Yamaha Tricity – 2016 User manual

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
MW125
MW125A
2CM-F819D-D2
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te
blijven als deze wordt verkocht.
DAU46091

Inleiding

WAARSCHUWING
DAU60580
Welkom in de wereld van Yamaha! Als eigenaar van de MW125/MW125A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ont­werpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MW125/MW125A. De gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van uw machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw voertuig in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA17780

Belangrijke informatie in de handleiding

WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re- sulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha- de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
DAU10134
Belangrijke informatie in de handleiding
DAUU1750
MW125/MW125A
©2016 door Thai Yamaha Motor Co., Ltd.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd ge-
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e uitgave, juli 2015
Alle rechten voorbehouden.
bruik
Thai Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.

Inhoudsopgave

Veiligheidsinformatie ....................... 1-1
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden .................................. 1-5
Beschrijving...................................... 2-1
Aanzicht linkerzijde......................... 2-1
Aanzicht rechterzijde...................... 2-2
Bedieningen en instrumenten......... 2-3
Werking van de bedieningselementen en
instrumenten .................................... 3-1
Contactslot/stuurslot...................... 3-1
Afdekplaatje van het sleutelgat ...... 3-2
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes .............................. 3-3
Zelfdiagnosesysteem .................... 3-5
Multifunctionele meter.................... 3-5
Stuurschakelaars............................ 3-9
Voorremhendel ............................. 3-10
Achterremhendel.......................... 3-10
ABS (voor modellen met ABS)...... 3-11
Tankdop ....................................... 3-12
Brandstof...................................... 3-12
Uitlaatkatalysator.......................... 3-14
Zadel............................................. 3-14
Voetsteun passagier..................... 3-15
Opbergcompartiment................... 3-15
Bagagehaak ................................. 3-16
Zijstandaard.................................. 3-16
Startspersysteem ......................... 3-17
Gelijkstroom kabelstekker voor
accessoires................................3-19
Voor uw veiligheid – controles
voor het rijden...................................4-1
Gebruik en belangrijke
rij-informatie .....................................5-1
De motor starten.............................5-1
Wegrijden........................................5-2
Sneller en langzamer rijden.............5-2
Remmen..........................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode ......................................5-3
Parkeren..........................................5-4
Periodiek onderhoud en
afstelling ............................................6-1
Boordgereedschapsset...................6-2
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem ........6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema.....................6-4
Het framepaneel verwijderen en
aanbrengen..................................6-8
Bougie controleren..........................6-8
Motorolie en olie-aanzuigzeef.......6-10
Eindoverbrengingsolie ..................6-11
Koelvloeistof..................................6-12
Luchtfilter en luchtfilterelementen
in v-snaarbehuizing................... 6-13
De vrije slag van de gasgreep
controleren ................................ 6-16
Klepspeling................................... 6-16
Banden ......................................... 6-16
Gietwielen..................................... 6-18
Vrije slag van voorremhendel
controleren ................................ 6-18
Vrije slag van achterremhendel
controleren ................................ 6-19
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-19
Controleren van
remvloeistofniveau .................... 6-20
Remvloeistof verversen ................ 6-21
Kabels controleren en smeren...... 6-22
Controleren en smeren van
ep en gaskabel............... 6-22
sgre
ga Smeren van voor- en
achterremhendels ..................... 6-22
Middenbok en zijstandaard
controleren en smeren .............. 6-23
Voorvork controleren.................... 6-24
Stuursysteem controleren ............ 6-24
Controleren van wiellagers........... 6-25
De spoorstang controleren........... 6-25
Het leunsysteem controleren........ 6-25
Accu.............................................. 6-26
Zekeringen vervangen .................. 6-27
Koplampgloeilamp vervangen ...... 6-29
Parkeerlichten ...............................6-30
Achterlicht/remlichtunit .................6-30
Gloeilamp richtingaanwijzer ..........6-30
Problemen oplossen .....................6-31
Storingzoekschema’s....................6-32
Verzorging en stalling van
de machine ........................................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging .......................................7-1
Stalling.............................................7-4
Specificaties......................................8-1
Gebruikersinformatie........................9-1
Identificatienummers.......................9-1
Index ................................................10-1
Inhoudsopgave

