Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat
Q
gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt
verkocht.
Inleiding
WAARSCHUWING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de SR400 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van
Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten,
waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw SR400. De Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de
Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit.
Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en
de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem
dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10032
Belangrijke informatie in de handleiding
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
DAU63350
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt
om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk
letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in
ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan
de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspecten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets zon-
der passende rijopleiding of instructies. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplomeerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in de
buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende
inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 4-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een motorfiets zonder voldoende kennis.
Neem contact op met een bevoegde motorfietsdealer voor informatie
over het basisonderhoud van een
motorfiets. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen
worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen ver-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
1-1
Veiligheidsinformatie
keer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
1
2
3
4
5
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
De zithouding van de bestuurder en de
6
7
8
9
10
11
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is om
beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
12
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
13
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
14
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan
uw zicht door de rijwind verslechteren,
waardoor u gevaren mogelijk te laat
opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet
zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
1-2
Veiligheidsinformatie
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes
zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hieronder
volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van
uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
150 kg (331 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine
vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
1-3
Veiligheidsinformatie
ginele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
1
monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
2
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor
3
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
4
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-16
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt vervoeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde versnellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
1-4
het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.
Veiligheidsinformatie
1
2
3
4
5
6
7
1-5
8
9
10
11
12
13
14
Beschrijving
1, 2
4
5, 6
3
78
Aanzicht linkerzijde
1
2
3
4
5
6
7
1. Motoroliepeilstok (pagina 6-10)
2. Olievuldop (pagina 6-10)
3. Tankdop (pagina 3-8)
8
4. Brandstofkraan (pagina 3-11)
5. Accu (pagina 6-32)
6. Zekering (pagina 6-33)
7. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-13)
9
8. Schakelpedaal (pagina 3-6)
DAU63371
10
11
12
13
14
2-1
Aanzicht rechterzijde
1
2
4
56
3
7
Beschrijving
DAU63391
1
2
3
4
5
6
1. Luchtfilterelement (pagina 6-14)
2. Kickstarter (pagina 3-12)
3. Kickindicator (pagina 5-2)
4. Koplamp (pagina 6-35)
5. Rempedaal (pagina 3-7)
6. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
7. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-13)
2-2
7
8
9
10
11
12
13
14
Beschrijving
1234578
9
6
10
Bedieningen en instrumenten
1
2
3
4
5
6
7
1. Koppelingshendel (pagina 3-6)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-4)
3. Snelheidsmeterunit (pagina 3-3)
8
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
5. Toerenteller (pagina 3-4)
6. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-24)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-4)
9
8. Remhendel (pagina 3-7)
9. Gasgreep (pagina 6-15)
10.Decompressiehendel (pagina 3-12)
10
DAU63401
11
12
13
14
2-3
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
P
ON
OFF
LOCK
12
12
DAU10462
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
DAU45111
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom, de instrumentenverlichting en
het achterlicht gaan branden, en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat de
sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als
de motor afslaat.
LOCK
DAU10687
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
Als het stuur niet wordt vergrendeld, probeer het dan iets terug naar rechts te draaien.
Om het stuur te ontgrendelen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een ongeval.
DAU10662
DWA10062
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Steek de sleutel in.
2. Druk de sleutel in de “LOCK”-stand in
3-1
10
11
12
13
14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
4215
3
en draai deze dan naar “OFF”.
(Parkeren)
De alarmverlichting en richtingaanwijzers
1
kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
2
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
3
Als u de alarmverlichting of de richtingaanwijzers langdurig gebruikt, kan dit de
4
accu ontladen.
5
6
7
8
9
10
DAU59680
DCA20760
DAU49398
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes
1. Waarschuwingslampje motorstoring “”
2. Waarschuwingslampje brandstofniveau “ ”
3. Vrijstandcontrolelampje “”
4. Controlelampje grootlicht “”
5. Controlelampje richtingaanwijzers “”
DAU11022
Controlelampje richtingaanwijzers
“”
Dit controlelampje knippert wanneer een
richtingaanwijzer knippert.
