Yamaha FZS1000, FZS1000S User Manual [nl]

FZS1000
FZS1000S
5LV-28199-D2
DAU04575
INLEIDING
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de FZS1000/FZS1000S profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u alle voordelen van uw FZS1000/FZS1000S optimaal kunt benutten. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele veilige en plezierige ritten toe. En vergeet niet, veilig­heid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
DAU00005
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel
voor de motorrijder of omstanders of
degene die de motorfiets inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
_
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet al-
tijd bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht. Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om
deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
_
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DW000002
WAARSCHUWING
_
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
_
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU04229
FZS1000/FZS1000S
HANDLEIDING
©2002 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1e uitgave, mei 2002
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Printed in Japan.
DAU00009
INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING
1 GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID
2 BESCHRIJVING
3 FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
4 CONTROLES VOOR HET STARTEN
5 GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
6 PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
7 VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
8 SPECIFICATIES
9 GEBRUIKERSINFORMATIE
INDEX
1
2
3
4
5
6
7
8
9

GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID

GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID ............................................. 1-1
1
1-
GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID
DAU00021
Motorfietsen zijn schitterende machines die de motorrijder een onovertroffen gevoel van vrijheid kunnen geven. Er zijn echter wel bepaalde spelregels en beperkingen, waar u niet omheen kunt; ook de beste motorfiets kan niet meer dan de natuurwetten toestaan.
1
Regelmatige verzorging en onderhoud is van groot belang om de waarde en de goede conditie van uw motor te behouden. Dit geldt trouwens niet alleen voor de motorfiets, maar ook voor de motorrijder: om goed en veilig te rijden moet u zelf ook in goede conditie zijn. Rijden onder invloed van medicijnen, drugs en alcohol is natuurlijk uit den boze. Motorrijders horen altijdmeer nog dan autobestuurders geestelijk en lichamelijk op hun best te zijn. Ook de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan zijn.
Beschermende kleding is voor een motorrijder even belangrijk als veiligheidsgordels voor de bestuurder en inzittenden van een auto. Draag steeds een compleet motorpak (gemaakt van leer of slijtvast synthetisch materiaal met beschermers), stevige laarzen, motorhandschoenen en een goed passende helm. Optimaal beschermende kleding mag echter niet aanmoedigen tot zorgeloosheid. Vooral integraal omsluitende helmen en motorpakken geven een gevoel van totale veiligheid en bescherming, maar toch zijn motorrijders altijd kwetsbaar in het verkeer. Ken uw eigen grenzen, rijd niet harder dan verstandig is en neem geen onnodige risico’s. Vooral bij nat weer zit een ongeluk in een klein hoekje. Een verstandig motorrijder rijdt defensief en met voorspelbaar weggedrag. Ook al weet uzelf precies wat u doet, verrassing bij andere weggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met de mogelijkheid dat andere weggebruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.
Veel plezier onderweg!