Veiligheidsinformatie

1
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant­woordelijk voor de veilige en juiste bedie­ning ervan. Dit is een meerwielig voertuig. Voor een veilig gebruik van deze machine zijn de toepassing van de juiste rijtechnie­ken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze machine te gaan rijden. Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec­ten van de bediening van de machine.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.
Ga nooit rijden met deze machine
zonder passende rijopleiding of in­structies. Neem rijlessen. Beginners moeten les krijgen van een gediplo-
DAU60750
meerd instructeur. Neem contact op met een Yamaha dealer voor informa­tie over rijlessen bij u in de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij­den uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvol­doende inspectie of onderhoud van de ma­chine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.
Deze machine is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
scooters en motorfietsen in het ver­keer door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van aanrijdingen tussen auto’s en dergelij­ke kleinere voertuigen. Veel ongeluk­ken zijn ontstaan doordat een automobilist een kleiner voertuig over het hoofd zag. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
1-1
• Wees extra voorzichtig bij het nade­ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met kleinere voertuigen zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een voertuig zonder voldoende kennis. Neem contact op met uw Yamaha dealer voor informatie over het ba­sisonderhoud aan de machine. Be­paalde onderhoudswerkzaamheden kun­nen alleen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rij­bewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw machine alleen uit aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
Veiligheidsinformatie
• We raden aan om het rijden met uw machine te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u gron­dig bekend bent met de machine en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de machinebestuur­der. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij­snelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kun­nen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de pas­sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze machine is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off­roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Scooter- en motorfietsongelukken met do­delijke afloop betreffen meestal hoofdlet­sel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of re­duceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslech­teren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand­grepen of door de wielen worden ge­grepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be­dekt. De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorza­ken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofd­pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroor­zaken. Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo­pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie­zen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo­noxide dagenlang blijven hangen. Als u
1
1-2
Veiligheidsinformatie
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
1
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoe­veelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het wegge­drag als hierdoor de gewichtsverdeling van de machine verandert. Wees uiterst voor­zichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw machine, om zo moge­lijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een machine rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het be­laden van uw machine:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrij­den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
169 kg (373 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk lig­gen en zo dicht mogelijk bij de machine. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van het voertuig en verdeel het gewicht zo ge­lijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minima­liseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de machine zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.
1-3
• Bevestig nooit omvangrijke of zwa­re goederen aan het stuur, de voor­vork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een insta­biel weggedrag of een te trage re­actie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi­ne vormt een belangrijke beslissing. Origi­nele Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goed­gekeurd voor gebruik op uw machine. Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en acces­soires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produ­ceren. Om die reden kan Yamaha acces­soires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbeve­len, zelfs niet als deze zijn verkocht en geenstalleerd door een Yamaha dealer.
Veiligheidsinformatie
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori­ginele Yamaha accessoires, dient u te be­seffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassings­sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassin­gen die de ontwerp- of bedieningskenmer­ken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw machine. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grond­speling of de hellinghoek op geen en­kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve ge­wichtsverdeling of door aerodyna­mische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moe­ten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamische effect sterk van invloed zijn op de rijstabi­liteit van de machine. De machine kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertui­gen inhaalt of door deze wordt in­gehaald.
• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de be­wegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke ac­cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrische systeem van de machi­ne te boven gaan, kan zich een ge­vaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel- gen
De banden en velgen die bij uw machine werden geleverd zijn ontworpen om de mo­gelijkheden van de machine te ondersteu­nen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. An­dere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-16 voor bandenspecificaties en meer informa­tie over het vervangen van uw banden.
Transport van de machine
Volg de onderstaande instructies als u de machine in een ander voertuig wilt vervoe­ren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de machine.
Zorg dat de voorwielen recht naar vo-
ren wijzen op de aanhanger of de laadvloer en zet de wielen vast in een goot om beweging te voorkomen.
1
1-4
Veiligheidsinformatie
Zet de machine vast met spanbanden
1
of andere geschikte banden aan stevi­ge delen van de machine, zoals het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het trans­port schuurplekken op de lak veroor­zaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de machine tijdens het trans­port niet overmatig kan stuiteren.
DAU60590

