Yamaha SR400 User Manual [nl]

HANDLEIDING
Lees deze handleiding aandachtig door
voordat u deze machine gaat gebruiken.
SR400
MOTORFIETS
SR400
2RD-F8199-D1
DAU46091
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat
Q
gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.

Inleiding

WAARSCHUWING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha! Als eigenaar van de SR400 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult heb­ben van alle functies van uw SR400. De Handleiding geeft instructies voor de bediening, in­spectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te hou­den. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat ge­bruiken.
DWA10032

Belangrijke informatie in de handleiding

WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
DAU63350
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aan­duidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit sym­bool op om mogelijk letsel of overlijden te voorko­men.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situa­tie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzor­gen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorko­men.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke infor­matie die procedures kan vergemakkelijken of verhel­deren.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
DAU36391
SR400
HANDLEIDING
©2015 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1e uitgave, Augustus 2015
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk
of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.

Inhoudsopgave

Veiligheidsinformatie .......................1-1
Beschrijving ...................................... 2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde.......................2-2
Bedieningen en instrumenten.......... 2-3
Werking van de bedieningselementen en
instrumenten .....................................3-1
Contactslot/stuurslot........................ 3-1
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes ................3-2
Snelheidsmeterunit..........................3-3
Toerenteller .....................................3-4
Stuurschakelaars.............................3-4
Koppelingshendel............................3-6
Schakelpedaal.................................3-6
Remhendel ......................................3-7
Rempedaal ......................................3-7
Tankdop ..........................................3-8
Brandstof.........................................3-9
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang.............................3-10
Uitlaatkatalysator...........................3-11
Brandstofkraan..............................3-11
Kickstarter .....................................3-12
Decompressiehendel..................... 3-12
Zadel .............................................3-13
Afstellen van de
schokdemperunits...................... 3-13
Zijstandaard................................... 3-14
Startspersysteem ..........................3-15
Voor uw veiligheid – controles
voor het rijden................................... 4-1
Gebruik en belangrijke
rij-informatie......................................5-1
Starten van de motor.......................5-2
Startproblemen................................5-3
Schakelen........................................ 5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik .........................5-5
Inrijperiode....................................... 5-5
Parkeren..........................................5-6
Periodiek onderhoud en
afstelling............................................ 6-1
Boordgereedschapsset ................... 6-2
Periodiek onderhoudsschema van
het uitstootcontrolesysteem......... 6-4
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema ..................... 6-5
Het framepaneel verwijderen en
aanbrengen ................................. 6-8
Bougie controleren.......................... 6-9
Motorolie en oliefilterelement ........ 6-10
Het luchtfilterelement
vervangen.................................. 6-14
Stationair toerental controleren..... 6-15
De vrije slag van de gasgreep
controleren................................. 6-15
Klepspeling ................................... 6-16
Banden.......................................... 6-16
Spaakwielen.................................. 6-18
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen ..................................... 6-19
Vrije slag van remhendel
afstellen ..................................... 6-19
De hoogte en vrije slag van het
rempedaal afstellen ................... 6-20
Schakelpedaal controleren ........... 6-22
Remlichtschakelaars..................... 6-22
Controleren van voorremblokken
en achterremschoenen ............. 6-23
Controleren van
remvloeistofniveau..................... 6-24
Remvloeistof verversen ............... 6-25
Spanning aandrijfketting ............... 6-25
Aandrijfketting reinigen en
smeren....................................... 6-27
Kabels controleren en smeren ...... 6-27
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel ............... 6-28
Rem- en koppelingshendels
controleren en smeren............... 6-28
Rempedaal controleren en
smeren....................................... 6-29
Middenbok en zijstandaard
controle Achterbrugscharnierpunten
smeren....................................... 6-30
ren en smeren............... 6-29
Inhoudsopgave
Voorvork controleren .....................6-30
Stuursysteem controleren..............6-31
Controleren van wiellagers ............6-31
Accu...............................................6-32
Zekeringen vervangen...................6-33
Koplampgloeilamp vervangen .......6-35
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen ..................................6-36
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen ..................................6-37
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen ..................................6-38
Voorwiel.........................................6-39
Achterwiel ......................................6-40
Problemen oplossen......................6-42
Storingzoekschema .......................6-43
Verzorging en stalling van de
motorfiets ..........................................7-1
Matkleur, let op ................................7-1
Verzorging .......................................7-1
Stalling.............................................7-4
Specificaties ......................................8-1
Gebruikersinformatie........................9-1
Identificatienummers .......................9-1
Index.................................................10-1