DAU11061
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
11
12
13
14
3-2
Waarschuwingslampje brandstofniveau
DAU11354
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 2.2 L (0.58 US gal, 0.48 Imp.gal).
Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof
bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplich-
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DAU11486
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor
controleert. Als dit zich voordoet, vraag dan
een Yamaha-dealer de machine te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DAU11631
Snelheidsmeterunit
1234
1. Terugstelknop
2. Snelheidsmeter
3. Kilometerteller
4. Ritteller
De snelheidsmeterunit is voorzien van een
snelheidsmeter, een kilometerteller en een
ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele
rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale
afgelegde afstand. De ritteller toont de afstand afgelegd sinds de teller het laatst via
de terugstelknop werd teruggesteld op nul.
De ritteller kan worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afgelegd. Deze
informatie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
10
11
12
13
14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
1
2
1
2
1
2
Toerenteller
1
1
2
3
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
4
Met de toerenteller kan de bestuurder het
motortoerental controleren en dit binnen het
5
ideale bereik houden.
6
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 7000 tpm en hoger
7
8
9
DAU11882
2
DCA10032
DAU1234H
Stuurschakelaars
Links
1. Dimlichtschakelaar “/”
2. Lichtsignaalschakelaar “”
Links
1. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
2. Claxonschakelaar “”
Rechts
10
11
12
13
14
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Schakelaar alarmverlichting “ / ”
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
3-4
DAU12352
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
LET OP
een lichtsignaal te laten afgeven.
Als de dimlichtschakelaar is ingesteld op
“”, heeft de lichtsignaalschakelaar geen
effect.
DAU12401
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12661
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “ ” om de
motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of
als de gaskabel blijft hangen.
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait
omdat hierdoor de accu kan ontladen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DAU12735
11
12
13
14
3-5
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
1
Koppelingshendel
1
2
3
1. Koppelingshendel
4
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek de hendel
naar het stuur toe om de koppeling te ont-
5
koppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele
werking van de koppeling moet de hendel
6
snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
7
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-15.)
8
DAU12822
DAU12872
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de 5traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
10
11
12
13
14
9
3-6
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
1
DAU12892
Remhendel
1. Remhendel
De remhendel bevindt aan de rechterzijde
van het stuur. Trek de hendel naar gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12944
Rempedaal
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
3-7
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
2
1
1
2
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen
1
2
3
4
1. Ontgrendelen.
2. Slotplaatje tankdop
5
Schuif het slotplaatje op de tankdop open,
steek de sleutel in het slot en draai deze
dan 1/4 slag rechtsom. Het slot wordt ont-
6
grendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
7
Om de tankdop aan te brengen
1. Breng de tankdop aan in de vulope-
8
ning van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot en met het “”merkteken naar voren toe.
DAU13125
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
DWA10132
Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is aangebracht. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
9
10
11
12
1. “”-merkteken
2. Slotplaatje tankdop
13
14
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
De tankdop kan alleen worden aangebracht
3-8
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
LET OP
1
2
DAU13222
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden):
2.2 L (0.58 US gal, 0.48 Imp.gal)
[DCA10072]
DWA15152
DAU57691
DCA11401
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1. Maximaal brandstofniveau
2. Vulpijp brandstoftank
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte opper-
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 95 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskosten
beperkt.
3-9
10
11
12
13
14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol. Gasohol met ethanol kan worden gebruikt, mits
het ethanolgehalte niet hoger is dan 10%
1
(E10). Gasohol met methanol wordt niet
aangeraden door Yamaha aangezien deze
schade kan toebrengen aan het brandstof-
2
systeem of problemen kan opleveren met
de voertuigprestaties.
3
4
5
6
7
8
DAU39453
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang.
Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren of
beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang niet
verstopt is en reinig indien nodig.
