Yamaha FZ6-NAHG User Manual [nl]

HANDLEIDING
FZ6-NAHG
5S4-F8199-D0
DAU26943
DECLARATION of CONFORMITY
We Company: MORIC CO., LTD. Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001) Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revolution record No. Contents Date
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1 27 Feb. 2006
2
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij, Bedrijf: MORIC CO., LTD. Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001) Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen Nr. Inhoud Datum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
2
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
9 juni 2005 27 februari 2006
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com

INLEIDING

DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de FZ6-NAHG profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw FZ6-NAHG. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden
WAARSCHUWING
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motor­fiets inspecteert of repareert.
DAU10151
LET OP:
OPMERKING:
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook
als deze ooit wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn
van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36390
FZ6-NAHG
©2006 door Yamaha Motor Co., Ltd.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd ge-
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e uitgave, december 2006
Alle rechten voorbehouden.
bruik
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............1-1
BESCHRIJVING ................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde .......................2-2
Bedieningen en instrumenten..........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN.............................3-1
Startblokkeersysteem .....................3-1
Contactslot/stuurslot .......................3-2
Controle- en
waarschuwingslampjes ...............3-3
Multifunctioneel display ..................3-7
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie) ........................................3-11
Stuurschakelaars ..........................3-11
Koppelingshendel .........................3-13
Schakelpedaal ..............................3-13
Remhendel ...................................3-13
Rempedaal ...................................3-14
ABS ..............................................3-14
Tankdop ........................................3-15
Brandstof ......................................3-15
Tankbeluchtingsslang ...................3-16
Uitlaatkatalysator ..........................3-17
Zadel .............................................3-17
Helmbevestiging ...........................3-18
Opbergcompartiment ....................3-18
Afstellen van de
schokdemperunit .......................3-19
Zijstandaard .................................3-20
Startspersysteem ......................... 3-20
CONTROLES VOOR HET
STARTEN........................................... 4-1
Controlelijst voor gebruik ................ 4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE .............................. 5-1
Starten van de motor ...................... 5-1
Schakelen ......................................5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode .....................................5-3
Parkeren .........................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARATIES ................. 6-1
Boordgereedschapsset .................. 6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema ....................6-2
Het framepaneel verwijderen en
aanbrengen ................................. 6-6
Controleren van de bougies ........... 6-6
Motorolie en oliefilterpatroon .......... 6-7
Koelvloeistof .................................6-10
Het luchtfilterelement
vervangen ................................. 6-13
Afstellen van het stationair
toerental ....................................6-15
Controleren van de vrije slag
gaskabel ................................... 6-15
Klepspeling .................................. 6-16
Banden ........................................ 6-16
Gietwielen .................................... 6-19
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen .................................... 6-19
Remlichtschakelaar ..................... 6-20
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-20
Controleren van
remvloeistofniveau ................... 6-21
Verversen van remvloeistof ......... 6-22
Spanning aandrijfketting .............. 6-22
Reinigen en smeren van de
aandrijfketting ........................... 6-23
Controleren en smeren van
kabels ....................................... 6-24
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel .............. 6-24
Controleren en smeren van rem-
en schakelpedalen ................... 6-25
Controleren en smeren van rem-
en koppelingshendels ............... 6-25
Controleren en smeren van
zijstandaard .............................. 6-26
De achterbrugscharnierpunten
smeren ..................................... 6-26
Voorvork controleren ................... 6-26
Controle van stuursysteem .......... 6-27
Controleren van wiellagers .......... 6-27
Accu .............................................6-28
Zekeringen vervangen ..................6-29
Koplampgloeilamp vervangen ......6-31
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen .................................6-32
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen .................................6-33
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen .................................6-33
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen .................................6-34
Ondersteunen van de
motorfiets ..................................6-34
Problemen oplossen .....................6-34
Storingzoekschema’s ...................6-35
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging ......................................7-1
Stalling ............................................7-3
SPECIFICATIES ................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers ......................9-1
INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE

MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN
1
WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUIS­TE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DES­KUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE INFOR-
MATIEBRON GRONDIG ZIJN INGE-
LICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN
HET MOTORRIJDEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUD-
SEISEN VERMELD IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILI-
GE EN CORRECTE RIJTECHNIE-
KEN.
GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIO-
NELE TECHNISCHE SERVICE, ZO-
ALS AANGEGEVEN IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10281
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui­kers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motor­fietsen zich namelijk het meest voor.
Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be­stuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen ver­keer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bedie­ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het in­gaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden.
Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten ste­vig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off­road gebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop be­treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslech­teren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings­handgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
teem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kun­nen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzi­gingen die niet door Yamaha zijn goedge­keurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze motor onveilig wor­den in het gebruik en ernstig persoonlijk let­sel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw motor ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be­laden van uw motor, om zo mogelijke onge­vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de motor of het monteren van accessoi­res: Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Maximale belasting:
191 kg (421 lb)
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
1
cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden van de motor wordt verdeeld, om zo onbalans of instabili­teit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de be­vestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voor­werpen, inclusief bagage als slaap­zakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur ver-
oorzaken. Accessoires Originele Yamaha accessoires werden spe­ciaal ontworpen voor montage aan deze motor. Yamaha is niet in staat om alle ove­rige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu-
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruit­slag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit ver­oorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta­biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zon verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuur­der en kan een comfortabele bedie­ning hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motor­fiets te boven gaan, kan zich een ge­vaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK
ONTVLAMBAAR:
Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
Tank niet terwijl u rookt of in de na­bijheid bent van open vuur.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Start de motor nooit in een afgesloten
ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dode­lijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u de mo-
torfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parke­ren:
De motor en het uitlaatsysteem kun­nen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgan­gers en kinderen hier geen last van hebben.
Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petro­leumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Als u de motor in een ander voertuig
vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de brandstoftank stromen.
Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel ben­zinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeep­water en trek andere kleding aan.
1
1-4

BESCHRIJVING

Aanzicht linkerzijde
2
DAU10410
1. Hoofdzekering (pagina 6-29)
2. Zekeringenkastje 1 (pagina 6-29)
3. Accu (pagina 6-28)
4. Luchtfilterelement (pagina 6-13)
5. Stationair stelschroef (pagina 6-15)
6. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
7. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
8. Opbergcompartiment (pagina 3-18)
9. Helmbevestiging (pagina 3-18)
10.Schakelpedaal (pagina 3-13)
11.Olieaftapplug (pagina 6-7)
12.Oliefilterpatroon (pagina 6-7)
2-1
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
2
1. Zekeringenkastje 2 (pagina 6-29)
2. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-21)
3. Olievuldop (pagina 6-7)
4. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-21)
5. Radiatorvuldop (pagina 6-10)
6. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-10)
7. Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-11)
8. Peilstok (pagina 6-7)
9. Rempedaal (pagina 3-14)
2-2
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
2
1. Koppelingshendel (pagina 3-13)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-11)
3. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-7)
5. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-11)
6. Gasgreep (pagina 6-15)
7. Remhendel (pagina 3-13)
DAU10430
2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU10973
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblok­keersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de stan­daardsleutels te wijzigen. Het systeem be­staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen wor­den gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rij­den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor­den gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rij­den.
DCA11821
LET OP:
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT CONTACT OP MET UW DEALER ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als de codeersleutel verloren is, kun­nen de standaardsleutels niet op­nieuw gecodeerd worden. U kunt het voertuig dan nog steeds starten met de standaardsleutels, maar als ze opnieuw gecodeerd moeten wor­den (d.w.z. als er een nieuwe stan­daardsleutel is gemaakt of als alle sleutels verloren zijn), dient het ge­hele startblokkeersysteem vervan­gen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
Leg de sleutels nooit vlakbij magne-
tische voorwerpen (zoals bijvoor­beeld speakers enz.).
Plaats nooit voorwerpen die elektri-
sche signalen uitzenden vlakbij de sleutels.
Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.
U mag de sleutels nooit slijpen of de
vorm ervan wijzigen.
U mag het plastic gedeelte van de
sleutels nooit demonteren.
Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde sleutelring.
Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start­blokkeersystemen altijd op een an­dere plek dan de codeersleutel van het voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van het contactslot, want anders kun­nen ze signaalstoring veroorzaken.
3
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ont­stekingssysteem en de verlichtingssyste­men bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart boven­deel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bo­vendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de stan­daardsleutels.
DAU10471
parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
ON
DAU38530
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar OFF terwijl de sleutel ingedrukt wordt ge­houden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afge­schakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
(Parkeren)
DAU34341
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtin­gaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu­tel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontla­den raken.
DAU11003
Controle- en waarschuwings­lampjes
1. Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
2. Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
3. Vrijstandcontrolelampje “”
4. Controlelampje grootlicht “”
5. Waarschuwingslampje motorstoring “”
6. Waarschuwingslampje olieniveau “”
7. Waarschuwingslampje koelvloeistoftempera­tuur “”
8. ABS-waarschuwingslampje “”
9. Controlelampje startblokkering
ABS
3
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controlelampjes richtingaanwijzers “” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwij­zers naar de linker- of rechterstand is ge­drukt.
Vrijstandcontrolelampje “”
3
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel­lingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DAU11030
DAU11060
DAU11080
DAU11250
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een sto­ring.
Dit model is ook uitgerust met een zelf-
diagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje olieniveau. Als het waarschuwingslampje olieni­veau defect is, wordt de volgende cy­clus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwings­lampje olieniveau knippert tien keer en dooft dan gedurende 2.5 seconde. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te contro­leren.
DAU11423
Waarschuwingslampje koelvloeistof­temperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zon geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Koelvloeistoftempera-
tuur
Onder 39 °C
(Onder 103 °F)
40–116 °C
(104–242 °F)
117–139 °C
(243–283 °F)
Boven 140 °C
(Boven 284 °F)
Weergave Condities Wat te doen
De aanduiding “Lo” wordt getoond.
De temperatuur wordt ge­toond.
De temperatuurweergave knippert. Het waarschuwingslampje gaat branden.
De aanduiding “HI” knippert. Het waarschuwingslampje gaat branden.
OK. U kunt rijden.
OK. U kunt rijden.
Breng de machine tot stilstand en laat de motor stationair draaien tot de koel­vloeistoftemperatuur daalt. Zet de motor af als de temperatuur niet daalt. (Zie pagina 6-35.)
Zet de motor af en laat afkoelen. (Zie pagina 6-35.)
3
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Waarschuwingslampje motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knippert wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-7 voor uitleg over de werking van
3
het zelfdiagnosesysteem.) Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschu­wingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
ABS-waarschuwingslampje “”
Als het waarschuwingslampje tijdens het rij­den gaat branden of knipperen, is het ABS­systeem mogelijk defect. Vraag in dat geval zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-14.)
WAARSCHUWING
Als het ABS-waarschuwingslampje tij­dens het rijden gaat branden of knippe­ren, wordt alleen het conventionele remsysteem gebruikt. Wees dan voor­zichtig en zorg dat de wielen tijdens plot-
DAU11530
seling remmen niet blokkeren. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia­gnosesysteem voor het startblokkeersys­teem. (Zie pagina 3-7 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
remsysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschuwingslampje niet oplicht of blijft branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te controleren.
Controlelampje startblokkering
DAU38620
Het elektrisch circuit voor het controlelamp­je controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
DAU39500
ABS
Als het controlelampje niet een paar secon­den lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen. Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het start-
DWA10081
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con­trolelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft inge­schakeld.
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU39426
Multifunctioneel display
1. Koelvloeistoftemperatuurdisplay/inlaatlucht­temperatuurdisplay
2. Snelheidsmeter
3. Toerenteller
4. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre­serve
5. SELECT-toets
6. RESET-toets
7. Klok
8. Brandstofniveaumeter
DWA12421
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het multifunctionele display biedt de vol­gende voorzieningen:
een snelheidsmeter (die de actuele rij-
snelheid aangeeft)
een toerenteller (die het motortoeren-
tal aangeeft)
een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds het linkersegment van de brandstofni­veaumeter begon te knipperen)
een klok
een brandstofniveaumeter
een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
een weergave luchtaanzuigtempera-
tuur
een voorziening voor zelfdiagnose
een regelmodus voor de helderheid
van het LCD-display en de toerenteller
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “ON te
draaien voordat u de toetsen “SE- LECT en RESET gebruikt.
