HANDLEIDING
FZ6-NAHG
5S4-F8199-D0
DECLARATION of CONFORMITY
We
Company: MORIC CO., LTD.
Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan |
|
|
Date of issue: 1 Aug. 2002 |
|
|
Revolution record |
|
|
No. |
Contents |
Date |
1 |
To change contact person and integrate type-designation. |
9 Jun. 2005 |
2 |
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1 |
27 Feb. 2006 |
|
|
|
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
DAU26943
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij,
Bedrijf: MORIC CO., LTD.
Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen |
|
|
Nr. |
Inhoud |
Datum |
1 |
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren. |
9 juni 2005 |
2 |
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1 |
27 februari 2006 |
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de FZ6-NAHG profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw FZ6-NAHG. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
DAU10151
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
|
|
|
|
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden |
|
|
WAARSCHUWING |
|
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motor- |
||
|
|
|
|
fiets inspecteert of repareert. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden |
|
|
LET OP: |
|
|
||
|
|
genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen. |
|||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPMERKING: |
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of |
||||
verhelderen. |
|||||
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
OPMERKING:
●Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
●Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36390
FZ6-NAHG
HANDLEIDING
©2006 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, december 2006 Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland.
VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. |
1-1 |
Zijstandaard ................................. |
3-20 |
Controleren van de vrije slag |
|
|
|
Startspersysteem ......................... |
3-20 |
gaskabel ................................... |
6-15 |
BESCHRIJVING ................................ |
2-1 |
|
|
Klepspeling .................................. |
6-16 |
Aanzicht linkerzijde.......................... |
2-1 |
CONTROLES VOOR HET |
|
Banden ........................................ |
6-16 |
Aanzicht rechterzijde ....................... |
2-2 |
STARTEN........................................... |
4-1 |
Gietwielen .................................... |
6-19 |
Bedieningen en instrumenten.......... |
2-3 |
Controlelijst voor gebruik ................ |
4-2 |
Vrije slag van koppelingshendel |
|
|
|
|
|
afstellen .................................... |
6-19 |
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN |
|
GEBRUIK EN BELANGRIJKE |
|
Remlichtschakelaar ..................... |
6-20 |
EN BEDIENINGEN ............................. |
3-1 |
RIJ-INFORMATIE .............................. |
5-1 |
Controleren van vooren |
|
Startblokkeersysteem ..................... |
3-1 |
Starten van de motor ...................... |
5-1 |
achterremblokken ..................... |
6-20 |
Contactslot/stuurslot ....................... |
3-2 |
Schakelen ...................................... |
5-2 |
Controleren van |
|
Controleen |
|
Tips voor een zuinig |
|
remvloeistofniveau ................... |
6-21 |
waarschuwingslampjes ............... |
3-3 |
brandstofverbruik ........................ |
5-3 |
Verversen van remvloeistof ......... |
6-22 |
Multifunctioneel display .................. |
3-7 |
Inrijperiode ..................................... |
5-3 |
Spanning aandrijfketting .............. |
6-22 |
Antidiefstal-alarmsysteem |
|
Parkeren ......................................... |
5-4 |
Reinigen en smeren van de |
|
(optie) ........................................ |
3-11 |
|
|
aandrijfketting ........................... |
6-23 |
Stuurschakelaars .......................... |
3-11 |
PERIODIEK ONDERHOUD EN |
|
Controleren en smeren van |
|
Koppelingshendel ......................... |
3-13 |
KLEINERE REPARATIES ................. |
6-1 |
kabels ....................................... |
6-24 |
Schakelpedaal .............................. |
3-13 |
Boordgereedschapsset .................. |
