Yamaha Tricity – 2016 User manual

Page 1
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
MW125
MW125A
2CM-F819D-D2
Page 2
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te
blijven als deze wordt verkocht.
DAU46091
Page 3

Inleiding

WAARSCHUWING
DAU60580
Welkom in de wereld van Yamaha! Als eigenaar van de MW125/MW125A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ont­werpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MW125/MW125A. De gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van uw machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw voertuig in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA17780
Page 4

Belangrijke informatie in de handleiding

WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re- sulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha- de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
DAU10134
Page 5
Belangrijke informatie in de handleiding
DAUU1750
MW125/MW125A
©2016 door Thai Yamaha Motor Co., Ltd.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd ge-
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e uitgave, juli 2015
Alle rechten voorbehouden.
bruik
Thai Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.
Page 6

Inhoudsopgave

Veiligheidsinformatie ....................... 1-1
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden .................................. 1-5
Beschrijving...................................... 2-1
Aanzicht linkerzijde......................... 2-1
Aanzicht rechterzijde...................... 2-2
Bedieningen en instrumenten......... 2-3
Werking van de bedieningselementen en
instrumenten .................................... 3-1
Contactslot/stuurslot...................... 3-1
Afdekplaatje van het sleutelgat ...... 3-2
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes .............................. 3-3
Zelfdiagnosesysteem .................... 3-5
Multifunctionele meter.................... 3-5
Stuurschakelaars............................ 3-9
Voorremhendel ............................. 3-10
Achterremhendel.......................... 3-10
ABS (voor modellen met ABS)...... 3-11
Tankdop ....................................... 3-12
Brandstof...................................... 3-12
Uitlaatkatalysator.......................... 3-14
Zadel............................................. 3-14
Voetsteun passagier..................... 3-15
Opbergcompartiment................... 3-15
Bagagehaak ................................. 3-16
Zijstandaard.................................. 3-16
Startspersysteem ......................... 3-17
Gelijkstroom kabelstekker voor
accessoires................................3-19
Voor uw veiligheid – controles
voor het rijden...................................4-1
Gebruik en belangrijke
rij-informatie .....................................5-1
De motor starten.............................5-1
Wegrijden........................................5-2
Sneller en langzamer rijden.............5-2
Remmen..........................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode ......................................5-3
Parkeren..........................................5-4
Periodiek onderhoud en
afstelling ............................................6-1
Boordgereedschapsset...................6-2
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem ........6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema.....................6-4
Het framepaneel verwijderen en
aanbrengen..................................6-8
Bougie controleren..........................6-8
Motorolie en olie-aanzuigzeef.......6-10
Eindoverbrengingsolie ..................6-11
Koelvloeistof..................................6-12
Luchtfilter en luchtfilterelementen
in v-snaarbehuizing................... 6-13
De vrije slag van de gasgreep
controleren ................................ 6-16
Klepspeling................................... 6-16
Banden ......................................... 6-16
Gietwielen..................................... 6-18
Vrije slag van voorremhendel
controleren ................................ 6-18
Vrije slag van achterremhendel
controleren ................................ 6-19
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-19
Controleren van
remvloeistofniveau .................... 6-20
Remvloeistof verversen ................ 6-21
Kabels controleren en smeren...... 6-22
Controleren en smeren van
ep en gaskabel............... 6-22
sgre
ga Smeren van voor- en
achterremhendels ..................... 6-22
Middenbok en zijstandaard
controleren en smeren .............. 6-23
Voorvork controleren.................... 6-24
Stuursysteem controleren ............ 6-24
Controleren van wiellagers........... 6-25
De spoorstang controleren........... 6-25
Het leunsysteem controleren........ 6-25
Accu.............................................. 6-26
Zekeringen vervangen .................. 6-27
Koplampgloeilamp vervangen ...... 6-29
Page 7
Parkeerlichten ...............................6-30
Achterlicht/remlichtunit .................6-30
Gloeilamp richtingaanwijzer ..........6-30
Problemen oplossen .....................6-31
Storingzoekschema’s....................6-32
Verzorging en stalling van
de machine ........................................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging .......................................7-1
Stalling.............................................7-4
Specificaties......................................8-1
Gebruikersinformatie........................9-1
Identificatienummers.......................9-1
Index ................................................10-1
Inhoudsopgave
Page 8

Veiligheidsinformatie

1
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant­woordelijk voor de veilige en juiste bedie­ning ervan. Dit is een meerwielig voertuig. Voor een veilig gebruik van deze machine zijn de toepassing van de juiste rijtechnie­ken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze machine te gaan rijden. Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec­ten van de bediening van de machine.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.
Ga nooit rijden met deze machine
zonder passende rijopleiding of in­structies. Neem rijlessen. Beginners moeten les krijgen van een gediplo-
DAU60750
meerd instructeur. Neem contact op met een Yamaha dealer voor informa­tie over rijlessen bij u in de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij­den uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvol­doende inspectie of onderhoud van de ma­chine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.
Deze machine is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
scooters en motorfietsen in het ver­keer door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van aanrijdingen tussen auto’s en dergelij­ke kleinere voertuigen. Veel ongeluk­ken zijn ontstaan doordat een automobilist een kleiner voertuig over het hoofd zag. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
1-1
• Wees extra voorzichtig bij het nade­ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met kleinere voertuigen zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een voertuig zonder voldoende kennis. Neem contact op met uw Yamaha dealer voor informatie over het ba­sisonderhoud aan de machine. Be­paalde onderhoudswerkzaamheden kun­nen alleen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rij­bewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw machine alleen uit aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
Page 9
Veiligheidsinformatie
• We raden aan om het rijden met uw machine te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u gron­dig bekend bent met de machine en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de machinebestuur­der. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij­snelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kun­nen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de pas­sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze machine is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off­roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Scooter- en motorfietsongelukken met do­delijke afloop betreffen meestal hoofdlet­sel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of re­duceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslech­teren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand­grepen of door de wielen worden ge­grepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be­dekt. De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorza­ken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofd­pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroor­zaken. Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo­pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie­zen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo­noxide dagenlang blijven hangen. Als u
1
1-2
Page 10
Veiligheidsinformatie
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
1
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoe­veelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het wegge­drag als hierdoor de gewichtsverdeling van de machine verandert. Wees uiterst voor­zichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw machine, om zo moge­lijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een machine rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het be­laden van uw machine:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrij­den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
169 kg (373 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk lig­gen en zo dicht mogelijk bij de machine. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van het voertuig en verdeel het gewicht zo ge­lijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minima­liseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de machine zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.
1-3
• Bevestig nooit omvangrijke of zwa­re goederen aan het stuur, de voor­vork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een insta­biel weggedrag of een te trage re­actie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi­ne vormt een belangrijke beslissing. Origi­nele Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goed­gekeurd voor gebruik op uw machine. Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en acces­soires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produ­ceren. Om die reden kan Yamaha acces­soires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbeve­len, zelfs niet als deze zijn verkocht en geenstalleerd door een Yamaha dealer.
Page 11
Veiligheidsinformatie
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori­ginele Yamaha accessoires, dient u te be­seffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassings­sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassin­gen die de ontwerp- of bedieningskenmer­ken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw machine. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grond­speling of de hellinghoek op geen en­kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve ge­wichtsverdeling of door aerodyna­mische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moe­ten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamische effect sterk van invloed zijn op de rijstabi­liteit van de machine. De machine kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertui­gen inhaalt of door deze wordt in­gehaald.
• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de be­wegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke ac­cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrische systeem van de machi­ne te boven gaan, kan zich een ge­vaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel- gen
De banden en velgen die bij uw machine werden geleverd zijn ontworpen om de mo­gelijkheden van de machine te ondersteu­nen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. An­dere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-16 voor bandenspecificaties en meer informa­tie over het vervangen van uw banden.
Transport van de machine
Volg de onderstaande instructies als u de machine in een ander voertuig wilt vervoe­ren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de machine.
Zorg dat de voorwielen recht naar vo-
ren wijzen op de aanhanger of de laadvloer en zet de wielen vast in een goot om beweging te voorkomen.
1
1-4
Page 12
Veiligheidsinformatie
Zet de machine vast met spanbanden
1
of andere geschikte banden aan stevi­ge delen van de machine, zoals het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het trans­port schuurplekken op de lak veroor­zaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de machine tijdens het trans­port niet overmatig kan stuiteren.
DAU60590

Andere aandachtspunten voor veilig rijden

Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem­men, hierdoor zou de machine kunnen slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang­zaam op nadat u de bocht hebt geno­men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte toe­stand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de ma­chine recht, anders kan deze gaan schuiven.
De remblokken of remvoeringen kun-
nen nat worden bij het wassen van de machine. Controleer na het wassen van de machine de remmen voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer niet te veel bagage op uw ma-
chine. Een overbeladen machine is in­stabiel. Gebruik degelijke snelbinders om bagage aan de bagagedrager vast te binden (indien het voertuig is voor­zien van een bagagedrager). Losse bagage beïnvloedt de stabiliteit van de machine en kan uw aandacht aflei­den van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
1-5
Page 13

Aanzicht linkerzijde

1 23 4
5678910

Beschrijving

DAU10411
2
1. Bagagehaak (pagina 3-16)
2. Voetsteun voor passagiers (pagina 3-15)
3. Opbergcompartiment (pagina 3-15)
4. Luchtfilterelement (pagina 6-13)
5. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-11)
6. Aftapplug versnellingsbakolie (pagina 6-11)
7. Olieaftapplug A (pagina 6-10)
8. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-13)
9. Olieaftapplug B (pagina 6-10)
10.Koelvloeistofreservoir (pagina 6-12)
2-1
Page 14
Beschrijving
1 3 4,5
6
2
8 7

Aanzicht rechterzijde

2
1. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
2. Voetsteun voor passagiers (pagina 3-15)
3. Tankdop (pagina 3-12)
4. Hoofdzekering (pagina 6-27)
5. Zekeringenkastje (pagina 6-27)
6. Accu (pagina 6-26)
7. Bougie (pagina 6-8)
8. Olievuldop (pagina 6-10)
DAU10421
2-2
Page 15

Bedieningen en instrumenten

1
9
23 7 8654
Beschrijving
DAU10431
2
1. Achterremhendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9)
3. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-20)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-5)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-20)
6. Startknop (pagina 3-9)
7. Voorremhendel (pagina 3-10)
8. Gasgreep (pagina 6-16)
9. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
2-3
Page 16

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
LOCK
OFF
ON
LOCK
OFF
ON
12

Contactslot/stuurslot

MW125
3
MW125A
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssy­stemen bediend en wordt het stuur ver­grendeld. De diverse standen van het contactslot worden hierna beschreven.
DAUN0264
Het contactslot/stuurslot is voorzien van een afdekplaatje van het sleutelgat. (Zie pa­gina 3-2 voor het openen en sluiten van het afdekplaatje van het sleutelgat.)
DAUT1972
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan bran­den en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
De koplamp gaat automatisch branden wanneer de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt ge­draaid of de zijstandaard omlaag wordt be­wogen.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier- door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een onge- val.
DAU10687
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
MW125
1. Drukken.
2. Draaien.
3-1
Page 17
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
12
12
12
1
2
1
2
MW125A
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
Als het stuur niet wordt vergrendeld, pro­beer het dan iets terug naar rechts te draai­en.
Om het stuur te ontgrendelen
MW125
1. Drukken.
2. Draaien.
MW125A
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Steek de sleutel in.
2. Druk de sleutel in de “LOCK”-stand in en draai deze dan naar “OFF”.
3-2
DAUN0353

