Yamaha EC-03 User Manual [nl]

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
EC-03
1CB-F8199-D0
Q
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij
de machine te blijven als deze wordt verkocht.
DAU46090

INLEIDING

WAARSCHUWING
DAU10113
Welkom in de wereld van Yamaha! Als eigenaar van de EC-03 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw EC-03. De Gebrui­kershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente product­informatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
DWA12411

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resul­teren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
DAU10132
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36390
EC-03
©2010 door Yamaha Motor Co., Ltd.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e uitgave, September 2010 Alle rechten voorbehouden.
gebruik
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. 1-1
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden .................................. 1-4
Accu veilig opladen ......................... 1-5
BESCHRIJVING ................................ 2-1
Aanzicht linkerzijde.......................... 2-1
Aanzicht rechterzijde ....................... 2-2
Bedieningen en instrumenten.......... 2-3
FUNCTIES VAN DE EC-03 ................ 3-1
Kenmerken ..................................... 3-1
Standaardmodus/powermodus ....... 3-1
Afgelegde afstand ........................... 3-2
Effectief gebruik van de accu ......... 3-3
Accuniveau ..................................... 3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN ............................. 4-1
Zoemer ........................................... 4-1
Contactslot/stuurslot ....................... 4-1
Multifunctioneel display .................. 4-2
Veiligheidsslot gebruiken ................ 4-7
Stuurschakelaars .......................... 4-10
Voorremhendel ............................. 4-11
Achterremhendel .......................... 4-11
Zadel ............................................. 4-11
Helmbevestiging ........................... 4-12
Bagagehaak ................................. 4-13
Handgreep .................................... 4-13
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN ... 5-1
ACCU OPLADEN............................... 6-1
Oplaadlocatie voor accu ................. 6-1
Laadprocedure ............................... 6-3
Laadtijd ........................................... 6-8
Display met voortgang van
laden ........................................... 6-9
Accu ............................................... 6-9
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE .............................. 7-1
Voorbereidingen voordat u
wegrijdt ....................................... 7-1
Wegrijden ....................................... 7-3
Sneller en langzamer rijden ........... 7-4
Remmen ......................................... 7-5
Parkeren ......................................... 7-5
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ................................ 8-1
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema .................... 8-2
Controleren op afwijkende
motorgeluiden ............................. 8-4
Snelheidsregelaar controleren ....... 8-4
Banden ........................................... 8-5
Gietwielen ...................................... 8-6
Vrije slag van voor- en
achterremhendel afstellen .......... 8-6
Controleren van voor- en
achterremschoenen ..................... 8-7
Kabels controleren en smeren ........ 8-8
Voor- en achterremhendel
smeren ........................................ 8-8
Middenbok controleren en
smeren ........................................ 8-9
Voorvork controleren ...................... 8-9
Stuursysteem controleren ............. 8-10
Controleren van wiellagers ........... 8-10
Koplampgloeilamp vervangen ...... 8-11
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen .................................. 8-12
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen .................................. 8-13
Laadkabel en laadstekker
controleren ................................ 8-13
Problemen oplossen ..................... 8-14
VERZORGING EN STALLING VAN
DE SCOOTER .................................... 9-1
Matkleur, let op ............................... 9-1
Verzorging ...................................... 9-1
Stalling ............................................ 9-3
SPECIFICATIES .............................. 10-1
GEBRUIKERSINFORMATIE............ 11-1
Identificatienummers ..................... 11-1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

