Roland GT-PRO APPLICATIONS GUIDE [nl]

Handleiding

Hartelijk dank en gefeliciteerd met uw keuze van de BOSS GT-PRO

Guitar Effects Processor.

Lees alvorens dit toestel te gebruiken aandachtig de volgende pagina’s:

BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES (p. 2)

VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL (p. 3–4)

BELANGRIJKE OPMERKINGEN (p. 5–6)

Deze pagina’s bevatten belangrijke informatie i.v.m. de correcte bediening van het toestel.

Om zeker te zijn dat u alle functies van uw nieuwe toestel voldoende beheerst, dient u de handleiding in haar geheel te lezen. Bewaar de handleiding binnen handbereik als een handige referentie.

Opmaak van deze handleiding

• Tekst of een cijfer tussen vierkante haakjes [ ] verwijst naar toetsen.

[WRITE] WRITE-toets

[SYSTEM] SYSTEM-toets

EXP pedal is een afkorting van ‘expression pedal’ (zwelpedaal).

Referenties zoals (p. **) verwijzen naar andere pagina’s in deze handleiding.

Copyright © 2005 BOSS CORPORATION

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze publicatie mag, in welke vorm dan ook, worden gereproduceerd zonder schriftelijke toestemming van BOSS CORPORATION.

WAARSCHUWING: Stel het apparaat niet bloot aan regen of vocht, om het risico op brand of elektrische schokken te reduceren.

ATTENTIE

Risico op elektrische schok

NIET OPENEN

ATTENTION: RISQUE DE CHOC ELECTRIQUE NE PAS OUVRIR

WAARSCHUWING: HET DEKSEL (OF DE ACHTERKANT) NIET VERWIJDEREN, OM HET RISICO OP ELEKTRISCHE SCHOKKEN TE REDUCEREN. BINNENIN BEVINDEN ZICH GEEN ONDERDELEN DIE DOOR DE GEBRUIKER ONDERHOUDEN KUNNEN WORDEN. LAAT ONDERHOUD AAN ERKEND PERSONEEL OVER.

Het symbool van de bliksemflits met pijl in een gelijkzijdige driehoek dient om de gebruiker te waarschuwen voor de aanwezigheid van niet geisoleerd gevaarlijk voltage binnenin het apparaat. Dat voltage kan krachtig genoeg zijn om een elektrische schok bij mensen te veroorzaken.

Het uitroepteken in een gelijkzijdige driehoek dient om de gebruiker te wijzen op belangrijke bedieningsen onderhoudsinstructies in de documentatie bij product.

INSTRUCTIES OMTRENT HET GEVAAR VOOR BRAND, ELEKTRISCHE SCHOKKEN

OF VERWONDING VAN PERSONEN.

BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES

BEWAAR DEZE INSTRUCTIES

WAARSCHUWING - Bij het gebruik van elektrische producten moet u de nodige voorzorgsmaatregelen nemen, o.a.:

1.

Lees deze instructies.

10.

Zorg dat niemand op de stroomkabel loopt of aan de kabel

2.

Bewaar deze instructies.

 

trekt, vooral in de buurt van de stekker en van de plaats

3.

Besteed de nodige aandacht aan de waarschuwingen.

 

waar de kabel uit het apparaat komt.

4.

Volg alle instructies.

11.

Gebruik alleen accessoires of uitbreidingen

5.

Gebruik dit apparaat niet in de buurt van water.

 

die door de fabrikant goedgekeurd worden.

6.

Maak het apparaat alleen met een droge doek schoon.

12.

Bij onweer of als u het apparaat voor lange tijd niet

7.

Zorg dat de ventilatieopeningen niet bedekt zijn. Volg de

 

gebruikt, dient u de stekker uit het stopcontact te halen.

 

instructies van de fabrikant voor de installatie.

13.

Laat al het onderhoud aan erkend onderhoudspersoneel

8.

Installeer het apparaat niet in de buurt van warmtebronnen,

 

over. Onderhoud is vereist wanneer het apparaat op

 

zoals radiatoren, verwarmingselementen, kachels of

 

enigerlei wijze beschadigd is, bijvoorbeeld als de

 

andere apparaten die warmte produceren (inclusief

 

stroomkabel of de stekker beschadigd is, als er vloeistof of

 

versterkers).

 

objecten in het apparaat terecht zijn gekomen, als het

9.

Als de bijgeleverde stekker niet in het stopcontact past,

 

apparaat aan regen of vochtigheid heeft blootgestaan, niet

 

laat het verouderde stopcontact dan door een elektricien

 

normaal functioneert of is gevallen.

 

vervangen.

 

 

For the U.K. IMPORTANT: THE WIRES IN THIS MAINS LEAD ARE COLOURED IN ACCORDANCE WITH THE FOLLOWING CODE.

BLUE: NEUTRAL

BROWN: LIVE

As the colours of the wires in the mains lead of this apparatus may not correspond with the coloured markings identifying the terminals in your plug, proceed as follows:

The wire which is coloured BLUE must be connected to the terminal which is marked with the letter N or coloured BLACK. The wire which is coloured BROWN must be connected to the terminal which is marked with the letter L or coloured RED. Under no circumstances must either of the above wires be connected to the earth terminal of a three pin plug.

2

VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL

INSTRUCTIES TER VOORKOMING VAN BRAND, ELEKTRISCHE SCHOKKEN OF VERWONDING VAN PERSONEN

Over WAARSCHUWING en OPGEPAST

Wordt gebruikt voor instructies die de WAAR- gebruiker wijzen op levensgevaar of

SCHUWING ernstige verwondingen bij onjuist gebruik van het toestel.

Wordt gebruikt voor instructies die de gebruiker wijzen op het risico op verwondingen of materiële schade bij

onjuist gebruik van het toestel.

OPGEPAST

* Materiële schade verwijst naar schade of andere ongunstige effecten die aan het huis en de hele inboedel, huisdieren inbegrepen, worden toegebracht.

Over de Symbolen

Het -symbool maakt de gebruiker attent op belangrijke instructies of waarschuwingen. De juiste betekenis van het symbool wordt bepaald door de tekening in de driehoek. Het symbool hier links duidt op algemene verwittigingen of waarschuwingen, of vestigt de aandacht op gevaar.

Het -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die nooit mogen worden uitgevoerd (verboden zijn). De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies verboden is. Het symbool hier links betekent dat het toestel nooit mag worden gedemonteerd.

Het -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die moeten worden uitgevoerd. De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies dient te gebeuren. Het symbool hier links betekent dat de stekker van de stroomkabel moet worden uitgetrokken.

NEEM STEEDS HET VOLGENDE IN ACHT

Waarschuwing

Waarschuwing

Lees onderstaande instructies en de handleiding voor u dit toestel gebruikt.

..........................................................................................................

• Maak het toestel niet open of breng geen interne wijzigingen aan.

..........................................................................................................

Probeer het toestel niet zelf te herstellen of vervang geen onderdelen (behalve als deze handleiding specifieke instructies hiertoe geeft).

Wend u voor onderhoud steeds tot uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (zie ‘Informatie’).

..........................................................................................................

• Gebruik of bewaar het toestel nooit op plaatsen die:

• onderhevig zijn aan extreme temperaturen (bv. direct zonlicht in een gesloten voertuig, bij een verwarmingsbuis, op een warmtebron);

vochtig zijn (bv. badkamer, wasplaats, natte vloer);

nat zijn;

blootgesteld zijn aan regen;

stoffig zijn;

blootgesteld zijn aan sterke trillingen.

..........................................................................................................

Dit toestel dient u alleen te gebruiken met een door Roland aanbevolen rack of standaard.

..........................................................................................................

Als u het toestel met een door Roland aanbevolen rack of standaard gebruikt, moet u de rack of standaard waterpas en op een stabiele plaats opstellen. Als u geen rack of standaard gebruikt, moet u nog altijd zorgen dat u het toestel opstelt op een oppervlak dat waterpas is, dat het toestel

voldoende ondersteunt en waarop het toestel stabiel staat.

..........................................................................................................

• Sluit dit toestel enkel aan op een stroombron van het type dat in de handleiding beschreven is, of zoals op de achterzijde van het toestel vermeld.

...........................................................................................................

Plooi of buig de stroomkabel niet overmatig en plaats er geen zware voorwerpen op. Anders kan de kabel beschadigd raken, wat schade en

kortsluiting kan veroorzaken. Bij beschadigde kabels is er gevaar voor brand of schokken!

...........................................................................................................

Dit toestel kan, al dan niet in combinatie met een versterker en een hoofdtelefoon of luidsprekers, mogelijk een geluidsniveau produceren dat permanente gehoorschade kan veroorzaken. Vermijd langdurig gebruik bij een hoog of onaangenaam volumeniveau. Als u enig gehoorverlies of suizende oren gewaarwordt, stop dan meteen het gebruik van

dit toestel en raadpleeg een oorspecialist.

...........................................................................................................

Zorg dat er geen voorwerpen (bv. brandbare materialen, muntstukken, spelden) of vloeistoffen (water, frisdrank enz.) in het toestel kunnen binnendringen.

...........................................................................................................

Zet het toestel onmiddellijk uit, haal de stekker uit het stopcontact en vraag een nazicht bij uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (zie onder ‘Informatie’) indien:

de stroomkabel of de stekker beschadigd zijn;

rook of ongewone geuren vrijkomen;

voorwerpen of vloeistof in het toestel terechtgekomen zijn;

het toestel in de regen heeft gestaan (of op een andere manier nat is geworden);

het toestel niet normaal schijnt te werken of een duidelijke verandering in prestaties vertoont.

...........................................................................................................

3

Waarschuwing

• In gezinnen met kleine kinderen moet een volwassene toezicht houden tot de kinderen zelf alle essentiële regels voor een veilig gebruik van het toestel kunnen volgen.

..........................................................................................................

Bescherm het toestel tegen zware schokken. (Laat het niet vallen!)

..........................................................................................................

Vermijd om dit toestel samen met een overdreven aantal andere toestellen op hetzelfde stopcontact aan te sluiten. Wees vooral voorzichtig met verlengsnoeren: het totale vermogen van alle toestellen die u op het verlengsnoer aansluit, mag nooit het nominale vermogen (watt/ampère) van het verlengsnoer overschrijden. Een overdreven belasting kan de isolatie van het snoer doen

opwarmen en zelfs doen doorsmelten.

..........................................................................................................

Voor u dit toestel in het buitenland gebruikt, raadpleegt u best uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (u vindt een lijst onder ‘Informatie’).

..........................................................................................................

Speel een cd-rom NOOIT af op een gewone audio-cd-speler. Het geluidsniveau zou zo hoog

kunnen zijn dat het permanente gehoorschade veroorzaakt. Ook beschadiging van luidsprekers of andere apparaten is mogelijk.

..........................................................................................................

Plaats geen voorwerpen die water bevatten (bv. bloemenvazen) op dit toestel. Vermijd het gebruik van insecticides, parfum, alcohol, nagellak, spuitbussen enz. in de buurt van het toestel. Veeg vloeistof op het toestel altijd meteen weg met een

droge, zachte doek.

..........................................................................................................

Opgepast

• Plaats het toestel zo dat een goede ventilatie niet gehinderd wordt.

Neem de stroomkabel altijd bij de stekker vast als u hem in een stopcontact steekt of hem er uittrekt.