Veiligheidsinformatie

DAU1028B
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant­woordelijk voor de veilige en juiste bedie­ning ervan. Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke be­stuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze motorfiets te gaan rijden. Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec­ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets zon-
der passende rijopleiding of instruc­ties. Neem rijlessen. Beginners moeten les krijgen van een gediplo­meerd instructeur. Neem contact op met een bevoegde motorfietsdealer voor informatie over rijlessen bij u in de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij­den uit om u ervan te verzekeren dat de ma­chine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine ver­groot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui­kers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade­ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motor­fietsen zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een mo­torfiets zonder voldoende kennis. Neem contact op met een bevoeg­de motorfietsdealer voor informatie over het basisonderhoud van een motorfiets. Bepaalde onderhouds­werkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd door gediplo­meerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be­stuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen ver-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
1-1
Veiligheidsinformatie
keer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bedie­ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
1
2
3
4
5
door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het in­gaan van een bocht een te hoge rij­snelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waar­door ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de
6
7
8
9
10
11
passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
12
pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off­roadgebruik.
13
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop be­treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
14
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings­handgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kun­nen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofd­pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorza­ken. Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo­pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie­zen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo­noxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDI­SCHE HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
1-2
Veiligheidsinformatie
Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoe­veelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be­laden van uw motor, om zo mogelijke onge­vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoi­res enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets: Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
150 kg (331 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Be­vestig zware goederen zo dicht moge­lijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mo­gelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de be­vestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voor­vork of het voorwielspatbord. Der­gelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezak­ken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijg­baar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedge­keurd voor gebruik op uw machine. Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en acces­soires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produ­ceren. Om die reden kan Yamaha accessoi­res die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbeve­len, zelfs niet als deze zijn verkocht en ge­ïnstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
1-3
Veiligheidsinformatie
ginele Yamaha accessoires, dient u te be­seffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassings­sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
1
monteren van in de handel verkrijgbare pro­ducten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken
2
van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande­ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor
3
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine. Volg bij de montage van accessoires de on-
4
derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruit­slag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit ver­oorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta­biel worden. Zulke accessoires kun­nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de be­wegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke ac­cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motor­fiets te boven gaan, kan zich een ge­vaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel­gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets werden geleverd, zijn ontworpen om de mo­gelijkheden van de motorfiets te ondersteu­nen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. An­dere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-16 voor bandenspecificaties en meer informa­tie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de motorfiets in een ander voertuig wilt vervoe­ren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand staat en er geen brandstoflekkage is.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer en zet het wiel vast in een goot om be­weging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde ver­snellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan stevige delen van de motorfiets, zoals
1-4
het frame of de bovenste voorvork­klem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onder­delen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak ver­oorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de motorfiets tijdens het trans­port niet overmatig kan stuiteren.
Veiligheidsinformatie
1
2
3
4
5
6
7
1-5
8
9
10
11
12
13
14

Beschrijving

1, 2
4
5, 6
3
78

Aanzicht linkerzijde

1
2
3
4
5
6
7
1. Motoroliepeilstok (pagina 6-10)
2. Olievuldop (pagina 6-10)
3. Tankdop (pagina 3-8)
8
4. Brandstofkraan (pagina 3-11)
5. Accu (pagina 6-32)
6. Zekering (pagina 6-33)
7. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-13)
9
8. Schakelpedaal (pagina 3-6)
DAU63371
10
11
12
13
14
2-1

