Roland GT-8 User Manual [nl]

Handleiding
Hartelijk dank en gefeliciteerd met uw keuze van de BOSS GT-8 Guitar Effects Processor.
Lees alvorens dit toestel te gebruiken aandachtig de volgende pagina’s:
• VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL (p. 2–3)
• BELANGRIJKE OPMERKINGEN (p. 4)
Deze pagina’s bevatten belangrijke informatie i.v.m. de correcte bediening van het toestel.
Om zeker te zijn dat u alle functies van uw nieuwe toestel voldoende beheerst, dient u de handleiding in haar geheel te lezen. Bewaar de handleiding binnen handbereik als een handige referentie.
Opmaak van deze handleiding
• Tekst of een cijfer tussen rechte haken [ ] verwijst naar toetsen.
[WRITE] WRITE-toets
[SYSTEM] SYSTEM-toets
EXP pedal is een afkorting van ‘expression pedal’ (zwelpedaal).
• Referenties zoals (p. **) verwijzen naar andere pagina’s in deze handleiding.
* Alle productnamen die in deze handleiding genoemd worden zijn handelsmerken
Copyright © 2004 BOSS CORPORATION
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze publicatie mag, in welke vorm dan ook, worden gereproduceerd zonder schriftelijke toestemming van BOSS CORPORATION.
VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL
VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL
INSTRUCTIES TER VOORKOMING VAN BRAND, ELEKTRISCHE SCHOKKEN OF VERWONDING VAN PERSONEN
Over
WAARSCHUWING en OPGEPAST
Wordt gebruikt voor instructies die de
WAAR­SCHUWING
gebruiker wijzen op levensgevaar of ernstige verwondingen bij onjuist gebruik van het toestel.
Wordt gebruikt voor instructies die de gebruiker wijzen op het risico op verwondingen of materiële schade bij onjuist gebruik van het toestel.
OPGEPAST
* Materiële schade verwijst naar schade of andere ongunstige effecten die aan het huis en de hele inboedel, huisdieren inbegrepen, worden toegebracht.
NEEM STEEDS HET VOLGENDE IN ACHT
Waarschuwing Waarschuwing
001
• Lees onderstaande instructies en de handleiding voor u dit toestel gebruikt.
..........................................................................................................
002c
• Maak het toestel of de adapter niet open en breng geen wijzigingen aan.
..........................................................................................................
003
• Probeer het toestel niet zelf te herstellen of vervang geen onderdelen (behalve als deze handleiding specifieke instructies hiertoe geeft). Wend u voor onderhoud steeds tot uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (zie ‘Informatie’).
..........................................................................................................
004
• Gebruik of bewaar het toestel nooit op plaatsen die:
• onderhevig zijn aan extreme temperaturen (bv.
direct zonlicht in een gesloten voertuig, bij een verwarmingsbuis, op een warmtebron);
• vochtig zijn (bv. badkamer, wasplaats, natte
vloer);
• nat zijn;
• blootgesteld zijn aan regen;
• stoffig zijn;
• blootgesteld zijn aan sterke trillingen.
..........................................................................................................
007
• Zorg ervoor dat dit toestel altijd waterpas en stabiel staat. Plaats het nooit op een wankel statief, of op een hellend oppervlak.
..........................................................................................................
008c
• Gebruik alleen de adapter die bij het toestel wordt geleverd. Zorg er ook voor dat de netspanning overeenstemt met de ingangsspanning die op de adapter vermeld staat. Sommige adapters gebruiken een verschillende polariteit of zijn voor een andere spanning ontworpen. Het gebruik van dergelijke adapters kan schade, defecten of elektrische schokken veroorzaken.
..........................................................................................................
Over de Symbolen
Het -symbool maakt de gebruiker attent op belangrijke instructies of waarschuwingen. De juiste betekenis van het symbool wordt bepaald door de tekening in de driehoek. Het symbool hier links duidt op algemene verwittigingen of waar­schuwingen, of vestigt de aandacht op gevaar.
Het -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die nooit mogen worden uitgevoerd (verboden zijn). De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies verboden is. Het symbool hier links betekent dat het toestel nooit mag worden gedemonteerd.
Het -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die moeten worden uitgevoerd. De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies dient te gebeuren. Het symbool hier links betekent dat de stekker van de stroomkabel moet worden uitgetrokken.
009
• Plooi of buig de stroomkabel niet overmatig en plaats er geen zware voorwerpen op. Anders zou de kabel beschadigd kunnen raken, wat schade en kortsluiting zou veroorzaken. Bij beschadigde kabels is er gevaar voor brand of schokken!
..........................................................................................................
010
• Dit toestel kan, al dan niet in combinatie met een versterker en een hoofdtelefoon of luidsprekers, mogelijk een geluidsniveau produceren dat permanente gehoorschade kan veroorzaken. Vermijd langdurig gebruik bij een hoog of onaan­genaam volumeniveau. Als u gehoorverlies of suizende oren gewaarwordt, stop dan meteen het gebruik van dit toestel en raadpleeg een oorspeci­alist.
..........................................................................................................
011
• Zorg dat er geen voorwerpen (bv. brandbare materialen, muntstukken, spelden) of vloeistoffen (water, frisdrank enz.) in het toestel kunnen binnendringen.
..........................................................................................................
012b
• Zet het toestel onmiddellijk uit, haal de adapter uit het stopcontact en vraag een nazicht bij uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (zie onder ‘Informatie’) indien:
• de adapter, de stroomkabel of de stekker
beschadigd zijn;
• rook of ongewone geuren vrijkomen;
• voorwerpen of vloeistof in het toestel terechtge-
komen zijn;
• het toestel in de regen heeft gestaan (of op een
andere manier nat is geworden);
• het toestel niet normaal schijnt te werken of een
duidelijke verandering in prestaties vertoont.
..........................................................................................................
2
Waarschuwing
013
• In gezinnen met kleine kinderen moet een volwassene toezicht houden tot de kinderen zelf alle essentiële regels voor een veilig gebruik van het toestel kunnen volgen.
..........................................................................................................
014
• Bescherm het toestel tegen zware schokken. (Laat het niet vallen!)
..........................................................................................................
015
• Vermijd om dit toestel samen met een overdreven aantal andere toestellen op hetzelfde stopcontact aan te sluiten. Wees vooral voorzichtig met verlengsnoeren: het totale vermogen van alle toestellen die u op het verlengsnoer aansluit, mag nooit het nominale vermogen (watt/ampère) van het verlengsnoer overschrijden. Een overdreven belasting kan de isolatie van het snoer doen opwarmen en zelfs doen doorsmelten.
..........................................................................................................
016
• Voor u dit toestel in het buitenland gebruikt, raadpleegt u best uw verkoper, het dichtstbij­zijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (u vindt een lijst onder "Informatie").
..........................................................................................................
Opgepast
101b
• Het toestel en de adapter moeten zo geplaatst worden dat ze goed verlucht kunnen worden.
102c
• Neem de adapterkabel altijd uitsluitend bij de stekker vast als u hem in een stopcontact of in dit toestel steekt of hem er uittrekt.
...........................................................................................................
103b
• Op gezette tijden moet u de adapter loskoppelen en met een droge doek schoonmaken om al het stof en ander vuil van de pinnen te verwijderen. Trek de stekker ook uit het stopcontact als het apparaat voor een langere tijd niet gebruikt wordt. Als er zich tussen de stekker en het stopcontact stof ophoopt, wordt de isolatie minder betrouwbaar en is er mogelijk brand­gevaar.
...........................................................................................................
104
• Tracht te voorkomen dat kabels en snoeren verstrikt geraken. Houd alle kabels en snoeren ook buiten het bereik van kinderen.
...........................................................................................................
106
• Klim nooit op het toestel en plaats er geen zware voorwerpen op.
...........................................................................................................
107c
• Neem de adapter of de stekker nooit met natte handen vast als u hem in een stopcontact of in dit toestel steekt, of hem loskoppelt.
...........................................................................................................
108b
• Voor u het toestel verplaatst, dient u de adapter en alle kabels van externe apparaten los te koppelen.
...........................................................................................................
109b
• Schakel het toestel uit en haal de adapter uit het stopcontact, alvorens het toestel schoon te maken.
...........................................................................................................
110b
• Trek de adapter uit het stopcontact wanneer u gevaar voor blikseminslagen in uw buurt vermoedt.
...........................................................................................................
3
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
291a
Behalve de punten onder ‘VEILIG GEBRUIK VAN HET
TOESTEL’ op pagina 2–3 moet u ook het volgende lezen
en naleven:
Stroomvoorziening
301
• Sluit dit toestel niet aan op een stopcontact dat al gebruikt wordt door een apparaat met een omvormer (zoals een koelkast, wasmachine, magnetron of airco) of met een motor. Naar gelang van de manier waarop dit elektrische apparaat wordt gebruikt, kan de stroombron storingen of een hoorbaar gebrom veroor­zaken. Als het niet haalbaar is om een apart stopcontact te gebruiken, sluit dan een ontstoringsfilter aan tussen dit toestel en het stopcontact.
302
• De adapter zal bij langdurig, ononderbroken gebruik opwarmen. Dat is normaal, dus u hoeft zich geen zorgen te maken.
307
• Voor u dit toestel op andere apparaten aansluit, moet u alle toestellen uitzetten. Zo voorkomt u defecten en/of schade aan luidsprekers of andere apparaten.
Plaatsing
351
• Het gebruik van dit toestel vlak bij versterkers (of andere apparaten met grote stroomtransformators) kan gebrom veroor­zaken. In dat geval kunt u het toestel anders richten of verder van de bron van interferentie plaatsen.
352a
• Dit toestel kan de ontvangst van radio of televisie verstoren. Gebruik dit toestel niet in de buurt van dergelijke ontvangers.
352b
• Er kan storing optreden als apparaten voor draadloze communi­catie, zoals mobiele telefoons, in de buurt van dit toestel gebruikt worden. Deze storingen kunnen voorkomen bij een inkomende of uitgaande oproep, of tijdens het gesprek. Als u dit probleem hebt, kunt u de draadloze apparaten verder uit de buurt van het toestel plaatsen of uitschakelen.
354a
• Stel het toestel niet aan direct zonlicht bloot, zet het niet naast een warmtebron, laat het niet in een afgesloten voertuig staan of stel het op geen enkele andere manier aan extreme temperaturen bloot. Overmatige hitte kan het toestel vervormen of verkleuren.