Op gezette tijden moet u de stekker loskoppelen en met een droge doek schoonmaken om al het stof en ander vuil van de pennen te verwijderen. Trek de stekker ook uit het stopcontact als het apparaat voor een langere tijd niet gebruikt wordt. Als er zich tussen de stekker en het stopcontact stof ophoopt, wordt de isolatie minder betrouwbaar en is er mogelijk brandgevaar.

...........................................................................................................

Tracht te voorkomen dat kabels en snoeren verstrikt geraken. Houd alle kabels en snoeren ook buiten het bereik van kinderen.

...........................................................................................................

Klim nooit op het toestel en plaats er geen zware voorwerpen op.

...........................................................................................................

• Neem de stroomkabel of de stekker nooit met natte handen vast als u hem in een stopcontact steekt of hem er uittrekt.

...........................................................................................................

• Trek de stekker uit het stopcontact en koppel alle externe apparaten los, alvorens het toestel te verplaatsen.

...........................................................................................................

• Schakel het toestel uit en trek de stekker uit het stopcontact alvorens het toestel schoon te maken.

...........................................................................................................

• Trek de stekker uit het stopcontact wanneer u

gevaar voor blikseminslagen in uw buurt vermoedt.

...........................................................................................................

4

BELANGRIJKE OPMERKINGEN

Behalve de punten onder BELANGRIJKE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES en VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL op p. 2 en 3 dient u ook de volgende instructies te lezen en op te volgen:

Stroomvoorziening

Sluit dit toestel niet aan op een stopcontact dat al gebruikt wordt door een apparaat met een omvormer (zoals een koelkast, wasmachine, magnetron of airco) of met een motor. Naar gelang van de manier waarop dit elektrische apparaat wordt gebruikt, kan de stroombron storingen of een hoorbare brom veroorzaken. Als het niet haalbaar is om een apart stopcontact te gebruiken, sluit dan een ontstoringsfilter aan tussen dit toestel en het stopcontact.

Voor u dit toestel op andere apparaten aansluit, moet u alle toestellen uitzetten. Zo voorkomt u defecten en/of schade aan luidsprekers of andere apparaten.

Hoewel de ledjes en het LCD-scherm uitgeschakeld worden zodra u het toestel met de POWER-schakelaar uitzet, betekent dat niet dat het toestel dan volledig van de stroombron is afgekoppeld. Als u de stroom volledig wilt afsluiten, zet u eerst de POWER-schakelaar uit en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact. Daarom sluit u de stekker van de stroomkabel best aan op een makkelijk bereikbaar stopcontact.

Plaatsing

Het gebruik van dit toestel vlak bij versterkers (of andere apparaten met grote stroomtransformators) kan een brom veroorzaken. In dat geval kunt u het toestel anders richten of verder van de bron van interferentie weg plaatsen.

Dit toestel kan de ontvangst van radio of televisie verstoren. Gebruik dit toestel niet in de buurt van dergelijke ontvangers.

Er kan storing optreden als apparaten voor draadloze communicatie, zoals mobiele telefoons, in de buurt van dit toestel gebruikt worden. Deze storingen kunnen voorkomen bij een inkomende of uitgaande oproep, of tijdens het gesprek. Als u dit probleem hebt, kunt u de draadloze apparaten verder uit de buurt van het toestel plaatsen of uitschakelen.

Stel het toestel niet aan direct zonlicht bloot, zet het niet naast een warmtebron, laat het niet in een afgesloten voertuig staan of stel het op geen enkele andere manier aan extreme temperaturen bloot. Overmatige hitte kan het toestel vervormen of verkleuren.

Als het toestel verplaatst wordt naar een plek waar de temperatuur en/of vochtigheid erg verschillend is, kunnen zich druppeltjes (condensatie) in het toestel vormen. Schade of storingen kunnen het gevolg zijn, als u het toestel in deze toestand gebruikt. Laat daarom het toestel een aantal uren staan voor u het gebruikt, tot de condensatie volledig verdampt is.

Onderhoud

Voor een gewone schoonmaakbeurt gebruikt u een zachte, droge doek, eventueel licht bevochtigd met water. Voor hardnekkig vuil gebruikt u een doek met een mild, nietagressief detergent. Veeg daarna het toestel goed droog met een zachte, droge doek.

Gebruik nooit benzine, verdunners, alcohol of eender welk oplosmiddel, om mogelijke verkleuring en/of vervorming te vermijden.

Herstellingen en data

Houd er rekening mee dat de data in het geheugen van het toestel bij een herstelling gewist kunnen worden. Maak altijd een back-up van belangrijke data met een midi-apparaat (bv. een sequencer) of computer, of maak notities (indien mogelijk). Bij reparaties wordt het nodige gedaan om dataverlies te vermijden. Helaas is het soms onmogelijk om data te herstellen (bv. als de schakelingen van het geheugen zelf defect zijn). Roland Corporation wijst elke verantwoordelijkheid voor dergelijk gegevensverlies af.

Back-up van het geheugen

Dit apparaat bevat een batterij die het geheugen van stroom voorziet als de hoofdstroom is uitgeschakeld. Als deze batterij bijna leeg is, verschijnt de onderstaande boodschap op het scherm. Zodra deze boodschap verschijnt, vervangt u de batterij zo snel mogelijk om het verlies van alle data in het geheugen te vermijden. Voor het vervangen van de batterij raadpleegt u uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (zie ‘Informatie’).

5

BELANGRIJKE OPMERKINGEN

Verdere voorzorgen

Onthoud dat de inhoud van het geheugen onherroepelijk verloren kan gaan als gevolg van een defect of verkeerd gebruik van het toestel. Om het risico te vermijden dat u belangrijke gegevens zou verliezen, raden we u aan regelmatig een back-up van dergelijke gegevens te maken met een midi-apparaat (bv. een sequencer) of computer.

Gegevens die in het geheugen opgeslagen werden, kunnen jammer genoeg niet hersteld worden als ze eenmaal gewist zijn. Roland Corporation wijst elke verantwoordelijkheid voor dergelijk gegevensverlies af.

Wees voorzichtig genoeg bij het gebruik van de toetsen, schuifknoppen en andere bedieningsorganen, en bij het gebruik van jacks en aansluitingen. Een ruw gebruik kan defecten veroorzaken.

Neem bij het aansluiten en loskoppelen van alle kabels steeds de connector zelf vast — trek nooit aan de kabel. Zo voorkomt u kortsluitingen of schade aan interne elementen van de kabel.

Bij normale werking produceert het toestel een kleine hoeveelheid warmte.

Om uw buren niet te storen, probeert u het volume best op een redelijk niveau te houden. U kunt ook een hoofdtelefoon gebruiken, zodat u zich geen zorgen hoeft te maken over de mensen rondom u (vooral later op de avond).

Als u het toestel gaat vervoeren, verpak het dan indien mogelijk in oorspronkelijke verpakking (inclusief vulling). Zoniet dient u voor een gelijkaardige verpakking te zorgen.

Gebruik alleen het juiste zwelpedaal (EV-5; wordt apart verkocht). Als u andere zwelpedalen aansluit, riskeert u storingen of beschadiging van het toestel.

Gebruik een kabel van Roland om de verbinding te maken. Als u een kabel van een andere producent gebruikt, neem dan de volgende voorzorgen:

Sommige verbindingskabels hebben een weerstand. Gebruik geen kabels met een weerstand om dit toestel aan te sluiten. Bij het gebruik van een dergelijke kabel kan het geluidsniveau erg laag of onhoorbaar zijn. Contacteer de producent van de kabel voor meer informatie over de specificaties van de kabel.

Gebruik van cd-roms

Vermijd aanraking van of krassen op de glanzende onderzijde van het schijfje (hier zijn de gegevens opgeslagen). Beschadigde of vuile cd-roms kunnen niet altijd correct gelezen worden. Houd uw cd-roms schoon met een cdreiniger van een gespecialiseerde winkel.

Copyright

Als u audiosignalen via een digitale aansluiting met een extern instrument uitwisselt, kan dit toestel een opname maken zonder de gebruikelijke beperkingen van het Serial Copy Management System (SCMS). Dat komt omdat het toestel uitsluitend voor muzikale producties is bestemd. Het valt niet onder dergelijke beperkingen zolang het gebruikt wordt om stukken (bv. uw eigen composities) op te nemen die geen inbreuk op de auteursrechten van anderen vormen. (SCMS is een functie die kopieën in de tweede graad of verdere kopieën via een digitale aansluiting verhindert. Deze functie is in MD-recorders en andere digitale audio-apparatuur ingebouwd om auteursrechten te beschermen.)

Gebruik dit apparaat niet voor doeleinden die de auteursrechten van derden kunnen schenden. Wij wijzen elke verantwoordelijkheid af met betrekking tot de schending van auteursrechten van derden door het gebruik van dit apparaat.

204

* Microsoft en Windows zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation.

206e

* De schermafbeeldingen in deze documenten worden gebruikt met toestemming van Microsoft Corporation.

206j

* Windows® heet officieel ‘Microsoft® Windows® operating system’.

207

* Apple en Macintosh zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Computer, Inc.

209

* Mac OS is een handelsmerk van Apple Computer, Inc.

220

* Alle productnamen in dit document zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van hun respectieve eigenaars.

231

* OMS is een geregistreerd handelsmerk van Opcode Systems, Inc.

232

* FreeMIDI is een handelsmerk van Mark of the Unicorn, Inc.

6

Inhoud

VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL ..........

3

BELANGRIJKE OPMERKINGEN .................

5

Voornaamste eigenschappen................

10

Hoe heet het en waarvoor dient het?....11

Voorpaneel ....................................................................

11

Achterpaneel.................................................................

13

Signaalverloop..............................................................

14

Hoofdstuk 1: Geluidsweergave ............

15

Aansluitingen maken ...................................................

15

Het toestel inschakelen ...............................................

16

Het ingangsniveau regelen..........................................

17

Het uitgangsniveau regelen ........................................

17

Het ‘SUB OUT’-niveau regelen...........................................

17

De ‘MAIN OUT’-versterker selecteren

 

(Main Output Select) ....................................................

17

De ‘SUB OUT’-versterker selecteren

 

(Sub Output Select) ...............................................................

18

Het toestel uitschakelen ..............................................

18

Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches)

creëren.................................................

19

Wat is een ‘patch’? .......................................................

19

Hoe selecteert u een patch? (Patch Change) ............

19

De klank regelen met de knoppen ..............................

20

Het effect inen uitschakelen......................................

20

Effecten snel instellen (QUICK FX) .............................

21

Bestaande patchinstellingen oproepen .....................

21

Preciezere effectinstellingen .......................................

22

De volgorde van de effecten aanpassen

 

(Effect Chain) ................................................................

22

Patches een naam geven (Patch Name).....................

23

Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan .......

24

Patches opslaan (Patch Write) ....................................

24

Patches kopiëren (Patch Copy) ..................................

24

Patches omwisselen (Patch Exchange) .....................

25

Patches initialiseren.....................................................

25

Patches initialiseren met een klank die lijkt op wat u

wilt bekomen.................................................................

26

Instellingen volgens hun effect opslaan (User Quick

Settings) ........................................................................

26

PREAMP/SPEAKER-opties naar een ander kanaal

 

kopiëren ........................................................................

27

Hoofdstuk 4: Effecten en parameters ....

28

PREAMP/SPEAKER-simulator (voorversterker/

 

luidspreker) ...................................................................

28

OVERDRIVE/DISTORTION ...........................................

31

DELAY ...........................................................................

32

De HOLD-functie (Hold Delay)..........................................

34

CHORUS........................................................................

34

REVERB ........................................................................

35

COMP (Compressor) ....................................................

