Lees voordat u dit apparaat gaat gebruiken de hoofdstukken ‘HET APPARAAT VEILIG
GEBRUIKEN’ (pag. 2-3) en ‘BELANGRIJKE OPMERKINGEN’ (pag. 4-5) zorgvuldig door.
Deze hoofdstukken verschaffen belangrijke informatie over de juiste bediening van het
apparaat. In aanvulling daarop verdient het aanbeveling om deze handleiding in zijn
geheel door te lezen, zodat u er zeker van kunt zijn dat u elke eigenschap van deze
nieuwe aankoop goed in de vingers krijgt. De handleiding dient bewaard en bij de hand
gehouden te worden als een handig naslagwerk.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze publicatie mag, in welke vorm dan ook, worden
gereproduceerd zonder de schriftelijke toestemming van BOSS CORPORATION.
HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN
HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN
HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN
INSTRUCTIES OM BRAND, ELEKTRISCHE SCHOK OF LICHAMELIJK LETSEL TE VOORKOMEN
Over
WAARSCHUWING en
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij
WAARSCHUWING
de gebruiker attent gemaakt wordt op
het risico van overlijden of zwaar letsel,
wanneer het apparaat niet op juiste
wijze gebruikt wordt.
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij
de gebruiker attent gemaakt wordt op
het risico van letsel of materiële schade,
wanneer het apparaat niet op juiste
VOORZICHTIG
wijze gebruikt wordt.
* Materiële schade verwijst naar schade
WAARSCHUWINGWAARSCHUWING
002c
• Maak het apparaat of de adapter niet open (en
verander ze op geen enkele manier).
• Probeer niet om dit apparaat te repareren of
onderdelen ervan te vervangen (behalve wanneer
deze handleiding u specifieke instructies geeft om
dat te doen). Laat alle service aan het apparaat over aan
uw leverancier, het dichtstbijzijnde Roland Service
Center of een erkend Roland distributeur (zie de lijst op
het Informatieblad).
• Aan extreme temperaturen onderhevig zijn (zoals
in direct zonlicht in een gesloten voertuig, in de
buurt van een warmtebron of op een apparaat dat
warmte produceert) of die
• Zorg ervoor, dat het apparaat altijd zodanig
geplaatst is, dat het waterpas staat en het stevig
blijft staan. Plaats het nooit op standaards die
kunnen gaan wiebelen of op hellende oppervlakken.
of andere ongunstige effecten, die ten
aanzien van het huis en al het
aanwezige meubilair, en tevens aan
huisdieren kunnen optreden.
NEEM ALTIJD HET VOLGENDE IN ACHT
Over de symbolen
Het symbool wijst de gebruiker op belangrijke
instructies of waarschuwingen. De specifieke betekenis
van het symbool wordt bepaald door het teken, dat zich
binnen de driehoek bevindt. Het symbool, dat zich in dit
geval aan de linkerkant bevindt, betekent dat dit teken
voor algemene voorzorgsmaatregelen, waarschuwingen,
of aanduidingen van gevaar wordt gebruikt.
Het symbool wijst de gebruiker op onderdelen, die
nooit verplaatst mogen worden (verboden). De
specifieke handeling, die niet uitgevoerd mag worden,
wordt aangegeven door het symbool, dat zich binnen
de cirkel bevindt. Het symbool, dat zich in dit geval aan
de linkerkant bevindt, betekent dat het apparaat nooit
uit elkaar gehaald mag worden.
Het wijst de gebruiker op onderdelen, die verwijderd
moeten worden. De specifieke handeling, die uitgevoerd
moet worden, wordt door het symbool binnen de cirkel
aangegeven. Het symbool, dat zich in dit geval aan de
linkerkant bevindt, geeft aan dat het netsnoer uit de
daarvoor bestemde aansluiting getrokken moet worden.
008e
• Gebruik alleen de adapter die bij het apparaat is
geleverd. Zorg ervoor, dat het voltage van het net
bij installatie overeenkomt met het voltage dat op
de adapter vermeld staat. Andere adapters kunnen een
andere polariteit hebben of voor een ander voltage
gemaakt zijn, waardoor gebruik daarvan schade,
storingen of elektrische schokken tot gevolg kan hebben.
• Buig het netsnoer niet overmatig en plaats er geen
zware voorwerpen op. Wanneer u dat wél doet,
kan het netsnoer beschadigd raken, wat
gebrekkige verbindingen of kortsluiting tot gevolg kan
hebben. Beschadigde snoeren kunnen brand of
elektrische schokken veroorzaken!
• Dit apparaat kan – op zichzelf of wanneer u het
gebruikt in combinatie met een versterker en een
koptelefoon of luidsprekers – volumeniveaus
produceren die permanente gehoorbeschadiging kunnen
veroorzaken. Gebruik het apparaat niet gedurende lange
tijd op een hoog volume of op een volume dat onprettig
is. Indien u merkt dat u slechter gaat horen of een permanente zoemtoon in uw oren hoort, dient u het gebruik
van het apparaat onmiddellijk te stoppen en een arts te
raadplegen.
• Zorg ervoor, dat er nooit vreemde voorwerpen
(brandbare voorwerpen, munten, spelden etc.) of
vloeistoffen (water, frisdrank etc.) in het apparaat
terechtkomen.
2
WAARSCHUWING
012b
• Schakel onmiddellijk de spanning uit, haal de
adapter uit het stopcontact en neem contact op
met uw leverancier, het dichtstbijzijnde Roland
Service Center of een erkend Roland distributeur
(zie Informatieblad) om het apparaat te laten
nakijken indien:
• De adapter, het netsnoer of de stekker beschadigd is
geraakt, of
• Indien er rook of een ongewone geur ontstaat
• Er vreemde voorwerpen in het apparaat terecht zijn
gekomen of er vloeistof in gemorst is, of
• Het apparaat nat is geworden (door regen o.i.d.)
• Het apparaat niet normaal lijkt te werken of er een
duidelijke verandering in het functioneren optreedt.
• In huishoudens met kleine kinderen dient er een
volwassene toezicht te houden totdat het kind in
staat is om alle regels die belangrijk zijn voor een
veilig gebruik van het apparaat op te volgen.
• Sluit dit apparaat niet samen met een overmatig
aantal andere apparaten op één stopcontact aan.
Wees vooral voorzichtig met het gebruik van
verlengsnoeren – het totale vermogen van alle
apparaten samen die u op het stopcontact van het
verlengsnoer heeft aangesloten mag de maximale
capaciteit (Watts/Ampères) van het verlengsnoer
nooit overschrijden. Overbelasting kan ervoor
zorgen, dat de isolatie van de kabel oververhit
raakt en tenslotte smelt.
• Neem, voordat u dit apparaat in het buitenland
gaat gebruiken, contact op met uw leverancier,
het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een
erkend Roland distributeur zoals aangegeven op het
Informatieblad.
• Pak altijd alleen de stekker van de adapter vast,
wanneer u die op dit apparaat of op het
stopcontact wilt aansluiten of wanneer u de
stekker eruit wilt halen.
• Haal op gezette tijden de adapter uit het
stopcontact en reinig deze met een droge doek om
alle stof en andere ophopingen van de stekers te
verwijderen. Haal de stekker ook uit het
stopcontact wanneer u het apparaat langere tijd
niet gebruikt. Ophopingen van stof tussen de
stekker en het stopcontact kunnen tot verminderde isolatie leiden en brand veroorzaken.
• Wanneer u de schroef en het dopje van de USBaansluiting verwijdert, bewaar deze dan op een
veilige plaats buiten het bereik van kinderen,
zodat zij deze niet per ongeluk kunnen inslikken.
• Sluit dit apparaat niet aan op een stopcontact waarop een
apparaat is aangesloten dat door een frequentieregelaar
wordt aangestuurd (zoals een koelkast, wasmachine,
magnetron of airco) of dat een motor bevat. Afhankelijk
van de wijze waarop het elektrische apparaat wordt
gebruikt, kan door de spanning veroorzaakte ruis leiden
tot storing of hoorbaar gebrom van dit apparaat. Indien
het niet praktisch is om een apart stopcontact te
gebruiken, installeer dan een ruisfilter tussen dit apparaat
en het stopcontact.
• De adapter wordt na lange tijd achtereen gebruikt te zijn
warm. Dit is normaal en geen storing.
• Wanneer u dit apparaat op andere apparatuur wilt
aansluiten, schakel dan eerst de spanning van alle
apparatuur uit. Dit helpt om storingen en/of schade aan
luidsprekers of andere apparatuur te voorkomen.
Plaatsing
• Indien dit apparaat in de buurt van grote versterkers (of
andere apparatuur die grote spanningsomvormers bevat)
wordt geplaatst, kan dit een brommend geluid veroorzaken. Om dit probleem te verhelpen, kunt u de richting
van het apparaat veranderen of het verder bij de
storingsbron vandaan plaatsen.
• Dit apparaat kan storing geven op radio- en televisieontvangst. Gebruik dit apparaat niet in de buurt van dergelijke ontvangers.
• Er kan en brom ontstaan, wanneer draadloze communicatieapparatuur, zoals mobiele telefoons, in de buurt van dit
apparaat gebruikt wordt. Een dergelijk gebrom kan
optreden wanneer u een gesprek ontvangt of begint of
tijdens een gesprek. Wanneer u dergelijke problemen
ondervindt, houdt u dergelijke draadloze apparatuur dan
op grotere afstand van dit apparaat of schakel ze uit.
• Wanneer u het apparaat verplaatst naar een locatie
waarop temperatuur en/of luchtvochtigheid erg afwijken,
kunnen zich binnenin het apparaat waterdruppels
(condens) vormen. Indien u het apparaat in deze toestand
gebruikt, kunnen er storingen ontstaan. Wacht daarom
enkele uren, totdat de condens volledig is verdampt,
voordat u het apparaat gaat gebruiken.
• Afhankelijk van materiaal en temperatuur van het
oppervlak waarop u het apparaat plaatst, kunnen de
rubberen voetjes het oppervlak doen verkleuren of
aantasten.
• U kunt een stukje vilt of stof onder de rubberen voetjes
leggen om dit te voorkomen. Wanneer u dat doet, let er
dan op dat het apparaat niet per ongeluk kan wegglijden
of bewegen.
• Gebruik nooit benzine, thinner, alcohol of oplosmiddelen,
aangezien deze middelen verkleuring en/of vervorming
kunnen veroorzaken.
Reparaties en data
• Wees u ervan bewust dat alle data die in het geheugen
van het apparaat zijn opgeslagen verloren kunnen gaan
wanneer u het apparaat opstuurt voor reparatie. Van
belangrijke data dient altijd een back-up te worden
gemaakt op een ander MIDI apparaat (bijv. op een
sequencer) of op papier (indien mogelijk). Bij reparaties
wordt alles in het werk gesteld om het verlies van data te
voorkomen. In sommige gevallen (bijv. wanneer er iets
aan de hand is met de printplaten die met het geheugen te
maken hebben) is het voor ons echter helaas niet mogelijk
om de data terug te halen. Roland stelt zich niet verantwoordelijk voor dergelijk data verlies.
Aanvullende
voorzorgsmaatregelen
• Wees u ervan bewust dat de geheugeninhoud onherstelbaar verloren kan gaan als gevolg van een storing of
door onjuist gebruik van het apparaat. Om uzelf tegen het
verlies van belangrijke data te beschermen raden wij u aan
om regelmatig een back-up te maken op een ander MIDI
apparaat (bijv. op een sequencer) van belangrijke data die
u in het geheugen van het apparaat heeft opgeslagen.
• Helaas kan het onmogelijk blijken om data die op een
ander MIDI apparaat (bijv. op een sequencer) zijn
opgeslagen terug te halen wanneer die verloren zijn
gegaan. Roland Corporation stelt zich niet verantwoordelijk voor een dergelijk verlies van data.
• Gebruik de drukknoppen, schuiven en andere bedieningsdelen, en ook de jacks en aansluitingen, met normale
voorzichtigheid. Een ruwe behandeling kan tot storingen
leiden.
• Sla nooit op de display en oefen er nooit grote druk op uit.
• Bij het aansluiten/loskoppelen van kabels altijd de stekker
vasthouden – trek nooit aan de kabel. Op deze manier
voorkomt u kortsluiting of schade aan de interne delen
van de kabel.
• Probeer het volume van het apparaat op een acceptabel
niveau te houden om te voorkomen dat u uw buren
stoort. Het kan de voorkeur hebben om een koptelefoon te
gebruiken, zodat u geen rekening hoeft te houden met de
mensen om u heen (vooral ’s avonds laat).
• Wanneer u het apparaat moet vervoeren, verpakt u het
dan indien mogelijk in de doos (incl. schokwerend
materiaal) waarin u het kocht. Kan dit niet, gebruik dan
gelijkwaardige verpakkingsmaterialen.
Onderhoud
• Gebruik voor de dagelijkse reiniging van het apparaat een
zachte, droge doek of een licht met water bevochtigde
doek. Om hardnekkig vuil te verwijderen, kunt u een
doek gebruiken met een mild, niet-schurend reinigingsmiddel. Wrijf het apparaat met een zachte, droge doek na.
4
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
561
• Gebruik alleen het aangegeven expressiepedaal (Roland
EV-5, BOSS FV-500L/500H met een verbindingskabel
(met stereo koptelefoonaansluiting, separaat aan te
schaffen. Wanneer u een ander fabricaat expressiepedaal
aansluit kan dit storingen en/of schade aan het apparaat
veroorzaken.
• Sommige verbindingskabels bevatten weerstanden.
Gebruik geen kabels met ingebouwde weerstanden om
iets op dit apparaat aan te sluiten. Het gebruik van dergelijke kabels kan het geluidsniveau erg laag of zelfs
onhoorbaar maken. Neem contact op met de fabrikant van
de kabel voor specificaties betreffende de kabel.
Auteursrecht
• Dit product kan gebruikt worden om audio op te nemen
of te dupliceren zonder dat dit beperkt wordt door
bepaalde technologische maatregelen ter bescherming van
het auteursrecht. Dit komt omdat het product bedoeld is
om gebruikt te worden voor het produceren van originele
muziek. Daarom is het zodanig ontworpen, dat materiaal
dat geen inbreuk pleegt op auteursrechten van anderen
(bijv. uw eigen originele werken) vrijelijk kan worden
opgenomen of gedupliceerd.
• Gebruik dit apparaat niet voor doelen die inbreuk kunnen
maken op het auteursrecht dat in handen is van derden.
Wij stellen ons in geen geval aansprakelijk voor inbreuk
op auteursrechten van derden door het gebruik van dit
apparaat.
Afspraken en iconen in deze
handleiding
Tekst of nummers binnen
vierkante haken [ ]
(p.**)
Geeft knoppen aan
[WRITE] WRITE knop
Geeft informatie bij het
gebruik van de GT-10B
Geeft aanvullende informatie
aan over een
bedieningshandeling.
Geeft informatie aan over een
handige bedieningshandeling.
Geeft een pagina aan ter
naslag.
De uitleg van procedures in
de tekst
• Om dingen te selecteren, zoals die te zien zijn in de
schermafbeelding hieronder, geeft de uitleg aan hoe u de
selectie maakt door de draaiknoppen te gebruiken. Maar u
kunt deze onderdelen tevens selecteren door [] en
[] te gebruiken (de cursorknoppen).
5
Inhoud
HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN ..................2
De spanning inschakelen......................................................................................................................... 24
De iconen in het Playscherm .......................................................................................................24
Van Playscherm wisselen............................................................................................................. 25
Het outputvolume regelen......................................................................................................................25
Instellingen realiseren voor een aangesloten apparaat (Output Select)........................................... 26
De spanning uitschakelen .......................................................................................................................27
De basgitaar stemmen (TUNER)............................................................................................................27
De Tuner functie in en uitschakelen........................................................................................... 27
De display tijdens het stemmen..................................................................................................27
Hoe u kunt stemmen ....................................................................................................................28
De steminstellingen veranderen (Tuner Pitch).........................................................................28
De tuner instellingen veranderen (Tuner Out)......................................................................... 29
Een klank selecteren (Patch Change)..................................................................................................... 30
Wat is een Patch?........................................................................................................................... 30
Het pedaal gebruiken om de Patch te selecteren...................................................................... 31
De draaischijf gebruiken om de Patch te selecteren................................................................. 32
Patches in groepen scheiden (CATEGORY).............................................................................. 32
Een klank regelen .....................................................................................................................................32
Geluiden op een makkelijke manier creëren (EZ TONE)...................................................................33
Een klank creëren voor de song, die u in gedachten heeft (Create) ......................................33
De klank regelen (EDIT)............................................................................................................... 33
De effecten instellen ................................................................................................................................. 34
Een effect in en uitschakelen ....................................................................................................... 34
De effecten op eenvoudige wijze instellen (Quick Setting) .................................................... 35
Wisselen tussen Knob View en List View .................................................................................35
De parameters regelen.................................................................................................................. 36
De verbindingsvolgorde van effecten veranderen (Effect Chain) .........................................37
Twee verschillende types effecten gebruiken (Channel Select) .............................................39
Patches groeperen in categorieën (CATEGORY) .....................................................................40
Gebruikerscategorieën een naam geven (CATEGORY NAME) ............................................ 41
Een Patch een naam geven (Patch NAME)...........................................................................................42
Hoofdstuk 3 Een klank opslaan...........................................................43
Een Patch opslaan (Patch WRITE) .........................................................................................................43
EZ TONE ................................................................................................................................................. 134
SYSTEM ................................................................................................................................................... 134
Voor de basgitaar ontworpen multi-effect processor, voorzien van de
allernieuwste technologieën
De originele hi-tech processors van de GT-10B persen de brede kennis van basgitaren waarover BOSS beschikt samen in één klein
pakketje.
De COSM effecten van BOSS zijn met precisie gestemd om alle subtiele nuances van de vingerzetting die zo typerend zijn voor de
basgitaar ten volle tot uitdrukking te laten komen. We kunnen dan ook met volle overtuiging zeggen dat dit de meest complete
multi-effect processor voor de basgitaar is.
Creëer intuïtief geluidssoorten met EZ TONE
De EZ TONE beschikt over een innovatieve gebruikersinterface, waardoor u uw eigen geluidssoorten kunt creëren zonder dat u
daarvoor speciale kennis van effectparameters heeft.
Het maken van geluid op de EZ TONE gaat echt intuïtief. De EZ TONE laat u met zowel grafische iconen als intuïtieve termen als
‘SOFT’ (zacht) en ‘HARD’ zien hoe u de het geluid kunt creëren. Kies het geluid dat u wilt naar aanleiding van het muziekgenre,
voorstellingen die u bij een song heeft of de stijl van de uitvoering. Vervolgens kunt u het geluid vormen door eenvoudigweg de
cursor op de TONE GRID naar ‘SOFT’ of ‘HARD’ te verplaatsen.
Nu kan iedereen heel simpel zijn of haar eigen klanken creëren op het moment, dat hij/zij een geluidsbeeld in het hoofd krijgt.
Phrase Loop functie
Met de Phrase Loop functie kunt u uitvoeringen herhaaldelijk opnemen en afspelen, waarbij u telkens nieuwe geluiden toevoegt ,
terwijl het herhaalde stuk wordt afgespeeld.
Het apparaat beschikt over maximaal 38 seconden opnametijd, waardoor u van effect kunt wisselen, terwijl u aanvullende
baslijnen als laagjes blijft toevoegen.
U kunt ook vooraf opgenomen frasen zonder effecten nemen en dan de perfecte klank erop toepassen, waarbij u de effecten
toevoegt, terwijl u de frase afspeelt.
Een breed scala aan geluidssoorten met Parallel Chain
De GT-10B beschikt over een ‘Parallel Chain’ functie waarmee u de ‘chain’ – het signaalpad – in twee afhankelijke chains kunt
scheiden, waarbij u alle vrijheid heeft om in beide chains effecten in de door u gewenste volgorde te zetten.
Met deze functie kunt u ook de relatieve balans van geluiden van de twee ketens qua volume of toonhoogte veranderen,
waardoor u met nog grotere precisie klanken kunt creëren.
Werkt als een compacte effectenprocessor
Bij het bedienen van de GT-10B is het alsof u een compacte effectenprocessor gebruikt. Het is eenvoudig om supersnelle
aanpassingen aan de klank te doen, zelfs als u midden in live-optredens zit. Selecteer gewoon een effecttype en regel dan direct de
vier optimale parameters met de draaiknoppen op het frontpaneel. Natuurlijk kunt u ook van display veranderen, zodat alle
effectparameters getoond worden, om klanken nog verder in detail te creëren.
Uitgevoerd met XLR-gebalanceerde output jacks
De GT-10B beschikt over twee output jacks van het type XLR, waardoor u hem op eindversterkers en opnamedecks kunt
aansluiten.
Goed zichtbare lampjes
De voetpedaallampjes en andere lampjes zijn allemaal voorzien van helder brandende LEDs. Duidelijk zichtbaar in elke situatie
of het nu bij een live buitenconcert of op een aardedonker podium is, deze lampjes helpen bij een accurate bediening.
10
Namen en functies
Voorpaneel
1
2
3
4
5
8
6
9
1718
1. Display
Geeft diverse soorten informatie over de GT-10B weer.
