De GT-5 heeft alles om op het podium zijn mannetje te staan. Terwijl u speelt kunt u met de pedalen
Patches kiezen en — bijvoorbeeld met het zwelpedaal — veranderen. Daarnaast beschikt u nog over
een reeks praktische functies, bijvoorbeeld de ingebouwde Tuner.
☛ Vervormingseffecten op basis van COSM
technologie
We hebben de GT-5 het beste van twee generaties
“vervorming” meegegeven: de vooruitstrevende
digitale COSM technologie, gecombineerd met de
klassieke analoge BOSS oversturing. Dat levert u
een enorm palet aan overstuurde klanken op.
☛ Professionele kwaliteit
De kwaliteit van de 28 verschillende effecten staat
buiten kijf. Zo hoeft de Reverb niet onder te doen
voor hoogwaardige studio-effecten, biedt de Delay
SOS (Sound-On-Sound) mogelijkheden en laten de
gitaarsynthesizereffecten u kennismaken met
ongehoord expressieve geluiden, die we te danken
hebben aan een nieuw ontwikkelde akoestische
gitaarsimulator en Roland’s HRM techniek uit de
VG-8.
☛ Maak uw eigen vervormingseffect/voorversterker
De instelmogelijkheden zijn zo opgevat dat u als
het ware uw eigen effectapparaat of voorversterker
ontwerpt. Niet de GT-5, maar uw verbeelding stelt
hierbij de grenzen.
☛ Voorgeprogrammeerde instellingen
Om snel even een effectje te maken kunt u — voor
ieder effect in de keten — beroep doen op een reeks
voorgeprogrammeerde instellingen. Dat geeft
onmiddellijk een aannemelijk resultaat. Als u wat
meer tijd hebt, kunt u natuurlijk ook de instellingen
naar uw hand zetten en de uitkomst daarvan
opslaan in een User geheugen.
☛ Voor ieder effect een knop
We hebben ieder effectblok een eigen knop (mét
duidelijke LED) toebedeeld. Deze knoppen maken
het selecteren van effectblokken een kinderspel.
Bovendien weet u, dankzij de LED’s, op ieder
moment welke effecten al dan niet zijn ingeschakeld.
☛ Zwelpedaal en controlepedaal
De functie van het ingebouwde zwelpedaal kunt u
voor iedere Patch apart definiëren. Voor de hand
liggende toepassingen zijn WahWah of volume.
Daarnaast is er nog een controlepedaal met vrij
definieerbare functie.
☛ “Virtueel” zwelpedaal
Deze term is niet zomaar een holle eigentijdse
kreet, maar duidt op een interessante mogelijkheid:
u kunt de waarde van gelijk welke parameter (bijvoorbeeld volume of modulatie) laten sturen door
een functie die de manier nabootst waarop u normaal een zwelpedaal bedient.
☛ Externe MIDI-instrumenten tijdens het spelen aansturen
Alle handelingen die u tijdens het spelen op de
GT-5 uitvoert kunt u in de vorm van programmakeuze- en controlecommando’s via MIDI naar
andere instrumenten zenden.
• Schakel de GT-5 en de overige instrumenten altijd
voordat u ze op elkaar aansluit.
• Sluit het netsnoer van de GT-5 nooit aan op een stopcontact waar andere apparaten, die brom of ruis veroorzaken (b.v. dimmers, motoren enz.) of veel vermogen trekken, op zijn aangesloten.
• Let, bij het aansluiten van het netsnoer op het lichtnet,
op het voltage.
• Plaats geen zware voorwerpen op het netsnoer en zorg
dat er niemand over kan struikelen. Trek, bij het verbreken van de aansluiting op het lichtnet, altijd aan de
stekker zelf en nooit aan het netsnoer om de draden
niet te beschadigen.
• Als u de GT-5 lange tijd niet wenst te gebruiken, verbreekt u best de aansluiting op het lichtnet.
• Het zou kunnen gebeuren dat de GT-5 niet naar behoren werkt wanneer u hem onmiddellijk na uitschakelen
weer inschakelt. Wacht dus telkens een paar seconden
voordat u hem weer inschakelt.
uit
Plaatsing
• Om problemen te vermijden, dient u de GT-5 te beschermen tegen direct zonlicht, hitte, vochtigheid en
stof.
• Plaats de GT-5 niet te dicht in de buurt van een neonlicht, een fluorescerende lamp, een TV-toestel of ander,
gelijkaardig materiaal dat enerzijds ruis door interferentie, en anderzijds allerlei fouten kan veroorzaken.
• Zodra de spanning van de batterij niet meer voldoende
is, beeldt het display onderstaande prompt af:
Laat de batterij dan zo snel mogelijk vervangen.
• Probeer nooit zelf de geheugenbatterij te vervangen.
Laat dit werk over aan de Roland hersteldienst. Denk
eraan dat de data in het interne geheugen kunnen worden gewist. Dat is met name het geval als het geheugen
of een daarmee samenhangend onderdeel wordt hersteld of niet meer werkt.
Andere voorzorgsmaatregelen
• Behandel de GT-5 zachtjes.
• Laat geen voorwerpen (muntstukken, metalen draad
enz.) of vloeistoffen (water, alcohol, sap enz.) in het inwendige terechtkomen.
• Neem contact op met de dichtstbijzijnde Roland hersteldienst voordat u de GT-5 in het buitenland gebruikt.
• Als de GT-5 niet naar behoren werkt, schakel hem dan
onmiddellijk uit en neem contact op met uw dealer of
de Roland hersteldienst.
Onderhoud
• Gebruik, voor het reinigen van het instrument, enkel
een zachte, droge of lichtjes bevochtigde doek. Om
hardnekkig vuil te verwijderen, gebruikt u een neutraal
reinigingsmiddel. Wrijf de GT-5 daarna droog met een
zachte doek.
• Gebruik nooit oplosmiddelen zoals bv. verfverdunners
want deze kunnen de behuizing beschadigen.
Geheugenbatterij
• Dit apparaat is uitgerust met een batterij die ervoor
zorgt dat de opgeslagen data ook na uitschakelen niet
gewist worden. De levensduur van deze batterij bedraagt ongeveer 5 jaar. Het zou iets langer kunnen zijn,
maar het verdient aanbeveling de batterij om de 5 jaar
te laten vervangen.
6
Voorzieningen op de panelen
3.