Alleen voor Groot-Brittannië: Om te
wisselen tussen de kilometer- en mij­lenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller drukt u de toets SELECT minstens 1 seconde in.
3-7
Toerenteller
3
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de be­stuurder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden. Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toe­renteller in de rode zone wijst. Rode zone: 14000 tpm en hoger
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Klok
3
1. Klok
2. Snelheidsmeter
De klok wordt weergegeven als de sleutel naar ON wordt gedraaid. Daarnaast kan de klok gedurende 10 seconden worden weergegeven door op de toets “SELECT” te drukken als het contactslot in de stand OFF, LOCK of “” staat.
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de toetsen “SELECT en RES- ET tegelijkertijd minstens twee secon­den lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knippe­ren, drukt u op de toets “RESET” om de uren in te stellen.
4. Druk op de toets “SELECT” en de mi­nutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de toets “RESET” om de mi­nuten in te stellen.
6. Druk op de toets “SELECT” en laat deze dan los om de klok te starten.
Kilometerteller- en rittellermodus
1. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre­serve
Door indrukken van de toets “SELECT” wis­selt de weergave tussen de kilometerteller­modus ODO en de rittellermodi TRIP A en TRIP B, in de onderstaande volgorde: TRIP A TRIP B ODO TRIP A Als de hoeveelheid brandstof in de brand­stoftank afneemt tot 3.6 L (0.95 US gal) (0.79 Imp.gal), begint het linkersegment van de brandstofniveaumeter te knipperen en wisselt de kilometertellerweergave auto­matisch naar de brandstofreserve-ritteller F-TRIP, waarop de afgelegde afstand vanaf dat punt wordt aangegeven. In dat
3-8
geval wordt door het indrukken van de toets SELECT in de onderstaande volgorde ge­wisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller: F-TRIP TRIP A TRIP B ODO F­TRIP Om een ritteller op nul terug te stellen, se­lecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en dan de toets “RESET” min­stens 1 seconde lang ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveau­meter verdwijnen richting “E” (leeg) naar­mate het brandstofniveau verder daalt. Als het laatste segment links begint te knippe­ren, ga dan zo snel mogelijk tanken.
OPMERKING:
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als het elektrisch circuit defect is, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: “E” (leeg), “F” (vol) en symbool “” zullen acht keer knipperen en dan gedurende onge­veer 3 seconden uit gaan. Vraag in dat ge­val een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Weergave koelvloeistoftemperatuur
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur 1. Weergave luchtaanzuigtemperatuur
De weergave koelvloeistoftemperatuur geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan. Druk op de toets “RESET” om van de weergave koelvloeistoftemperatuur te wis­selen naar de weergave luchtaanzuigtem­peratuur.
OPMERKING:
Als de weergave koelvloeistof wordt gese­lecteerd, wordt eerst gedurende 1 seconde C weergegeven. Daarna wordt de koel­vloeistoftemperatuur getoond.
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
Luchtaanzuigtemperatuurmodus
De weergave luchtaanzuigtemperatuur geeft de temperatuur aan van de lucht die het luchtfilterhuis wordt binnengezogen. Druk op de toets “RESET” om van de weer­gave koelvloeistoftemperatuur te wisselen naar de weergave luchtaanzuigtempera­tuur.
OPMERKING:
Zelfs als de weergave luchtaanzuig-
temperatuur is geselecteerd, gaat het waarschuwingslampje koelvloeistof­temperatuur branden als de motor oververhit raakt.
Als de sleutel naar “ON wordt ge-
draaid wordt automatisch de koelvloei­stoftemperatuur weergegeven, zelfs
3
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
als de luchtaanzuigtemperatuur werd weergegeven voordat de sleutel naar OFF werd gedraaid.
Als de weergave luchtaanzuigtempe-
ratuur wordt geselecteerd, wordt ge­durende 1 seconde “A” weergegeven, gevolgd door de luchtaanzuigtempera­tuur.