Afdekplaatje van het sleutelgat

MW125
3
1. Knop “PUSH SHUT”
2. Sleutelkapje
MW125A
1. Knop “PUSH SHUT”
2. Sleutelkapje
Page 18
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
1 2 3 4 5
6
ABS
Om het afdekplaatje van het sleutelgat te openen Steek de sleutelkop in het gat van het af­dekplaatje zoals afgebeeld en draai dan de sleutel naar rechts om het afdekplaatje te openen.
3
Om het afdekplaatje van het sleutelgat te sluiten Druk op de knop “PUSH SHUT” om het af­dekplaatje van het sleutelgat te sluiten.
DAU49398
Controlelampjes en waarschu­wingslampjes
1. Controlelampje linker richtingaanwijzers “
2. ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor mo­dellen met ABS)
3. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “
4. Controlelampje grootlicht “
5. Waarschuwingslampje motorstoring “
6. Controlelampje rechter richtingaanwijzers “
DAU11032
Controlelampjes richtingaanwijzers“” en“”
Elk controlelampje gaat knipperen wanneer de bijbehorende richtingaanwijzer knippert.
Controlelampje grootlicht “
DAU11081
Dit controlelampje brandt terwijl de kop­lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11447
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu­wingslampje moet enkele seconden oplich­ten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet met­een op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
3-3
Page 19
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
ABS
Bij machines met een of meer radia-
torkoelvinnen schakelt de radiator­koelvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistoftemperatuur in de radiator.
Als de motor oververhit raakt, staan
op pagina 6-33 nadere instructies ver­meld.
Waarschuwingslampje motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knipperen wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-5 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.) Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu­wingslampje moet enkele seconden oplich­ten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet met­een op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DAU11506
ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor
DAUU1960
modellen met ABS)
Onder normale omstandigheden gaat het ABS-waarschuwingslampje branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden. Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed. Vraag als een van de bovenstaande geval­len zich voordoet zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-11 voor uitleg over de wer­king van het ABS-systeem.)
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet uitgaat zodra met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, keert het remsysteem terug naar con­ventioneel remmen. Als een van de bo- venstaande gevallen zich voordoet, of
3-4
als het waarschuwingslampje helemaal niet gaat branden, rij dan extra voorzich- tig om te voorkomen dat de remmen in noodsituaties blokkeren. Laat het rem­systeem en de elektrische circuits zo snel mogelijk door een Yamaha dealer controleren.
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan branden wanneer er gas wordt gegeven terwijl de machine op de middenbok staat. Er is dan echter geen sprake van een sto­ring.
3
Page 20
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
WAARSCHUWING
OPMERKING
12345 6
8910
7

Zelfdiagnosesysteem

Dit model is uitgerust met een zelfdiagno­sesysteem voor diverse elektrische circuits. Indien er in een van deze circuits een pro­bleem wordt gedetecteerd, gaat het waar­schuwingslampje voor motorstoring
3
branden of knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha-dealer de machine te controleren.
Neem als dit gebeurt direct contact op met een Yamaha dealer, om mogelijke motorschade te voorkomen.
DAU12096

Multifunctionele meter

DAUU1731
gen. Het aanbrengen van wijzigingen tij- dens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgen­de voorzieningen:
een snelheidsmetereen brandstofniveaumetereen klok
DCA11171
een buitenluchttemperatuurdisplayeen kilometertellertwee rittellers
1. Klok
2. “SELECT”-toets
3. Waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ”
4. Brandstofniveaumeter
5. Snelheidsmeter
6. “RESET”-toets
7. Buitenluchttemperatuurdisplay
8. Kilometerteller/rittellers
9. Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
10.Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
DWA12423
Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbren-
een ritteller brandstofreserveeen ritteller olieverversingeen ritteller V-snaarvervangingeen indicator olieverversingeen indicator V-snaarvervanging
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en “RESET”-toets gebruikt.
Voor Verenigd Koninkrijk: Om te wis-
selen tussen de kilometer- en mijlen­weergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller houdt u de “SELECT”-toets een seconde lang in­gedrukt.
Als het waarschuwingslampje koel-
vloeistoftemperatuur en het waar­schuwingslampje motorstoring in de
3-5
Page 21
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
1
1 2
1
eerste weergavemodus blijven bran­den, laat dan de accu opladen door een Yamaha dealer.
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van het voertuig aan.
Brandstofniveaumeter
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als een storing wordt gedetecteerd in een elektrisch cir­cuit, gaan alle displaysegmenten en de waarschuwingsindicator brandstofniveau knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
1. Waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ”
2. Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveau­meter verdwijnen richting “E” (leeg) naar­mate het brandstofniveau verder daalt. Ga zo snel mogelijk tanken als het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ” gaan knipperen. Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge­draaid, lichten eerst alle displaysegmenten van de brandstofniveaumeter kort op en wordt daarna het huidige brandstofniveau weergegeven.
3-6
Klok
1. Klok
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SELECT”-toets en “RE­SET”-toets tegelijkertijd twee secon­den lang ingedrukt, de urenaanduiding zal gaan knipperen.
2. Druk op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.
3
Page 22
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
1 1
3. Druk op de “SELECT”-toets en de mi­nutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “RESET”-toets om de mi­nuten in te stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.
3
Buitenluchttemperatuurweergave “OUT TEMP”
1. Buitenluchttemperatuurdisplay
Dit display toont de buitenluchttempera­tuur van –10 °C tot 40 °C in stappen van 1 °C. De weergegeven temperatuur kan af­wijken van de werkelijke buitenluchttempe­ratuur.
Als de buitenluchttemperatuur daalt
tot onder –10 °C, wordt er geen lagere temperatuur dan –10 °C weergege­ven.
Als de buitenluchttemperatuur stijgt
tot boven 40 °C, wordt er geen hogere temperatuur dan 40 °C weergegeven.
De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed door langzaam rijden (onder 20 km/h [13 mi/h]) of door het oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergan­gen etc.
Kilometerteller- en rittellermodus
1. Kilometerteller/rittellers
De kilometerteller toont de totale afstand die door de machine is afgelegd. De rittellers tonen de afstand afgelegd sinds de tellers het laatst werden terugge­steld op nul. Druk op de toets “SELECT” om de weerga­ve te wisselen tussen de kilometerteller “ODO”, de rittellers “TRIP 1” en “TRIP 2”,
3-7
de ritteller voor olieverversing “OIL TRIP” en de ritteller voor V-snaarvervanging “BELT TRIP”, in de onderstaande volgorde: ODO TRIP 1 TRIP 2 OIL TRIP BELT TRIP ODO Als er nog maar ongeveer 1.6 L (0.42 US gal, 0.35 Imp.gal) brandstof in de brand­stoftank over is, beginnen het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de waarschuwingsindicator voor brand­stofniveau te knipperen. De weergave in het display wisselt automatisch naar de rit­teller voor brandstofreserve “F” die de af­stand begint te tellen die vanaf dat punt wordt afgelegd. Druk in dat geval op de “SELECT”-toets om de weergave te wisse­len in de onderstaande volgorde: F TRIP 1 TRIP 2 OIL TRIP BELT TRIP ODO F Om ritteller 1, 2 of de brandstofreserve-rit­teller terug te stellen, selecteert u deze door op de “SELECT”-toets te drukken en houdt u vervolgens de “RESET”-toets een secon­de lang ingedrukt. Wanneer u de brandstof­reserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch terug­gesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergave­modus weer.
Page 23
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
12
12
Als u de ritteller voor olieverversing of de rit­teller voor V-snaarvervanging wilt terugstel­len, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en vervolgens de toets “RESET” gedurende drie tot vier se­conden ingedrukt te houden.
De kilometerteller wordt vergrendeld
bij 999999.
De rittellers worden teruggesteld en
blijven tellen nadat 9999.9 is bereikt.
Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
1. Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
2. Olieverversingskilometerteller
Deze indicator gaat branden zodra de eer­ste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 4000 km (2500 mi). Vervolgens gaat de in-
dicator na elke 4000 km (2500 mi) branden om aan te geven dat de motorolie moet worden ververst. Nadat de motorolie is ververst, moeten de indicator olieverversing en de ritteller voor olieverversing worden teruggesteld. Om beide terug te stellen, selecteert u de rittel­ler voor olieverversing en houdt u de toets “RESET” een seconde lang ingedrukt. Houd terwijl “OIL CHANGE” knippert de toets “RESET” drie seconden ingedrukt. De ritteller voor olieverversing wordt terugge­steld en de indicator olieverversing gaat uit. Als de motorolie wordt ververst voordat de indicator olieverversing gaat branden (dus voordat de intervalperiode voor olieverver­sing is verstreken), moet de ritteller voor olieverversing na de olieverversing worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijd­stip voor olieverversing weer correct wordt aangegeven.
3-8
Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
3
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Kilometerteller V-snaarvervanging
Deze indicator gaat na elke 20000 km (12500 mi) branden om aan te geven dat de V-snaar moet worden vervangen. Nadat de V-snaar is vervangen, moeten de indicator V-snaarvervanging en de ritteller voor V-snaarvervanging worden terugge­steld. Om beide terug te stellen, selecteert u de ritteller voor V-snaarvervanging en houdt u de toets “RESET” een seconde lang ingedrukt. Houd terwijl “V-BELT” knip­pert de toets “RESET” gedurende drie tot vier seconden ingedrukt. De ritteller voor V­snaarvervanging wordt teruggesteld en de indicator V-snaarvervanging gaat uit. Als de V-snaar wordt vervangen voordat de indicator V-snaarvervanging gaat branden (d.w.z. voordat de intervalperiode voor V­snaarvervanging is verstreken), moet de rit-
Page 24
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
2
3
1
teller V-snaarvervanging worden terugge­steld zodat het eerstvolgende tijdstip voor V-snaarvervanging weer correct wordt aan­gegeven.
3

Stuurschakelaars

Links
1. Dimlichtschakelaar “ /
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
3. Claxonschakelaar “
Rechts
DAU1234H
Dimlichtschakelaar “ /
DAU12401
Zet deze schakelaar op “ ” voor groot­licht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “ /
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de rich­tingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge­keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
DAU12722
Startknop “
Druk met de zijstandaard omhoog op deze knop terwijl u de voor- of achterrem be­krachtigt om de motor te starten met de startmotor. Zie pagina 5-1 voor startin­structies voordat u de motor start.
1. Startknop “
3-9
Page 25
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
1
1

Voorremhendel

1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel naar de gasgreep toe om de voorrem te be­krachtigen.
DAU12902

Achterremhendel

DAUS1963
Het gekoppelde remsysteem functio-
neert niet als alleen de voorrem wordt bekrachtigd.
3
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen. Dit model is uitgerust met een gekoppeld remsysteem. Wanneer u aan de achterremhendel trekt, wordt de achterrem en een gedeelte van de voorrem bekrachtigd. Trek beide remhen­dels tegelijkertijd aan voor maximale rem­kracht.
Daar het gekoppelde remsysteem
mechanisch is, kunt u extra vrije slag voelen in de voorremhendel als de achterremhendel wordt aangetrok­ken.
3-10
Page 26
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
OPMERKING
LET OP
1
1
DAU70900

ABS (voor modellen met ABS)

Het ABS (anti-blokkeervoorziening remsy­steem) van uw meerwielig leunend voertuig bevat een elektronisch regelsysteem dat de voor- en achterrem onafhankelijk van el­kaar aanstuurt.
3
Gebruik de remmen met ABS net zoals conventionele remmen. Bij activering van het ABS-systeem kan een pulsatie worden gevoeld in de remhendels. Ga in dat geval door met remmen en laat het ABS-systeem het werk doen. Ga niet “pompend” rem­men, dit vermindert de remeffectiviteit.
Houd altijd een veilige afstand tot voor­liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan de remafstand met het ABS-sy­steem langer zijn dan zonder ABS­systeem.
DWA16051
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel op “ON” is gezet en het voertuig rijdt met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger. Tijdens deze test hoort u een “klikkend” geluid aan de voorkant van het voertuig en wanneer u een rem­hendel licht aantrekt, voelt u eventueel een trilling in de hendel. Dit is normaal.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pul­saties kan voelen in de rembediening terwijl ABS actief is. Er is echter speci­aal gereedschap vereist, dus neem contact op met uw Yamaha dealer.
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van de wielsensor niet beschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer naar behoren werken.
1. Voorwielsensor
1. Achterwielsensor
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een ECU die het systeem bij een storing laat te­rugkeren naar conventioneel remmen.
3-11
Page 27
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
2
2
1
DAU37473

Tankdop

1. Tankdop
2. “ ”-merkteken
Om de tankdop te verwijderen
1. Open het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Draai de tankdop naar links en trek hem los.
Om de tankdop aan te brengen
1. Breng de tankdop aan in de vulope­ning van de brandstoftank en draai hem rechtsom tot de merktekens “ ” op de dop en de tank tegenover elkaar staan.
2. Sluit het zadel.
DWA11092
Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstof­lekkage ontstaat brandgevaar.
DAU13222