DAU50653
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant­woordelijk voor de veilige en juiste bedie­ning ervan. Scooters zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke be­stuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze scooter te gaan rijden. Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec­ten van scooterrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de ma­chine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine ver­groot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 5-1 voor een lijst met controles voor het rijden.
Deze scooter is ontworpen om uitslui-
tend de bestuurder te vervoeren. Pas­sagiers zijn niet toegestaan.
Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/scooterongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade­ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rij­bewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw scooter alleen uit aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bedie­ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de scooterbestuur­der. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij­snelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waar­door ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder is be-
1
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
langrijk voor een goede besturing. De bestuurder moet tijdens het rijden bei­de handen aan het stuur houden en
1
beide voeten op de bestuurdersvoet­steunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
Plaats geen magneten of voorwerpen
met een krachtig magnetisch veld in de buurt van de snelheidsregelaar. Plaats bovendien geen voorwerpen die gevoelig zijn voor magnetische vel­den (zoals creditcards, horloges, en­zovoort) in de buurt van de snelheidsregelaar.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road­gebruik.
Vermijd ondergelopen wegen
Rijd niet over overstroomde wegen. Water kan tot storingen aan de aandrijving, elektri­sche lekkage en/of kortsluiting leiden.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdlet-
sel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand­grepen of door de wielen worden ge­grepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kun­nen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be­laden van uw scooter, om zo mogelijke on­gevallen te vermijden. Pas extra op
1-2
wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het bela­den van uw scooter: Het totale gewicht van bestuurder, acces­soires en bagage mag de maximale ge­wichtslimiet niet overschrijden. Rijden met
een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
87 kg (192 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht mo­gelijk bij de scooter liggen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of in­stabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
VEILIGHEIDSINFORMATIE
bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voor­vork of het voorwielspatbord. Der­gelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijg­baar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedge­keurd voor gebruik op uw machine. Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en acces­soires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produ­ceren. Om die reden kan Yamaha accessoi­res die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbeve­len, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïn-
stalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori­ginele Yamaha accessoires, dient u te be­seffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassings­sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare pro­ducten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande­ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bedie-
ning niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit ver­oorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta­biel worden. Zulke accessoires kun­nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de be­wegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke ac­cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van
1
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
het elektrisch systeem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlij­ke elektrische storing voordoen waar-
1
door de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel­gen
De banden en velgen die bij uw scooter werden geleverd zijn ontworpen om de mo­gelijkheden van de machine te ondersteu­nen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. An­dere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 8-5 voor bandenspecificaties en meer informa­tie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de motorfiets in een ander voertuig wilt vervoe­ren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer en zet het wiel vast in een goot om be­weging te voorkomen.
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan stevige delen van de motorfiets, zoals het frame of de bovenste voorvork-
klem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onder­delen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak ver­oorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de motorfiets tijdens het trans­port niet overmatig kan stuiteren.
DAUT2030

Andere aandachtspunten voor veilig rijden

Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem­men, de scooter zou kunnen slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang­zaam op nadat u de bocht hebt geno­men.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte toe­stand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scoo­ter recht, anders kan hij gaan schui­ven.
De remvoering kan nat worden bij het
wassen van de scooter. Controleer de remmen na het wassen van de scoo­ter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on­stabiel.
DAU50823

Accu veilig opladen

Zorg dat u de accu niet oplaadt op lo-
caties die mogelijk blootstaan aan re­gen of water. Dit kan een elektrische schok of kortsluiting veroorzaken.
Zorg dat u de laadstekker alleen recht-
streeks in een geaard stopcontact met aardlekschakelaar steekt om de accu op te laden. Als het stopcontact niet goed is geaard, kan dit een elektrische schok of kortsluiting veroorzaken.
Als de machine is beschadigd vanwe-
ge kantelen of een ongeval, moet u de laadstekker niet in een stopcontact steken. Dit kan een elektrische schok of kortsluiting veroorzaken. Laat de machine zo snel mogelijk controleren door een Yamaha-dealer.
Als de laadkabel of laadstekker is be-
schadigd, moet u deze niet in een
stopcontact steken. Dit kan een elektri­sche schok of kortsluiting veroorza­ken. Laat de machine zo snel mogelijk controleren door een Yamaha-dealer.
1
1-5

BESCHRIJVING

1
2
547
3
6

Aanzicht linkerzijde

1
2
DAU10410
1. Contactslot/stuurslot (pagina 4-1)
2. Zadelslot (pagina 4-11)
3. Handgreep (pagina 4-13)
4. Motorbehuizing
5. Stelmoer vrije slag achterremhendel (pagina 8-6)
6. Voetsteun
7. Stelmoer vrije slag voorremhendel (pagina 8-6)
2-1