6-1 |
Controleren en smeren van |
|
Remhendel ................................... |
3-13 |
Periodiek smeeren |
|
gasgreep en gaskabel .............. |
6-24 |
Rempedaal ................................... |
3-14 |
onderhoudsschema .................... |
6-2 |
Controleren en smeren van rem- |
|
ABS .............................................. |
3-14 |
Het framepaneel verwijderen en |
|
en schakelpedalen ................... |
6-25 |
Tankdop ........................................ |
3-15 |
aanbrengen ................................. |
6-6 |
Controleren en smeren van rem- |
|
Brandstof ...................................... |
3-15 |
Controleren van de bougies ........... |
6-6 |
en koppelingshendels ............... |
6-25 |
Tankbeluchtingsslang ................... |
3-16 |
Motorolie en oliefilterpatroon .......... |
6-7 |
Controleren en smeren van |
|
Uitlaatkatalysator .......................... |
3-17 |
Koelvloeistof ................................. |
6-10 |
zijstandaard .............................. |
6-26 |
Zadel ............................................. |
3-17 |
Het luchtfilterelement |
|
De achterbrugscharnierpunten |
|
Helmbevestiging ........................... |
3-18 |
vervangen ................................. |
6-13 |
smeren ..................................... |
6-26 |
Opbergcompartiment .................... |
3-18 |
Afstellen van het stationair |
|
Voorvork controleren ................... |
6-26 |
Afstellen van de |
|
toerental .................................... |
6-15 |
Controle van stuursysteem .......... |
6-27 |
schokdemperunit ....................... |
3-19 |
|
|
Controleren van wiellagers .......... |
6-27 |
INHOUDSOPGAVE
Accu ............................................. |
6-28 |
Zekeringen vervangen .................. |
6-29 |
Koplampgloeilamp vervangen ...... |
6-31 |
Gloeilamp in remlicht/achterlicht |
|
vervangen ................................. |
6-32 |
Gloeilamp in richtingaanwijzer |
|
vervangen ................................. |
6-33 |
Gloeilamp in kentekenverlichting |
|
vervangen ................................. |
6-33 |
Parkeerlichtgloeilamp |
|
vervangen ................................. |
6-34 |
Ondersteunen van de |
|
motorfiets .................................. |
6-34 |
Problemen oplossen ..................... |
6-34 |
Storingzoekschema’s ................... |
6-35 |
VERZORGING EN STALLING VAN |
|
DE MOTORFIETS .............................. |
7-1 |
Matkleur, let op ............................... |
7-1 |
Verzorging ...................................... |
7-1 |
Stalling ............................................ |
7-3 |
SPECIFICATIES ................................ |
8-1 |
GEBRUIKERSINFORMATIE.............. |
9-1 |
Identificatienummers ...................... |
9-1 |
DAU10281
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE
1
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
●DOOR EEN COMPETENTE INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN HET MOTORRIJDEN.
●ZICH HOUDEN AAN DE WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING.
●GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
●GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
●Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
●Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
●Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
•Draag een jack in felle kleuren.
•Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
•Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
●Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
•Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
•Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
•We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.
●Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
•Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
•Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
●De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
•De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
•De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
•Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
●Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.
●Deze motorfiets is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor offroad gebruik.