Brandstof

Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbron­nen zoals de waakvlammen van gei­sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brand­stoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.
3
3-12
Page 28
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
LET OP
1 2
3
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof on­middellijk af. LET OP: Veeg gemors-
te brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aange- zien de brandstof de gelakte opper- vlakken en kunststof delen kan aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
Benzine is giftig en kan letsel of overlij- den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep on­middellijk medische hulp in nadat u ben- zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid
[DCA10072]
DWA15152
terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.
DAU53013
Voorgeschreven brandstof:
Normale loodvrije benzine (Gasohol (E10) acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
6.6 L (1.74 US gal, 1.45 Imp.gal)
DCA11401
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motor­onderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 95 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), ge­bruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door lood­vrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskos­ten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol met ethanol en gasohol met methanol. Gasohol met ethanol kan worden gebruikt, mits het ethanolgehalte niet hoger is dan 10% (E10). Gasohol met methanol wordt niet aangeraden door Yamaha aangezien deze schade kan toebrengen aan het brandstofsysteem of problemen kan ople­veren met de voertuigprestaties.
3-13
Page 29
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
LET OP
1
DAU13434

Uitlaatkatalysator

Dit model is uitgerust met een uitlaatkataly­sator.
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo­tor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met het hete uitlaatsy­steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds­werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.
DCA10702
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toege- bracht aan de uitlaatkatalysator.
DAU60621

Zadel

Openen van het zadel
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot en draai deze dan linksom naar de stand “SEAT OPEN”.
MW125
1. Openen.
3
3-14
Page 30
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
LET OP
1
1
1
MW125A
3
1. Openen.
Druk de sleutel niet in terwijl u deze draait.
3. Klap het zadel omhoog.
Sluiten van het zadel
1. Klap het zadel omlaag en druk dan aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit.
Controleer of het zadel stevig is vergren­deld alvorens te gaan rijden.
DAUT3711

Voetsteun passagier

1. Voetsteun voor passagiers
Om de voetsteun voor passagiers te ge­bruiken, kunt u hem als volgt uittrekken. Om de voetsteun voor passagiers in te klappen, kunt u hem terugduwen in de oor­spronkelijke positie.

Opbergcompartiment

1. Opbergcompartiment
Onder het zadel is een opbergcomparti­ment aanwezig. (Zie pagina 3-14.)
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 5 kg (11 lb) van het op­bergcompartiment niet.
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 169 kg (373 lb) voor de machine niet.
Let op het volgende bij het gebruik van het opbergcompartiment.
Het opbergcompartiment wordt
3-15
warm bij blootstelling aan zon en/of warmte van de motor, dus bewaar
DAU61130
DWA10962
DCA21150
Page 31
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
WAARSCHUWING
1
er geen etenswaren of voorwerpen in die slecht tegen warmte kunnen of die ontvlambaar zijn.
Stop natte voorwerpen in een plas-
tic zak alvorens deze in het opberg- compartiment mee te nemen om te voorkomen dat het vocht zich door het opbergcompartiment ver­spreidt.
Het opbergcompartiment kan nat
worden als de machine wordt ge- reinigd, dus stop voorwerpen die u wilt meenemen ter bescherming in een plastic zak.
Bewaar geen waardevolle of breek-
bare voorwerpen in het opberg-
compartiment.
Als u een helm wilt opbergen in het opberg­compartiment, moet de helm worden ge­plaatst met de voorkant naar achteren.
Sommige helmen kunnen vanwege
hun grootte of vorm niet worden weg­geborgen in het opbergcompartiment.
Laat uw machine niet onbeheerd ach-
ter met het zadel open.
DAU61380

Bagagehaak

Om de bagagehaak te gebruiken, trekt u deze uit zoals getoond. Om de bagagehaak weer in te klappen, duwt u deze terug in de oorspronkelijke po­sitie.
DWAT1032
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 1.0 kg (2.2 lb) voor de ba- gagehaak niet.
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 169 kg (373 lb) voor de machine niet.
1. Bagagehaak
DAU15306

Zijstandaard

De zijstandaard bevindt zich aan de linker­zijde van het frame. Trek of druk de zijstan­daard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.
3
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij­standaard maakt deel uit van het startsper­systeem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blok­keert. (Zie de volgende paragraaf voor een uitleg over het startspersysteem.)
DWA10242
Met de machine mag nooit worden gere- den terwijl de zijstandaard omlaag staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrok- ken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de ma­chine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het Yamaha startspersysteem is ont­worpen om de bestuurder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstan-
daard op te trekken alvorens weg te rij- den. Controleer dit systeem daarom
3-16
Page 32
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
regelmatig en laat het repareren door een Yamaha dealer als de werking niet naar behoren is.
3
DAUT1096

Startspersysteem

Controleer de werking van de sperschake­laar van de zijstandaard als volgt.
3-17
Page 33
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
Bij deze inspectie moet de machine op de
middenbok worden gezet.
Als zich een storing voordoet, vraag dan
alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren.
WAARSCHUWING
Draai de sleutel naar aan.
Trek de zijstandaard op.
Druk de startknop in terwijl een der remhendels is aangetrokken. De motor start.
Duw de zijstandaard omlaag.
Als de motor afslaat:
De sperschakelaar voor de zijstandaard is in orde.
3
3-18
Page 34
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
DAU70640

Gelijkstroom kabelstekker voor accessoires

Dit voertuig is uitgerust met een gelijk­stroom kabelstekker voor accessoires. Raadpleeg uw Yamaha dealer voordat u
3
accessoires monteert.
3-19
Page 35

Voor uw veiligheid – controles voor het rijden

WAARSCHUWING
DAU15599
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en proce­dures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de machi­ne dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
Motorolie
Versnellingsbakolie • Controleer de machine op olielekkage. 6-11
Koelvloeistof
Voorrem
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni­veau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorge­schreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
3-12
6-10
6-12
6-19, 6-20
DWA11152
4
4-1
Page 36
Voor uw veiligheid – controles voor het rijden
ITEM CONTROLES PAGINA
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
Achterrem
4
Gasgreep
Bedieningskabels
Wielen en banden
Remhendels
Middenbok, zijstandaard
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting, signaleringssysteem en schakelaars
Zijstandaardschakelaar
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorge­schreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de gasgreep.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de gasgreep af te stel­len en de kabel en het kabelhuis te smeren.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig.
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de scharnierpunten.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
6-19, 6-20
6-16, 6-22
6-22
6-16, 6-18
6-22
6-23
3-16
4-2
Page 37

Gebruik en belangrijke rij-informatie

WAARSCHUWING
OPMERKING
LET OP
LET OP
DAU15952
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig door om u vertrouwd te maken met alle be­dieningselementen. Als u de werking van een functie of bedieningselement niet be­grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit­leg.
DWA10272
Een onvoldoende vertrouwdheid met de bedieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een ongeval of letsel tot gevolg.
DAU45311
Dit model is uitgerust met een hellings­hoeksensor, waarbij de motor afslaat bij kanteling. Om de motor na een kanteling weer te starten zet u het contactslot eerst op “OFF” en daarna op “ON”. Als u dat niet doet zal de motor niet starten, ondanks dat de motor wordt aangezwengeld als u op de startknop drukt.
DAUU1950

De motor starten

DCA10251
Zie pagina 5-3 voor instructies over het inrijden van de motor alvorens de machi­ne in gebruik wordt genomen.
Het startblokkeringssysteem staat starten alleen toe als de zijstandaard is opgetrok­ken. Zie pagina 3-17 voor meer informatie.
1. Draai de sleutel naar “ON”. De volgende waarschuwingslampjes moeten enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje motor-
storing
Waarschuwingslampje koelvloei-
stoftemperatuur
DCA15485
Als een waarschuwingslampje niet gaat branden wanneer de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid, of wanneer een waar­schuwingslampje niet dooft, zie dan pa­gina 3-3 voor een controle van het circuit van het betreffende waarschu­wingslampje.
5
5-1
Page 38
Gebruik en belangrijke rij-informatie
LET OP
LET OP
1
(b)
(a)
ZAUM0199
Voor modellen met ABS: Het ABS-waarschuwingslampje moet gaan branden als het contactslot op “ON” wordt gezet en weer uitgaan zo­dra met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje niet gaat branden en weer uitgaat zoals hier- boven beschreven, zie dan pagina 3-3
5
voor een controle van het circuit van het waarschuwingslampje.
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop in te drukken terwijl de voor- of achterrem wordt bekrachtigd. Als de motor niet wil starten, laat dan de startknop los, wacht een paar se­conden en probeer het dan opnieuw. Iedere startpoging moet zo kort mo­gelijk duren om de accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan 10 seconden achtereen draaien.
Trek nooit snel op terwijl de motor nog koud is, dit verkort de levensduur van de motor!
DCA17682
DCA11043
DAU60640

Wegrijden

1. Houd met uw linkerhand de achter­remhendel ingedrukt, houd met uw rechterhand de handgreep vast en duw de machine van de middenbok af.
1. Handgreep
2. Ga schrijlings op het zadel zitten en stel de achteruitkijkspiegels af.
3. Zet de richtingaanwijzers aan.
4. Controleer op tegemoetkomend ver­keer en draai voorzichtig aan de gas­greep (rechts) om weg te rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzers uit.
5-2
DAU16782

Sneller en langzamer rijden

De rijsnelheid wordt geregeld door de gas­greep open of dicht te draaien. Draai de gasgreep richting (a) om sneller te gaan rij­den. Draai de gasgreep richting (b) om langzamer te gaan rijden.
Page 39
Gebruik en belangrijke rij-informatie
WAARSCHUWING

Remmen

Vermijd hard en abrupt remmen
(met name wanneer u naar één kant overhelt). Hierdoor zou de machine kunnen slippen of kantelen.
Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegen­bouw en putdeksels worden in nat­te toestand zeer glad. U dient deze obstakels daarom met aangepaste snelheid te naderen en voorzichtig te passeren.
Onthoud dat remmen op een nat
wegdek veel moeilijker is.
Rijd langzaam heuvelafwaarts,
remmen kan tijdens afdalingen soms lastig zijn.
1. Sluit de gasklep volledig.
2. Bekrachtig de voor- en achterrem ge­lijktijdig en oefen daarbij geleidelijk meer druk uit.
DAU60650
DWA17790
DAU16821
Tips voor een zuinig brandstof- verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om het brandstofverbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Voer het toerental niet te hoog op ter-
wijl de motor onbelast draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld in files, bij stoplichten of bij spoorweg­overgangen).
5-3
DAU16831

Inrijperiode

De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en 1000 km (600 mi). Lees daarom de volgen­de informatie aandachtig door. Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit gedurende de eerste 1000 km (600 mi) niet te zwaar worden belast. De verschillen­de onderdelen van de motor slijten op el­kaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAU61040
0–150 km (0–90 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij 1/3 opengedraaid. Zet de motor steeds af nadat deze een uur heeft gedraaid en laat deze dan vijf tot tien minuten lang afkoelen. Varieer van tijd tot tijd het motortoerental. Laat de motor niet steeds in één vaste stand van de gasgreep draaien.
150–500 km (90–300 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij 1/2 opengedraaid. Gebruik de motor in alle versnellingen, maar draai het gas nooit helemaal open.
5
Page 40
Gebruik en belangrijke rij-informatie
LET OP
WAARSCHUWING
500–1000 km (300–600 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij 3/4 opengedraaid.
1000 km (600 mi) en verder
Laat de motor niet langdurig volgas draai­en. Varieer het toerental zo nu en dan. LET
OP: Na 1000 km (600 mi) moeten de mo- torolie en de eindoverbrengingsolie wor-
den ververst en moet de oliezeef worden gereinigd.
[DCA16502]
5
Als tijdens de inrijperiode motorschade optreedt, vraag dan direct een Yamaha dealer de machine te controleren.
DCA10271
DAU17214