Het displayscherm aan de linkerkant geeft het ‘bank
number’ (groepsnr.) aan.
2. OUTPUT LEVEL draaiknop
Regelt het volumeniveau bij de OUTPUT jack en de
PHONES jack.
3. OUTPUT SELECT knop
Regelt de eigenschappen van de output van de GT-10B,
zodat deze past bij het aangesloten type apparatuur
(pag. 26).
4. SYSTEM knop
Dit zorgt voor globale instellingen voor de GT-10B (pag.
63).
5. EZ TONE
CREATE knop
Dit maakt het handig om Klanken te creëren, die
gebaseerd zijn op muziekgenre en het gevoel van de
song dat u in gedachten heeft (pag. 33).
EDIT knop
Hiermee kunt u op eenvoudige wijze klanken
modificeren (pag. 33).
6. Parameter draaiknoppen P1 t/m P4
Deze veranderen de waarden van de parameter die in de
display staat aangegeven.
7
1011
1314
16
PHRASE LOOP
ON / OFF
BPM
12
7. Draaischijf
Hiermee schakelt u tussen Patches en wijzigt u waarden.
[], [], [], en [] (cursorknoppen)
Deze bewegen de cursor in het scherm naar onderen,
naar boven, naar links of naar rechts.
8. EFFECTS SELECT
Gebruik deze knoppen om effecten aan of uit te
schakelen of om de instellingen ervan te veranderen
(pag. 34). Wanneer een effect is ingeschakeld, gaat het
lampje van de knop branden. Het lampje gaat uit
wanneer het effect uit is.
* [MASTER/PEDAL FX] gaat niet branden.
COMP (Compressor) knop
OD/DS (Overdrive/Distortion) knop
PREAMP knop
EQ (Equalizer) knop
FX-1 knop
FX-2 knop
DELAY knop
CHORUS knop
REVERB knop
MASTER/PEDAL FX (Master/Pedal effect) knop
9. SELECT knop
Deze knop schakelt tussen de kanalen A en B voor de
effecten.
15
21
20
19
11
Namen en functies
10. DISPLAY MODE knop
Hiermee kunt u de manier veranderen, waarop dingen
in de display worden weergegeven (pag. 25).
11. EXIT knop
Gebruik deze knop om terug te gaan naar het vorige
scherm of om een handeling te annuleren.
12. CATEGORY/ENTER knop
Gebruik deze knop voor de volgende handelingen:
• Bij het uitvoeren van een handeling
• Bij het selecteren van Patches die op categorie zijn gesorteerd (pag. 32)
• Bij het doen van een tik input voor de MASTER BPM (pag. 122) of Delay
Time (pag. 119)
13. TUNER/BYPASS knop
Druk hierop om de tunerfuncties te gebruiken (pag. 27)
14. WRITE knop
Gebruik deze knop om patchinstellingen in het
geheugen op te slaan of om instellingen te vervangen of
te kopiëren (pag. 43)
Wanneer er in de display bij een parameter ‘EXP1’ wordt aangegeven,
wordt het EXP pedaal van de GT-10B bedoeld.
20. EXP PEDAL SW (EXP Pedal Switch)
De schakelaar wordt in of uitgeschakeld door stevig op
de teen van het EXP pedaal te drukken.
EXP PEDAL SW ON/OFF
21. (EXP Pedal Switch On/Off) lampje
Dit gaat branden, wanneer de functie die door de EXP
pedaalschakelaar wordt bediend aan is en gaat uit
wanneer de bediende functie uit is.
15. BANK pedalen
Gebruik deze pedalen wanneer u van Patch bank wisselt
(pag. 31) of wanneer u handelingen met phrase loops
uitvoert (pag. 59).
U kunt een phrase Loop in of uitschakelen door de twee BANK pedalen
tegelijkertijd in te drukken (pag. 59).
16. PHRASE Loop (pag. 59)
REC/DUB (Recording/Overdubbing) lampje
Dit brandt continu wanneer u een frase aan het opnemen
of dubben bent en hij knippert tijdens standby voor
opname.
PLAY lampje
Dit gaat branden wanneer het afspelen van een frase
bezig is.
17. Nummerpedalen 1 t/m 4
Deze schakelen tussen patchnummers (pag. 31).
18. CTL (Control) pedalen 1 en 2
Deze kunt u gebruiken om een scala aan functies te
bedienen, zoals de A- en B-kanalen voor de PREAMP
(pag. 102) of het in of uitschakelen van de Tuner (pag.
48).
19. EXP (Expression) pedaal
Regelt volume, Wah en andere parameters (pag. 48).
Wanneer u het EXP pedaal bedient, weest u dan voorzichtig, dat uw vingers
niet bekneld raken tussen het beweegbare deel en het paneel. Op plaatsen
met kleine kinderen dient een volwassene voor toezicht en begeleiding te
zorgen, totdat het kind in staat is om alle regels die van belang zijn voor de
veilige bediening van het apparaat op te volgen.
12
Achterpaneel
Namen en functies
16
1
1. SUB OUTPUT jacks L, R
Deze gebalanceerde output jacks hebben XLR
aansluitingen.
2. GND LIFT schakelaar
U kunt de pin nr. 1 van de SUB OUTPUT jack van de
aarde van de GT-10B loskoppelen.
Schakel dit naar LIFT indien een aardelus of dergelijk
probleem een zoemtoon of gebrom veroorzaakt.
Normaalgesproken staat dit op GND ingesteld.
3. INPUT jack
De basgitaar wordt hierop aangesloten.
4. OUTPUT jacks L/MONO, R
Sluit deze op een versterker, mengpaneel of dergelijk
apparaat aan.
5. PHONES jack
Sluit hier een koptelefoon aan.
Wanneer er een koptelefoon op de PHONES jack is aangesloten, worden
aanpassingen van de klanken hier ook toegepast om deze te kunnen
afluisteren.
6. EXT Loop SEND RETURN jacks
Sluit deze aan op externe effectenprocessor of versterker.
7. AMP CONTROL jack
Wanneer u de AMP CONTROL functie gebruikt (pag.
132), sluit deze dan aan op de jack die u gebruikt voor
het schakelen tussen basversterker kanalen.
2
3
4
6
5
7
8
11. MIDI IN/OUT aansluitingen
Sluit op deze aansluitingen een extern MIDI apparaat
aan om MIDI boodschappen te verzenden en ontvangen
(pag. 83).
12. POWER schakelaar
Schakelt de spanning in en uit.
13. DC IN (AC Adapter) jack
Sluit de bijgeleverde adapter hierop aan.
* Gebruik geen andere adapter dan degene die bij de GT-10B
meegeleverd is om schade aan de GT-10B te voorkomen.
14. Kabelhaak
Sla de adapterkabel hier omheen, zodat de adapter
stekker er niet uitgetrokken wordt (pag. 22).
* Wanneer de adapterkabel eruit getrokken wordt, terwijl de GT-
10B in gebruik is, kunnen belangrijke data onbruikbaar
worden.
15. Veiligheidsopening ()
Sluit hier een in de handel verkrijgbare anti-diefstalkabel
op aan.
http://www.kensington.com/
16. Aardeklem
Sluit de aardekabel hierop aan.
Lees voordat u de aardeklem gebruikt eerst de aangegeven paragrafen:
Notes onder ‘Apparatuur aansluiten’ (pag. 23).
10
9
11
1213
14
15
8. EXP PEDAL 2/CTL 3, 4 jack
Sluit een optioneel verkrijgbaar expressiepedaal (zoals
de Roland EV-5) of voetschakelaar (zoals de BOSS FS-6)
hierop aan (pag. 22).
9. USB aansluiting
Gebruik een USB kabel om op deze aansluiting een
computer aan te sluiten en uitwisseling van data tussen
de GT-10B en de computer mogelijk te maken (pag. 94).
10. DIGITAL OUT jack
Uitgang voor digitale audiosignalen (pag. 68).
Inhoud van de verpakking
controleren
Bij de GT-10B worden de volgende zaken meegeleverd.
Controleer na het openen van de verpakking alle onderdelen.
Indien er onderdelen missen, neem dan contact op met de
leverancier bij wie u dit product heeft gekocht:
• GT-10B
• Adapter (Roland PSB-1U)
• Gebruikershandleiding (dit document)
• Roland Service (Informatieblad)
13
Korte rondleiding
De ‘Korte rondleiding’ beschrijft de noodzakelijke instellingen en de basishandelingen. Zie de uitleg in
hoofdstuk 1 en verder voor gedetailleerde beschrijvingen van bedieningshandelingen.
Voorbereiding
1
1. Sluit de basgitaar en de versterker
aan.
Zie ‘Apparatuur aansluiten’ (pag. 22) voor meer informatie over het aansluiten van apparatuur.
2
Wanneer u alle apparatuur heeft
aangesloten, schakel dan de spanning
van de diverse apparaten in de
aangegeven volgorde aan. Door
apparaten in de verkeerde volgorde
aan te sluiten, riskeert u storingen en/
of schade aan luidsprekers en andere
apparatuur.
1. Steek de plug van de
adapter in de DC IN jack
van de GT-10B.
Sluit de bas en de versterker aan
Controleer voor het inschakelen van de
spanning het volgende:
• Zijn alle externe apparaten goed aangesloten?
• Is het volume van de GT-10B, uw versterker en
alle andere aangesloten apparatuur op het laagste
volume gezet?
Basversterker
Bas
Zet het volume van de versterker pas hoger, nadat u de
spanning van alle aangesloten apparaten heeft
Schakel de spanning in
2. Steek de adapter in een
stopcontact.
3. Gebruik de POWER
schakelaar om de spanning
in te schakelen.
14
4. Schakel de spanning van
de basversterker in.
Zie ‘De spanning uitschakelen’ (pag.
27) voor informatie over het
uitschakelen van de spanning.
3
Regel het volume
Gebruik de OUTPUT LEVEL
draaiknop om het volumeniveau te
regelen.
Korte rondleiding
Rondleiding
Voorbeelden van aansluitingen
waarbij de SEND/RETURN jacks
gebruikt worden
Voorbeeld 1: gebruik van een externe
effectenunit
Hierdoor kunt u de unit als één van de effecten
van de GT-10B gebruiken.
Basversterker
Bas
Externe Effector
INPUT
OUTPUT
PHRASE LOOP
ON / OFF
BPM
Voorbeeld 2: gebruik van Send en Return
Hierdoor kunt u schakelen tussen gebruik van
INPUT
op de basversterker
de GT-10B en de voorversterker van de
basversterker.
Basversterker
Bas
Stem de basgitaar
Telkens wanneer u de TUNER/BYPASS
knop indrukt, wordt de Tuner (stem) functie
in of uitgeschakeld.
Wanneer u de Tuner functie inschakelt, wordt
directe output van inputklanken mogelijk
(bypass), waardoor u de basgitaar kunt
stemmen. Zie ‘De basgitaar stemmen (TUNER)’
SEND
INPUT
* Wanneer u apparatuur aansluit via de SEND/RETURN
jacks, dient u ook instellingen te realiseren voor de ‘SEND/
RETURN’ (pag. 131).
RETURN
15
Korte rondleiding
Geluiden spelen
Wanneer u klaar bent met de voorbereidingen, probeer dan eens geluiden te spelen, terwijl u de GT-10B bedient.
De weergave van bank en nummer
Een patch uit de huidige bank kiezen
Kies de Patch, die u wilt gebruiken door het
bijbehorende nummerpedaal in te drukken.
Het lampje voor het ingedrukte nummerpedaal
gaat branden en er wordt van Patch gewisseld.
De display aan de linkerkant geeft de bank
weer en de display aan de rechterkant geeft
het bank- en het patchnummer weer.
Bank Number
User Bank
Preset Bank
Een patch van een andere bank kiezen
1. Druk op de BANK pedalen om de
gewenste bank te kiezen.
De GT-10B staat klaar voor de keuze van
het patchnummer en de lampjes van de
nummerpedalen branden.
2. Kies de Patch, die u wilt gebruiken door
het bijbehorende nummerpedaal in te
drukken.
Het lampje voor het ingedrukte nummerpedaal gaat branden en er wordt van Patch
gewisseld.
Indien u zich niet in het Playscherm bevindt (pag. 24),
kunt u niet van Patch wisselen. Druk op de [EXIT] knop
om naar het Playscherm terug te gaan en kies
vervolgens de Patch.
Wat is een Patch?
Een combinatie (of set) van effecten samen met een
groep van parameter instellingen heet een ‘Patch’.
De GT-10B kan 400 verschillende Patches in het
geheugen opslaan, gesorteerd op bank en nummer,
zoals hieronder aangegeven.
Preset Bank 01
User Bank 50
User Bank 01
BPM
Preset Bank 50
U kunt de BANK pedalen ook gebruiken om de Phrase
Loop functie te bedienen. Phrase Loop is een functie
waarmee u een uitvoering kunt opnemen en deze
herhaald kunt afspelen. Zie ‘Phrase Loop afspelen’ op
pag. 59 voor meer informatie hierover.
16
Patches bevatten ‘User Patches’, die u kunt gebruiken
om de instellingen voor nieuw gecreëerde effecten op
te slaan, en ‘Preset Patches’, waarvoor gewijzigde
instellingen niet kunnen worden opgeslagen. Zie ‘Een
klank selecteren (Patch Change)’ op pag. 30.
Wissel van Patch met de draaischijf
Wanneer u in het Playscherm bent (pag. 24), kunt
u aan de draaischijf draaien om van Patch te
wisselen.
Pedalen gebruiken bij de effecten
Korte rondleiding
Rondleiding
Het EXP pedaal en de pedalen CTL 1 en 2 kunnen worden
ingesteld voor het in en uitschakelen van effecten voor
afzonderlijke Patches, gebruik als volumepedaal en andere
dergelijke handelingen.
PHRASE LOOP
ON / OFF
BPM
Door deze handelingen tijdens een uitvoering te doen, kunt
u het geluid beter wijzigen.
Druk op het CTL 1 pedaal.
De CTL 1 pedaalfunctie wordt ingeschakeld.
(Het lampje van het CTL 1 pedaal gaat branden.)
Druk er nog eens op om hem uit te schakelen.
(Het lampje van het CTL 1 pedaal gaat uit.)
Druk op het CTL 2 pedaal.
De CTL 2 pedaalfunctie wordt ingeschakeld.
(Het lampje van het CTL 2 pedaal gaat branden.)
Druk er nog eens op om hem uit te schakelen.
(Het lampje van het CTL 2 pedaal gaat uit.)
Druk op de top van het EXP pedaal.
De waarde van het EXP pedaal gaat omhoog.
Druk op de hiel van het EXP pedaal.
De waarde van het EXP pedaal gaat omlaag.
Druk stevig op de top van het EXP pedaal.
De EXP PEDAL SW functie wordt ingeschakeld.
(Het EXP PEDAL SW ON/OFF lampje gaat branden.)
Druk er nog eens stevig op om de functie uit te
schakelen.
(Het EXP PEDAL SW ON/OFF lampje gaat uit.)
U kunt de parameters naar wens aan het EXP pedaal, de EXP PEDAL
SW en de pedalen CTL 1 en 2 toekennen en ze zo bedienen. Zie ‘Pedalen
gebruiken om de parameters te regelen’ op pag. 48 voor meer
informatie hierover.
17
Korte rondleiding
·
Bewerking
Basisbediening
Dit beschrijft de basishandelingen bij het bewerken van instellingen.
Ga naar het System Menu
scherm.
Kies het onderwerp van het menu.
231
Het instellingenscherm voor het
onderwerp
verschijnt.
of
* In dit voorbeeld wordt “PATCH EDIT” geselecteerd.
Knoppen en draaiknoppen
die u gebruikt
Stellen de parameterwaarde in.
· Wijzigt de pagina.
Dit geeft het System Menu weer.
Stelt de parameterwaarde in.
· Kiest een onderwerp.
Bevestigt het geselecteerde onderwerp.
BPM
Beëindigt het maken van instellingen.
Op bestaande Patches gebaseerde geluiden creëren
Laten we proberen om een nieuw geluid te creëren dat gebaseerd is op een Patch die lijkt op wat u wilt maken.
Effecten in- en uitschakelen
1. Kies een Patch
waarvan het
geluid lijkt op het
geluid dat u wilt
creëren (pag. 16).
Knoppen en draaiknoppen
die u gebruikt
Deze stellen de parameterwaarde in.
Deze kiezen het effect.
2. Kies het effect dat u wilt in of
uitschakelen.
Zie ‘Hoofdstuk 8 Parametergids’ op pag. 100 voor meer
informatie over elke parameter.
3. Druk nogmaals op
de knop die u in
stap 2 heeft
ingedrukt.
Dit effect wordt in
of uitgeschakeld.
Effect aan: knop
verlicht. Effect uit:
licht uit.
BPM
18
Korte rondleiding
Rondleiding
Kies het onderwerp van het menu.
or
* Afhankelijk van het in stap 2 gekozen onderwerp
verschijnt dit scherm wellicht niet.
Het instellingen-
5
scherm voor het
onderwerp
verschijnt.
Voorbeeld 2
Verander de parameter
6
instellingen.
• Voorbeeld 1
74
instellingen.
(Ga terug naar het
vorige scherm.)
Bij elke druk op
deze knop wordt
er gewisseld
tussen Knob
View en List View.
Alleen de belangrijkste
parameters worden in
Knob View getoond. U
kunt de parameters snel
wijzigen. Indien u alle
parameters wilt laten
verschijnen, schakel dan
naar List view.
Verlaat de
Effectparameters regelen
1. Schakel het
effect dat u wilt
regelen in.
Indien u van Patch wisselt, gaan alle instellingen die u heeft gedaan verloren. Om de klank, die u heeft gecreëerd op te
slaan, voert u de Write procedure uit (pag. 43).
Regel de parameters voor dit effect.
Zie ‘Hoofdstuk 8 Parametergids’ op pag. 100 voor
meer informatie over elke parameter.
3. Herhaal de
stappen 1 en 2
totdat u het
gewenste geluid
krijgt.
19
Korte rondleiding
Op eenvoudige wijze geluiden creëren (EZ TONE)
Door de EZ Tone functie (pag. 33) te gebruiken, kunt u snel de instellingen vinden, die dicht bij het muzikale
genre en het gevoel liggen van de song die u wilt creëren. Hierdoor kunt u het geluid op eenvoudige wijze
creëren. Laten we eens proberen om geluiden met EZ Tone te creëren.
1
Kies de basisklank
Gebruik de basisklank en variaties om het muzikale genre en het gevoel van de song te
kiezen.
Variaties
Basisgeluidssoorten
20
Zie ‘STEP 1: TONE’ op pag. 134 voor meer informatie over elke parameter.
Knoppen en draaiknoppen
die u gebruikt
Deze veranderen de pagina.
Deze start de EZ Tone functie.
BPM
Deze stellen de parameterwaarde in.
Korte rondleiding
Rondleiding
2
De vervorming/compressie regelen
Regel de vervorming of compressie met behulp van Tone Grid(de geluidsbalk), totdat u
het gewenste geluid krijgt.
Klank: Edge (scherp)
Vervorming/compressie:
Soft (zacht)
Smooth (vloeiend)
Klank:
Cursorbeweging
Vervorming/compressie:
Hard
HorizontaalVerticaal
Cursorbeweging
Indien u van Patch wisselt, gaan alle gemaakte instellingen verloren. Om de klank die u heeft gecreëerd op te slaan, voert u
de Write procedure uit (pag. 43).
U kunt parameters die u met EZ TONE CREATE heeft geregeld nog nauwkeuriger regelen met behulp van EZ TONE EDIT
of parameter handelingen. Zie ‘De klank regelen (Edit)’ op pag. 33 voor meer informatie hierover.
21
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
q
Apparatuur aansluiten
BasComputer
Mengpaneel
Stereokoptelefoon
Basversterker
Externe effector
INPUTOUTPUT
Expressiepedaal (bijv. Roland EV-5)
of
voetschakelaar (bijv. BOSS FS-6)
MIDI Se
Digitale recorder enz.
uencerMIDI Sequencer
OUTIN
Adapter
(PSB-1U)
Directe aansluiting op een opnamemengpaneel of een PA mengpaneel (XLR-gebalanceerde
output)
De GT-10B beschikt over gebalanceerde outputs, die gebruik maken van SUB OUTPUT jacks (XLR aansluitingen). Hoewel er
in concertzalen en opnamestudio’s over het algemeen direct boxes worden gebruikt om de outputs van de
basgitaar(effectenprocessors) op mengpanelen aan te sluiten, kunt u de GT-10B direct op het mengpaneel aansluiten,
waardoor u vermindering van de geluidskwaliteit voorkomt. Ook voorkomt u zo andere problemen, die zich kunnen
voordoen wanneer er meerdere apparaten worden aangesloten.
• Het SUB OUTPUT volume kan niet worden geregeld met behulp van de OUTPUT LEVEL draaiknop.
• De OUTPUT SELECT functie (pag. 26) heeft invloed op geluid dat uit de OUTPUT jacks komt. De output van de SUB OUTPUT jacks zal altijd
gelijkwaardig zijn aan het uitgaande signaal, wanneer de LINE/PHONES instelling wordt gebruikt.
22
• Zet het volume altijd laag en schakel de spanning van alle apparaten uit,
voordat u de apparatuur gaat aansluiten om storing en/of schade aan
luidsprekers of andere apparatuur te voorkomen.