Aanzicht rechterzijde

1
2
4
56
3
7
Beschrijving
DAU63391
1
2
3
4
5
6
1. Luchtfilterelement (pagina 6-14)
2. Kickstarter (pagina 3-12)
3. Kickindicator (pagina 5-2)
4. Koplamp (pagina 6-35)
5. Rempedaal (pagina 3-7)
6. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
7. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-13)
2-2
7
8
9
10
11
12
13
14
Beschrijving
12 345 78
9
6
10

Bedieningen en instrumenten

1
2
3
4
5
6
7
1. Koppelingshendel (pagina 3-6)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-4)
3. Snelheidsmeterunit (pagina 3-3)
8
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
5. Toerenteller (pagina 3-4)
6. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-24)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-4)
9
8. Remhendel (pagina 3-7)
9. Gasgreep (pagina 6-15)
10.Decompressiehendel (pagina 3-12)
10
DAU63401
11
12
13
14
2-3

Werking van de bedieningselementen en instrumenten

OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
P
ON
OFF
LOCK
12
12
DAU10462

Contactslot/stuurslot

Via het contactslot/stuurslot worden het ont­stekingssysteem en de verlichtingssyste­men bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
DAU45111
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom, de instrumentenverlichting en het achterlicht gaan branden, en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet wor­den uitgenomen.
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
LOCK
DAU10687
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
Als het stuur niet wordt vergrendeld, pro­beer het dan iets terug naar rechts te draai­en.
Om het stuur te ontgrendelen
1
2
3
4
5
6
7
8
9
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier­door worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een onge­val.
DAU10662
DWA10062
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Steek de sleutel in.
2. Druk de sleutel in de “LOCK”-stand in
3-1
10
11
12
13
14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
4215
3
en draai deze dan naar “OFF”.
(Parkeren)
De alarmverlichting en richtingaanwijzers
1
kunnen worden ingeschakeld, maar alle an­dere elektrische systemen zijn uit. De sleu­tel kan worden uitgenomen.
2
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu­tel naar “ ” te kunnen draaien.
3
Als u de alarmverlichting of de richting­aanwijzers langdurig gebruikt, kan dit de
4
accu ontladen.
5
6
7
8
9
10
DAU59680
DCA20760
DAU49398

Controlelampjes en waarschuwingslampjes

1. Waarschuwingslampje motorstoring “
2. Waarschuwingslampje brandstofniveau “ ”
3. Vrijstandcontrolelampje “
4. Controlelampje grootlicht “
5. Controlelampje richtingaanwijzers “
DAU11022
Controlelampje richtingaanwijzers “”
Dit controlelampje knippert wanneer een richtingaanwijzer knippert.
DAU11061
Vrijstandcontrolelampje “
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel­lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
11
12
13
14
3-2
Waarschuwingslampje brandstofniveau
DAU11354
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot be­neden ca. 2.2 L (0.58 US gal, 0.48 Imp.gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu­wingslampje moet enkele seconden oplich-
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
ten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer contro­leren.
DAU11486
Waarschuwingslampje motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer er een probleem wordt aangege­ven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha-dealer de machine te contro­leren. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu­wingslampje moet enkele seconden oplich­ten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer contro­leren.
DAU11631

Snelheidsmeterunit

123 4
1. Terugstelknop
2. Snelheidsmeter
3. Kilometerteller
4. Ritteller
De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter, een kilometerteller en een ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand. De ritteller toont de af­stand afgelegd sinds de teller het laatst via de terugstelknop werd teruggesteld op nul. De ritteller kan worden gebruikt om de af­stand te schatten die met een volle brand­stoftank kan worden afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de volgende tank­stops te plannen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
10
11
12
13
14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
1
2
1
2
1
2

Toerenteller

1
1
2
3
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
4
Met de toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en dit binnen het
5
ideale bereik houden.
6
Laat de motor niet draaien terwijl de toe­renteller in de rode zone wijst. Rode zone: 7000 tpm en hoger
7
8
9
DAU11882
2
DCA10032
DAU1234H