Beschermende kleding |
Technische wijzigingen |
|
|
||
Motorongelukken met dodelijke afloop be- |
Door het aanbrengen van technische wijzi- |
|
|||
treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van |
gingen die niet door Yamaha zijn goedge- |
|
|||
een helm is de belangrijkste factor bij het |
keurd, |
of door originele onderdelen te |
1 |
||
voorkomen of reduceren van hoofdletsel. |
verwijderen, kan deze motor onveilig wor- |
|
|||
● Draag altijd een goedgekeurde helm. |
den in het gebruik en ernstig persoonlijk let- |
|
|||
● Draag ook een gezichtskap of een vei- |
sel |
veroorzaken. |
Door |
dergelijke |
|
ligheidsbril. Zonder oogbescherming |
wijzigingen kan het gebruik van uw motor |
|
|||
kan uw zicht door de rijwind verslech- |
ook onwettig worden. |
|
|
|
|
teren, waardoor u gevaren mogelijk te |
|
|
|
|
|
laat opmerkt. |
Bagage en accessoires |
|
|
||
● Door een jack, stevige schoenen, een |
Het monteren van accessoires of het ver- |
|
|||
lange broek, handschoenen e.d. te |
voer van bagage kan een negatief effect |
|
|||
dragen verkleint u de kans op schaaf- |
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag |
|
|||
wonden of ontvellingen. |
als hierdoor de gewichtsverdeling van de |
|
|||
● Draag nooit loszittende kleding, deze |
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig |
|
|||
kan blijven haken aan bedienings- |
bij het monteren van accessoires of het be- |
|
|||
handgrepen of door de wielen worden |
laden van uw motor, om zo mogelijke onge- |
|
|||
gegrepen en zo een ongeval of letsel |
vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u |
|
|||
veroorzaken. |
op een motor rijdt die beladen is of waaraan |
|
|||
● Raak nooit de motor of het uitlaatsys- |
accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen |
|
|||
teem aan terwijl de motor draait. Deze |
enkele algemene richtlijnen bij het beladen |
|
|||
onderdelen worden zeer heet en kun- |
van de motor of het monteren van accessoi- |
|
|||
nen zo brandwonden veroorzaken. |
res: |
|
|
|
|
Draag altijd beschermende kleding die |
Beladen |
|
|
|
|
uw benen, enkels en voeten bedekt. |
Het totale gewicht van de bestuurder, pas- |
|
●De hierboven vermelde voorzorgssagier, accessoires en bagage mag de maatregelen gelden ook voor passamaximale gewichtslimiet niet overschrijden. giers.
Maximale belasting:
191 kg (421 lb)
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
|
Let op het volgende wanneer u tot deze ge- |
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha |
|||
|
wichtslimiet belaadt: |
|
accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze |
||
|
● Het zwaartepunt van bagage en ac- |
en installatie van accessoires. |
|
||
1 |
cessoires moet zo laag mogelijk liggen |
Volg bij de montage van accessoires de on- |
|||
|
en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg |
derstaande richtlijnen en die vermeld onder |
|||
|
dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk |
het kopje “Beladen”. |
|
||
|
over beide zijden van de motor wordt |
● Monteer nooit accessoires en vervoer |
|||
|
verdeeld, om zo onbalans of instabili- |
nooit bagage als deze een nadelige in- |
|||
|
teit te beperken. |
|
vloed hebben op de prestaties van uw |
||
|
● Als gewicht gaat schuiven |
kan zich |
motor. Inspecteer het accessoire zorg- |
||
|
een plotselinge onbalans voordoen. |
vuldig alvorens het te gebruiken, om |
|||
|
Controleer voordat u gaat rijden of ac- |
zeker te zijn dat het de grondspeling of |
|||
|
cessoires en bagage stevig aan de |
de hellinghoek op geen enkele manier |
|||
|
motor zijn bevestigd. Controleer de be- |
vermindert, de veerweg, de stuuruit- |
|||
|
vestigingspunten voor accessoires en |
slag of de bediening beperkt of lampen |
|||
|
bagage regelmatig. |
|
of reflectors afdekt. |
|
|
|
● Bevestig nooit omvangrijke of zware |
• Accessoires die aan of nabij het |
|||
|
goederen aan het stuur, de voorvork of |
stuur of de voorvork zijn gemon- |
|||
|
het voorwielspatbord. Dergelijke voor- |
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver- |
|||
|
werpen, inclusief bagage als slaap- |
oorzaken |
door een |
foutieve |
|
|
zakken, plunjezakken of |
tenten, |
gewichtsverdeling of door aërody- |
||
|
kunnen een instabiel weggedrag of |
namische |
effecten. Accessoires |
||
|
een te trage reactie op het stuur ver- |
aan het stuur of nabij de voorvork |
|||
|
oorzaken. |
|
moeten zo licht mogelijk zijn en tot |
||
|
Accessoires |
|
een minimum worden beperkt. |
||
|
Originele Yamaha accessoires werden spe- |
• Omvangrijke accessoires |
kunnen |
||
|
ciaal ontworpen voor montage aan deze |
door hun aërodynamisch effect van |
|||
|
motor. Yamaha is niet in staat om alle ove- |
invloed zijn op de rijstabiliteit van de |
|||
|
rige leverbare accessoires te testen. U bent |
motor. De motor kan door rijwind |
|||
|
dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu- |
worden opgetild of bij zijwind insta- |
|||
|
|
|
biel worden. Zulke accessoires kun- |
nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
•Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
●Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
●BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:
•Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
•Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
•Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
●Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
●Zet de motor altijd uit voordat u de motorfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parkeren:
•De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van hebben.
•Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
•Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
●Als u de motor in een ander voertuig vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de brandstoftank stromen.
●Roep onmiddellijk medische hulp in als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u |
|
benzine op uw huid of kleding, spoel |
|
de bewuste plek dan direct met zeep- |
|
water en trek andere kleding aan. |
1 |
1-4
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
2
1. |
Hoofdzekering (pagina 6-29) |
9. Helmbevestiging (pagina 3-18) |
2. |
Zekeringenkastje 1 (pagina 6-29) |
10.Schakelpedaal (pagina 3-13) |
3. |
Accu (pagina 6-28) |
11.Olieaftapplug (pagina 6-7) |
4. |
Luchtfilterelement (pagina 6-13) |
12.Oliefilterpatroon (pagina 6-7) |
5.Stationair stelschroef (pagina 6-15)
6.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
7.Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
8.Opbergcompartiment (pagina 3-18)
2-1
BESCHRIJVING
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
2
1. Zekeringenkastje 2 (pagina 6-29) |
9. Rempedaal (pagina 3-14) |
2.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-21)
3.Olievuldop (pagina 6-7)
4.Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-21)
5.Radiatorvuldop (pagina 6-10)
6.Koelvloeistofreservoir (pagina 6-10)
7.Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-11)
8.Peilstok (pagina 6-7)
2-2
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
2
1.Koppelingshendel (pagina 3-13)
2.Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-11)
3.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
4.Multifunctionele meter (pagina 3-7)
5.Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-11)
6.Gasgreep (pagina 6-15)
7.Remhendel (pagina 3-13)
2-3
DAU10973
Startblokkeersysteem
1.Codeersleutel (rood bovendeel)
2.Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
●een codeersleutel (met een rood bovendeel)
●twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
●een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)
●een startblokkeereenheid
●een ECU
●een controlelampje van het startblokkeersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11821
LET OP:
●ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL NIET VERLIEST! NEEM DIRECT CONTACT OP MET UW DEALER ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt het voertuig dan nog steeds starten met de standaardsleutels, maar als ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren.
●Dompel de sleutels nooit in water.
●Stel de sleutels nooit bloot aan extreem hoge temperaturen.
●Leg de sleutels nooit vlakbij magnetische voorwerpen (zoals bijvoor-
beeld speakers enz.). |
|
3 |
|
|
● Plaats nooit voorwerpen die elektri- |
|
|
||
|
|
|
||
sche signalen uitzenden vlakbij de |
|
|
|
|
sleutels. |
|
|
|
|
● Plaats nooit zware voorwerpen op |
|
|
|
|
de sleutels. |
|
|
|
|
● U mag de sleutels nooit slijpen of de |
|
|
|
|
vorm ervan wijzigen. |
|
|
|
|
● U mag het plastic gedeelte van de |
|
|
|
|
sleutels nooit demonteren. |
|
|
|
|
● Hang nooit twee sleutels van een |
|
|
|
|
startblokkeersysteem aan dezelfde |
|
|
|
|
sleutelring. |
|
|
|
|
● Bewaar de standaardsleutels en |
|
|
|
|
ook de sleutels van andere start- |
|
|
|
|
blokkeersystemen altijd op een an- |
|
|
|
|
dere plek dan de codeersleutel van |
|
|
|
|
het voertuig. |
|
|
|
|
● Houd sleutels van andere startblok- |
|
|
|
|
keersystemen altijd uit de buurt van |
|
|
|
|
het contactslot, want anders kun- |
|
|
|
|
nen ze signaalstoring veroorzaken. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10471
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU38530
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1.Drukken.