10
11
12
13
14
9
3-10
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
LET OP
1
1
DAU13434
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
DCA10702
DAU59491
Brandstofkraan
De brandstofkraan regelt en filtert de brandstoftoevoer vanaf de brandstoftank.
De brandstofkraan kent twee standen:
ON
1. Pijlteken op “ON”
Met de kraanhendel in deze stand wordt
brandstof geleverd aan de motor. Tijdens
normaal gebruik hoort de kraanhendel in
deze stand te staan.
OFF
1
2
3
4
5
6
7
8
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
1. Pijlteken op “OFF”
Met de kraanhendel in deze stand stroomt
de benzine niet door. Gebruik deze positie
van de kraanhendel bij het uitvoeren van
bepaalde onderhoudswerkzaamheden of
bij langdurig stallen van het voertuig.
3-11
9
10
11
12
13
14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
1
Kickstarter
1
2
3
1. Kickstarter
4
Klap om de motor te starten het kickstartpedaal uit, beweeg dit met uw voet iets naar
beneden totdat de tandwielen aangrijpen en
5
trap het pedaal dan soepel maar krachtig
omlaag. Dit model is uitgerust met een primaire kickstarter, waardoor de motor in elke
6
versnelling kan worden gestart zolang de
koppeling ontkoppeld is. Het is echter toch
beter om de versnellingsbak in de vrijstand
7
te schakelen voordat wordt gestart.
8
DAU13651
DAU13701
Decompressiehendel
1. Decompressiehendel
Als de hendel wordt ingetrokken, wordt de
uitlaatklep met kracht geopend zodat de
compressiedruk teruggebracht kan worden.
Hierdoor kan de zuiger bewegen net na de
compressieslag voor de kickstart. (Zie pagina 5-2.)
10
11
12
13
14
9
3-12
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
LET OP
1
1
1
2
1
2
3
4
5
1
(a)
(b)
DAU13962
Zadel
Verwijderen van het zadel
Verwijder de bouten en neem dan het zadel
los.
1. Bout
Aanbrengen van het zadel
1. Steek de uitsteeksels aan de voorzijde
van het zadel in de zadelbevestiging,
zoals getoond in de afbeelding.
DAU14883
Afstellen van de
schokdemperunits
DWA10211
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag
en verminderde rijstabiliteit het gevolg
zijn.
Elke schokdemperunit is uitgerust met een
stelring voor veervoorspanning.
DCA10102
Probeer nooit voorbij de maximum- of
minimuminstellingen te draaien om
schade aan het mechanisme te voorkomen.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stelring op beide schokdemperunits in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te
verlagen en zo de vering zachter te maken
de stelring op beide schokdemperunits in
de richting (b).
Zet de gewenste inkeping in de stelring tegenover de positie-indicator op de schokdemper.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1. Zadelbevestiging
2. Uitsteeksel
2. Plaats het zadel in de oorspronkelijke
positie en draai dan de bouten vast.
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld
alvorens te gaan rijden.
10
11
12
1. Stelring veervoorspanning
13
14
3-13
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
1
Standaard:
1
Maximum (hard):
5
2
3
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie de volgende paragraaf voor een
uitleg over het startspersysteem.)
4
5
6
7
8
9
Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders kan de
zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de machine
mogelijk onbestuurbaar wordt. Het
Yamaha startspersysteem is ontworpen
om de bestuurder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te
trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom regelmatig en
laat het repareren door een Yamaha dealer als de werking niet naar behoren is.
DAU15306
DWA10242
10
11
12
13
14
3-14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
DAU66820
Startspersysteem
Het startblokkeringssysteem (waarvan de
zijstandaardschakelaar, de koppelingshendelschakelaar en de vrijstandschakelaar
deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is geschakeld en de zijstandaard is
opgeklapt, terwijl de koppelingshendel
niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is geschakeld en de koppelingshendel is
ingetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een
versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startblokkeringssysteem regelmatig volgens de onderstaande procedure.
1
2
3
4
5
6
7
3-15
8
9
10
11
12
13
14
Loading...
+ 65 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.