355b
• Als het toestel verplaatst wordt naar een plek waar de tempe­ratuur en/of vochtigheid erg verschillend is, kunnen zich druppeltjes (condensatie) in het toestel vormen. Schade of storingen kunnen het gevolg zijn, als u het toestel in deze toestand gebruikt. Laat daarom het toestel een aantal uren staan voor u het gebruikt, tot de condensatie volledig verdampt is.
Onderhoud
401a
• Voor een gewone schoonmaakbeurt gebruikt u een zachte, droge doek, eventueel licht bevochtigd met water. Voor hardnekkig vuil gebruikt u een doek met een mild, niet-agressief detergent. Veeg daarna het toestel goed droog met een zachte, droge doek.
402
• Gebruik nooit benzine, verdunners, alcohol of eender welk oplos­middel, om mogelijke verkleuring en/of vervorming te vermijden.
Herstellingen en data
452
• Houd er rekening mee dat de data in het geheugen van het toestel bij een herstelling gewist kunnen worden. Maak altijd een back­up van belangrijke data met een midi-apparaat (bv. een sequencer) of maak notities (indien mogelijk). Bij reparaties wordt het nodige gedaan om dataverlies te vermijden. Helaas is het soms onmogelijk om data te herstellen (bv. als de schake­lingen van het geheugen zelf defect zijn). Roland Corporation wijst elke verantwoordelijkheid voor dergelijk gegevensverlies af.
Back-up van het geheugen
501b
• Dit apparaat bevat een batterij die het geheugen van stroom voorziet als de hoofdstroom is uitgeschakeld. Als deze batterij bijna leeg is, verschijnt de onderstaande boodschap op het scherm. Zodra deze boodschap verschijnt, vervangt u de batterij zo snel mogelijk om het verlies van alle data in het geheugen te vermijden. Voor het vervangen van de batterij raadpleegt u uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (zie ‘Informatie’).
Battery Low!
Verdere voorzorgen
551
• Onthoud dat de inhoud van het geheugen onherroepelijk verloren kan gaan als gevolg van een defect of verkeerd gebruik van het toestel. Om het risico te vermijden dat u belangrijke gegevens zou verliezen, raden we u aan dat u regelmatig een back-up van dergelijke gegevens maakt met een midi-apparaat (bv. een sequencer).
552
• Gegevens die in het geheugen opgeslagen werden, kunnen jammer genoeg niet hersteld worden als ze eenmaal gewist zijn. Roland Corporation wijst elke verantwoordelijkheid voor dergelijk gegevensverlies af.
553
• Wees voorzichtig genoeg bij het gebruik van de knoppen, schuif­knoppen en andere bedieningsorganen, en bij het gebruik van jacks en aansluitingen. Een ruw gebruik kan defecten veroor­zaken.
554
• Sla of druk nooit hard op het scherm.
556
• Neem bij het aansluiten en loskoppelen van alle kabels steeds de connector zelf vast — trek nooit aan de kabel. Zo voorkomt u kortsluitingen of schade aan interne elementen van de kabel.
558a
• Om uw buren niet te storen, probeert u het volume best op een redelijk niveau te houden. U kunt ook een hoofdtelefoon gebruiken, zodat u zich geen zorgen hoeft te maken over de mensen rondom u (vooral later op de avond).
559a
• Als u het toestel gaat vervoeren, verpak het dan indien mogelijk in oorspronkelijke verpakking (inclusief vulling). Zoniet dient u voor een gelijkaardige verpakking te zorgen.
561
• Gebruik alleen het juiste zwelpedaal (EV-5; wordt apart verkocht). Als u andere zwelpedalen aansluit, riskeert u storingen of beschadiging van het toestel.
562
• Gebruik een kabel van Roland om de verbinding te maken. Als u een kabel van een andere producent gebruikt, neem dan de volgende voorzorgen:
• Sommige verbindingskabels hebben een weerstand. Gebruik geen kabels met een weerstand om dit toestel aan te sluiten. Bij het gebruik van een dergelijke kabel kan het geluidsniveau erg laag of onhoorbaar zijn. Contacteer de producent van de kabel voor meer informatie over de specificaties van de kabel.
4
Inhoud
BELANGRIJKE OPMERKINGEN ........... 4
Voornaamste eigenschappen............ 8
Hoe heet het
en waarvoor dient het?.................... 9
Voorpaneel................................................................. 9
Achterpaneel ........................................................... 12
Hoofdstuk 1:
Geluidsweergave ........................... 13
Aansluitingen maken .............................................. 13
Het toestel inschakelen .......................................... 14
Het uitgangsniveau regelen ................................... 14
Instellingen voor een aangesloten versterker
(Output Select) ........................................................ 14
Het toestel uitschakelen ......................................... 15
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren16
Wat is een ‘patch’?.................................................. 16
Hoe selecteert u een patch? (Patch Change) ....... 16
Alleen het nummer wijzigen ....................................16
Bank en nummer wijzigen ........................................17
De klank regelen met de knoppen ......................... 17
Het effect in- en uitschakelen ................................ 18
Effecten snel instellen (QUICK FX)........................ 18
Bestaande patchinstellingen oproepen ................ 19
Preciezere effectinstellingen.................................. 20
De volgorde van de effecten aanpassen (Effect
Chain) ....................................................................... 20
Patches een naam geven (Patch Name) ............... 21
Hoofdstuk 3:
Uw klanken opslaan ...................... 22
Patches opslaan (Patch Write)............................... 22
Patches kopiëren (Patch Copy) ............................. 22
Patches omwisselen (Patch Exchange)................ 23
Patches initialiseren ............................................... 23
Patches initialiseren die lijken op de klank
die u in gedachten hebt .......................................... 24
Instellingen volgens effect opslaan (User Quick
Settings)................................................................... 24
PREAMP/SPEAKER-opties naar een ander kanaal
kopiëren ................................................................... 25
Hoofdstuk 4:
Effecten en parameters................... 26
PREAMP/SPEAKER-simulator (voorversterker/
luidspreker).............................................................. 26
OVERDRIVE/DISTORTION ...................................... 29
DELAY ...................................................................... 30
De HOLD-functie (Hold Delay) ...............................31
CHORUS................................................................... 32
REVERB ................................................................... 33
COMP (Compressor) ............................................... 33
WAH.......................................................................... 34
FX-1/FX-2.................................................................. 34
ACS (Advanced Compressor) ..................................35
LM (Limiter)................................................................35
TW (Touch Wah) ........................................................35
AW (Auto Wah)..........................................................36
TM (Tone Modify) ......................................................36
GS (Guitar Simulator) ................................................36
TR (Tremolo) ...............................................................37
PH (Phaser)..................................................................37
FL (Flanger) .................................................................38
PAN ..............................................................................38
VB (Vibrato).................................................................38
UV (Uni-V)...................................................................39
RM (Ring Modulator) ................................................39
SG (Slow Gear)............................................................39
DF (Defretter) ..............................................................39
STR (Sitar Simulator)..................................................40
FB (Feedbacker) ..........................................................40
AFB (Anti-feedback)...................................................41
HU (Humanizer).........................................................41
SL (Slicer) .....................................................................41
WSY (Wave Synth) .....................................................42
SEQ (Sub Equalizer) ...................................................42
FX-2 .......................................................................... 43
HR (Harmonist) ..........................................................43
5
Inhoud
Harmonist-toonladders creëren
(User toonladder) .......................................................44
PS (Pitch Shifter) .........................................................44
PB (Pedal Bend) ..........................................................45
OC (Octave).................................................................45
RT (Rotary) ..................................................................45
2CE (2 x 2 Chorus)......................................................46
AR (Auto Riff).............................................................46
Nieuwe frasen creëren
(user frase) ...................................................................47
SYN (Guitar Synth) ....................................................47
AC (Acoustic Processor)............................................48
SH (Sound Hold) ........................................................49
SDD (Sub Delay).........................................................49
EQ (Equalizer).......................................................... 49
LOOP (External Effects Loop)................................ 50
AMP CTL (Amp Control) ......................................... 50
MASTER ................................................................... 51
NS (Noise Suppressor)...............................................51
Patch Level ..................................................................51
Master BPM .................................................................51
FV (Foot Volume) .......................................................51
FX CHAIN (Effect Chain) ......................................... 52
NAME (Patch Name)................................................ 52
ASSIGN .................................................................... 52
Hoofdstuk 5:
Effecten met pedalen bedienen ....... 53
Instructies voor het gebruik................................... 53
De werking van het CTL-pedaal instellen ............. 54
De werking van de EXP-voetschakelaar instellen 54
De werking van het EXP-pedaal instellen ............. 54
De werking van de externe voetschakelaars
instellen (‘Sub CTL 1,2’-functie) ............................ 55
De werking van een externe EXP-pedaal instellen
(‘Sub EXP Pedal’-functie) ....................................... 56
De werking van het CTL-pedaal, EXP-pedaal en de EXP-voetschakelaar instellen (Assign CTL/EXP). 56
De externe bedieningsorganen instellen
(Assign Variable)..................................................... 57
Quick Settings .............................................................57
Manual Settings ..........................................................58
Internal Pedal System ................................................61
Hoofdstuk 6: Nieuwe effecttypes creëren
(Customize) .................................... 63
COSM-voorversterkers aanpassen........................ 63
Luidsprekers aanpassen ........................................ 64
Overdrive/Distortion aanpassen............................ 65
Pedal Wah aanpassen ............................................ 66
Hoofdstuk 7:
Andere functies .............................. 67
Allerlei parameters regelen met het gitaarvolume67
Het kanaal van de voorversterker dynamisch
selecteren......................................................................67
Bepaalde effectparameters wijzigen met het
gitaarvolume (Assign Source) ..................................67
Het algemene geluid aan de omgeving aanpassen
(Global)..................................................................... 68
Global EQ.....................................................................69
Total NS........................................................................69
Total REVERB .............................................................69
De contrastwaarde van het scherm aanpassen
(LCD Contrast)......................................................... 70
De klank aanpassen aan de gitaar die u gebruikt 70
Effectgeluiden na een patchwissel laten doorspelen
(Patch Change Mode).............................................. 71
Identieke Preamp-instellingen voor alle patches
(Preamp Mode) ........................................................ 71
De globale voorversterker instellen.........................71
Keuzebeperking van het aantal banken
(Bank Extent) ........................................................... 72
De timing voor patchwissels instellen
(Bank Change Mode)............................................... 72
De ‘EXP Pedal Mode’ wijzigen bij een patchwissel
(EXP Pedal Hold) ..................................................... 73
De PATCH/VALUE-schijf instellen (Dial Function)73
De functies van de knoppen instellen
(Knob Mode) ............................................................ 74
Instellingen met de nummerpedalen wijzigen ...... 74
Gebruik van DIGITAL OUT...................................... 75
Het uitgangssignaal van DIGITAL OUT regelen ..75
Het effectniveau controleren met de Level Meter 75
Uw gitaar stemmen ................................................. 76
De stemfunctie inschakelen.......................................76
6
Inhoud
Schermweergave bij het stemmen ...........................76
Hoe stemmen?.............................................................76
De stemfunctie instellen ............................................76
De effecten in- en uitschakelen met de pedalen
(Manual Mode) ......................................................... 78
Manual Mode activeren.............................................78
Effecten selecteren die u met de pedalen wilt
aan- en uitzetten .........................................................78
Hoofdstuk 8: De GT-8 met externe midi-apparaten
gebruiken ...................................... 79
Wat kunt u met midi doen? .................................... 79
De midifuncties instellen........................................ 80
Midigegevens verzenden en ontvangen ............... 81
Data naar een extern midi-apparaat verzenden
(Bulk Dump)................................................................81
Data van een extern midi-apparaat ontvangen
(Bulk Load)..................................................................82
Het EXP-pedaal afstellen ........................................ 91
Midi-implementatietabel ......................................... 92
Specificaties ............................................................ 93
De Program Change Map ....................................... 83
De ‘Program Change Map’-instellingen
(de)activeren (MIDI Map Select) ..............................84
Patches selecteren met ‘Bank Select’-
boodschappen......................................................... 85
Patchnummers op een extern midi-apparaat
selecteren met de GT-8 ..............................................85
Patchnummers op de GT-8 selecteren met de ‘Bank Select’-boodschappen die door een extern midi-
apparaat worden verzonden.....................................86
Appendices .................................... 87
Over MIDI ................................................................. 87
Hoe midiboodschappen worden verzonden en
ontvangen ....................................................................87
De belangrijkste soorten midiboodschappen
van de GT-8 .................................................................87
Over de midi-implementatie ....................................88
Foutmeldingen ........................................................ 88
Problemen oplossen............................................... 89
Problemen met het geluid oplossen.........................89
Andere problemen oplossen.....................................89
De fabrieksinstellingen herstellen
(Factory Reset) ........................................................ 90
Lijst van fabrieksinstellingen....................................90
7
Voornaamste eigenschappen
Geavanceerde COSM-versterker/luidsprekers
De GT-8 biedt versterker/luidsprekersystemen die gelijktijdig gebruikt kunnen worden. Deze COSM-versterker/ luidsprekers bieden 46 verschillende versterkertypes, waaronder nieuwe modellen. U kunt ze serieel of parallel verbinden en ze zo op allerlei verschillende manieren combineren.