• Zet het volume van de versterker pas hoger nadat u de spanning van
alle aangesloten apparaten heeft ingeschakeld.
• Wanneer er kabels met weerstanden worden gebruikt, kan het volume
van apparatuur die op de INPUT jack wordt aangesloten laag zijn.
Indien dit zich voordoet, gebruik dan aansluitkabels zonder
weerstanden.
• Wanneer het uitgaande geluid mono is, sluit de output kabel dan op de
OUTPUT L/MONO jack aan.
• Gebruik alleen het aangegeven expressiepedaal (Roland EV-5 of BOSS
FV-500L; separaat aan te schaffen). Door andere expressiepedalen aan te
sluiten, riskeert u storing en/of schade aan het apparaat.
• Afhankelijk van de omstandigheden van een bepaalde
opstelling kunt u een onaangenaam gevoel krijgen of merken
dat het oppervlak korrelig aanvoelt wanneer u dit apparaat,
daarop aangesloten microfoons of de metalen delen van andere
voorwerpen, zoals bassen, aanraakt. Dit komt door een
oneindig kleine elektrische lading, die absoluut onschadelijk is. Indien u
zich hierover echter zorgen maakt, verbind dan de aardeaansluiting (zie
illustratie) met een externe aarding. Wanneer het apparaat geaard is kan
er een licht gebrom optreden, afhankelijk van de bijzonderheden van
uw installatie. Indien u niet zeker weet hoe u de aarde moet verbinden,
neem dan contact op met het dichtstbijzijnde Roland Service Center of
een erkend Roland distributeur (zie de lijst op de ‘Informatie’-pagina).
Ongeschikte plaatsen om mee te aarden:
· Waterleidingen (dit kan een elektrische schok of elektrocutie tot gevolg
hebben)
· Gasleidingen (dit kan brand of een explosie veroorzaken)
· Telefoonlijnaarding of bliksemafleider (dit kan gevaarlijk zijn in geval
van onweer).
• Plaats de adapter zodanig dat de kant met het lampje (zie illustratie)
naar boven wijst en de kant met de informatieve tekst naar beneden. Het
lampje gaat aan wanneer u de adapter met de stekker in het stopcontact
steekt.
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
• Wanneer u een expressiepedaal op de EXP PEDAL2/CTL 3,4 jack aansluit, stel
het minimumvolume van het aangesloten expressiepedaal dan op ‘MIN’ in.
• Wanneer u een BOSS FS-6 voetpedaal (optioneel) op de EXP PEDAL 2/CTL 3,4
jack aansluit, stel de MODE schakelaar en de POLARITY schakelaar dan in als
hieronder aangegeven.
BA
Hoofdstuk
1
BOSS FS-6
• Wanneer u een BOSS FS-5U voetschakelaar (optioneel) op de EXP PEDAL 2/CTL
3,4 jack aansluit, stel de POLARITY schakelaar dan in zoals hieronder
aangegeven.
Polariteitsschakelaar
• U kunt het speciale (optionele Roland) PCS-31 aansluitsnoer gebruiken om twee
voetschakelaars aan te sluiten.
• Wanneer er een BOSS FS-6 voetpedaal (optioneel) met een optionele
aansluitkabel (stereo 1/4’ koptelefoonaansluiting - stereo 1/4’
koptelefoonaansluiting) op de CTL 3,4 jack wordt aangesloten, werkt
pedaalschakelaar B volgens de CONTROL 3 instellingen en pedaalschakelaar A
volgens de CONTROL 4 instellingen.
Naar CTL3,4 jackNaar CTL3,4 jack Naar CTL3,4 jack
PCS-31 kabel
WitRoodWitRood
Adapter
Netsnoer
Stopcontact
Lampje
• Zet het netsnoer vast met behulp van de kabelhaak (zie illustratie) om te
voorkomen dat de stekker per ongeluk uit het stopcontact getrokken
wordt. Ook voorkomt u zo een te grote druk op de adapter stekker.
• Dit instrument is voorzien van gebalanceerde XLR aansluitingen.
Hieronder ziet u hoe de bedrading aangesloten dient te worden. Sluit de
apparatuur pas aan, nadat u de bedradingstekeningen van de andere
aan te sluiten apparatuur heeft bekeken.
BOSS
BOSS
FS-5U
FS-5U
(CTL4)
(CTL3)
•
Wanneer u het apparaat gebruikt met een expressiepedaal of een
voetschakelaar (de optionele FS-6 of FS-5U) op de EXP PEDAL 2/CTL 3,4
jack aangesloten, realiseer dan de instellingen zoals aangegeven in
‘Pedalen gebruiken om de parameters te regelen’ (pag. 48).
• Zie ‘AMP CONTROL’ op pag. 132 voor meer informatie over het gebruik van de
AMP CONTROL jack.
(CTL3) (CTL4)
(CTL4) (CTL3)
23
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
De spanning inschakelen
Controleer het volgende, voordat u de spanning inschakelt:
• Zijn alle externe apparaten op de juiste manier aangesloten?
• Is het volume van de GT-10B, de versterker en alle andere aangesloten apparaten op het minimum gezet?
Wanneer de apparaten zijn aangesloten dient u de spanning van de verschillende apparaten in de aangegeven volgorde in te schakelen. Door de apparaten in de
verkeerde volgorde in te schakelen riskeert u storing en/of schade aan luidsprekers en andere apparatuur.
• MEMO Na het inschakelen van de spanning wordt de
De display verandert; het volgende komt in beeld. Het scherm
dat nu verschijnt wordt het ‘Playscherm’ genoemd.
1.
2. Schakel de spanning van eventuele externe effectprocessors in → basversterker
(powerversterker).
Patch ingesteld, die voor het uitschakelen van de stroom
als laatste werd geselecteerd.
• Dit apparaat is van een beschermingscircuit voorzien.
Na het inschakelen van de spanning is er een kort
moment (enkele seconden) nodig, voordat het apparaat
normaal functioneert.
•
De uitleg in deze handleiding bevat illustraties die
weergeven wat er in principe in de display te zien moet
zijn. Het kan echter zijn dat het apparaat een nieuwere,
bijgewerkte versie van het systeem bevat (dus nieuwere
klanken). Hierdoor kan wat u in de display ziet soms
verschillen met de handleiding.
De iconen in het Playscherm
Master BPM
Bank-, Patchnummer
Categorie
Patch naam
Geeft de Master BPM (pag. 122) waarde voor elke Patch aan.
Wanneer de Effect Ch.Mode is ingesteld
op Single, wordt effectkanaal A geselecteerd. Dit wordt ook weergegeven waneer de Effect Ch.Mode is ingesteld op
Dynamic B.
Wanneer de Effect Ch.Mode is ingesteld
op Single, wordt effectkanaal B geselecteerd. Dit wordt ook weergegeven
wanneer de Effect Ch.Mode is ingesteld
op Dynamic A.
Dit wordt weergegeven wanneer de Effect Ch.Mode is ingesteld op Dual
Mix, Dual L/R of Freq Divide.
Wanneer Effect Ch.Mode is ingesteld op Dynamic A of Dynamic B,
wordt het weergegeven overeenkomstig het inputvolume.
OUTPUT SELECT instelling
Effectkanaal
PREAMP Solo schakelaar
Zie ‘Instellingen realiseren voor een aangesloten apparaat
(Output Select)’ op pag. 26 voor meer informatie over de
OUTPUT SELECT iconen.
Wanneer de Effect Ch. Mode
op Dynamic is ingesteld,
wisselt de display van A
naar B, overeenkomstig het
inputvolume.
24
Dit wordt weergegeven wanneer de PREAMP Solo Sw uit is.
Dit wordt weergegeven wanneer de PREAMP Solo Sw aan is.
De ‘S’ icoon komt niet in beeld indien het geselecteerde
versterkertype de Solo Sw parameter niet heeft.
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
Van Playscherm wisselen
De GT-10B heeft een scala aan Playscherm variaties. U kunt van informatie, die in het Playscherm getoond wordt, wisselen door
op te drukken.
• U kunt de PARAMETER draaiknoppen 1 t/m 4 gebruiken om met de waarden van de parameters te werken die onder aan het Playscherm staan. Ook kunt u
voor elke parameter de corresponderende toekenning veranderen in het SYS KNOB ASSIGN scherm (pag. 47).
• De parameternaam die in elk Playscherm wordt getoond is afgekort. Zie ‘Parameters die u kunt instellen met PDL:CTL/EXP’ op pag. 125 of ‘Vermelding van
parameters die u kunt instellen met SYS KNOB SETTING’ op pag. 138.
Scherm 1
Dit geeft de naam van de Patch weer en de
parameters waarmee u kunt werken als u de
regelknoppen PARAMETER 1 t/m 4 gebruikt.
Scherm 4
Dit scherm geeft de functies weer die zijn
toegekend aan CTL 1 en 2, de EXP PEDAL
SW en het EXP pedaal.
* De S-icoon en de A-icoon die in scherm 4 en 5 te zien zijn.
De S-icoon verschijnt wanneer de Pedal functie is ingeschakeld (pag. 48).
De A-icoon verschijnt wanneer de Patch Assign functie is ingeschakeld (pag. 51).
Scherm 2
Dit scherm geeft het volume van het effectkanaal weer en de voorversterker die gebruikt wordt.
Scherm 5
Dit scherm geeft de functies weer die zijn
toegekend aan de Nummerpedaal schakelaar, CTL 3 en 4 en het externe expressiepedaal (EXP PEDAL2).
Scherm 3
Dit scherm geeft de modus en het volume
van het effectkanaal weer.
Scherm 6
Dit is het scherm dat in beeld komt wanneer u zich in de Manual modus bevindt
(pag. 56). Deze modus is alleen te gebruiken, terwijl dit scherm in beeld is. Wanneer
u in dit scherm op [CATEGORY/ENTER]
drukt, kunt u instellingen realiseren voor
de MANUAL MODE SETTING.
Hoofdstuk
1
Scherm 7
Hier worden de gebruikte effecten en hun
verbindingsvolgorde (CHAIN) in een kanaal weergegeven.
Scherm 8
De naam van de Patch en de outputvolume
meter worden hier getoond.
Het outputvolume regelen
1.
Regel het outputvolume van de GT-10B met de OUTPUT LEVEL
draaiknop.
25
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
Instellingen realiseren voor een aangesloten apparaat
(Output Select)
Selecteer het type apparaat, dat op de OUTPUT jack is aangesloten.
• Om de GR-10B optimaal te laten presteren, dient u te zorgen dat u de juiste instelling ingeeft voor de OUTPUT SELECT, dus degene die het best bij uw
opstelling past.
• De OUTPUT SELECT functie beïnvloedt geluid dat uit de OUTPUT jacks komt. De output van de SUB OUTPUT jacks is altijd gelijkwaardig aan het geluid, dat
uit de output komt wanneer de LINE/PHONES instelling gebruikt wordt.
• Indien de koptelefoon op de PHONES jack is aangesloten, is de output van de OUTPUT jack en de PHONES jack altijd gelijkwaardig aan het geluid, dat uit de
output komt wanneer de LINE/PHONES instelling gebruikt wordt.
Het OUTPUT SELECT scherm verschijnt.
1.
2.
3.
WaardeUitleg
Patch
System
4.
5.
Verplaats de cursor naar Mode (modus).
Stel de modus in.
De Output Selecteer instelling van de Patch wordt gebruikt. U kunt voor elke afzonderlijke Patch een andere output
instelling gebruiken.
De Output Selecteer instelling van het systeem wordt gebruikt. Voor alle Patches wordt dezelfde output instelling
gebruikt.
Verplaats de cursor naar Selecteer.
Kies de handeling voor de Selecteer parameter.
WaardeUitlegIcoon op het
Playscherm
AMP WITH TWEETERGebruik deze instelling wanneer u op een basversterker met tweeter aansluit.
AMP NO TWEETER
LINE/PHONES
Gebruik deze instelling wanneer u op een basversterker zonder tweeter aansluit. Het
hoogfrequente bereik wordt geregeld.
Gebruik deze instelling wanneer u op een meerspoors recorder voor opname aansluit
of wanneer u een koptelefoon gebruikt.
26
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
o
De spanning uitschakelen
Voordat u de spanning uitschakelt, dient u het volgende te controleren.
• Is het volume van de GT-10B, uw versterker en alle andere aangesloten apparaten helemaal laag gezet?
• Heeft u Patches waarvan de instellingen die veranderd zijn opgeslagen? (Pag. 43)
Hoofdstuk
1. Schakel de spanning van de basversterker (powerversterker) uit
effectprocessors en andere apparatuur.
2.
Schakel de spanning van de GT-10B uit.
→
externe
Veranderingen in instellingen van Patches gaan verloren
wanneer de spanning wordt uitgeschakeld. Indien u
veranderingen in de instellingen wilt opslaan, voer dan de
Write procedure (pag. 43) uit voordat u de spanning
uitschakelt.
De basgitaar stemmen (TUNER)
Wanneer de Tuner ingeschakeld wordt, worden geluiden die als input naar de GT-10B gaan direct zoals ze zijn als output
uitgevoerd (bypass) en wordt de tuner geactiveerd. Onder deze omstandigheden kunt u dan een basgitaar stemmen.
De Tuner functie in en uitschakelen
1.
De display tijdens het stemmen
Bij de interne tuner van de GT-10B zijn de naam van de noot en de Tuning Guide (stemhulp) in de display te zien, waardoor het
verschil tussen de inputklank en de klank in de display aangegeven wordt.
De tuner wordt in of uitgeschakeld.
1
Naam van de n
Tuning Guide
Wanneer het verschil met de juiste toonhoogte binnen 50 cent valt, geeft de Tuning Guide de grootte van dat verschil aan., Terwijl
u naar de Tuning Guide kijkt, kunt u stemmen totdat het lampje in het midden gaat branden.
fig.07-090
Te hoog
Gestemd
Te laag
27
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
Hoe u kunt stemmen
1. Speel één enkele
open noot op de
snaar die u wilt
De naam van de noot die het dichtst bij de
snaar ligt die werd aangeslagen, verschijnt
in de display.
Speel maar één enkele noot op de snaar die u wilt stemmen.
stemmen.
2. Stem de snaar totdat
de naam van de snaar
in de display
verschijnt.
• Gewone viersnarige basgitaar
NormaalEADG
1/2 stap naar beneden
1 stap naar benedenDGCF
• Gewone vijfsnarige basgitaar
3. Blijf naar de Tuning
Guide kijken, terwijl
u ondertussen stemt
totdat het lampje in
het midden gaat
branden.
4. Herhaal de stappen 1-3 totdat alle snaren gestemd zijn.
NormaalBEADG
1/2 stap naar beneden
1 stap naar benedenADGCF
• Gewone zessnarige basgitaar
NormaalBEADGC
1/2 stap naar beneden
1 stap naar benedenADGCF
De steminstellingen veranderen (Tuner Pitch)
4th3rd2nd1st
DGCF
5th4th3rd2nd1st
ADGCF
6th5th4th3rd2nd1st
ADGCF
B
A
1.
2.
Schakel de tuner in.
Verplaats de cursor naar PITCH (toonhoogte).
Verander de grondtoon.
3.
BereikUitleg
435Hz–445HzHier wordt de grondtoon ingesteld.
• De frequentie van A4 (de middelste A op het
klavier van een piano) dat gespeeld wordt
door een instrument (bijvoorbeeld een piano)
en dat de toonhoogte aangeeft waarop de
andere instrumenten voor het begin van een
uitvoering gestemd worden, heet de
grondtoon.
• Dit wordt bij het verlaten van de fabriek op
440 Hz ingesteld.
28
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
De tuner instellingen veranderen (Tuner Out)
1.
2.
Schakel de tuner in.
Verplaats de cursor naar OUTPUT.
Selecteer de output, terwijl Tuner aan staat.
3.
WaardeUitleg
Bypass
MuteGeluid wordt gedempt en er is geen output te horen.
Geluid dat als input in de GT-10B binnenkomt worden via de bypass geleid (gaat niet door de processor)
en is als directe output (zoals het geluid is) te horen.
• Wanneer OUTPUT op ‘Bypass’ is ingesteld en
Tuner op ON staat, kunt u het volume van het
directe geluid regelen door het EXP pedaal te
bedienen.
• OUTPUT wordt bij het verlaten van de fabriek
op ‘Bypass’ ingesteld.
FX
Effector
TUNER
Mute
Bypass
TUNER
OUTPUT
Uit
Aan
EXP
pedaal
TUNER
schakelaar
Hoofdstuk
1
De tuner in en uitschakelen met het CTL pedaal
Door de functie van het CTL pedaal (pag. 48) op ‘Tuner’ in te stellen, kunt u de tuner met één van de CTL pedalen in en
uitschakelen.
De tuner in en uitschakelen door het EXP pedaal naar achteren te trekken.
Wanneer het EXP pedaal als voetregeling voor het volume functioneert, stel dan één van de ASSIGN 1-8 Assign Variable
instellingen (pag. 51) als volgt in.
Met deze instellingen kunt u de tuner inschakelen door het EXP pedaal naar achteren te trekken.
Target: Tuner SwSrc Mode: Moment
Min: OnActRngLo: 0
Max: OffActRngHi: 1
Source: EXP1 PEDAL
De tuner in en uitschakelen met het nummerpedaal
Stel de Num Pedl Sw functie (pag. 58) in op Tuner om de tuner in en uit te schakelen met het nummerpedaal van de huidige
Patch.
29
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
Een klank selecteren (Patch Change)
Wat is een Patch?
Een combinatie (of een set) van effecten samen met een groep parameter instellingen wordt een ‘Patch’ genoemd.
De GT-10B kan 400 verschillende Patches in het geheugen opslaan, gesorteerd op bank (groep) en nummer, zoals hieronder
aangegeven.
fig.02-010
Preset Bank 50
Preset Bank 01
User Bank 50
User Bank 01
User banken (U01-U50)
Nieuw gecreëerde effectinstellingen worden in de User banken opgeslagen. Patches in deze banken worden ‘User Patches’
genoemd.
Er verschijnt een ‘U’ in de display wanneer er een User Patch wordt geselecteerd.
fig.02-020d
Preset banken (P01-P50)
De Preset banken bevatten effectinstellingen die ten volle gebruik maken van de eigenschappen waarover de GT-10B beschikt. De
Patches in deze banken worden ‘Preset Patches’ genoemd. Wanneer u de instellingen van een Preset Patch verandert, sla het
resultaat dan op als een User Patch. Preset Patches kunnen niet overschreven worden.
Er verschijnt een ‘P’ in de display wanneer er een Preset Patch wordt geselecteerd.
fig.02-030d
30
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
Het pedaal gebruiken om de Patch te selecteren
Er wordt van Patch gewisseld door een ‘bank’ (U01-U50, P01-P50) en een ‘nummer’ (1-4) te selecteren. De bank en het nummer
verschijnen in de display van de GT-10B, zoals in het volgende figuur te zien is.
fig.02-040d
Nummer
Bank
Bank
fig.02-050
Nummer
Hoofdstuk
1
• Wanneer u een Patch selecteert, zelfs indien er een nieuwe bank geselecteerd wordt, wordt er niet van Patch gewisseld, totdat u ook het nummer kiest. Indien u
van Patch wilt kunnen wisselen door alleen maar een andere bank te selecteren, pas dan de instelling van de Bank Change modus (pag. 76) aan.
• U kunt het apparaat ook zodanig instellen, dat bepaalde effecten nog steeds gebruikt worden bij een volgende Patch nadat u van Patch gewisseld bent. Zie
‘Effectklanken laten doorspelen nadat er van Patch is gewisseld (Patch Change Mode)’ op pag. 72 voor meer informatie hierover.
Een Patch uit dezelfde bank kiezen
• Het lampje van het geselecteerde
1.
Kies het nummer van de Patch die u wilt gebruiken.
nummerpedaal gaat branden.
• Bij de GT-10B kunt u alleen in het Playscherm
van Patch wisselen. Druk op [EXIT] om naar
het Playscherm terug te gaan (pag. 25).
Een Patch uit een andere bank kiezen
Druk op de BANK pedalen om de gewenste bank
1.
2.
Selecteer de bank.
Kies het nummer van de Patch die u wilt gebruiken.
te selecteren. Na de selectie van de bank is de GT10B klaar voor de specificatie van het
patchnummer en gaan de lampjes van de
nummerpedalen branden.
• Het lampje van het geselecteerde
nummerpedaal gaat branden.
• Bij de GT-10B kunt u alleen in het Playscherm
van Patch wisselen. Druk op [EXIT] om naar
het Playscherm terug te gaan (pag. 25).
31
Hoofdstuk 1 Geluiden produceren
De draaischijf gebruiken om de Patch te selecteren
1.
Selecteer de Patch
Bij de GT-10B kunt u alleen in het Playscherm van
Patch wisselen. Druk op [EXIT] om naar het
Playscherm terug te gaan (pag. 25).
Patches in groepen scheiden (CATEGORY)
De GT-10B beschikt over een functie, waarmee u Patches in een aantal verschillende groepen kunt indelen. Dit wordt de
CATEGORY functie genoemd (pag. 40). Wanneer u voor elke Patch de categorie aangeeft, wordt het zoeken naar Patches
eenvoudiger.
Het CATG scherm verschijnt.