1-1

BESCHRIJVING

Aanzicht linkerzijde ............................................................................ 2-1
Aanzicht rechterzijde .......................................................................... 2-2
Schakelaars en instrumenten ............................................................ 2-3
2
2-
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
2
DAU00026
1. Stelschroef inveerdemping voorvork (pagina 3-15)
2. Stelschroef uitveerdemping voorvork (pagina 3-14)
3. Stelbout veervoorspanning voorvork (pagina 3-14)
4. Luchtfilterelement (pagina 6-15)
5. Zekeringen (pagina 6-36)
6. Opbergcompartiment (pagina 3-13)
7. Handgreep
8. Zadelslot/helmbevestiging (pagina 3-11/pagina 3-12)
9. Stelschroef inveerdemping schokdemperunit (pagina 3-17)
10. Stelring veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
11. Stelknop uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-16)
12. Schakelpedaal (pagina 3-8)
2-1
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
2
13. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
14. Remvloeistofreservoir achterrem (pagina 6-27)
15. Accu (pagina 6-35)
16. Remvloeistofreservoir voorrem (pagina 6-27)
17. Radiatordop (pagina 6-14)
18. Oliefilterpatroon (pagina 6-10)
19. Kijkglas motorolieniveau (pagina 6-9)
20. Rempedaal (pagina 3-9)
21. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-12)
2-2
BESCHRIJVING
Schakelaars en instrumenten
2
1. Koppelingshendel (pagina 3-8)
2. Schakelaargroep linkerstuurgreep (pagina 3-7)
3. Chokehendel (pagina 3-11)
4. Snelheidsmeterunit (pagina 3-4)
5. Contactslot/stuurslot-unit (pagina 3-1)
6. Toerentelleranit (pagina 3-5)
7. Brandstofniveaumeter (pagina 3-6)
8. Schakelaargroep rechterstuurgreep (pagina 3-7)
9. Remhendel (pagina 3-8)
10. Gasgreep (pagina 6-19)
2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Contactslot/stuurslot-unit .....................................3-1
Controlelampjes en waarschuwingslampjes .......3-2
Snelheidsmeterunit ..............................................3-4
Toerentellerunit ....................................................3-5
Zelfdiagnosesystemen .........................................3-5
Brandstofniveaumeter ..........................................3-6
Antidiefstal-alarm (optie) ......................................3-6
Stuurschakelaars .................................................3-7
Koppelingshendel ................................................3-8
Schakelpedaal .....................................................3-8
Remhendel ..........................................................3-8
Rempedaal ..........................................................3-9
Vuldop brandstoftank ...........................................3-9
Brandstof ........................................................... 3-10
Tankbeluchtingsslang ........................................ 3-11
Chokehendel ..................................................... 3-11
Zadel ................................................................. 3-11
Helmbevestiging ................................................ 3-12
Opbergcompartiment ........................................ 3-13
Afstellen van de voorvork .................................. 3-13
Afstellen van de schokdemperunit .................... 3-15
EXUP-systeem .................................................. 3-18
Zijstandaard ...................................................... 3-18
Startspersysteem .............................................. 3-19
3
3-
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
_
De koplampen gaan automatisch aan zodra de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
_
DAU00027
3
Contactslot/stuurslot-unit
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssys­temen bediend en wordt het stuur vergren­deld. De diverse standen worden hierna beschreven.
AAN
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en de parkeerlichten gaan bran­den en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
DAU00029
DAU04852
OFF
DAU00038
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU00040
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”- stand. Houd de sleutel hierbij inge­drukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen Druk de sleutel in en draai hem dan naar OFF terwijl de sleutel ingedrukt wordt ge­houden.
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Drukken.
2. Draaien.
DW000016
WAARSCHUWING
_
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de motorfiets rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de motorfiets stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
_
(Parkeren)
DAU04300
Het stuur is vergrendeld, de achterlichten en parkeerlichten branden en de alarmver­lichting kan worden ingeschakeld, maar alle overige elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu­tel naar “” te kunnen draaien.
DCA00043
LET OP:
_
Gebruik de parkeerverlichting niet gedu­rende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
_
3
1. Controlelampje linker richtingaanwijzer “”
2. Controlelampje “” voor vrijstand
3. Controlelampje grootlicht “”
4. Waarschuwingslampje “” voor olieniveau
5. Controlelampje rechter richtingaanwijzer
“”
6. Controlelampje koelvloeistoftemperatuur
“”
7. Controlelampje “” voor brandstofniveau
DAU03034
Controlelampjes en waarschuwingslampjes
DAU04121
Controlelampjes richtingaanwijzers “” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwij­zers naar de linker- of rechterstand is ge­drukt.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
3
1. Controlelampje linker richtingaanwijzer “”
2. Controlelampje “” voor vrijstand
3. Controlelampje grootlicht “”
4. Waarschuwingslampje “” voor olieniveau
5. Controlelampje rechter richtingaanwijzer
“”
6. Controlelampje koelvloeistoftemperatuur
“”
7. Controlelampje “” voor brandstofniveau
Controlelampje “” voor vrijstand
Dit controlelampje brandt wanneer de ver­snellingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje gaat branden wanneer het grootlicht van de koplamp is ingescha­keld.