Een waaier aan COSM-effecten
De GT-8 biedt een brede waaier aan nieuwe effecten, waaronder ‘stereo dual delay’, ‘spring & modulation reverb’, ‘sitar simulator’, ‘wave synth’ enz. Dankzij de superieure gitaareffecttechnologie van BOSS is dit toestel het ultieme multi­effectapparaat voor gitaren.
Solomodus en Dynamic Sense
De COSM-versterkers bieden een solomodus die bij het inschakelen de klank meteen een krachtiger gevoel geeft. Bovendien biedt Dynamic Sense een geruisloze overgang tussen twee COSM-versterkers naar gelang van de nuances van uw spel.
De GT-8 biedt ook bijkomende functies: u kunt effecten bijvoorbeeld sturen met de volumeknop van uw gitaar.
Quick Settings
Elk effect biedt ook zogenaamde Quick Settings. Dankzij deze functie kunt u uw favoriete effecten snel en gemakkelijk oproepen door de voorgeprogrammeerde instellingen te selecteren. Door uw instellingen op te slaan kunt u nadien gemakkelijk uw eigen sound creëren.
‘External loop’- & versterkerfunctie
Dit toestel biedt een ‘external loop’-functie, waardoor u externe effectapparaten kunt aansluiten. De volgorde waarin de effecten van de GT-8 worden aangesloten en de send- en return-waarden kunt u zelf kiezen. De GT-8 is ook uitgerust met een ‘AMP CONTROL’-aansluiting, zodat u de GT-8 kunt gebruiken om het kanaal van de voorversterker op het aangesloten toestel te selecteren. Of u nu live optreedt of een opname maakt, u kunt de GT-8 altijd gebruiken als de basis van uw gitaaruitrusting.
Zwelpedaal/voetschakelaar en intern pedaalsysteem
Het toestel is uitgerust met een zwelpedaal/schakelaar en een voetschakelaar, waarmee u voor elke individuele patch aparte instellingen kunt maken. Zo kunt u het zwelpedaal als een wah-wah- of volumepedaal gebruiken en de voetschakelaar voor sustain, maar bovendien biedt de GT-8 ook een ‘intern pedaalsysteem’ dat u nog meer flexibiliteit geeft voor uw gitaarspel.
Alle basisfuncties voor professioneel gebruik
Wat de basisfuncties betreft, werden geen toegevingen gedaan. De GT-8 biedt specifieke knoppen waarmee u intuïtief en in real time het geluid kunt regelen. Met het ingangsniveau en presence corrigeert u de klank van de aangesloten gitaar. De ‘Smooth Patch Change’-functie zorgt ervoor dat effecten worden overgenomen als u een andere patch kiest. Het toestel biedt ook een hoogwaardige 24-bits A/D-D/A-omzetter. De digitale uitgang (met een coaxiale aansluiting) laat u kiezen tussen het ‘droge’ geluid, allerlei effecten en de master output. En er is nog veel meer.
COSM (Composite Object Sound Modeling)
Composite Object Sound Modeling (COSM) is Rolands innovatieve en krachtige technologie voor geluidsmodellering. COSM analyseert de vele factoren die het originele geluid vormen, zoals de elektrische en fysische eigenschappen van het origineel, en maakt dan een digitaal model dat hetzelfde geluid kan reproduceren.
8
Hoe heet het en waarvoor dient het?
Voorpaneel
fig.002-010
32
1
3
6
4
1.
Scherm
Hier verschijnt allerlei informatie over de GT-8. Het linker scherm toont het banknummer.
2.
‘PATCH LEVEL’-knop
Regelt het volume van de geselecteerde patch.
3.
PREAMP/SPEAKER
5
(Voorversterker/luidspreker­simulator)
TYPE-knop
Selecteert het type voorversterker.
2
8 9
10 11
12 13
7
14 15
28
16
27
17 18
19 20 21
22 23 24
25 26
29
31
30
‘PREAMP/SPEAKER AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
‘TYPE VARIATION’-toets
Schakelt de type-variationfunctie in/uit.
CHANNEL-toets
Schakelt tussen kanaal A en B van de voorversterker.
SOLO-toets
Schakelt de solofunctie (p. 27) in en uit.
SPEAKER-toets
Selecteert het type luidspreker.
GAIN-knop
Regelt het vervormingsniveau van de voorversterker.
BASS-knop
Regelt het geluid van de voorversterker in de lage frequenties.
MIDDLE-knop
Regelt het geluid van de voorversterker in de middentonen.
TREBLE-knop
Regelt het geluid van de voorversterker in de hoge frequenties.
PRESENCE-knop
Regelt het geluid van de voorversterker in de ultrahoge frequenties.
LEVEL-knop
Regelt het volume van de voorversterker.
4
. OVERDRIVE/DISTORTION
TYPE-knop
Selecteert het type overdrive of distortion.
DRIVE-knop
Regelt het niveau van de overdrive of distortion.
LEVEL-knop
Regelt het volume van de overdrive of distortion.
‘OVERDRIVE/DISTORTION AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
‘TYPE VARIATION’-toets
Schakelt de type-variationfunctie in/uit.
9
Hoe heet het en waarvoor dient het?
fig.002-010
32
1
3
6
5
5.
4
DELAY
FEEDBACK-knop
Regelt het aantal keer dat de delay wordt herhaald.
LEVEL-knop
Regelt het volume van de delay.
2
8 9
10 11
12 13
7
14 15
28
16
17 18
19 20 21
22 23 24
25 26
27
29
9.
EQ (Equalizer)
31
30
‘EQ AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
10.
WAH
‘DELAY AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
TAP-toets
Gebruik deze toets om de delaytijd met tap input in te stellen. (p. 31)
6.
CHORUS
LEVEL-knop
Regelt het volume van het chorusgeluid. Het chorusgeluid wordt sterker naarmate u de knop verder naar rechts draait (met de klok mee).
‘CHORUS AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
7.
REVERB
LEVEL-knop
Regelt het volume van de galm.
‘REVERB AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
‘WAH AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
11.
LOOP
‘LOOP AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
12.
FX-1
‘FX-1 AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
13.
AMP CTL (Amp Control)
‘AMP CTL AAN/UIT’-toets
Als u de ‘AMP CONTROL’-functie wilt gebruiken, sluit u op deze jack een versterker aan om van kanaal te wisselen.
14.
FX-2
‘FX-2 AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
8.
COMP (Compressor)
‘COMP AAN/UIT’-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
10
15.
MASTER
MASTER-toets
Druk op de toets om de status te wijzigen.
16.
PATCH/VALUE-schijf
Met deze schijf kunt u patches selecteren en instellingen wijzigen.
Hoe heet het en waarvoor dient het?
30.
Zwelpedaal
Regelt het volume, de wah en vele andere parameters.
17.
PARAMETER-toetsen
Druk op deze toetsen om parameters te selecteren.
* Om meteen de belangrijkste parameters te selecteren, drukt u
op een van deze toetsen terwijl u de andere toets ingedrukt houdt. Bij items met weinig parameters springt de GT-8 dan meteen naar de laatste (of eerste) parameter.
18.
‘OUTPUT SELECT’-toets
Hiermee selecteert u de geschikte output voor het aangesloten apparaat.
19.
EXIT-toets
Met deze toets kunt u opdrachten ongedaan maken.
20.