3.1 Frontpaneel
OVERLOAD indicator
Display
OUTPUT regelaar
VALUE regelaar
Voorzieningen op de panelen,
BANK pedaalZwelpedaal
OVERLOAD
(
INPUT
FEEDBACKER
/SLOW GEAR
)
MODDELAY CHORUS
1 HARMONIST
2 FLANGER
3 PHASER
POWER
GROUP BANK
COMP/LM
WAHLOOP OD/DS PREAMP SP SIMEQ
TREMOLO
REVERB MASTER
/PAN
4 SUB EQUALIZER
7 RING MODULATOR
8 VIBRATO
9 AC GUITAR SIM
10 GUITAR SYNTH
5 SHORT DELAY
6 HUMANIZER
Nummerpedalen(1 – 5
Effect keuzeknoppen
1 MASTER LEVEL
2 NOISE SUPPRESSOR
MIDI
PEDAL
/ASSIGN
INOUT
3 FOOT VOLUME
4 EFFECT CHAIN
NAME
)
EXP PEDAL
/CONTROL
PARAMETER
JUMP
EXITWRITE
MANUAL GROUP
RETURN12
LOOP
VALUE
OUTPUT
UTILITY
TUNER/BYPASS
DELINSCAPS
EXIT knop
PARAMETER knoppen
)
L(MONO
PHONESSEND
OUTPUT
1 GLOBAL
2 METER
3 SYSTEM
4 MIDI
5 HR SCALE
6 OD/DS CUSTOMIZE
7 PREAMP CUSTOMIZE
Controlepedaal
WRITE knop
INPUT
UTILITY knop
INPUTVOLUMER
FEEDBACKER
/SLOW GEAR
COMP/LM
MODDELAY CHORUS
1 HARMONIST
4 SUB EQUALIZER
2 FLANGER
5 SHORT DELAY
3 PHASER
6 HUMANIZER
Opmerking:
OVERLOAD
(
)
INPUT
De namen van knoppen worden in deze handleiding tussen vierkante haken [ ] afgebeeld. Bij voorbeeld:
“Druk op de [WRITE] knop”.
WAHLOOP OD/DS PREAMP SP SIMEQ
TREMOLO
/PAN REVERB MASTER
7 RING MODULATOR
8 VIBRATO
9 AC GUITAR SIM
10 GUITAR SYNTH
1 MASTER LEVEL
2 NOISE SUPPRESSOR
PEDAL
/ASSIGN NAME
3 FOOT VOLUME
4 EFFECT CHAIN
PARAMETER
JUMP
EXITWRITE
MANUAL GROUP
DELINSCAPS
TUNER/BYPASS knop
GROUP knop
MANUAL knop
UTILITY
TUNER/BYPASS
1 GLOBAL
2 METER
3 SYSTEM
4 MIDI
5 HR SCALE
6 OD/DS CUSTOMIZE
7 PREAMP CUSTOMIZE
7
GT-5
Handleiding
3.2 Achterpaneel
Expression Pedal / Control 1 ingang
Opmerking:
CTL ingangen.
INPUT connector
INPUT VOLUME regelaar
INPUT
INPUT
VOLUME
MAX MIN
THIS DEVICE COMPLIES WITH PART 15 OF THE FCC RULES. OPERATION IS SUBJECT TO THE FOLLOWING TWO CONDITIONS: (1) THIS DEVICE MAY NOT CAUSE HARMFUL
INTERFERENCE, AND (2) THIS DEVICE MUST ACCEPT ANY INTERFERENCE RECEIVED, INCLUDING INTERFERENCE THATMAY CAUSE UNDESIRED OPERATION.
OUTPUT
R
L(MONO)PHONESSEND
LOOP
RETURN ingang
Expression Pedal / Control 2 ingang
MIDI connectors (IN,OUT
EXP PEDAL
/CONTROL
RETURN
12IN
MIDI
OUTPOWER
WARNING:
TO REDUCE THE RISK OF FIRE OR ELECTRIC
SHOCK, DO NOT EXPOSE THIS APPLIANCE TO RAIN OR MOISTURE.
POWER schakelaar
)
CAUTION
RISK OF ELECTRIC SHOCK
DO NOT OPEN
ON
OFF
ATTENTION:
RISQUE DE CHOC ELECTRIQUE
NE PAS OUVRIR
SEND uitgang
HEADPHONES uitgang
OUTPUT connectors L(MONO)/R
In de rest van deze handleiding noemen we de Expression Pedal/Control ingangen 1 en 2 gewoon de EXP/
8
4.
Aan de slag, Aansluiten
Aan de slag
4.1 Aansluiten
Sluit de GT-5 aan zoals op de onderstaande tekeningen is aangegeven. Kies het aansluitvoorbeeld
dat het best overeenkomt met uw gebruikssituatie.
Voordat u aansluitingen maakt moet u het volume
van uw mixer/versterker op het minimum zetten en
alle apparaten in uw systeem uitschakelen. Zo
voorkomt u schade aan uw luidsprekers.
Eens u alle apparaten hebt aangesloten en ingeschakeld, mag u op de versterker een aangenaam
luistervolume instellen.
Als u gebruik maakt van een mono-versterker,
moet u enkel de L(MONO) uitgang aansluiten.
Als zwelpedaal (Expression Pedal) kunt u een Boss
FV-300L + PCS-33 (Roland) of een EV-5 (Roland)
gebruiken.
Mogelijkheid 1: GT-5 op gitaaringang
Vereist ook een aantal instellingen (zie blz. 10):
Gt.Amp (Combo); Gt.Amp (Stack)
Mogelijkheid 2: GT-5 als voorversterker en
gebruik van een eindtrap
Your Setting: Power Amp (Combo); Power Amp
(Stack)
INPUT
OUTPUT R
eindversterker
luidspreker
OUTPUT
L(MONO
MAIN IN
of
RETURN
gitaarversterker
)
eindversterker
luidspreker
MAIN IN
of
RETURN
gitaarversterker
versterkertop
luidspreker
INPUT
OUTPUT R
gitaarversterker
OUTPUT
)
L(MONO
GUITAR INGUITAR INGUITAR INGUITAR IN
versterkertop
luidspreker
gitaarversterker
Mogelijkheid 3: GT-5 in de effectlus van de
gitaarversterker
Your Setting? (zie blz. 10): Gt.Amp (Combo)
INPUT
OUTPUT
L(MONO
Opmerking:
CTL ingang en zet de volumeregelaar op het pedaal in
de “MIN” positie.
SENDRETURN
)
INSEND
RETURN
gitaarversterker
Sluit het zwelpedaal aan op een EXP/
9
GT-5
Handleiding
Opmerking: Zet de polariteitsschakelaar van een FS-
5U/5L voetschakelaar (los verkrijgbaar), die u op een
EXP/CTL ingang aansluit, in de stand die in de onderstaande afbeelding te zien is.
Polariteitsschakelaar
4.2 Inschakelen
Eens u alles hebt aangesloten, mag u de apparaten
in uw systeem inschakelen, in de volgorde die we
hieronder aangeven. Respecteer deze volgorde,
anders riskeert u schade aan uw luidsprekers of aan
andere apparaten.
GT-5 →extern effectapparaat →(gitaar)versterker
Na het inschakelen van de GT-5 krijgt u het volgende display te zien. Enkele seconden later is de
GT-5 klaar voor gebruik. Als u dit display ziet weet
u dat de GT-5 zich in de “Play mode” bevindt.