35

WAH...............................................................................

36

FX-1/FX-2.......................................................................

36

ACS (Advanced Compressor).............................................

37

LM (Limiter) ..........................................................................

37

TW (Touch Wah)...................................................................

37

AW (Auto Wah) ....................................................................

38

TM (Tone Modify).................................................................

38

GS (Guitar Simulator)...........................................................

38

TR (Tremolo)..........................................................................

39

PH (Phaser) ............................................................................

39

FL (Flanger)............................................................................

40

PAN.........................................................................................

40

VB (Vibrato) ...........................................................................

40

UV (Uni-V).............................................................................

41

RM (Ring Modulator)...........................................................

41

SG (Slow Gear) ......................................................................

41

DF (Defretter) ........................................................................

41

STR (Sitar Simulator)............................................................

42

FB (Feedbacker).....................................................................

42

AFB (Anti-feedback).............................................................

43

HU (Humanizer) ...................................................................

43

SL (Slicer)................................................................................

43

WSY (Wave Synth)................................................................

44

SEQ (Sub Equalizer) .............................................................

44

FX-2................................................................................

45

HR (Harmonist).....................................................................

45

Harmonist-toonladders creëren (User Scale)....................

46

PS (Pitch Shifter)....................................................................

46

PB (Pedal Bend).....................................................................

47

OC (Octave) ...........................................................................

47

RT (Rotary).............................................................................

47

2CE (2 x 2 Chorus) ................................................................

48

AR (Auto Riff) .......................................................................

48

Nieuwe frasen creëren

 

(Userfrase)..............................................................................

49

SYN (Guitar Synth)...............................................................

49

AC (Acoustic Processor) ......................................................

50

SH (Sound Hold)...................................................................

51

SDD (Sub Delay) ...................................................................

51

EQ (Equalizer)...............................................................

51

LOOP (External Effects Loop) 1/2...............................

52

PRE LOOP.....................................................................

53

AMP CTL (Amp Control) 1/2 ........................................

54

MASTER ........................................................................

54

NS (Noise Suppressor) .........................................................

54

Patch Level.............................................................................

55

Output ....................................................................................

55

Master BPM ...........................................................................

55

FV (Foot Volume)..................................................................

55

FX CHAIN (Effect Chain) ..............................................

56

NAME (Patch Name).....................................................

56

ASSIGN..........................................................................

56

7

Inhoud

Hoofdstuk 5: Nieuwe effecttypes creëren

(Customize) ..........................................

57

COSM-voorversterkers aanpassen.............................

57

Luidsprekers aanpassen .............................................

58

Overdrive/Distortion aanpassen .................................

59

Pedal Wah aanpassen..................................................

60

Hoofdstuk 6: Effecten met pedalen

 

bedienen ..............................................

61

Opmerkingen over de pedaalfuncties ........................

61

Instructies voor het gebruik ........................................

61

De werking van de externe voet-schakelaar instellen

(CTL 1, 2, 3, 4) ...............................................................

62

De werking van het externe zwelpedaal instellen

 

(EXP1, 2) ........................................................................

63

De werking van een extern midi-apparaat instellen

 

(CC#7, CC#80, CC#1) ...................................................

64

Bediening van het voetvolume (FV) voor individuele

patches (EXP1/CC#7 Foot Volume) ............................

65

Externe bedieningsorganen voor individuele patches

instellen (Assign) .........................................................

66

Quick Settings........................................................................

66

Manual Settings.....................................................................

67

Internal Pedal System...........................................................

70

Hoofdstuk 7: Gebruik van de GT-PRO

 

met externe midi-apparaten.................

72

Wat kunt u met midi doen? .........................................

72

Opmerkingen over midiboodschappen die verzonden

en ontvangen kunnen worden ............................................

73

De midifuncties instellen .............................................

73

Midigegevens verzenden en ontvangen ....................

75

Data naar een extern midi-apparaat verzenden (Bulk

 

Dump).....................................................................................

75

Data van een extern midi-apparaat ontvangen

 

(Bulk Load).............................................................................

76

De Program Change Map.............................................

77

De Program Change Map activeren/deactiveren (MIDI

Map Select).............................................................................

78

Patchnummers op een extern midi-apparaat

 

selecteren vanaf de GT-PRO .......................................

78

Over MIDI.......................................................................

79

Hoe midiboodschappen worden verzonden

 

en ontvangen .........................................................................

79

Twee soorten midiboodschappen van de GT-PRO..........

79

Over de midi-implementatie ...............................................

80

Hoofdstuk 8: De GT-PRO met de FC-200

 

gebruiken ............................................

81

De functies voor de FC-200 instellen .........................

81

De GT-PRO in FC-200-modus zetten .................................

81

Het CTL-pedaal van de FC-200 instellen (FC-200 CTL

 

Pedal) ......................................................................................

81

Het aantal beschikbare banken beperken (FC-200 Bank

Limit).......................................................................................

81

De timing van patchwissels instellen

 

(FC-200 Program Change Out) ...........................................

82

Banken selecteren met de nummerpedalen

 

(FC-200 Bank Change)..........................................................

82

Instellingen van de GT-PRO

 

naar de FC-200 verzenden...........................................

82

Aansluiten ..............................................................................

82

Instellingen naar de FC-200 verzenden .............................

83

De GT-PRO met de FC-200 bedienen .........................

83

Aansluiten ..............................................................................

83

Patches selecteren .................................................................

83

Het CTL-pedaal en EXP-pedaal van de FC-200................

84

Effecten met de pedalen van de FC-200 in/uitschakelen

(Manual Mode) ..............................................................

85

Manual-modus activeren.....................................................

85

Effecten selecteren die u met de pedalen wilt aanen

 

uitzetten..................................................................................

85

Geavanceerde instellingen..........................................

86

De FC-200 automatisch met de instellingen van de GT-

PRO instellen zodra u de GT-PRO inschakelt ..................

87

Manual-modus ......................................................................

87

Een extern midi-apparaat aansluiten in FC-200-modus .87

Hoofdstuk 9: De GT-PRO via USB op een

computer aansluiten.............................

88

Voor u de USB-aansluiting maakt...............................

88

Over de bijgeleverde software ............................................

88

Driver Mode ..........................................................................

88

De Driver Mode instellen ....................................................

88

USB-functies instellen .................................................

89

Input/Output van het digitale audiosignaal....................

89

‘Direct Monitor’-instellingen...............................................

89

De output van de GT-PRO opnemen

 

met een computer ........................................................

90

Effecten van de GT-PRO toevoegen aan de

 

audioweergave van de computer................................

90

De GT-PRO vanaf de computer bedienen ..................

91

Hoofdstuk 10: Andere functies .............

92

Allerlei parameters regelen met het gitaarvolume ....

92

Het kanaal van de voorversterker (A/B) dynamisch

 

selecteren................................................................................

92

Bepaalde effectparameters wijzigen met het gitaarvolume

(Assign Source)......................................................................

93

Het algemene geluid aan de omgeving aanpassen

 

(Global)..........................................................................

94

Het algemene geluid regelen...............................................

94

Main Global EQ.....................................................................

94

Total NS..................................................................................

94

Total REVERB........................................................................

94

Sub Global EQ .......................................................................

95

De outputbestemming selecteren .......................................

95

Output Channel.....................................................................

95

USB/Digital Out ...................................................................

95

De contrastwaarde van het scherm aanpassen (LCD

Contrast) .......................................................................

96

De input van de GT-PRO selecteren (Input Select) ... 96

8

Inhoud

De klank van de input van de GT-PRO regelen

 

(Input Level/Input Presence) .......................................

97

Effectgeluiden na een patchwissel laten doorspelen

(Patch Change Mode)...................................................

97

Identieke Preamp-instellingen in alle patches

 

(Preamp Mode) .............................................................

98

De System Preamp instellen................................................

98

Beperking van de beschikbare patches

 

(Patch Extent) ...............................................................

98

De ‘EXP Pedal Mode’ wijzigen bij een patchwissel

(Assign Hold) ................................................................

99

De functies van de knoppen instellen (Knob Mode) . 99

Het Output/Input-niveau selecteren..........................

100

MAIN OUT Level................................................................

100

SUB OUT Level ...................................................................

100

LOOP 1/2 SEND Level ......................................................

100

LOOP 1/2 RETURN Level.................................................

100

Het effectniveau controleren met de Level Meter.... 100

De gitaar stemmen (Tuner/Bypass) ..........................

101

De stemfunctie inschakelen ...............................................

101

Schermweergave bij het stemmen ....................................

101

Hoe stemmen? .....................................................................

101

De stemfunctie instellen.....................................................

101

Appendices ........................................

103

De fabrieksinstellingen herstellen (Factory Reset) . 103

Lijst van fabrieksinstellingen.............................................

103

Midi-implementatietabel ............................................

105

Specificaties ...............................................................

106

GT-PRO Software systeemvereisten ................................

108

Installatie & configuratie

 

van het USB-

 

stuurprogramma ...........

109

Stuurprogramma: installatie

 

(Windows)..........................................

110

Over de Driver-modi ...................................................

110

Installatie van de Special Driver ...............................

111

Windows XP ........................................................................

111

Windows 2000 .....................................................................

114

Windows Me/98 .................................................................

117

Installatie van de Standard Driver ............................

118

Windows XP/2000..............................................................

118

Windows Me........................................................................

119

Windows 98 .........................................................................

120

Instellingen van het stuurprogramma ......................

123

Over de inputen outputapparaten .................................

123

Instellingen van het input-/outputapparaat ..................

124

Software-instellingen..........................................................

125

Stuurprogramma: installatie

 

(Macintosh) ........................................

126

Over de Driver-modi ...................................................

126

Installatie van de Special Driver ...............................

127

Mac OS X..............................................................................

127

Instellingen van het stuurprogramma.............................

128

Mac OS 9...............................................................................

129

Installatie van de Standard Driver ............................

136

Mac OS X..............................................................................

136

Mac OS 9...............................................................................

138

Configuratie van de Special Driver......

141

De latentietijd regelen ................................................

141

Gebruik van ASIO Direct Monitor .............................

141

Problemen oplossen ...........................

143

Foutmeldingen............................................................

143

Problemen bij het gebruik van de GT-PRO..............

143

Problemen met het geluid..................................................

143

Andere problemen..............................................................

144

Problemen met de USB Driver ..................................

145

Problemen met het USB-stuurprogramma ..............

147

De Special Driver verwijderen...................................

151

Patch List............................................

152

User Patch...................................................................

152

Preset Patch................................................................

156

Index .................................................

160

9

Voornaamste eigenschappen

Professionele gitaareffecten

De beste analoge onderdelen, een AD/DA-omzetter van de hoogste kwaliteit voor een superieur breed dynamisch bereik, gebalanceerde XLRen digitale (coaxiale) aansluitingen: de GT-PRO is in alle opzichten gericht op het allerbeste geluid en biedt de professionele gitarist een effectprocessor van onovertroffen kwaliteit, die terecht het label ‘PRO’ draagt.

Geavanceerde COSM-versterker/luidsprekers

De GT-PRO biedt versterker/luidsprekersystemen die gelijktijdig gebruikt kunnen worden. Deze COSM-versterker/ luidsprekers bieden 46 verschillende versterkertypes, waaronder een aantal nieuwe modellen. U kunt versterkers op allerlei manieren combineren, bv. door twee versterkers samen te mixen of door ze in stereo te gebruiken. Bovendien kunt u de combinatie van versterker en luidsprekers aanpassen, zodat u naar hartelust originele versterkertypes kunt creëren.