Parkeren

Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10312
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kun­nen komen en brandwonden kun­nen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ondergrond, hierdoor kan
de machine kantelen met mogelijk brandstoflekkage en brand tot ge- volg.
Parkeer niet nabij gras of andere
brandbare materialen die vlam zou- den kunnen vatten.
5-4
Page 41

Periodiek onderhoud en afstelling

WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
DAU17246
Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig en effi­ciënt mogelijke conditie blijft. De eige­naar/bestuurder van de machine is verplicht de optimale veiligheid te waarbor­gen. Op de volgende pagina's wordt de be­langrijkste informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeerbeurten gegeven. De intervalperioden vermeld in de periodie­ke onderhoudsschema's moeten worden beschouwd als een algemene richtlijn on­der normale rijcondities. Het is echter mo­gelijk dat de intervalperioden voor onderhoud moeten worden verkort afhan­kelijk van het weer, het terrein, de geografi­sche locatie en individueel gebruik.
DWA10322
Het niet of onjuist uitvoeren van onder- houd aan de machine vergroot het risico op letsel of overlijden tijdens het uitvoe­ren van onderhoud of het rijden met de machine. Als u niet bekend bent met voertuigonderhoud, laat het onderhoud dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
DWA15123
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de motor af tenzij anders aangegeven.
Een draaiende motor heeft bewe-
gende delen die lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri­sche onderdelen die schokken of brand kunnen veroorzaken.
Het laten draaien van de motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud kan leiden tot oogletsel, brandwon- den, brand of koolmonoxidevergif- tiging, mogelijk met de dood tot gevolg. Zie pagina 1-2 voor meer in- formatie over koolmonoxide.
DWA15461
Remschijven, -klauwen, -trommels en
-voeringen kunnen tijdens het gebruik zeer heet worden. Laat onderdelen van het remsysteem afkoelen alvorens deze aan te raken.
DAU17303
Emissiecontroles zorgen niet alleen voor een betere luchtkwaliteit, maar zijn ook zeer belangrijk voor een juiste werking van de motor en om maximale prestaties te beha­len. In de volgende periodieke onderhouds­schema’s is het emissiecontrole­onderhoud apart gegroepeerd. Dit onder­houd vereist gespecialiseerde gegevens, kennis en gereedschap. Onderhoud, ver­vanging, of reparatie van emissiecontrole­apparatuur en -systemen kan door elke gecertificeerde reparateur worden uitge­voerd (indien van toepassing). Yamaha dealers beschikken over de training en het gereedschap om dit onderhoud uit te voe­ren.
6
6-1
Page 42
Periodiek onderhoud en afstelling
OPMERKING
1
DAU39692

Boordgereedschapsset

Laat een Yamaha dealer onderhoud ver­richten als u niet beschikt over het gereed­schap of de ervaring die voor bepaalde werkzaamheden vereist zijn.
1. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset bevindt zich
6
aan de onderkant van het zadel. (Zie pagina 3-14.) De onderhoudsinformatie in deze handlei­ding en het gereedschap in de boordge­reedschapsset zijn bedoeld om u te ondersteunen bij het uitvoeren van preven­tief onderhoud en kleinere reparaties. Voor de correcte uitvoering van bepaalde onder­houdswerkzaamheden kan echter het ge­bruik van extra gereedschap zoals een momentsleutel vereist zijn.
6-2
Page 43
Periodiek onderhoud en afstelling
OPMERKING
DAU62050
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onderhouds-
beurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 20000 km (12000 mi), beginnend vanaf 4000 km (2400 mi).Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal ge-
reedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.

Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem

NR. ITEM
1 * Brandstofleiding
2 * Bougie • Vervangen. √√
3 * Ventielen
4 * Brandstofinjectie
5 * Uitlaatsysteem
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
• Controleer de brandstofslangen op scheurtjes of beschadigingen.
• Controleer de klepspeling.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer het stationaire toeren­tal van de motor.
• Controleer op lekkage.
• Zet indien nodig vast.
• Vervang pakking(en) indien nodig.
DAU62062
KILOMETERSTAND
1000 km
(600 mi)
√√√√√√
6-3
4000 km
(2400 mi)
√√√√√
8000 km
(4800 mi)
Elke 12000 km (7200 mi)
Elke 12000 km (7200 mi)
12000 km
(7200 mi)
16000 km
(9600 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6
Page 44
Periodiek onderhoud en afstelling

Algemeen smeer- en onderhoudsschema

NR. ITEM
1 Luchtfilterelement • Vervangen. Elke 20000 km (12500 mi)
Aftapslang luchtfil-
2
ter
Luchtfilterelement
3 *
in v-snaarbehuizing
4 * Voorrem
6
5 * Achterrem
6 * Remslangen
7 * Remvloeistof • Verversen. Elke 2 jaar
8 * Wielen
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
• Reinigen. √√√√√
• Reinigen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Controleer de vrije slag van de remhendel en stel deze indien no­dig af.
• Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer op scheurtjes en be­schadigingen.
• Zorg voor een correcte plaatsing van slang(en) en klem(men).
• Vervangen. Elke 4 jaar
• Controleer de speling en contro­leer op beschadigingen.
• Balanceer de voorwielen uit. Telkens wanneer de wielen of banden zijn gewisseld of vervangen.
1000 km
(600 mi)
√√√√√√
√√√√√√
6-4
KILOMETERSTAND
4000 km
(2400 mi)
√√√√
√√√√√
√√√√
8000 km
(4800 mi)
12000 km
(7200 mi)
16000 km
(9600 mi)
DAU62100
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
Page 45
Periodiek onderhoud en afstelling
NR. ITEM
9 * Banden
10 * Wiellagers
11 * Stuursysteem
12 * Leunsysteem • Lagerspeling controleren. √√√√√
Framebevestigin-
13 *
gen
Scharnieras van
14
voorremhendel
Scharnieras van
15
achterremhendel
Gekoppeld remsy-
16 *
steem
Zijstandaard, mid-
17
denbok
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
• Controleer op slijtage en bescha­digingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de lagers op speling of beschadigingen.
• Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid.
• Smeren met lithiumvet. Elke 24000 km (14000 mi)
• Controleer de spoorstang en ver­vang deze indien nodig.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastge­zet.
• Smeren met siliconenvet. √√√√
• Smeren met siliconenvet. √√√√
• Smeer de scharnierpunten en be­wegende delen met siliconenvet.
• Smeer het kabeluiteinde met lithi­umvet.
• Controleer de werking.
• Smeren met lithiumvet.
1000 km
(600 mi)
√√√√√
√√√√√
KILOMETERSTAND
4000 km
(2400 mi)
√√√√√
√√√√
√√√√
√√√√
√√√√√
8000 km
(4800 mi)
Elke 12000 km (7200 mi)
12000 km
(7200 mi)
16000 km
(9600 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6
6-5
Page 46
Periodiek onderhoud en afstelling
NR. ITEM
Zijstandaardscha-
18 *
kelaar
19 * Voorvork
20 * Schokdemperunits
21 Motorolie
6
22 Olie-aanzuigzeef • Reinigen. √√√√√
23 * Koelsysteem
Eindoverbrengings-
24
olie
25 * V-snaar • Vervangen. Elke 20000 km (12000 mi)
Voor- en achterrem-
26 *
schakelaar
Bewegende delen
27
en kabels
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
• Controleer de werking. √√√√√√
• Controleer op een correcte wer­king en olielekkage.
• Controleer op een correcte wer­king en olielekkage.
• Verversen.
• Controleer het olieniveau en con­troleer de machine op olielekka­ge.
• Controleer het koelvloeistofni­veau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang koelvloeistof. Elke 3 jaar
• Controleer de machine op olielek­kage.
• Verversen. Elke 12000 km (7500 mi)
• Controleer de werking. √√√√√√
•Smeren. √√√√√
1000 km
(600 mi)
√√√√√
√√√
√√√√√
KILOMETERSTAND
4000 km
(2400 mi)
√√√√
√√√√
8000 km
(4800 mi)
12000 km
(7200 mi)
16000 km
(9600 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6-6
Page 47
Periodiek onderhoud en afstelling
OPMERKING
KILOMETERSTAND
4000 km
(2400 mi)
√√√√√
8000 km
(4800 mi)
12000 km
(7200 mi)
16000 km
(9600 mi)
NR. ITEM
28 * Gasgreep
Lampen, richting-
29 *
aanwijzers en scha­kelaars
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
• Controleer de werking.
• Controleer de vrije slag van de gasgreep en stel deze indien no­dig af.
• Smeer de kabel en het kabelhuis.
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af.
1000 km
(600 mi)
√√√√√√
Motorluchtfilter en luchtfilters van V-snaarbehuizing
• Het motorluchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht om beschadiging te voorkomen.
• Het motorluchtfilterelement moet vaker worden vervangen en de luchtfilterelementen van de V-snaarbehuizing moeten vaker wor­den gereinigd bij rijden in zeer stoffige of vochtige gebieden.
Hydraulisch remsysteem
• Ververs na het demonteren van de remhoofdcilinders en remklauwen altijd de remvloeistof. Controleer regelmatig de remvloei­stofniveaus en vul de reservoirs indien nodig bij.
• Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloei­stof worden ververst.
• De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
DAU38263
6
6-7
Page 48
Periodiek onderhoud en afstelling
1
1
2
2
1

Het framepaneel verwijderen en aanbrengen

Bij het uitvoeren van sommige onder­houdswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden beschreven, moet het afgebeelde paneel worden verwijderd. Neem deze pa­ragraaf door telkens wanneer het paneel moet worden verwijderd of aangebracht.
6
1. Paneel A
Paneel A
Om het paneel te verwijderen
1. Open het zadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de schroeven en trek het paneel los zoals getoond.
DAU18752
DAU56941
1. Paneel A
2. Schroef
Om het paneel aan te brengen
1. Plaats het paneel in de oorspronkelij­ke positie en breng dan de schroeven aan.
2. Sluit het zadel.
DAUT2074

Bougie controleren

De bougie is een belangrijk motoronder­deel dat gemakkelijk te controleren is. Door hitte en aanslag slijten bougies op de lange duur. Daarom moeten bougies worden ver­wijderd en gecontroleerd volgens het peri­odieke onderhouds- en smeerschema. Bovendien kan aan het uiterlijk van de bou­gie de conditie van de motor worden afge­lezen.
De bougie verwijderen
1. Verwijder paneel A. (Zie pagina 6-8.)
2. Verwijder de bougiedop.
1. Bougiedop
3. Verwijder de bougie zoals getoond met een bougiesleutel die verkrijgbaar is bij een Yamaha dealer.
6-8
Page 49
Periodiek onderhoud en afstelling
OPMERKING
OPMERKING
1
1. Bougiesleutel
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isolator rondom de centrale elektrode van de bougie een middeldonkere tot lichte kleur vertoont (de ideale kleur als nor­maal met het voertuig wordt gereden).
Wanneer de bougie een heel andere kleur vertoont, werkt de motor mogelijk niet naar behoren. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw machine nakijken door een Yamaha dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting van de elektroden en op overmatige kool­stof- of andere aanslag. Vervang in­dien nodig de bougie.
Voorgeschreven bougie:
NGK/CR7E
3. Meet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat. Stel de afstand indien nodig af volgens de specificatie.
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
De bougie monteren
1. Reinig het oppervlak van de bougie­pakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie.
2. Breng de bougie aan met behulp van de bougiesleutel en zet vast met het correcte aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Bougie:
13 Nm (1.3 m·kgf, 9.4 ft·lbf)
Als geen momentsleutel beschikbaar is, wordt de bougie correct vastgezet door handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag verder te draaien. De bougie moet echter zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo­ment worden aangedraaid.
3. Installeer de bougiedop.
4. Monteer het paneel.
6
6-9
Page 50
Periodiek onderhoud en afstelling
OPMERKING
1
2
3 4
1
3
4 5
6
2