Andere aandachtspunten voor veilig rijden

Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem­men, hierdoor zou de machine kunnen slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang­zaam op nadat u de bocht hebt geno­men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte toe­stand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de ma­chine recht, anders kan deze gaan schuiven.
De remblokken of remvoeringen kun-
nen nat worden bij het wassen van de machine. Controleer na het wassen van de machine de remmen voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer niet te veel bagage op uw ma-
chine. Een overbeladen machine is in­stabiel. Gebruik degelijke snelbinders om bagage aan de bagagedrager vast te binden (indien het voertuig is voor­zien van een bagagedrager). Losse bagage beïnvloedt de stabiliteit van de machine en kan uw aandacht aflei­den van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
1-5

Aanzicht linkerzijde

1 23 4
5678910

Beschrijving

DAU10411
2
1. Bagagehaak (pagina 3-16)
2. Voetsteun voor passagiers (pagina 3-15)
3. Opbergcompartiment (pagina 3-15)
4. Luchtfilterelement (pagina 6-13)
5. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-11)
6. Aftapplug versnellingsbakolie (pagina 6-11)
7. Olieaftapplug A (pagina 6-10)
8. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-13)
9. Olieaftapplug B (pagina 6-10)
10.Koelvloeistofreservoir (pagina 6-12)
2-1
Beschrijving
1 3 4,5
6
2
8 7

Aanzicht rechterzijde

2
1. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
2. Voetsteun voor passagiers (pagina 3-15)
3. Tankdop (pagina 3-12)
4. Hoofdzekering (pagina 6-27)
5. Zekeringenkastje (pagina 6-27)
6. Accu (pagina 6-26)
7. Bougie (pagina 6-8)
8. Olievuldop (pagina 6-10)
DAU10421
2-2

Bedieningen en instrumenten

1
9
23 7 8654
Beschrijving
DAU10431
2
1. Achterremhendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9)
3. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-20)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-5)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-20)
6. Startknop (pagina 3-9)
7. Voorremhendel (pagina 3-10)
8. Gasgreep (pagina 6-16)
9. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
2-3

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
LOCK
OFF
ON
LOCK
OFF
ON
12

Contactslot/stuurslot

MW125
3
MW125A
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssy­stemen bediend en wordt het stuur ver­grendeld. De diverse standen van het contactslot worden hierna beschreven.
DAUN0264
Het contactslot/stuurslot is voorzien van een afdekplaatje van het sleutelgat. (Zie pa­gina 3-2 voor het openen en sluiten van het afdekplaatje van het sleutelgat.)
DAUT1972
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan bran­den en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
De koplamp gaat automatisch branden wanneer de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt ge­draaid of de zijstandaard omlaag wordt be­wogen.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier- door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een onge- val.
DAU10687
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
MW125
1. Drukken.
2. Draaien.
3-1
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
12
12
12
1
2
1
2
MW125A
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
Als het stuur niet wordt vergrendeld, pro­beer het dan iets terug naar rechts te draai­en.
Om het stuur te ontgrendelen
MW125
1. Drukken.
2. Draaien.
MW125A
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Steek de sleutel in.
2. Druk de sleutel in de “LOCK”-stand in en draai deze dan naar “OFF”.
3-2
DAUN0353

