
INHOUDSOPGAVE
DAU10210
VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. 1-1
Andere aandachtspunten voor veilig
rijden ........................................... 1-5
1
BESCHRIJVING ................................ 2-1
Aanzicht linkerzijde .........................2-1
Aanzicht rechterzijde ...................... 2-2
2
Bedieningen en instrumenten ........ 2-3
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN
BEDIENINGEN .................................. 3-1
Contactslot/stuurslot ....................... 3-1
4
Afdekplaatje sleutelgat ...................3-2
Controle- en
5
6
7
8
9
waarschuwingslampjes ............... 3-2
Snelheidsmeterunit ......................... 3-4
Brandstofniveaumeter .................... 3-4
Stuurschakelaars ............................ 3-5
Voorremhendel ...............................3-6
Achterremhendel ............................ 3-6
Tankdop ..........................................3-6
Brandstof ........................................ 3-7
Uitlaatkatalysator ............................3-8
Kickstarter ....................................... 3-8
Zadel ............................................... 3-9
Bagagehaak ................................... 3-9
Helmbevestiging ............................. 3-9
Opbergcompartiment .................... 3-10
CONTROLES VOOR HET STARTEN 4-1
Controlelijst voor gebruik ................ 4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-
INFORMATIE .....................................5-1
Starten van de motor ......................5-1
Wegrijden ....................................... 5-2
Sneller en langzamer rijden ........... 5-2
Remmen ......................................... 5-2
Inrijperiode ...................................... 5-3
Parkeren .........................................5-3
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEI-
NERE REPARATIES .......................... 6-1
Periodiek smeer- en onderhouds-
schema ........................................ 6-2
Panelen verwijderen en
aanbrengen .................................6-5
Controleren van de bougie .............6-6
Motorolie en olieaanzuigzeef.......... 6-7
Versnellingsbakolie ......................... 6-9
Koelvloeistof ................................. 6-10
Coolant ......................................... 6-10
Het luchtfilterelement vervangen .. 6-12 Controleren van de vrije slag
gaskabel .................................... 6-12
Klepspeling ...................................6-12
Banden ......................................... 6-13
Gietwielen ..................................... 6-15
Vrije slag van remhendel
afstellen ..................................... 6-15
Vrije slag van achterremhendel
afstellen ..................................... 6-16
Controleren van voor- en achterrem-
schoenen ................................... 6-16
Controleren en smeren van gasgreep
en gaskabel ............................... 6-17
Smeren van voor- en
achterremhendels ..................... 6-17
Controleren en smeren van de
middenbok................................. 6-18
Voorvork controleren .................... 6-18
Controle van stuursysteem ........... 6-19
Controleren van wiellagers ........... 6-19
Accu .............................................. 6-20
Zekering vervangen ...................... 6-21
Koplampgloeilamp vervangen ...... 6-22
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen ................................. 6-23
Gloeilamp in richtingaanwijzer vervan-
gen ............................................ 6-24
Problemen oplossen ..................... 6-24
Storingzoekschema’s ................... 6-25
VERZORGING EN STALLING VAN DE
SCOOTER ......................................... 7-1
Verzorging ...................................... 7-1
Stalling ............................................ 7-3
SPECIFICATIONS ............................. 8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE ............. 9-1
Identificatienummers ...................... 9-1
DAU10210
INHOUDSOPGAVE
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Veiligheidsinformatie<IXE>
QQ
QQ
Q
Q
QQ
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
DAU10220
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK
1
VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER
2
MOET BEKEND ZIJN MET DE VOL­GENDE VEREISTEN ALVORENS MET
3
DEZE SCOOTER TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
4
8 DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG
5
6
7
8
9
ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN SCOOTER­RIJDEN.
8 ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN DE GEBRUIKERS­HANDLEIDING.
8 GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJ­TECHNIEKEN.
8 GEBRUIKMAKEN VAN PROFES-
SIONELE TECHNISCHE SER­VICE, ZOALS AANGEGEVEN IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF WANNEER DE MECHANI-
DAU10261
SCHE CONDITIES DIT VEREI­SEN.
Veilig rijden
8 Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige con­trole kan een ongeval helpen voor­komen.
8 Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
8 Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weg­gebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/scooter ongeval­len. Vaak worden ongevallen veroor­zaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een der­gelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
9 Draag een jack in felle kleuren. 9 Wees extra voorzichtig bij het
naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
1-1
9 Ga daar rijden waar andere
weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
8 Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuur­ders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs. 9 Zorg dat u bekwaam bent om te
rijden en leen uw scooter alleen uit aan ervaren scooterrijders.
9 Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
9 We raden aan om het
scooterrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.
8 Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scooter­bestuurder. Veel bestuurders hou­den bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvol-
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
doende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen. 9 Neem altijd de maximum
snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
9 Geef altijd richting aan voordat
u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
8 De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een goede besturing. 9 De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de voetplaat, om zo de macht over het stuur te behouden.