Een waaier aan COSM-effecten

U kunt maar liefst vijftien verschillende effecten combineren en gelijktijdig gebruiken, in eender welke volgorde. Op die manier creëert u een ongelofelijk spectrum van klankvariaties.

De GT-PRO biedt een brede waaier aan nieuwe effecten, waaronder ‘stereo dual delay’, ‘spring & modulation reverb’, ‘sitar simulator’, ‘wave synth’ enz. De GT-PRO is uitgerust met Quick FX voor een snelle en efficiënte bediening van verschillende onderdelen, en verder ook met EZ Tone en allerlei andere indrukwekkende functies. Kortom, de GT-PRO is werkelijk het ultieme multi-effectapparaat en vormt een hoogtepunt in de gitaareffectentechnologie van BOSS.

Solo Switch / Dynamic Sense / Internal Pedal System

De COSM-versterkers bieden voor elk kanaal een Solo Switch, die bij het inschakelen de klank meteen een krachtiger gevoel geeft. Bovendien biedt Dynamic Sense een geruisloze overgang tussen twee COSM-versterkers naar gelang van de nuances van uw spel. U kunt de verschillende effecten zelfs met de volumeknop van de gitaar bedienen.

Dankzij het Internal Pedal System kunt u de pedalen automatisch bedienen. Samen met de andere functies verhoogt dat systeem de expressiviteit van uw uitvoering.

External Loop & Amp Control

De GT-PRO biedt drie externe loop setups om externe effectprocessors aan te sluiten. U kunt de volgorde wijzigen waarin de effecten van de GT-PRO zijn aangesloten, maar als twee sets aansluitingen in stereo worden gebruikt, kunt u bovendien krachtig communiceren door externe ruimtelijke effecten te gebruiken.

De GT-PRO beschikt ook over twee ‘amp control’-jacks: hiermee kunt u het kanaal op een aangesloten voorversterker selecteren en externe apparaten bedienen die met een voetschakelaar zijn uitgerust.

FC-200 Mode, talrijke aansluitingen

De GT-PRO biedt ook een FC-200-modus, zodat u een FC-200 MIDI foot controller kunt gebruiken (wordt apart verkocht). Bedien uw effecten in alle vrijheid, zonder u om de afmetingen van het rack te bekommeren, en met een functionaliteit die de klassieke apparaten ruim overtreft.

Bovendien bieden de ‘INPUT’ en ‘DIRECT OUT’-jacks op het achterpaneel meer gebruiksgemak in racksystemen.

Dankzij de USB-aansluiting kunt u de GT-PRO ook op een computer aansluiten. Met de bijgeleverde ‘GT-PRO Editor/ Librarian’-software kunt u de nodige bewerkingen vanaf een computer maken. De GT-PRO biedt de nodige flexibiliteit voor eender welke locatie, of het nu op een podium is, in een studio of bij thuisopnames.

COSM (Composite Object Sound Modeling)

Composite Object Sound Modeling (COSM) is de innovatieve en krachtige technologie voor geluidsmodellering van BOSS/Roland. COSM analyseert de vele factoren die het originele geluid vormen, zoals de elektrische en fysische eigenschappen van het origineel, en maakt dan een digitaal model dat hetzelfde geluid kan reproduceren.

10

Hoe heet het en waarvoor dient het?

Voorpaneel

 

 

 

 

23

 

 

 

24

25

 

 

26

 

 

28

 

 

 

 

 

1

3

4

 

20

 

 

21

 

22

 

27

 

29

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

5

6

7

8

 

9

10

11

12

30

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

13

 

14

15

16

17

18

19

 

1. INPUT

INPUT-jack

Hier sluit u de gitaar aan.

LEVEL-knop

Regelt het niveau van de signalen die via de INPUTjacks (op het vooren achterpaneel) binnenkomen.

PEAK-indicatielampje

Geeft de status van het ingangsniveau aan. Dit indicatielampje gaat branden vanaf 6 dB onder het niveau waarop vervorming optreedt.

2. OUTPUT

PHONES-jack

Hier sluit u een hoofdtelefoon aan.

*De output van de PHONES-jack is een mix van de output van de ‘MAIN OUT’- en ‘SUB OUT’-uitgangen.

MAIN-volumeknop

Regelt het volume van de ‘MAIN OUT’-uitgangen.

SUB-volumeknop

Regelt het volume van de ‘SUB OUT’-uitgangen (1/4” jacks).

*De output van de ‘SUB OUT’ XLR-uitgang heeft een vast niveau, ongeacht de positie van de SUB-volumeknop.

3.Scherm

Hier verschijnt allerlei informatie over de GT-PRO. Het linker scherm toont het banknummer.

4. PATCH/VALUE-schijf

Met deze schijf kunt u patches selecteren en instellingen wijzigen.

5. PREAMP/SPEAKER

TYPE-knop

Selecteert het type voorversterker.

GAIN-knop

Regelt het vervormingsniveau van de voorversterker.

BASS-knop

Regelt het geluid van de voorversterker in de lage frequenties.

MIDDLE-knop

Regelt het geluid van de voorversterker in de middentonen.

TREBLE-knop

Regelt het geluid van de voorversterker in de hoge frequenties.

PRESENCE-knop

Regelt het geluid van de voorversterker in de ultrahoge frequenties.

LEVEL-knop

Regelt het volume van de voorversterker.

PREAMP/SPEAKER aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

TYPE VARIATION-toets

Schakelt de type-variationfunctie in/uit.

CHANNEL-toets

Schakelt tussen kanaal A en B van de voorversterker.

SOLO-toets

Schakelt de solofunctie (p. 29) in en uit.

SPEAKER-toets

Selecteert het type luidspreker.

11

Hoe heet het en waarvoor dient het?

6. COMP aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

7. OS/DS aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

8. WAH aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

9. EQ aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

10. DELAY aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

11. CHORUS aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

12. REVERB aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

13. FX-1 aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

14. FX-2 aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

15. AMP CTL 1 aan/uit-toets

Schakelt Amp Control 1 in en uit.

16. AMP CTL 2 aan/uit-toets

Schakelt Amp Control 2 in en uit.

17. PRE LOOP aan/uit-toets

Schakelt de pre loop in en uit.

18. LOOP 1/2 aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

19. ASSIGN aan/uit-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

20. PARAMETER-toetsen

Druk op deze toetsen om parameters te selecteren. Om meteen de belangrijkste parameters te selecteren, drukt u op een van deze toetsen terwijl u de andere toets ingedrukt houdt. Bij items met weinig parameters springt de GT-PRO dan meteen naar de laatste (of eerste) parameter.

21. OUTPUT SELECT-toets

Hiermee selecteert u de geschikte output voor het aangesloten apparaat.

Selecteer altijd de juiste instelling voor u begint te spelen.

22. SYSTEM-toets

Hiermee kunt u de algemene systeeminstellingen van de GT-PRO selecteren.

Het indicatielampje gaat branden als de GT-PRO op uw computer is aangesloten.

23. EXIT-toets

Met deze toets kunt u opdrachten ongedaan maken.

24. WRITE-toets

Druk op deze toets om instellingen op te slaan.

25. SHIFT-toets

Schakelt de Shift-functie in of uit. Als Shift is ingeschakeld en u draait aan de PATCH/VALUEschijf, dan verandert de waarde in sprongen van tien. Bovendien verandert de functie van bepaalde toetsen zodra Shift is ingeschakeld.

26. TUNER/BYPASS-toets

Druk op deze toets om de stemfuncties te gebruiken.

27. NAME/FX CHAIN-toets

Hiermee geeft u patches een naam (p. 23) of stelt u de effect chain in (p. 22).

28. MASTER-toets

Druk op de toets om de status te wijzigen.

29. PATCH LEVEL-knop

Regelt het volume van de geselecteerde patch.

30. POWER-schakelaar

Schakelt het toestel in en uit.

12

Hoe heet het en waarvoor dient het?

Achterpaneel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

2

3

4

 

8

9

11

10

 

5

 

 

6

7

 

12

13

14

15

1. AMP CTL 1 / AMP CTL 2

Als u de ‘AMP CONTROL’-functie gebruikt (p. 54), sluit u hier een versterker aan om van kanaal te wisselen.

2. CTL 3/4 / EXP PEDAL 2

Hier sluit u de optionele voetschakelaars (zoals de FS- 6/FS-5U) of het zwelpedaal (zoals de EV-5) aan.

*Standaard is nog geen functie aan deze jacks toegewezen.

3.CTL 1/2

Hier sluit u de optionele voetschakelaars aan (zoals de FS-6/FS-5U).

4. EXP PEDAL 1

Sluit hier een optioneel zwelpedaal aan (zoals de EV-5).

*In de fabrieksinstellingen is dit automatisch ingesteld voor het voetvolume (p. 55).

5.MIDI IN/OUT/THRU

Sluit hier een FC-200 (p. 81) of een ander extern midiapparaat aan om midigegevens te verzenden en te ontvangen.

6. USB-connector

Sluit deze connector met een USB-kabel op uw computer aan om data tussen de GT-PRO en uw computer uit te wisselen.

7. DIGITAL OUT

Deze uitgang geeft een digitaal audiosignaal.

8. LOOP 1/2 SEND/RETURN

Hier sluit u externe effectprocessors aan als u LOOP 1/ 2 gebruikt (p. 52).

9. SUB OUT R/L (MONO)

Deze jacks geven ongebalanceerde outputsignalen. Sluit hier versterkers, mengpanelen of andere apparaten aan.

10. SUB OUT R/L

Deze XLR-aansluitingen geven een gebalanceerde output. Sluit hier versterkers, mengpanelen of andere apparaten aan.

*De SUB-volumeknop (p. 17) en het ‘SUB OUT Level’ (p. 100) hebben geen invloed op de ‘SUB OUT R/L’- aansluitingen. De uitgangssignalen hebben altijd een vast niveau (+4 dBu).

11. ‘GND LIFT’-schakelaar

Koppelt de ‘1:GND’-pen los van de aarding van de input. Zet de schakelaar op ‘ON’ als hinderlijke brom of ruis van aardlussen ontstaat. Bij de GT-PRO staat deze schakelaar normaal op ‘OFF’.

12. MAIN OUT R/L (MONO)

Deze jacks geven ongebalanceerde outputsignalen.

13. PRE LOOP SEND/RETURN

Hier sluit u externe effectprocessors aan als u PRE LOOP gebruikt (p. 53).

14. DIRECT OUT / TUNER OUT

De signalen van de INPUT-jacks (vooraan en achteraan) worden onveranderd naar deze uitgang gestuurd.

Gebruik deze uitgang om stemapparaten en gelijkaardige apparaten aan te sluiten.

15. INPUT

Hier sluit u de gitaar aan.

Als u de GT-PRO in een racksysteem installeert, is dit bovendien ook de ingang voor de signalen van andere rackapparaten.

*Deze jack kan niet gelijktijdig met de INPUT-jack op het voorpaneel gebruikt worden. De INPUT-jack op het voorpaneel krijgt voorrang.

13

Roland GT-PRO APPLICATIONS GUIDE

Hoe heet het en waarvoor dient het?

Signaalverloop

Computer

Audiosignaal

Stuurof midisignaal

 

 

 

 

 

Recorder enz.