WRITE-toets
Druk op deze toets om instellingen op te slaan.
21.
SYSTEM-toets
Hiermee kunt u de algemene systeeminstellingen van de GT-8 selecteren.
22.
‘FX CHAIN’-toets (Effect Chain)
Hiermee stelt u de effect chain in (p. 20).
Let bij het bedienen van het zwelpedaal op dat uw
vingers niet klem raken tussen het bewegende deel en
het paneel. In gezinnen met kleine kinderen moet een
volwassene toezicht houden tot de kinderen zelf alle
essentiële regels voor een veilig gebruik van het toestel
kunnen volgen.
31.
EXP PEDAL SW (EXP Pedal Switch)
Druk de voorzijde van het pedaal stevig in om het effect in of uit te schakelen.
32.
‘EXP PEDAL SW AAN/UIT’-indicatielampje
Brandt als het effect met het pedaal is ingeschakeld en dooft als het effect wordt uitgeschakeld.
23.
NAME-toets
Met deze toets kunt u patches een naam geven (p. 21).
24.
TUNER/BYPASS-toets
Druk op deze toets om de stem- en bypassfuncties te gebruiken
25.
ASSIGN
CTL/EXP-toets (Control/Expression)
Hiermee stelt u de CTL- en EXP-pedalen in (p. 56).
VARIABLE-toets
Hiermee stelt u de Assign Variable in (p. 57).
26.
MANUAL-toets
Druk op deze toets om de GT-8 in handmatige modus te zetten.
27.
BANK-pedalen
Hiermee selecteert u het banknummer.
28.
Nummerpedalen
Hiermee selecteert u het patchnummer.
29.
CTL-pedaal (Control)
U kiest de functie die u aan dit pedaal toewijst, en vervolgens bedient u de functie met het pedaal. U kunt hiermee bijvoorbeeld de stemfunctie aan- en uitzetten.
11
Hoe heet het en waarvoor dient het?
Achterpaneel
fig.002-020
1 2 3 4 5 6 7 8 9
1.
INPUT-jack
Hier sluit u de gitaar aan.
2.
‘OUTPUT LEVEL’-knop
Regelt het volume van de uitgangen en de hoofdtelefoonaansluiting.
3.
‘OUTPUT R/L (MONO)’-jacks
Hier sluit u een versterker, mengpaneel of gelijkaardig apparaat aan.
10 11 12
4.
PHONES-jack
Hier sluit u een hoofdtelefoon aan.
5.
SEND/RETURN-jacks
Hier sluit u externe effectprocessors aan als u de LOOP-functie gebruikt (p. 50).
6.
‘AMP CONTROL’-jack
Als u de ‘AMP CONTROL’-functie wilt gebruiken, sluit u op deze jack een versterker aan om van kanaal te wisselen.
7.
‘SUB EXP PEDAL/SUB CTL 1, 2’-jack
Hier sluit u een optioneel zwelpedaal (zoals de EV-5) of een optionele voetschakelaar (zoals de FS-6/FS-5U) aan.
8.
‘DIGITAL OUT’-aansluiting
Deze uitgang geeft een digitaal audiosignaal.
9.
‘MIDI IN/OUT’-aansluitingen
Sluit hier een extern midi-apparaat aan om midiboodschappen te versturen en te ontvangen.
10.
POWER-schakelaar
Schakelt het toestel in en uit.
11.
‘AC IN’-aansluiting (adapter)
Hier sluit u de bijgeleverde adapter (BRC-serie) aan.
12.
Kabelhaak
Wikkel de adapterkabel om deze haak om te vermijden dat de stekker per ongeluk wordt losgetrokken.
12
Hoofdstuk 1: Geluidsweergave
Aansluitingen maken
fig.01-010
Hoofdtelefoon
Gitaar
Externe effecten
INPUT OUTPUT
Hoofdstuk
1
Midisequencer etc.
Adapter
(BRC-serie)
Digital Recorder etc.
Gitaarversterker
* Om defecten en/of schade aan luidsprekers of andere toestellen
te voorkomen, dient u steeds het volume dicht te zetten en alle toestellen uit te schakelen alvorens ze aan te sluiten.
* Draai het volume van de versterker pas open als alle
aangesloten apparaten zijn ingeschakeld.
* Als u het systeem in mono gebruikt, sluit u de kabel aan op de
‘OUTPUT L (MONO)’-jack.
* Gebruik alleen het juiste zwelpedaal (Roland EV-5 of Roland
FV-300L; wordt apart verkocht). Als u andere zwelpedalen aansluit, riskeert u storingen of beschadiging van het toestel.
* Om ongewenste stroomonderbrekingen te vermijden (als de
stekker per ongeluk uit het toestel wordt getrokken) en om overmatige druk op de adapter te voorkomen, bevestigt u de stroomkabel met behulp van de kabelhaak, zoals op de afbeelding wordt getoond.
fig.01-020
Zwelpedaal
(Roland EV-5 etc.)
of
Voetschakelaar (FS-6 etc.)
* Als u een zwelpedaal op de ‘SUB EXP PEDAL/SUB CTL 1,
2’-jack aansluit, zet u het minimumvolume op ‘MIN’.
* Als u een voetschakelaar (de optionele FS-5U) op de ‘SUB
EXP PEDAL/SUB CTL 1, 2’-jack aansluit, zet u de MODE­en POLARITY-schakelaars zoals hieronder wordt getoond.
fig.01-030
* Als u een voetschakelaar (de optionele FS-5U) op de ‘SUB
EXP PEDAL/SUB CTL 1, 2’-jack aansluit, zet u de polariteitschakelaar zoals hieronder wordt getoond.
fig.01-040
Polariteitschakelaar
13
Hoofdstuk 1: Geluidsweergave
* U kunt de speciale, optionele Roland PCS-31 aansluitkabel
gebruiken om twee voetschakelaars te verbinden.
fig.01-050
PCS-31
Wit Rood
Als u een EXP-pedaal of een voetschakelaar (de optionele FS-6 of FS-5U) aansluit op de ‘SUB EXP PEDAL/SUB CTL 1, 2’-jack, maak dan de instellingen die op p. 55–p. 57 worden uitgelegd.
Voor meer informatie over het gebruik van de ‘AMP CONTROL’-jack, zie
Het toestel inschakelen
Wanneer alles is aangesloten, zet u alle toestellen in de opgegeven volgorde aan. Door toestellen in de verkeerde volgorde aan te zetten, riskeert u defecten en/of schade aan luidsprekers en andere toestellen.
1. Controleer voor u het toestel inschakelt het volgende:
• Zijn alle externe apparaten correct aangesloten?
Het uitgangsniveau regelen
Regel het uitgangsniveau van de GT-8 met de ‘OUTPUT LEVEL’-knop op het achterpaneel.
fig.01-070
Instellingen voor een aangesloten versterker (Output Select)
Selecteer het type apparaat dat op de OUTPUT-jack is aangesloten.
Voor optimale prestaties van de GT-8 dient u OUTPUT SELECT correct in te stellen. Kies de optie die het best bij uw configuratie past.
* De luidsprekersimulator (p. 27) werkt alleen als u
OUTPUT SELECT instelt op LINE/PHONES.
fig.01-071
2
• Staat het volume van de GT-8, uw versterker en alle
aangesloten apparaten op nul?
2.
Zet de GT-8 aan met de POWER-schakelaar op het achterpaneel.
Op het scherm verschijnt het volgende. Na enkele seconden staat het apparaat in de normale speelmodus.
Het scherm dat nu verschijnt, wordt het ‘Play’-scherm genoemd.
fig.01-060d
* Bij het inschakelen van het toestel is de patch geselecteerd die
het laatst werd gebruikt voor u het toestel uitschakelde.
* Dit toestel is met een beveiligingscircuit uitgerust. Na het
inschakelen duurt het eventjes (enkele seconden) voor het toestel in werking treedt.
3. Schakel vervolgens de eventuele externe
effectprocessors in en ten slotte de gitaarversterker.
3
1. Druk op [OUTPUT SELECT].
Het ‘Output Select’-scherm verschijnt.
fig.01-080d
2. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om het apparaat te
selecteren dat op de OUTPUT-jack is aangesloten.
1
14
Waarde Verklaring
JC-120
SMALL AMP
COMBO AMP
* Afhankelijk van uw gitaarversterker, kunt u misschien ook goede
resultaten bekomen met ‘JC-120’ als instelling.
STACK AMP
JC-120 Return
COMBO Return
STACK Return
LINE/PHONES
* Als u de luidsprekersimulator gebruikt, selecteert u LINE/
PHONES.
Kies deze instelling als u de Roland JC­120 gitaarversterker aansluit.
Kies deze instelling als u een kleine gi­taarversterker aansluit.
Kies deze instelling als u een andere com­boversterker dan de JC-120 gitaarverster­ker aansluit (waarbij de versterker en luidspreker(s) in één behuizing zitten).
Kies deze instelling als u een gitaarver­sterker van het ‘stack’-type aansluit (waarbij de versterker en de luidspre­ker(s) in aparte behuizingen zitten).
Kies deze instelling als u de RETURN van een JC-120 aansluit.
Kies deze instelling als u de RETURN van een comboversterker aansluit.
Kies deze instelling als u de RETURN van een stackversterker of een op een rack ge­monteerde powerversterker gebruikt.
Kies deze instelling als u een hoofdtele­foon gebruikt of een meersporenrecorder voor een opname aansluit.
Hoofdstuk 1: Geluidsweergave
Hoofdstuk
1
3. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
Het toestel uitschakelen
1. Voor u het toestel inschakelt, controleert u het
volgende:
• Staat het volume van de GT-8, uw versterker en alle
aangesloten apparaten op nul?
2. Schakel vervolgens de eventuele externe
effectprocessors uit, daarna de gitaarversterker en de andere apparaten.
3. Schakel de GT-8 uit.
Uw gitaar stemmen
U kunt de ingebouwde stemfunctie van de GT-8 gebruiken om uw gitaar te stemmen.
Instructies voor het gebruik van deze functie vindt u in ‘Uw gitaar stemmen’ (p. 76).
15
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
Wat is een ‘patch’?