9 De passagier hoort steeds de
bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
9 Neem nooit een passagier mee
die niet in staat is om beide
voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
8 Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
8 Deze scooter is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde we­gen. De machine is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dra­gen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
8 Draag altijd een goedgekeurde
helm.
8 Draag ook een gezichtskap of een
veiligheidsbril. De rijwind in uw niet­afgeschermde ogen kan het zicht verslechteren, zodat u gevaren te laat zou opmerken.
8 Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
8 Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan
1-2
schakelhandgrepen of door de wie­len worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
8 Raak nooit de motor of het uitlaat-
systeem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwonden veroor­zaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
8 De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor pas­sagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderde­len te verwijderen, kan deze scooter onveilig worden in het gebruik en ern­stig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw scooter ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichts-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
verdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monte­ren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongeval-
1
len te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of
2
waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de scooter of het
3
monteren van accessoires:
4
Beladen Het totale gewicht van de bestuurder,
5
passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet over­schrijden.
6
Maximale belasting:
7
8
9
177 kg (390 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
8 Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk nabij de scooter. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk aan beide zij­den van de scooter wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
8 Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Contro­leer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
8 Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze scooter. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en ge­bruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en instal­latie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
8 Monteer nooit accessoires en ver-
voer nooit bagage als deze een
1-3
nadelige invloed hebben op de pres­taties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuur­uitslag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt. 9 Accessoires die aan of nabij
het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
9 Omvangrijke accessoires
kunnen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
9 Sommige accessoires
noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
8 Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de ca­paciteit van het elektrisch systeem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische sto­ring voordoen waardoor de verlich­ting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
8 BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR: 9 Zet de motor altijd af als u
benzine tankt.
9 Pas op en mors tijdens het
tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
9 Tank niet terwijl u rookt of in de
nabijheid bent van open vuur.
8 Start de motor nooit in een afge-
sloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn gif­tig en kunnen al heel snel bewus­teloosheid of dodelijk letsel veroor­zaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die vol­doende ventilatie heeft.
8 Zet de motor altijd uit voordat u de
scooter onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de scoo­ter gaat parkeren: 9 De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, dus parkeer de scooter op een plek waar voetgangers of kinderen hiervan geen hinder hebben.
9 Parkeer de scooter niet op een
helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
9 Parkeer de scooter niet nabij
een brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
1-4
8 Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is terechtgeko­men. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Aandachtspunten voor veilig rijden<IXE>
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
Andere aandachtspunten voor veilig rijden
8 Geef duidelijk richting aan wanneer
1
2
3
4
5
6
7
8
9
u een bocht neemt.
8 Op een nat wegdek kan remmen
uiterst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.
8 Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang­zaam op nadat u de bocht hebt genomen.
8 Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een be­stuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
8 Spoorwegovergangen, tramrails, ij-
zeren platen gebruikt in de wegen­bouw en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schuiven.
8 De remvoering kan nat worden bij
het wassen van de scooter. Con-
DAUT2030
troleer de remmen na het wassen van de scooter, voordat u gaat rij­den.
8 Draag steeds een helm, hand-
schoenen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
8 Vervoer op uw scooter niet te veel
bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel.
1-5
QQ
Q
QQ
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10220
1
2
3
4
5
6
7
8
1-6
9
Locaties van onderdelen<IXE>
BESCHRIJVING
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
DAU10410
DAU10400
DAU10400
1
2
3
4
5
6
7
8
1. Voorste richtingaanwijzer (pagina 6-24)
9
2. Tankdop (pagina 3-6)
3. Bagagehaak (pagina 3-9)
4. Helmbevestiging (pagina 3-9)
5. Accu (pagina 6-20)
6. Opbergcompartiment (pagina 3-10)
7. Luchtfilter (pagina 6-12)
8. Achterste richtingaanwijzer (pagina 6-24)
1
2
3, 4, 5
6
7
8
2-1
Aanzicht rechterzijde
DAU10400
BESCHRIJVING
DAU10420
1
1. Remlicht/achterlicht (pagina 6-23)
2. Zadel (pagina 3-9)
3. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-10)
4. Koplamp (pagina 6-22)
5. Bougie (pagina 6-6)
6. Middenbok (pagina 6-18)
7. Uitlaatdemper (pagina 3-8)
2
3
4
1
2
3
4
5
6
7
8
7
6
5
9
2-2
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
DAU10400
1
2
3
4
5
6
7
8
1. Achterremhendel (pagina 3-6)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-5)
9
3. Snelheidsmeterunit (pagina 3-4)
4. Brandstofniveaumeter (pagina 3-4)
5. Schakelaar rechterstuurzijde (pagina 3-5)
6. Voorremhendel (pagina 3-6)
7. Gasgreep (pagina 6-17)
8. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
1
2
3
4
5
6
7
8
2-3
Contactslot/stuurslot<IXE>
DAU1044D
DAU1044D
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10460
Contactslot/stuurslot
ZAUM00**
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtings­systemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen wor­den hierna beschreven.
