Yamaha FZS600, FZS600SP User Manual [nl]

HANDLEIDING
FZS600
FZS600SP
5DM-28199-D3
DAU00001
INLEIDING
Yamaha’s nieuwste technologie en ruime ervaring in het ontwerp en de fabricage van topklasse produkten, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouw­baarheid heeft verworven.
Neem alstublieft de tijd om deze handleiding aandachtig door te lez en, om de moge­lijkheden van deze FZS600/FZS600SP optimaal te benutten. Deze handleiding voor de eigenaar beschrijft niet alleen de bediening, inspektie en onderhoud van uw motorfiets, maar geeft tevens belangrijke aanwijzingen voor uw veiligheid en die van anderen, om ongemak en ongelukken te vermijden.
Daarnaast bevat de handleiding v ele handige tips om uw motorfiets in de beste staat te houden. Als bepaalde punten niet duidelijk zijn of u hebt vragen, aarzel dan niet kontakt op te nemen met uw Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele aangename en veilige ritten. Onthoud altijd: veilig­heid heeft voorrang!
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
Informatie die van groot belang is wordt in deze handleiding aangegeven door de volgen de symbolen en/of aan duidingen :
Het veiligheidssymbool betekent ATTENTIE! VOORZICHTIG! HET GAAT HIER OM UW PERSOONLIJKE VEILIGHEID!
DAU00005
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
Het niet opvolgen van een speciale WAARSCHUWING kan resulteren in ernstig letsel of dood van de berijder, een medepassagier, een andere weggebruiker of een persoon die de motorfiets inspekteert of repareert.
De aanwijzing LET OP! attendeert u op bijzondere voorzorgsmaatregelen die u in acht dient te nemen om beschadiging van de motorfiets te voorkomen.
Een OPMERKING verschaft belangrijke informatie om bepaalde procedures te vergemakke­lijken of duidelijker te maken.
OPMERKING:
@
Deze handleiding dient beschouwd te worden al s een bij de motorfi ets beho rend o nderdeel en di ent
ook bij verkoop bij de motorfiets te blijven. Yamaha produkten veranderen kontinu door verbeteringen in het on twerp en in de technische g ege-
vens. Als gevolg hiervan kunnen er hier en daar kleine verschillen optrede n tussen de beschrijving in deze handleiding en uw motorfiets, zelfs al is bij het ter perse ga an van deze handleiding de in forma­tie up to date. Mocht u vragen hebben over deze handleiding, aarzel dan niet om kontakt op te ne­men met uw Yamaha dealer.
@
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
DW000002
WAARSCHUWING
@
LEES DEZE HANDLEIDING IN ZIJN GEHEEL AANDACHTIG DOOR ALVORENS TOT GEBRUIK VAN DE MOTORFIETS OVER TE GAAN.
@
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE BERIJDER
DAU00008
FZS600/FZS600SP
HANDLEIDING
© 1999 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1-ste druk, Augustus 1999
Alle rechten voorbehouden.
Iedere vorm van reproduktie, herdruk
of gebruik zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd. is ten
strengste verboden.
Gedrukt in Japan.
DAU00009
INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING
1 VEILIGHEID HEEFT VOORRANG
2 BESCHRIJVING
3 FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
4 KONTROLE VOOR HET RIJDEN
5 BEDIENING EN BELANGRIJKE TIPS VOOR HET RIJDEN
6 PERIODIEK ONDERHOUD EN EENVOUDIGE REPARATIES
7 ONDERHOUD EN OPSLAG VAN DE MOTORFIETS
8 TECHNISCHE GEGEVENS
9 INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
INDEX
1
2
3
4
5
6
7
8
9

VEILIGHEID HEEFT VOORRANG

VEILIGHEID HEEFT VOORRANG ......................................... .... .......1-1
1
1-
VEILIGHEID HEEFT VOORRANG
DAU00021
Een motorfiets is een fascinerend vervoermiddel, dat je als geen ander een gevoel van vrijheid kan geven. Er zijn echter wel bepaalde spelregels en beperkinge n, waar je niet omheen kunt; ook de beste motorfiets kan niet méér dan de natuurwetten toestaan.