Hoofdtelefoon

Gitaarversterker

 

 

Mengpaneel

 

Stemapparaat

 

 

 

 

 

 

 

DIGITAL OUT

PHONES

MAIN OUT L/R

SUB OUT L/R (1/4" jack)

(XLR-aansluiting)

OUT/TUNER OUT

 

 

 

 

 

 

 

Mix Level

MAIN VOLUME

MAIN

SUB SUB VOLUME

 

DIRECT

 

 

 

 

 

 

 

USB

 

USB Mix Channel

 

 

 

 

 

 

USB

 

 

 

 

 

MAIN

SUB

 

 

Control IN (MIDI)

 

 

 

 

(=Guitar In)

 

 

 

Output Channel

 

 

 

Control OUT (MIDI)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

GT-PRO IN (Audio)

 

 

 

 

 

 

 

USB

Digital Out

 

 

GT-PRO OUT (Audio)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

<InputSelect>

 

USB/Digital OutLevel

 

MULTIEFFECTS (You can(Uchangekuntdethevolgordeorder invanwhichde effectenthe effectsaanpassen)nected)coare

 

 

Externe effectprocessor Gitaarversterker

Externe

effectprocessor

RETURN 2

 

(=USB In)

 

Loop 1/2 Select>

Tuner BYPASS

 

SEND 2

 

 

 

RETURN 1

 

 

 

SEND 1

 

 

 

AMP CTL 2

 

CONTROL

 

AMP CTL 1

 

 

 

 

 

 

Externe effectprocessor

 

 

 

 

 

(van USB)

<Input

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

RETURN

 

 

 

 

 

Pre Loop

 

 

 

 

SEND

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

4/

 

 

 

 

 

 

 

 

 

EXP PEDAL 1

CTL PEDAL 1,

CTL PEDAL 3, EXP PEDAL 2

(Voor)

 

GUITAR IN

(Achter)

 

 

 

 

 

Zwelpedaal

Voetschakelaar

Zwelpedaal

 

Voetschakelaar

Gitaar

 

 

 

 

14

Hoofdstuk 1: Geluidsweergave

Aansluitingen maken

Mengpaneel

Gitaar

Front Panel

Digitale recorder enz.

Hoofdtelefoon

Stemapparaat enz.

0

CENT

Gitaarversterker

Zwelpedaal

Voetschakelaar

Zwelpedaal

(Roland EV-5 enz.)

(FS-6 enz.)

(Roland EV-5 enz.)

Externe effectprocessor

Externe effectprocessor

OUTPUT

INPUT

INPUT

OUTPUT

Hoofdstuk

MIDI IN

MIDI OUT

OUTPUT

INPUT

 

 

Externe effectprocessor

Midisequencer enz.

MIDI Foot Controller

Computer

 

Roland FC-200

 

15

Hoofdstuk 1: Geluidsweergave

*Om defecten en/of schade aan luidsprekers of andere toestellen te voorkomen, dient u steeds het volume dicht te zetten en alle toestellen uit te schakelen alvorens ze aan te sluiten.

*Draai het volume van de versterker pas open als alle aangesloten apparaten zijn ingeschakeld.

*Als u het systeem in mono gebruikt, sluit u de kabel aan op de ‘MAIN OUT L (MONO)’-jack.

*Gebruik alleen het juiste zwelpedaal (Roland EV-5 of Roland FV-300L; wordt apart verkocht). Als u andere zwelpedalen aansluit, riskeert u storingen of beschadiging van het toestel.

*Dit instrument is uitgerust met gebalanceerde XLRaansluitingen. De bedrading van deze aansluitingen ziet u op het onderstaande diagram. Als u andere apparaten wilt aansluiten, controleert u best de bedradingsdiagrammen van die apparaten.

*Als u het toestel gebruikt met een zwelpedaal op EXP PEDAL 1 of EXP PEDAL 2, zet u het minimumvolume op ‘MIN’.

*Als u een voetschakelaar (de optionele FS-6) op CTL 1/2 of CTL 3/4 aansluit, zet u de MODEen POLARITYschakelaars zoals hieronder wordt getoond.

MODUS

POLARITEIT

 

 

 

 

 

 

 

 

*Als u een voetschakelaar (de optionele FS-5U) op SUB EXP PEDAL/SUB CTL 1, 2 aansluit, zet u de polariteitschakelaar zoals hieronder wordt getoond.

Polariteitschakelaar

*U kunt de speciale, optionele Roland PCS-31 aansluitkabel gebruiken om twee voetschakelaars te verbinden.

 

PCS-31

Wit

Rood

-- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Als u zwelpedalen op EXP PEDAL 1 en EXP PEDAL 2 aansluit, gebruikt u de instellingen die op p. 63 en p. 65 worden beschreven.

Als u de voetschakelaars op CTL 1/2 en CTL 3/4 aansluit, gebruikt u de instellingen die op p. 62 worden beschreven.

Voor meer informatie over AMP CTL 1 en AMP CTL 2, zie p. 54.

Voor meer informatie over LOOP SEND/RETURN, zie p. 52.

-- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het toestel inschakelen

Wanneer alles is aangesloten (p. 15), zet u alle toestellen in de juiste volgorde aan. Door toestellen in de verkeerde volgorde aan te zetten, riskeert u defecten en/of schade aan luidsprekers en andere toestellen.

1.Controleer voor u het toestel inschakelt het volgende:

Zijn alle externe apparaten correct aangesloten?

Staat het volume van de GT-PRO, uw versterker en alle aangesloten apparaten op nul?

2.Zet de GT-PRO aan met de POWER-schakelaar op het voorpaneel.

Op het scherm verschijnt het volgende. Na enkele seconden staat het apparaat in de normale speelmodus. Het scherm dat nu verschijnt, wordt het ‘Play’-scherm genoemd.

*Bij het inschakelen van het toestel is de patch geselecteerd die het laatst werd gebruikt voor u het toestel uitschakelde.

*Dit toestel is met een beveiligingscircuit uitgerust. Na het inschakelen duurt het eventjes (enkele seconden) voor het toestel in werking treedt.

3.Schakel vervolgens de eventuele externe effectprocessors in en ten slotte de gitaarversterker.

16

Hoofdstuk 1: Geluidsweergave

Het ingangsniveau regelen

Gebruik de ‘INPUT LEVEL’-knop om het geschikte ingangsniveau voor uw gitaar te regelen.

1.Bespeel uw gitaar met de maximale geluidssterkte die u tijdens uw spel zult produceren.

2.Regel de ‘INPUT LEVEL’-knop tot het PEAKindicatielampje eventjes brandt.

*Het PEAK-indicatielampje gaat branden vanaf 6 dB onder het clipping-niveau (waar de vervorming begint).

*Als het ingangsniveau te hoog is, produceert de GT-PRO niet de gewenste effecten.

Als u de GT-PRO met verschillende gitaren gebruikt, regelt u het ingangsniveau voor iedere patch met de ‘INPUT LEVEL’-knop, terwijl u de volumeverschillen tussen elke gitaar met ‘SYS: Input Level’ regelt.

Zie ‘De klank van de input van de GT-PRO regelen (Input Level/Input Presence)’ (p. 97).

Het uitgangsniveau regelen

Regel het uitgangsniveau van de GT-PRO.

Het uitgangsniveau van de ‘MAIN OUT’-jacks regelt u met de MAIN-volumeknop.

Het ‘SUB OUT’-niveau regelen

Het uitgangsniveau van de ‘SUB OUT’-jacks (de 1/4” jacks) regelt u met de SUB-volumeknop.

*De output van de ‘SUB OUT’ XLR-uitgang heeft een vast niveau, ongeacht de positie van de SUB-volumeknop.

-- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

De output van de PHONES-jack is een mix van de output van MAIN OUT en SUB OUT.

Als u een hoofdtelefoon gebruikt, regelt u het gewenste volume met zowel de MAINals met de SUB-knop.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

De ‘MAIN OUT’-versterker selecteren (Main Output Select)

Selecteer het type apparaat dat op de ‘MAIN OUT’-jack is aangesloten.

2 1

3

1.Druk op [OUTPUT SELECT].

Het ‘Main Output Select’-scherm verschijnt.

2.Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om het apparaat te selecteren dat op de ‘MAIN OUT’-jack is aangesloten.

Waarde

Verklaring

 

 

JC-120

Kies deze instelling als u de Roland JC-

120 gitaarversterker aansluit.

 

 

 

SMALL AMP

Kies deze instelling als u een kleine gi-

taarversterker aansluit.

 

 

 

 

Kies deze instelling als u een andere com-

COMBO AMP

boversterker dan de JC-120 gitaarverster-

ker aansluit (waarbij de versterker en

 

 

luidspreker(s) in één behuizing zitten).

 

 

*Afhankelijk van uw gitaarversterker, kunt u misschien ook goede resultaten bekomen met ‘JC-120’ als instelling.

 

Kies deze instelling als u een gitaarver-

STACK AMP

sterker van het ‘stack’-type aansluit

(waarbij de versterker en de luidspre-

 

 

ker(s) in aparte behuizingen zitten).

 

 

JC-120 Return

Kies deze instelling als u de RETURN van

een JC-120 aansluit.

 

 

 

COMBO Return

Kies deze instelling als u de RETURN van

een comboversterker aansluit.

 

 

 

 

Kies deze instelling als u de RETURN van

 

een stackversterker of een op een rack ge-

STACK Return

monteerde powerversterker gebruikt.

Selecteer ‘STACK Return’ ook als u een

 

 

combinatie van een powerversterker en

 

een luidsprekerkast gebruikt.

 

 

LINE/PHONES

Kies deze instelling als u een hoofdtele-

foon gebruikt of een meersporenrecorder

 

voor een opname aansluit.

 

 

*Als u de luidsprekersimulator gebruikt, selecteert u LINE/ PHONES.

3.Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.

Hoofdstuk

17

Hoofdstuk 1: Geluidsweergave

De ‘SUB OUT’-versterker selecteren (Sub Output Select)

Selecteer het type apparaat dat op de ‘SUB OUT’-jack/ connector is aangesloten.

3 2 1

4

1.Druk op [OUTPUT SELECT].

2.Druk op PARAMETER [ ] [ ] tot ‘SUB: Output Sel.’ op het scherm verschijnt.

3.Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om het apparaat te selecteren dat op de ‘SUB OUT’-jack/connector is aangesloten.

*De apparaten die u kunt selecteren zijn dezelfde als bij Main Output Select.

4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.

Voor optimale prestaties van de GT-PRO dient u Main Output Select en Sub Output Select correct in te stellen. Kies de opties die het best bij uw configuratie passen.

*De luidsprekersimulator (p. 28) werkt alleen als u Main Output Select / Sub Output Select op LINE/PHONES instelt.

*U kunt het geluid niet met Main Output Select / Sub Output Select wijzigen als PREAMP/SPEAKER On/Off (p. 28) op ‘Off’ staat.

Het toestel uitschakelen

1.Voor u het toestel inschakelt, controleert u het volgende:

Staat het volume van de GT-PRO, uw versterker en alle aangesloten apparaten op nul?

2.Schakel vervolgens de eventuele externe effectprocessors uit, daarna de gitaarversterker en de andere apparaten.

3.Schakel de GT-PRO uit.

*Als u de stroom volledig wilt afsluiten, zet u eerst de POWERschakelaar uit en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact. Zie ‘Stroomvoorziening’ (p. 5).

Uw gitaar stemmen

U kunt de ingebouwde stemfunctie van de GT-PRO gebruiken om uw gitaar te stemmen.

Instructies voor het gebruik van deze functie vindt u in ‘De gitaar stemmen (Tuner/Bypass)’ (p. 101).

18

Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren

Wat is een ‘patch’?