Afdekplaatje van het sleutelgat

MW125
3
1. Knop “PUSH SHUT”
2. Sleutelkapje
MW125A
1. Knop “PUSH SHUT”
2. Sleutelkapje
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
1 2 3 4 5
6
ABS
Om het afdekplaatje van het sleutelgat te openen Steek de sleutelkop in het gat van het af­dekplaatje zoals afgebeeld en draai dan de sleutel naar rechts om het afdekplaatje te openen.
3
Om het afdekplaatje van het sleutelgat te sluiten Druk op de knop “PUSH SHUT” om het af­dekplaatje van het sleutelgat te sluiten.
DAU49398
Controlelampjes en waarschu­wingslampjes
1. Controlelampje linker richtingaanwijzers “
2. ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor mo­dellen met ABS)
3. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “
4. Controlelampje grootlicht “
5. Waarschuwingslampje motorstoring “
6. Controlelampje rechter richtingaanwijzers “
DAU11032
Controlelampjes richtingaanwijzers“” en“”
Elk controlelampje gaat knipperen wanneer de bijbehorende richtingaanwijzer knippert.
Controlelampje grootlicht “
DAU11081
Dit controlelampje brandt terwijl de kop­lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11447
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu­wingslampje moet enkele seconden oplich­ten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet met­een op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
3-3
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
ABS
Bij machines met een of meer radia-
torkoelvinnen schakelt de radiator­koelvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistoftemperatuur in de radiator.
Als de motor oververhit raakt, staan
op pagina 6-33 nadere instructies ver­meld.
Waarschuwingslampje motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knipperen wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-5 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.) Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu­wingslampje moet enkele seconden oplich­ten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet met­een op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DAU11506
ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor
DAUU1960
modellen met ABS)
Onder normale omstandigheden gaat het ABS-waarschuwingslampje branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden. Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed. Vraag als een van de bovenstaande geval­len zich voordoet zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-11 voor uitleg over de wer­king van het ABS-systeem.)
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet uitgaat zodra met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, keert het remsysteem terug naar con­ventioneel remmen. Als een van de bo- venstaande gevallen zich voordoet, of
3-4
als het waarschuwingslampje helemaal niet gaat branden, rij dan extra voorzich- tig om te voorkomen dat de remmen in noodsituaties blokkeren. Laat het rem­systeem en de elektrische circuits zo snel mogelijk door een Yamaha dealer controleren.
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan branden wanneer er gas wordt gegeven terwijl de machine op de middenbok staat. Er is dan echter geen sprake van een sto­ring.
3
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
WAARSCHUWING
OPMERKING
12345 6
8910
7

Zelfdiagnosesysteem

Dit model is uitgerust met een zelfdiagno­sesysteem voor diverse elektrische circuits. Indien er in een van deze circuits een pro­bleem wordt gedetecteerd, gaat het waar­schuwingslampje voor motorstoring
3
branden of knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha-dealer de machine te controleren.
Neem als dit gebeurt direct contact op met een Yamaha dealer, om mogelijke motorschade te voorkomen.
DAU12096