1.
2.
De categorieën en de Patches in deze categorieën worden in een lijst
weergegeven.
Selecteer de categorie.
• Bij de GT-10B kunt u alleen vanuit het
Playscherm naar het CATG scherm gaan. Druk
op [EXIT] om naar het Playscherm terug te
gaan (pag. 25).
• U kunt het CATG scherm ook in beeld krijgen
door in het SYSTEM scherm Patch SEARCH te
kiezen.
3.
De GT-10B wisselt naar de geselecteerde Patch.
Een klank regelen
Bij de GT-10B zijn de parameters van de master equalizer standaard toegekend aan de PARAMETER draaiknoppen van het
Playscherm.
U kunt deze PARAMETER draaiknoppen gebruiken om de geluidskwaliteit voor alle Patches globaal te regelen.
1.
2.
Selecteer de Patch.
Draaiknop P1: regel het laagfrequente bereik van de klank.
Draaiknop P2: regel het middenfrequente bereik van de klank.
Draaiknop P3: regel het hoogfrequente bereik van de klank.
32
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Geluiden op een makkelijke manier creëren (EZ TONE)
Een klank creëren voor de song, die u in gedachten heeft (Create)
Indien u al een helder idee heeft over het soort geluid dat u wilt creëren, kunt u zichzelf veel moeite besparen door uit te gaan van
een Patch, die aardig lijkt op wat u in gedachten heeft, waarna u de instellingen daarvan bijschaaft tot wat u wilt.
EZ TONE CREATE helpt u om op een makkelijke manier geluiden te creëren door instellingen te kiezen die het muzikale genre
en het gevoel van de song die u wilt componeren benaderen.
De huidige instellingen voor de Patch die u momenteel gebruikt gaan verloren als u op EZ TONE [CREATE] drukt. Indien u de huidige instellingen wilt bewaren,
voer dan de Write procedure (pag. 43) uit voordat u aan onderstaande procedure begint.
Het TONE scherm voor EZ TONE CREATE verschijnt.
1.
2.
3.
4.
Draaiknop P1, P2: Hiermee selecteert u de basisklank.
Draaiknop P3, P4: Hiermee selecteert u een variatie.
De DRIVE geluidsbalk voor EZ TONE CREATE verschijnt.
Draaiknop P1, P2: Hiermee regelt u de vervorming en het
compressie effect.
Draaiknop P3, P4: Hiermee regelt u de klank.
Wanneer u van Patch wisselt, gaan alle gerealiseerde
instellingen verloren. Om het geluid dat u heeft gecreëerd op te
slaan, dient u de Write procedure uit te voeren (pag. 43).
U kunt parameters die u met EZ TONE CREATE heeft geregeld
verder verfijnen met behulp van EZ TONE EDIT of parameter
handelingen. Zie ‘De klank regelen (EDIT)’ op pag. 33 voor meer
informatie hierover.
Hoofdstuk
2
De klank regelen (EDIT)
Door EZ TONE EDIT te gebruiken, kunt u het geluid van een Patch op eenvoudige wijze veranderen, zonder dat u ingewikkelde parameters
hoeft te manipuleren.
Het EZ TONE EDIT scherm verschijnt.
1.
Draaiknop P1: regelt het volume van het compressor effect.
2.
Draaiknop P2: regelt de vervorming (DRIVE).
Draaiknop P3: regelt het volume van het Chorus effect.
Draaiknop P4: regelt het volume van het Reverb effect.
Regelt het volume van de reverb van Ch.B.
Regelt het volume van de chorus van Ch.A.
Regelt de vervorming (DRIVE) van Ch.B.
Regelt het volume van de compressor van Ch.A.
33
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
De effecten instellen
Een effect in en uitschakelen
De ingebouwde effecten van de GT-10B worden in en uitgeschakeld door bediening via knoppen. Wanneer er een effect wordt
ingeschakeld, gaat het lampje van de knop branden. Het lampje gaat uit wanneer het effect wordt uitgeschakeld.
[MASTER/PEDAL FX] gaat niet branden.
Het instellingsscherm van het effect verschijnt.
• Met [FX-1] en [FX-2] komen de instellingen
voor het op dat moment geselecteerde effect in
1.
beeld.
• Wanneer u op [MASTER/PEDAL FX] drukt,
komt het MST/PDL FX scherm in beeld.
2.
3. Wanneer u een ander effect wilt selecteren om dit in of uit te schakelen, herhaal dan de
stappen 1 en 2.
(Druk nogmaals op de knop, die u in stap 1 heeft ingedrukt.)
Het effect wordt in of uitgeschakeld.
• Indien u de Patch een naam wilt geven of de
naam ervan wilt bewerken, ga dan voordat u
opslaat naar ‘Een Patch een naam geven (Patch
NAME)’ op pag. 42.
• Indien u een klank inclusief de instellingen die
u heeft gerealiseerd wilt opslaan, volg dan
verder de beschrijving in ‘Een Patch opslaan
(Patch WRITE)’ op pag. 43.
in en uitschakelen met behulp van de PARAMETER draaiknoppen
U kunt de draaiknoppen P1 t/m P4 gebruiken om de effecten waarvan de iconen in het Patch EDIT scherm of het MST/
PDL FX scherm te zien zijn in of uit te schakelen.
34
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
De effecten op eenvoudige wijze instellen (Quick Setting)
Elk effect bevat voorbereide sample instellingen, die ‘Quick Settings’ genoemd worden.
U kunt op eenvoudige wijze nieuwe effectgeluiden creëren door simpelweg deze Quick Settings te selecteren en te combineren.
1.
2.
Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
Selecteer de Quick Setting van uw keuze
U**: User Quick Setting
P**: Preset Quick Setting
U01-1 – U50-4: User Patch Setting
P01-1 – P50-4: Preset Patch Setting
Voor de diverse FX-1 of FX-2 effecten of voor de ASSIGN 1 t/m 8 Quick
Settings, kunt u de respectieve instellingen oproepen zoals hieronder
beschreven.
• Elk effect van de FX-1 of FX-2. (U kunt instellingen voor de FX1 en FX2
apart oproepen.)
U01-1.1 – U50-4.2: User Patch Setting
P01-1.1 – P50-4.2: Preset Patch Setting
• ASSIGN (u kunt de instellingen voor ASSIGN 1 t/m 8 apart oproepen).
U01-1.1 – U50-4.8: User Patch Setting
P01-1.1 – P50-4.8: Preset Patch Setting
• Bij FX-1 en FX-2 worden de instellingen voor
het op dat moment geselecteerde effect
getoond.
• Wanneer u [MASTER/PEDAL FX] indrukt,
verschijnt het MST/PDL FX scherm.
• ‘---: User Setting’ geeft aan, dat het effect dat in
de display wordt weergegeven staat ingesteld
om bij de op dat moment geselecteerde Patch
te worden opgeslagen of dat de instellingen op
dat moment worden gewijzigd.
• Wanneer in stap 1 FX-1 of FX-2 is geselecteerd,
wordt er gewisseld van instellingen voor het
effect die met behulp van de FX1/FX2 Select
parameter (pag. 105) zijn geselecteerd.
• Indien u de Patch een naam wilt geven of de
naam ervan wilt bewerken, ga dan voordat u
opslaat naar ‘Een Patch een naam geven (Patch
NAME)’ op pag. 42.
• Indien u een klank inclusief de instellingen die
u heeft gerealiseerd wilt bewaren, volg dan
verder de beschrijving in ‘Een Patch opslaan
(Patch WRITE)’ op pag. 43.
Hoofdstuk
2
Wisselen tussen Knob View en List View
U kunt het instellingenscherm voor effecten oproepen in Knob View (draaiknoppen in beeld) of List View (een lijst in beeld).
1.
2.
Het instellingenscherm voor de effecten verschijnt.
Bij elke druk op de knop wordt er gewisseld tussen Knob View en List
View.
In Knob View worden alleen de belangrijkste parameters getoond,
zodat u deze snel kunt regelen. Indien u alle parameters in beeld wilt
krijgen, schakel dan over naar List View.
Bij FX-1 en FX-2 worden de instellingen voor het
op dat moment geselecteerde effect getoond.
35
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
De parameters regelen
Elk effect bevat meerdere verschillende parameters. U kunt de gewenste geluiden nauwkeuriger creëren door elk van deze
parameters afzonderlijk te bewerken.
Het instellingenscherm voor de effecten verschijnt.
• Bij FX-1 en FX-2 worden de instellingen voor
het op dat moment geselecteerde effect
1.
2.Realiseer de instellingen voor de parameters.
3. Om een andere effectparameter te regelen, herhaalt u Stap 1 en 2.
getoond.
• Wanneer u [MASTER/PEDAL FX] indrukt,
verschijnt het MST/PDL FX scherm.
Bij sommige effecten zijn er meerdere pagina’s
voor de parameter instellingen. U kunt [] en
[] gebruiken om van pagina te wisselen.
• Indien u de Patch een naam wilt geven of de
naam ervan wilt bewerken, ga dan voordat u
opslaat naar ‘Een Patch een naam geven (Patch
NAME)’ op pag. 42.
• Indien u een klank inclusief de instellingen die
u heeft gerealiseerd wilt bewaren, volg dan
verder de beschrijving in ‘Een Patch opslaan
(Patch WRITE)’ op pag. 43.
Bediening met de PARAMETER draaiknoppen
In de effectschermen corresponderen de knoppen met de parameters die u in beeld ziet.
36
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
De EQ (Equalizer) regelen
In het EQ scherm kunt u door [DISPLAY MODE] te
gebruiken om van scherm te wisselen de huidige status
van de instellingen controleren door middel van een
grafiek.
Gebruik [] en [] om van pagina te wisselen en
gebruik de draaiknoppen P1 t/m P4 om de respectieve
parameters te regelen.
U kunt dezelfde techniek gebruiken om de diverse parameters onder
PARA EQ voor FX-1 en FX-2 te regelen.
Zie ‘EQ (Equalizer) op pag. 105 voor meer informatie hierover.
GRAPHIC EQ voor FX-1/2 regelen
In het GRAPHIC EQ scherm voor FX-1 of FX-2 kunt u
door [DISPLAY MODE] te gebruiken om van scherm te
wisselen de huidige status van de instellingen
controleren door middel van een schuif die in beeld
komt.
Gebruik [] en [] om het gewenste bereik te regelen
en gebruik de draaiknoppen P1 t/m P4 om de
respectieve parameters te regelen.
Zie ‘GRAPHIC EQ (Graphic Equalizer)’ op pag. 108 voor meer
informatie hierover.
Hoofdstuk
2
De verbindingsvolgorde van effecten veranderen (Effect Chain)
Hier leest u hoe u de volgorde kunt veranderen, waarin de effecten met elkaar verbonden zijn.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
1.
Selecteer FX CHAIN.
2.
Het FX CHAIN scherm verschijnt.
De icoon die in het FX CHAIN scherm te zien is
geeft de status aan, zoals hieronder omschreven.
3.
Effect aan Effect uit Geselecteerd effect
(verplaatsbaar)
: Effect aan
: Effect uit
: Geselecteerd effect (verplaatsbaar)
37
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Selecteer een effect dat u wilt verplaatsen
Wanneer u op de effectknop drukt voor het effect van uw voorkeur, kunt u
het effect kiezen.
4.
Compressor/
Limiter
OD/DSChorusSend/Return
PREAMPReverb
EQPedal FXINPUT jack
FX-1
FX-2
DelayFoot Volume
Noise
Suppressor1
Noise
Suppressor2
Digital/USB
Out
OUTPUT jack
• Wanneer u [CATEGORY/ENTER] of de
EFFECTS SELECT knop in drukt voor het
huidige effect, wordt het effect in of
uitgeschakeld.
• Er zijn twee effectroutes – kanaal A (Ch.A of
upper) en kanaal B (Ch.B of lower) en
[CHANNEL SELECT] wordt gebruikt om te
selecteren welk daarvan gebruikt wordt.
5.
wilt hebben.
6. Indien u de volgorde verder wilt veranderen, herhaal dan stap 4 en 5.
Verplaats een effect naar het punt waar u een effect tussengevoegd
en kunnen niet worden verplaatst.
• Indien u de Patch een naam wilt geven of de
naam ervan wilt bewerken, ga dan voordat u
opslaat naar ‘Een Patch een naam geven (Patch
NAME)’ op pag. 42.
• Indien u een naam en een Patch inclusief de
instellingen die u heeft gerealiseerd wilt
bewaren, volg dan verder de beschrijving in
‘Een Patch opslaan (Patch WRITE)’ op pag. 43.
Het effect volume met de volumemeter controleren
In de rechter bovenhoek van het FX CHAIN scherm kunt u het outputvolume van elk effect uitlezen.
Om het output volume van een effect te controleren verplaatst u de cursor naar het gewenste effect.
U kunt het volume van signalen die in de INPUT jack worden ingevoerd controleren door te selecteren.
Wanneer u selecteert, kunt u het volume van signalen die als output uit de GT-10B komen controleren.
38
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Twee verschillende types effecten gebruiken (Channel Select)
De effector van de GT-10B heeft twee routes (EFFECT CHANNEL). U kunt ze gebruiken door naar eigen wens van route te
wisselen of routes te mengen voor toepassingen.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
1.
Selecteer CH.SELECT.
2.
Hoofdstuk
2
Het CH.SELECT scherm verschijnt.
3.
4.
Selecteer de Ch.Mode (kanaalmodus).
Waarde UitlegWaardeUitleg
Alleen het kanaal
dat geselecteerd is
Single
Dual
Mix
Dual
L/R
Freq
Divide
A
B
A
B
Laagfrequent
bereik
Hoogfrequent
bereik
A
B
A
B
met Ch. Selecteer of
[CHANNEL SELECT] wordt gebruikt.
De output van de
kanalen A en B
wordt gemengd.
Output kanaal A
komt uit de rechter-
L
kant en output
R
kanaal B komt uit de
linkerkant.
Het laagfrequente
bereik is aan kanaal
A toegekend en het
hoogfrequente bereik aan kanaal B.
Dynamic
SW
Dynamic A
Dynamic B
• Telkens wanneer u op [DISPLAY MODE]
drukt wordt er gewisseld tussen Knob View en
List View. Zie ‘CH.SELECT (Channel Select)’
op pag. 133 voor informatie over de
parameters.
• Wanneer u het effectkanaal wilt veranderen,
druk dan op [CHANNEL SELECT].
U kunt de Ch.Mode ook selecteren door de
draaiknop P2 te gebruiken.
De kanalen A en B worden
A
B
Detecteer
inputvolume
Het volume van kanaal A wordt geregeld. Het volume
van kanaal B staat vast.
Het volume van kanaal B wordt geregeld. Het volume
van kanaal A staat vast.
gewisseld, afhankelijk van
het volumeniveau van de
basgitaar input. Dit geeft dynamische klankveranderingen in respons op de aanslag
dynamiek.
39
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Patches groeperen in categorieën (CATEGORY)
U kunt categorieën aan Patches toekennen en ze dienovereenkomstig groeperen.
1.
2.
3.
4.
5.
Selecteer de Patch, die u aan een categorie wilt toevoegen.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Selecteer NAME.
Het Patch NAME scherm verschijnt.
Selecteer een categorie.
• Indien u de Patch een naam wilt geven of de
naam ervan wilt bewerken, ga dan voordat u
opslaat naar ‘Een Patch een naam geven (Patch
NAME)’ op pag. 42.
• Indien u een naam van een Patch inclusief de
instellingen die u heeft gerealiseerd wilt
bewaren, volg dan verder de beschrijving in
‘Een Patch opslaan (Patch WRITE)’ op pag. 43.
40
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Gebruikerscategorieën een naam geven (CATEGORY NAME)
De CATEGORY functie heeft ook tien gebruikerscategorieën (USER 1-10) die u kunt noemen zoals u wilt.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
SYSTEM
1.
Selecteer CATEGORY NAME.
2.
Hoofdstuk
2
Het CATEGORY NAME scherm verschijnt.
3.
4.
5. Gebruik dezelfde procedure als bij ‘Een Patch een naam geven (Patch NAME)’ op pag. 42
om de naam van de categorie te bewerken.
6. twice.
Selecteer de naam van de categorie die u wilt bewerken.
Het Playscherm verschijnt.
Namen van categorieën zijn systeemparameters.
Ze worden opgeslagen wanneer ze worden
ingevoerd; hiervoor is de Write procedure niet
nodig.
41
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Een Patch een naam geven (Patch NAME)
Aan elke Patch kan een naam gegeven worden (Patch NAME) die uit maximaal 16 tekens bestaat. U kunt deze functie ten volle
benutten door namen toe te kennen die een idee geven van het geluid dat de Patch geeft of de song waarin het gebruikt wordt.
1.
2.
3.
4.
Selecteer de Patch waarvan u de naam wilt bewerken.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Selecteer NAME.
Het Patch NAME scherm verschijnt.
5.
6.
Verplaats de cursor naar de positie waarop u een teken wilt veranderen.
Selecteer het teken.
De volgende handelingen zijn erg bruikbaar:
HandelingBeschrijvingHandelingBeschrijving
Voegt op de cursorpositie een spatie in.
Voegt op de cursorpositie een trefwoord in,
dat te maken heeft met de Patch.
Wisselt tussen hoofdletters en kleine letters.
7. Indien u namen verder wilt bewerken, herhaal dan de stappen 5 en 6.
Verwijdert het teken en verschuift de tekens die
volgen naar links.
Wisselt tussen letters, cijfers en symbolen.
Stelt de categorie voor de huidige Patch in. Zie
‘Patches groeperen in categorieën (CATEGORY)’
op pag. 40.
Indien u een geluidssoort inclusief de instellingen
die u heeft gerealiseerd wilt bewaren, volg dan
verder de beschrijving in ‘Een Patch opslaan
(Patch WRITE)’ op pag. 43.
42
Hoofdstuk 3 Een klank opslaan
Een Patch opslaan (Patch WRITE)
Indien u de veranderingen in de instellingen wilt opslaan, voer dan de Write procedure uit.
De Patch die eerder op de bestemming stond, waarnaar u een nieuwe Patch wegschrijft, gaat verloren zodra het wegschrijven voltooid is.
1.
Het Patch WRITE scherm verschijnt.
Selecteer de bestemming (User Patch) waaronder u de Patch wilt opslaan.
Wanneer er geen bewerkingen zijn gedaan aan de
op dat moment geselecteerde Patch, komt het
Patch COPY scherm in beeld.
Om de opslagprocedure te annuleren, drukt u op
[EXIT]. Het Playscherm komt weer in beeld.
2.
U kunt ook de onder ‘Het pedaal gebruiken om de
Patch te selecteren’ (pag. 31) beschreven procedure
gebruiken om te bestemming voor het opslaan te
selecteren.
3.
De GT-10B slaat de veranderingen in de instelling op onder de Patch
van bestemming.
Indien u de Patch een naam wilt geven of de naam
ervan wilt bewerken, ga dan voordat u opslaat
naar ‘Een Patch een naam geven (Patch NAME)’
op pag. 42.
Patches kopiëren (Patch COPY)
U kunt een Preset of User Patch naar een andere User Patch kopiëren.
De Patch die eerder op de bestemming stond, waarnaar u een nieuwe Patch wegschrijft, gaat verloren zodra het wegschrijven voltooid is.
Hoofdstuk
3
1.
2.
3.
4.
Selecteer de Patch die u wilt kopiëren.
Het Patch COPY scherm verschijnt.
Selecteer de bestemming (User Patch) waarheen u wilt kopiëren.
De GT-10B kopieert de in stap 1 geselecteerde Patch naar de Patch
van bestemming voor de kopie.
‘Een klank selecteren (Patch Change)’ op pag. 30
Wanneer er bewerkingen zijn gedaan aan de op
dat moment geselecteerde Patch, komt het Patch
WRITE scherm in beeld.
Om de kopieerprocedure te annuleren, drukt u op
[EXIT]. Het Playscherm komt weer in beeld.
U kunt ook de onder ‘Het pedaal gebruiken om de
Patch te selecteren’ (pag. 31) beschreven procedure
gebruiken om te bestemming voor het kopiëren te
selecteren.
43
Hoofdstuk 3 Een klank opslaan
Patches uitwisselen (Patch EXCHANGE)
Bij de GT-10B kunt u de posities van twee User Patches verwisselen of uitwisselen. Hier volgt de uitleg daarover.
1.
2.
3.
4.
5.
Selecteer de Patch voor uitwisseling.
Het Patch COPY scherm verschijnt.
Selecteer het Patch EXCHANGE (pag. 2) scherm.
Selecteer de User Patch die bestemming (‘destination’) is voor
uitwisseling.
De GT-10B verwisselt de posities van de twee User Patches.
‘Een klank selecteren (Patch Change)’ op pag. 30
Wanneer er bewerkingen zijn gedaan aan de op dat
moment geselecteerde Patch, komt het Patch WRITE
scherm in beeld.
Om de uitwisselprocedure te annuleren, drukt u op [EXIT].
Het Playscherm komt weer in beeld.
U kunt ook de onder ‘Het pedaal gebruiken om de Patch te
selecteren’ (pag. 31) beschreven procedure gebruiken om te
bestemming voor het wisselen te selecteren.