Stuurschakelaars

Links
1. Dimlichtschakelaar “ /
2. Lichtsignaalschakelaar “
Links
1. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
2. Claxonschakelaar “
Rechts
10
11
12
13
14
1. Noodstopschakelaar “ /
2. Schakelaar alarmverlichting “ / ”
Lichtsignaalschakelaar “
Druk deze schakelaar in om de koplamp
3-4
DAU12352
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
LET OP
een lichtsignaal te laten afgeven.
Als de dimlichtschakelaar is ingesteld op “ ”, heeft de lichtsignaalschakelaar geen effect.
DAU12401
Dimlichtschakelaar “ /
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “ /
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richting­aanwijzers uit te schakelen wordt de scha­kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
DAU12661
Noodstopschakelaar “ /
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om de motor direct uit te schakelen in een noodge­val, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet gedu­rende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand “ON” of “ ” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijk­tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelne­mers te waarschuwen als uw machine stil­staat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DAU12735
11
12
13
14
3-5
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
1

Koppelingshendel

1
2
3
1. Koppelingshendel
4
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerzijde van het stuur. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ont-
5
koppelen. Laat de hendel los om de koppe­ling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel
6
snel ingetrokken worden en langzaam wor­den losgelaten. De koppelingshendel is voorzien van een
7
sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-15.)
8
DAU12822
DAU12872

Schakelpedaal

1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin­kerzijde van de motor en wordt in combina­tie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 5­traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
10
11
12
13
14
9
3-6
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
1
DAU12892

Remhendel

1. Remhendel
De remhendel bevindt aan de rechterzijde van het stuur. Trek de hendel naar gas­greep toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12944

Rempedaal

1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter­zijde van de motorfiets. Trap op het rempe­daal om de achterrem te bekrachtigen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
3-7
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
2
1
1
2

Tankdop

Om de tankdop te verwijderen
1
2
3
4
1. Ontgrendelen.
2. Slotplaatje tankdop
5
Schuif het slotplaatje op de tankdop open, steek de sleutel in het slot en draai deze dan 1/4 slag rechtsom. Het slot wordt ont-
6
grendeld en de tankdop kan worden verwij­derd.
7
Om de tankdop aan te brengen
1. Breng de tankdop aan in de vulope-
8
ning van de brandstoftank, met de sleutel in het slot en met het “ ”­merkteken naar voren toe.
DAU13125
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tank­dop niet correct aangebracht en vergren­deld is.
DWA10132
Controleer voor u gaat rijden of de tank­dop correct is aangebracht. Door brand­stoflekkage ontstaat brandgevaar.
9
10
11
12
1. “ ”-merkteken
2. Slotplaatje tankdop
13
14
2. Draai de sleutel linksom naar de oor­spronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
De tankdop kan alleen worden aangebracht
3-8
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
LET OP
1
2
DAU13222

Brandstof

Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande in­structies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zo­als de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brand­stoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.
vlakken en kunststof delen kan aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
Benzine is giftig en kan letsel of overlij­den veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep on­middellijk medische hulp in nadat u ben­zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.
Voorgeschreven brandstof:
Normale loodvrije benzine (gasohol [E10] acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
12 L (3.2 US gal, 2.6 Imp. gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als het waarschuwingslampje brand­stofniveau gaat branden):
2.2 L (0.58 US gal, 0.48 Imp.gal)
[DCA10072]
DWA15152
DAU57691
DCA11401
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1. Maximaal brandstofniveau
2. Vulpijp brandstoftank
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid­dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aange­zien de brandstof de gelakte opper-
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ern­stige schade aan inwendige motoron­derdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 95 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), ge­bruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door lood­vrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
3-9
10
11
12
13
14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol met ethanol en gasohol met methanol. Gas­ohol met ethanol kan worden gebruikt, mits het ethanolgehalte niet hoger is dan 10%
1
(E10). Gasohol met methanol wordt niet aangeraden door Yamaha aangezien deze schade kan toebrengen aan het brandstof-
2
systeem of problemen kan opleveren met de voertuigprestaties.
3
4
5
6
7
8
DAU39453

Tankbeluchtingsslang/ overloopslang

1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang.
Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang niet verstopt is en reinig indien nodig.
10
11
12
13
14
9
3-10
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
LET OP
1
1
DAU13434