(15P1/15P2)
DAUT2270
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom, de instrumentenverlichting en het achterlicht gaan branden, en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt ge­draaid.
(15P3/15P4)
DAUT2060
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom, de instrumentenverlichting, het achterlicht en de kentekenverlichting gaan branden, en de motor kan wor­den gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt ge­draaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitge­schakeld. De sleutel kan worden uitge­nomen.
3-1
LOCK
DAU10680
Het stuur is vergrendeld en alle elektri­sche systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1
ZAUM00**
1. Drukken.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand
in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Controle- en waarschuwingslampjes<IXE>
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044D
Om het stuur te ontgrendelen
1
1
2
2
3
ZAUM00**
4
1. Draaien.
2. Loszetten.
5
Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt
6
gehouden.
7
X@
Draai de contactsleutel nooit naar
8
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de ma­chine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en moge-
9
lijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorza­ken. Zorg altijd dat de machine stil­staat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DWA10060
DAUT2120
Afdekplaatje sleutelgat
ZAUM00**
Afdekplaatje sleutelgat openen
Steek de sleutel in het gat van het afdek­plaatje (zie afbeelding) en draai de sleu­tel naar “OPEN” om het afdekplaatje te openen.
Afdekplaatje sleutelgat sluiten
Steek de sleutel in het gat van het afdek­plaatje (zie afbeelding) en draai de sleu­tel naar “SHUT” om het afdekplaatje te sluiten.
DAU11003
Controle- en waarschuwing­slampjes
(15P1/15P2/15P4)
3
1
ZAUM00**
(15P3)
1
30
20
40
50
10
0
ZAUM00**
1. Controlelampje richtingaanwijzers "5"
2. Controlelampje grootlicht "&"
3. Waarschuwingslampje motorstoring " "
4. Waarschuwingslampje koelvloeistof­temperatuur " "
60
24
3
24
3-2
Waarschuwingslampje motorstoring<IXE>
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044D
Controlelampje richtingaanwijzers
DAU11020
55
5
55
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “
&&
&
&&
Dit controlelampje brandt terwijl de kop­lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Waarschuwingslampje koelvloeistof-
DAU11440
temperatuur “
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen. Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DCA10020
<>
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
Waarschuwingslampje motorstoring
DAUT1930
Dit waarschuwingslampje gaat knippe­ren bij een defect aan een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
Brandstofniveaumeter<IXE>
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044D
Snelheidsmeterunit
(15P1/15P2/15P4)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1
ZAUM00**
(15P3)
1
ZAUM00**
2
2
30
20
40
10
0
DAUT2310
De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter en een kilometer­teller. De snelheidsmeter toont de ac-
Brandstofniveaumeter
(15P1/15P2/15P4)
DAU12150
tuele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand.
1
OPMERKING:
Voor Groot-Brittannië: De kilometer­tellereenheden worden weergegeven in mijlen.
ZAUM00**
(15P3)
1
30
20
40
50
60
ZAUM00**
50
10
0
60
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
1. Brandstofniveaumeter
3-4
Startknop<IXE>
DAU1044D
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar “E” (Empty) naarmate het brandstofniveau daalt. Vul zo snel mogelijk brandstof bij als de naald bij de rode lijn staat.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.
Stuurschakelaars
1
2
ZAUM00**
1. Dimlichtschakelaar "%/&"
2. Richtingaanwijzerschakelaar "4/6"
3. Claxonschakelaar "*"
ZAUM00**
1. Startknop ","
3
1
DAU12347
Dimlichtschakelaar “
%%
%/
%%
&&
&
&&
DAU12400
Zet deze schakelaar op “&” voor groot­licht en op “%” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “
66
6
66
44
4/
44
Druk deze schakelaar naar “6” om af- slaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “4” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de mid­denstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar inge­drukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
Claxonschakelaar “
**
*
**
DAU12500
Druk deze schakelaar in om een claxon­signaal te geven.
Startknop “
,,
,
,,
DAUM1131
Druk op deze knop terwijl u de voor- of achterrem bekrachtigt om de motor te starten met de startmotor.
DCA10050
<>
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-5
Tankdop<IXE>
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044D
Voorremhendel
1
2
3
4
ZAUM00**
1. Voorremhendel
5
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek deze hendel
6
naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
7
8
9
1
DAU12900
DAU12950
Achterremhendel
1
ZAUM00**
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
3-6
DAUT2280
Tankdop
1
2
ZAUM00**
1. Tankdopdeksel
2. Tankdop
3. Lijn merktekens uit
Verwijderen van de tankdop
Open het deksel, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
Aanbrengen van de tankdop
1. Plaats de tankdop in de vulopening van de brandstoftank, met de sleu­tel in het slot en de uitlijn­merktekens op één lijn.
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit daarna het deksel.
3
Loading...
+ 50 hidden pages