Patches initialiseren (Patch INITIALIZE)
U kunt een User Patch terugbrengen naar de oorspronkelijke fabrieksinstellingen (initialiseren). Dit is handig wanneer u vanaf het
begin een nieuwe Patch wilt creëren.
Eventuele klank instellingen die u in een Patch heeft opgeslagen gaan bij de initialisatie verloren.
1.
2.
3.
Het Patch COPY scherm verschijnt.
Selecteer het Patch INITIALIZE (pag. 3) scherm.
Selecteer de User Patch die u wilt initialiseren.
Wanneer er bewerkingen zijn gedaan aan de op
dat moment geselecteerde Patch, komt het Patch
WRITE scherm in beeld.
Om de initialisatie procedure te annuleren, drukt u
op [EXIT]. Het Playscherm komt weer in beeld.
U kunt ook de onder ‘Het pedaal gebruiken om de
Patch te selecteren’ (pag. 31) beschreven procedure
gebruiken om te bestemming voor het initialiseren
te selecteren.
4.
44
De geselecteerde Patch wordt geïnitialiseerd.
Hoofdstuk 3 Een klank opslaan
Instellingen op effect bewaren (User Quick Settings)
Behalve instellingen opslaan in de vorm van Patches, kunt u ook instellingen opslaan voor afzonderlijke effecten.
Omdat u dergelijke opgeslagen instellingen in andere Patches kunt gebruiken, net als bij de Preset Quick Settings (pag. 35), is het
van te voren als User Quick Settings opslaan van effectinstellingen die u mooi vindt een handige manier om nieuwe Patches te
creëren.
Effecten die kunnen worden bewaard
• COMP
• OD/DS
• PREAMP
•EQ
• FX-1/FX-2 Effects
• DELAY
• CHORUS
• REVERB
• PEDAL FX WAH and Pedal Bend
• SEND/RETURN
• ASSIGN1–8
Hoofdstuk
1.
2.
3.
Het Patch COPY scherm verschijnt.
Het QUICK FX WRITE scherm verschijnt.
Selecteer de effectinstellingen die u wilt opslaan.
3-020d
Het scherm verschijnt, waarin u de bestemming kunt aangeven
waarop de instellingen moeten worden opgeslagen.
Verplaats de cursor naar ‘Write to’.
Wanneer er bewerkingen zijn gedaan aan de op
dat moment geselecteerde Patch, komt het Patch
WRITE scherm in beeld.
3
• Om de instellingen ASSIGN 1-8 (pag. 51) op te
slaan, stelt u de SOURCE parameter in op
ASSIGN 1-8.
• Voor FX-1/FX-2 worden de instellingen in de
op dat moment gekozen effecten die zijn
ingesteld door FX select (pag. 105) opgeslagen.
• De hieronder genoemde effecten veranderen
met elke druk op de knop [MASTER/PEDAL
FX]
- PEDAL WAH
- PEDAL BEND
- SEND/RETURN
- ASSIGN 1–8
4.
5.
Selecteer de opslagbestemming voor de instellingen.
De instellingen worden opgeslagen.
Indien u de naam van de User Quick Setting (12
tekens) wilt veranderen, druk dan op [DISPLAY
MODE]. Zie de stappen 4 t/m 6 van ‘Een Patch
een naam geven (Patch NAME)’ op pag. 42.
45
Hoofdstuk 3 Een klank opslaan
Effectinstellingen uitwisselen tussen kanalen
U kunt de instellingen voor de twee effectkanalen uitwisselen.
1.
2.
3.
Het Patch COPY scherm verschijnt.
Het CH A/B UTILITY scherm verschijnt.
3-020d
Dit wisselt de volgorde van kanaal A en kanaal B in de FX CHAIN
om.
Wanneer er bewerkingen zijn gedaan aan de op
dat moment geselecteerde Patch, komt het Patch
WRITE scherm in beeld.
46
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
De functies van de draaiknoppen van het Playscherm
instellen
U kunt de functies van de PARAMETER draaiknoppen veranderen.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer CONTROL.
Het CONTROLLER scherm verschijnt.
Selecteer het SYS KNOB SETTING scherm (pagina 1).
Selecteer de parameter draaiknop (draaiknop P1-P4) waarvan
u de toekenning wilt veranderen.
Hoofdstuk
4
6.
7. Om een andere bedieningsinstelling te veranderen, herhaalt u de stappen 5-6.
8.2 maal
Verander de parameter instellingen.
Het Play scherm verschijnt.
Zie ‘SYS KNOB SETTING (System Knob Setting)’
op pag. 137 voor informatie over welke
instellingen u kunt toekennen.
CONTROLLER parameters zijn systeem
parameters. Ze worden opgeslagen op het moment
waarop ze worden ingevoerd; hiervoor is geen
Write (opslag) procedure nodig.
47
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Pedalen gebruiken om de parameters te regelen
Het CTL/EXP pedaal gebruiken met altijd dezelfde toegekende
functies (Pedal Function)
Hierdoor worden de functies van het CTL pedaal, EXP pedaal en EXP PEDA: SW op de gehele GT-10B toegepast.
1.
2.
3.
4.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer CONTROL.
Het CONTROLLER scherm verschijnt.
Selecteer de regelaar, waarvan u de toekenning wilt veranderen.
5.
6.
7.
8.
9. Om de een andere instelling van een regelaar te veranderen herhaalt u de stappen 4-6.
10.2 maal
Selecteer Prefernc.
Stel de Prefernc parameter op System in.
Selecteer de parameter van de gekozen regelaar, waarvan u de
instellingen wilt veranderen.
Verander de parameter instellingen.
Het Play scherm verschijnt.
48
Zie ‘Function’ op pag. 138 voor
informatie over welke instellingen u kunt
toekennen.
CONTROLLER parameters zijn systeem
parameters. Ze worden opgeslagen op
het moment waarop ze worden
ingevoerd; hiervoor is geen Write
(opslag) procedure nodig.
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Voorbeeld van het instellen van de pedaalfunctie
Wanneer u de parameters zoals hieronder beschreven in het EXP1 PEDAL SETTING scherm instelt, kunt u het EXP pedaal
van de GT-10B constant als Wah-pedaal gebruiken.
Prefernc:System
Function:WAH
Min:0
Max:100
CTL/EXP functies afzonderlijk in elke Patch instellen (PEDAL FX)
Met deze procedure stelt u de functies voor de regelaars van de GT-10B (CTL/EXP pedaal, EXP PEDAL SW) voor afzonderlijke
Patches in.
* Stel de Prefernc parameter van de instellingen van het CTL/EXP pedaal en de EXP PEDAL SW (pag. 137) op ‘Patch’ in.
1.
2.
3.
4.
Maak de parameter instellingen.
P1: CTL1 Pedal
P2: CTL2 Pedal
P3: EXP PEDAL SW
P4: EXP Pedal
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Selecteer PEDAL/FX.
Het PDL:CTL/EXP scherm verschijnt.
Wanneer u op [DISPLAY MODE] drukt, wisselt de display tussen Knob View en
List View.
• Bij sommige EXP pedaal parameters zijn er meerdere pagina’s voor de parameter
instellingen. U kunt [] en [] gebruiken om van pagina te wisselen.
• Telkens wanneer [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wisselen de functies
van het EXP pedaal als hieronder vermeld.
ParameterWisselende functies
Foot Volume
Pedal BendPedal Bend On/Off
WAHWah On/Off
PB/FVPedal Bend, Foot Volume
WAH/FVWah, Foot Volume
De op dat moment geselecteerde instelling is degene die rechts onderaan in de display verlicht wordt aangegeven.
Normal Foot Volume (heeft geen
aan/uitschakelfunctie)
Hoofdstuk
4
5. Om de instellingen op te slaan gebruikt u de Write
procedure (pag. 43).
Zie ‘SW&PDL FUNCTIE’ op pag. 122 voor informatie over welke instellingen u
kunt toekennen.
49
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Quick Settings voor de EXP pedaal functie
Wanneer u deze voorbereide sample instellingen (Quick Settings) selecteert, kunt u snel optimale waarden kiezen voor de
gerelateerde parameters. Hierdoor kunt u de instellingen simpel en gemakkelijk voltooien zonder dat u elke parameter
afzonderlijk hoeft in te stellen.
1. Volg de procedure van stap 1-3 uit ‘CTL/EXP functies afzonderlijk in elke Patch instellen (PEDAL FX)’ op pag.
49 om het PDL:CTL/EXP scherm in beeld te krijgen.
2.
3.
4.
SchermUitleg
Quick:U**User Quick Settings
Quick:P**Preset Quick Settings
U01-1–U50-4User Patch
P01-1–P50-4Preset Patch
5. Om de instellingen op te slaan, gebruikt u de Write procedure (pag. 43).
Selecteer WAH/FV, PB/FV, WAH of PB.
Het PDL:WAH scherm of het PDL:PEDAL BEND scherm verschijnt.
Selecteer de Quick Setting (P**, U**).
Wanneer u een User Patch of een Preset Patch selecteert, kunt u de bestaande
toekenningsinstellingen van de Patch gebruiken zoals ze zijn.
Wanneer er SYSTEM of CONTROLLER meldingen in beeld komen
Deze verschijnen wanneer de Prefernc parameter voor de regelaar, waarvan u de instellingen probeerde te veranderen
(CONTROLLER scherm; pag. 137) op System ingesteld staat.
Dit betekent dat de instellingen in het PDL:CTL/EXP scherm, wat de Patch parameters zijn, geen effect hebben.
Om de instellingen in het PDL:CTL/EXP scherm mogelijk te maken, dient u de Prefernc parameter van te voren op Patch
in te stellen.
Om deze melding te laten verdwijnen drukt u op [EXIT].
50
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Regelfuncties instellen voor afzonderlijke Patches (Assign)
U kunt het CTL/EXP pedaal, de EXP PEDAL SW en externe regelaars (voetschakelaar en expressiepedaal) die op de EXP PEDAL
2/CTL 3,4 jacks op het achterpaneel zijn aangesloten voor elke afzonderlijke Patch instellen.
U kunt tot acht separate instellingen per Patch opslaan (waarbij u Assign nummers 1 t/m 8 gebruikt), die bepalen welke
parameters door welke regelaars worden geregeld.
* Stel de Preference parameter van het CTL/EXP pedaal en de EXP PEDAL SW (pag. 137) in op ‘Patch’.
Quick Settings
Wanneer u voorbereide instellingen (Quick Settings) selecteert, worden de relevante parameters direct op hun optimale waarden
ingesteld. Hierdoor kunt u de instellingen op eenvoudige wijze realiseren, in plaats van dat u elke afzonderlijke parameter
separaat moet instellen.
1.
2.
3.
4.
5.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Selecteer ASSIGN.
Het ASSIGN scherm verschijnt.
Selecteer één van de ASSIGN nummers
(No. 1-8).
Stel het geselecteerde Assign nummer in op
‘On’.
Hoofdstuk
4
Telkens wanneer [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, schakelt
deze het geselecteerde ASSIGN nummer afwisselend aan en uit.
Wanneer het aan is, zijn het Assign nummer linksonder in de display
en de ‘ON’-indicatie rechtsonder verlicht. Zorg ervoor, dat u Assign
instellingen die niet gebruikt worden op ‘Off’ instelt.
6.
DisplayUitleg
Quick:U**User Quick Settings
Quick:P**Preset Quick Settings
U01-1.1–U50-4.8User Patch
P01-1.1–P50-4.8Preset Patch
7. Om de Quick Settings met andere Assigns te gebruiken, herhaalt u de stappen 4-8.
8. Om de instellingen op te slaan, gebruikt u de Write procedure (pag. 43).
Selecteer de Quick Setting (P**, U**).
Wanneer u een User Patch of een Preset Patch selecteert, kunt u de bestaande assign
instellingen van de Patch gebruiken zoals ze zijn.
51
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Handmatige instellingen
Hier kunt u afzonderlijk bepalen welke regelaar welke parameter moet regelen.
1.
2.
3.
4.
5.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Selecteer ASSIGN.
Het ASSIGN scherm verschijnt.
Selecteer één van de ASSIGN nummers (Nr. 1-8).
Stel het geselecteerde Assign nummer in op ‘On’.
Alleen de TARGET (doel) en de SOURCE (bron)
worden in Icon View getoond. Indien u al de
parameters wilt laten verschijnen, schakel dan
over naar List View.
Zie ‘ASSIGN 1-8’ op pag. 126 voor informatie over
de parameters.
Telkens wanneer [MASTER/PEDAL FX] wordt
ingedrukt, schakelt deze het geselecteerde
ASSIGN nummer afwisselend aan en uit. Wanneer
het aan is, zijn het Assign nummer linksonder in
de display en de ‘ON’-indicatie rechtsonder
verlicht. Zorg ervoor, dat u Assign instellingen die
niet gebruikt worden op ‘Off’ instelt.
6.
7.
Selecteer de regelaar waarmee u de parameter wilt bewerken.
Selecteer de parameter, die u wilt regelen.
8. Om de andere Assigns in te stellen, herhaalt u de stappen 4-7.
9. Om de instellingen op te slaan, gebruikt u de Write procedure (pag. 43).
U kunt de parameter van uw keuze snel selecteren
door de P1 draaiknop te gebruiken om vanuit de
brede categorie naar beneden te navigeren.
52
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Parameters die in List View kunnen worden ingesteld
Hieronder worden de parameters beschreven, die kunnen worden ingesteld wanneer u in het ASSIGN scherm naar List View
schakelt.
Wanneer u op [DISPLAY MODE] drukt, schakelt de display tussen Knob View (draaiknoppen in beeld) en List View (een lijst).
* In het scherm dat u hier ziet wordt ASSIGN No. 1 als voorbeeld genomen.
ParameterUitleg
TargetSelecteer hiermee de te regelen parameter.
MinStel hiermee de minimumwaarde voor het regelbereik van het doel in.
MaxStel hiermee de maximumwaarde voor het regelbereik van het doel in.
ParameterUitleg
SourceSelecteer hiermee de regelaar die aan de functie wordt toegekend.
Moment
Src Mode
Toggle
ActRngLo
ActRngHi
Zie ‘ASSIGN 1-8’ op pag. 126 voor informatie over de parameters.
Stelt het minimum in voor het bereik waarbinnen de waarde van de instelling veranderd
kan worden.
Stelt het maximum in voor het bereik waarbinnen de waarde van de instelling veranderd
kan worden.
De normale toestand is Off (minimumwaarde), met de schakelaar alleen op
On (maximum waarde) wanneer de voetschakelaar wordt ingedrukt.
De instelling wordt met elke druk op de voetschakelaar tussen On (aan;
max. waarde) en Off (uit; min. waarde) geschakeld.
Hoofdstuk
4
53
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Het bereik van de verandering van een doelparameter
De waarde van de als doel geselecteerde parameter verandert binnen het bereik, dat wordt aangegeven door ‘Min’ en ‘Max’,
zoals op de GT-10B is ingesteld. Wanneer u een externe voetschakelaar gebruikt of een andere regelaar die als aan/uitschakelaar functioneert, wordt ‘Min’ geselecteerd met Off (CLOSED = gesloten) en ‘Max’ met On (OPEN).
Wanneer u een extern expressiepedaal gebruikt of een andere regelaar die voor een vloeiende verandering van de waarde
zorgt, verandert de waarde van de instelling dienovereenkomstig binnen het bereik tussen de minimum en de maximum
waarde. Wanneer het doel een aan/uit-parameter is, wordt de gemiddelde waarde van de ontvangen data gebruikt als de
scheidslijn, waarop bepaald wordt of de parameter in of uitgeschakeld wordt.
Wanneer de voetschakelaar gebruikt wordt:
Waarde
Max
Min
Toegestane bereik
parameter instellingen
UitAan
Voetschakelaar
Wanneer het EXP-pedaal geregeld wordt:
Max
Min
Toegestane bereik
parameter instellingen
0
Wanneer het pedaal
niet wordt ingedrukt
EXP pedaal
Wanneer het pedaal
helemaal wordt ingedrukt
Mate waarin
expressiepedaal
wordt ingedrukt
127
Wanneer de aan/uit-parameter met het EXP
pedaal geregeld wordt:
Waarde
On
Mate waarin
Off
0
Wanneer het pedaal
Wanneer het pedaal
niet wordt ingedrukt
half wordt ingedrukt
helemaal wordt ingedrukt
EXP pedaal
* Het bereik dat geselecteerd kan worden, verandert afhankelijk van de
parameter instelling.
* Wanneer het ‘minimum’ op een hogere waarde is ingesteld dan het
‘maximum’, wordt de verandering van de parameter omgekeerd.
* De waarden van instellingen kunnen veranderen, indien de
doelparameter wordt veranderd nadat de instellingen voor
‘minimum’ en ‘maximum’ zijn ingegeven. Indien u de doelparameter
veranderd heeft, controleer dan de ‘minimum’ en ‘maximum’
instellingen nog eens.
expressiepedaal
wordt ingedrukt
127
Wanneer het pedaal
Het bereik van de verandering van een regelaar
Hiermee wordt het werkbereik ingesteld, waarbinnen de waarde van de instelling verandert wanneer een EXP pedaal of
andere regelaar die de waarde vloeiend verandert als bron wordt gebruikt. Indien de regelaar buiten het werkbereik gezet
wordt, verandert de waarde niet. Hij stopt bij ‘minimum’ of ‘maximum’.
(Voorbeeld) Bij ActRngLo: 40, ActRngHi: 80
Waarde
MAX
MIN
Toegestane bereik
parameter instellingen
0
Wanneer het pedaal
niet wordt ingedrukt
4080
ActRngLo
EXP Pedaal
ActRngHi
Wanneer het pedaal
helemaal wordt ingedrukt
Mate waarin
expressiepedaal
wordt ingedrukt
127
* Wanneer u een voetschakelaar of andere aan/uit-schakelaar als bron gebruikt, laat deze dan op ‘ActRngLo: 0’ en ‘ActRngHi: 127’
staan. Bij bepaalde instellingen kan het zo zijn, dat de waarde niet verandert.
Aan
Uit
Wanneer het pedaal
niet wordt ingedrukt
0
ActRng
408060
Center
Lo
value
EXP Pedaal
ActRng
Hi
127
Wanneer het pedaal
helemaal wordt ingedrukt
Mate waarin
expressiepedaal
wordt ingedrukt
54
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Voorbeeld van Assign instellingen
Wanneer u de parameters instelt zoals hieronder vermeld, kunt u het EXP pedaal van de GT-10B als UNI-V Rate
parameter gebruiken.
Target:FX1:UV:RateSrc Mode:Moment
Min:0ActRngLo:0
Max:100ActRngHi:127
Source:EXP1 PEDAL
Het virtuele expressiepedaal bij de aanvang van
bedieningshandelingen activeren (Internal Pedal System)
De GT-10B beschikt over een functie die Internal Pedal systeem heet. Deze functie kent specifieke parameters aan een virtueel
expressiepedaal (het ingebouwde pedaal) toe, wat tot effect heeft dat volume en geluidssoort automatisch in realtime veranderd
worden, net zoals bij een expressiepedaal.
Het Internal Pedal systeem beschikt over de volgende drie functies, waardoor u de Source (bron) voor elk ASSIGN No. 1-8 van de
‘Handmatige instellingen’ (pag. 52) kunt instellen.
* Wanneer het Internal pedaal of het Wave pedaal wordt gebruikt, stel de ASSIGN Src Mode dan op Moment in.
Hoofdstuk
Internal Pedal (ingebouwd pedaal)
Bij het startpunt dat u heeft ingesteld begint het virtuele expressiepedaal te werken. Indien u INTERNAL PDL op Source heeft
ingesteld, stel de Int Trig parameter dan in.
Zie ‘Int Trig (Internal Pedal Trigger)’ op pag. 126, ‘Int Time (Internal Pedal Time) op pag. 126 en ‘IntCurve (Internal Pedal Curve)’ op pag. 126 voor uitgebreidere
informatie over de parameters die u kunt instellen bij gebruik van het ingebouwde pedaal.
Wave Pedal (wave pedaal)
Hiermee wijzigt u de als doel geselecteerde parameter in een bepaalde cyclus met het virtuele expressiepedaal. Wanneer u Wave
Pedal als Source heeft ingesteld, dienen de WaveRate en de Waveform ook te worden ingesteld.
Zie ‘WaveRate (Wave Pedal Rate)’ op pag. 126 en ‘Waveform (Wave Pedal Form) op pag. 126 voor uitgebreidere informatie over de parameters die u kunt instellen
bij gebruik van het Wave pedaal.
Input Level
De parameter die als doel is ingesteld, verandert in respons op het inputvolume.
Indien u de input gevoeligheid wilt regelen, stel dan ‘INPUT SENS’ (pag. 127) in.
4
55
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
De effecten met de BANK/nummer pedalen in en
uitschakelen (Manual Mode)
De GT-10B beschikt over een Manual Mode (handmatige modus), waarin de pedalen worden gebruikt om aangegeven effecten in
en uit te schakelen.
In de Manual modus kunt u effecten in en uitschakelen zonder het patchnummer te veranderen.
Naar de Manual modus gaan
Druk deze knop enkele malen in totdat het volgende scherm
verschijnt.
1.
De Manual modus kan gekozen worden wanneer dit scherm
verschijnt.
Wanneer u het MANUAL MODE scherm verlaat, wordt de
Manual modus uitgeschakeld.