Aanzicht rechterzijde

13
4
2
5
BESCHRIJVING
DAU10420
2
3
4
1. Laadkabel (pagina 6-4)
2. Zadel (pagina 4-11)
3. Bagagehaak (pagina 4-13)
4. Voetsteun
5. Middenbok (pagina 8-9)
2-2
5
6
7
8
9
BESCHRIJVING
1
2
4
5
3

Bedieningen en instrumenten

1
2
3
4
5
DAU10430
6
7
8
1. Achterremhendel (pagina 4-11)
9
2. Stuurschakelaars (pagina 4-10)
3. Multifunctioneel display (pagina 4-2)
4. Voorremhendel (pagina 4-11)
5. Snelheidsregelaar (pagina 8-4)
2-3

FUNCTIES VAN DE EC-03

OPMERKING
1

Kenmerken

De EC-03 heeft de volgende kenmerken:
De voedingsbron is alleen elektrisch
Hoogpresterende motor met sterk ge-
Het opladen van de machine vindt
DAU50470
en er hoeft geen brandstof worden bij­gevuld of motorolie worden ververst.
reduceerd geluidsniveau en minder trillingen zorgt voor een plezierige rit.
plaats via een geaard stopcontact met aardlekschakelaar.
DAU50322

Standaardmodus/powermodus

U kunt het rijvermogen van de motor selec­teren afhankelijk van rijomstandigheden, wegomstandigheden, enzovoort. De standaardmodus is geschikt voor nor­maal rijden, terwijl de powermodus meer comfort biedt bij het bergopwaarts rijden.
Modus wijzigen
Druk op knop 1 “POWER” om te schakelen tussen de standaardmodus en de power­modus.
3-1
1. Powermodusindicator “POWER”
Wanneer de powermodusindicator “PO­WER” wordt weergegeven, staat de machi­ne in de powermodus. Wanneer de powermodusindicator “POWER” niet wordt weergegeven, staat de machine in de stan­daardmodus.
De modus die momenteel is ingeschakeld, wordt opgeslagen in het geheugen, ook als u de sleutel naar “OFF” draait.
Modus kiezen
Raadpleeg de onderstaande tabel en kies de modus afhankelijk van de rijomstandig­heden. In de standaardmodus wordt minder accuvermogen verbruikt zodat u een grote­re afstand kunt afleggen op een enkele la­ding.
2
3
4
5
6
7
8
9
FUNCTIES VAN DE EC-03
OPMERKING
OPMERKING
Modus Power*
Standaard
Bergafwaarts
Omstandig­heden
Wegrijden
Vlakke weg
Bergopwaarts
Standaardmodus
Powermodus
Rijomstandigheden
Afgelegde afstand (km)
Rijden op vlakke weg bij constante snelheid van 30 km/u (55 kg belasting en 25˚C)
Stoppen en starten op vlakke weg (75 kg belasting en 25˚C)
Helling Continu bergop­waarts met helling van 3.5%(2 graden) (75 kg belasting en 25˚C)
Stoppen en starten op vlakke weg (75 kg belasting en 0˚C)

Afgelegde afstand

DAU50332
1
2
3
4
5
6
7
8
9
: aanbevolen modus voor effectieve
werking
: minder effectieve werking dan power-
modus
: afgelegde afstand is korter dan stan-
daardmodus
De afstand die u kunt afleggen op een en­kele lading hangt af van de rij- en wegom­standigheden. Deze omstandigheden bestaan uit het aan­tal keer starten en stoppen, de belasting van de machine, steilte van hellingen, we­gomstandigheden, windrichting en -snel­heid, omgevingstemperatuur, laadstatus, afgenomen accuprestaties en lage banden­spanning.
Afgelegde afstand op een enkele lading
De gegevens in het volgende diagram zijn gemeten bij Yamaha Motor Co., Ltd. met machines met een nieuwe accu, bij een om­gevingstemperatuur en belasting van de machine (totaal gewicht van rijder en baga­ge) zoals vermeld, op een droog wegdek zonder wind.
De maximale steilte waar de machine op kan rijden, is een helling van circa 16% (on­geveer 9 graden).
De afstand die u kunt afleggen, wordt
3-2
FUNCTIES VAN DE EC-03
LET OP
Gebruiksduur
Gebruik bij
hoge temperatuur
Accuca­paciteit (%)
Gebruik bij normale temperatuur
korter wanneer u continu in de power­modus rijdt, in vergelijking met de standaardmodus.
Door de aard van de accu kan de rij-
afstand afnemen, afhankelijk van de omgevingstemperatuur door wijzigin­gen in de accutemperatuur.
De afstand die u kunt afleggen, wordt
5–10% korter wanneer de belasting van de machine met 10 kg toeneemt.
DAU50342