De GT-8 kan 340 combinaties (of ‘sets’) van effecten en parameterinstellingen opslaan. Elk van die sets wordt een ‘patch’ genoemd. Patches zijn gerangschikt in banken en nummers, zoals hieronder wordt getoond.
fig.02-010
Bank 85
Bank 36
Bank 35
Bank 1
Userbanken (1–35)
Nieuwe effectinstellingen worden opgeslagen in ‘userbanken’. De patches in deze banken worden ‘user patches’ genoemd.
Een ‘U’ verschijnt in het rechter scherm als u een user patch gebruikt.
fig.02-020d
Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)
U selecteert een patch door een ‘bank’ (1-85) en een ‘nummer’ (1-4) te kiezen. De bank en het nummer verschijnen op het scherm van de GT-8, zoals hieronder wordt getoond.
fig.02-040d
fig.02-050
Bank
Nummer
* Pas wanneer u behalve de bank ook het nummer hebt
geselecteerd, wordt de nieuwe patch geactiveerd. Als u een andere patch wilt oproepen door enkel een andere bank te selecteren, moet u de Bank Change mode (p. 72) instellen. U kunt ook patches oproepen met de PATCH/VALUE-schijf.
Banknummer
Presetbanken (36–85)
De presetbanken bevatten effectinstellingen die de speciale eigenschappen van de GT-8 ten volle benutten. De patches in deze banken worden ‘preset patches’ genoemd. Hoewel u deze preset patches niet met uw eigen instellingen kunt overschrijven, kunt u de instellingen van een preset patch toch wijzigen en het resultaat als een user patch opslaan.
Een ‘P’ verschijnt in het rechter scherm als u een preset patch gebruikt.
fig.02-030d
U kunt het apparaat zo instellen dat sommige effecten ook
na het selecteren van een nieuwe patch in gebruik blijven.
Voor meer details, zie ‘Effectgeluiden na een patchwissel
laten doorspelen (Patch Change Mode)’ (p. 71).
Alleen het nummer wijzigen
fig.02-060
1
1. Selecteer het nummer van de gewenste patch door het
overeenkomstige nummerpedaal in te drukken.
Het indicatielampje van het ingedrukte pedaal gaat branden en de GT-8 selecteert de overeenkomstige patch.
16
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
Bank en nummer wijzigen
fig.02-070
1
Knop Verklaring
PREAMP/SPEAKER
TYPE
* Als u op [TYPE VARIATION] drukt, kunt u variaties selecteren door
GAIN
BASS
MIDDLE
2
1. Druk op een BANK-pedaal.
De bank wordt opgeroepen en het indicatielampje van het nummerpedaal dat geselecteerd was voor u het BANK-pedaal indrukte, begint te knipperen. Zo wordt aangegeven dat de GT-8 klaar is voor de selectie van het patchnummer (op dat moment is echter nog geen andere patch opgeroepen).
TREBLE
PRESENCE
LEVEL
OVERDRIVE/DISTORTION
TYPE
* Als u op [TYPE VARIATION] drukt, kunt u variaties selecteren door
2. Selecteer het nummer van de gewenste patch door het
overeenkomstige nummerpedaal in te drukken.
DRIVE
Het indicatielampje van het geselecteerde pedaal gaat branden en de GT-8 roept de overeenkomstige patch op.
LEVEL
Als de patch niet wordt opgeroepen
DELAY
Met de GT-8 kunt u alleen in het Play-scherm een andere patch oproepen. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm
FEEDBACK
terug te keren (p. 14).
LEVEL
De klank regelen met de knoppen
Op het paneel van de GT-8 bevinden zich vijftien knoppen.
CHORUS
LEVEL
Met deze knoppen kunt u de klank van de geselecteerde patch snel en gemakkelijk aanpassen of wijzigen.
fig.02-080
REVERB
LEVEL
PATCH LEVEL
Regelt het algemene volume. Het volume wordt sterker naarmate u de knop meer naar rechts draait.
Selecteert het type voorversterker.
de knop naar het gewenste type te draaien.
Regelt het vervormingsniveau van de voor­versterker. De vervorming wordt sterker als u de knop meer naar rechts draait.
Regelt het geluid van de voorversterker in de lage frequenties. De lage frequenties worden sterker als u de knop meer naar rechts draait.
Regelt het geluid van de voorversterker in de middentonen, die sterker worden als u de knop naar rechts draait.
Regelt het geluid van de voorversterker in de hoge frequenties. De hoge tonen worden sterker als u de knop meer naar rechts draait.
Regelt het geluid van de voorversterker in de ultrahoge tonen. De hoge tonen worden sterker als u de knop naar rechts draait.
Regelt het volume van de voorversterker. Het volume stijgt als u de knop naar rechts draait.
Selecteert het type overdrive of distortion.
de knop naar het gewenste type te draaien.
Regelt het niveau van de overdrive of dis­tortion. De vervorming wordt sterker naar­mate u de knop meer naar rechts draait.
Regelt het volume van de overdrive of dis­tortion. Het volume wordt sterker naarmate u de knop meer naar rechts draait.
Regelt het aantal keer dat de delay wordt herhaald. Het aantal herhalingen neemt toe naarmate u de knop meer naar rechts draait.
Regelt het volume van de delay. Het volume van de delay wordt sterker naarmate u de knop meer naar rechts draait.
Regelt het volume van het chorusgeluid. Het volume van het chorusgeluid neemt toe naarmate u de knop meer naar rechts draait.
Regelt het volume van de galm. Het volume van de galm wordt sterker naarmate u de knop meer naar rechts draait.
Hoofdstuk
2
Als u een klank die u met de knoppen hebt gecreëerd
wilt bewaren, gebruikt u de Write-procedure (p. 22) om
de klank als user patch op te slaan.
* Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen,
volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 21) voor u de patch opslaat.
17
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
Het effect in- en uitschakelen
De interne effecten van de GT-8 schakelt u in en uit met behulp van toetsen. Als het effect is ingeschakeld, brandt het indicatielampje op de AAN/UIT-toets van het effect.
fig.02-090
1,2,3
1. Druk op de AAN/UIT-toets van het effect dat u wilt in-
of uitschakelen.
De instellingen van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm.
* Voor FX-1 en FX-2 worden de instellingen van het
geselecteerde effect getoond.
fig.02-100d
4
Effecten snel instellen (QUICK FX)
Elk effect heeft een aantal voorbeeldinstellingen die ‘Quick Settings’ worden genoemd.
U kunt snel nieuwe klanken creëren door deze Quick Settings te selecteren en te combineren.
fig.02-101
3
1
1. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt
instellen.
De parameters van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm.
Bij het bewerken verschijnt de laatst gewijzigde parameter op het scherm.
4 2
2. Druk nogmaals op de AAN/UIT-toets om het effect in
of uit te schakelen.
Als u een effect uitschakelt, knippert de naam van dat effect op het scherm.
3. Om een ander effect in en uit te schakelen, herhaalt u
stap 1 en 2.
4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
5. Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt
bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 22).
* Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen,
volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 21) voor u de patch opslaat.
2. Druk op PARAMETER [ ]. Het ‘Quick Setting’-
scherm verschijnt.
fig.02-110d
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om de gewenste
Quick Setting te selecteren.
U**: User Quick Setting (p. 24)
P**: Preset Quick Setting
* ‘---: User Setting’ betekent dat het effect op de bovenste regel
van het scherm klaar is om in de geselecteerde patch te worden bewaard, of dat de instellingen van het effect worden aangepast.
* Als u in stap 1 FX-1 of FX-2 hebt geselecteerd, dan worden de
instellingen gekozen van het effect dat u met de ‘FX-1/FX-2 Select’-parameter hebt geselecteerd (zie het volgende item).
* Als u in stap 1 Voorversterker/Luidspreker hebt geselecteerd,
dan kunt u verschillende instellingen kiezen voor kanaal A en B.
18
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
5. Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt
bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 22).
* Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen,
volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 21) voor u de patch opslaat.
Bestaande patchinstellingen oproepen
Net zoals bij Quick Settings, kunt u enkel die specifieke instellingen die u nodig hebt, oproepen uit de user en preset patches.
Als er een preset patch is die u als materiaal wilt gebruiken, kunt u snel en gemakkelijk nieuwe patches creëren, zonder dat u veel opties moet instellen.
fig.02-112
3
1
4 2
Hoofdstuk
2
1. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt
instellen.
De parameters van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm.
2. Druk op PARAMETER [ ]. Het ‘Quick Setting’-
scherm verschijnt.
fig.02-110d
3. Gebruik de PATCH/VALUE-schijf om de patch te
selecteren met de instellingen die u wilt oproepen.
* Patches worden na de Quick Settings weergegeven.
fig.02-111d
4. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
5. Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt
bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 22).
* Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen,
volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 21) voor u de patch opslaat.
19
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
Preciezere effectinstellingen
Elk effect bestaat uit verschillende soorten parameters. Door elk van die parameters apart in te stellen, kunt u met meer precisie de gewenste klanken creëren.
fig.02-120
3
1
1. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt
instellen.
De parameters van het geselecteerde effect verschijnen op het scherm.
6 2
De volgorde van de effecten aanpassen (Effect Chain)
In dit deel leest u hoe u de volgorde wijzigt waarin de effecten worden toegepast.
fig.02-130
2
1 2
3
1. Druk op [FX CHAIN].
Het ‘Effect Chain’-scherm verschijnt.
fig.02-140d
5
2. Druk op PARAMETER [ ] [ ] om de parameter
te selecteren die u wilt wijzigen.
Als meer dan één parameter op het scherm verschijnt, drukt u op PARAMETER [ ] [ ] om de cursor naar de gewenste parameter te verplaatsen.
U kunt naar de belangrijkste parameters springen door
op PARAMETER [ ] (of [ ]) te drukken terwijl u
PARAMETER [ ] (of [ ]) ingedrukt houdt. Bij
items met weinig parameters springt de GT-8 dan
meteen naar de laatste (of eerste) parameter.
3. Draai aan de VALUE-schijf om de waarde van een
parameter te wijzigen.
4. Herhaal stap 2 en 3 voor eventuele andere parameters
die u wilt wijzigen.
5. Als u ook parameters van andere effecten wilt
wijzigen, herhaalt u stap 1 tot en met 4.
6. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
7. Als u een klank met uw nieuwe instellingen wilt
bewaren, volg dan de procedure ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 22).
* Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen,
volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 21) voor u de patch opslaat.
* Effecten die in kleine letters verschijnen, zijn uitgeschakeld.