• U kunt in dit scherm op [CATEGORY/
ENTER] drukken om naar het MANUAL
SETTING scherm te gaan (pag. 57).
• Wanneer u de TARGET bij de ‘Manual
Settings’ (pag. 52) op Manual Mode Sw instelt,
kunt u de Manual modus in en uitschakelen.
• In de Manual modus zorgt het gelijktijdig
indrukken van [BANK ] en [BANK ] er
niet voor dat Phrase Loop in en uitgeschakeld
wordt.
2.
Effecten met de pedalen in en uitschakelen
1. Voer ‘Naar de Manual modus gaan’ (pag. 56) uit om de Manual modus in te
schakelen.
2.etc.
Het pedaal schakelt het toegekende effect in of uit.
Het toegekende effect wordt met elke druk op het
pedaal in of uitgeschakeld. Wanneer het
toegekende effect aan is, gaat het lampje bovenaan
het pedaal branden.
56
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Effect in/uitschakeling aan een pedaal toekennen
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer MANUAL SETTING.
Het MANUAL SETTING scherm verschijnt.
Selecteer het pedaal, waarvan u de toekenning wilt veranderen.
Selecteer de effectschakeling, die u aan het pedaal wilt toekennen.
U kunt ook vanuit het Playscherm naar het
MANUAL SETTING scherm gaan (pag. 56).
Hoofdstuk
4
6. Om nog een pedaalinstelling te veranderen herhaalt u stap 4-5.
Effectschakelingen die u kunt toekennen
DisplayUitleg
OffDe functie is niet toegekend aan de pedalen.
Ch.A/BSchakelt tussen effectkanaal A en B.
CompSchakelt de COMP in en uit.
OD/DSSchakelt de OD/DS in en uit.
PreampSchakelt de PREAMP/SPEAKER in en uit.
EQSchakelt de EQ in en uit.
FX1Schakelt de FX-1 in en uit.
FX2Schakelt de FX-2 in en uit.
DelaySchakelt de DELAY in en uit.
ChorusSchakelt de CHORUS in en uit.
ReverbSchakelt de REVERB in en uit.
PdlFXSchakelt de PEDAL FX in en uit.
S/RSchakelt de SEND/RETURN in en uit.
AmpCtlSchakelt de Amp Control in en uit.
TunerSchakelt de TUNER in en uit.
DisplayUitleg
PLSchakelt de PHRASE Loop in en uit.
PL R/PNeemt de frase op/speelt de frase af.
PL ClrWist de frase.
PL M/PDempt afspeelgeluid van de frase.
BPMTapGebruikt voor tik input van de Master BPM.
DlyTap
MIDI
MMCPly
Lev+10Verhoogt het Patch volume met 10 units.
Lev+20Verhoogt het Patch volume met 20 units.
Lev -10Verlaagt het Patch volume met 10 units.
Lev -20Verlaagt het Patch volume met 20 units.
NumInc
NumDec
BnkIncSchakelt naar één banknummer hoger.
BnkDecSchakelt naar één banknummer lager.
Gebruikt voor tik input van de Dalay time (vertragingstijd).
Regelt de Start/Stop van externe MIDI apparaten (zoals sequencers).
Regelt de Play/Stop van externe MIDI apparaten (zoals harddisk recorders).
Schakelt naar één patchnummer hoger in dezelfde
bank als de nu geselecteerde Patch.
Schakelt naar één patchnummer lager in dezelfde bank
als de nu geselecteerde Patch.
57
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Tussen instellingen schakelen met de nummerpedalen
De GT-10B beschikt over een functie, waarmee u de tuner in en uit kunt schakelen, tussen effectkanalen kunt schakelen en andere
taken kunt uitvoeren door het pedaal met hetzelfde nummer als de op dat moment geselecteerde Patch in te drukken.
U kunt tussen de volgende functies schakelen wanneer u zich in willekeurig welke andere functie dan de Manual Mode bevindt (pag. 56).
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Selecteer Num Pdl Sw.
Stel de Num Pdl Sw parameter in.
DisplayUitleg
OffNiet in gebruik.
TunerSchakelt de tuner in en uit.
Ch. A/BSchakelt tussen effectkanalen A en B.
58
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Phrase Loop afspelen
Wat is Phrase Loop?
In deze modus kunt u tot maximaal 38 seconden materiaal (in mono) opnemen en materiaal herhaaldelijk afspelen als een ‘phrase
Loop’., Terwijl de Loop wordt afgespeeld, kunt u er indien gewenst nieuw materiaal overheen opnemen.
U kunt een phrase Loop met effecten opnemen of u kunt effecten toevoegen nadat een Loop is opgenomen. Wanneer u effecten
achteraf toevoegt, kunt u speciale effecten creëren met opgenomen uitvoeringen. Het is ook een ideale manier om geluidssoorten
te beluisteren, omdat u de effectparameters in real time kunt regelen, terwijl er een frase wordt afgespeeld.
Opgenomen frasen worden verwijderd, wanneer Phrase Loop wordt uitgeschakeld of wanneer de GT-10B wordt uitgezet.
De Phrase Loop gebruiken
Een frase opnemen (REC)
PHRASE LOOP
• Wanneer u deze een tweede keer tegelijkertijd
1.
Druk tegelijkertijd op
[BANK▼] en
[BANK▲].
2.
Het apparaat gaat naar standby voor opname (het REC/
DUB lampje knippert).
De opname begint. (Het REC/DUB lampje gaat branden.)
Speel de frase die u wilt opnemen.
indrukt, stopt het herhaaldelijk afspelen en
wordt Phrase Loop uitgeschakeld.
• U kunt deze procedure niet in de Manual
modus uitvoeren.
• De maximale opnametijd voor mono opname
is ca. 38 seconden. Wanneer de opname de 38
seconden bereikt, start het afspelen van de
opgenomen uitvoering automatisch.
Hoofdstuk
4
De opname stopt. (Het REC/DUB lampje gaat uit.)
3.
De opgenomen frase wordt herhaaldelijk afgespeeld. (Het
PLAY lampje gaat branden.)
Geluid over een frase heen dubben (DUB)
1. Volg de procedure onder ‘Een frase opnemen (REC)’ op pag. 59 om een frase op
te nemen en laat vervolgens de Loop herhaaldelijk afspelen. (Het PLAY lampje
gaat branden.)
Het dubben begint. (Het REC/DUB lampje gaat branden.)
2.
3.
Speel, terwijl de Loop wordt afgespeeld ook de frase af, waarmee u wilt dubben.
Het dubben stopt. (Het REC/DUB lampje gaat uit.)
De zojuist opgenomen frase wordt gecombineerd met de eerder opgenomen frase en dat geluid wordt automatisch herhaaldelijk afgespeeld. (Het PLAY lampje gaat branden.)
Iets over een bestaande uitvoering heen opnemen
wordt ‘dubben’ genoemd.
Indien u aanvullend materiaal wilt dubben,
herhaal dan de stappen 2 en 3.
59
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Een frase wissen (CLEAR)
De procedure voor het verwijderen van een frase verschilt al naar gelang de instelling van de Clear Pdl parameter.
Zie ‘Clear Pdl (Clear Pedal functie)’ op pag. 61 voor informatie over de Clear Pdl parameter.
Wanneer de Clear Pdl parameter
‘Clear Only’ is
De frase wordt verwijderd
1.
en het apparaat komt standby te staan voor opname.
1.
2.
Wanneer de Clear Pdl parameter
‘Mute/Clear’ is.
Wanneer dit gedurende een opname ingedrukt wordt,
stopt de opname en wordt het geluid uitgeschakeld
(‘mute’) bij het afspelen. (Het PLAY lampje knippert.) Er
wordt geen geluid geproduceerd, maar het herhaaldelijk
afspelen gaat binnen in de GT-10B door.
Wanneer u op [BANK ▼] drukt, terwijl het apparaat op ‘mute’ staat,
wordt er weer hoorbaar herhaaldelijk afgespeeld. (Het PLAY lampje gaat
branden.)
Wanner u dit indrukt, terwijl het geluid uitgeschakeld is,
wordt de frase verwijderd en komt het apparaat standby
te staan voor opname.
Phrase Loop instellen
U kunt ook verschillende manieren van gebruik mogelijk maken door de parameters te veranderen.
1.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PHRASE Loop.
2.
3.
4.
5.
Het PHRASE Loop scherm verschijnt.
Verplaats de cursor om de parameter die u wilt veranderen te
selecteren.
Verander de parameter instellingen.
60
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Parameter/
Uitleg
bereik
Mode
Hiermee neemt u het geluid op, nadat het langs de
effecten is gegaan.
Performance
Hierdoor kunt u een groot scala aan uitvoeringen
bereiken door verschillende klanken te combineren.
Phrase
Loop
Wanneer de modus
op de Patch Edit
Patch Edit
Hiermee neemt u het geluid op, voordat het langs
te effecten gaat en past u effecten toe tijdens het
herhaaldelijk afspelen.
Hierdoor kunt u effecten regelen of klanken van
(bewerking) wordt ingesteld.
Patches vergelijken.
Pdl Mode (Pedal Mode)
De BANK pedalen worden niet gebruikt voor de bediening van de Phrase Loop. Ze worden gebruikt als pedalen waarmee u van bank kunt wisselen.
Off
De Phrase Loop kan geregeld worden door de Phrase Loop functie aan één van de CTL pedalen 1 t/m 4 toe te kennen en de bankwisselfunctie van de BANK pedalen te behouden.
OnDe BANK pedalen worden gebruikt voor de bediening van de Phrase Loop functie.
Rec Mode (Recording Mode)
MonoFrasen worden in mono opgenomen (max. 38 seconden).
Stereo
Frasen worden in stereo opgenomen (max. 38 seconden).
Play Lev (Play Level)
0–120Stelt het afspeelvolume van de frase in.
Clear Pdl (Clear Pedal Function)
Clear Only
Mute/Clear
Wanneer u [BANK ▲] indrukt, terwijl de Phrase Loop functie aan is, worden de opgenomen data gewist en schakelt
de GT-10B vervolgens over naar de STANDBY modus.
Wanneer u [BANK ▲] indrukt, terwijl de Phrase Loop functie aan is, wordt het geluid van de uitvoering van de opgenomen frase gedempt (de opgenomen data worden niet gewist).
Indien u vervolgens nogmaals [BANK ▲] indrukt, terwijl de frase gedempt is, worden de opgenomen data gewist en
schakelt de GT-10B vervolgens naar de STANDBY modus.
FX
Effector
Phrase
Loop
Wanneer de modus
op de Performance
(uitvoering) wordt ingesteld.
Hoofdstuk
4
61
Hoofdstuk 4 Geluiden afspelen
Overzicht van de werking van Phrase Loop
Wanneer de PHRASE Loop functie en de Pdl Mode parameter beide op ‘on’ zijn ingesteld, werkt de phrase Loop schakeling als
hieronder aangegeven.
Wanneer de Clear Pdl parameter ‘Clear Only’ is
CLEAR
STANDBY
REC
Wanneer de Clear Pdl parameter ‘Mute/Clear’ is
MUTE
CLEAR
STANDBY
REC
OVERDUBPLAY
OVERDUBPLAY
62
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Instellingen realiseren die passen bij de aangesloten basgitaar
(Input Select)
De GT-10B beschikt over een functie voor het aanpassen van de geluidssoort, zodat deze past bij willekeurig welke basgitaar u
heeft aangesloten. Hierdoor kunt u instellingen realiseren voor drie typen basgitaar (Bass 1-3). Dit is handig wanneer u een
andere basgitaar aansluit dan degene die gebruikt werd toen de Patch gecreëerd werd.
Wanneer u het inputvolume en de input presence regelt, heeft dit invloed op de inputsignalen voor alle Patches. Weest u zich ervan bewust dat de nuances van de
effectgeluiden die in respons op het basvolume optreden kunnen veranderen, vooral bij Patches waarin de effecten worden geregeld door het basvolume.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer de INPUT SELECT (Bass 1-3) die u wilt instellen.
Draaiknop P2: regelt het inputvolume van de basgitaar.
Draaiknop P3: regelt de klankkwaliteit van het hoge bereik van de
basgitaar.
Hoofdstuk
Selecteer USB In wanneer u audio vanaf een
computer via de USB als input gebruikt (pag. 134).
5
Zie ‘INPUT’ op pag. 134 voor informatie over de
parameters.
63
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Het algehele geluid regelen, zodat het bij de
gebruiksomgeving past (Global)
De GT-10B beschikt over een functie, waarmee u de algehele klank van alle Patches kunt veranderen. Dit heet de ‘Global functie’.
Met de Global functie kunt u uw instellingen veranderen, zodat ze passen bij die van uw apparatuur en de bedieningsomgeving,
terwijl de instellingen in de Patches onveranderd blijven.
De algehele klank regelen (Global EQ)
Hiermee regelt u de klank van de OUTPUT, ongeacht de aan/uit-instellingen van de equalizer van afzonderlijke Patches.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het GLOBAL EQ scherm (pag. 2).
Verplaats de cursor naar de parameter die u wilt instellen.
6.
ParameterUitleg
Low GainRegelt de klank van het laagfrequente bereik.
Mid Gain (Middle Gain)Regelt de klank van het middenfrequente bereik.
Mid Freq (Middle Frequency)Geeft het midden aan van het frequentiebereik, dat door de Mid Gain wordt geregeld.
Mid Q (Middle Q)
High GainRegelt de klank van het hoogfrequente bereik.
Regel de parameter.
Regelt de breedte van het bereik, dat wordt beïnvloed door de EQ die op de Mid Freq
gecentreerd is.
Hogere waarden versmallen het bereik.
Zie ‘GLOBAL EQ’ op pag. 134 voor informatie
over de parameters.
64
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Het algehele effect van de ruisonderdrukker regelen (Total Noise Suppressor)
Hiermee regelt u de algehele drempelwaarde voor de instellingen van de ruisonderdrukker in de afzonderlijke Patches. Dit is een
handig middel, wanneer er tijdens uitvoeringen van basgitaar wordt gewisseld en wanneer er in respons op het bromvolume op
de plaats van uitvoering aanpassingen gedaan worden.
Dit is een algehele instelling die de instellingen van de afzonderlijke Patches niet wijzigt.
Dit heeft geen effect op Patches waarin de ruisonderdrukker is uitgeschakeld.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL scherm (pag. 3).
Verplaats de cursor naar NS Threshold.
Hoofdstuk
5
6.
Regel het drempelniveau van de ruisonderdrukker.
Stel dit in op ‘0 dB’ wanneer u dit in de
instellingen van afzonderlijke Patches gebruikt.
Zie ‘NS Threshold (Noise Suppressor Threshold)’
op pag. 135 voor informatie over de parameters.
65
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Het algehele Reverb volume regelen (Total REVERB)
Hiermee regelt u de algehele Reverb volume instellingen in de afzonderlijke Patches. Dat is handig om het geluid aan te passen
aan de akoestiek van de plaats van uitvoering.
Deze instelling heeft geen effect op de instellingen van de afzonderlijke Patches.
Dit heeft geen effect op Patches waarin de Reverb is uitgeschakeld.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL scherm (pag. 3).
Verplaats de cursor naar Rev Level.
6.
66
Regel het Reverb volume.
Stel dit in op ‘100%’ wanneer u dit in de
instellingen van afzonderlijke Patches gebruikt.
Zie ‘Rev Level (Reverb Level)’ op pag. 135 voor
informatie over de parameters.
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Het referentievolume van de output regelen, zodat dit bij de
aangesloten apparatuur past (Main Out Level)
Hiermee stelt u het referentievolume van de output in, zodat dit past bij de apparatuur die op de OUTPUT jack is aangesloten.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL scherm (pag. 3).
Verplaats de cursor naar Main Out Level.
Hoofdstuk
6.
WaardeUitleg
-10dBKies dit, wanneer er is aangesloten op een basversterker.
+4dBKies dit, wanneer er is aangesloten op een recorder, mengpaneel of ander lijn apparaat.
Regel het referentievolume.
5
67
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Het outputvolume van de DIGITAL OUT jack regelen
U kunt het volume van de audiosignalen die uit de DIGITAL OUT jack komen regelen.
Er komen digitale signalen uit de DIGITAL OUT jack op het achterpaneel. U kunt deze direct aansluiten op de ingaande digitale
‘in’ aansluiting van een digitale recorder of ander apparaat en zo opnemen zonder verlies aan geluidskwaliteit.
Uit de DIGITAL OUT en de USB komen dezelfde digitale audiosignalen.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL scherm (pag. 3).
Verplaats de cursor naar USB/DGT Out Lev.
6.
68
Regel het volume..
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Wisselen van type signaal dat uit de SUB OUTPUT jacks komt
U kunt de signalen selecteren, die als output uit de SUB OUTPIT (XLR) jacks moeten komen.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het SUB OUTPUT scherm (pag. 4).
Verplaats de cursor naar Mode.
Hoofdstuk
6.
WaardeUitleg
L/R
Effect/Direct
Regel de gewenste modus.
5
De stereo output van de GT-10B komt onveranderd uit het apparaat.
Stel L/R in wanneer u in stereo opneemt of stereosignalen naar een PA verzendt.
Output uit de SUB OUTPUT L jack is de stereo output van de GT-10B die naar mono gemengd is, output uit
de SUB OUTPUT R jack is het directe geluid voordat er een effect op is toegepast (mono).
De parameters INPUT SELECT, INPUT LEVEL en PRES. kunnen in het inputgeluid gebruikt worden.
Om op te nemen, kunt u het directe basgeluid op een apart kanaal vastleggen, daarna kunt u het directe geluid later remixen
met het effectgeluid tijdens de eindmix .
69
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Het volume van de SUB OUTPUT jacks regelen
U kunt het volume van de audiosignalen die uit de SUB OUTPUT (XLR) jacks komen regelen.
Het volume van de SUB OUTPUT kan niet geregeld worden met de OUTPUT LEVEL draaiknop.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het SUB OUTPUT scherm (pag. 4).
Verplaats de cursor naar Level.
6.
Regel het volume.
70
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Het contrast van de display regelen (LCD Contrast)
Afhankelijk van waar de GT-10B is geplaatst kan de display (aan de rechterkant) moeilijk leesbaar worden. Indien dit zich
voordoet, regel dan het contrast van de display.
1.
2.
3.
4.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer LCD.
Het LCD scherm verschijnt.
Regel het contrast zodanig dat u het scherm makkelijk kunt lezen.
Hoofdstuk
5
71
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Effectklanken laten doorspelen nadat er van Patch is
gewisseld (Patch Change Mode)
De GT-10B beschikt over een modus die gebruikt kan worden wanneer er ruimtelijke effecten (zoals Reverb en Dalay) gebruikt
worden, waarbij het effectgeluid van de ene Patch blijft spelen, zelfs nadat u naar de volgende Patch heeft geschakeld. Indien er
aan de volgende voorwaarden betreffende de effects chain en parameter instellingen van het effect is voldaan, kunt u het
wegsterven van Reverb, Dalay en soortgelijke effecten laten doorgaan in de volgende Patch nadat u van Patch heeft gewisseld.
• De effecten zitten in dezelfde effects chain
• Wanneer de parameter Delay Type en de parameter Dly Time identiek zijn.
• Wanneer u andere effecten uit- of inschakelt of wanneer de parameter instellingen identiek zijn.
In sommige gevallen is er nog steeds geen Reverb, zelfs nadat de bovengenoemde instellingen zijn gerealiseerd.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Patch ChgMode.
Selecteer de waarde van de Patch ChgMode parameter.
WaardeUitleg
Fast
Smooth
72
Er wordt op normale wijze van Patch gewisseld. Het apparaat gaat over op de volgende Patch zonder dat het
wegsterven van de Reverb of Dalay van de vorige Patch wordt meegenomen.
Het apparaat gaat over op de volgende Patch en het wegsterven van de Reverb of Dalay van de vorige Patch
wordt meegenomen nadat er van Patch gewisseld is.
Om voor een vloeiende overgang te zorgen, kan er van Patch gewisseld worden met een vertraging van één maatslag.
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
De identieke Preamp (voorversterker) instellingen in alle
Patches gebruiken (Preamp Mode)
Bij de GT-10B kunt u een preamp (voorversterker) instellen voor algemeen gebruik in alle Patches, waardoor u instellingen kunt
realiseren voor drie preamp typen.
Dit zorgt voor een effect dat u altijd het geluid van dezelfde basversterker geeft, ongeacht de Patches die u instelt.
Gebruik van de preamp van het systeem
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Preamp Mode.
Selecteer de waarde van de Preamp Mode parameter die u wilt instellen.
Hoofdstuk
5
WaardeUitleg
Patch
System1–3
De preamp instelling van de Patch wordt gebruikt. Hierdoor kunt u in elke afzonderlijke Patch verschillende
preamp instellingen gebruiken.
De preamp instelling van het systeem wordt gebruikt. Hiermee worden dezelfde preamp instellingen op alle
Patches toegepast.
Wanneer u op EZ TONE [CREATE] drukt, wordt de Preamp Mode automatisch op Patch gezet.
De preamp van het systeem instellen
Wanneer de Preamp Mode System 1 t/m System 3 is, wordt de veranderde preamp instelling opgeslagen als de preamp instelling
van het systeem.