1
Goede verzorging en regelmatig onderhoud zijn de eer ste vereisten om te zorgen dat d e motorfiet s in goede staat blijft en zijn waarde behoudt. En dat geldt evenzeer voor de berijder: om goed en veilig te rijden moet je zelf ook in goede conditie zijn. Rijden onder de in vloed van medicijnen, alcoh ol of drugs is natuurlijk gekkenwerk. De berijder van een motorfiets moet voortdurend meer dan een automobilist fysiek en mentaal in topvorm zijn. Ook de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan zijn.
Beschermende kleding is voor de motorrijder net zo belangrijk als veiligheidsgordels voor de inzittenden van een auto. Je weet nooit wat er kan gebeuren. Draag daarom altijd een integraal motorpak (naar keuze van leer of van scheurbestendig synthetisch materiaal, met knie- en elleboogbeschermers), stevige laarzen, motorhandschoenen en een goed passende helm. Denk echter niet, dat een veilige uitrusting je de kans biedt wat agressiever te rijden. Ook met de beste bescherming blijf je als motorrijder bijzonder kwetsbaar. Vooral bij nat weer zit een ongeluk in een klein hoekje. Ken je eigen grenzen, rijd niet harder d an versta ndig is en n eem geen on nodige risico’s. Een verstandig motorrijder rijdt defensief, met voorspelbaar weggedrag. Ook al weet je zelf precies wat je doet, verrassing bij je medeweggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met de mogelijkheid dat andere weggebruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.
Veel plezier onderweg!
1-1

BESCHRIJVING

Linker aanzicht...................................................................................2-1
Rechter aanzicht ................................................................................2-2
Bedieningselementen/instrumenten................................................... 2-3
2
2-
BESCHRIJVING
Linker aanzicht
2
DAU00026
1.Instelbout veer-voorbelasting voorvork (blz. 3-16)
2.Chokeknop (choke) “ (blz. 3-14)
3.Luchtfilter (blz. 6-15)
4.Zekeringen (blz. 6-33)
5.Opbergvak (blz. 3-15)
6.Veiligheidshandgreep
7.Klemmen voor bagagesnelbinder (blz. 3-17)
8.Zadelslot (blz. 3-14)
9.Veervoorbelasting-instelring achterschokbreker (blz. 3-17)
10.Versnellingspedaal (blz. 3-11)
2-1
Rechter aanzicht
BESCHRIJVING
2
11.Klemmen voor bagagesnelbinder (blz. 3-17)
12.Gereedschapsset (blz. 6-1)
13.Veiligheidshandgreep
14.Achterremvloeistof-hoofdcilinder (blz. 6-26)
15.Radiateurdop (blz. 6-14)
16.Voorremvloeistof-hoofdcilinder (blz. 6-25)
17.Oliepeil-afleesglas (blz. 6-9)
18.Achterrempedaal (blz. 3-11)
19.Koelvloeistof-expansietankdop (blz. 6-13)
2-2
BESCHRIJVING
Bedieningselementen/instrumenten
2
1.Koppelingshendel (blz. 3-10)
2.Linker stuurschakelaars (blz. 3-9)
3.Snelheidsmeter (blz. 3-6)
4.Kontaktslot-schakelaar (blz. 3-1)
5.Toerenteller (blz. 3-7)
6.Benzinemeter (blz. 3-8)
7.Rechter stuurschakelaars (blz. 3-10)
8.Voorremhendel (blz. 3-11)
9.Gashandvat (blz. 6-19)
2-3

FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN

Kontaktslot-schakelaar/Stuurslot ..........................3-1
Kontrolelampjes....................................................3-3
Kontroleren van het circuit voor het olie peil-
kontrolelampje ....................................................3-4
Kontroleprocedure voor het circuit van het
brandstofnivo-waarschuwingslampje..................3-5
Snelheidsmeter.....................................................3-6
Toerenteller...........................................................3-7
Diagnosefunktie....................................................3-7
Anti-diefstal alarm (optioneel)...............................3-8
Benzinemeter .......................................................3-8
Stuurschakelaars..................................................3-9
Koppelingshendel...............................................3-10
Versnellingspedaal..............................................3-11
Voorremhendel ...................................................3-11
Achterrempedaal................................................ 3-11
Benzinetankdop ................................................. 3-12
Benzine.............................................................. 3-13
Ontluchtingsslang van de benzinetank .............. 3-13
Chokeknop (choke) “ ”................................... 3-14
Zadel.................................................................. 3-14
Helmhouder ....................................................... 3-15
Opbergvak.......................................................... 3-15
Afstelling van de voorvork.................................. 3-16
Afstelling van de achterschokbreker.................. 3-17
Klemmen voor bagagesnelbinders..................... 3-17
Zijstandaard ....................................................... 3-18
Kontrole van de zijstandaard/koppelings-
onderbrekingsschakelaar................................. 3-19
3
3-
WAARSCHUWING
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
DAU00027
Kontaktslot-schakelaar/ Stuurslot
De kontaktslot-schakelaar (hoofdschake­laar) dient voor het in- en uitschakelen van de ontsteking en van de verlichting. Hieron­der volgt de beschrijving van de bediening.