2.Draaien.
1.Draai het stuur helemaal naar links.
2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3.Neem de sleutel uit.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1.Drukken.
2.Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU34341
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
DAU11003
Controleen waarschuwingslampjes
3
1.Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
2.Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
3.Vrijstandcontrolelampje “ ”
4.Controlelampje grootlicht “ ”
5.Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
6.Waarschuwingslampje olieniveau “ ”
7.Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “ ”
8.ABS-waarschuwingslampje “ ABS ”
9.Controlelampje startblokkering
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linkerof rechterstand is gedrukt.
DAU11060
3Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11250
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
●Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.
●Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje olieniveau. Als het waarschuwingslampje olieniveau defect is, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje olieniveau knippert tien keer en dooft dan gedurende 2.5 seconde. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU11423
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Koelvloeistoftempera- |
Weergave |
Condities |
Wat te doen |
|
tuur |
||||
|
|
|
||
|
|
|
|
|
Onder 39 °C |
|
De aanduiding “Lo” wordt |
OK. U kunt rijden. |
|
(Onder 103 °F) |
|
getoond. |
||
|
|
|
|
|
|
3 |
|
40–116 °C |
De temperatuur wordt ge- |
|
|
|
|
OK. U kunt rijden. |
|||||
(104–242 °F) |
toond. |
||||
|
|
|
|||
|
|
|
|
||
|
De temperatuurweergave |
Breng de machine tot stilstand en laat |
|||
|
de motor stationair draaien tot de koel- |
||||
117–139 °C |
knippert. |
||||
vloeistoftemperatuur daalt. |
|||||
(243–283 °F) |
Het waarschuwingslampje |
||||
Zet de motor af als de temperatuur niet |
|||||
|
gaat branden. |
||||
|
daalt. (Zie pagina 6-35.) |
||||
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
Boven 140 °C |
De aanduiding “HI” knippert. |
Zet de motor af en laat afkoelen. (Zie |
|||
Het waarschuwingslampje |
|||||
(Boven 284 °F) |
pagina 6-35.) |
||||
gaat branden. |
|||||
|
|
|
|
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11530
Waarschuwingslampje motorstoring
“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knippert wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-7 voor uitleg over de werking van
3het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DAU39500
ABS-waarschuwingslampje “ ABS ”
Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, is het ABSsysteem mogelijk defect. Vraag in dat geval zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-14.)
DWA10081
WAARSCHUWING
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, wordt alleen het conventionele remsysteem gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg dat de wielen tijdens plot-
seling remmen niet blokkeren. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het remsysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet oplicht of blijft branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te controleren.
DAU38620
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-7 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU39426
Multifunctioneel display
1.Koelvloeistoftemperatuurdisplay/inlaatluchttemperatuurdisplay
2.Snelheidsmeter
3.Toerenteller
4.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve
5.“SELECT”-toets
6.“RESET”-toets
7.Klok
8.Brandstofniveaumeter
DWA12421
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het multifunctionele display biedt de volgende voorzieningen:
●een snelheidsmeter (die de actuele rijsnelheid aangeeft)
● een toerenteller (die het motortoeren- |
Toerenteller |
|||||||||
tal aangeeft) |
|
|
|
|
|
|
|
|||
● een kilometerteller (die de totale afge- |
|
|
|
|
|
|
|
|||
legde afstand toont) |
|
|
|
|
|
|
|
|||
● twee rittellers (die de afgelegde af- |
|
|
|
|
|
|
|
|||
stand aangeven sinds de tellers het |
|
|
|
|
|
|
|
|||
laatst werden teruggesteld op nul) |
|
|
|
|
|
|
|
|||