Telkens als de instellingen worden veranderd, worden de opgeslagen data weer bijgewerkt.
73
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
De huidige preamp instelling opslaan als de preamp instelling van het
systeem
U kunt de huidige preamp instelling opslaan als een preamp instelling voor het systeem (System 1 t/m System 3).
1.
2.
3.
4.
Het Patch COPY scherm verschijnt.
Selecteer het SYS PREAMP WRITE scherm.
Selecteer de preamp van het systeem waaronder u wilt opslaan (System 1-3).
De instellingen worden opgeslagen.
Wanneer er bewerkingen zijn gedaan aan de op
dat moment geselecteerde Patch, komt het Patch
WRITE scherm in beeld.
Om de Write procedure te annuleren, drukt u op
[EXIT]. Het Playscherm komt dan weer in beeld.
74
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Het aantal banken waartussen kan worden geschakeld
beperken (Bank Extent)
Door een limiet te stellen aan het bereik van de banken waartussen kan worden geschakeld, kunt u de GT-10B zodanig instellen
dat alleen de Patches die u nodig heeft geselecteerd kunnen worden.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar BankExtentMin.
Hoofdstuk
Stel de ondergrens voor de banken in.
6.
7.
5
Verplaats de cursor naar BankExtentMax.
Stel de bovengrens voor de banken in.
75
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
De timing instellen die gebruikt wordt bij het van Patch
wisselen (Bank Change Mode)
Hiermee stelt u de timing in, waarmee de GT-10B naar de volgende Patch schakelt, wanneer er met de pedalen van bank wordt
gewisseld.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Bank Chg Mode.
Stel de timing voor patchwisselingen in.
WaardeUitleg
Hoewel bij het indrukken van een BANK pedaal de weergave in de display wordt bijgewerkt, zodat de veran-
Wait
Immed
dering van bank te zien is, verandert de Patch dan niet. De Patch verandert bij het indrukken van een genummerd pedaal.
Er wordt onmiddellijk van Patch gewisseld wanneer er een BANK pedaal of één van de nummerpedalen
wordt ingedrukt.
76
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Waarden van een EXP pedaal laten overdragen wanneer
Patches worden opgeroepen (EXP Pedal Hold)
Deze instelling bepaalt of de bedieningsstatus van het EXP pedaal al dan niet wordt overgedragen naar de volgende Patch
wanneer er van Patch wordt gewisseld.
EXP Pedal Hold werkt niet indien de Assign Source modus op Toggle ingesteld staat (waarbij de waarde telkens wanneer het pedaal wordt ingedrukt tussen Min en
Max wisselt).
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar EXP Pdl Hold.
Stel in of het EXP Pedal Hold pedaal wordt gebruikt of niet.
Hoofdstuk
5
WaardeUitleg
De status van het EXP pedaal wordt niet overgedragen.
(Voorbeeld)
Off
On
Indien er van Patch wordt gewisseld, terwijl het volume met een EXP pedaal wordt geregeld, wordt het volume
van de volgende Patch aangepast aan de waarde die in die Patch is ingesteld.
Indien het EXP pedaal bediend wordt en die informatie naar de GT-10B verzonden wordt, zal het volume veranderen overeenkomstig de beweging van het pedaal.
De status van het EXP pedaal wordt overgedragen.
(Voorbeeld)
Indien er van Patch wordt gewisseld, terwijl het volume met het EXP pedaal wordt geregeld, krijgt het volume
van de volgende Patch de waarde die bepaald wordt door de huidige pedaalpositie (hoek).
Indien bij de Patch waarnaar gewisseld is het EXP pedaal het Wah effect regelt, neemt het volume de waarde aan
die in de Patch is ingesteld en krijgt het Wah effect van de Patch de waarde volgens de huidige pedaalpositie
(hoek).
77
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
De verlichting van de pedaallampjes regelen (Pedal Indicate)
U kunt alle onverlichte pedaallampjes ook gedimd laten knipperen.
Daardoor kunt u de pedalen op een podium en op andere donkere locaties eenvoudiger vinden.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Pdl Indicate.
Stel in of de Pedal Indicate functie wordt gebruikt of niet.
WaardeUitleg
OffDe Pedal Indicator functie wordt niet gebruikt.
OnAlle onverlichte pedaallampjes knipperen.
78
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
De draaischijf functie instellen (Dial Function)
Deze instelling bepaalt of er met het draaien aan de draaischijf wel of niet van Patch gewisseld wordt.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Dial Func.
Selecteer de functie van de draaischijf.
Hoofdstuk
WaardeUitleg
Pat&Val
WaardeDe draaischijf wordt alleen gebruikt om de waarden van instellingen te veranderen.
De draaischijf wordt zowel gebruikt voor het wisselen van Patch als voor het veranderen van de waarden van
instellingen. Behalve door met de pedalen van Patch te wisselen, kunt u dit ook doen door aan de draaischijf
te draaien.
5
79
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
De fabrieksinstellingen herstellen (Factory Reset)
Het herstellen van de instellingen van de GT-10B zoals ze in de fabriek zijn gerealiseerd wordt een ‘Factory Reset’ genoemd.
Het is niet alleen mogelijk om alle instellingen van de waarden die in werking waren toen de GT-10B de fabriek verliet te laten
terugkomen, u kunt ook het bereik van de instellingen die u terug wilt halen aangeven.
1.
2.
3.
4.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer FACTORY RESET.
Het FACTORY RESET scherm verschijnt.
Stel het bereik voor de Factory Reset in (zie de volgende tabel).
Het bereik van de data die u in
de fabrieksinstellingen wilt herstellen.
WaardeUitleg
SystemInstellingen van de systeem parameters
QuickInstellingen voor User Quick Setting 1-10
U01-1–U50-4Instellingen voor Patchnummer U01 t/m U50-4
5.
Het aangegeven bereik van parameters wordt naar de oorspronkelijke fabrieksinstellingen teruggezet.
80
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
Het EXP pedaal instellen (Pedal Calibration)
Hoewel het EXP pedaal van de GT-10B in de fabriek is ingesteld voor optimale bediening, kunnen een lange periode van gebruik
en de gebruiksomgeving ervoor zorgen dat het pedaal bijgesteld dient te worden.
Indien u problemen ondervindt bij bijvoorbeeld het helemaal afkappen van het geluid met het volumepedaal of indien u de EXP
PEDAL SW niet kunt laten schakelen, kunt u de volgende procedure volgend om het pedaal bij te stellen.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PDL CALIBRATION.
Het PEDAL CALIBRATION scherm verschijnt.
Druk de hiel van het EXP pedaal in.
De melding ‘OK’ verschijnt en dan komt het volgende scherm in beeld.
Indien u [CATEGORY/ENTER] indrukt zonder de
hiel van het EXP pedaal in te drukken of met een
verkeerde EXP pedaalwaarde (hoek), verschijnt
‘Out of Range! Set again’ in de display en kunt u
niet doorgaan naar de volgende stap. Stel de
pedaalpositie bij.
Hoofdstuk
5
6.
7.
Druk de teen van het EXP pedaal in.
De melding ‘OK’ verschijnt en dan komt het volgende scherm in beeld.
Indien u [CATEGORY/ENTER] indrukt zonder de
teen van het EXP pedaal in te drukken of met een
verkeerde EXP pedaalwaarde (hoek), verschijnt
‘Out of Range! Set again’ in de display en kunt u
niet doorgaan naar de volgende stap. Stel de
pedaalpositie bij.
81
Hoofdstuk 5 Globale instellingen realiseren
8.
9.
10.
Druk de teen van het EXP pedaal stevig in.
Herhaal de stappen 8 en 9 om de Thres parameter zodanig in te
stellen, dat het EXP PEDAL SW lampje bij de juiste drukkracht aan en
uit gaat.
De gevoeligheid van de PEDAL SW wordt gekalibreerd.
De boodschap ‘COMPLETE!’ verschijnt en de Pedal Calibration procedure is voltooid.
82
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met
externe MIDI apparaten
Wat kunt u doen met MIDI?
U kunt, wanneer u MIDI bij de GT-10B gebruikt, de volgende
handelingen uitvoeren.
Bij het gebruik van MIDI dienen de MIDI kanalen van de aangesloten
apparaten met elkaar overeen te komen. Indien de instellingen van de MIDI
kanalen niet kloppen, kan de GT-10B geen data uitwisselen met andere MIDI
apparaten.
Bediening vanaf de GT-10B
De GT-10B op afstand bedienen
met een extern MIDI apparaat
Van patchnummer wisselen
Wanneer de GT-10B Program Change boodschappen van het
externe MIDI apparaat ontvangt, wisselt hij tegelijkertijd van
Patch.
Program Change boodschappen verzenden
Wanneer er op de GT-10B een Patch wordt geselecteerd, wordt
er tegelijkertijd een Program Change (programma veranderings-) boodschap die met het patchnummer overeenkomt verzonden. Het externe MIDI apparaat verandert zijn instellingen
vervolgens overeenkomstig de Program Change boodschap
die het ontvangt.
fig.08-010
MIDI IN
MIDI OUT
PHRASE LOOP
ON / OFF
BPM
Control Change boodschappen verzenden
Data die de acties beschrijven van het CTL pedaal, het EXP
pedaal, de EXP PEDAL SW en op de EXP PEDAL 2/CTL 3, 4 jack
aangesloten externe apparaten, komen uit het apparaat als Control
Change (bedieningsveranderings-) boodschappen. Dergelijke
boodschappen kunnen worden gebruikt om (onder andere) de
parameters van een extern MIDI apparaat te bewerken.
Data verzenden
U kunt Exclusive boodschappen gebruiken om de instellingen
voor effectgeluiden en andere geheugeninhoud die in de GT10B is opgeslagen naar andere MIDI apparaten te verzenden.
U kunt bijvoorbeeld een andere GT-10B van dezelfde instellingen voorzien, en instellingen van effectgeluiden in een sequencer of ander apparaat opslaan.
U kunt de overeenstemming van MIDI Program Change boodschappen met
de Patches van de GT-10B instellen met behulp van de Program Change Map
(pag. 88). Het kan nodig zijn om deze overeenstemming te regelen, wanneer u
wat effecten op een rij wilt zetten in combinatie met andere MIDI apparaten.
De aansluitingen in onderstaand figuur zijn voor een sequencer die automatisch de achtergrond uitvoert wanneer er op een
basgitaar wordt gespeeld. Er wordt automatisch van Patch
gewisseld wanneer de program numbers die met de Patches
overeenkomen samen met de uitvoeringsdata als input worden ingevoerd op de punten waarvan u heeft bepaald dat de
Patches van de GT-10B daar moeten worden gewisseld.
MIDI OUT
MIDI IN
PHRASE LOOP
ON / OFF
BPM
Control Change boodschappen ontvangen
U kunt bepaalde parameters tijdens een uitvoering regelen door de GT-10B
Control Change boodschappen te laten ontvangen. Te regelen parameters
worden ingesteld met ‘Handmatige instellingen’ (pag. 52).
Data ontvangen
De GT-10B kan data ontvangen, die door een andere GT-10B is
verzonden, maar ook data die op een sequencer worden
bewaard.
Hoofdstuk
6
MIDI boodschappen tussen de computer en de GT-10B uitwisselen
Indien de Driver Mode parameter op Advanced (pag. 95) is ingesteld en u de GT-10B met een USB kabel op uw PC/Mac
aansluit, kunt u MIDI boodschappen heen en weer sturen via de USB.
Stel de in en outputpoorten van de computer in op ‘GT-10B’.
De verzending van MIDI boodschappen via de MIDI aansluitingen van de GT-10B wordt in deze situatie echter gedeactiveerd.
83
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
De instellingen voor MIDI functies realiseren
Hier volgt een beschrijving van de MIDI functies van de GT-10B. Stel ze in voor zover het bedoelde gebruik dit vereist.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer MIDI.
Het MIDI MENU scherm verschijnt.
Selecteer SETTING.
Het SETTING scherm verschijnt.
6.
7.
Selecteer de parameter.
Verander de waarde van de instelling.
Stel elke parameter naar behoefte in. Zie de
volgende paragrafen voor meer informatie over
deze instellingen.
Het MIDI ontvangstkanaal instellen
Hiermee stelt u het MIDI kanaal in dat gebruikt wordt voor de ontvangst van MIDI boodschappen.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84)
om de cursor op ‘Rx Channel’ te zetten.
2. Stel de
gewenste
waarde in.
1–16
84
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
De MIDI Omni modus instellen
Hiermee realiseert u de instellingen voor de kanalen, die voor MIDI informatie gebruikt worden.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84) om de
cursor op ‘Omni Mode’ te zetten.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Omni On
Omni Off
Boodschappen worden via alle kanalen ontvangen, ongeacht de MIDI kanaal instellingen.
Informatie wordt ontvangen via het kanaal dat
door de Rx Channel instelling is aangegeven.
Zelfs wanneer Omni Mode is ingesteld op
‘Omni On’, zijn de enige Exclusive
boodschappen die worden ontvangen voor
Device ID data die zijn ingesteld met ‘Device
ID’.
Het MIDI verzendkanaal instellen
Hiermee stelt u het MIDI kanaal in dat gebruikt wordt voor de verzending van MIDI boodschappen.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84) om de
cursor op ‘Tx Channel’ te zetten.
2. Stel de gewenste
waarde in.
1–16, Rx
Wanneer het wordt ingesteld op ‘Rx’ is dit
MIDI kanaal hetzelfde als het MIDI
ontvangstkanaal.
De MIDI Device ID instellen
Hiermee stelt u de MIDI Device ID (apparaat identificatie) in voor verzending en ontvangst van Exclusive boodschappen.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84) om de
cursor op ‘Device ID’ te zetten.
2. Stel de gewenste
waarde in.
1–32
De MIDI Sync Clock instellen
Deze instelling bepaalt de basis die gebruikt wordt voor synchronisatie van de timing voor effectmodulatie snelheden en andere
op tijd gebaseerde parameters.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’
(pag. 84) om de cursor op ‘Sync Clock’ te zetten.
Handelingen worden gesynchroniseerd met
2. Stel de
gewenste
waarde in.
Auto
Internal
de MIDI klok, die via MIDI ontvangen wordt.
Handelingen worden echter automatisch gesynchroniseerd met de ingebouwde klok van
de GT-10B indien de GT-10B de externe klok
niet kan ontvangen.
Handelingen worden gesynchroniseerd met
de ingebouwde klok van de GT-10B.
• Wanneer u een extern MIDI apparaat op de GT-10B
aangesloten heeft, wordt de Master BPM
gesynchroniseerd met het tempo van het externe MIDI
apparaat, waardoor het instellen van de Master BPM
onmogelijk wordt. Om het instellen van de Master BPM
mogelijk te maken, stelt u dit op ‘Internal’ in.
• Wanneer u uitvoeringen met het MIDI Clock signaal
van een extern MIDI apparaat synchroniseert, kunnen
er in de uitvoering timingproblemen optreden als
gevolg van fouten in de MIDI Clock.
Hoofdstuk
6
85
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
Program Change boodschappen verzenden
Deze instelling bepaalt of er wel of geen Program Change boodschappen worden verzonden wanneer er op de GT-10B van Patch
wordt gewisseld.
1. Volg de procedure van “De instellingen voor MIDI functies realiseren” (pag. 84)
om de cursor op “PC Out” te zetten.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off
On
Er worden geen Program Change boodschappen verzonden, zelfs niet wanneer er van Patch wordt gewisseld.
Wanneer er van Patch wordt gewisseld, worden er
tegelijkertijd Program Change boodschappen verzonden.
Op de GT-10B worden er tegelijkertijd met de
Program Change boodschappen ook Bank
Select boodschappen verzonden. Zie pag. 89
voor meer informatie hierover.
Bedieningshandelingen van het EXP pedaal als Control Change
boodschappen verzenden
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in, wanneer er data over de bediening van het EXP pedaal als Control Change boodschappen worden verzonden.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84) om
de cursor op ‘EXP1 Out’ te zetten.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Er worden geen Control Change boodschappen verzonden.
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in wanneer er data over de bediening van het EXP pedaal als
Control Change boodschappen worden verzonden.
Bedieningshandelingen van de EXP Pedal Sw als Control Change
boodschappen verzenden
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in, wanneer er data over de bediening van de EXP Pedal Sw als Control Change
boodschappen worden verzonden.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84) om
de cursor op ‘EXP Sw Out’ te zetten.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Er worden geen Control Change boodschappen
verzonden.
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in wanneer er data over de bediening van de EXP Pedal Sw
als Control Change boodschappen worden verzonden.
Bedieningshandelingen van het externe EXP pedaal als Control
Change boodschappen verzenden
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in, wanneer er data over de bediening van het op de EXP PEDAL 2 jack aangesloten
EXP pedaal als Control Change boodschappen worden verzonden.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84) om
de cursor op ‘EXP2 Out’ te zetten.
86
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Er worden geen Control Change boodschappen verzonden.
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in wanneer er data over de bediening van het externe EXP
pedaal als Control Change boodschappen worden
verzonden.
Bedieningshandelingen van het CTL pedaal als Control Change
boodschappen verzenden
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in wanneer er data over de bediening van de pedaalschakelaars CTL 1 en CTL 2 als
Control Change boodschappen worden verzonden.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84) om
de cursor op ‘CTL1 Out’ of ‘CTL2 Out’ te zetten.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Er worden geen Control Change boodschappen
verzonden.
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in
wanneer er data over de bediening van de
pedaalschakelaars CTL 1 en CTL 2 als Control
Change boodschappen worden verzonden.
Bedieningshandelingen van de externe voetschakelaar als Control
Change boodschappen verzenden
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in wanneer er data over de bediening van de op de CTL 3,4 jack aangesloten voetschakelaar als Control Change boodschappen worden verzonden.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84) om
de cursor op ‘CTL3 Out’ of ‘CTL4 Out’ te zetten.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off
CC#1–CC#31,
CC#64–CC#95
Er worden geen Control Change boodschappen
verzonden.
Hiermee stelt u het nummer van de regelaar in
wanneer er data over de bediening van de externe
voetschakelaar als Control Change boodschappen
worden verzonden.
Hoofdstuk
6
87
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
Overeenstemming van Program Change boodschappen met
Patches (Program Change Map)
Wanneer u van Patch wisselt met behulp van Program Change boodschappen, die door een extern MIDI apparaat verzonden
worden, kunt u de overeenstemming tussen Program Change boodschappen die door de GT-10B ontvangen worden en de
Patches die gewisseld dienen te worden naar believen instellen in de ‘Program Change Map’.
Wanneer u de MIDI Omni modus (pag. 85) instelt, zorg er dan voor dat u het MIDI RX Channel (pag. 84) van te voren zodanig heeft ingesteld, dat dit overeenkomt
met het verzendkanaal van het externe MIDI apparaat.
De Program Change Map instellingen activeren/deactiveren (MIDI
Map Select)
Deze instelling bepaalt of er van Patch wordt gewisseld volgens de instellingen van de Program Change Map of volgens de
standaard instellingen.
1. Volg de procedure van ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ (pag. 84)
om de cursor op ‘Map Select’ te zetten.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Fix
Dit deactiveert de Program Change Map. Er wordt
van Patch gewisseld volgens de standaard instellingen.
Prog
Dit activeert de Program Change Map. Er wordt van
Patch gewisseld volgens de Program Change Map.
De Program Change Map instellen
Hiermee zorgt u voor de overeenstemming tussen ontvangen Program Change boodschappen en de Patches die gewisseld dienen
te worden.
1.
2.
3.
4.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer MIDI.
Het MIDI MENU scherm verschijnt.
Selecteer PROGRAM MAP.
De instellingen van de Program Change Map
worden gedeactiveerd wanneer Map Select op
‘Fix’ ingesteld wordt.
5.
88
Het PROGRAM MAP scherm verschijnt.
6.
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
• Gebruik de cursorknoppen (links en rechts) om
het Bank Select nummer te selecteren.
Selecteer het ontvangen Program nummer.
• Wanneer u alleen maar Program Change
boodschappen gebruikt om program changes
te maken, zonder Bank Select boodschappen te
gebruiken, stel het Programnummer (1-128)
dan in wanneer het Bank Select nummer ‘0’ is.
7.
Stel het met het ontvangen Programnummer overeenkomende patchnummer in.
8. Herhaal stap 6-7 voor zover nodig, waarbij u patchnummers op het daarmee
overeenkomende Program nummer instelt, totdat de Program Change Map compleet is.
Van Patch wisselen met gebruik van Bank Select boodschappen
Een bank select boodschap bestaat uit een set van twee control change boodschappen, waarbij de regelaars de nummers 0 (CC#0)
en 32 (CC#32) hebben. Normaalgesproken selecteert u een geluid door de bank select boodschap te gebruiken, gevolgd door een
program change boodschap. Bij de GT-10B worden deze boodschappen gebruikt voor het veranderen van patchnummers.
Vanaf de GT-10B patchnummers veranderen op een extern MIDI apparaat
Wanneer er op de GT-10B een Patch wordt geselecteerd, corresponderen de bank select boodschap en de program change boodschap die vanaf de GT-10B worden gezonden als met elkaar als hieronder vermeld.