Multifunctionele meter

DAUU1731
gen. Het aanbrengen van wijzigingen tij- dens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgen­de voorzieningen:
een snelheidsmetereen brandstofniveaumetereen klok
DCA11171
een buitenluchttemperatuurdisplayeen kilometertellertwee rittellers
1. Klok
2. “SELECT”-toets
3. Waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ”
4. Brandstofniveaumeter
5. Snelheidsmeter
6. “RESET”-toets
7. Buitenluchttemperatuurdisplay
8. Kilometerteller/rittellers
9. Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
10.Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
DWA12423
Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbren-
een ritteller brandstofreserveeen ritteller olieverversingeen ritteller V-snaarvervangingeen indicator olieverversingeen indicator V-snaarvervanging
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en “RESET”-toets gebruikt.
Voor Verenigd Koninkrijk: Om te wis-
selen tussen de kilometer- en mijlen­weergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller houdt u de “SELECT”-toets een seconde lang in­gedrukt.
Als het waarschuwingslampje koel-
vloeistoftemperatuur en het waar­schuwingslampje motorstoring in de
3-5
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
1
1 2
1
eerste weergavemodus blijven bran­den, laat dan de accu opladen door een Yamaha dealer.
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van het voertuig aan.
Brandstofniveaumeter
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als een storing wordt gedetecteerd in een elektrisch cir­cuit, gaan alle displaysegmenten en de waarschuwingsindicator brandstofniveau knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
1. Waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ”
2. Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveau­meter verdwijnen richting “E” (leeg) naar­mate het brandstofniveau verder daalt. Ga zo snel mogelijk tanken als het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ” gaan knipperen. Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge­draaid, lichten eerst alle displaysegmenten van de brandstofniveaumeter kort op en wordt daarna het huidige brandstofniveau weergegeven.
3-6
Klok
1. Klok
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SELECT”-toets en “RE­SET”-toets tegelijkertijd twee secon­den lang ingedrukt, de urenaanduiding zal gaan knipperen.
2. Druk op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.
3
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
1 1
3. Druk op de “SELECT”-toets en de mi­nutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “RESET”-toets om de mi­nuten in te stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.
3
Buitenluchttemperatuurweergave “OUT TEMP”
1. Buitenluchttemperatuurdisplay
Dit display toont de buitenluchttempera­tuur van –10 °C tot 40 °C in stappen van 1 °C. De weergegeven temperatuur kan af­wijken van de werkelijke buitenluchttempe­ratuur.
Als de buitenluchttemperatuur daalt
tot onder –10 °C, wordt er geen lagere temperatuur dan –10 °C weergege­ven.
Als de buitenluchttemperatuur stijgt
tot boven 40 °C, wordt er geen hogere temperatuur dan 40 °C weergegeven.
De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed door langzaam rijden (onder 20 km/h [13 mi/h]) of door het oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergan­gen etc.
Kilometerteller- en rittellermodus
1. Kilometerteller/rittellers
De kilometerteller toont de totale afstand die door de machine is afgelegd. De rittellers tonen de afstand afgelegd sinds de tellers het laatst werden terugge­steld op nul. Druk op de toets “SELECT” om de weerga­ve te wisselen tussen de kilometerteller “ODO”, de rittellers “TRIP 1” en “TRIP 2”,
3-7
de ritteller voor olieverversing “OIL TRIP” en de ritteller voor V-snaarvervanging “BELT TRIP”, in de onderstaande volgorde: ODO TRIP 1 TRIP 2 OIL TRIP BELT TRIP ODO Als er nog maar ongeveer 1.6 L (0.42 US gal, 0.35 Imp.gal) brandstof in de brand­stoftank over is, beginnen het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de waarschuwingsindicator voor brand­stofniveau te knipperen. De weergave in het display wisselt automatisch naar de rit­teller voor brandstofreserve “F” die de af­stand begint te tellen die vanaf dat punt wordt afgelegd. Druk in dat geval op de “SELECT”-toets om de weergave te wisse­len in de onderstaande volgorde: F TRIP 1 TRIP 2 OIL TRIP BELT TRIP ODO F Om ritteller 1, 2 of de brandstofreserve-rit­teller terug te stellen, selecteert u deze door op de “SELECT”-toets te drukken en houdt u vervolgens de “RESET”-toets een secon­de lang ingedrukt. Wanneer u de brandstof­reserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch terug­gesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergave­modus weer.
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
12
12
Als u de ritteller voor olieverversing of de rit­teller voor V-snaarvervanging wilt terugstel­len, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en vervolgens de toets “RESET” gedurende drie tot vier se­conden ingedrukt te houden.
De kilometerteller wordt vergrendeld
bij 999999.
De rittellers worden teruggesteld en
blijven tellen nadat 9999.9 is bereikt.
Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
1. Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
2. Olieverversingskilometerteller
Deze indicator gaat branden zodra de eer­ste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 4000 km (2500 mi). Vervolgens gaat de in-
dicator na elke 4000 km (2500 mi) branden om aan te geven dat de motorolie moet worden ververst. Nadat de motorolie is ververst, moeten de indicator olieverversing en de ritteller voor olieverversing worden teruggesteld. Om beide terug te stellen, selecteert u de rittel­ler voor olieverversing en houdt u de toets “RESET” een seconde lang ingedrukt. Houd terwijl “OIL CHANGE” knippert de toets “RESET” drie seconden ingedrukt. De ritteller voor olieverversing wordt terugge­steld en de indicator olieverversing gaat uit. Als de motorolie wordt ververst voordat de indicator olieverversing gaat branden (dus voordat de intervalperiode voor olieverver­sing is verstreken), moet de ritteller voor olieverversing na de olieverversing worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijd­stip voor olieverversing weer correct wordt aangegeven.
3-8
Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
3
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Kilometerteller V-snaarvervanging
Deze indicator gaat na elke 20000 km (12500 mi) branden om aan te geven dat de V-snaar moet worden vervangen. Nadat de V-snaar is vervangen, moeten de indicator V-snaarvervanging en de ritteller voor V-snaarvervanging worden terugge­steld. Om beide terug te stellen, selecteert u de ritteller voor V-snaarvervanging en houdt u de toets “RESET” een seconde lang ingedrukt. Houd terwijl “V-BELT” knip­pert de toets “RESET” gedurende drie tot vier seconden ingedrukt. De ritteller voor V­snaarvervanging wordt teruggesteld en de indicator V-snaarvervanging gaat uit. Als de V-snaar wordt vervangen voordat de indicator V-snaarvervanging gaat branden (d.w.z. voordat de intervalperiode voor V­snaarvervanging is verstreken), moet de rit-
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
2
3
1
teller V-snaarvervanging worden terugge­steld zodat het eerstvolgende tijdstip voor V-snaarvervanging weer correct wordt aan­gegeven.
3