ON
De elektrische circuits worden ingescha­keld en de motor kan nu gestart worden. Als de kontaktslot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel niet verwijderd worden.
OFF
Alle elektrische circuits zijn uitgeschakeld. Als de kontaktslot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel verwijderd worden.
DAU00029
DAU00036
DAU00038
LOCK
DAU00040
Het stuur staat op slot en alle elektrische circuits zijn uitgeschakeld. Als de kontakt­slot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel verwijderd worden. Om het stuur te vergrendelen, draait u het geheel naar links. Terwijl u de sleutel dieper in de kontaktslot-schakelaar drukt, draait u de sleutel van “OFF” naar “LOCK” en verwij­dert u de sleutel. Om het stuur te ontgren­delen draait u de sleutel naar “OFF” terwijl u erop drukt.
3-1
1. Indrukken
2. Draaien
@
DW000016
Draai nooit het kontaktsleuteltje in de “OFF” of “LOCK” stand terwijl de motor nog rijdt. De elektrische circuits worden dan uitgeschakeld zodat bepaalde be­dieningsfunkties niet meer werken, het­geen gevaar voor ongelukken kan opleveren. Zorg dat de motorfiets geheel tot stilstand is gekozen, vorrdat u het kontaktsleuteltje naar “OFF” of “LOCK” draait.
@
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
(Parkeren)
DAU03013
Het stuur staat op slot en de achterlichten en het voorste parkeerlicht staan aan maar verder zijn alle elektrische circuits uitge­schakeld. Als de contactslot-schakelaar in deze stand staat, kan de sleutel verwijderd worden. Voor het gebruik van de parkeerstand ver­grendelt u eerst het stuur en dan draait u de sleutel naar “ ”. Deze stand mag u niet te lang achtereen gebruiken, anders kan de accu leegraken.
3
3-2
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
LET OP:
3
1. Linker richtingaanwijzer-kontrolelampje “
2. Vrijstand-kontrolelampje “
3. Grootlicht-kontrolelampje “
4. Oliepeil-kontrolelampje “
5. Rechter richtingaanwijzer-kontrolelampje “”
6. Koelvloeistoftemperatuur­waarschuwingslampje “
7. Brandstofpeil-waarschuwingslampje “ ”
Kontrolelampjes
Richtingsaanwijzer-kontrolelampjes “” “”
Bij het naar rechts of ls zetten van de rich­tingsaanwijzer gaat het bijbehorende lamp­je knipperen.
DAU00056
DAU00058
Grootlicht-kontrolelampje “
DAU00063
Dit kontrolelampje licht op als het grootlicht wordt ingeschakeld.
Oliepeil-kontrolelampje “
DAU01313
Dit controlelampje licht op als het oliepeil te laag is. Dit elektrische circuit kan gekontro­leerd worden volgens de procedure op blz. 3-4.
DC000000
LET OP:
@
Let op dat u nooit met de motorfiets rijdt als er niet voldoende olie in het carter aanwezig is.
@
OPMERKING:
@
Ook al is er olie tot het voorgeschreven peil bijgevuld, dan nog kan het oliepeil-controle­lampje op een helling of tijdens plotseling accelereren of remmen wel eens gaan flik­keren, maar dit is normaal.
@
Koelvloeistoftemperatuur-waarschu-
DAU01716
wingslampje “
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer de motor oververhit raakt. Als dit lampje oplicht, dient u de motor onmiddellijk te stoppen en te laten afkoelen.
DC000002
@
Als de motor oververhit is, stop dan on­middellijk met rijden.