GROUP BANK
Ingangsniveau aanpassen
Met de INPUT VOLUME regelaar past u de
ingangsgevoeligheid van de GT-5 aan op het toegeleverde signaal.
EXP PEDAL
INPUT
INPUT
THIS DEVICE COMPLIES WITH PART 15 OF THE FCC RULES. OPERATION IS SUBJECT TO THE FOLLOWING TWO CONDITIONS: (1) THIS DEVICE MAY NOT CAUSE HARMFUL
INTERFERENCE, AND (2) THIS DEVICE MUST ACCEPT ANY INTERFERENCE RECEIVED, INCLUDING INTERFERENCE THAT MAY CAUSE UNDESIRED OPERATION.
VOLUME
MAX MIN
OUTPUT
R
L(MONO)PHONES SEND
/CONTROL
LOOP
12
RETURN
(1) Produceer op uw gitaar het hardste volume dat
u tijdens het spelen zult gebruiken.
(2) Stel de regelaar zo in dat de OVERLOAD indi-
cator slechts sporadisch oplicht.
Opmerking:
Als de OVERLOAD indicator oplicht
weet u dat u nog 6 dB van de oversturingsgrens (het
punt waarop het signaal begint te vervormen) bent
verwijderd.
Opmerking:
Zorg dat de indicator niet voortdurend
oplicht, want dan doet u afbreuk aan de overigens uitstekende geluidskwaliteit van de GT-5.
Uitgangsniveau aanpassen
Met de OUTPUT regelaar past u het uitgangsvolume van de GT-5 aan op de rest van uw installatie.
Opmerking:
Het volume van de mengtafel/versterker
mag u omhoogregelen nadat u alle apparaten hebt
ingeschakeld.
Opmerking:
Bij het inschakelen wordt steeds het
laatstgekozen Patch nummer opnieuw gekozen.
Opmerking:
De GT-5 is uitgerust met een beveiligingscircuit. Vandaar dat u slechts enkele seconden
na het inschakelen normaal met de GT-5 kunt werken.
10
GT-5 aanpassen op andere apparatuur
De GT-5 heeft een parameter aan boord waarmee u
hem kunt aanpassen op het soort externe versterking dat u gebruikt.
(1) Druk op [UTILITY].
De indicator op de knop licht op en u komt in het
Global scherm terecht, waarvan u een moment later
de eerste parameter te zien krijgt.
Aan de slag, Effecten kiezen
…even later,
(2) Kies met de VALUE regelaar het soort apparaat
dat u op de OUTPUT connectors hebt aangesloten.
Gt.Amp
(Combo)
Gt.Amp
(Stack)
Power
Amp
(Combo)
Power
Amp
(Stack)
LineAls u rechtstreeks aansluit op een mengtafel of
Als u gebruik maakt van de gitaaringang van een
combo-versterker (d.w.z. versterker en luidspreker
die in dezelfde behuizing zitten).
Als u gebruik maakt van de gitaaringang van een
versterkertoren (d.w.z. versterker en luidspreker die
in aparte behuizingen zitten).
Als u gebruik maakt van de RETURN of MAIN IN van
een combo-versterker.
Als u gebruik maakt van een aparte eindversterker
en luidspreker, of van de RETURN of MAIN IN van
een versterkertoren.
meersporenrecorder. Kies deze instelling ook wanneer u met een hoofdtelefoon afluistert.
(3) Druk op [EXIT] om de procedure af te sluiten.
<
USER GROEP 1
BANK
124
1
2
3
4
NUMMER
<
PRESET GROEP 1
BANK
124
1
2
3
4
NUMMER
>
355124
355124
<
USER GROEP 4
t/m
NUMMER
>
<
PRESET GROEP 6
t/m
NUMMER
>
BANK
355
1
2
3
4
>
BANK
355
1
2
3
4
User groepen (1~4)
In groep 1 en 2 kunt u effecten opslaan die u zelf
maakt. Vandaar heten deze groepen User groepen
(die User bent u uiteraard). De Patches in deze
groep noemen we User Patches.
Opmerking:
we de User groepen aan als “UG1~UG4”.
In de rest van deze handleiding duiden
GROUP BANK
4.3 Effecten kiezen
Wat is een Patch?
Een Patch op de GT-5 is een verzameling instellin-
gen die verband houden met de klank van de individuele effecten en met de manier waarop ze worden gecombineerd.
Er zitten 250 van die Patches in de GT-5. De nummering van de Patches berust op een systeem van
groepen (Groups), banken (Banks) en nummers,
zoals blijkt uit de onderstaande afbeelding.
Preset groepen (1~6)
De Patches die deel uitmaken van deze groepen
werden in de fabriek geprogrammeerd. We noemen
ze Preset Patches. De inhoud van deze Patches
kunt u niet wijzigen, maar u kunt wel een Preset
Patch editen en hem opslaan als een User Patch.
Opmerking:
we de Preset groepen aan als “PG1~PG6”.
Opmerking: Als u een Preset Patch kiest, wordt de
afbeelding van groep en bank in het display geïnverteerd.
In de rest van deze handleiding duiden
GROUP BANK
11
GT-5
Handleiding
Patches kiezen
Een Patch kiest u door de gewenste groep
(UG1~UG4, PG1~PG6), bank (1~5) en het
gewenste nummer (1~5) te selecteren.
De GT-5 geeft de gekozen groep en bank als volgt
aan:
Groep
Bank
GROUP BANK
GROUP BANK
Nummer
Opmerking:
nummer specifieert. Zolang u enkel een groep of bank
specifieert, wordt er dus nog niets gekozen. Wilt u dat
dit wel gebeurt, maak dan de relevante instelling voor
de System Function parameter (zie blz. 31). Deze
parameter kunt u ook zo instellen dat u Patches kiest
met de VALUE regelaar.
Enkel het nummer kiezen
Een Patch wordt pas gekozen als u het
1
Bank kiezen
1
2,3
(1) Druk op het BANK pedaal.
Het banknummer in het display begint te knipperen.
GROUP BANK
knippert
Opmerking:
drukken kunt u de bankkeuze nog annuleren.
(2) Specifieer de Bank van de Patch die u wilt
gebruiken door op het overeenkomstige nummerpedaal te drukken.
Het banknummer in het display wordt vervangen
door het nummer dat u indrukt. Dit nummer wordt
“normaal” (niet knipperend) afgebeeld. Nu begint
de indicator te knipperen van het nummerpedaal
dat u had ingedrukt voordat u op het BANK pedaal
drukte. Daarmee wordt aangegeven dat u nu het
nummer van de gewenste Patch kunt specifiëren.
(want die nieuwe Patch hebt u nog steeds niet gekozen).
Door nogmaals op het BANK pedaal te
GROUP BANK
(1) Kies het nummer van de gewenste Patch door
op het overeenkomstige nummerpedaal te drukken.
De indicator van het ingedrukte pedaal licht op en
de nieuwe Patch wordt gekozen.