2. Gebruik de VALUE-schijf of PARAMETER [ ]
[ ] om de cursor te verplaatsen naar het punt waar u een effect wilt toevoegen.
3. Druk op de aan/uit-toets van het effect dat u wilt
toevoegen.
Het gekozen effect wordt op de plaats van de cursor toegevoegd.
* Gebruik [MASTER] om de ruisonderdrukking in te stellen,
ASSIGN [CTL/EXP] om het voetvolume te regelen en [OUTPUT SELECT] om de ‘Digital Out’-waarde te selecteren.
4. Als u nog meer wijzigingen in de volgorde wilt
aanbrengen, herhaalt u stap 2 en 3.
* Zelfs tijdens het aanpassen van de volgorde kunt u kunt
effecten in- en uitschakelen. Terwijl links en rechts van de cursor effecten verschijnen, drukt u op de aan/uit-toets van het gewenste effect om het in of uit te schakelen.
5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
6. Als u de volgorde wilt bewaren, volg dan de instructies
in ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 22).
* Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt wijzigen,
volg dan de procedure ‘Patches een naam geven (Patch Name)’ (p. 21) voor u de patch opslaat.
20
Hoofdstuk 2: Uw eigen klanken (patches) creëren
Patches een naam geven (Patch Name)
U kunt elke patch een naam geven (Patch Name) van maximaal zestien tekens. Het een goed idee om namen toe te kennen die verwijzen naar de specifieke klank van de patch of naar het nummer waarin u de patch wilt gebruiken.
fig.02-150
32
Hoofdstuk
2
51 3
1. Druk op [NAME].
Het ‘Patch Name’-scherm verschijnt.
fig.02-160d
Cursor
2. Druk op PARAMETER [ ] [ ] om de cursor naar
de gewenste positie te verplaatsen.
3. Draai aan de PATCH/VALUE-schijf om een teken te
selecteren.
Bij het wijzigen van de tekens kunt u de volgende functies gebruiken:
Toets Functie
INS
DEL
CAPS
Voegt een spatie toe.
Verwijdert het teken op de cursorpositie en verplaatst de volgende tekens naar links.
Wijzigt het teken op de cursorpositie van hoofdletter naar kleine letter of omge­keerd.
4. Als u nog andere wijzigingen in de naam wilt
aanbrengen, herhaalt u stap 2 en 3.
5. Druk op [EXIT] om naar het Play-scherm terug te keren.
6. Als u een patchnaam wilt opslaan, voert u de procedure
uit die beschreven wordt in ‘Patches opslaan (Patch Write)’ (p. 22).
21
Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan
Patches opslaan (Patch Write)
Als u met behulp van Quick Settings of door parameters te wijzigen uw eigen klank hebt gecreëerd, dient u de ‘Write’­procedure uit te voeren om de klank in een user patch op te slaan.
Als u het toestel uitschakelt of een andere patch
selecteert (Patch Change; p. 16) voor u de Write-
procedure hebt uitgevoerd, verliest u de zopas
gecreëerde klank.
fig.03-010
2
1,3
Patches kopiëren (Patch Copy)
U kunt een preset of user patch naar een andere user patch kopiëren.
fig.03-030
3
2,4
1. Selecteer de patch die u wilt kopiëren.
Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 16).
2. Druk op [WRITE].
Op het scherm verschijnt de bestemming van de user patch.
fig.03-040d
Bestemming (User Patch)
1. Druk op [WRITE].
Op het scherm verschijnt de bestemming van de user patch.
fig.03-020d
Bestemming (User Patch)
2. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u een user
patch als bestemming voor uw klank.
* Deze stap is overbodig als de huidige user patch geschikt is.
* Druk op [EXIT] om de Write-procedure te annuleren. Het
Play-scherm verschijnt opnieuw.
* Om een bestemming voor uw klank te selecteren, kunt u ook de
procedure volgen die wordt beschreven in ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 16).
3. Druk op [WRITE].
De GT-8 selecteert de opgeslagen patch en u keert terug naar het Play-scherm.
* De klank die eerder in deze user patch was opgeslagen, wordt
tijdens de Write-procedure gewist.
3. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u een user
patch als bestemming.
* Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt
opnieuw.
* Om een bestemming voor de kopie te selecteren, kunt u ook de
procedure volgen die wordt beschreven in ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 16).
4. Druk op [WRITE].
De GT-8 selecteert de opgeslagen patch en u keert terug naar het Play-scherm.
* De klank die eerder in deze user patch was opgeslagen, wordt
tijdens het kopiëren gewist.
22
Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan
Patches omwisselen (Patch Exchange)
Met de GT-8 kunt u twee user patches van positie omwisselen. In dit deel leest u hoe dat gaat.
fig.03-050
2,543
1. Selecteer de patch die u wilt omwisselen.
Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 16).
2. Druk op [WRITE].
3. Druk op PARAMETER [ ].
De inhoud van het scherm wijzigt en de GT-8 is klaar om de patch te selecteren waarmee u de eerste wilt omwisselen.
fig.03-060d
Bestemming (User Patch)
Patches initialiseren
U kunt de oorspronkelijke standaardinstellingen van de user patches herstellen (initialiseren).
Dat is handig als u met een schone lei een nieuwe patch wilt creëren.
fig.03-070
Hoofdstuk
3
2,4 3
1. Selecteer de user patch die u wilt initialiseren.
Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 16).
2. Druk op [WRITE].
3. Druk tweemaal op PARAMETER [ ].
Op het scherm verschijnt de bestemming van de user patch.
fig.03-080d
Bestemming (User Patch)
4. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u de user
patch waarmee u de eerste wilt wisselen.
* Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt
opnieuw.
* Om een bestemming voor uw klank te selecteren, kunt u ook de
procedure volgen die wordt beschreven in ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 16).
5. Druk op [WRITE].
De patch op de ene geheugenplaats wordt gewisseld met de patch op de andere geheugenplaats en u keert terug naar het Play-scherm.
* U kunt de PATCH/VALUE-schijf gebruiken om een andere
user patch voor de initialisatie te selecteren.
* Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt
opnieuw.
4. Druk op [WRITE].
De GT-8 selecteert de geïnitialiseerde patch en het Play­scherm verschijnt opnieuw.
* De klank die in de patch was opgeslagen, wordt tijdens de
initialisatie gewist.
23
Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan
Patches initialiseren die lijken op de klank die u in gedachten hebt
Als u al een duidelijk idee hebt over het soort klank dat u wilt creëren, dan kunt u zich heel wat moeite besparen door aan de slag te gaan met een patch die min of meer op de gewenste klank lijkt. U past de instellingen dan verder aan, tot u het beoogde resultaat verkrijgt. Behalve de patches die u tijdens het spelen kunt gebruiken, biedt de GT-8 ook een collectie voorbeeldinstellingen die bijzonder handig zijn bij het creëren van nieuwe patches. Dit zijn de zogenaamde ‘EZ Tones’.
U kunt de EZ Tones gebruiken om snel de instellingen te vinden die op de gewenste klank lijken.
fig.03-090
4,6
2,7
3,5
1. Selecteer de user patch die u wilt initialiseren.
Zie ‘Hoe selecteert u een patch? (Patch Change)’ (p. 16).
7. Druk op [WRITE].
De GT-8 selecteert de geïnitialiseerde patch en het Play­scherm verschijnt opnieuw.
* De klank die in de patch was opgeslagen, wordt tijdens de
initialisatie gewist.
Instellingen volgens effect opslaan (User Quick Settings)
U kunt instellingen niet alleen in de vorm van patches opslaan, maar ook op basis van hun effect.
Dergelijke instellingen kunt u dan in andere patches gebruiken, net zoals bij preset Quick Settings (p. 18). Sla uw favoriete instellingen op in de vorm van effecten om nadien gemakkelijk nieuwe patches te kunnen maken.
PREAMP voor elk kanaal EQ
OVERDRIVE/DISTORTION WAH
DELAY LOOP
CHORUS FX-1/FX-2-effecten
REVERB ASSIGN
COMP
fig.03-110
Effecten die u kunt opslaan
3,4 4
2. Druk op [WRITE].
3. Druk driemaal op PARAMETER [ ].
Op het scherm verschijnt de geselecteerde EZ Tone.
fig.03-100d
EZ Tone
4. Selecteer de EZ Tone met de PATCH/VALUE-schijf.
5. Druk op PARAMETER [ ].
De cursor staat op het nummer van de patch die u gaat initialiseren.
fig.03-101d
Bestemming (User Patch)
6. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u de
bestemming voor de geïnitialiseerde patch.
* Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt
opnieuw.
2
1. Druk op [WRITE].
2. Druk op de aan/uit-toets van het effect waarvan u de
instellingen wilt bewaren.
Op het scherm verschijnt de bestemming waar u de instellingen kunt opslaan.
fig.03-119d
Bestemming (Effect)
1,5
24
Hoofdstuk 3: Uw klanken opslaan
Bij Assign 1–8 (p. 57)
Druk meermaals op ASSIGN [VARIABLE] om het ‘Assign Variable’-nummer te selecteren waarin u de instellingen wilt opslaan.
* Voor PREAMP/SPEAKER wordt het kanaal opgeslagen dat
voor Channel Select (p. 26) is geselecteerd.
* Voor FX-1/FX-2 worden de effecten opgeslagen die voor FX-1/
FX-2 Select (p. 34, p. 43) zijn geselecteerd.
3. Met de PATCH/VALUE-schijf selecteert u de
bestemming voor de instellingen.
4. Als u de naam (12 tekens) van de User Quick Setting
wilt wijzigen, gebruik dan PARAMETER [ ] [ ] om de cursor te verplaatsen en gebruik de PATCH/ VALUE-schijf om de tekens te wijzigen.
fig.03-120d
Bij het wijzigen van de tekens kunt u de volgende functies gebruiken:
Toets Functie
INS
DEL
CAPS
5. Druk op [WRITE].
De instellingen worden opgeslagen en het Play-scherm verschijnt opnieuw.
Voegt een spatie toe.
Verwijdert het teken op de cursorpositie en verplaatst de volgende tekens naar links.
Wijzigt het teken op de cursorpositie van hoofdletter naar kleine letter of omge­keerd.
PREAMP/SPEAKER-opties naar een ander kanaal kopiëren
U kunt de PREAMP/SPEAKER-instellingen van het ene kanaal naar het andere kopiëren.
fig.03-130
Hoofdstuk
3
2,41,3
1. Druk op [CHANNEL A] of [CHANNEL B] om het
bronkanaal te selecteren.