@
DAU01154
Brandstofpeil-waarschuwingslampje “”
Wanneer het brandstofpeil onder circa 3,5 L komt, gaat dit lampje branden. Als het waarschuwingslampje oplicht, laat de brandstoftank dan bij de eerste gelegen­heid bijvullen. Dit elektrische circuit kan ge­kontroleerd worden volgens de procedure op blz. 3-5.
Vrijstand-kontrolelampje “
Dit kontrolelampje licht op als de versnelli ng in zijn vrij staat.
DAU00061
3-3
CB-48D
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DAU00071
Kontroleren van het circuit voor het oliepeil-kontrolelampje
Zet de kontaktslot-schakelaar op “ON” en de motorstop-schakelaar op “ ”.
Het oliepeil-kontrolelampje licht niet op.
Druk op de startschakelaar met de versnelling in vrij of met de koppelingshendel ingetrokken.
Het oliepeil­kontrolelampje
Het oliepeil en het elektrische circuit zijn in orde. U kunt met de motorfiets rijden.
Het oliepeil-kontrole­lampje licht niet op.
Vraag uw Yamaha dealer om het elektrische circuit te inspekteren.
3-4
Het oliepeil-kontrolelampje licht op.
Kontroleer het oliepeil.
Het oliepeil is voldoende.
Het oliepeil is te laag.
Vul motorolie bij.
3
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
Kontroleprocedure voor het circuit van het brandstofnivo-waarschuwingslampje
CB-46D
Kontaktslot-schakelaar op “ON” Motorstop-schakelaar op “ ”.
DAU00085
Brandstofnivo-waarschu-
3
wingslampje licht niet op.
Zet de versnelling in vrij of trek de koppelingshendel in en druk
Brandstofnivo-waarschu­wingslampje licht op.
Kontroleer het brandstofnivo.
dan op de startschakelaar.
Brandstofnivo­waarschuwings­lampje licht op.
Het brandstofnivo en het elektrische circuit zijn in orde. U kunt met de motorfiets rijden.
Brandstofnivo­waarschuwings­lampje licht niet op.
Vraag uw Yamaha dealer om het elektri­sche circuit te inspekteren.
3-5
Er is genoeg benzine.
Het brandstof­nivo is te laag.
Vul benzine bij.
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
OPMERKING:
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller/dagteller/klok
3. “SELECT” toets
4. “RESET” toets
DAU03028*
Snelheidsmeter
Snelheidsmeter is voorzien van:
een kilometerteller
twee dagtellers
een klok
Kilometerteller en dagtellers
Bij instellen op “ODO” wordt het totaal aan­tal verreden kilometers van de motorfiets aangegeven. Bij instellen op de “TRIP 1” of de “TRIP 2” dagteller verschijnt het aantal kiometers dat er met de motorfiets is gereden sinds de laatste keer dat de dagteller op nul was te­ruggezet. Gebruik deze dagteller om te be­palen hoeveel kilometer u met één volle
tank kunt afleggen. Dan zult u voortaan be­ter kunnen plannen waar en wanneer u moet stoppen om te tanken.
Keuze van een tellerfunctie Druk op de “SELECT” toets om over te schakelen tussen de “ODO” kilometerteller en de “TRIP 1” en “TRIP 2” dagtellers en de klok, in de onderstaande volgorde: “ODO” → “TRIP 1” → “TRIP 2” → Klok
“ODO” Terugstellen van de dagteller
Om de dagteller 1 of 2 op 0,0 terug te stel­len, kiest u de teller met de “SELECT” toets en dan drukt u de “RESET” toets ten minste één seconde lang in.
Klok
Om de aanduiding over te schakelen naar een gewone klok, drukt u op de “SELECT” toets. Om de aanduiding terug te schakelen naar de kilometerteller, drukt u op de “SELECT” toets.
Gelijkzetten van de klok
1. Houd de “SELECT” en de “RESET” toets beide tegelijk ten minste twee seconden lang ingedrukt.
2. Wanneer de uren-aanduiding gaat knipperen, drukt u op de “RESET” toets om het juiste uur in te stellen.
3. Druk op de “SELECT” toets om over te schakelen op de minuten.
4. Wanneer de minuten-aanduiding gaat knipperen, drukt u op de “RESET” toets om de juiste minuut in te stellen.
5. Druk op de “SELECT” toets om de klok te starten.
@
Na het gelijkzetten van de klok dient u in elk geval eenmaal op de “SELECT” toets te drukken alvorens u het contactslot op “OFF” zet, anders zal de ingestelde tijd ver­vallen.