12
Opmerking:
U kunt de bankkeuze nog annuleren
door tweemaal op het BANK pedaal te drukken. Om
een nieuwe bank te kiezen begint u opnieuw vanaf
stap 1.
(3) Specifieer het nummer van de Patch die u wilt
gebruiken door op het overeenkomstige nummerpedaal te drukken.
Aan de slag, Tuner/Bypass
De indicator van het pedaal waarop u hebt gedrukt
licht op om aan te geven dat de betreffende Patch
nu is geselecteerd.
Groep kiezen
1
2
(1) Telkens als u op [GROUP] drukt kiest u de vol-
gende bank, in de onderstaande volgorde:
User Groep1
Over het display
In de Play pagina van het display vindt u de volgende informatie:
GROUP BANK
Groep
Bank
naam
volumemeter
Indicators op de effectknoppen
OR
SPEAKER SIMULA
PREAMP
OVERDRIVE / DIST
LOOP
WAH
COMPRESSOR / LIMITER
FEEDBACKER / SLOW GEAR
FEEDBACKER
/SLOW GEAR
COMP/LM
WAHLOOPOD/DS PREAMP SP SIMEQ
TION
EQUALIZER
OR
T
User Groep4
Preset Groep1
Preset Groep6
Zodra u een groep hebt gekozen, begint de indicator van het nummerpedaal te knipperen dat u had
ingedrukt voordat u op [GROUP] drukte. Daarmee
wordt aangegeven dat u nu het nummer van de
gewenste Patch kunt specifiëren. (Want die nieuwe
Patch hebt u nog steeds niet gekozen).
(2) Specifieer het nummer van de Patch die u wilt
gebruiken door op het overeenkomstige nummerpedaal te drukken.
De indicator van het pedaal waarop u hebt gedrukt
licht op om aan te geven dat de betreffende Patch
nu is geselecteerd.
Groep kiezen met de VALUE regelaar
U kunt ook een groep kiezen door aan de VALUE
regelaar te draaien terwijl u de [GROUP] knop
ingedrukt houdt.
MODDELAY CHORUS
DELAY
TION
CHORUS
MODULA
TREMOLO
/PAN REVERB MASTER
TREMOLO / P
REVERB
AN
PEDAL
/ASSIGN NAME
Aan de indicators op de effectknoppen kunt u zien
welke effect voor iedere Patch zijn in- of uitgeschakeld.
4.4 Tuner/Bypass
Aan boord van de GT-5 bevindt zich een ingebouwde chromatische Tuner. Als u deze inschakelt, zet u automatisch de GT-5 in “Bypass” (zodat
enkel het directe, onbewerkte signaal naar de uitgang wordt gestuurd).
De Tuner beeldt niet enkel nootnamen af, maar ook
de namen van snaren. Bovendien biedt hij “(dubbele) mol-stemming” en een parameter om het uitgangsvolume tijdens het stemmen aan te passen.
13
GT-5
Handleiding
Tuner/Bypass inschakelen
Tuner in- en uitschakelen vanaf het
frontpaneel
Druk op de [TUNER/BYPASS] knop om de tuner
in en uit te schakelen. De tuner is ingeschakeld
wanneer de indicator op de knop brandt.
Tuner in- en uitschakelen met het CTL
(controlepedaal)
nootnaam
stemindicators
Stemindicators
Deze indicators geven aan hoeveel de gespeelde
noot afwijkt van zijn juiste toonhoogte. Is de afwijking groter dan ±50 cents, dan gaat de tuner er van
uit dat u een andere noot speelt, en ziet u een andere
nootnaam in het display verschijnen. De stemindicators geven dan de afwijking ten opzichte van die
nootnaam aan.
Stemmen doet u door aan de stemsleutel van de
gitaarsnaar te draaien tot enkel de middenste indicator oplicht.
te hoog
Met iedere druk op het controlepedaal schakelt u de
Tuner afwisselend in of uit. Als de functie is ingeschakeld lichten de indicators van het controlepedaal en de Tuner/Bypass knop op.
Voorwaarde om deze functie met het controlepedaal te kunnen bedienen is wel dat u de volgende
instellingen maakt (zie blz. 21):
<Quick instelling>
CTL PEDAL: On; P8= TUNER ON
<Manual instelling>
CTL PEDAL: On
CTL PEDAL Target: TUNER On/Off
CTL PEDAL Target Min: Off
CTL PEDAL Target Max: On
CTL PEDAL Source Mode: Toggle
Display geeft de toonhoogte aan
Tuner display
In de bovenste regel van het tuner display ziet u de
naam van de noot die u op dit moment speelt, terwijl de indicators in de onderste regel aangeven of
die noot te hoog of te laag is gestemd.
juist gestemd
te laag
Die stemindicators in het display zijn natuurlijk
wel fraai, maar op een podium gaat u er waarschijnlijk niets aan hebben, omdat u te ver van de GT-5
staat. Vandaar dat de informatie van de stemindicators ook te zien is op de indicators van het frontpaneel.
centrale indicator
FEEDBACKER
COMP/LM
/SLOW GEAR
MODDELAY CHORUS
te laagte hoog
WAHLOOPOD/DS PREAMP SP SIMEQ
TREMOLO
/PANREVERB MASTER
PEDAL
/ASSIGN NAME
Werkwijze bij het stemmen
(1) Sla de snaar aan die u wilt stemmen (speel om te
stemmen steeds op “open snaren”, met andere
woorden: druk geen frets in).
14
Aan de slag, Tuner/Bypass
Het display beeldt de nootnaam af die het dichtst in
de buurt ligt van de toonhoogte van de snaar die u
hebt aangeslagen.
Opmerking:
een snaar zuiver aanslaat en geen andere snaren tegelijk aanslaat.
De Tuner werkt enkel betrouwbaar als u
(2) Draai aan de stemsleutel tot het display de juiste
nootnaam afbeeldt.
6de
5de
4de
3de
2de
snaar
snaar
snaar
snaar
GitaarEADGBE
snaar
1ste
snaar
(3) Draai nu aan de stemsleutel tot enkel de mid-
denste stemindicator oplicht.
(4) Herhaal stap 1~3 om de overige snaren te stem-
men.
Opmerking:
wat moeilijker te stemmen, want één snaar stemmen
heeft meestal tot gevolg dat de andere snaren plots
vals staan. Bij dergelijke gitaren kunt u beter eerst alle
snaren ongeveer juist stemmen (zodat de juiste nootnaam wordt afgebeeld) en ze vervolgens individueel
fijnstemmen.
Gitaren met een vibratohendel zijn vaak
(5) Druk nu op [EXIT] of op [TUNER/BYPASS]
om terug te keren naar de Play pagina.
Referentietoonhoogte (Tuner Pitch;
435~445Hz)
Met “referentietoonhoogte” bedoelen we de toonhoogte van de noot A4 (de middenste A op een piano). Deze noot wordt over het algemeen gebruikt
als uitgangspunt om andere noten op te stemmen.