3
Zelfdiagnosesysteem
1. Weergave foutcode
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnose­systeem voor diverse elektrische circuits. Als een van deze circuits uitvalt, gaat het waarschuwingslampje motorstoring bran­den en geeft het display een foutcode van twee cijfers weer. Dit model is ook uitgerust met een zelfdia­gnosesysteem voor het startblokkeersys­teem.
Als een van de circuits van het startblok­keersysteem uitvalt, gaat het controlelamp­je startblokkering knipperen en geeft het display een foutcode van twee cijfers weer.
OPMERKING:
Als het display foutcode 52 weergeeft, be­treft dit mogelijk een storing in het transpon­dersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de co­deersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan de- zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waar­door de motor mogelijk niet kan worden ge­start.
2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleu­tel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de stan­daardsleutels opnieuw coderen.
3-10
Als het display foutcodes weergeeft, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te controleren.
DCA11590
LET OP:
Wanneer het display een foutcode aan­geeft, moet de machine zo spoedig mo­gelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
Regelmodus voor de helderheid van het LCD-display en de toerenteller
1. Toerentellerpaneel
2. Toerentellernaald
3. LCD
4. Helderheidsniveau
Met deze functie regelt u de helderheid van het LCD-display en de toerenteller in over­eenstemming met het aanwezige daglicht.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om de helderheid in te stellen
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Druk de toets “SELECT” in en houd deze ingedrukt.
3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf seconden en laat dan de toets “SE- LECT los.
4. Druk op de toets “RESET” om de ge­wenste displayhelderheid te kiezen.
5. Druk op de toets “SELECT” om het ge­selecteerde helderheidsniveau te be­vestigen. Het display keert terug naar de kilometerteller- of rittellerweergave.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (op­tie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidief­stal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12347
Stuurschakelaars
Links
3
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar /
3. Richtingaanwijzerschakelaar /
4. Claxonschakelaar “”
5. Schakelaar alarmverlichting “”
Rechts
3-11
1. Noodstopschakelaar /
2. Startknop “”
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
Dimlichtschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
3
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin­gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha­kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
Noodstopschakelaar /
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine om­slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12350
DAU12400
DAU12460
DAU12500
DAU12660
Startknop “”
DAU12710
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voor­dat u de motor start.
DAU42340
Het waarschuwingslampje voor motorsto­ring en het ABS-waarschuwingslampje gaan branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt inge­drukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijk­tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelne­mers te waarschuwen als uw machine stil­staat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedu­rende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontla­den.
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12820
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel 1. Schakelpedaal
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrok-
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin­kerzijde van de motor en wordt in combina­tie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6­traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets. ken worden en langzaam worden losgela­ten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-20.)
DAU12870
DAU26822
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechter­stuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
3
1. Remhendel
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
3. “”-merkteken
4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “” merkteken op de remhendel staat.
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Rempedaal
3
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter­zijde van de motorfiets. Trap op het rempe­daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU12941
DAU39530
ABS
Het Yamaha ABS (Anti-lock Brake System) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektro­nisch regelsysteem dat de voorrem en ach­terrem onafhankelijk aanstuurt. De ABS­werking wordt gecontroleerd door een ECU (Electronic Control Unit) die bij een sys­teemstoring uitgaat van handmatig rem­men.
DWA10090
WAARSCHUWING
Het ABS-systeem functioneert het
meest effectief over lange remwe­gen.
Op sommige wegtypen (ruw weg-
dek of grint) kan de remweg langer zijn dan bij remmen zonder ABS. Houd daarom steeds voldoende af­stand tot uw voorligger, afgestemd op uw rijsnelheid.
OPMERKING:
Wanneer ABS is geactiveerd, worden
de remmen op de gebruikelijke wijze bediend. In de remhendel of het rem­pedaal kunnen pulsaties worden ge­voeld, maar dat duidt niet op een storing.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder de pulsaties kan voelen in het rempedaal of in de remhendel terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap ver­eist, dus neem voor het uitvoeren van deze test contact op met uw Yamaha dealer.
3-14
+ 64 hidden pages