@
3
3-6
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
OPMERKING:
3
1. Toerenteller
2. Rode gebied
Toerenteller
Dit model is uitgerust met een elektrische toerenteller zodat de bestuurder het motor­toerental goed kan aflezen, en zodoende de motorbelasting binnen de vereiste gren­zen kan houden.
LET OP:
@
Zorg dat de toerenteller nooit in het rode gebied komt. Rode gebied: 12.500 tpm en hoger
@
DAU00101
DC000003
DAU01322*
Diagnosefunktie
Dit model is voorzien van een diagnose­funktie voor het gasklep-sensorcircuit (T.P.S.). Mocht er een storing optreden in dit circuit, dan zal de toerenteller om en om de vol­gende diagnose-aanduidingen te zien ge­ven:
CB-70D
3 seconden lang: 0 tpm
2,5 secon­de lang:
3.000 tpm
Als uw toerenteller de bovenstaande reeks diagnose-aanduidingen te zien geeft, breng dan uw motorfiets ter reparatie naar een Yamaha dealer.
LET OP:
@
Om schade aan de motor te voorkomen, dient u vooral zo snel mogelijk een Yamaha dealer te raadplegen als uw toe­renteller een steeds wisselende reeks toerentallen te zien geeft.
@
3 seconden lang: het feite­lijke toerental
DC000004
@
Als de toerenteller 4.000 in plaats van
3.000 tpm. aangeeft, kan de snelheidssen­sor losgeraakt of kortgesloten zijn. Verzoek in dat geval een Yamaha dealer om de mo­torfiets te inspecteren.
@
3-7
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DAU00109
Anti-diefstal alarm (optioneel)
Deze motorfiets kan op aanvraag worden uitgerust met een anti-diefstal alarm. Ver­zoek uw Yamaha dealer om het alarm voor u te bestellen en te installeren.
3
1. Benzinemeter
DAU00110
Benzinemeter
Dit model is uitgerust met een elektrische benzinemeter zodat de bestuurder te allen tijde kan zien hoeveel benzine er in de tank zit. Als de naald op “E” (leeg) staat, blijft er nog circa 3,5 L benzine in de tank over.
3-8
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
OPMERKING:
3
1. Inhaal-schakelaar “PASS”
2. Grootlicht/dimlicht-schakelaar
3. Richtingaanwijzer-schakelaar
4. Klaxon-schakelaar “
5. Waarschuwingslichten-schakelaar “
Stuurschakelaars
Inhaal-schakelaar “PASS”
Druk op de schakelaar om het signaallicht te bedienen.
Grootlicht/dimlicht-schakelaar
Draai de schakelaar naar “ ” voor groot­licht en naar “ ” voor dimlicht.
DAU00118
DAU00120
DAU00121
Richtingaanwijzer-schakelaar
DAU00127
Om de rechter-richtingaanwijzer in te scha­kelen, duwt u de schakelaar naar “ ”. Om de linker-richtingaanwijzer in te schake­len, duwt u de schakelaar naar “ ”. Als u de schakelaar loslaat, keert deze terug naar de middenpositie. Om de richtingaanwijzer weer uit te zetten, drukt u de schakelaar in, terwijl deze in de middenpositie staat.
Klaxon-schakelaar “
DAU00129
Druk de schakelaar in om te klaxoneren.
Waarschuwingslichten-schakelaar
DAU00144
“”
Schakel de waarschuwingslichten in als er gevaar dreigt of als u nood bent. Alle rich­tingsaanwijzerlampjes gaan tegelijk knippe­ren wanneer u, met het contactslot in de “ON” of de “P” stand, de waarschuwings­lichten inschakelt met deze schakelaar
DC000006
LET OP:
@
Als u de waarschuwingslichten te lang achtereen aan laat, kan dit leiden tot uit­putting van de accu waardoor u de elek­trische starter niet meer zult kunnen gebruiken.