Motorolie en olie-aanzuigzeef

Vóór iedere rit moet het motorolieniveau worden gecontroleerd. Verder moet de olie worden ververst en de olie-aanzuigzeef worden gereinigd volgens de intervalperio­den vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op de middenbok. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden
6
afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar mi­nuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot rust te laten komen, verwijder de olievuldop, veeg de peilstok schoon, steek deze weer in de vulopening (zonder vast te draaien) en neem dan weer uit om het olieniveau te controle­ren. WAARSCHUWING! De uitlaat-
demper en uitlaatdemperbeschermer worden tijdens het gebruik zeer heet. Ter voorkoming van mogelijke brand- wonden moet u de uitlaatdemper en de beschermer laten afkoelen voordat u de olievuldop verwijdert.
[DWA17810]
DAU61002
Het motorolieniveau moet tussen het uit­einde van de peilstok en de merkstreep voor maximumniveau liggen.
1. Olievuldop
2. Motoroliepeilstok
3. Merkstreep maximumniveau
4. Uiteinde van de motoroliepeilstok
4. Als het motorolieniveau niet tussen het uiteinde van de peilstok en de merkstreep voor maximumniveau ligt, vul dan voldoende olie, van de aanbe­volen soort, bij tot het correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening en draai dan de olievuldop vast.
Motorolie verversen en olie-aanzuigzeef reinigen
1. Start de motor, laat deze een paar mi­nuten warmdraaien en zet hem dan af.
2. Zet een olieopvangbak onder de mo­tor om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap­pluggen A en B om de olie uit het car­ter te laten stromen. LET OP: Bij het
verwijderen van de olieaftapplug B vallen de O-ring, compressieveer en oliezeef naar buiten. Zorg ervoor dat u deze onderdelen niet kwijt-
[DCAT1022]
raakt.
1. Olieaftapplug A
2. Pakking
3. Olieaanzuigzeef
4. Drukveer
5. O-ring
6. Olieaftapplug B
6-10
Page 51
Periodiek onderhoud en afstelling
OPMERKING
OPMERKING
LET OP
4. Reinig de motorolie-aanzuigzeef in oplosmiddel, controleer hem op scha­de en vervang indien nodig.
5. Bevestig de motorolie-aanzuigzeef, compressieveer, nieuwe O-ring en olieaftapplug B.
Zorg dat de O-ring correct aanligt.
6. Bevestig olieaftapplug A met een nieuwe pakking en zet beide aftap­pluggen vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug A:
22 Nm (2.2 m·kgf, 16 ft·lbf)
Olieaftapplug B:
20 Nm (2.0 m·kgf, 14 ft·lbf)
7. Vul bij met de voorgeschreven hoe­veelheid van de aanbevolen motor­olie, breng dan de olievuldop aan en zet deze vast.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.80 L (0.85 US qt, 0.70 Imp.qt)
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
DCA11621
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert immers ook de koppeling) mogen geen chemische additieven worden toegevoegd. Gebruik geen oliën met een “CD” dieselspecificatie of oliën met een hogere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen oliën met een “ENERGY CONSER­VING II” of hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
8. Start de motor, laat deze een paar mi­nuten stationair draaien en controleer daarbij op olielekkage. Als er sprake is van olielekkage, zet de motor dan di­rect af en zoek de oorzaak.
9. Zet de motor af, controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.
10. Reset de olieverversingsritteller en het controlelampje olieverversingstermijn “OIL CHANGE”. (Zie pagina 3-7 voor het terugstellen.)
DAU60660

Eindoverbrengingsolie

Het eindoverbrengingshuis moet voor elke rit worden gecontroleerd op olielekkage. In geval van lekkage dient u de machine door een Yamaha dealer te laten nakijken en re­pareren. Bovendien dient de eindoverbren­gingsolie als volgt te worden ververst op de tijdstippen vermeld in het periodieke onder­houds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm de eindover­brengingsolie op door enkele minuten met de machine te rijden en zet de motor vervolgens af.
2. Zet de machine op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het eindoverbrengingshuis om de ge­bruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de vuldop van de eindover­brengingsolie met de o-ring uit het eindoverbrengingshuis.
6
6-11
Page 52
Periodiek onderhoud en afstelling
OPMERKING
OPMERKING
1
2
1
2
1. Vuldop versnellingsbakolie
2. O-ring
5. Verwijder de aftapplug van de eind-
6
overbrengingsolie met de pakking om de olie uit het eindoverbrengingshuis te laten stromen.
1. Aftapplug versnellingsbakolie
2. Pakking
6. Monteer de aftapplug van de eind­overbrengingsolie met de nieuwe pak­king en zet de bout vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Aftapplug eindoverbrengingsolie:
22 Nm (2.2 m·kgf, 16 ft·lbf)
7. Vul met de aangegeven hoeveelheid van de aanbevolen eindoverbren­gingsolie. WAARSCHUWING! Zorg
ervoor dat geen vreemde materia­len in het eindoverbrengingshuis te- rechtkomen. Zorg ervoor dat geen olie op de band of het wiel terecht-
[DWA11312]
komt.
Aanbevolen eindoverbrengingsolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.20 L (0.21 US qt, 0.18 Imp.qt)
8. Plaats de vuldop van de eindover­brengingsolie met de nieuwe o-ring en draai de vuldop vast.
9. Controleer het eindoverbrengingshuis op olielekkage. Zoek in geval van lek­kage naar de oorzaak.

Koelvloeistof

Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau worden gecontroleerd. Ook moet de koel­vloeistof worden ververst volgens de inter­valperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op de middenbok.
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is, temperatuurverschillen zijn name­lijk van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistof­niveau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
Het koelvloeistofniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximum­niveau staan.
DAU20071
DAU40157
6-12
Page 53
Periodiek onderhoud en afstelling
1
2
3 4
1
2
1. Dop koelvloeistofreservoir
2. Koelvloeistofreservoir
3. Merkstreep maximumniveau
4. Merkstreep minimumniveau
3. Als het koelvloeistofniveau zich op of onder de merkstreep voor minimum­niveau bevindt, open dan de reser­voirdop. WAARSCHUWING!
Verwijder alleen de dop van het koelvloeistofreservoir. Probeer nooit om de radiatorvuldop te ver- wijderen als de motor koud is.
[DWA15162]
4. Vul koelvloeistof of gedestilleerd water bij tot aan de merkstreep voor maxi­mumniveau en sluit de reservoirdop.
LET OP: Als er geen koelvloeistof aanwezig is, gebruik dan in plaats daarvan gedistilleerd water of ont­hard leidingwater. Gebruik geen hard water of zout water, dit is
schadelijk voor de motor. Als er in plaats van koelvloeistof water is ge-
bruikt, vervang dit dan zo snel mo- gelijk door koelvloeistof, anders is
het systeem niet beschermd tegen vorst en corrosie. Als er water aan
de koelvloeistof is toegevoegd, laat dan een Yamaha dealer zo snel mo- gelijk het antivriesgehalte van de
koelvloeistof controleren om te voorkomen dat de effectiviteit van de koelvloeistof afneemt.
[DCA10473]
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximum­niveau):
0.33 L (0.35 US qt, 0.29 Imp.qt)
De koelvloeistof verversen
DAU33032
De koelvloeistof moet volgens de interval­perioden vermeld in het periodieke smeer­en onderhoudsschema ververst worden. Laat de koelvloeistof verversen door een Yamaha dealer. WAARSCHUWING! Pro-
beer nooit om de radiatorvuldop te ver­wijderen als de motor warm is.
6-13
[DWA10382]
DAU60992
Luchtfilter en luchtfilterelemen­ten in v-snaarbehuizing
Het luchtfilterelement moet worden vervan­gen en het luchtfilterelement in de v-snaar­behuizing moet worden gereinigd volgens de intervalperioden vermeld in het periodie­ke smeer- en onderhoudsschema. Reinig de luchtfilterelementen vaker als u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt. De af­tapslang van het luchtfilter en van het lucht­filter van de v-snaarbehuizing moeten regelmatig worden nagekeken en waar no­dig worden gereinigd.
Het luchtfilterelement vervangen
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Verwijder het luchtfilterdeksel door de schroeven te verwijderen.
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
6
Page 54
Periodiek onderhoud en afstelling
OPMERKING
1
1
1
1
2
2
3. Trek het luchtfilterelement uit.
1. Luchtfilterelement
4. Breng een nieuw luchtfilterelement
6
aan in het luchtfilterhuis. LET OP:
Zorg ervoor dat het filterelement goed aanligt in het luchtfilterhuis.
Laat de motor nooit draaien met het luchtfilterelement uitgenomen, hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of cilinder(s) overmatig versleten ra­ken.
5. Monteer het luchtfilterdeksel door de schroeven aan te brengen.
Controleer het luchtfilterelement op be­schadiging en sterke vervuiling en vervang het indien nodig.
[DCA10482]
Reinigen van het luchtfilterelement in de v-snaarbehuizing
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Verwijder de bouten en trek vervol­gens het deksel van het luchtfilterele­ment in de V-snaarbehuizing naar buiten en van de V-snaarbehuizing vandaan.
1. Luchtfilterelement
Reinigen van de luchtfilteraftapslang
1. Deksel luchtfilterelement in V-snaarbehui­zing
2. Bout
3. Haal het luchtfilterelement van de V­snaarbehuizing eruit en reinig het met
1. Aftapslang luchtfilter
1. Controleer of zich in de slang aan de achterkant van het luchtfilterhuis geen water of vuil heeft verzameld.
2. Haal de slang los van de klem als er vuil of water in zit, reinig hem grondig en breng opnieuw aan.
6-14
oplosmiddel. Verwijder na het reinigen het achtergebleven oplosmiddel door het element uit te wringen.
WAARSCHUWING! Gebruik alleen een speciaal reinigingsmiddel voor onderdelen. Gebruik geen benzine of oplosmiddelen met een laag ont­vlammingspunt om het risico op
Page 55
Periodiek onderhoud en afstelling
OPMERKING
1
1
brand of explosie te vermijden.
[DWA10432] LET OP: Spring voorzichtig
om met het filterelement en ver­draai het niet om beschadiging te voorkomen.
1. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing
[DCA10522]
Het luchtfilterelement moet nat zijn maar mag niet druipen.
Aanbevolen olie:
Yamaha olie voor schuimrubberen luchtfilterelementen of een vergelijk­baar product
5. Plaats het element in de V-snaarbe­huizing.
6. Monteer het deksel van het luchtfilte­relement door de bouten aan te bren­gen.
Reinigen van de aftapslang van de v­snaarbehuizing
1. Controleer of zich in de slang aan de achterkant van de v-snaarbehuizing geen water of vuil heeft verzameld.
2. Haal de slang los van de klem als er vuil of water in zit, reinig hem grondig en breng opnieuw aan.
6
4. Breng olie van de aanbevolen soort aan op het hele oppervlak van de fil­terspons en wring dan de overtollige olie uit.
1. Aftapslang v-snaarbehuizing
6-15
Page 56
Periodiek onderhoud en afstelling
WAARSCHUWING
1

De vrije slag van de gasgreep controleren

Meet de vrije slag van de gasgreep zoals getoond.
6
1. Vrije slag van gasgreep
Vrije slag van gasgreep:
3.0–7.0 mm (0.12–0.28 in)
Controleer de vrije slag van de gasgreep re­gelmatig en laat de vrije slag indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21386
DAU21402

Klepspeling

De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af­wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver­houding kan veranderen en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko­men moet de klepspeling door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de inter­valperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU62200