Stuurschakelaars

Links
1. Dimlichtschakelaar “ /
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
3. Claxonschakelaar “
Rechts
DAU1234H
Dimlichtschakelaar “ /
DAU12401
Zet deze schakelaar op “ ” voor groot­licht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “ /
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de rich­tingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge­keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
DAU12722
Startknop “
Druk met de zijstandaard omhoog op deze knop terwijl u de voor- of achterrem be­krachtigt om de motor te starten met de startmotor. Zie pagina 5-1 voor startin­structies voordat u de motor start.
1. Startknop “
3-9
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
1
1

Voorremhendel

1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel naar de gasgreep toe om de voorrem te be­krachtigen.
DAU12902

Achterremhendel

DAUS1963
Het gekoppelde remsysteem functio-
neert niet als alleen de voorrem wordt bekrachtigd.
3
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen. Dit model is uitgerust met een gekoppeld remsysteem. Wanneer u aan de achterremhendel trekt, wordt de achterrem en een gedeelte van de voorrem bekrachtigd. Trek beide remhen­dels tegelijkertijd aan voor maximale rem­kracht.
Daar het gekoppelde remsysteem
mechanisch is, kunt u extra vrije slag voelen in de voorremhendel als de achterremhendel wordt aangetrok­ken.
3-10
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
OPMERKING
LET OP
1
1
DAU70900

ABS (voor modellen met ABS)

Het ABS (anti-blokkeervoorziening remsy­steem) van uw meerwielig leunend voertuig bevat een elektronisch regelsysteem dat de voor- en achterrem onafhankelijk van el­kaar aanstuurt.
3
Gebruik de remmen met ABS net zoals conventionele remmen. Bij activering van het ABS-systeem kan een pulsatie worden gevoeld in de remhendels. Ga in dat geval door met remmen en laat het ABS-systeem het werk doen. Ga niet “pompend” rem­men, dit vermindert de remeffectiviteit.
Houd altijd een veilige afstand tot voor­liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan de remafstand met het ABS-sy­steem langer zijn dan zonder ABS­systeem.
DWA16051
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel op “ON” is gezet en het voertuig rijdt met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of hoger. Tijdens deze test hoort u een “klikkend” geluid aan de voorkant van het voertuig en wanneer u een rem­hendel licht aantrekt, voelt u eventueel een trilling in de hendel. Dit is normaal.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pul­saties kan voelen in de rembediening terwijl ABS actief is. Er is echter speci­aal gereedschap vereist, dus neem contact op met uw Yamaha dealer.
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van de wielsensor niet beschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer naar behoren werken.
1. Voorwielsensor
1. Achterwielsensor
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een ECU die het systeem bij een storing laat te­rugkeren naar conventioneel remmen.
3-11
Loading...
+ 60 hidden pages