Yamaha TZR50 User Manual [nl]

5WX-F819D-D3
TZR50
HANDLEIDING
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de TZR50 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw TZR50. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10031
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
INLEIDING
WAARSCHUWING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha­de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
DAUS1172
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
TZR50
HANDLEIDING
©2008 door YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
1e uitgave, december 2008
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk
of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Netherlands.
VEILIGHEIDSINFORMATIE ................1-1
BESCHRIJVING ..................................2-1
Aanzicht linkerzijde ...........................2-1
Aanzicht rechterzijde.........................2-2
Bedieningen en instrumenten ...........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN
BEDIENINGEN ....................................3-1
Contactslot/stuurslot..........................3-1
Controle- en
waarschuwingslampjes..................3-2
Controlelampje richtingaanwijzers ...3-2
Vrijstandcontrolelampje ....................3-2
Waarschuwingslampje olieniveau ....3-2
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur ..............3-2
Waarschuwingslampje
motorstoring ..................................3-3
Snelheidsmeterunit ...........................3-3
Toerenteller .......................................3-4
Stuurschakelaars ..............................3-4
Lichtsignaalschakelaar .....................3-4
Dimlichtschakelaar ...........................3-4
Richtingaanwijzerschakelaar ...........3-4
Claxonschakelaar ............................3-4
Noodstopschakelaar ........................3-4
Startknop ..........................................3-5
Koppelingshendel..............................3-5
Schakelpedaal...................................3-5
Remhendel........................................3-6
Rempedaal........................................3-6
Tankdop.............................................3-6
Brandstof...........................................3-7
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang ................................3-8
Uitlaatkatalysator...............................3-8
2-takt injectiesmering ........................3-9
Brandstofkraan................................3-10
Chokehendel ..................................3-11
Zadel ...............................................3-11
Slotcompartiment ............................3-12
Achteruitkijkspiegels........................3-12
Zijstandaard ....................................3-13
Startspersysteem ............................3-13
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES
VOOR HET RIJDEN ............................4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-
INFORMATIE.......................................5-1
Starten van een koude motor ...........5-1
Starten van een warme motor ..........5-2
Schakelen .........................................5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ...........................5-3
Inrijperiode ........................................5-3
Parkeren............................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ..................................6-1
Boordgereedschapsset .....................6-1
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem...........6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema .......................6-4
Stroomlijn- en framepanelen
verwijderen en aanbrengen ...........6-8
Bougie controleren..........................6-10
Versnellingsbakolie..........................6-11
Koelvloeistof....................................6-13
Luchtfilterelement............................6-15
Afstellen van de carburateur...........6-16
Afstellen van het stationair
toerental.......................................6-16
Speling van de gaskabel afstellen ..6-17
Banden............................................6-17
Gietwielen .......................................6-19
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen .......................................6-19
Vrije slag van voorremhendel
controleren...................................6-20
Vrije slag van rempedaal
afstellen .......................................6-20
De stand van het schakelpedaal
afstellen .......................................6-21
Remlichtschakelaar afstellen ..........6-21
Controleren van voor- en
achterremblokken ........................6-21
Controleren van
remvloeistofniveau.......................6-22
Remvloeistof verversen ..................6-23
Spanning aandrijfketting .................6-24
Aandrijfketting reinigen en
smeren.........................................6-25
Kabels controleren en smeren........6-26
INHOUDSOPGAVE
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel .................6-26
Afstellen van de Autolube pomp .....6-26
Controleren en smeren van rem-
en schakelpedalen.......................6-27
Controleren en smeren van rem-
en koppelingshendels..................6-27
Zijstandaard controleren en
smeren.........................................6-28
Voorvork controleren.......................6-28
Stuursysteem controleren ...............6-29
Controleren van wiellagers .............6-30
Accu ................................................6-30
Zekering vervangen ........................6-31
Koplampgloeilamp vervangen.........6-32
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen ....................................6-33
Gloeilamp in voorste
richtingaanwijzer vervangen ........6-34
Gloeilamp achterste
richtingaanwijzer vervangen ........6-34
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen ....................................6-35
Problemen oplossen .......................6-36
Storingzoekschema’s ......................6-37
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ...............................7-1
Matkleur, let op..................................7-1
Verzorging.........................................7-1
Stalling ..............................................7-3
SPECIFICATIES...................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE...............9-1
Identificatienummers .........................9-1
Sleutelnummer ..................................9-1
Voertuigidentificatienummer..............9-1
Modelinformatiesticker ......................9-2
INHOUDSOPGAVE
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan. Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bes­tuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze motorfiets te gaan rijden. Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwin-
gen en onderhoudseisen zoals ver-
meld in deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en
correcte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangege-
ven in deze Gebruikershandleiding
en/of wanneer de mechanische con-
dities dit vereisen.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij­den uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvol­doende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-2 voor een lijst met controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere wegge­bruikers vormt de belangrijkste oor­zaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisin­gen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weg­gebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het
bezit van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorza-
akt door een fout van de motorbes­tuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvol­doende schuinliggen voor de rijsnel­heid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toes­taan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-1
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bes­tuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de pas­sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol
of andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off-roadgebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdlet­sel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind vers­lechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings­handgrepen of door de wielen wor­den gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsyste­em kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden vero­orzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmoto­ren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijk­heid, verwarring en uiteindelijk de dood
veroorzaken. Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo­pen, waardoor u het bewustzijn kunt ver­liezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo­noxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmidde­llijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrok­ken via openingen zoals ramen en deuren.