De GT-PRO kan 400 combinaties (of ‘sets’) van effecten en parameterinstellingen opslaan.

Elk van die sets wordt een ‘patch’ genoemd. Patches zijn gerangschikt in banken (1–40) en nummers (1–10), zoals hieronder wordt getoond.

Bank 40

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

 

 

 

 

 

7

 

 

 

 

 

8

 

 

 

9

10

 

 

 

 

 

Bank 21

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7

 

 

 

 

 

8

 

 

 

 

 

9

 

10

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

1

 

 

 

7

2

 

 

 

8

3

 

 

 

9

4

105

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

 

 

 

 

 

7

 

 

 

 

 

8

 

 

 

 

 

9

 

 

 

1010

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

 

 

 

 

 

7

 

 

 

 

 

8

 

 

 

 

 

9

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bank 20

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

 

 

 

 

 

2

 

 

 

 

 

3

 

 

 

 

 

4

10

 

5

 

 

 

 

 

 

6

 

1

 

7

 

2

 

 

8

 

3

 

 

9

 

4

 

5

 

 

 

 

 

 

1

 

 

2

 

 

 

3

 

 

 

4

 

 

 

 

 

5

 

 

Bank 1

1

 

 

 

 

2

 

 

 

 

 

3

 

 

 

 

 

4

 

 

 

 

 

5

 

 

 

 

7

 

 

 

 

8

 

 

 

 

 

9

 

 

 

 

10

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

1

7

2

 

 

8

3

 

 

 

9

4

 

 

105

 

 

 

 

 

 

 

 

 

66

 

 

77

 

 

 

88

 

 

 

 

99

 

 

 

1010

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

 

 

 

2Nummer3

 

 

4

 

 

 

 

 

5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

 

 

2

 

 

3

 

 

 

 

 

4

 

 

 

 

 

5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

 

 

 

2

 

 

3

 

 

 

 

4

 

 

 

 

 

5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

 

 

2

 

3

 

 

 

 

4

 

 

 

 

 

5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Userbanken (1–20)

Nieuwe effectinstellingen worden opgeslagen in ‘userbanken’. De patches in deze banken worden ‘user patches’ genoemd.

Een ‘U’ verschijnt in het rechter scherm als u een user patch gebruikt.

Presetbanken (21–40)

De presetbanken bevatten effectinstellingen die de speciale eigenschappen van de GT-PRO ten volle benutten. De patches in deze banken worden ‘preset patches’ genoemd. Hoewel u deze preset patches niet met uw eigen instellingen kunt overschrijven, kunt u de instellingen van een preset patch toch wijzigen en het resultaat als een user patch opslaan.

Een ‘P’ verschijnt in het rechter scherm als u een preset patch gebruikt.

Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)

Als het Play-scherm wordt getoond, kunt u aan de PATCH/ VALUE-schijf draaien om een patch te selecteren.

Bank

Bank - Nummer

Om een andere bank te selecteren, houdt u [SHIFT] ingedrukt, zodat het indicatielampje gaat branden (Shift: ON), en dan draait u aan de PATCH/VALUE-schijf.

*Gebruik de instelling op p. 98 als u een grenswaarde wilt instellen voor de patches die u met de PATCH/VALUE-schijf kunt selecteren.

*Gewijzigde instellingen die u niet hebt opgeslagen, worden gewist als u een andere patch selecteert. Als u gewijzigde instellingen wilt bewaren, voert u de Write-procedure uit (p. 24).

U kunt het apparaat zo instellen dat sommige effecten ook na het selecteren van een nieuwe patch in gebruik blijven. Voor meer details, zie ‘Effectgeluiden na een patchwissel laten doorspelen (Patch Change Mode)’ (p. 97).

Als de patch niet wordt opgeroepen

Met de GT-PRO kunt u alleen in het Play-scherm een andere patch oproepen. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren (p. 16).

*Als de GT-PRO in FC-200-modus staat (p. 81), is het nummer van de banken telkens één lager dan normaal (user: 0–19, preset: 20–39).

Hoofdstuk

19

Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren

De klank regelen met de knoppen

Op het paneel van de GT-PRO bevinden zich acht knoppen. Met deze knoppen kunt u de klank van de geselecteerde patch snel en gemakkelijk aanpassen of wijzigen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Knop

Verklaring

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

PREAMP/SPEAKER

 

TYPE

Selecteert het type voorversterker.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

*Als u op [TYPE VARIATION] drukt, kunt u variaties selecteren door de knop naar het gewenste type te draaien.

GAIN

Regelt het vervormingsniveau van de voor-

versterker. De vervorming wordt sterker als

 

u de knop verder naar rechts draait.

 

 

 

Regelt het geluid van de voorversterker in de

BASS

lage frequenties. De lage frequenties worden

sterker als u de knop verder naar rechts

 

 

draait.

 

Regelt het geluid van de voorversterker in

MIDDLE

de middentonen. De middentonen worden

sterker als u de knop verder naar rechts

 

 

draait.

 

 

TREBLE

Regelt het geluid van de voorversterker in de

hoge frequenties. De hoge tonen worden

 

sterker als u de knop naar rechts draait.

PRESENCE

Regelt het geluid van de voorversterker in

de ultrahoge tonen. De hoge tonen worden

 

sterker als u de knop naar rechts draait.

 

 

LEVEL

Regelt het volume van de voorversterker. Het

volume neemt toe als u de knop naar rechts

 

draait.

 

 

PATCH LEVEL

Regelt het algemene volume. Het volume neemt toe als u de knop naar rechts draait.

Als aan de knoppen draait en de nieuwe klank wilt bewaren, volg dan de procedure die beschreven wordt in ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24).

Als u het toestel uitschakelt of een andere patch selecteert (Patch Change; p. 19) voor u de Writeprocedure hebt uitgevoerd, verliest u de zopas gecreëerde klank.

*Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.

Het effect inen uitschakelen

De interne effecten van de GT-PRO schakelt u in en uit met behulp van toetsen. Als het effect is ingeschakeld, brandt het indicatielampje op de AAN/UIT-toets van het effect.

*[AMP CTL1], [AMP CTL2] en [PRE LOOP] schakelt u in en uit door er eenmaal op te drukken.

1.Druk op de AAN/UIT-toets van het effect dat u wilt inof uitschakelen.

De instellingen van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm.

*Voor FX-1 en FX-2 worden de instellingen van het geselecteerde effect getoond.

2.Druk nogmaals op de AAN/UIT-toets om het effect in of uit te schakelen.

Als u een effect uitschakelt, knippert de naam van dat effect op het scherm.

3.Om een ander effect in en uit te schakelen, herhaalt u stap 1 en 2.

4.Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.

5.Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24).

*Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.

Het [ASSIGN]-indicatielampje brandt als een van de Assigns (1–12) is ingeschakeld (p. 66).

20

Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren

Effecten snel instellen (QUICK

 

Bestaande patchinstellingen

FX)

 

 

oproepen

 

 

 

Elk effect heeft enkele voorbeeldinstellingen die ‘Quick

 

Net zoals bij Quick Settings, kunt u enkel die specifieke

Settings’ worden genoemd.

 

 

instellingen die u nodig hebt, oproepen uit de user en preset

U kunt snel nieuwe klanken creëren door deze Quick

 

patches.

Settings te selecteren en te combineren.

 

Als er een preset patch is die u als materiaal wilt gebruiken,

 

 

 

kunt u snel en gemakkelijk nieuwe patches creëren, zonder

3

2

 

dat u veel opties moet instellen.

 

 

3

2

1

4

1

1

4

1

1.Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt instellen.

 

De parameters van het geselecteerde effect verschijnen

1. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt

 

instellen.

 

 

op het scherm.

 

 

 

 

 

 

 

Bij het bewerken verschijnt de laatst gewijzigde

De parameters van het geselecteerde effect verschijnen

 

op het scherm.

 

 

parameter op het scherm (behalve PREAMP/SPEAKER).

 

 

 

 

2.

Druk op PARAMETER [

]. Het ‘Quick Setting’-

2. Druk op PARAMETER [

]. Het ‘Quick Setting’-

scherm verschijnt.

 

 

scherm verschijnt.

 

 

 

 

 

 

3.

Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de gewenste

3.

Gebruik de PATCH/VALUE-schijf om de patch te

 

selecteren met de instellingen die u wilt oproepen.

 

Quick Setting te selecteren.

 

 

 

 

 

U**:

User Quick Setting (p. 26)

*

Patches worden na de Quick Settings weergegeven.

 

P**:

Preset Quick Setting

 

 

*

‘---: User Setting’ betekent dat het effect op de bovenste regel

 

 

 

van het scherm klaar is om in de geselecteerde patch te worden

 

 

 

bewaard, of dat de instellingen van het effect worden

4.

 

 

aangepast.

 

Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.

*

Als u in stap 1 FX-1 of FX-2 hebt geselecteerd, dan worden de

5.

Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt

 

instellingen gekozen van het effect dat u met de ‘FX-1/FX-

 

bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan

 

2 Select’-parameter (p. 36, p. 45) hebt geselecteerd.

 

(Patch Write)’ (p. 24).

*

Als u in stap 1 PREAMP/SPEAKER hebt geselecteerd, dan

*

Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen,

 

kunt u verschillende instellingen kiezen voor kanaal A en B.

 

volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’

4.

Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.

 

(p. 23) voor u de patch opslaat.

 

 

5.

Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt

 

 

 

bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan

 

 

 

(Patch Write)’ (p. 24).

 

 

*Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.

Hoofdstuk

21

Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren

Preciezere effectinstellingen

Elk effect bestaat uit verschillende soorten parameters. Door elk van die parameters apart in te stellen, kunt u met meer precisie de gewenste klanken creëren.

*Voor meer details over alle effectparameters, zie ‘Hoofdstuk 4: Effecten en parameters’ (p. 28).

3 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

6

1

 

 

 

1.Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt instellen.

De parameters van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm.

2.Druk op PARAMETER [ ] [ ] om de parameter te selecteren die u wilt wijzigen.

Als meer dan één parameter op het scherm verschijnt,

drukt u op PARAMETER [ ] [ ] om de cursor naar de gewenste parameter te verplaatsen.

U kunt naar de belangrijkste parameters springen door

op PARAMETER [ ] (of [ ]) te drukken terwijl u PARAMETER [ ] (of [ ]) ingedrukt houdt. Bij items met weinig parameters springt de GT-PRO dan

meteen naar de laatste (of eerste) parameter.

3.Draai aan de VALUE-schijf om de waarde van een parameter te wijzigen.

4.Herhaal stap 2 en 3 voor eventuele andere parameters die u wilt wijzigen.

5.Als u ook parameters van andere effecten wilt wijzigen, herhaalt u stap 1 tot en met 4.

6.Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.

7.Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24).

*Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.

De volgorde van de effecten aanpassen (Effect Chain)

In dit deel leest u hoe u de volgorde wijzigt waarin de effecten worden toegepast.

2

 

2

3

 

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3

5

3

1.Druk tweemaal op [NAME/FX CHAIN].

Het ‘Effect Chain’-scherm verschijnt.

* Effecten die in kleine letters verschijnen, zijn uitgeschakeld.

2.Gebruik de PATCH/VALUE-schijf of PARAMETER

[ ] [ ] om de cursor te verplaatsen naar het punt waarop u een effect wilt invoegen.

*‘DGT’ wijst op output naar de ‘DIGITAL OUT’- of USBaansluiting.

3.Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt toevoegen.

Het gekozen effect wordt op de plaats van de cursor toegevoegd.