@
@
Schakel de waarschuwingsknipperlichten in als u andere weggebruikers wilt waar­schuwen dat u uw motorfiets wilt stopzetten op een plaats waar dit gevaar kan opleve­ren.
@
3-9
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1. Motorstop-schakelaar
2. Lichtschakelaar
3. Startschakelaar “
DAU00138
Motorstop-schakelaar
De motorstop-schakelaar is een veilig­heids-schakelaar voor gebruik onder noodomstandigheden, zoals wanneer de motorfiets is omgevallen of bij problemen met de gasklep. Draai de schakelaar naar “ ” als u de motor wilt starten. In noodge­vallen draait u de schakelaar naar “ ”.
Lichtschakelaar
DAU00134
Door de lichtschakelaar naar “ ” te draaien zal het dimlicht, de meterverlichting en de achterverlichting ingeschakeld wor­den. Door de lichtschakelaar naar “ ” te draaien zal de koplamp ook ingeschakeld worden.
Startschakelaar “
DAU00143
Als u de startschakelaar indrukt zal de start­motor de motor doen ronddraaien.
DC000005
LET OP:
@
Zie, alvorens de motor te starten, de pa­ragraaf met aanwijzingen over het star­ten.
@
3
1. Koppelingshendel
DAU00152
Koppelingshendel
De koppelingshendel is bevestigd aan het linkerhandvat van het stuur, en het ontste­kingsblokkeersysteem is ingebouwd in het koppelingshendel-handvat. Om te ontkop­pelen, trekt u de koppelingshendel in. Om de koppeling weer te laten opkomen laat u de koppelingshendel weer langzaam van het stuur weg gaan. Voor een soepele be­diening is het het beste om de koppe­lingshendel snel in te trekken en langzaam te laten opkomen. (Zie de paragraaf met de aanwijzingen over het starten, voor een be­schrijving van het circuit van het ontste­kingsblokkeersysteem).
3-10
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
1. Versnellingspedaal 1. Voorremhendel
Versnellingspedaal
Deze motorfiets is uitgerust met een 6-ver­snellingsbak met konstante aangrijping. Het versnellingspedaal bevindt zich links van het motorblok. Schakel nooit op of te­rug, zonder de koppeling te gebruiken.
DAU00157
2. Insteller handgreepstand
3. Pijlteken a. Afstand handgreep
Voorremhendel
De voorremhendel is bevestigd aan het rechterhandvat van het stuur en is voorzien van een hendel-afsteller. Om de voorrem aan te trekken, knijpt u de hendel naar het stuur toe. Om de afstand tussen de voor­remhendel en het stuurhandvat bij te stel­len, draait u aan de afsteller terwijl u de hendel naar voren trekt. Let op dat de standmarkering op de afsteller recht tegen­over het pijlteken staat.
3-11
DAU00161
1. Achterrempedaal
DAU00162
Achterrempedaal
Het achterrempedaal bevindt zich rechts van het motorblok. Trap het pedaal in om te remmen.
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
1. Slotdeksel
2. Openen
DAU02935
Benzinetankdop
Openen
Schuif het afdekplaatje weg van het sle utel­gat, steek de sleutel in het sleutelgat en draai deze 1/4 slag rechtsom. De dop is nu van het slot gehaald en kan verwijderd wor­den.
Sluiten
Plaats de benzinetankdop weer op de juiste plaats, met de sleutel er nog steeds inge­stoken. Draai de sleutel linksom en verwij­der deze. Schuif het afdekplaatje weer voor het sleutelgat.
OPMERKING:
@
De benzinetankdop kan niet op de tank ge­draaid worden als de sleutel niet in het sleu­telgat steekt. Als de benzinetankdop niet goed is gesloten, kan de sleutel er niet uit verwijderd worden.
@
WAARSCHUWING
@
DW000023
Kontroleer altijd of de benzinetankdop goed op de bezinetank zit, alvorens weg te rijden.
@
3
3-12
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
DAU00185
LET OP:
@
Als er benzine wordt gemorst, veeg deze dan onmiddellijk weg met een droge, zachte doek. Benzine kan geverfde op­pervlakken en plastic afwerking aantas­ten.
@
3
1. Vulslang
2. Brandstofpeil
Benzine
Kontroleer of er zich voldoende benzine in de benzinetank bevindt. Vul de brandstof­tank tot onderaan de vulhals, zoals in de af­beelding aangegeven.