De frequentie van deze referentienoot kunt u op de
GT-5 instellen tussen 435~455 Hz.
Opmerking:
toonhoogte ingesteld op 440 Hz.
Vanuit de fabriek staat de referentie-
Afbeelden van snaarnamen (Tuner String
Display; Off, On, On(), On ())
Tuner parameters
De Tuner biedt nog een aantal opties die u naar uw
eigen voorkeur kunt instellen: de referentietoonhoogte, al dan niet afbeelden van snaarnamen en
het volume tijdens het stemmen.
Deze parameters kunt u als volgt instellen:
3
2
(5)
(1) Druk op [TUNER/BYPASS].
(2) Kies met PARAMETER [√][®] het item dat u
wilt instellen.
(3) Stel met de VALUE regelaar de gewenste waar-
de in.
(4) Herhaal stap 2 en 3 als u nog andere parameters
wilt wijzigen.
1,5
Met deze parameter kiest u of het display al dan
niet snaarnamen afbeeldt. Verder kunt u nog kiezen
tussen normale, mol- of dubbele mol-stemming.
Snaarnamen
De GT-5 weet welke de normale toonhoogte van
elk snaarnummer is. Het nummer dat in de bovenste regel van het display wordt afgebeeld slaat op
de snaar, terwijl de nootnaam linksonder in het display duidt op de toonhoogte (geen frets ingedrukt)
van die snaar. Vooral als u nieuwe snaren wisselt
gebruikt, is het handig om u aan de snaarnummers
te oriënteren: u legt een nieuwe snaar op en zorgt
dat de GT-5 het overeenkomstige snaarnummer
afbeeldt. Vervolgens blijft u aan de stemsleutel
draaien tot enkel de middenste stemindicator
oplicht. U hebt dan automatisch op de juiste noot
gestemd, want de GT-5 weet welke noot bij elk
snaarnummer hoort.
(Dubbele) mol-stemming
Bij “Bemol-stemming” en “dubbel bemol-stemming” stemt u de gitaar een halve of een hele toon
lager dan normaal.
De GT-5 knapt daarbij het “vuile werk” voor u op:
u kunt namelijk op dezelfde nootnamen stemmen
als bij een normale stemming, alleen licht de centrale stemindicator nu op wanneer u op een perfecte
halve (respectievelijk hele) toon onder de afgebeelde nootnaam terechtkomt. Als u een mol-stemming
wilt gebruiken, moet u de GT-5 daar natuurlijk wel
15
GT-5
Handleiding
even van op de hoogte brengen. Daarvoor dienen
de opties van de Tuner String Display parameter:
OffEr worden geen snaarnamen afgebeeld.
OnDe snaarnamen worden afgebeeld en de Tuner stemt op
On ()De snaarnamen worden afgebeeld en de tuner stemt
On ()De snaarnamen worden afgebeeld en de tuner stemt
“normale” toonhoogtes.
een halve toon lager.
een hele toon lager.
Het display ziet er bij de laatste drie opties als volgt
uit:
nootnaam
niets afgebeeld : normale stemming
snaarnaam
stemindicators
: bemol-stemming
: dubbele bemol-stemming
Als de toonhoogte meer dan 50 cents onder de correcte toonhoogte zit, dan wordt het (normaal
“lege”) driehoekje linksonder in het scherm zwart
(®). Bevindt de toonhoogte zich op minder dan -/
+50 cents van de correcte toonhoogte, dan wordt de
afwijking aangegeven door de stemindicators. Het
driehoekje wordt dan weer wit (s).
Volume in de Tuner/Bypass mode (Mute,
Bypass)
Hiermee bepaalt u het volume waarmee het gitaargeluid tijdens het stemmen (en dus in Bypass) naar
de uitgangen van de GT-5 wordt gestuurd.
MuteEr wordt helemaal geen geluid naar de uitgang
BypassHet ingangssignaal wordt direct naar de uitgang
Opmerking:
“Bypass” geselecteerd.
Opmerking: Als u de optie “Bypass” hebt geselec-
teerd en de Tuner/Bypass mode hebt ingeschakeld
kunt u het volume van het directe geluid regelen met
het zwelpedaal.
gestuurd.
gestuurd.
Vanuit de fabriek is voor deze optie
Opmerking:
Vergeet niet enkel open snaren aan te
slaan tijdens het stemmen. Speel ook geen flageoletten, want daarmee maakt u het de GT-5 moeilijk om
de toonhoogte juist te analyseren.
Opmerking: Vanuit de fabriek staat de String Name
Display parameter op “Off” ingesteld.
16
Instellingen wijzigen, Tuner/Bypass
Instellingen wijzigen
5.
Wat zit er eigenlijk in een Patch geheugen? Verschillende dingen: de volgorde van de effectblokken en de instellingen van de individuele effectblokken. In dit hoofdstuk tonen we hoe u de inhoud van een Patch nummer kunt
wijzigen om uw eigen effecten te maken. Daarna leert u deze eigen creaties bewaren, zodat u ze later opnieuw
kunt gebruiken.
Inhoud van een Patch
Voor alle duidelijkheid sommen we hier eerst even
de “componenten” op waaruit een Patch bestaat:
(1) Aansluitvolgorde van de effectblokken
(2) Aan/uit status van ieder effectblok
U hoeft natuurlijk niet steeds alle effecten te
gebruiken, u kunt bepaalde effecten ook gewoon
uitschakelen.
(3) Instellingen voor de individuele effectblokken
Ieder effectblok is opgebouwd uit een aantal parameters (variabele instellingen). Door deze te wijzi-
gen bepaalt u de klank van het effect.
(4) Uitgangsvolume
(5) Instellingen voor het zwelpedaal
(6) Instellingen voor het controlepedaal
(7) Toewijzing van stuurbronnen
U kunt speelhulpen en dergelijke van externe
instrumenten gebruiken om parameters van de
GT-5 aan te sturen. Voor iedere Patch kunt u acht
stuurbronnen toewijzen.
(8) Patch naam
Iedere Patch kunt u een naam geven, zodat u achteraf tenminste een idee hebt van wat u te horen
gaat krijgen.
•Stel de parameters van de effectblokken in (zie
blz. 21).
•Wijs de gewenste functies toe aan het zwelpedaal
en het controlepedaal (zie blz. 21).
(4) Geef het nieuwe effect een naam (zie blz. 27).
(5) Bewaar het nieuwe effect (zie blz. 28).
Stap (5) mag u niet vergeten, aangezien de instellingen die u wijzigt in een tijdelijk buffergeheugen
terechtkomen. Dit geheugen wordt gewist zodra u
een andere Patch kiest of de GT-5 uitschakelt. Om
uw nieuwe effect te bewaren, moet u het opslaan
onder een User Patch nummer (zie blz. 28).
Werkwijze bij het editen
(1) Kies een Patch waarvan de klank dicht in de
buurt komt bij het effect dat u wilt creëren.