● een ritteller voor brandstofreserve (die |
|
|
|
|
|
|
|
|||
de afgelegde afstand aangeeft sinds |
|
|
|
|
|
3 |
|
|||
het linkersegment van de brandstofni- |
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
|
||||
veaumeter begon te knipperen) |
|
|
|
|
|
|
|
|||
● een klok |
1. Toerenteller |
|||||||||
● een brandstofniveaumeter |
2. Rode zone toerenteller |
|||||||||
● een weergave koelvloeistoftempera- |
Met de elektrische toerenteller kan de be- |
|||||||||
tuur |
||||||||||
● een weergave luchtaanzuigtempera- |
stuurder het motortoerental controleren en |
|||||||||
tuur |
dit binnen het ideale bereik houden. |
|||||||||
● een voorziening voor zelfdiagnose |
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, |
|||||||||
● een regelmodus voor de helderheid |
slaat de naald van de toerenteller eenmaal |
|||||||||
van het LCD-display en de toerenteller |
helemaal uit tot het hoogste aantal toeren |
|||||||||
OPMERKING: |
|
|
per minuut en keert daarna weer terug naar |
|||||||
|
|
nul tpm om het elektrische circuit te testen. |
||||||||
|
||||||||||
● Vergeet niet de sleutel naar “ON” te |
|
|
DCA10031 |
|||||||
draaien voordat u de toetsen “SE- |
LET OP: |
|
|
|
||||||
LECT” en “RESET” gebruikt. |
Laat de motor niet draaien terwijl de toe- |
|||||||||
● Alleen voor Groot-Brittannië: Om te |
||||||||||
renteller in de rode zone wijst. |
||||||||||
wisselen tussen de kilometeren mij- |
||||||||||
Rode zone: 14000 tpm en hoger |
||||||||||
lenweergave van de snelheidsmeter |
||||||||||
|
|
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
|
|
||||
en de kilometerteller/ritteller drukt u de |
|
|
|
|
|
|
|
|||
toets “SELECT” minstens 1 seconde |
|
|
|
|
|
|
|
|||
in. |
|
|
|
|
|
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Klok |
5. |
Druk op de toets “RESET” om de mi- |
|
|
nuten in te stellen. |
|
6. |
Druk op de toets “SELECT” en laat |
|
|
deze dan los om de klok te starten. |
Kilometertelleren rittellermodus
3
1.Klok
2.Snelheidsmeter
De klok wordt weergegeven als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid. Daarnaast kan de klok gedurende 10 seconden worden weergegeven door op de toets “SELECT” te drukken als het contactslot in de stand “OFF”, “LOCK” of “ ” staat.
Om de klok op tijd te zetten
1.Draai de sleutel naar “ON”.
2.Houd de toetsen “SELECT” en “RESET” tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.
3.Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de toets “RESET” om de uren in te stellen.
4.Druk op de toets “SELECT” en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
1.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve
Door indrukken van de toets “SELECT” wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP A” en “TRIP B”, in de onderstaande volgorde: TRIP A → TRIP B → ODO → TRIP A
Als de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank afneemt tot 3.6 L (0.95 US gal) (0.79 Imp.gal), begint het linkersegment van de brandstofniveaumeter te knipperen en wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller “F-TRIP”, waarop de afgelegde afstand vanaf dat punt wordt aangegeven. In dat
geval wordt door het indrukken van de toets “SELECT” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:
F-TRIP → TRIP A → TRIP B → ODO → F- TRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als het laatste segment links begint te knipperen, ga dan zo snel mogelijk tanken.
OPMERKING:
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als het elektrisch circuit defect is, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: “E” (leeg), “F” (vol) en symbool “” zullen acht keer knipperen en dan gedurende ongeveer 3 seconden uit gaan. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Weergave koelvloeistoftemperatuur
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
De weergave koelvloeistoftemperatuur geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan. Druk op de toets “RESET” om van de weergave koelvloeistoftemperatuur te wisselen naar de weergave luchtaanzuigtemperatuur.
OPMERKING:
Als de weergave koelvloeistof wordt geselecteerd, wordt eerst gedurende 1 seconde “C” weergegeven. Daarna wordt de koelvloeistoftemperatuur getoond.