WAARSCHUWING
@
Zorg dat de benzinetank niet al te vol is. Let tevens op dat er geen benzine op een heet motorblok wordt gemorst. Vul de tank nooit verder dan tot onderaan de vulhals, anders bestaat de kans dat de benzinetank overloopt, als de benzine door verwarming uitzet.
@
DAU01183
DW000130
Aanbevolen brandstof:
Normale, loodvrije benzine met een oktaangehalte van 91 ron of hoger (oktaangehalte zoals door onderzoek bepaald).
Inhoud benzinetank:
Totaal:
20 L
Reserve:
3,5 L
OPMERKING:
@
Als de motor klopt of pingelt, probeer dan een verschillend merk benzine of benzine met een hoger oktaangehalte.
@
DAU00191
1. Ontluchtingsslang van de benzinetank
Ontluchtingsslang van de benzinetank
Dit model is uitgerust met een ontluchtings­slang voor de benzinetank. Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer of de slang goed vast zit.
Controleer de slang op scheurtjes of
andere beschadiging. Vervang indien beschadigd. Controleer of de opening onderaan de
slang niet verstopt is. Indien nodig, schoonmaken.
DAU02955
3-13
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
1. Chokeknop (choke) “ 1. Zadelslot
DAU02976
2. Openen
Chokeknop (choke) “
Het starten van een koude motor vereist een rijker mengsel (meer benzine/minder lucht). Een gescheiden choke-startcircuit zorgt voor de toevoer van dit verrijkte mengsel. Draai in de a richting om de choke in te schakelen (choke). Draai in de b richting om de choke uit te schakelen (choke).
Zadel
Verwijderen
Steek de sleutel in het zadelslot en draai deze linksom. Houd de sleutel in die stand gedraaid en til de voorkant van het zadel op.
3-14
DAU01319
1. Uitsteeksel
2. Zadelhouder
Installeren
Steek het uitsteeksel aan de achterkant van het zadel in de zadelhouder en druk de voorkant van het zadel omlaag vast.
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
1. Helmhouder 1. Opbergvak 1. U-LOCK slot
Helmhouder
De helmhouder bevindt zich onder het za­del. Verwijder het zadel en haak de helm in de helmhouder. Plaats het zadel weer en zet dit op slot.
WAARSCHUWING
@
Ga nooit rijden terwijl er zich een helm in de helmhouder bevindt. De helm zou er­gens tegenaan kunnen stoten, waardoor u uw evenwicht zou kunnen verliezen met als gevolg een ongeluk.
@
DAU00263
DW000030
DAU01688
Opbergvak
Dit opbergvak is ontworpen voor opslag van een origineel Yamaha U-LOCK beu­gelslot. (Andere typen sloten zullen wellicht niet passen.) Zorg bij opslag dat het slot goed is vastge­maakt. Om te zorgen dat de riempjes niet losraken, dient u deze zelfs vast te maken als er geen U-LOCK beugelslot in het opbergvak aan­wezig is. Als u deze gebruiksaanwijzing of andere documenten in het opbergvak wilt bewaren,
2. Riempje
dient u deze in een plastic zak te doen zo­dat ze niet nat worden. Let bij het wassen van de motorfiets op, dat het opbergvak niet vol water loopt.
3-15
FUNKTIE VAN DE INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSELEMENTEN
3
1. Instelbout veer-voorbelasting 1. Instelstand
DAU00285
2. Voorvorkdop
Afstelling van de voorvork
Deze voorvork is uitgevoerd met afstelbou­ten voor de voorbelasting.
DW000037
WAARSCHUWING
@
Beide vorkpoten moeten op dezelfde druk worden ingesteld. Als de druk ver­schillend is, kan dit resulteren in slechte stuureigenschappen en inferieure stabi­liteit.
@
Stel de voorbelasting als volgt in. Draai de afstelbouten in richting a om de voorbelasting van de vering te verhogen, en in richting b om de voorbelasting van de vering te verlagen.
LET OP:
@
De groeven geven de afstellings-positie aan. Zorg dat de beide vorkhelften altijd hetzelfde zijn afgesteld.
@
CI-18D
Stand afsteller
1234567
Stug
3-16
Stan­daard
DC000013
Zacht
Loading...
+ 75 hidden pages