Effectief gebruik van de accu

Als de accu bijna volledig is opgeladen (ac­cuniveau-indicator toont 4–5 segmenten) en langdurig wordt blootgesteld aan een hoge temperatuur, raakt deze snel uitgeput. U kunt de levensduur van de accu als volgt verlengen:
Kies een koele locatie zonder direct
zonlicht wanneer u de accu oplaadt.
Sla de accu niet langdurig op wanneer
deze voor minder dan 20% is opgela­den (minder dan het laatste segment van de accuniveau-indicator).
Kies een koele en goed geventileerde
locatie zonder direct zonlicht voor op­slag van de machine.
Wanneer u de accu lang tijd niet zult
gebruiken, laadt u de accu op totdat de accuniveau-indicator 2–3 segmenten toont en slaat u de machine op een koele locatie op (optimale temperatuur 15–25 C). Controleer het accuniveau tijdens de opslag van de machine. Als het accuniveau daalt tot minder dan het laatste segment, laadt u de accu opnieuw op totdat de accuniveau-indi­cator 2–3 segmenten toont.
DCA17071
Als de accu wordt ontladen totdat deze
is uitgeput, kunt u de accu niet meer op­laden en is de accu niet meer bruikbaar.
Afbeelding capaciteitsafname accu
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
FUNCTIES VAN DE EC-03
OPMERKING
OPMERKING
1

Accuniveau

1
Controleer het accuniveau voor elke rit.
2
Accuniveau controleren
Controleer het aantal segmenten dat in de accuniveau-indicator wordt weergegeven.
3
DAU50351
Tijdens het opladen van de accu geeft de in-
4
dicator de voortgang van het laden weer. Dit verschilt van de weergave van de resteren-
5
de lading wanneer de machine in gebruik is. Zie pagina 6-9.
6
Accuniveau-indicator
Wanneer u de sleutel naar “ON” draait, wor-
7
den alle segmenten van de accuniveau-in­dicator gedurende enkele seconden weergegeven en wordt vervolgens een al-
8
gemene indicatie weergegeven van de res­terende acculading, overeenkomend met
9
de hoeveelheid elektrisch uitgangsvermo­gen.
1. Accuniveau-indicator
3-4
Referentietabel accuniveau
Brandt
Knippert
Accuniveau
(%)
Accuniveau-indicator in het display
Wat te doen
OK. U kunt rijden.
OK. U kunt rijden. Het 4e segment knippert om aan te geven dat de resterende acculading nu boven de helft is.
OK. U kunt rijden.
Verminderd vermogen bergopwaarts. Laad de accu op.
Het laatste segment knippert en de zoemer klinkt om aan te geven dat de resterende acculading nu circa 10 % is. Stop onmiddellijk met rijden en laad de accu op.
Er is geen acculading meer en het is niet mogelijk om te rijden Laad de accu onmiddellijk op.
Dit symbool wordt mogelijk niet weergegeven, afhankelijk van de conditie van de accu .
FUNCTIES VAN DE EC-03
3-5
2
3
4
5
6
7
8
9

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

OPMERKING
WAARSCHUWING
ON
OFF
LOCK

Zoemer

Met de zoemer wordt u door de EC-03 geïn­formeerd over de volgende handelingen en
1
statuswaarden van het voertuig.
Sleutel in stand “ON”
2
Stand-bymodus (Zie pagina 7-1.)Regelknop ingedruktVeiligheidsslot ontgrendeld
3
Veiligheidsslot ontgrendelen misluktMachine gaat naar rijmodus (Zie pagi-
4
na 4-6.)
Richtingaanwijzers in gebruikAccuniveau is ongeveer 10% (Zie pa-
5
gina 3-5.)
Opladen accu gestart
6
7
8
9
DAU49982
DAU10460