Banden

Banden zijn het enige contact tussen de machine en het wegdek. Veiligheid onder alle rijomstandigheden hangt af van een re­latief klein contactoppervlak met het weg­dek. Het is daarom essentieel om de banden te allen tijde in een goede conditie te houden en deze op tijd te vervangen door de voorgeschreven banden.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor­den gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
Rijden met deze machine met een on­juiste bandenspanning kan leiden tot verlies van de controle met mogelijk ern­stig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de tem­peratuur van de banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, passagier, bagage en accessoires da model is vastgesteld.
DWA10504
voor dit
t
6-16
Page 57
Periodiek onderhoud en afstelling
WAARSCHUWING
OPMERKING
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
Bandenspanning (gemeten op kou­de banden):
Maximale belasting*:
169 kg (373 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij- den met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Inspectie van banden
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Voor:
175 kPa (1.75 kgf/cm², 25 psi)
Achter:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
DWA10512
Voor elke rit moeten de banden worden ge­controleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band de vermelde limiet heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wanneer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer wor­den vervangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en achter):
1.6 mm (0.06 in)
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend. Neem al­tijd de lokale voorschriften in acht.
DWA10472
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kun­nen verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban- den, dient te worden overgelaten
6-17
aan een Yamaha dealer, die over de nodige vakkundige kennis en erva­ring beschikt om dit te doen.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band. Het band- oppervlak dient eerst te zijn ingereden
voordat
het zijn optimale
eigenschappen verkrijgt.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden en bandventielen. Banden verouderen, zelfs als ze niet of slechts sporadisch zijn gebruikt. Scheuren in het rubber van het loopvlak en de wang van de band, soms in combinatie met ver­vorming van het karkas, zijn een teken van veroudering. Oude banden moeten worden gecontroleerd door bandenspecialisten om na te gaan of ze geschikt zijn voor verder gebruik.
DWA10462
Monteer altijd voor- en achterbanden van hetzelfde merk en type. Verschillen-
de banden kunnen het weggedrag van de machine veranderen, wat kan leiden
tot een ongeval.
6
Page 58
Periodiek onderhoud en afstelling
WAARSCHUWING
1
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieron­der vermelde banden door Yamaha goed­gekeurd voor dit model.
Voorband:
Maat:
90/80-14M/C 43P
Fabrikant/model:
CHENG SHIN/M6231
Achterband:
Maat:
110/90-12 64P
Fabrikant/model:
CHENG SHIN/M6232
6
DAU61160

Gietwielen

Let ten aanzien van de voorgeschreven wielen op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw voertuig.
Voor elke rit moeten de velgranden
worden gecontroleerd op scheurtjes, verbuiging, kromheid of andere scha­de. Laat in geval van schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te repare­ren, hoe klein de reparatie ook is. Ver­vang een wiel dat vervormd is of haarscheurtjes vertoont.
Na het wisselen of vervangen van de
wielen of banden dienen de voorwie­len te worden uitgebalanceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren of kan een slechte wegligging en een verkorte levens­duur van de banden tot gevolg heb­ben.

Vrije slag van voorremhendel controleren

1. Geen vrije slag remhendel
Aan het uiteinde van de remhendel mag geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch een vrije slag is, laat dan een Yamaha dea­ler het remsysteem inspecteren.
Een zacht of sponzig gevoel in de rem- hendel kan betekenen dat er lucht in het hydraulisch systeem aanwezig is. Als er lucht in het hydraulisch systeem zit, laat dan het systeem door een Yamaha dea­ler ontluchten voordat de machine wordt gebruikt. Lucht in het hydraulisch sy- steem heeft een negatief effect op de
DAU49351
DWA14212
6-18
Page 59
Periodiek onderhoud en afstelling
WAARSCHUWING
1
1
1
remwerking, waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen met een ongeluk als gevolg.
DAU60760

Vrije slag van achterremhendel controleren

1. Vrije slag achterremhendel
Meet de vrije slag van de achterremhendel zoals getoond. Controleer de vrije slag van de achterremhendel regelmatig en laat als de vrije slag 20 mm (0.79 in) of meer be­draagt het remsysteem controleren en af­stellen door uw Yamaha dealer.
DWA10642
Als de vrije slag van de remhendel niet normaal is, wijst dat op een serieus de- fect in het remsysteem. Laat het remsy­steem vóór gebruik van het voertuig nakijken of repareren door een Yamaha dealer.
6-19
DAU22393
Controleren van voor- en achter­remblokken
De remblokken in de voor- en achterrem moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschre­ven in het periodieke smeer- en onder­houdsschema.
DAU22432
Remblokken voorrem
6
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Elk voorremblok is voorzien van slijtage-in­dicatorgroeven, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven demonteren. Let op de slijtage-in­dicatorgroeven om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is afgesleten dat de slijtage-indicatorgroeven
Page 60
Periodiek onderhoud en afstelling
WAARSCHUWING
1
1
1
1
vrijwel zijn verdwenen, vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.
Remblokken achterrem
6
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Elk achterremblok is voorzien van slijtage­indicatorgroeven, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven demonteren. Let op de slijtage-in­dicatorgroeven om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is afgesleten dat de slijtage-indicatorgroeven vrijwel zijn verdwenen, vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.
DAU36721
DAU40262
Controleren van remvloeistofni­veau
Controleer alvorens te gaan rijden of de remvloeistof boven de merkstreep voor mi­nimumniveau staat. Meet het remvloeistof­niveau en let erop dat de bovenzijde van het reservoir horizontaal staat. Vul indien nodig remvloeistof bij.
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
6-20
Achterrem
1. Merkstreep minimumniveau
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
DWA16011
Onjuist uitgevoerd onderhoud kan resul­teren in verlies van remvermogen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Bij een te laag remvloeistofniveau
kan lucht binnendringen in het rem­systeem, waardoor de rempresta­ties afnemen.
Reinig de reservoirdop alvorens
deze te verwijderen. Gebruik uit-
sluitend DOT 4 remvloeistof uit een onaangebroken verpakking.
Page 61
Periodiek onderhoud en afstelling
LET OP
Gebruik uitsluitend de aanbevolen
remvloeistof, anders kunnen de rubberafdichtingen beschadigd ra- ken met lekkage tot gevolg.
Vul bij met hetzelfde type remvloei-
stof. Toevoeging van een ander type remvloeistof dan DOT 4 kan re­sulteren in een schadelijke chemi­sche reactie.
Pas op en zorg dat tijdens het bij-
vullen geen water of stof het rem­vloeistofreservoir binnendringen. Water zal het kookpunt van de rem­vloeistof aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden en vuil de hydraulisch bediende klep-
an de ABS eenheid kan ver-
n v
pe stoppen.
DCA17641
Remvloeistof kan gelakte of kunststof onderdelen beschadigen. Veeg gemors­te remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Een laag remvloeistofniveau kan duiden op versleten remblokken en/of lekkage in het remsysteem. Controleer daarom de rem­blokken op slijtage en het remsysteem op
lekkage. Vraag als het remvloeistofniveau plotseling sterk is gedaald een Yamaha dealer om een inspectie alvorens verder te rijden.
DAU22733

Remvloeistof verversen

Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer­en onderhoudsschema. Laat bovendien de oliekeerringen van de hoofdremcilinders, de remklauwen en de remslangen vervan­gen volgens de intervalperioden of wan­neer ze lek of beschadigd zijn.
Vloeistofafdichtingen: Vervang elke
twee jaar.
Remslangen: Vervang elke vier jaar.
6
6-21
Page 62
Periodiek onderhoud en afstelling

Kabels controleren en smeren

De werking van alle bedieningskabels en de conditie van alle kabels moet vooraf­gaand aan elke rit worden gecontroleerd en de kabel en kabeleinden moeten indien no­dig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer een kabel te controleren of te ver­vangen wanneer deze is beschadigd of niet soepel beweegt. WAARSCHUWING!
Schade aan de buitenbehuizing van ka- bels kan leiden tot interne roestvorming en storing veroorzaken met de bewe- ging van kabels. Vervang beschadigde
6
kabels zo snel mogelijk om onveilige omstandigheden te voorkomen.
Aanbevolen smeermiddel:
Yamaha-kabelsmeermiddel of een ander geschikt kabelsmeermiddel
DAU23098
[DWA10712]
DAU49921
Controleren en smeren van gas- greep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort vooraf­gaand aan elke rit te worden gecontroleerd. Daarnaast moet de kabel door een Yamaha dealer worden gesmeerd volgens de inter­valperioden vermeld in het periodieke on­derhoudsschema.
DAU23173
Smeren van voor- en achterrem­hendels
Voorremhendel
Achterremhendel
De scharnierpunten van de voor- en achter­remhendels moeten worden gesmeerd vol­gens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhouds­schema.
6-22
Page 63
Periodiek onderhoud en afstelling
WAARSCHUWING
Aanbevolen smeermiddel:
Siliconenvet
DAU23215
Middenbok en zijstandaard con- troleren en smeren
De werking van de middenbok en de zij­standaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de scharnierpun­ten en de metaal-op-metaal contactvlak­ken moeten indien nodig worden gesmeerd.
DWA10742
Als de middenbok of de zijstandaard niet soepel omhoog en omlaag beweegt, vraag dan een Yamaha dealer deze te controleren of te repareren. Een slecht functionerende middenbok of zijstan-
daard kan het wegdek raken en u aflei- den, waardoor u de controle over de
machine kunt verliezen.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
6
6-23
Page 64
Periodiek onderhoud en afstelling
LET OP

Voorvork controleren

De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden gecontroleerd vol­gens de intervalperioden vermeld in het pe­riodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder-
6
grond en houd deze rechtop.
WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10752]
2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar bene­den om te controleren of de voorvork soepel in- en uitveert.
DAU23273
DCA10591
Als schade wordt gevonden of de voor­vork niet soepel beweegt, vraag dan een Yamaha dealer te repareren of te con­troleren.
DAU45512

Stuursysteem controleren

Losse of versleten balhoofdlagers kunnen gevaarlijk zijn. De werking van het stuursy­steem moet als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Zet de machine op de middenbok.
WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10752]
2. Houd de voorvorkpoten aan het on­derste uiteinde beet en probeer ze naar voren en achteren te bewegen. Als speling wordt gevoeld, vraag dan een Yamaha dealer het stuursysteem te inspecteren of repareren.
6-24
Page 65
Periodiek onderhoud en afstelling
DAU23292

Controleren van wiellagers

De voor- en achterwiellagers moeten wor­den gecontroleerd volgens de intervalperi­oden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de wiel­naaf speling vertoont of het wiel niet soepel draait, vraag dan een Yamaha dealer de wiellagers te controleren.
DAU61420

De spoorstang controleren

De spoorstang moet worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de spoorstang speling vertoont, moet deze worden nagekeken door een Yamaha dealer.
DAU61390

Het leunsysteem controleren

Het leunsysteem moet door een Yamaha dealer worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
6
6-25
Page 66
Periodiek onderhoud en afstelling
WAARSCHUWING
LET OP
1
2
3

Accu

1. Negatieve accukabel (zwart)
2. Positieve accukabel (rood)
6
3. Accu
De accu bevindt zich achter paneel A. (Zie pagina 6-8.) Dit model is voorzien van een VRLA (Valve Regulated Lead Acid)-accu. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedistilleerd water te worden bijgevuld. Het is echter wel nodig om de ac­cukabelverbindingen te controleren en, in­dien nodig, vast te zetten.
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
dat het zwavelzuur bevat, een stof die ernstige brandwonden veroor-
zaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw
DAU60690
ogen altijd bij werkzaamheden na-
DCA16522
bij accu’s. Voer als volgt EERSTE HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloedig met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveel-
Voor het opladen van een VRLA (Valve Regulated Lead Acid)-accu is een speci­ale acculader (met constante spanning) vereist. Bij gebruik van een conventione­le acculader raakt de accu beschadigd.
heden water of melk en roep di­rect de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel gedurende 15 mi­nuten met water en roep direct medische hulp in.
Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom von­ken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buur
t van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig lan­ger dan een maand niet wordt ge­bruikt, laad hem volledig bij en zet dan weg op een koele en droge plek. LET
OP: Draai voordat u de accu verwij- dert de sleutel naar “OFF” en haal dan eerst de negatieve kabel en daarna de positieve kabel los.
[DCA16303]
2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze min­stens eenmaal per maand worden ge-
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer de accu te laden als deze ontladen lijkt te
DWA10761
zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontla­den raakt als de machine is uitgerust met optionele elektrische accessoires.
controleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren. LET OP: Draai voordat u
de accu plaatst de sleutel naar “OFF” en sluit vervolgens eerst de positieve kabel en daarna de nega-
6-26
tieve kabel aan.
[DCA16841]
Page 67
Periodiek onderhoud en afstelling
LET OP
1
2
3
1
2
3
4
4. Controleer na installatie of de accuka­bels correct zijn aangesloten op de accupolen.
Houd de accu steeds opgeladen. Stallen van een ontladen accu kan leiden tot permanente accuschade.
DCA16531
DAU60984