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-2
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het wegge­drag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoi­res of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlij­nen voor het beladen van uw motorfiets: Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrij­den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zij-
den om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controle­er de toestand en spanning van uw banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunje­zakken of tenten, kunnen een ins­tabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhan­ger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi­ne vormt een belangrijke beslissing. Origi­nele Yamaha accessoires, die alleen ver­krijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed­gekeurd voor gebruik op uw machine. Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn ver­kocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn ver­kocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel ver­krijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke vei­ligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpas­singen die de ontwerp- of bedieningsken­merken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verant-
Maximale belasting:
196 kg (432 lb)
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-3
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
woordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervo-
er nooit bagage als deze een nadeli­ge invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het acces­soire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bedie­ning niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonte­erd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zij­wind instabiel worden. Zulke
accessoires kunnen ook instabili­teit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bes­tuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we der­gelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw motorfiets werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combi­natie van rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-17 voor bandenspecificaties
en meer informatie over het vervangen van uw banden.
Aanzicht linkerzijde
BESCHRIJVING
2-1
2
1. Luchtfilter (pagina 6-15)
2. Brandstofkraan (pagina 3-10)
3. Zadelslot (pagina 3-11)
4. Handgreep
5. Zijstandaard (pagina 3-13)
6. Schakelpedaal (pagina 3-5)
7. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-13)
8. Stationair stelschroef (pagina 6-16)
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
2-2
2
1. Opbergcompartiment (pagina 3-12)
2. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
3. Accu (pagina 6-30)
4. Zekering (pagina 6-31)
5. Olietankdop (pagina 3-9)
6. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-22)
7. Radiator (pagina 6-13)
8. Rempedaal (pagina 3-6)
9. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-22)
Bedieningen en instrumenten
BESCHRIJVING
2-3
2
1. Koppelingshendel (pagina 3-5)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-4)
3. Toerenteller (pagina 3-4)
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
5. Snelheidsmeter (pagina 3-3)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-4)
7. Gasgreep (pagina 6-17)
8. Voorremhendel (pagina 3-6)
9. Tankdop (pagina 3-6)
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlich­tingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom en de motor kan worden ges­tart. De sleutel kan niet worden uitgeno­men.
OPMERKING
De koplamp, de instrumentenverlichting en het achterlicht gaan automatisch bran­den wanneer de motor wordt gestart.
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “ ” of “ ” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische syste­men uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te ver
grendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “ ”-stand in en draai deze dan naar “ ”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgr
endelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai deze dan naar “ ”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-1
3
WAARSCHUWING
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
3
Controle- en waarschuwingslampjes
1. Waarschuwingslampje koelvloeistoftempe­ratuur “
2. Waarschuwingslampje olieniveau “
3. Controlelampje richtingaanwijzers “
4. Vrijstandcontrolelampje “
5. Waarschuwingslampje motorstoring “
Controlelampje richtingaanwijzers “”
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
Vrijstandcontrolelampje “
Dit controlelampje brandt terwijl de vers­nellingsbak in de vrijstand staat.