(2) Kopieer de inhoud van die Patch naar een
(User!) Patch nummer dat u niet meer denkt
nodig te hebben.
Opmerking:
gaan dat u de originele Patch (uit stap 1) niet wilt verliezen. Mag die Patch wél verdwijnen, sla dan stap 2
over (u overschrijft dan de originele Patch met de
gewijzigde versie).
(3) Wijzig de inhoud van de geselecteerde Patch.
Daarbij volgt u normaal de onderstaande stappen:
•Kies de gewenste aansluitvolgorde van de effectblokken (zie blz. 20).
•Schakel de effectblokken in of uit (zie blz. 19).
Stap 2 staat hier omdat we er van uit-
17
GT-5
Handleiding
5.1 Patch kopiëren
Eerst gaan we de inhoud van de Patch, die we willen wijzigen, kopiëren naar het geheugennummer
waarop we uiteindelijk de gewijzigde versie willen
plaatsen. U kunt de “Copy” functie natuurlijk ook
gebruiken om een effect te kopiëren naar een
geheugennummer dat u beter uitkomt (bijvoorbeeld om de effecten die u in eenzelfde stuk
gebruikt in opeenvolgende nummers te plaatsen).
1,31,32,4
1,3
(1) Kies (op de Play pagina) de Patch die u wilt
kopiëren.
(2) Druk op [WRITE].
Dit brengt u naar het Copy pagina.
5.2 Effecten instellen
U programmeert uw effecten waarschijnlijk één
voor één (m.a.w. u werkt telkens één effect af voordat u aan het volgende begint). De GT-5 werkt ook
zo, maar biedt daarnaast een alternatieve, snellere
werkwijze: Quick Setting. Het komt erop neer dat u
voor ieder effectblok kiest uit een reeks voorgeprogrammeerde instellingen en op die manier nieuwe
effecten te maakt.
Opmerking:
effectblokken en parameters (en hun afkortingen in
het display) verwijzen we u naar “Overzicht van de
parameters” op blz. 35.
Het combineren van de voorgeprogrammeerde
instellingen van verschillende effectblokken vormt
de snelste manier om een nieuw effect te maken.
Die voorgeprogrammeerde instellingen kunnen
zowel Preset (in de fabriek ingesteld) als User
(door uzelf ingesteld) zijn. Hebt u bijvoorbeeld een
te gekke instelling voor het Distortion effectblok
gevonden, dan kunt u daar een User-instelling van
maken. Op die manier kunt u deze instelling in verschillende Patches laten terugkomen.
Voor een gedetailleerd overzicht van
(3) Kies het Patch nummer dat de kopie moet
bevatten.
Patches kiezen hebt u reeds geleerd op blz. 11.
Desgewenst kunt u de keuze ook maken met de
VALUE regelaar. De geselecteerde Patch wordt in
het display afgebeeld.
(4) Druk op [WRITE] om de instellingen te kopië-
ren.
U keert terug naar de Play pagina en u komt terecht
op het Patch nummer waarnaar u hebt gekopieerd.
Opmerking:
[EXIT]. U keert dan terug naar de Play pagina.
Om de operatie te annuleren drukt u op
312
(1) Kies met de effectknoppen het effect dat u wilt
wijzigen.
Het display beeldt de parameters af van het geselecteerde effect.
Opmerking:
kens voor elk effect de laatste parameter af die u hebt
geëdit.
(2) Ga met de PARAMETER [√] knop naar de eer-
ste parameter.
Tijdens het editen beeldt het display tel-
18
Instellingen wijzigen, Effecten instellen
(3) Stel met de VALUE regelaar de gewenste waar-
de voor deze parameter in.
Door aan de VALUE regelaar te draaien kiest u
achtereenvolgens de volgende opties:
Effect aan
Effect uit
User instelling1
User instelling5
Preset instelling5
(4) Herhaal stap 1~3 tot u alle parameters hebt
ingesteld.
(5) Zodra u een keuze hebt gemaakt…
…stelt u nog andere parameters in, of
…slaat u de gemaakte instellingen op (zie blz. 28).
Instellingen bewaren als een User instelling
Voor ieder effectblok kunt u tot 5 verschillende
instellingen als een User instelling wegschrijven.
Op die manier kunt u vaak gebruikte instellingen
binnen handbereik houden en in verschillende
Patches gebruiken. Hieronder tonen we hoe u zo’n
instelling kunt wegschrijven.
Opmerking:
zich kunt u niet wijzigen. U kunt wel de parameters
van het betreffende effectblok binnen de context van
een Patch wijzigen, of de gewijzigde instellingen
opslaan als een User instelling.
De inhoud van een Preset instelling op
31
3
2,4
Het display beeldt de naam af van de User instelling die nu onder het betreffende nummer zit.
Opmerking:
procedure te annuleren. U keert dan terug naar de toestand van stap (1).
U kunt nog op [EXIT] drukken om de
(4) Geef de User instelling een naam. Plaats de cur-
sor met de PARAMETER [√][®] knoppen op
het karakter dat u wilt wijzigen en kies met de
VALUE regelaar het gewenste karakter.
Opmerking:
gebruiken:
CAPSHiermee kiest u tussen hoofdletters en kleine letters.
INSHiermee voegt u op de plaats van de cursor een spatie in
DELHiermee wist u het karakter op de cursorpositie en ver-
U kunt hierbij de volgende functies
en verschuift u de volgende letters naar rechts.
schuift u de volgende letters naar links.
(5) Druk op [WRITE].
De instellingen van het effect worden, met de naam
die u eraan hebt gegeven, opgeslagen in de User
instelling die u in stap (2) hebt geselecteerd.
Effecten maken door individuele
parameters te editen
Dit is de “traditionele” methode om een effect te
programmeren, die u misschien reeds kent van
andere effectprocessors. “Traditioneel” neemt echter niet weg dat de GT-5 op dit vlak doorgaans
meer flexibiliteit biedt dan zijn soortgenoten. Zo
kunt u niet alleen de parameters van de effectblokken instellen, maar staat het u ook vrij om hun aansluitvolgorde te bepalen.
Opmerking:
onderstaande manier programmeert achteraf nog eens
volgens de “Quick” methode te lijf te gaan.
Niets belet u om een effect dat u op de
2
(1) Kies met de effectknoppen het effect dat u wilt
wijzigen.
Het display beeldt de parameters af van het geselecteerde effect.
(3) Houd het pedaal ingedrukt van het nummer
waar u de instelling wilt opslaan (1~5) en druk
op [WRITE].
Effectblokken in- en uitschakelen
Effecten die u niet gebruikt kunt u uitschakelen.
Dat doet u door in het effectkeuze-blok op de knop
van het betreffende effect te drukken (de indicator
dooft). De indicators van deze knoppen geven
steeds uitsluitsel over de aan/uit status van de
effectblokken.