Zekeringen vervangen

De hoofdzekeringhouder en het kastje met zekeringen voor afzonderlijke circuits be­vinden zich onder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
1. Zekeringenkastje
2. Reservehoofdzekering
3. Hoofdzekering
MW125
1. Backup-zekering (voor klok)
2. Zekering signaleringssysteem
3. Koplampzekering
4. Reservezekering
6
6-27
Page 68
Periodiek onderhoud en afstelling
1
2
3
4
5
6
7
1
MW125A
1. Backup-zekering (voor klok)
2. Zekering signaleringssysteem
3. Koplampzekering
6
4. Zekering ABS-regeleenheid
5. Zekering ABS-motor
6. Zekering van de ABS-solenoïdeklep
7. Reservezekering
Vervang een zekering als volgt als deze is doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en schakel het betreffende elektrische circuit uit.
2. Open het zadel. (Zie pagina 3-14.)
3. Verwijder het deksel van de zekerin­genkast zoals afgebeeld.
1. Deksel zekeringenkastje
4. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven ampèrewaarde aan.
WAARSCHUWING! Gebruik geen zekeringen met een hogere ampe­rage dan aanbevolen om ernstige schade aan het elektrische systeem en mogelijk brand te voorkomen.
[DWA15132]
6-28
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
20.0 A
Koplampzekering:
15.0 A (MW125)
20.0 A (MW125A)
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ABS-motor:
30.0 A (MW125A) Zekering van de ABS-solenoïde­klep:
20.0 A (MW125A) Zekering ABS-regeleenheid:
10.0 A (MW125A) Backup-zekering:
10.0 A
5. Draai de contactsleutel naar “ON” en schakel het betreffende elektrische circuit in om te zien of de apparatuur werkt.
6. Als de zekering direct opnieuw door­brandt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch systeem te controleren.
7. Breng het deksel van de zekeringen­kast aan en sluit vervolgens het zadel.
Page 69
DAU23765
LET OP
1
2
1

Koplampgloeilamp vervangen

De koplamp op dit model heeft een halo­geen gloeilamp. Vervang de koplampgloei­lamp als volgt als deze is doorgebrand.
Pas op en zorg dat de volgende onder­delen niet worden beschadigd:
Koplampgloeilamp
Raak het glas van de koplampgloei- lamp niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan de doorzichtigheid van het glas, de lichtintensiteit en de le­vensduur nadelig worden beïn­vloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdruk- ken op het gloeilampglas weg met een doekje gedrenkt in alcohol of thinner.
Koplamplens
Plak geen kleurfolie of stickers op
ens.
de kopl Gebruik geen koplampgloeilamp met een hoger wattage dan is voor­geschreven.
ampl
DCA10651
Periodiek onderhoud en afstelling
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
1. Maak de koplampstekker los en ver­wijder dan de gloeilampkap.
1. Koplampstekker
2. Gloeilampkap
1. Gloeilamphouder
3. Breng een nieuwe koplampgloeilamp aan en zet deze dan vast met de gloei­lamphouder.
4. Breng de gloeilampkap aan en sluit dan de koplampstekker aan.
5. Vraag indien nodig een Yamaha dea­ler de koplamplichtbundel af te stel­len.
6
2. Haak de gloeilamphouder los en ver­wijder dan de defecte gloeilamp.
6-29
Page 70
Periodiek onderhoud en afstelling
1

Parkeerlichten

1. Parkeerlicht
Dit model heeft parkeerlichten van het LED-
6
type. Als een parkeerlicht niet werkt, laat dan een controle uitvoeren door een Yamaha-dea­ler.
DAU54502
DAU24182

Achterlicht/remlichtunit

Dit model is uitgerust met een LED-type remlicht/achterlicht. Als het remlicht/achterlicht niet gaat bran­den, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
DAU61170

Gloeilamp richtingaanwijzer

Als een richtingaanwijzer niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het betref­fende elektrisch circuit te testen of vervang de gloeilamp.
6-30
Page 71
Periodiek onderhoud en afstelling
WAARSCHUWING
DAU60700

Problemen oplossen

Yamaha voertuigen ondergaan een grondi­ge inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kun­nen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekings­systemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afname in mo­torvermogen. In de volgende storingzoekschema’s is een snelle en gemakkelijke werkwijze weerge­geven om deze vitale systemen zelf te kun­nen controleren. Ga als er reparaties nodig zijn echter met uw machine naar een Yamaha dealer, waar vakkundige monteurs aanwezig zijn die beschikken over het ver­eiste gereedschap, de ervaring en vakken­nis om de werkzaamheden aan de machine correct uit te voeren. Gebruik uitsluitend originele Yamaha ver­vangingsonderdelen. Niet-originele onder­delen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van minde­re kwaliteit en hebben een kortere levens­duur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.
DWA15142
Rook niet tijdens het controleren van het brandstofsysteem en let erop dat er geen open vuur of vonken in de omge- ving zijn, inclusief waakvlammen van geisers of ovens. Benzine en benzine- dampen kunnen vlam vatten of explode-
ren, met ernstig letsel of schade aan eigendommen tot gevolg.
6
6-31
Page 72
Periodiek onderhoud en afstelling

Storingzoekschema’s

Startproblemen of slechte werking van de motor
DAU61350
1. Brandstof
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
2. Accu
Bedien de startmotor.
6
3. Ontsteking
Verwijder de bougie en controleer de elektroden.
4. Compressie
Bedien de startmotor.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
Nat
Droog
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Schoonvegen met een droge doek. Stel de elektrodenafstand van de bougie af of vervang de bougie.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de accu.
Vul brandstof bij.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de accukabels en vraag indien nodig een Yamaha dealer om de accu te laden.
De motor start niet. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet. Controleer de accu.
De motor start niet. Controleer de ontsteking.
Draai de gasgreep tot halverwege open en bedien de startmotor.
De motor start niet. Controleer de compressie.
6-32
Page 73
Periodiek onderhoud en afstelling
WAARSCHUWING
OPMERKING
Wacht tot de motor is afgekoeld.
Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is in orde.
Het koelvloeistofniveau is laag. Controleer het koelsysteem op lekkage.
Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren.
Vul koelvloeistof bij. (Zie OPMERKING.)
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren als de motor opnieuw oververhit raakt.
Er is lekkage.
Er is geen lekkage.
Oververhitte motor
Verwijder de radiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en stoom kunnen
naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.
Breng een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen
de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze links- om en verwijder de dop.
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschre­ven koelvloeistof worden vervangen.
DWAT1041
6
6-33
Page 74

Verzorging en stalling van de machine

LET OP
LET OP

Matkleur, let op

Sommige modellen zijn uitgerust met matkleurige onderdelen. Raadpleeg een Yamaha dealer voor advies over wat voor producten gebruikt moeten worden om het voertuig te reinigen. Het gebruik van een borsteltje, chemische produc- ten of reinigingsmiddelen tijdens het rei­nigen van deze onderdelen kan het oppervlak bekrassen of beschadigen. Ook was moet niet worden aangebracht op een van de matkleurige onderdelen.
7
DAU37834
DCA15193
DAUU1740

Verzorging

De open constructie van deze machine maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor ook kwets­baarder. Er kan roestvorming en corrosie optreden, ook al zijn hoogwaardige com­ponenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, maar doet bij een machine als deze afbreuk aan het alge­hele uiterlijk. Regelmatige en correcte ver­zorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar zorgt ook dat de machine er langer mooi uit blijft zien, langer meegaat en beter presteert.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af met een plastic zak nadat de motor is af­gekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdek­pluggen en alle elektrische stekkers en aansluitingen, inclusief de bougie­doppen, stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zo­als verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een borstel, maar ge­bruik dergelijke producten nooit op af­dichtingen, pakkingen en wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA20970
Vermijd het gebruik van sterke en
bijtende wielreinigingsmiddelen,
vooral bij spaakwielen. Als dergelij­ke producten toch worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in de gebruiksinstructies. Spoel ver­volgens grondig na met water, laat direct drogen en breng daarna een corrosiewerende spray aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen kunst-
stof delen (zoals stroomlijnpanelen, framepanelen, kuipruiten, kop­lamplenzen, lenzen van de instru­mentenverlichting enz.) en de
tl
aatdempers beschadigd raken.
ui Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met water om kunststof delen te reinigen. Als de kunststof delen met water niet af­doende kunnen worden gereinigd, kan een mild reinigingsmiddel met water worden gebruikt. Spoel reini­gingsmiddelresten zorgvuldig af met grote hoeveelheden water, aangezien ze de kunststof delen kunnen beschadigen.
7-1
Page 75
Verzorging en stalling van de machine
LET OP
OPMERKING
Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof delen. Vermijd het gebruik van doe­ken of sponzen die in contact zijn geweest met bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine), roestverwijderingsmiddelen of cor­rosieremmers, remvloeistof, anti­vries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan door­dringen en zo schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achter­bruglage ele stekkers, messtekkers, instrumen­ten, schakelaars en verlichting),
beluchtings- en ontluchtingsslan- gen.
Bij machines met een kuipruit: Ge-
bruik geen bijtende reinigingsmid- delen of harde sponzen, deze
veroorzaken dofheid en laten kras­jes achter. Sommige reinigingsmid- delen voor kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test het product op een klein, niet-zichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat
rs, voorvork en remmen),
ktrische componenten (kabel-
geen sporen achterblijven op de kuipruit. Als de kuipruit krasjes ver­toont, breng dan na wassen een hoogwaardige polish voor gebruik
n
ststof aan.
op ku
DCAU0061
Ga voorzichtig te werk bij het reinigen van de radiator. Het gebruik van een ho-
gedrukreiniger kan de radiatorvinnen beschadigen. Spuit niet onder een hoek
tegen de radiatorvinnen en houd het spuitmondstuk altijd op een minimale afstand van 50 cm (20 in) van de radiator.
Na normaal gebruik Verwijder vuil met warm water, een mild rei­nigingsmiddel en een zachte, schone spons en spoel dan grondig met schoon water. Gebruik een tandenborstel of fles­senborstel voor moeilijk bereikbare plek­ken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt.
7-2
Na rijden in regen, aan de kust of op bepe­kelde wegen Zeelucht en wegenzout waarmee wegen in de winter worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in een regenbui, nabij de kust of op bepe­kelde wegen.
In de winter gestrooid wegenzout kan nog tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de machine met koud water en een mild reinigingsmiddel nadat de motor is afgekoeld. LET OP: Gebruik
geen warm water, dit versnelt de corrosieve werking van het zout.
[DCA10792]
2. Breng met een spuitbus een corrosie­werend middel aan op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernik­kelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
De kuipruit reinigen Vermijd alkalische of zuurhoudende reini­gingsmiddelen, benzine, remvloeistof of enig ander oplosmiddel. Reinig de kuipruit met een doek of spons die is bevochtigd met een mild reinigingsmiddel en was de ruit vervolgens grondig af met water. Ge-
7
Page 76
Verzorging en stalling van de machine
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
bruik voor extra reiniging Yamaha reini­gingsmiddel voor kuipruiten of een ander hoogwaardig reinigingsmiddel voor kuip­ruiten. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststoffen laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Voer voordat u dergelijk rei­nigingsmiddel gebruikt eerst een test uit op een gedeelte van de kuipruit dat het zicht niet beïnvloedt en dat niet opvalt.
Na reiniging
1. Droog de machine met een zeemleren lap of een vochtabsorberende doek.
2. Gebruik een chroompolish om ver­chroomde, aluminium en roestvrijsta­len delen te doen glanzen, ook het
7
uitlaatsysteem. (Zelfs thermische ver­kleuringen op roestvrijstalen uitlaatsy­stemen kunnen door oppoetsen worden verwijderd.)
3. Ter voorkoming van corrosie wordt aanbevolen om een corrosiewerende spray aan te brengen op alle metalen delen, inclusief verchroomde en ver­nikkelde oppervlakken.
4. Gebruik oliespray als universeel schoonmaakmiddel om nog achter­gebleven vuil te verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen door steenslag e.d. bij.
6. Zet alle gelakte oppervlakken in de was.
7. Laat de machine volledig drogen alvo­rens deze te stallen of af te dekken.
DWA17830
Verontreiniging van de remmen of ban- den kan leiden tot verlies van de controle over de machine.
Controleer of er geen olie of was op
de remmen of banden zit. Reinig de remschijven en remvoeringen in- dien nodig met een normale rem- schijfreiniger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel.
Test voordat u de machine in ge-
bruik neemt de remwerking en het weggedrag in bochten.
DCAU0022
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden.
Breng nooit olie of was aan op rub-
ber onderdelen, kunststof onderde-
len of lenzen van koplamp, achterlicht en meter, maar behan- del deze met een daartoe bestemd verzorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak aan.
Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
Door wassen, regenachtig weer of een
vochtig klimaat kan de koplamplens beslagen raken. Inschakelen van de koplamp gedurende een korte periode zal helpen bij de verwijdering van het vocht.
7-3
Page 77
Verzorging en stalling van de machine
LET OP
OPMERKING