*Gebruik [MASTER] om de ruisonderdrukker in te stellen, [ASSIGN] om het voetvolume te regelen en [OUTPUT SELECT] om de ‘Digital Out’-waarde te selecteren.

4.Als u nog meer wijzigingen in de volgorde wilt aanbrengen, herhaalt u stap 2 en 3.

*Zelfs tijdens het aanpassen van de volgorde kunt u kunt effecten inen uitschakelen. Terwijl links en rechts van de cursor effecten verschijnen, drukt u op de aan/uit-toets van het gewenste effect om het in of uit te schakelen.

5.Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.

6.Als u de volgorde wilt bewaren, volg dan de instructies in ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24).

*Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen, volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 23) voor u de patch opslaat.

22

Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren

Patches een naam geven (Patch

Name)

U kunt elke patch een naam geven (Patch Name) van maximaal zestien tekens. Het een goed idee om namen toe te kennen die verwijzen naar de specifieke klank van de patch of naar het nummer waarin u de patch wilt gebruiken.

3

2

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5

1.Druk op [NAME/FX CHAIN].

Het ‘Patch Name’-scherm verschijnt.

Cursor

2.Druk op PARAMETER [ ] [ ] om de cursor naar de gewenste positie te verplaatsen.

3.Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een teken te selecteren.

Bij het wijzigen van de tekens kunt u de volgende functies gebruiken:

Toets

Functie

 

 

INS

Voegt een spatie toe.

 

 

DEL

Verwijdert het teken op de cursorpositie

en verplaatst de volgende tekens naar

 

links.

 

 

CAPS

Wijzigt het teken op de cursorpositie van

hoofdletter naar kleine letter of omge-

 

keerd.

 

 

4.Als u nog andere wijzigingen in de naam wilt aanbrengen, herhaalt u stap 2 en 3.

5.Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.

6.Als u een patchnaam wilt opslaan, voert u de procedure uit die beschreven wordt in ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 24).

Hoofdstuk

23

Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan

Patches opslaan (Patch Write)

Als u met de Quick Settings een klank hebt gecreëerd of als u de parameters van een klank hebt gewijzigd, dient u de ‘Write’-procedure uit te voeren om de klank in een user patch op te slaan.

2

1,3

1.Druk op [WRITE].

Op het scherm verschijnt de bestemming van de user patch.

Bestemming: user patch

2.Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u een user patch als bestemming voor uw klank.

*Deze stap is overbodig als de huidige user patch geschikt is.

*Druk op [EXIT] om de Write-procedure te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw.

*Om een bestemming voor uw klank te selecteren, kunt u ook de procedure volgen die wordt beschreven in ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19).

3.Druk op [WRITE].

De GT-PRO selecteert de opgeslagen patch en u keert naar het Play-scherm terug.

*De klank die eerder op dezelfde bestemming was opgeslagen, wordt tijdens de Write-procedure gewist.

Patches kopiëren (Patch Copy)

U kunt een preset of user patch naar een andere user patch kopiëren.

3

2,4

1.Selecteer de patch die u wilt kopiëren.

Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19).

2.Druk op [WRITE].

Op het scherm verschijnt de bestemming van de user patch.

Bestemming: user patch

3.Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u een user patch als bestemming.

*Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw.

*Om een bestemming voor de kopie te selecteren, kunt u ook de procedure volgen die wordt beschreven in ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19).

4.Druk op [WRITE].

De GT-PRO selecteert de opgeslagen patch en u keert naar het Play-scherm terug.

*De klank die eerder in deze user patch was opgeslagen, wordt tijdens het kopiëren gewist.

24

Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan

Patches omwisselen (Patch Exchange)

Met de GT-PRO kunt u twee user patches van positie omwisselen. In dit deel leest u hoe dat gaat.

4 3

2,5

1.Selecteer de eerste patch.

Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19).

2.Druk op [WRITE].

3.Druk op PARAMETER [ ].

De inhoud van het scherm wijzigt en de GT-PRO is klaar om de patch te selecteren die u met de eerste wilt omwisselen.

Bestemming: user patch

4.Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u de user patch die u met de eerste wilt wisselen.

*Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw.

*Om een bestemming voor uw klank te selecteren, kunt u ook de procedure volgen die wordt beschreven in ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19).

5.Druk op [WRITE].

De patch op de ene geheugenplaats wordt gewisseld met de patch op de andere geheugenplaats en u keert naar het Play-scherm terug.

Patches initialiseren

U kunt de oorspronkelijke standaardinstellingen van de user patches herstellen (initialiseren).

Dat is handig als u met een schone lei een nieuwe patch wilt creëren.

3

Hoofdstuk

2,4

1.Selecteer de user patch die u wilt initialiseren.

Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19).

2.Druk op [WRITE].

3. Druk tweemaal op PARAMETER [ ].

Op het scherm verschijnt de bestemming van de user patch.

Bestemming: user patch

*U kunt de PATCH/VALUE-schijf gebruiken om een andere user patch voor de initialisatie te selecteren.

*Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw.

4.Druk op [WRITE].

De GT-PRO selecteert de geïnitialiseerde patch en het Play-scherm verschijnt opnieuw.

*De klank die in de patch was opgeslagen, wordt tijdens de initialisatie gewist.

25

Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan

Patches initialiseren met een klank die lijkt op wat u wilt bekomen

Als u al een duidelijk idee hebt over het soort klank dat u wilt creëren, dan kunt u zich heel wat moeite besparen door aan de slag te gaan met een patch die min of meer op de gewenste klank lijkt. U past de instellingen dan verder aan, tot u het beoogde resultaat verkrijgt. Behalve de patches die u tijdens het spelen kunt gebruiken, biedt de GT-PRO ook een collectie voorbeeldinstellingen die bijzonder handig zijn bij het creëren van nieuwe patches.

Dit zijn de zogenaamde ‘EZ Tones’.

U kunt de EZ Tones gebruiken om snel de instellingen te vinden die op de gewenste klank lijken.

4,6 3,5

2,7

1.Selecteer de user patch die u wilt initialiseren.

Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 19).

2.Druk op [WRITE].

3.Druk driemaal op PARAMETER [ ].

Op het scherm verschijnt de geselecteerde EZ Tone.

EZ Tone

4.Selecteer de EZ Tone met de PATCH/VALUE-schijf.

5.Druk op PARAMETER [ ].

De cursor staat op het nummer van de patch die u gaat initialiseren.

Bestemming: user patch

6.Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u de bestemming voor de geïnitialiseerde patch.

*Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw.

7.Druk op [WRITE].

De GT-PRO selecteert de geïnitialiseerde patch en het Play-scherm verschijnt opnieuw.

*De klank die in de patch was opgeslagen, wordt tijdens de initialisatie gewist.

Instellingen volgens hun effect opslaan (User Quick Settings)

U kunt instellingen niet alleen in de vorm van patches opslaan, maar ook op basis van hun effect.

Dergelijke instellingen kunt u dan in andere patches gebruiken, net zoals bij preset Quick Settings (p. 21). Sla uw favoriete instellingen op in de vorm van effecten om nadien gemakkelijk nieuwe patches te kunnen maken.

Effecten die u kunt opslaan

PREAMP voor elk kanaal

EQ

OVERDRIVE/DISTORTION

WAH

 

 

DELAY

LOOP 1/2

 

 

CHORUS

FX-1/FX-2-effecten

 

 

REVERB

ASSIGN

 

 

COMP

 

 

 

3,4 4 1,5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

2

 

 

 

1.Druk op [WRITE].

2.Druk op de aan/uit-toets van het effect waarvan u de instellingen wilt bewaren.

Op het scherm verschijnt de bestemming waar u de instellingen kunt opslaan.

Bestemming effect

Bij Assign 1–12 (p. 66)

Druk meermaals op [ASSIGN] om het assign-nummer te selecteren dat u wilt opslaan.

*Voor PREAMP/SPEAKER wordt het kanaal opgeslagen dat voor Channel Select (p. 28) is geselecteerd.

*Voor FX-1/FX-2 worden de effecten opgeslagen die voor FX1/ FX2 Select (p. 36, p. 45) zijn geselecteerd.

3.Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u de bestemming voor de instellingen.

26

Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan

4.Als u de naam (12 tekens) van de User Quick Setting

wilt wijzigen, gebruik dan PARAMETER [ ] [ ] om de cursor te verplaatsen en gebruik de PATCH/

VALUE-schijf om de tekens te wijzigen.

Bij het wijzigen van de tekens kunt u de volgende functies gebruiken:

Toets

Functie

 

 

INS

Voegt een spatie toe.

 

 

DEL

Verwijdert het teken op de cursorpositie

en verplaatst de volgende tekens naar

 

links.

 

 

CAPS

Wijzigt het teken op de cursorpositie van

hoofdletter naar kleine letter of omge-

 

keerd.

 

 

5.Druk op [WRITE].

De instellingen worden opgeslagen en het Play-scherm verschijnt opnieuw.

PREAMP/SPEAKER-opties naar een ander kanaal kopiëren

U kunt de PREAMP/SPEAKER-instellingen van het ene kanaal naar het andere kopiëren.

1,3 2,4

1.Druk op [CHANNEL A] of [CHANNEL B] om het bronkanaal te selecteren.

2.Druk op [WRITE].

3.Druk op [CHANNEL A] of [CHANNEL B] om de bestemming te selecteren.

Het ‘Channel Copy’-scherm verschijnt.

U kunt ook aan de PATCH/VALUE-schijf draaien om de bestemming te selecteren.

*Als u opnieuw op de toets van het bronkanaal drukt, wordt als bestemming toch een ander kanaal dan het bronkanaal geselecteerd.

Bronkanaal

Doelkanaal

*Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt opnieuw.

4.Druk op [WRITE].

De instellingen worden gekopieerd en het Play-scherm verschijnt opnieuw.

5.Als u een gewijzigde klank wilt hem bewaren, volg dan de Write-procedure (p. 24) om hem als een user patch op te slaan.

Hoofdstuk

27

Hoofdstuk 4: Effecten en parameters

In dit hoofdstuk vindt u gedetailleerde beschrijvingen van alle effecten die de GT-PRO aan boord heeft en van de parameters die u kunt instellen.

Het geluid dat naar de effecten wordt gestuurd, noemen we het ‘directe geluid’. Het geluid dat door het effect is gewijzigd, is het ‘effectgeluid’.

De handelsmerken in dit document zijn handelsmerken van hun respectieve eigenaars.

Het zijn aparte bedrijven die geen verband met BOSS hebben en die geen licentie of toestemming voor de BOSS GT-PRO hebben verleend.

Hun merken worden alleen gebruikt om de apparaten te benoemen waarvan de BOSS GT-PRO de klank

PREAMP/SPEAKER-simulator (voorversterker/luidspreker)

COSM-technologie speelt een essentiële rol bij de simulatie van de specifieke eigenschappen van verschillende voorversterkers en wordt ook door de ‘luidsprekersimulator’ gebruikt om luidsprekers van allerlei afmetingen en met verschillende kasten te simuleren.

Parameter/

Verklaring

Bereik

 

 

 

On/Off

 

Off, On

Schakelt het PREAMP/SPEAKER-effect in

of uit.

 

 

 

Channel Mode

 

 

 

Single, Dual Mono,

Bepaalt hoe de twee kanalen worden ge-

Dual L/R, Dynamic

bruikt.