Contactslot/stuurslot

Via het contactslot/stuurslot worden het ont­stekingssysteem en de verlichtingssyste­men bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
DAU50000
ON
Alle elektrische systemen worden van stroom voorzien en de koplamp, instrumen­tenverlichting en achterlicht gaan branden. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
De EC-03 is uitgevoerd met een automati­sche uitschakelfunctie om de accu te be­schermen. De voeding wordt automatisch uitgeschakeld als de machine langer dan vijf minuten stilstaat. Als u de automatische uitschakelfunctie wilt annuleren, draait u de
4-1
sleutel naar “OFF” en vervolgens terug naar “ON”.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier­door worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een onge­val.
DAU10683
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
1
2
1
2
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU50023

Multifunctioneel display

DWA12312
Zet de machine stil voordat u wijzigingen aanbrengt in de instellingen van het mul­tifunctionele display. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.
2
3
4
5
6
7
8
9
4-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2 3
4
5
6
7
8
9
10
12
3
12
gnosesysteem voor de accu en regeleen­heid. Wanneer u de sleutel naar “ON” draait, start het zelfdiagnosesysteem auto-
1
2
3
matisch en worden alle displaysegmenten van de multifunctionele meter weergege­ven. Wanneer het zelfdiagnosesysteem is voltooid, schakelt het display automatisch naar de stand-bymodus. In de stand-bymo­dus gaat “PUSH” knipperen.
4
5
6
1. Powermodusindicator “POWER”
2. Waarschuwingssymbool “
7
3. Snelheidswaarschuwingsindicator
8
9
“SPEED”
4. Ritteller/kilometerteller/temperatuurwaar­schuwing “Trip”/“Odo”/“HEAT”
5. Regelknoppen
6. Waarschuwingslampje
7. Accuniveau-indicator
8. Bedrijfsstatusindicator “RUN”
9. Veiligheidsslotindicator “ LOCK”
10.Snelheidsmeter
De EC-03 is uitgerust met een zelfdia-
Druk op een van de volgende knoppen om naar de rijmodus te gaan.
1. Knop 1 “POWER”
2. Knop 2 “SET”
3. Knop 3 “SELECT”
Wanneer de machine in de rijmodus staat, worden de bedrijfsstatusindicator “RUN” en de gereed-indicatoren weergegeven.
1. Bedrijfsstatusindicator “RUN”
2. Gereed-indicatoren
4-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
OPMERKING
Wanneer de machine in de rijmodus staat, klinkt de zoemer. De zoemer stopt wanneer u de remhendel bedient of met de machine gaat rijden.
Regelknoppen
Knop 1 “POWER” Knop 2 “SET” Knop 3 “SELECT” Met deze knoppen kunt u de volgende han­delingen en instellingen uitvoeren.
Vanuit de stand-bymodus naar de rij-
Schakelen tussen de standaardmodus
Schakelen tussen de kilometerteller
Ritteller terugstellen op nulVeiligheidsnummer registreren en wij-
Veiligheidsslot vergrendelen en ont-
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnel­heid.
Ritteller “Trip”
De rittellers tonen de afstand afgelegd sinds
modus gaan
en de powermodus
en de ritteller
zigen
grendelen
de tellers het laatst werden teruggesteld op nul. Als u de ritteller op nul wilt terugstellen, houdt u knop 3 “SELECT” enkele seconden ingedrukt totdat “0.0” wordt weergegeven.
Kilometerteller “Odo”
Houd knop 3 “SELECT” minstens een se­conde lang ingedrukt om het display te schakelen naar de kilometerteller. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand. Gebruik de kilometerteller als refe­rentie voor de intervalperioden voor het uit­voeren van periodiek onderhoud. Houd knop 3 minstens een seconde lang in­gedrukt om het display te schakelen naar de ritteller.
Temperatuurwaarschuwing “HEAT”/ “COOL”