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
Luchtaanzuigtemperatuurmodus
3
1. Weergave luchtaanzuigtemperatuur
De weergave luchtaanzuigtemperatuur geeft de temperatuur aan van de lucht die het luchtfilterhuis wordt binnengezogen. Druk op de toets “RESET” om van de weergave koelvloeistoftemperatuur te wisselen naar de weergave luchtaanzuigtemperatuur.
OPMERKING:
●Zelfs als de weergave luchtaanzuigtemperatuur is geselecteerd, gaat het waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur branden als de motor oververhit raakt.
●Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid wordt automatisch de koelvloeistoftemperatuur weergegeven, zelfs
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
als de luchtaanzuigtemperatuur werd weergegeven voordat de sleutel naar “OFF” werd gedraaid.
●Als de weergave luchtaanzuigtemperatuur wordt geselecteerd, wordt gedurende 1 seconde “A” weergegeven, gevolgd door de luchtaanzuigtemperatuur.
3
Zelfdiagnosesysteem
1. Weergave foutcode
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits. Als een van deze circuits uitvalt, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en geeft het display een foutcode van twee cijfers weer.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem.
Als een van de circuits van het startblokkeersysteem uitvalt, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het display een foutcode van twee cijfers weer.
OPMERKING:
Als het display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
1.Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2.Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3.Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te controleren.
DCA11590
LET OP:
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
Regelmodus voor de helderheid van het LCD-display en de toerenteller
1.Toerentellerpaneel
2.Toerentellernaald
3.LCD
4.Helderheidsniveau
Met deze functie regelt u de helderheid van het LCD-display en de toerenteller in overeenstemming met het aanwezige daglicht.
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om de helderheid in te stellen
1.Draai de sleutel naar “OFF”.
2.Druk de toets “SELECT” in en houd deze ingedrukt.
3.Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf seconden en laat dan de toets “SELECT” los.
4.Druk op de toets “RESET” om de gewenste displayhelderheid te kiezen.
5.Druk op de toets “SELECT” om het geselecteerde helderheidsniveau te bevestigen. Het display keert terug naar de kilometertellerof rittellerweergave.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidief- stal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12347
Stuurschakelaars
Links
3
1.Lichtsignaalschakelaar “ ”
2.Dimlichtschakelaar “ / ”
3.Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4.Claxonschakelaar “ ”
5.Schakelaar alarmverlichting “ ”
Rechts
1.Noodstopschakelaar “ /”
2.Startknop “”
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12350
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
3
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “ /”
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12710
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU42340
Het waarschuwingslampje voor motorstoring en het ABS-waarschuwingslampje gaan branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Koppelingshendel |
DAU12820 |
DAU12870 |
DAU26822 |
Schakelpedaal |
|
Remhendel |
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-20.)
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6- traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
3
1.Remhendel
2.Stelwiel afstelpositie remhendel
3.“ ”-merkteken
4.Afstand tussen remhendel en stuurgreep
De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “ ” merkteken op de remhendel staat.
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12941
Rempedaal
3
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU39530
ABS
Het Yamaha ABS (Anti-lock Brake System) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt. De ABSwerking wordt gecontroleerd door een ECU (Electronic Control Unit) die bij een systeemstoring uitgaat van handmatig remmen.
DWA10090
WAARSCHUWING
●Het ABS-systeem functioneert het meest effectief over lange remwegen.
●Op sommige wegtypen (ruw wegdek of grint) kan de remweg langer zijn dan bij remmen zonder ABS. Houd daarom steeds voldoende afstand tot uw voorligger, afgestemd op uw rijsnelheid.
●Dit ABS-systeem is uitgerust met een testfunctie, waarbij de bestuurder de pulsaties kan voelen in het rempedaal of in de remhendel terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem voor het uitvoeren van deze test contact op met uw Yamaha dealer.
OPMERKING:
●Wanneer ABS is geactiveerd, worden de remmen op de gebruikelijke wijze bediend. In de remhendel of het rempedaal kunnen pulsaties worden gevoeld, maar dat duidt niet op een storing.
3-14