19
GT-5
Handleiding
Aansluitvolgorde kiezen
We gaan nu kiezen in welke volgorde we de effectblokken willen aansluiten.
1,2
(1) Druk op de effectknop van het effectblok dat u
in of uit wilt schakelen.
De instellingen van het geselecteerde blok verschijnen in het display.
TION
OR
SPEAKER SIMULA
PREAMP
OVERDRIVE / DIST
LOOP
WAH
COMPRESSOR / LIMITER
FEEDBACKER / SLOW GEAR
FEEDBACKER
/SLOW GEAR
COMP/LM
WAHLOOP OD/DS PREAMP SP SIMEQ
MOD DELAY CHORUS
MODULA
DELAY
CHORUS
TION
TREMOLO
/PAN REVERB MASTER
TREMOLO / P
REVERB
AN
PEDAL
/ASSIGN NAME
(2) Druk nogmaals op dezelfde effectknop om het
effectblok in of uit te schakelen. U kunt het
effect ook in- of uitschakelen door aan de VALUE regelaar te draaien.
Opmerking:
De naam van het effect dat u hebt uitge-
schakeld knippert in het display.
(3) Herhaal stap 1 en 2 om andere effectblokken in
of uit te schakelen.
(4) Zodra u een keuze hebt gemaakt…
…stelt u nog andere parameters in, of
…slaat u de gemaakte instellingen nu reeds op (zie
blz. 28).
Opmerking:
Het in- of uitschakelen van effectblokken heeft geen invloed op de parameterinstellingen
voor het betreffende effectblok.
T
EQUALIZER
OR
4
3
2
1
(1) Druk op de [MASTER] knop.
(2) Kies met de PARAMETER [√][®] knoppen de
onderstaande display-pagina (Effect Chain).
Opmerking:
ne letters afgebeeld.
(3) Plaats met de VALUE regelaar de cursor op de
plaats in de keten waar u een effectblok wilt
plaatsen.
(4) Kies met de effectknoppen het effect dat u op
deze plaats wilt hebben.
Het geselecteerde effect wordt ingevoegd op de
plaats van de cursor.
(5) Herhaal stap 3 en 4 tot alle effecten in de
gewenste volgorde staan.
(6) Druk op [EXIT] om de aansluitvolgorde vast te
leggen en terug te keren naar de Play pagina.
Terug op de Play pagina ziet u naast het Patch nummer een punt staan. Daarmee wordt aangegeven dat
u wijzigingen in de Patch hebt aangebracht.
Uitgeschakelde effecten worden in klei-
GROUP BANK
6
20
punt
Opmerking:
Terwijl u de aansluitvolgorde vastlegt
kunt u ook effecten in- en uitschakelen. De effectblokken die zich direct links en rechts van de cursor bevinden kunt u uitschakelen door op de overeenkomstige
knoppen te drukken.
Instellingen wijzigen, Instellingen voor het zwelpedaal/controlepedaal
(7) Zodra u een keuze hebt gemaakt…
…stelt u nog andere parameters in, of
…slaat u de gemaakte instellingen eerst eens op
(zie blz. 28), voordat u verderwerkt.
Effectparameters instellen
Ieder effectblok is opgebouwd uit een aantal parameters (variabele instellingen). Door deze te wijzi-
gen bepaalt u de klank van het effect.
1
Om parameters te wijzigen gaat u als volgt te werk:
(1) Druk op de effectknop van het effectblok dat u
wilt editen.
De instellingen van het geselecteerde blok verschijnen in het display.
(2) Kies met de PARAMETER [√][®] knoppen de
parameter die u wilt editen (met deze knoppen
kunt u ook binnen een scherm parameters kiezen).
Opmerking:
knoppen ingedrukt te houden stapt u in versneld tempo door de parameters.
Opmerking: Door één van de PARAMETER [√][®]
knoppen ingedrukt te houden en de tegenoverliggende
knop in te drukken springt u onmiddellijk naar
belangrijke parameters. Bij effecten met een beperkt
aantal parameters komt u hiermee onmiddellijk op de
eerste, respectievelijk laatste parameter terecht.
(3) Stel met de VALUE regelaar de gewenste waar-
de in.
(4) Herhaal stap 2 en 3 om andere parameters in te
stellen.
(5) Herhaal indien nodig stap 1 om een ander
effectblok te kiezen en maak dan voor dit blok
de nodige instellingen.
(6) Zodra u een keuze hebt gemaakt…
…stelt u nog andere parameters in, of
…slaat u de gemaakte instellingen eerst eens op
(zie blz. 28), voordat u verderwerkt.
Door één van de PARAMETER [√][®]
3
2
5.3 Instellingen voor het zwelpedaal/controlepedaal
De zwel- en controlepedalen bieden u heel wat
expressieve mogelijkheden tijdens het spelen.
Hieronder laten we zien hoe u de functies voor deze
pedalen kunt kiezen. Ook hier zijn er weer twee
werkwijzen: het één-voor-één-wijzigen van parameters of de Quick methode. Bij deze laatste
methode roept u een van tevoren geprogrammeerde
pedaalfunctie op.
Door een effect te kiezen kiest u automatisch de
daarbij geprogrammeerde pedaalfuncties. Hebt u
bijvoorbeeld het zwelpedaal als Wah pedaal gedefinieerd, dan worden alle parameters optimaal voor
deze functie ingesteld.
Opmerking:
pedaalfunctie annuleert worden de overige parameters van het betreffende effectblok opnieuw op hun
vorige waarden ingesteld.
Mogelijke functies van het zwelpedaal
Hieronder ziet u een overzicht van de functies die u
aan het zwelpedaal kunt toewijzen. Wilt u andere
parameters aansturen, lees dan “Stuurbronnen toewijzen (Assign)” op blz. 23.
Zodra u de “Quick” keuze van de
P1FOOT VOLUME
P2WAH PEDAL
P3PEDAL SHIFT
P4DELAY TIME
P5DELAY LEVEL
P6REV LEVEL
P7PEDAL DRIVE
P8PREAMP VOL
P9HUMAN PEDAL
P10MASTER LEV
21
GT-5
Handleiding
Mogelijke functies van het controlepedaal
Hieronder ziet u een overzicht van de functies die u
aan het controlepedaal kunt toewijzen. Wilt u andere parameters aansturen, lees dan “Stuurbronnen
toewijzen (Assign)” op blz. 23.
P1TEMPO DELAY
P2FEEDBACKER
P3VIBRATO
P4DELAY HOLD
P5DELAY S.O.S.
P6SYNTH HOLD
P7MANUAL ON
P8TUNER ON
Werkwijze:
3
…slaat u de gemaakte instellingen eerst eens op
(zie blz. 28), voordat u verderwerkt.