DAU00061
DAU00063
Waarschuwingslampje “” voor olie-
DAU04877
niveau
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha-dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
_
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knippe­ren bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.
_
DAU04881
Controlelampje koelvloeistoftempera­tuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zon geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha-dealer om het elektrisch circuit te testen.
DC000002
_
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
_
DAU04878
Controlelampje “” voor brandstofni- veau
Dit controlelampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 4 L. Vul in dat geval zo snel mogelijk brand­stof bij. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha-dealer om het elektrisch circuit te testen.
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller/ritteller
3. SELECT-toets
4. RESET-toets
DAU04289
Snelheidsmeterunit
De snelheidsmeterunit is voorzien van het volgende:
een kilometerteller
twee rittellers
Indien ingesteld op “ODO” wordt de totale afstand aangegeven die door de motorfiets is afgelegd. Indien ingesteld op TRIP 1 of op TRIP 2 wordt de afstand aangegeven die door de motorfiets werd afgelegd sinds de ritteller het laatst werd teruggesteld op nul. De rit­tellers kunnen samen met de brandstofni­veaumeter worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afgelegd.
Deze informatie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.
Instellen van een weergavemode
Door indrukken van de “SELECT”-knop wisselt de weergave volgens onderstaande volgorde tussen kilometerteller-mode
ODO- en de ritteller-modes TRIP 1 enTRIP 2”.
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO
Om een meter terug te stellen
Om de rittellers 1 of 2 op 0.0 terug te stellen wordt een der tellers geselecteerd via de SELECT toets, waarna de RESET toets minstens een seconde wordt ingedrukt.
3
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3 sekonden lang: 0 tpm
2,5 sekonde lang: het ken­merkende dia­gnose-toerental voor het defekte circuit (zie het onderstaande schema)
3 sekonden lang: het feitelijke toerental
3
1. Toerenteller
2. Rode toerentellerzone
3. Klok
Toerentellerunit
Met de elektrische toerenteller kan de mo­torrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.
LET OP:
_
Laat de motor niet draaien terwijl de toe­renteller aanwijst in de rode zone. Rode zone: 11.500 tpm en hoger
_
Deze toerenteller is tevens voorzien van een klok.
DAU03954
DC000003
Om de klok op tijd te zetten:
1. Druk tegelijkertijd de “SELECT”- en RESET-toetsen gedurende min­stens twee seconden in.
2. Als de uuraanduiding begint te knippe­ren, druk dan op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.
3. Druk op de “SELECT”-toets om de mi­nuten in te stellen.
4. Zodra de minutenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”- toets om de minuten in te stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets om de klok aan te zetten.
OPMERKING:
_
Nadat de klok op tijd is gezet, moet de SELECT-toets worden ingedrukt alvorens de sleutel naar “OFF” te draaien, anders geeft de klok niet de juiste tijd aan.
_
3-5
DAU04290
Zelfdiagnosesystemen
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnose­systeem voor de volgende elektrische cir­cuits:
gasklepsensor
rijsnelheidssensor
EXUP-systeem
valschakelaar
Als een van deze circuits defect is, zal de toerenteller bij herhaling de volgende fout­code weergeven:
CB-23D
Gebruik het schema hierna om het defecte elektrisch circuit te identificeren.
CB-29D
Diagnose-
toerental
3.000 tpm Gasklepsensor
4.000 tpm Rijsnelheidssensor
7.000 tpm EXUP-systeem
9.000 tpm Valschakelaar
Defect circuit
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Als de toerenteller een dergelijke foutcode weergeeft, noteer dan de circuitnumme­raanduiding aangegeven in r/min en vraag een Yamaha dealer de motor te controle­ren.
DC000004
LET OP:
_
Wanneer de toerenteller een foutcode aangeeft, moet de motorfiets zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om mo­torschade te voorkomen.
_
1. Brandstofniveaumeter
DAU00110
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar “E” (Empty) naarmate het brandstofniveau daalt. Wanneer de aanwijsnaald bij “E” staat, is nog ca. 4 L brandstof in de tank aanwezig. Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
OPMERKING:
_
Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.