Uitlaatkatalysator

Dit model is uitgerust met een uitlaatkataly­sator.
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo­tor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat ge­makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met het hete uitlaatsy­steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds­werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.
DCA10702
DAU59491

Brandstofkraan

De brandstofkraan regelt en filtert de brand­stoftoevoer vanaf de brandstoftank. De brandstofkraan kent twee standen:
ON
1. Pijlteken op “ON”
Met de kraanhendel in deze stand wordt brandstof geleverd aan de motor. Tijdens normaal gebruik hoort de kraanhendel in deze stand te staan.
OFF
1
2
3
4
5
6
7
8
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toege­bracht aan de uitlaatkatalysator.
1. Pijlteken op “OFF”
Met de kraanhendel in deze stand stroomt de benzine niet door. Gebruik deze positie van de kraanhendel bij het uitvoeren van bepaalde onderhoudswerkzaamheden of bij langdurig stallen van het voertuig.
3-11
9
10
11
12
13
14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
1

Kickstarter

1
2
3
1. Kickstarter
4
Klap om de motor te starten het kickstartpe­daal uit, beweeg dit met uw voet iets naar beneden totdat de tandwielen aangrijpen en
5
trap het pedaal dan soepel maar krachtig omlaag. Dit model is uitgerust met een pri­maire kickstarter, waardoor de motor in elke
6
versnelling kan worden gestart zolang de koppeling ontkoppeld is. Het is echter toch beter om de versnellingsbak in de vrijstand
7
te schakelen voordat wordt gestart.
8
DAU13651
DAU13701

Decompressiehendel

1. Decompressiehendel
Als de hendel wordt ingetrokken, wordt de uitlaatklep met kracht geopend zodat de compressiedruk teruggebracht kan worden. Hierdoor kan de zuiger bewegen net na de compressieslag voor de kickstart. (Zie pagi­na 5-2.)
10
11
12
13
14
9
3-12
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
LET OP
1
1
1
2
1 2 3 4 5
1
(a)
(b)
DAU13962

Zadel

Verwijderen van het zadel
Verwijder de bouten en neem dan het zadel los.
1. Bout
Aanbrengen van het zadel
1. Steek de uitsteeksels aan de voorzijde van het zadel in de zadelbevestiging, zoals getoond in de afbeelding.
DAU14883

Afstellen van de schokdemperunits

DWA10211
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde af­stelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.
Elke schokdemperunit is uitgerust met een stelring voor veervoorspanning.
DCA10102
Probeer nooit voorbij de maximum- of minimuminstellingen te draaien om schade aan het mechanisme te voorko­men.
Stel de veervoorspanning als volgt af. Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel­ring op beide schokdemperunits in de rich­ting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelring op beide schokdemperunits in de richting (b). Zet de gewenste inkeping in de stelring te­genover de positie-indicator op de schok­demper.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1. Zadelbevestiging
2. Uitsteeksel
2. Plaats het zadel in de oorspronkelijke positie en draai dan de bouten vast.
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
10
11
12
1. Stelring veervoorspanning
13
14
3-13
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
1
Standaard:
1
Maximum (hard):
5
2
3

Zijstandaard

De zijstandaard bevindt zich aan de linker­zijde van het frame. Trek of druk de zijstan­daard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij­standaard maakt deel uit van het startsper­systeem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blok­keert. (Zie de volgende paragraaf voor een uitleg over het startspersysteem.)
4
5
6
7
8
9
Met de machine mag nooit worden gere­den terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrok­ken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de be­stuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij zijn ver­antwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Contro­leer dit systeem daarom regelmatig en laat het repareren door een Yamaha dea­ler als de werking niet naar behoren is.
DAU15306
DWA10242
10
11
12
13
14
3-14
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
DAU66820

Startspersysteem

Het startblokkeringssysteem (waarvan de zijstandaardschakelaar, de koppelingshen­delschakelaar en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is ge­schakeld en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is ge­schakeld en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startblokke­ringssysteem regelmatig volgens de onder­staande procedure.
1
2
3
4
5
6
7
3-15
8
9
10
11
12
13
14
Loading...
+ 65 hidden pages