Geen gebruik maken van de Quick methode
In dat geval moet u de werkwijze volgen die wordt
beschreven onder “Stuurbronnen toewijzen
(Assign)” (zie hieronder). Het gaat dan om de volgende parameters:
•Assign On/Off: Control Assign On/Off
•Target: de parameter die u wilt aansturen
•Target Range: het waardebereik dat u wilt aansturen
•Source Mode: de manier waarop u de voetschakelaar wilt laten werken.
Opmerking:
controlepedaal in te stellen.
Opmerking: Als u binnen een bepaald waardebereik
wilt aansturen of het virtuele zwelpedaal als stuurbron
wilt gebruiken, moet u de nodige toewijzingen via
“Control Assign” (zie hieronder) maken.
De Source Mode hoeft u enkel voor het
1
(1) Druk op [PEDAL/ASSIGN].
(2) Kies met de PARAMETER [√][®] knoppen de
volgende parameters in het display.
Om de functie van het zwelpedaal te kiezen:
Om de functie van het controlepedaal te kiezen:
(3) Kies met de VALUE regelaar het effect dat u
wilt aansturen.
Opmerking:
(4) Herhaal stap 2 en 3 tot u de gewenste functies
Om de GT-5 nog flexibeler te maken hebben we
hem de mogelijkheid gegeven om parameters aan
te sturen met pedalen of vanuit externe MIDIinstrumenten. Voor ieder Patch nummer kunt u
acht parameters uitkiezen en voor elk van deze
parameters een stuurbron kiezen.
3
2
1
(1) Druk op [PEDAL/ASSIGN].
(2) Ga met de PARAMETER [√][®] knoppen naar
het display van de parameter die u wilt instellen.
Assign On/Off
Target
Aangestuurd
waardebereik
Aangestuurd
waardebereik
: Min
: Max
(3) Stel met de VALUE regelaar de gewenste waar-
den in.
(4) Herhaal stap 2 en 3 tot u alle gewenste stuur-
bronnen hebt toegewezen.
(5) Zodra u een keuze hebt gemaakt…
…stelt u nog andere parameters in, of
…slaat u de gemaakte instellingen eerst eens op
(zie blz. 28), voordat u verderwerkt.
Assign On/Off: toewijzingen in/uitschakelen
Met de onderstaande parameter kunt u elk van de 8
toegewezen stuurbronnen in- of uitschakelen. Ook
voor dit soort toewijzigingen kunt u gebruik maken
van Preset en User instellingen om op die manier
vaak gebruikte toewijzingen binnen handbereik te
houden.
Opmerking:
zen. Zet de stuurbronnen die u niet gebruikt op “Off”.
Per Patch kunt u 8 stuurbronnen toewij-
Toewijzingen opslaan als een User instelling
Voor ieder effectblok kunt u tot 5 verschillende
instellingen als een User instelling wegschrijven.
Op die manier kunt u vaak gebruikte instellingen
binnen handbereik houden en in verschillende
Patches gebruiken. Hieronder tonen we hoe u zo’n
instelling kunt wegschrijven.
Opmerking:
zich kunt u niet wijzigen. U kunt wel de parameters
van het betreffende effectblok binnen de context van
een Patch wijzigen, of de gewijzigde instellingen
opslaan als een User instelling.
De inhoud van een Preset instelling op
2,4
31
3
Source Mode
Uitgestuurd
waardebereik
Uitgestuurd
waardebereik
Internal Pedal
Source
: Min
: Max
Trigger
2
(1) Zorg dat de Control Assign instelling die u wilt
wegschrijven in het display verschijnt.
(2) Houd het nummerpedaal ingedrukt van het
nummer waaronder u de instelling wilt opslaan
(1~5) en druk op [WRITE].
23
GT-5
Handleiding
Het display beeldt de naam af van de User instelling die nu onder het betreffende nummer zit.
Opmerking:
U kunt nog op [EXIT] drukken om de
procedure te annuleren. U keert dan terug naar de toestand van stap (1).
(3) Geef de User instelling een naam. Plaats de cur-
sor met de PARAMETER [√][®] knoppen op
het karakter dat u wilt wijzigen en kies met de
VALUE regelaar het gewenste karakter.
Opmerking:
U kunt hierbij de volgende functies
gebruiken:
CAPS
INS
DEL
Hiermee kiest u tussen hoofdletters en
kleine letters.
Hiermee voegt u op de plaats van de cursor
een spatie in en verschuift u de volgende letters naar rechts.
Hiermee wist u het karakter op de cursorpositie en verschuift u de volgende letters naar
links.
(4) Druk op [WRITE].
De toegewezen stuurbron wordt, met de naam die u
eraan hebt gegeven, opgeslagen in de User instelling die u in stap (2) hebt geselecteerd.
Target (Trg): parameter die u gaat aansturen
Hiermee kiest u de parameter die u wilt aansturen.
Dat kunnen de volgende parameters zijn:
Voor stuurbronnen van het aan/uit type is “uit”
(dicht) gelijk aan de “minimumwaarde” en is “aan”
(open) gelijk aan de “maximumwaarde”. Met
stuurbronnen zoals zwelpedalen of Pitch Bend hendels kunt u alle waarden tussen het minimum en het
maximum zenden. Is de aangestuurde parameter
van het aan/uit type, dan schakelen waarden boven
de middenste waarde (tussen minimum en maximum) deze parameter in, terwijl waarden beneden
de middenste waarde hem uitschakelen.
Stuurbron
AAN
UIT
Stuurbron
Max.
waarde
Min.
waarde
Verandering in de
parameterwaarde
100%
Max.
waarde
Min.
waarde
0%
Verandering in de
parameterwaarde
100%
Max.
waarde
Min.
waarde
0%
•Uitgangsvolume
•Aan./uit status van ieder effect
•Effectparameters
•Tuner/Bypass aan/uit
•Manual aan/uit
•MIDI Start/Stop
•MMC Play/Stop
Opmerking:
Het is mogelijk twee of meer stuurbronnen aan één parameter toe te wijzen, maar in dat geval
is het af te raden beide stuurbronnen tegelijk te gebruiken. Dat kan namelijk voor ongewenste bijgeluiden
zorgen.
Waardebereik van Target
Voor iedere extern aangestuurde parameter moet u
een minimum- en maximumwaarde specifiëren.
Dat zijn de grenzen waartussen de stuurbron de
waarde van die parameter kan variëren.
Opmerking:
StuurbronParameter
Max.
waarde
Midden-
waarde
Min.
waarde
De beschikbare minimum- en maxi-
waarde
AAN
UIT
mumwaarden hangen af van de aangestuurde parameter.
Opmerking: Als u de minimumwaarde boven de
maximumwaarde instelt wordt de parameter “omgekeerd” aangestuurd.
Opmerking: Kiest u na het instellen van minimum-
en maximumwaarden een ander Target, dan is het
mogelijk dat de instellingen plots veranderen. Controleer dit steeds even nadat u een ander target hebt gekozen.
Source: stuurbron die de parameter aanstuurt
De Source is de stuurbron die de Target parameter
aanstuurt.
24
Loading...
+ 54 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.