_
DAU00109
Antidiefstal-alarm (optie)
Deze motor kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel anti­diefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere infor­matie.
3
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
3
1. Lichtsignaalschakelaar PASS
2. Dimlichtschakelaar /
3. Richtingaanwijzerschakelaar /
4. Claxonschakelaar “”
5. Schakelaar “” voor alarmverlichting
Stuurschakelaars
Lichtsignaalschakelaar PASS
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
Dimlichtschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” voor groot- licht en op “” voor dimlicht.
DAU00118
DAU00120
DAU03888
Richtingaanwijzerschakelaar /
DAU03889
Druk deze schakelaar naar “” om af- slaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is terug­gekeerd in de middenstand.
Claxonschakelaar “”
DAU00129
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
Schakelaar “” voor alarmverlichting
DAU03826
Met de contactsleutel in de stand “ON” of “” wordt deze schakelaar gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaan­wijzers). De alarmverlichting worden gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DC000006
LET OP:
_
Gebruik de alarmverlichting niet gedu­rende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
_
1. Noodstopschakelaar /
2. Startknop “”
DAU03890
Noodstopschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” alvorens de motor te starten. Zet deze schakelaar op “” om in een noodgeval de motor direct uit te schakelen, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
Startknop “”
DAU00143
Druk deze knop in om de motor door middel van de startmotor te starten.
DC000005
_
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
_
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Koppelingshendel 1. Schakelpedaal 1. Remhendel
DAU00152
Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrok-
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin­kerzijde van de motor en wordt in combina­tie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6-traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
DAU00157
ken worden en langzaam worden losgela­ten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-19 voor uit­leg over het startspersysteem.)
2. Stelwiel voor afstelpositie remhendel
3. Pijlteken a. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechter­stuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen. De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het pijlteken staat op de koppelingshendel.
3-8
DAU00161
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
WAARSCHUWING
3
1. Rempedaal 1. Slotplaatje tankdopslot
DAU00162
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter­zijde van de motorfiets. Trap op het rempe­daal om de achterrem te bekrachtigen.
2. Ontgrendelen.
DAU02935
Vuldop brandstoftank
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgren­deld en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor­spronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
_
De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergren­deld is.
_
_
DWA00025
Controleer of de tankdop stevig is aan­gebracht alvorens te gaan rijden.
_
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
DAU03753
Brandstof
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brand­stoftank tot onderaan de vulpijp zoals ge­toond.
WAARSCHUWING
_
Overvul de brandstoftank niet, an­ders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.
Mors geen brandstof op een heet motorblok.
_
DW000130
DAU00185
LET OP:
_
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebren­gen aan de lak of aan kunststof onderde­len.
_
DAU04284
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
Totale hoeveelheid:
21 L
Reservehoeveelheid:
4 L
DCA00104
LET OP:
_
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motor­onderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
_
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), ge­bruik dan brandstof van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door lood­vrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskos­ten beperkt.
3
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Tankbeluchtingsslang
2. Oorspronkelijke ligging (wit merkteken)
Tankbeluchtingsslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang. Controleer de tankbeluchtingsslang
op scheuren of beschadiging en ver­vang zo nodig. Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang niet verstopt is en reinig die zo nodig.
DAU02955
1. Chokehendel “” 1. Zadelslot
DAU03839
2. Ontgrendelen.
Chokehendel “”
Voor het starten van een koude motor is een rijker lucht/brandstof mengsel nodig; via de choke wordt dit mengsel geleverd. Beweeg de chokehendel richting a om de choke aan te zetten. Beweeg de chokehendel richting b om de choke uit te zetten.
3-11
Zadel
Verwijderen van het zadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai rechtsom.
2. Houd de sleutel in deze stand vast, trek het zadel aan de achterzijde om­hoog en trek dan het zadel los.
DAU03956
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
Aanbrengen van het zadel
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het zadel in de zadelbevestiging, zoals getoond in de afbeelding.
2. Druk het zadel aan de achterzijde om­laag om te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING:
_
Controleer of het zadel stevig is vergren­deld alvorens te gaan rijden.