2. Druk op [WRITE].
3. Druk op [CHANNEL A] of [CHANNEL B] om de
bestemming te selecteren.
Het ‘Channel Copy’-scherm verschijnt.
* Als u opnieuw op de toets van het bronkanaal drukt, wordt als
bestemming toch een ander kanaal dan het bronkanaal geselecteerd.
fig.03-140d
U kopieert van dit kanaal...
...naar dit kanaal
Om het bronkanaal of de bestemming te wijzigen, drukt u op PARAMETER [ ] [ ] om de cursor naar het bronkanaal of de bestemming te verplaatsen en vervolgens drukt u op [CHANNEL A] of [CHANNEL B].
U kunt ook aan de PATCH/VALUE-schijf draaien om het kanaal op de cursorpositie te wijzigen.
* Als u het bronkanaal wijzigt, verandert ook de klank.
* Druk op [EXIT] om te annuleren. Het Play-scherm verschijnt
opnieuw.
4. Druk op [WRITE].
De instellingen worden gekopieerd en het Play-scherm verschijnt opnieuw.
5. Als u de instellingen van een klank hebt gewijzigd en
u wilt hem bewaren, volg dan de Write-procedure (p. 22) om hem als een user patch op te slaan.
25
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
In dit hoofdstuk vindt u gedetailleerde beschrijvingen van alle effecten die de GT-8 aan boord heeft en van hun parameters.
Het geluid dat naar de effecten wordt gestuurd, noemen
we het ‘directe geluid’. Het geluid dat door het effect is
gewijzigd, is het ‘effectgeluid’.
De handelsmerken in dit document zijn handelsmerken van hun respectieve eigenaars. Het zijn aparte bedrijven die geen verband met BOSS hebben en die geen licentie of toestemming voor de BOSS GT-8 hebben verleend. Hun merken worden alleen gebruikt om de apparaten te benoemen waarvan de BOSS GT-8 de klank simuleert.
PREAMP/SPEAKER-simulator (voorversterker/luidspreker)
COSM-technologie speelt een essentiële rol bij de simulatie van de specifieke eigenschappen van verschillende voorversterkers en wordt ook door de ‘luidsprekersimulator’ gebruikt om luidsprekers van allerlei afmetingen en met verschillende kasten te simuleren.
Parameter/ Bereik
On/Off
Off, On
Channel Mode
Single, Dual Mono, Dual L/R, Dynamic
Single
Alleen het kanaal dat met Channel Select is geselecteerd, wordt ge­bruikt.
fig.04-010
A
B
Dual Mono
De output van kanaal A en B wordt gemengd.
fig.04-020
A
B
Verklaring
Schakelt het PREAMP/SPEAKER-effect in of uit.
Bepaalt hoe de twee kanalen worden ge­bruikt.
Dual L/R
Kanaal A is het linker kanaal en kanaal B het rechter.
fig.04-030
A
B
L
R
Dynamic
Wisselt tussen kanaal A en B naar gelang van het ingangsniveau van de gitaar. Dit geeft dynamische klankveranderingen als gevolg van de speldynamiek.
fig.04-040
A
B
Input Level
Channel Select
A, B
Selecteert het kanaal van de voorversterker dat beïnvloed wordt.
Channel Delay Time
0–50ms
Regel deze waarde voor een sterker gevoel.
* Deze parameter is beschikbaar als ‘Dual Mono’ of ‘Dual L/R’ is
geselecteerd voor Channel Mode.
De output van kanaal B wordt lichtjes ver­traagd.
Dynamic Sens
Effectief als ‘Dynamic’ is geselecteerd voor Channel Mode. Als u de gevoeligheid voor
0–100
het ingangsniveau aanpast, dan wijzigt de timing waarmee van kanaal wordt gewis­seld.
26
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Parameter/ Bereik
Verklaring
Type *1
zie ‘Types’
Hiermee wordt het type voorversterker ge­kozen.
Gain *1
0–120 Regelt de vervorming van de versterker.
Bass *1
0–100 Regelt de sterkte van de lage frequenties.
Middle *1
0–100 Regelt de sterkte van de middentonen.
Treble *1
0–100 Regelt de sterkte van de hoge frequenties.
Presence *1
0–100
Regelt de sterkte van de ultrahoge frequen­ties.
Level *1
0–100
* Let op dat u deze waarde niet te hoog instelt.
Regelt het algemene volume van de voor­versterker.
Bright *1
Off, On Schakelt de ‘bright’-optie in of uit.
Uit
De bright-optie is uitgeschakeld.
On
De bright-optie is ingeschakeld voor een lichter en helderder geluid.
* Afhankelijk van de ‘Type’-instelling is deze optie mogelijk niet
beschikbaar.
Gain SW *1
Biedt een keuze uit drie niveaus van vervor-
Low, Middle, High
* De sound van elk Type werd gecreëerd met ‘Middle’ als basisinstelling
voor deze parameter. De normale waarde is dus ‘Middle’.
ming: laag, gemiddeld en hoog. Bij de instel­lingen ‘Low’, ‘Middle’ en ‘High’ neemt de vervorming telkens toe.
Solo Sw *1
Off, On
Druk op [SOLO] voor een geluid dat ge­schikt is voor solo’s.
Solo Level *1
0–100
Regelt het volume als de solofunctie inge­schakeld is.
SP Type (Speaker Type) *1
Zie hieronder Selecteer het type luidspreker.
* Het luidsprekersimulator-effect wordt alleen toegepast als Output Select
op ‘Line/Phones’ is ingesteld.
Off
ORIGINAL
1x8”
1x10”
1X12”
2X12”
Schakelt de luidsprekersimulator uit.
Dit is de ingebouwde luidspreker van de versterker die u met ‘Type’ selecteert.
Dit is een compacte open-back luidspreker­kast met één luidspreker van 8 inch.
Dit is een compacte open-back luidspreker­kast met één luidspreker van 10 inch.
Dit is een compacte open-back luidspreker­kast met één luidspreker van 12 inch.
Dit is een gewone open-back luidsprekerkast met twee luidsprekers van 12 inch.
Parameter/ Bereik
4X10”
4X12”
8X12”
Custom1
Custom2
Verklaring
Dit is een optimale luidsprekerkast voor een grote, ingebouwde versterker met vier luid­sprekers van 10 inch.
Dit is een optimale luidsprekerkast voor een grote, ingebouwde versterker met vier luid­sprekers van 12 inch.
Dit is een dubbele stack van twee kasten, elk met vier luidsprekers van 12 inch.
Aangepaste luidspreker 1
Aangepaste luidspreker 2
Mic Type *1
Zie hieronder
DYN57
DYN421
CND451
CND87
FLAT
Met deze instelling selecteert u het gesimu­leerde microfoontype.
Microfoon met een gewone dynamiek voor instrumenten en zang. Optimaal voor het gebruik met gitaarversterkers.
Dynamische microfoon met een versterkt laag bereik.
Kleine condensormicrofoon voor gebruik met instrumenten.
Condensormicrofoon met een vlakke res­pons.
Simuleert een microfoon met een volmaakt vlakke respons. Produceert een geluids­beeld dat het directe geluid van de luidspre­kers benadert (ter plaatse).
Mic Dis. (Mic Distance) *1
Off Mic, On Mic
Off Mic
Bij deze instelling staat de microfoon verder van de luidspreker.
On Mic
Dit geeft een opstelling waarbij de microfoon meer naar de luidspre­ker is gericht.
Simuleert de afstand tussen de microfoon en luidspreker.
Mic Pos. (Mic Position) *1
Center, 1–10 Simuleert de positie van de microfoon.
Center
Simuleert een situatie waarbij de microfoon in het midden van de luidsprekerconus is opgesteld.
1–10
Simuleert een situatie waarbij de microfoon verder van het midden van de luidsprekerconus is opgesteld.
Mic Level *1
0–100 Regelt het volume van de microfoon.
Direct Level *1
0–100 Regelt het volume van het directe geluid.
*1 U kunt aparte waarden instellen voor kanaal A en kanaal
B.
Hoofdstuk
4
27
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
Types
Type Verklaring
JC CLEAN
JC-120
Warm Clean
Jazz Combo
Full Range
BrightClean
Clean TWIN
Pro Crunch
Tweed
Warm Crunch
Crunch
Blues
Wild Crunch
StackCrunch
VO Drive
VO Lead
VO Clean
MATCH Drive
Fat MATCH
MATCH Lead
BG Lead
BG Drive
BG Rhythm
SmoothDrive
Mild Drive
MS1959 (I)
MS1959 (II)
MS1959 (I+II)
MS HiGain
Power Stack
Dit geeft de sound van de Roland JC-120.
Dit geeft een warme, gepolijste sound.
Deze sound is geschikt voor jazz.
Dit is een sound met een vlakke respons. Goed voor akoestische gitaar.
Een helder, clean geluid.
TW CLEAN
Een model van een Fender Twin Reverb.
Een model van een Fender Pro Reverb.
Een model van een Fender Bassman 4 x 10” Combo.
Dit geeft een warme, knerpende sound.
CRUNCH
Dit is een knerpende sound die een natuur­lijke vervorming kan produceren.
Deze sound is geschikt voor blues.
Dit geeft een knerpende sound met een wil­de distortion.
Dit geeft een knerpende sound met een hoge gain.
COMBO
Een model van de drive sound van een VOX AC-30TB
Een model van de lead sound van een VOX AC-30TB.
Een model van de cleane sound van een VOX AC-30TB.
Een model van de linkeringang van een Matchless D/C-30.
Een model van de sound van een Matchless met aangepaste high gain.
Een model van de rechteringang van een Matchless D/C-30.
BG LEAD
Een model met de lead sound van een MESA/Boogie comboversterker.
Een model van een MESA/Boogie met TRE­BLE SHIFT SW aan.
Een model van het ritmekanaal van een MESA/Boogie.
Dit geeft een zachte ‘drive’ sound.
Dit geeft een warme ‘drive’ sound.
MS STACK
Een model van de ‘Input I’-ingang van een Marshall 1959.
Een model van de ‘Input II’-ingang van een Marshall 1959.
Een model van een Marshall 1959 waarbij Input I en II parallel zijn aangesloten.
Een model van een Marshall met een aange­past, versterkt middenbereik.