DAUM1062
Waarschuwingslampje olieniveau “
Dit waarschuwingslampje brandt als de sleutel in de stand “ ” staat of als het olieniveau in het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering bij draaiende motor te laag is. Als het waarschuwingslampje bij draaiende motor gaat branden, stop dan direct en vul het oliereservoir bij met 2­taktolie van ofwel JASO-klasse “FC” of ISO-klasse “EG-C” of “EG-D”. Het waars­chuwingslampje moet doven nadat het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering is bijgevuld.
OPMERKING
Vraag een Yamaha-dealer het elektrisch circuit te controleren als het waarschu­wingslampje niet gaat branden als de sleutel in de stand “ ” staat of niet dooft nadat de olie in het oliereservoir voor 2­takt injectiesmering is bijgevuld.
Gebruik het voertuig alleen als u weet dat het motorolieniveau voldoende hoog is.
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ ” te draaien. Het waarschuwings­lampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet mete­en op wanneer u de sleutel naar “ON” dra­ait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
OPMERKING
G Bij machines met een of meer radia-
torkoelvinnen schakelt de radiatorko­elvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistoftemperatuur in de radiator.
G Als de motor oververhit raakt, staan
op pagina 6-37 nadere instructies vermeld.
LET OP
LET OP
DAUS1540
Waarschuwingslampje motorstoring “
Dit waarschuwingslampje knippert wan­neer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor con­troleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te contro­leren. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ ” te draaien. Als het waarschu­wingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Snelheidsmeterunit
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
ALLEEN VOOR GROOT-BRITTANNIË
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter en een kilometerteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnel­heid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-3
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Toerenteller
3
1. Toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst. Rode zone: 10.000 tpm en hoger
DAU11851
DCA10031
DAU12348
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “
2. Dimlichtschakelaar “ /
3. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
4. Claxonschakelaar “
Rechts
1. Noodstopschakelaar “ /
2. Startknop “
DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “ /
Zet deze schakelaar op “ ” voor groo­tlicht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “ /
Druk deze schakelaar naar “ ” om afs­laan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxon­signaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “ /
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
3-4
Startknop “
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppe­len. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele wer­king van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-13).
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin­kerzijde van de motor en wordt in combi­natie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6-traps constant-mesh versnellings­bak op deze motorfiets.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-5
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Remhendel
3
1. Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rech­terstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12890
DAU12941
Rempedaal
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rech­terzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachti­gen.
DAU13074
Tankdop
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4 slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Vergrendelen.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergren­deld is.
DWA11091
WAARSCHUWING
Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandsto­flekkage ontstaat brandgevaar.
DAU13212
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande ins­tructies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van von­ken, open vuur of andere ontste­kingsbronnen zoals de waakvlam­men van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zor­gen dat brandstof uit de brandstof­tank stroomt.
3-7
DWA10881
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof
onmiddellijk af. LET OP: Veeg
gemorste brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan aantasten.
[DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
DWA15151
WAARSCHUWING
Benzine is giftig en kan letsel of overlij­den veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzine­damp heeft ingeademd of benzine in
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kle­ding aan.
3
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
13,8 L (3,65 US gal, 3,04 Imp.gal)
Brandstofreserve:
2,2 L (0,58 US gal, 0,48 Imp.gal)
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bou­gies langer mee en blijven de onder­houdskosten beperkt.
DAU13270
DAUB1300
Tankbeluchtingsslang/overloop slang
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de
tankbeluchtingsslang/overloopslang.
Controleer de tankbeluchtingss-
lang/overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de
tankbeluchtingsslang/overloopslang niet verstopt is en reinig indien nodig.
Zorg dat het uiteinde van de tankbe-
luchtingsslang/overloopslang binnen de klem geplaatst is.
DAU13433
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatka­talysator.
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het vol­gende om brandgevaar of brandwon­den te voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met het hete uitla­atsysteem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds­werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan
enkele minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.
DWA10862
3-8
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toe­gebracht aan de uitlaatkatalysator.
DAUS1550
2-takt injectiesmering
Controleer of voldoende 2-takt injecties­mering aanwezig is in het oliereservoir. Vul indien nodig de voorgeschreven 2-takt injectiesmering bij. Het oliereservoir voor 2-takt injectiesme­ring bevindt zich onder het zadel. (Zie pagina 3-11).
1. Oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
2. Dop oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
1. Verwijder de dop van het oliereser­voir voor 2-takt injectiesmering door deze los te trekken.
2. Breng de dop van het reservoir voor 2-takt injectiesmering weer aan door deze in de reservoiropening te druk­ken.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
3
LET OP
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
Controleer of de dop van het reservoir voor 2-takt injectiesmering correct is geplaatst alvorens met de machine te gaan rijden.
Aanbevolen olie:
Zie pagina 8-1
3
Oliehoeveelheid:
1,40 L (1,48 US qt, 1,23 Imp.qt)
Brandstofkraan
Via de brandstofkraan wordt de benzine vanuit de brandstoftank toegevoerd en bovendien gefilterd. De brandstofkraan kent drie standen:
OFF
1. Puntig uiteinde op “OFF”
Met de kraanhendel in deze stand stroomt de benzine niet door. Zet de kraanhendel steeds in deze stand als de motor niet draait.
ON
1. Puntig uiteinde op “ON”
Met de kraanhendel in deze stand stroomt de benzine door naar de carburateur. Tij­dens normaal rijden hoort de kraanhendel in deze stand te staan.
RES
3-10
1. Puntig uiteinde op “RES”
Dit is de reservestand. Zet de kraanhendel in deze stand wanneer u tijdens een rit zonder brandstof komt te staan. Vul de brandstoftank zodra de gelegenheid zich voordoet. Vergeet na het tanken niet de kraanhendel weer op “ON” te zetten!
Chokehendel “
1. Chokehendel “
Voor het starten van een koude motor is een rijker lucht/brandstof mengsel nodig; via de choke wordt dit mengsel geleverd. Beweeg de hendel in richting (a) om de choke aan te zetten. Beweeg de hendel in richting (b) om de choke uit te zetten.
Zadel
Verwijderen van het zadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai hem dan zoals afgebeeld.
1. Zadelslot
2. Openen.
2. Trek het zadel los.
Aanbrengen van het zadel
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzij­de van het zadel in de zadelbevesti­ging, zoals getoond in de afbeelding.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-11
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
2. Druk het zadel aan de achterzijde omlaag om te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Controleer of het zadel stevig is vergren­deld alvorens te gaan rijden.
DAUM1941
Slotcompartiment
Het slotcompartiment, dat zich in het opbergcompartiment onder het zadel bevindt, is ontworpen voor een origineel CYCLELOK-slot van Yamaha. (Zie pagina 3-11 voor het openen en sluiten van het zadel.) Bij het opbergen van een CYCLE­LOK-slot in het opbergcompartiment moet dit stevig met de riemen worden bevestigd. Als het CYCLELOK-slot niet in het opbergcompartiment is opgeborgen, maak dan de riemen vast om het niet te verliezen.
OPMERKING
Sommige U-sloten passen niet in het slot­compartiment vanwege hun grootte of vorm.
Achteruitkijkspiegels
De achteruitkijkspiegels van dit voertuig kunnen naar voren of naar achteren wor­den ingeklapt om het parkeren in smalle ruimten te vergemakkelijken. Klap de spiegels terug in hun oorspronkelijke stand voordat u gaat rijden.
DWA14371
WAARSCHUWING
Vergeet niet de achteruitkijkspiegels in hun oorspronkelijk stand terug te klap­pen alvorens weg te rijden.
3-12
Zijstandaard
1. Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de lin­kerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het starts­persysteem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blok­keert. (Zie hierna voor een nadere uitleg over het startspersysteem.)
DWA10240
Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbes­tuurbaar wordt. Het Yamaha starts­persysteem is ontworpen om de bes­tuurder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom regel­matig zoals hierna beschreven en laat het repareren door een Yamaha dealer als de werking niet naar behoren is.
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de zijstan­daardschakelaar, de koppelingshendels­chakelaar en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies.
G Het verhindert starten wanneer de
versnellingsbak in een versnelling is geschakeld en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshen­del niet is ingetrokken.
G Het verhindert starten wanneer de
versnellingsbak in een versnelling is geschakeld en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat.
G Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen. Controleer de werking van het starts­persysteem regelmatig volgens de onderstaande procedure.
OPMERKING
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij wordt uitgevoerd met een warme motor.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-13
3
WAARSCHUWING
Loading...
+ 61 hidden pages