_
1. Helmbevestiging
2. Ontgrendelen.
DAU04291
Helmbevestiging
Om de helmbevestiging te openen steekt u de sleutel in het zadelslot en draait deze dan zoals getoond. Vergrendel de helmbevestiging door de sleutel in de oorspronkelijke positie te draaien en deze dan uit te nemen.
WAARSCHUWING
_
Rijd nooit met een helm bevestigd aan de helmbevestiging, de helm kan zo voorwerpen raken waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt en een ongeval niet uitgesloten is.
_
3-12
DW000030
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
Afstellen van de voorvork
Deze voorvork is voorzien van stelbouten voor instellen van de veervoorspanning, stelschroeven voor instellen van de uitveer­demping en stelschroeven voor instellen van de inveerdemping.
DAU04293
DW000035
3
1. Opbergcompartiment 1. Stang U-LOCK
DAU04292
Opbergcompartiment
Dit opbergcompartiment is bedoeld voor het opbergen van een origineel Yamaha U-LOCK-slot. (Andere typen sloten passen mogelijk niet.) Bij het opbergen van een U-slot in het opbergcompartiment, moet dit stevig met de riemen worden bevestigd. Als het U-slot niet in het opbergcompartiment is opgeborgen, maak dan de riemen vast om deze niet te verliezen.
2. Riem (× 2)
3. Vergrendeling van U-LOCK
Als het instructieboekje of andere docu­mentatie in het opbergcompartiment wordt opgeborgen, omwikkel dit dan in een plastic zak om nat worden te voorkomen. Zorg bij het wassen van de motorfiets dat geen wa­ter het opbergcompartiment kan binnen­dringen.
3-13
_
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.
_
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Stelbout veervoorspanning 1. Huidige instelling
Veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel­bout op beide vorkpoten in de richting a. Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stel­bout op beide vorkpoten in de richting b.
2. Vorkplug
OPMERKING:
_
Breng de gewenste groef op het stelmecha­nisme in lijn met het bovenvlak van de vork­plug.
_
CI-15D
Minimum (zacht) 5*
Standaard 2
Maximum (hard) 1
* Stelbout volledig gedraaid richting
3-14
Stand afsteller
b
1. Stelschroef voor uitveerdemping
Uitveerdemping
Draai om de uitveerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel­schroef op beide vorkpoten richting a. Draai om de uitveerdemping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stel­schroef op beide vorkpoten richting b.
CI-02D
Minimum (zacht) 17 klikstanden ingedraaid b*
Standaard 7 klikstanden ingedraaid b*
Maximum (hard) 1 klikstand ingedraaid b*
* Met de stelschroef volledig in de richting a gedraaid
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
3
1. Stelschroef voor inveerdemping
Inveerdemping
Draai om de inveerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel­schroef op beide vorkpoten richting a. Draai om de inveerdemping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stel­schroef op beide vorkpoten richting b.
CI-02D
Minimum (zacht) 21 klikstanden ingedraaid b*
Standaard 6 klikstanden ingedraaid b*
Maximum (hard) 1 klikstand ingedraaid b*
* Met de stelschroef volledig in de richting a gedraaid
DC000015
LET OP:
_
Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximum- of minimuminstel­waarden te verdraaien.
_
OPMERKING:
_
Door geringe productie-afwijkingen zal het totaal aantal klikken van een instelmecha­nisme voor veerdemping niet altijd exact met bovenstaande specificaties overeenko­men; het werkelijke aantal klikken vormt echter wel altijd het complete afstelbereik. Voor een precieze afstelling is het aan te ra­den het aantal klikken van elk veerdem­pingsinstelmechanisme te controleren en de specificaties dienovereenkomstig aan te passen.
_
DAU04295*
Afstellen van de schokdemperunit
Deze schokdemper is uitgerust met een stelring voor veervoorspanning, een stel­knop voor uitveerdemping en een stel­schroef voor inveerdemping.
_
Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximum- of minimuminstel­waarden te verdraaien.
_
DC000015
3-15
Loading...
+ 82 hidden pages