Stalling

Korte termijn
Stal uw machine steeds op een koele en droge plek en bescherm deze indien nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stal­linghoes. Zorg ervoor dat de motor en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld alvorens de machine af te dekken.
Als het voertuig wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand wordt afge- dekt met een hoes of een dekzeil, zullen water en vocht kunnen bin- nendringen en roestvorming ver­oorzaken.
Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kel­der, een stal (i.v.m. de aanwezig­heid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemica­liën.
Lange termijn
Alvorens uw machine gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf “Verzorging” in dit hoofdstuk.
DAU60721
DCA21170
2. Vul de brandstoftank en voeg een sta­bilisatoradditief (indien verkrijgbaar) toe om roestvorming in de tank en achteruitgang van de brandstof te voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de cilinder, de zuigerveren etc. te be­schermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedop en de
bougie.
b. Giet een theelepel motorolie in het
bougiegat.
c. Breng de bougiedop aan op de
bougie en leg dan de bougie zoda­nig op de cilinderkop dat de elek­troden aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de vol­gende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilin­derwand wordt zo geolied.)
e. Haal de bougiedop los van de
bougie en breng dan de bougie en de bougiedop weer aan.
WAARSCHUWING! Verbind de bougie-elektrodes met de mas-
sa bij het ronddraaien van de motor om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen.
[DWA10952]
7-4
4. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstandaard/mid­denbok.
5. Controleer de bandenspanning, corri­geer deze indien nodig en breng dan de machine omhoog zodat beide wie­len los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke maand iets te draaien, zodat de banden niet op één gedeelte sterker achteruit­gaan.
6. Dek de uitlaatdemper af met een plas­tic zak om te voorkomen dat vocht kan binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volle­dig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad deze eens per maand bij. Berg de accu niet op een overmatig koude of warme plek op [onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °C (90 °F)]. Zie pagina 6-26 voor meer infor­matie over het opbergen van de accu.
Voer eventueel benodigde reparaties uit voordat u uw machine stalt.
7
Page 78

Specificaties

–20 –10 0
10
20 30 40 50 ˚C
10 30 50 70 90 1100 130 ˚F
SAE 20W-50
SAE 20W-40
SAE 10W-40
Afmetingen:
Totale lengte:
1905 mm (75.0 in)
Totale breedte:
735 mm (28.9 in)
Totale hoogte:
1215 mm (47.8 in)
Zadelhoogte:
780 mm (30.7 in)
Wielbasis:
1310 mm (51.6 in)
Grondspeling:
120 mm (4.72 in)
Kleinste draaicirkel:
2300 mm (90.6 in)
Gewicht:
Rijklaar gewicht:
152 kg (335 lb) (MW125) 156 kg (344 lb) (MW125A)
Motor:
8
Type motor:
Vloeistofgekoeld, 4-takt, SOHC
Cilinderopstelling:
1-cilinder
Slagvolume:
124 cm³
Boring × slag:
52.4 × 57.9 mm (2.06 × 2.28 in)
Compressieverhouding:
10.9 : 1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Wet sump
Motorolie:
Aanbevolen merk:
YAMALUBE
Type:
SAE 10W-40, 20W-40 of 20W-50
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
Type API service SG of hoger, JASO MA of MB norm
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
0.80 L (0.85 US qt, 0.70 Imp.qt)
Eindoverbrengingsolie:
Type:
YAMALUBE 10W-40 of SAE 10W-30 type SE motorolie
Hoeveelheid:
0.20 L (0.21 US qt, 0.18 Imp.qt)
Hoeveelheid koelvloeistof:
Koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximumniveau):
0.33 L (0.35 US qt, 0.29 Imp.qt)
Radiator (inclusief alle leidingen):
0.37 L (0.39 US qt, 0.33 Imp.qt) 8-1
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Papieren element met oliecoating
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Normale loodvrije benzine (Gasohol (E10) acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
6.6 L (1.74 US gal, 1.45 Imp.gal)
Brandstofinjectie:
Gasklephuis:
Het teken van identificatie:
2CM1 00
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/CR7E
Elektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Droog, automatisch centrifugaal
Versnellingsbak:
Primaire reductieverhouding:
1.000
Secundaire reductieverhouding:
9.533 (44/15 x 39/12)
Type versnellingbak:
Automatisch, V-snaar
Chassis:
Type frame:
Underbone
Spoorhoek:
20.0 graden
Page 79
Specificaties
Naspoor:
68 mm (2.7 in)
Spoorbreedte:
385 mm (15.2 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
90/80-14M/C 43P
Fabrikant/model:
CHENG SHIN/M6231
Achterband:
Type:
Tubeless
Maat:
110/90-12 64P
Fabrikant/model:
CHENG SHIN/M6232
Belading:
Maximale belasting:
169 kg (373 lb) (Totaalgewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude banden):
Voor:
175 kPa (1.75 kgf/cm², 25 psi)
Achter:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
14M/C x MT2.15
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
12 x MT2.15
Gekoppeld remsysteem:
Bediening:
Geactiveerd door achterrem
Voorrem:
Type:
Schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Schijfrem
Bediening:
Bediening met linkerhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
90 mm (3.5 in)
Achterwielophanging:
Type:
Unit swing
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
8-2
Veerweg:
89 mm (3.5 in)
Elektrische installatie:
Systeemspanning:
12 V
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo met permanente magneten
Accu:
Model:
YTZ7V
Voltage, capaciteit:
12 V, 6.0 Ah
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Koplamp:
12 V, 55.0 W/60.0 W × 1 (MW125) 12 V, 60.0 W/55.0 W × 1 (MW125A)
Remlicht/achterlicht unit:
LED
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Parkeerlicht:
LED
Instrumentenverlichting:
LED
Controlelampje grootlicht:
LED
8
Page 80
Specificaties
Controlelampje richtingaanwijzers:
LED Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur:
LED Waarschuwingslampje motorstoring:
LED ABS-waarschuwingslampje:
LED (MW125A)
Zekering:
Hoofdzekering:
20.0 A
Koplampzekering:
15.0 A (MW125)
20.0 A (MW125A)
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
10.0 A (MW125A)
Zekering ABS-motor:
8
30.0 A (MW125A)
Zekering van de ABS-solenoïdeklep:
20.0 A (MW125A)
Backup-zekering:
10.0 A
8-3
Page 81

Gebruikersinformatie

OPMERKING
1
1
DAU53562

Identificatienummers

Noteer het voertuigidentificatienummer, het serienummer van het motorblok en de gegevens op de modelinformatiesticker in onderstaande ruimtes. Deze identificatie­nummers zijn nodig voor de kentekenregi­stratie van het voertuig in uw land en voor het bestellen van reserveonderdelen bij een Yamaha dealer.
VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER:
SERIENUMMER MOTOR:
MODELINFORMATIESTICKER:
Voertuigidentificatienummer
DAU26411
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingesla­gen op het frame.
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld voor identificatie van uw machine en kan worden gebruikt om deze in uw land aan te melden voor kentekenregistratie.
Serienummer motorblok
DAUU1221
1. Serienummer motorblok
Het serienummer van de motor is linkson­der in het carter ingeslagen.
DAUT1441
Modelinformatiesticker
1
9
1. Modelinformatiesticker
9-1
Page 82
Gebruikersinformatie
De modelinformatiesticker is bevestigd aan de binnenzijde van het opbergcomparti­ment. (Zie pagina 3-15.) Noteer de informa­tie op deze sticker in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig om reserve­onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.
9
9-2
Page 83

Index

A
Aandachtspunten voor veilig rijden........ 1-5
ABS (voor modellen met ABS).............. 3-11
ABS-waarschuwingslampje
(voor modellen met ABS) ..................... 3-4
Accu .....................................................6-26
Achterlicht/remlichtunit ........................ 6-30
Afdekplaatje van het sleutelgat .............. 3-2
B
Bagagehaak..........................................3-16
Banden ................................................. 6-16
Bougie, controleren................................6-8
Brandstof.............................................. 3-12
Brandstofverbruik, tips voor een
zuinig.................................................... 5-3
C
Claxonschakelaar...................................3-9
Contactslot/stuurslot.............................. 3-1
Controlelampje grootlicht ....................... 3-3
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes ........................ 3-3
Controlelampjes richtingaanwijzers........ 3-3
D
De motor starten.....................................5-1
Dimlichtschakelaar ................................. 3-9
E
Eindoverbrengingsolie .......................... 6-11
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en
smeren ............................................... 6-22
Gelijkstroom kabelstekker voor
accessoires ........................................ 3-19
Gereedschapsset ................................... 6-2
Gloeilamp richtingaanwijzer ................. 6-30
I
Identificatienummers.............................. 9-1
Inrijperiode ............................................. 5-3
K
Kabels, controleren en smeren ............ 6-22
Klepspeling .......................................... 6-16
Koelvloeistof......................................... 6-12
Koplampgloeilamp, vervangen ............ 6-29
L
Leunsysteem, controleren.................... 6-25
Luchtfilter en luchtfilterelementen in
v-snaarbehuizing ............................... 6-13
M
Matkleur, let op...................................... 7-1
Middenbok en zijstandaard,
controleren en smeren....................... 6-23
Modelinformatiesticker........................... 9-1
Motorolie en olie-aanzuigzeef .............. 6-10
Multifunctionele meter ........................... 3-5
O
Onderhoud, uitstootcontrolesysteem .... 6-3
Opbergcompartiment........................... 3-15
P
Paneel, verwijderen en aanbrengen....... 6-8
Parkeerlichten ...................................... 6-30
Parkeren................................................. 5-4
Plaats van de onderdelen ...................... 2-1
Problemen oplossen ............................ 6-31
R
Remhendel, achterrem ......................... 3-10
Remhendels, smeren ........................... 6-22
Remmen................................................. 5-3
Remvloeistofniveau, controleren.......... 6-20
Remvloeistof, verversen....................... 6-21
10-1
Richtingaanwijzerschakelaar ..................3-9
S
Serienummer motorblok ......................... 9-1
Smering en onderhoud, periodiek..........6-4
Sneller en langzamer rijden .................... 5-2
Specificaties ...........................................8-1
Spoorstang, controleren ....................... 6-25
Stalling....................................................7-4
Startknop................................................3-9
Startspersysteem..................................3-17
Storingzoekschema’s...........................6-32
Stuurschakelaars....................................3-9
Stuursysteem, controleren ................... 6-24
T
Tankdop................................................3-12
U
Uitlaatkatalysator..................................3-14
V
Veiligheidsinformatie...............................1-1
Verzorging...............................................7-1
Voertuigidentificatienummer ...................9-1
Voetsteun passagier.............................3-15
Voor- en achterremblokken
controleren .........................................6-19
Voorremhendel .....................................3-10
Voorremhendel, controleren van vrije
slag.....................................................6-18
Voorvork, controleren ...........................6-24
Vrije slag van achterremhendel,
controleren .........................................6-19
Vrije slag van gasgreep, controleren ....6-16
W
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur...................... 3-3
10
Page 84
10
Index
Waarschuwingslampje motorstoring ......3-4
Wegrijden................................................5-2
Wielen ...................................................6-18
Wiellagers controleren ..........................6-25
Z
Zadel.....................................................3-14
Zekeringen, vervangen ......................... 6-27
Zelfdiagnosesysteem..............................3-5
Zijstandaard..........................................3-16
10-2
Page 85
Page 86
Oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
PRINTED IN THE NETHERLANDS
2015.09
Loading...