De EC-03 is uitgerust met een temperatuur­beveiligingsfunctie om de accu en rege­leenheid te beschermen. Als een probleem wordt gedetecteerd, wordt het display met de ritteller/kilometer­teller geannuleerd en gaat “COOL” of “HEAT” knipperen.
Wanneer de temperatuur van de accu
of regeleenheid een bepaalde tempe­ratuur overschrijdt, gaat “HEAT” knip­peren.
Wanneer de temperatuur van de accu
4-4
onder een bepaalde temperatuur komt, gaat “COOL” knipperen.
Wanneer de temperatuur van de accu
een bepaalde temperatuur over­schrijdt, gaat “HEAT” knipperen en wordt het rijvermogen beperkt om het elektrisch uitgangsvermogen van de accu te begrenzen. Dit is normaal.
Wanneer de temperatuur van de accu
onder een bepaalde temperatuur komt, gaat “COOL” knipperen en wordt het rijvermogen beperkt om het elektrisch uitgangsvermogen van de accu te begrenzen. Dit is normaal.
Als u gedurende lange tijd in hoge
temperaturen met de machine rijdt, kan “HEAT” gaan knipperen en kan de rijsnelheid worden beperkt.
Als u met de machine gaat rijden nadat
deze op een warme locatie of in direct zonlicht heeft gestaan, kan “HEAT” gaan knipperen en kan de rijsnelheid worden beperkt.
Als u met de machine gaat rijden nadat
deze op een zeer koude locatie (lager dan 0 C) heeft gestaan, kan “COOL” gaan knipperen en kan de rijsnelheid worden beperkt.
Wanneer de accuniveau-indicator
minder dan twee segmenten toont en
2
3
4
5
6
7
8
9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
WAARSCHUWING
1
2
1
de machine wordt blootgesteld aan hoge temperaturen, kan “COOL” gaan knipperen en kan de rijsnelheid wor-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
den beperkt.
Wanneer u lange tijd bergopwaarts
rijdt, kan “HEAT” gaan knipperen en kan de rijsnelheid worden beperkt.
Wanneer u lange tijd bergopwaarts
rijdt, kan de temperatuur van de rege­leenheid stijgen en kan “HEAT” gaan knipperen. Als u voortdurend blijft rij­den, gaat de bedrijfsstatusindicator “RUN” uit om de regeleenheid te be­schermen en is verder rijden mis­schien niet meer mogelijk. Dit is echter geen storing.
U kunt met de machine rijden wanneer de bedrijfsstatusindicator “RUN” in het display wordt weergegeven. De rijsnelheid kan ech­ter worden beperkt om het elektrisch uit­gangsvermogen van de accu te begrenzen vanwege de hoge accutemperatuur.
1. Bedrijfsstatusindicator “RUN”
2. Temperatuurindicator “HEAT”
Wanneer de accuniveau-indicator minder dan twee segmenten toont of het elektrisch uitgangsvermogen van de accu is begrensd vanwege de accutemperatuur, wordt het rij­vermogen sterk beperkt. Dit is echter geen storing. Wanneer de accu en regeleenheid weer de normale bedrijfstemperatuur hebben be­reikt en de bedrijfsstatusindicator “RUN” wordt weergegeven, keert het display met de temperatuurwaarschuwing automatisch terug naar het display met de ritteller/kilo­meterteller. Als de bedrijfsstatusindicator “RUN” niet wordt weergegeven, kunt u niet met de ma­chine rijden.
1. Ritteller/kilometerteller
Draai de sleutel naar “OFF” en laat de accu en regeleenheid afkoelen voordat u weer gaat rijden.
Wanneer de bedrijfsstatusindicator “RUN” verdwijnt en u kunt niet verder rijden, kunt u de temperatuurwaarschuwing annuleren door de sleutel naar “OFF” en vervolgens terug naar “ON” te draaien nadat de accu en regeleenheid zijn afgekoeld.
DWA15630
Draai de sleutel naar “OFF” voordat u de EC-03 gaat duwen of verplaatsen. De machine kan plotseling gaan rijden als u de snelheidsregelaar opendraait wan­neer de sleutel naar “ON” is gedraaid.
4-5
Loading...
+ 54 hidden pages