Single

Alleen het kanaal dat met Channel Select is geselecteerd, wordt gebruikt.

fig.04-0010

A

B

Dual Mono

De output van kanaal A en B wordt gemengd.

fig.04-0020

A

B

Dual L/R

Kanaal A is het linker kanaal en kanaal B het rechter.

fig.04-0030

A L

B R

Dynamic

Wisselt tussen kanaal A en B naar gelang van het ingangsniveau van de gitaar. Dit geeft dynamische klankveranderingen als gevolg van de speldynamiek.

* Voor meer informatie, zie ‘Allerlei parameters regelen met het gitaarvolume’ (p. 92).

fig.04-0040

A

B

Inputniveau

Channel Select

A, B

Selecteert het kanaal van de voorversterker dat beïnvloed wordt.

Channel Delay Time

0–50ms

De output van kanaal B wordt lichtjes vertraagd.

Regel deze parameter voor een gevoel van diepte en breedte in het geluid.

*Deze parameter is beschikbaar als ‘Dual Mono’ of ‘Dual L/R’ is geselecteerd voor Channel Mode.

28

Off
De bright-optie is uitgeschakeld.
Bright *1
Off, On

Hoofdstuk 4: Effecten en parameters

Parameter/

Verklaring

Bereik

 

 

 

Dynamic Sens

 

 

Effectief als ‘Dynamic’ voor Channel Mode

0–100

is geselecteerd. Regel de timing waarmee

van kanaal wordt gewisseld met de gevoe-

 

 

ligheid voor het ingangsniveau.

 

 

Type *1

 

zie ‘Types’

Hiermee wordt het type voorversterker ge-

kozen.

 

 

 

Gain *1

 

 

 

0–120

Regelt de vervorming van de versterker.

Bass *1

 

0–100

Regelt de sterkte van de lage frequenties.

 

 

Middle *1

 

0–100

Regelt de sterkte van de middentonen.

 

 

Treble *1

 

0–100

Regelt de sterkte van de hoge frequenties.

 

 

Presence *1

 

0–100

Regelt de sterkte van de ultrahoge frequen-

ties.

 

 

 

Level *1

 

 

 

0–100

Regelt het algemene volume van de voorversterker.

* Let op dat u deze waarde niet te hoog instelt.

Schakelt de ‘bright’-optie in of uit.

On

De bright-optie is ingeschakeld voor een lichter en helderder geluid.

* Afhankelijk van de ‘Type’-instelling is deze optie mogelijk niet beschikbaar.

Gain SW *1

 

Biedt een keuze uit drie niveaus van vervor-

Low, Middle, High

ming: laag, gemiddeld en hoog. Bij de instel-

lingen ‘Low’, ‘Middle’ en ‘High’ neemt de

 

 

vervorming telkens toe.

*De sound van elk Type werd gecreëerd met ‘Middle’ als basisinstelling voor deze parameter. De normale waarde is dus ‘Middle’.

Solo Sw *1

Off, On

Druk op [SOLO] voor een geluid dat geschikt is voor solo’s.

Solo Level *1

0–100

Regelt het volume als de solofunctie ingeschakeld is.

SP Type (Speaker Type) *1

Zie hieronder

Selecteer het type luidspreker.

 

 

*Het luidspreker-simulatoreffect wordt alleen op de output van MAIN OUT toegepast als Main Output Select (p. 17) op ‘LINE/PHONES’ is ingesteld.

*Het luidspreker-simulatoreffect wordt alleen op de output van SUB OUT toegepast als Sub Output Select (p. 18) op ‘LINE/PHONES’ is ingesteld.

Parameter/

Verklaring

 

 

Bereik

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Off

Schakelt de luidsprekersimulator uit.

 

 

 

 

 

 

Original

Dit is de ingebouwde luidspreker van de

 

 

versterker die u met ‘Type’ selecteert.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1x8”

Dit is een compacte, open luidsprekerkast

 

 

met één luidspreker van 8 inch.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1x10”

Dit is een compacte, open luidsprekerkast

 

 

met één luidspreker van 10 inch.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1X12”

Dit is een compacte, open luidsprekerkast

 

 

met één luidspreker van 12 inch.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2X12”

Dit is een gewone open luidsprekerkast met

 

 

twee luidsprekers van 12 inch.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4X10”

Optimale kast voor een grote, ingebouwde

 

 

versterker met 4 luidsprekers van 10 inch.

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk

4X12”

Optimale kast voor een grote, ingebouwde

 

 

 

versterker met 4 luidsprekers van 12 inch.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8X12”

Dit is een dubbele stack van twee kasten, elk

 

 

met vier luidsprekers van 12 inch.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Custom1

Aangepaste luidspreker 1

 

 

 

 

 

 

Custom2

Aangepaste luidspreker 2

 

 

 

 

 

 

Mic Type *1

 

 

 

Zie hieronder

Met deze instelling selecteert u het gesimu-

 

 

leerde microfoontype.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DYN57

Microfoon met een gewone dynamiek voor

 

 

instrumenten en zang. Optimaal voor het

 

 

 

gebruik met gitaarversterkers.

 

 

 

 

 

 

DYN421

Dynamische microfoon met een versterkt

 

 

laag bereik.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

CND451

Kleine condensormicrofoon voor gebruik

 

 

met instrumenten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

CND87

Condensormicrofoon, vlakke respons.

 

 

 

 

 

 

 

Simuleert een microfoon met een volmaakt

 

 

FLAT

vlakke respons. Produceert een geluids-

 

 

beeld dat het directe geluid van de luidspre-

 

 

 

 

 

 

kers benadert (ter plaatse).

 

 

 

 

 

 

Mic Dis. (Mic Distance) *1

 

 

Off Mic, On Mic

Simuleert de afstand tussen de microfoon en

 

 

luidspreker.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Off Mic

 

 

 

Bij deze instelling staat de microfoon verder van de luidspreker.

 

 

 

 

 

 

On Mic

 

 

 

Dit geeft een opstelling waarbij de microfoon meer naar de luidspre-

 

 

ker is gericht.

 

 

 

 

 

 

 

Mic Pos. (Mic Position) *1

 

 

Center, 1–10

Simuleert de positie van de microfoon.

 

 

 

 

 

 

Center

 

 

 

Simuleert een situatie waarbij de microfoon in het midden van de

 

 

luidsprekerconus is opgesteld.

 

 

 

 

 

 

1–10

 

 

 

Simuleert een situatie waarbij de microfoon verder van het midden

 

 

van de luidsprekerconus is opgesteld.

 

 

 

 

 

 

Mic Level *1

 

 

 

0–100

Regelt het volume van de microfoon.

 

 

 

 

 

 

Direct Level *1

 

 

 

0–100

Regelt het volume van het directe geluid.

 

 

 

 

 

 

*1 U kunt aparte waarden instellen voor kanaal A en kanaal B.

29

Hoofdstuk 4: Effecten en parameters

Types

Type

Verklaring

 

JC CLEAN

JC-120

Dit geeft de sound van de Roland JC-120.

 

 

Warm Clean

Dit geeft een warme, gepolijste sound.

 

 

Jazz Combo

Deze sound is geschikt voor jazz.

 

 

Full Range

Dit is een sound met een vlakke respons.

Goed voor akoestische gitaar.

 

 

 

BrightClean

Een helder, clean geluid.

 

 

 

TW CLEAN

Clean TWIN

Een model van een Fender Twin Reverb.

 

 

Pro Crunch

Een model van een Fender Pro Reverb.

 

 

Tweed

Een model van een Fender Bassman 4 x 10”

Combo.

 

 

 

Warm Crunch

Dit geeft een warm crunch-geluid.

 

 

 

CRUNCH

Crunch

Dit is een crunch-geluid dat een natuurlijke

vervorming kan produceren.

 

 

 

Blues

Deze sound is geschikt voor blues.

 

 

Wild Crunch

Dit geeft een crunch-geluid met een wilde

distortion.

 

 

 

StackCrunch

Dit geeft een crunch-geluid met een hoge

gain.

 

 

 

 

COMBO

VO Drive

Een model van de drive sound van een VOX

AC-30TB

 

 

 

VO Lead

Een model van de lead sound van een VOX

AC-30TB.

 

 

 

VO Clean

Een model van de cleane sound van een

VOX AC-30TB.

 

 

 

MATCH Drive

Een model van de linkeringang van een

Matchless D/C-30.

 

 

 

Fat MATCH

Een model van de sound van een Matchless

met aangepaste high gain.

 

 

 

MATCH Lead

Een model van de rechteringang van een

Matchless D/C-30.

 

 

 

 

BG LEAD

BG Lead

Een model met de lead sound van een

MESA/Boogie comboversterker.

 

 

 

BG Drive

Een model van een MESA/Boogie met TRE-

BLE SHIFT SW aan.

 

 

 

BG Rhythm

Een model van het ritmekanaal van een

MESA/Boogie.

 

 

 

SmoothDrive

Dit geeft een zachte ‘drive’ sound.

 

 

Mild Drive

Dit geeft een warme ‘drive’ sound.

 

 

 

MS STACK

MS1959 (I)

Een model van de ‘Input I’-ingang van een

Marshall 1959.

 

 

 

MS1959 (II)

Een model van de ‘Input II’-ingang van een

Marshall 1959.

 

 

 

MS1959 (I+II)

Een model van een Marshall 1959 waarbij

Input I en II parallel zijn aangesloten.

 

 

 

MS HiGain

Een model van een Marshall met een aange-

past, versterkt middenbereik.

 

 

 

Power Stack

Geeft de sound van een stackversterker met

‘active type tone’-schakelingen.

 

 

 

Type

Verklaring

 

 

 

R-FIER

R-FIER Cln

Een model van de sound van ‘Channel 1

CLEAN Mode’ op de MESA/Boogie Dual

 

Rectifier.

 

 

R-FIER Raw

Een model van de sound van ‘Channel 2

RAW Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rec-

 

tifier.

 

 

R-FIER Vnt1

Een model van de sound van ‘Channel 2

VINTAGE Mode’ op de MESA/Boogie Dual

 

Rectifier.

 

 

R-FIER Mdn1

Een model van de sound van ‘Channel 2

MODERN Mode’ op de MESA/Boogie Dual

 

Rectifier.

 

 

R-FIER Vnt2

Een model van de sound van ‘Channel 3

VINTAGE Mode’ op de MESA/Boogie Dual

 

Rectifier.

 

 

R-FIER Mdn2

Een model van de sound van ‘Channel 3

MODERN Mode’ op de MESA/Boogie Dual

 

Rectifier.

 

 

 

T-AMP

T-AMP Clean

Dit is een model van een Hughes & Kettner

Triamp AMP1.

 

 

 

T-AMP Crunch

Dit is een model van een Hughes & Kettner

Triamp AMP2.

 

 

 

T-AMP Lead

Dit is een model van een Hughes & Kettner

Triamp AMP3.

 

 

 

Edge Lead

Een scherpe lead sound.

 

 

 

HiGAIN

SLDN

Een model van een Soldano SLO-100.

 

 

Drive Stack

Dit geeft een drive sound met een hoge gain.

 

 

Lead Stack

Dit geeft een lead sound met een hoge gain.

 

 

Heavy Lead

Een krachtige lead sound met extreme ver-

vorming.

 

 

 

 

METAL

5150 Drive

Een model van het leadkanaal van een Pea-

vey EVH 5150.

 

 

 

Metal Stack

Deze drive sound is geschikt voor metal.

 

 

Metal Lead

Deze lead sound is geschikt voor metal.

 

 

 

CUSTOM

Custom1

Aangepaste versterker 1

 

 

Custom2

Aangepaste versterker 2

 

 

Custom3

Aangepaste versterker 3

 

 

30

Loading...
+ 134 hidden pages