Geeft de sound van een stackversterker met ‘active type tone’-schakelingen.
Type Verklaring
R-FIER
Een model van de sound van ‘Channel 1
R-FIER Cln
R-FIER Raw
R-FIER Vnt1
R-FIER Mdn1
R-FIER Vnt2
R-FIER Mdn2
CLEAN Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
Een model van de sound van ‘Channel 2 RAW Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rec­tifier.
Een model van de sound van ‘Channel 2 VINTAGE Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
Een model van de sound van ‘Channel 2 MODERN Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
Een model van de sound van ‘Channel 3 VINTAGE Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
Een model van de sound van ‘Channel 3 MODERN Mode’ op de MESA/Boogie Dual Rectifier.
T-AMP
T-AMP Clean
T-AMP Crunch
T-AMP Lead
Edge Lead
Dit is een model van een Hughes & Kettner Triamp AMP1.
Dit is een model van een Hughes & Kettner Triamp AMP2.
Dit is een model van een Hughes & Kettner Triamp AMP3.
Een scherpe lead sound.
HiGAIN
SLDN
Drive Stack
Lead Stack
Heavy Lead
Een model van een Soldano SLO-100.
Dit geeft een drive sound met een hoge gain.
Dit geeft een lead sound met een hoge gain.
Een krachtige lead sound met extreme ver­vorming.
METAL
5150 Drive
Metal Stack
Metal Lead
Een model van het leadkanaal van een Pea­vey EVH 5150.
Deze drive sound is geschikt voor metal.
Deze lead sound is geschikt voor metal.
CUSTOM
Custom1 Aangepaste versterker 1
Custom2 Aangepaste versterker 2
Custom3 Aangepaste versterker 3
28
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
OVERDRIVE/DISTORTION
Dit effect vervormt het geluid en geeft een lange sustain.
Het biedt dertig types distortion en drie verschillende ‘custom’-instellingen.
Parameter/ Bereik
On/Off
Off, On Schakelt het OD/DS-effect in of uit.
Type
zie ‘Types’ Selecteert het type distortion.
Drive
0–120 Regelt de diepte van de distortion.
Bottom
-50–+50 Regelt de sterkte van de lage frequenties.
Draai naar links voor een sound met afgesneden lage tonen; draai naar rechts (met de klok mee) om de lage tonen te versterken.
Tone
-50–+50 Regelt de toon.
Draai naar links voor een milde en naar rechts voor een scherpere sound.
Effect Level
0–100
Direct Level
0–100 Regelt het volume van het directe geluid.
Types
Type Verklaring
Booster
Blues OD
Crunch
Natural OD
Turbo OD
Fat OD
OD-1
T-Scream
Warm OD
Distortion
Mild DS
Drive DS
Verklaring
Regelt het volume van het overdrive/dis­tortion-geluid.
BOOSTER
Dit is een booster die heel goed met COSM­versterkers werkt.
Dit is de crunch sound van de BOSS BD-2.
Een schitterende crunch sound met een ex­tra vervorming van de versterker.
NATURAL
Dit is een overdrivegeluid dat een natuurlijk klinkende vervorming geeft.
Dit is het high-gain overdrivegeluid van de BOSS OD-2.
Dit is een warm overdrivegeluid.
OD
Dit is de sound van de BOSS OD-1.
Dit is een model van een Ibanez TS-808.
Overdrive met bijzondere middentonen.
DIST
Dit geeft een elementaire, traditionele dis­tortion.
Dit is een distortion met een milde vervor­ming.
Dit geeft een krachtig distortiongeluid.
CLASSIC
Type Verklaring
RAT
GUV DS
DST+
Dit is een model van een Proco RAT.
Dit is een model van een Marshall GUV’ NOR.
Dit is een model van een MXR DISTORTI­ON+.
SOLID
Solid DS
Mid DS
Stack
Dit is een distortiongeluid met een edge-ef­fect.
Dit distortiongeluid heeft versterkte mid­dentonen.
Een vette sound met een extra vervorming van een stackversterker.
MODERN
Modern DS
Power DS
R-MAN
De sound van een grote high-gainverster­ker.
Overdrivegeluid door een stackversterker.
Een model van een ROCKMAN.
METAL
Metal Zone
Heavy Metal
Lead
Dit is de sound van de BOSS MT-2.
Dit geeft een zwaarder distortiongeluid.
Geeft een vervormde sound die een overdri­vegeluid combineert met een diepe distorti­on.
LOUD
Loud
Sharp
Mechanical
Dit is een distortiongeluid met versterkte lage tonen.
Dit is een distortiongeluid met versterkte hoge tonen.
Dit distortiongeluid versterkt de lage en hoge tonen, wat een mechanisch klinkende vervorming geeft.
FUZZ
’60s FUZZ
Oct FUZZ
MUFF FUZZ
Een model van een FUZZFACE.
Dit is een model van een ACETONE FUZZ.
Dit is een model van een Electro-Harmonix Big Muff ¼.
CUSTOM
Custom1 Custom OD/DS 1
Custom2 Custom OD/DS 2
Custom3 Custom OD/DS 3
Hoofdstuk
4
29
Hoofdstuk 4: Effecten en parameters
DELAY
Dit effect voegt aan het directe geluid een vertraagd geluid toe, wat een vollere sound of een speciaal effect geeft.
Parameter/ Bereik
On/Off
Off, On Schakelt het DELAY-effect in of uit.
Type
Zie hieronder Selecteert het type delay.
Single
Een delaygeluid met 0 tot 1800 ms delaytijd.
Pan
Deze delay is specifiek voor stereoweergave. Hiermee verkrijgt u een tap-delay-effect dat de delaytijd verdeelt en over het linker- en rech­terkanaal spreidt.
fig.04-050
Effectniveau
INPUT
Stereo
Het directe geluid wordt via het linkerkanaal weergegeven en het ef­fectgeluid via het rechter.
Dual Series
Deze delay bestaat uit twee aparte delays die serieel aangesloten zijn. De delaytijd heeft telkens een bereik van 0 tot 900 ms.
fig.04-051
Dly1 Dly2
* De FEEDBACK- en LEVEL-knoppen bovenaan op het paneel zijn
beschikbaar voor Dly2.
Dual Parallel
Deze delay bestaat uit twee aparte delays die parallel aangesloten zijn. De delaytijd heeft telkens een bereik van 0 tot 900 ms.
fig.04-052
Dly1
Dly2
* De FEEDBACK- en LEVEL-knoppen bovenaan op het paneel zijn
beschikbaar voor Dly2.
Dual L/R
Dit is een delay met aparte instellingen voor het linker- en rechterka­naal. Delay 1 gaat naar het linkerkanaal, Delay 2 naar het rechter.
fig04-053
Dly1
Dly2
* Hoewel de FEEDBACK- en LEVEL-knoppen bovenaan op het paneel
beschikbaar zijn, verschijnt ‘Dly2’ op het scherm.
Reverse
Produceert een effect waarbij het geluid achterstevoren wordt afge­speeld.
Analog
Dit geeft een mild, analoog delaygeluid. De delaytijd heeft een bereik van 0 tot 1800 ms.
Tape
Dit geeft het kenmerkende geluid van een tape echo. De delaytijd heeft een bereik van 0 tot 1800 ms.
Verklaring
Taptijd
DELAY
Feedback
L
R
Delaytijd
OUTPUT L
OUTPUT R
Parameter/ Bereik
Verklaring
Warp
Dit regelt tegelijk het feedbackniveau en volume van het delaygeluid en produceert een onwerkelijk klinkende delay.
Modulate
Deze delay voegt een leuk, golvend effect aan het geluid toe.
Hold
Tot 2,8 seconden van het geluid wordt opgenomen en herhaaldelijk afgespeeld. U kunt het fragment ook afspelen terwijl u zelf iets an­ders speelt en de twee lagen samen opnemen (overdub). Zo bekomt u wat sound-on-sound wordt genoemd.
Delaytijd
0 ms–1800 ms,
BPM –BPM
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens
Master BPM (p. 51) die voor elke patch is bepaald. Zo krijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde tijd wordt verhoogd, wordt de tijd gesynchroniseerd met twee of vier maal het tijdsduur van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op
PARAMETER [ ] om het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Dit bepaalt de delaytijd.
Tap Time
Regelt de delaytijd van het rechterkanaal. 0%–100% (Type = Pan)
Deze instelling regelt de delaytijd van het R-
kanaal in verhouding tot die van het L-ka-
naal (die als 100% wordt beschouwd).
Feedback
0–100 Regelt de hoeveelheid feedback.
‘Feedback’ betekent dat het delaysignaal terug naar de ingang wordt gestuurd. Een hogere waarde verhoogt het aantal delayherhalingen.
High Cut (high-cutfilter)
700 Hz–11.0 kHz, Flat
U krijgt een zacht effectgeluid door de hoge tonen boven de ingestel­de frequentie af te snijden. Als u ‘Flat’ instelt, staat het high-cutfilter uit of heeft het geen effect.
Dit bepaalt de frequentie waar het high-cut-
filter in werking treedt.
Delay1 Time *1
0 ms–900 ms,
BPM –BPM
* Als u BPM kiest, wordt de waarde van elke parameter ingesteld volgens
Master BPM (p. 51) die voor elke patch is bepaald. Zo krijgt u effectinstellingen die bij het tempo van de song passen (als de ingestelde tijd wordt verhoogd, wordt de tijd gesynchroniseerd met twee of vier maal het tijdsduur van de BPM). Als u BPM instelt, druk dan meermaals op
PARAMETER [ ] om het ‘Master BPM’-scherm weer te geven.
Dit bepaalt de delaytijd van Delay1.
Delay1 Feedback *1
0–100
Een hogere waarde verhoogt het aantal delayherhalingen.
Regelt de hoeveelheid feedback van Delay1.
Delay1 HiCut (Delay 1 high-cutfilter) *1
700 Hz–11.0 kHz, Flat
Als u ‘Flat’ instelt, staat het high-cutfilter uit of heeft het geen effect.
Dit bepaalt de frequentie waar het high-cut-
filter van Delay1 in werking treedt.
Delay1 Level *1
0–120 Regelt het volume van Delay1.
Delay2 Time *1
0 ms–900 ms,
BPM –BPM
Dit bepaalt de delaytijd van Delay2.
30
Loading...
+ 70 hidden pages