BankNummerBankNummerBankNummer
1234
U01
U02
U03
U04
U05
U06
U07
U08
U09
U10
U11
U12
U13
U14
U15
U16
U17
U18
U19
U20
U21
U22
U23
U24
U25
U26
U27
U28
U29
U30
U31
U32
U33
U34
U35
0,0: 1
0,0: 5
0,0: 9
0,0: 13
0,0: 17
0,0: 21
0,0: 25
0,0: 29
0,0: 33
0,0: 37
0,0: 41
0,0: 45
0,0: 49
0,0: 53
0,0: 57
0,0: 61
0,0: 65
0,0: 69
0,0: 73
0,0: 77
0,0: 81
0,0: 85
0,0: 89
0,0: 93
0,0: 97
1,0: 1
1,0: 5
1,0: 9
1,0: 13
1,0: 17
1,0: 21
1,0: 25
1,0: 29
1,0: 33
1,0: 37
0,0: 2
0,0: 6
0,0: 10
0,0: 14
0,0: 18
0,0: 22
0,0: 26
0,0: 30
0,0: 34
0,0: 38
0,0: 42
0,0: 46
0,0: 50
0,0: 54
0,0: 58
0,0: 62
0,0: 66
0,0: 70
0,0: 74
0,0: 78
0,0: 82
0,0: 86
0,0: 90
0,0: 94
0,0: 98
1,0: 2
1,0: 6
1,0: 10
1,0: 14
1,0: 18
1,0: 22
1,0: 26
1,0: 30
1,0: 34
1,0: 38
0,0: 3
0,0: 7
0,0: 11
0,0: 15
0,0: 19
0,0: 23
0,0: 27
0,0: 31
0,0: 35
0,0: 39
0,0: 43
0,0: 47
0,0: 51
0,0: 55
0,0: 59
0,0: 63
0,0: 67
0,0: 71
0,0: 75
0,0: 79
0,0: 83
0,0: 87
0,0: 91
0,0: 95
0,0: 99
1,0: 3
1,0: 7
1,0: 11
1,0: 15
1,0: 19
1,0: 23
1,0: 27
1,0: 31
1,0: 35
1,0: 39
0,0: 4
0,0: 8
0,0: 12
0,0: 16
0,0: 20
0,0: 24
0,0: 28
0,0: 32
0,0: 36
0,0: 40
0,0: 44
0,0: 48
0,0: 52
0,0: 56
0,0: 60
0,0: 64
0,0: 68
0,0: 72
0,0: 76
0,0: 80
0,0: 84
0,0: 88
0,0: 92
0,0: 96
0,0:100
1,0: 4
1,0: 8
1,0: 12
1,0: 16
1,0: 20
1,0: 24
1,0: 28
1,0: 32
1,0: 36
1,0: 40
1234
1234
U36
U37
U38
U39
U40
U41
U42
U43
U44
U45
U46
U47
U48
U49
U50
P01
P02
P03
P04
P05
P06
P07
P08
P09
P10
P11
P12
P13
P14
P15
P16
P17
P18
P19
P20
1,0: 41
1,0: 41
1,0: 45
1,0: 45
1,0: 49
1,0: 49
1,0: 53
1,0: 53
1,0: 57
1,0: 57
1,0: 61
1,0: 61
1,0: 65
1,0: 65
1,0: 69
1,0: 69
1,0: 73
1,0: 73
1,0: 77
1,0: 77
1,0: 81
1,0: 81
1,0: 85
1,0: 85
1,0: 89
1,0: 89
1,0: 93
1,0: 93
1,0: 97
1,0: 97
2,0: 1
2,0: 1
2,0: 5
2,0: 5
2,0: 9
2,0: 9
2,0: 13
2,0: 13
2,0: 17
2,0: 17
2,0: 21
2,0: 21
2,0: 25
2,0: 25
2,0: 29
2,0: 29
2,0: 33
2,0: 33
2,0: 37
2,0: 37
2,0: 41
2,0: 41
2,0: 45
2,0: 45
2,0: 49
2,0: 49
2,0: 53
2,0: 53
2,0: 57
2,0: 57
2,0: 61
2,0: 61
2,0: 65
2,0: 65
2,0: 69
2,0: 69
2,0: 73
2,0: 73
2,0: 77
2,0: 77
1,0: 42
1,0: 42
1,0: 46
1,0: 46
1,0: 50
1,0: 50
1,0: 54
1,0: 54
1,0: 58
1,0: 58
1,0: 62
1,0: 62
1,0: 66
1,0: 66
1,0: 70
1,0: 70
1,0: 74
1,0: 74
1,0: 78
1,0: 78
1,0: 82
1,0: 82
1,0: 86
1,0: 86
1,0: 90
1,0: 90
1,0: 94
1,0: 94
1,0: 98
1,0: 98
2,0: 2
2,0: 2
2,0: 6
2,0: 6
2,0: 10
2,0: 10
2,0: 14
2,0: 14
2,0: 18
2,0: 18
2,0: 22
2,0: 22
2,0: 26
2,0: 26
2,0: 30
2,0: 30
2,0: 34
2,0: 34
2,0: 38
2,0: 38
2,0: 42
2,0: 42
2,0: 46
2,0: 46
2,0: 50
2,0: 50
2,0: 54
2,0: 54
2,0: 58
2,0: 58
2,0: 62
2,0: 62
2,0: 66
2,0: 66
2,0: 70
2,0: 70
2,0: 74
2,0: 74
2,0: 78
2,0: 78
1,0: 43
1,0: 43
1,0: 47
1,0: 47
1,0: 51
1,0: 51
1,0: 55
1,0: 55
1,0: 59
1,0: 59
1,0: 63
1,0: 63
1,0: 67
1,0: 67
1,0: 71
1,0: 71
1,0: 75
1,0: 75
1,0: 79
1,0: 79
1,0: 83
1,0: 83
1,0: 87
1,0: 87
1,0: 91
1,0: 91
1,0: 95
1,0: 95
1,0: 99
1,0: 99
2,0: 3
2,0: 3
2,0: 7
2,0: 7
2,0: 11
2,0: 11
2,0: 15
2,0: 15
2,0: 19
2,0: 19
2,0: 23
2,0: 23
2,0: 27
2,0: 27
2,0: 31
2,0: 31
2,0: 35
2,0: 35
2,0: 39
2,0: 39
2,0: 43
2,0: 43
2,0: 47
2,0: 47
2,0: 51
2,0: 51
2,0: 55
2,0: 55
2,0: 59
2,0: 59
2,0: 63
2,0: 63
2,0: 67
2,0: 67
2,0: 71
2,0: 71
2,0: 75
2,0: 75
2,0: 79
2,0: 79
1,0: 44
1,0: 44
1,0: 48
1,0: 48
1,0: 52
1,0: 52
1,0: 56
1,0: 56
1,0: 60
1,0: 60
1,0: 64
1,0: 64
1,0: 68
1,0: 68
1,0: 72
1,0: 72
1,0: 76
1,0: 76
1,0: 80
1,0: 80
1,0: 84
1,0: 84
1,0: 88
1,0: 88
1,0: 92
1,0: 92
1,0: 96
1,0: 96
1,0:100
1,0:100
2,0: 4
2,0: 4
2,0: 8
2,0: 8
2,0: 12
2,0: 12
2,0: 16
2,0: 16
2,0: 20
2,0: 20
2,0: 24
2,0: 24
2,0: 28
2,0: 28
2,0: 32
2,0: 32
2,0: 36
2,0: 36
2,0: 40
2,0: 40
2,0: 44
2,0: 44
2,0: 48
2,0: 48
2,0: 52
2,0: 52
2,0: 56
2,0: 56
2,0: 60
2,0: 60
2,0: 64
2,0: 64
2,0: 68
2,0: 68
2,0: 72
2,0: 72
2,0: 76
2,0: 76
2,0: 80
2,0: 80
12341234
P21
P22
P23
P24
P25
P26
P27
P28
P29
P30
P31
P32
P33
P34
P35
P36
P37
P38
P39
P40
P41
P42
P43
P44
P45
P46
P47
P48
P49
P50
2,0: 81
2,0: 85
2,0: 89
2,0: 93
2,0: 97
3,0: 1
3,0: 5
3,0: 9
3,0: 13
3,0: 17
3,0: 21
3,0: 25
3,0: 29
3,0: 33
3,0: 37
3,0: 41
3,0: 45
3,0: 49
3,0: 53
3,0: 57
3,0: 61
3,0: 65
3,0: 69
3,0: 73
3,0: 77
3,0: 81
3,0: 85
3,0: 89
3,0: 93
3,0: 97
2,0: 82
2,0: 86
2,0: 90
2,0: 94
2,0: 98
3,0: 2
3,0: 6
3,0: 10
3,0: 14
3,0: 18
3,0: 22
3,0: 26
3,0: 30
3,0: 34
3,0: 38
3,0: 42
3,0: 46
3,0: 50
3,0: 54
3,0: 58
3,0: 62
3,0: 66
3,0: 70
3,0: 74
3,0: 78
3,0: 82
3,0: 86
3,0: 90
3,0: 94
3,0: 98
Bank Select MSB (CC#0)
Bank Select LSB (CC#32)
Program nummer
2,0: 83
2,0: 87
2,0: 91
2,0: 95
2,0: 99
3,0: 3
3,0: 7
3,0: 11
3,0: 15
3,0: 19
3,0: 23
3,0: 27
3,0: 31
3,0: 35
3,0: 39
3,0: 43
3,0: 47
3,0: 51
3,0: 55
3,0: 59
3,0: 63
3,0: 67
3,0: 71
3,0: 75
3,0: 79
3,0: 83
3,0: 87
3,0: 91
3,0: 95
3,0: 99
2,0: 84
2,0: 88
2,0: 92
2,0: 96
2,0:100
3,0: 4
3,0: 8
3,0: 12
3,0: 16
3,0: 20
3,0: 24
3,0: 28
3,0: 32
3,0: 36
3,0: 40
3,0: 44
3,0: 48
3,0: 52
3,0: 56
3,0: 60
3,0: 64
3,0: 68
3,0: 72
3,0: 76
3,0: 80
3,0: 84
3,0: 88
3,0: 92
3,0: 96
3,0:100
Hoofdstuk
6
• Indien u wilt weten of het ontvangende apparaat bank select boodschappen al dan niet kan herkennen, lees dan de beschrijving van control changes in de MIDI
implementatietabel in de gebruikershandleiding van het ontvangende apparaat.
• Indien het ontvangende apparaat geen bank select boodschappen herkent, zal het de bank select boodschappen negeren en alleen de program change
boodschappen herkennen.
89
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
Op de GT-10B van Patch vanaf een extern MIDI apparaat veranderen
Wanneer u de MIDI Map Select parameter op Fix heeft ingesteld om op de GT-10B van patchnummer te veranderen met behulp
van bank select boodschappen die vanaf een extern MIDI apparaat worden verzonden, kunt u hieronder zien hoe de externe bank
select boodschappen en program change boodschappen overeenkomen met de patchnummers op de GT-10B.
Tabel van overeenkomst met de patchnummers wanneer de MIDI Map Select ‘Fix’ is
PC#CC#0
PC#CC#0
PC#CC#0
0123
0123
1
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
U01-1
2
U01-2
3
U01-3
4
U01-4
5
U02-1
6
U02-2
7
U02-3
8
U02-4
9
U03-1
U03-2
U03-3
U03-4
U04-1
U04-2
U04-3
U04-4
U05-1
U05-2
U05-3
U05-4
U06-1
U06-2
U06-3
U06-4
U07-1
U07-2
U07-3
U07-4
U08-1
U08-2
U08-3
U08-4
U09-1
U09-2
U09-3
U26-1
U26-2
U26-3
U26-4
U27-1
U27-2
U27-3
U27-4
U28-1
U28-2
U28-3
U28-4
U29-1
U29-2
U29-3
U29-4
U30-1
U30-2
U30-3
U30-4
U31-1
U31-2
U31-3
U31-4
U32-1
U32-2
U32-3
U32-4
U33-1
U33-2
U33-3
U33-4
U34-1
U34-2
U34-3
P01-1
P01-2
P01-3
P01-4
P02-1
P02-2
P02-3
P02-4
P03-1
P03-2
P03-3
P03-4
P04-1
P04-2
P04-3
P04-4
P05-1
P05-2
P05-3
P05-4
P06-1
P06-2
P06-3
P06-4
P07-1
P07-2
P07-3
P07-4
P08-1
P08-2
P08-3
P08-4
P09-1
P09-2
P09-3
P26-1
P26-2
P26-3
P26-4
P27-1
P27-2
P27-3
P27-4
P28-1
P28-2
P28-3
P28-4
P29-1
P29-2
P29-3
P29-4
P30-1
P30-2
P30-3
P30-4
P31-1
P31-2
P31-3
P31-4
P32-1
P32-2
P32-3
P32-4
P33-1
P33-2
P33-3
P33-4
P34-1
P34-2
P34-3
PC#CC#0
0123
0123
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
U09-4
U10-1
U10-2
U10-3
U10-4
U11-1
U11-2
U11-3
U11-4
U12-1
U12-2
U12-3
U12-4
U13-1
U13-2
U13-3
U13-4
U14-1
U14-2
U14-3
U14-4
U15-1
U15-2
U15-3
U15-4
U16-1
U16-2
U16-3
U16-4
U17-1
U17-2
U17-3
U17-4
U18-1
U18-2
U34-4
U35-1
U35-2
U35-3
U35-4
U36-1
U36-2
U36-3
U36-4
U37-1
U37-2
U37-3
U37-4
U38-1
U38-2
U38-3
U38-4
U39-1
U39-2
U39-3
U39-4
U40-1
U40-2
U40-3
U40-4
U41-1
U41-2
U41-3
U41-4
U42-1
U42-2
U42-3
U42-4
U43-1
U43-2
P09-4
P10-1
P10-2
P10-3
P10-4
P11-1
P11-2
P11-3
P11-4
P12-1
P12-2
P12-3
P12-4
P13-1
P13-2
P13-3
P13-4
P14-1
P14-2
P14-3
P14-4
P15-1
P15-2
P15-3
P15-4
P16-1
P16-2
P16-3
P16-4
P17-1
P17-2
P17-3
P17-4
P18-1
P18-2
P34-4
P35-1
P35-2
P35-3
P35-4
P36-1
P36-2
P36-3
P36-4
P37-1
P37-2
P37-3
P37-4
P38-1
P38-2
P38-3
P38-4
P39-1
P39-2
P39-3
P39-4
P40-1
P40-2
P40-3
P40-4
P41-1
P41-2
P41-3
P41-4
P42-1
P42-2
P42-3
P42-4
P43-1
P43-2
PC#CC#0
PC#CC#0
0123
0123
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
:
:
:
:
128
U18-3
U18-4
U19-1
U19-2
U19-3
U19-4
U20-1
U20-2
U20-3
U20-4
U21-1
U21-2
U21-3
U21-4
U21-1
U22-2
U22-3
U22-4
U23-1
U23-2
U23-3
U23-4
U24-1
U24-2
U24-3
U24-4
U25-1
U25-2
U25-3
U25-4
U25-4
:
:
:
:
U43-3
U43-4
U44-1
U44-2
U44-3
U44-4
U45-1
U45-2
U45-3
U45-4
U46-1
U46-2
U46-3
U46-4
U47-1
U47-2
U47-3
U47-4
U48-1
U48-2
U48-3
U48-4
U49-1
U49-2
U49-3
U49-4
U50-1
U50-2
U50-3
U50-4
:
:
:
:
U50-4
P18-3
P18-4
P19-1
P19-2
P19-3
P19-4
P20-1
P20-2
P20-3
P20-4
P21-1
P21-2
P21-3
P21-4
P21-1
P22-2
P22-3
P22-4
P23-1
P23-2
P23-3
P23-4
P24-1
P24-2
P24-3
P24-4
P25-1
P25-2
P25-3
P25-4
:
:
:
:
P25-4
P43-3
P43-4
P44-1
P44-2
P44-3
P44-4
P45-1
P45-2
P45-3
P45-4
P46-1
P46-2
P46-3
P46-4
P47-1
P47-2
P47-3
P47-4
P48-1
P48-2
P48-3
P48-4
P49-1
P49-2
P49-3
P49-4
P50-1
P50-2
P50-3
P50-4
:
:
:
:
P50-4
Wanneer u alleen maar Program Change boodschappen gebruikt om Program Changes te maken, zonder
Bank Select boodschappen te gebruiken, stel het Programnummer (1-128) dan in als het Bank Select nummer 0 is.
PC#:Program nummer
CC@0:Regelaarnummer 0 (Bank Select MSB)
* CC#0 data met een waarde van 04H of hoger en de CC#32 worden genegeerd.
(Voorbeeld) Wanneer u wisselt naar Patch #30-3 (Bank U30, Nummer 3)
Verzend MIDI boodschappen vanaf een extern MIDI apparaat in de deze volgorde:
CC#0:1
PC#:19
90
Bank
Nummer
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
Data naar een extern MIDI apparaat verzenden (Bulk Dump)
Bij de GT-10B kunt u Exclusive boodschappen gebruiken om een andere GT-10B van dezelfde instellingen te voorzien of om
effectgeluid instellingen op MIDI sequencers en andere dergelijke apparaten op te slaan. Deze verzending van data wordt bulk
dump genoemd.
Aansluiten
Wanneer u op een MIDI sequencer opslaatWanneer u data naar een andere GT-10B
verzendt
Sluit apparaat aan, zoals hieronder te zien is, en zet de sequencer
in de stand waarin het Exclusive boodschappen kan ontvangen.
fig.08-140fig.08-150
Sluit apparaat aan, zoals hieronder te zien is, en stem de Device
ID af op de verzendende en ontvangende apparaten (pag. 85).
PHRASE LOOP
ON / OFF
BPM
MIDI IN
MIDI OUT
PHRASE LOOP
ON / OFF
BPM
Zie de gebruikershandleiding van de sequencer, die u gebruikt voor
instructies over de bediening van de sequencer.
MIDI IN
MIDI OUT
PHRASE LOOP
ON / OFF
BPM
Hoofdstuk
6
91
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
Verzenden
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer MIDI.
Het MIDI MENU scherm verschijnt.
Selecteer B.DUMP.
Het BULK DUMP scherm verschijnt.
6.
Selecteer het begin en het einde van de te verzenden data.
De volgende typen data kunnen verzonden worden. U kunt data verzenden door het bereik van het begin tot het einde van de
verzending aan te geven.
BeeldschermVerzonden data
SystemSysteemparameter instellingen
QuickInstellingen voor User Quick Setting
U01-1–U50-4Instellingen voor patchnummer U01-1 t/m U50-4
TempInstellingen voor de Patch, die op dat moment geselecteerd is
7.
De data worden verzonden.
92
Hoofdstuk 6 De GT-10B gebruiken met externe MIDI apparaten
Data ontvangen van een extern MIDI apparaat (Bulk Load)
U kunt instellingen opnieuw opslaan door data, dat op een MIDI sequencer of een dergelijk apparaat zijn opgeslagen door middel
van een bulk dump te importeren. Deze handeling van data ontvangst wordt een ‘bulk load’ genoemd.
Aansluiten
Wanneer er data worden ontvangen, dat op een MIDI sequencer zijn opgeslagen
Sluit de apparatuur aan zoals hieronder te zien is. Stel het Device ID van de GT-10B in op hetzelfde nummer als dat wat werd gebruikt
toen de data naar de MIDI sequencer werd verzonden.
MIDI OUT
MIDI IN
PHRASE LOOP
ON / OFF
BPM
Zie de gebruikershandleiding van de sequencer die u gebruikt voor instructies over de bediening van de sequencer.
Ontvangst
1. Verzend de data vanaf het externe MIDI apparaat.
• Wanneer er data wordt ontvangen, verschijnt
de boodschap ‘BULK DATA RECEIVING’ in
de display.
• Laat de spanning ingeschakeld, terwijl de bulk
data ontvangen worden.
• Indien de boodschap ‘MIDI BUFFER FULL’
verschijnt, controleer dan de aansluitingen en
beperk het tempo van het verzendende MIDI
apparaat.
Hoofdstuk
6
93
Hoofdstuk 7 Gebruik van de via USB
op een computer aangesloten GT-10B
Bij de GT-10B kunt u USB gebruiken om digitale audiosignalen tussen de GT-10B en een computer heen en weer te sturen.
Voordat u via USB aansluit
De USB Driver installeren en instellen
Simpelweg door de GT-10B via een USB kabel op uw PC/Mac aan te sluiten, kunt u via USB audiosignalen heen en weer sturen.
Wanneer de Driver Mode parameter (pag. 95) op Standard is ingesteld, gebruikt uw PC/Mac een standaard driver die u kunt vinden op het bedieningssysteem. De driver wordt automatisch geïnstalleerd wanneer u uw computer via USB heeft aangesloten.
De GT-10B ondersteunt de volgende compatible bedieningssystemen:
• Windows XP/Vista
• Mac OS X 10.4.3 of hoger
Wanneer de Driver Mode parameter (pag. 95) op Advanced is ingesteld en u een speciale driver gebruikt, kunt u audio met
geluid van hoge kwaliteit en met stabiele timing opnemen, afspelen en bewerken.
U kunt de GT-10B hierdoor ook bedienen met MIDI boodschappen via de USB.
U kunt de speciale GT-10B driver van de locale Roland website downloaden.
Installeer de speciale GT-10B driver voordat u de GT-10B op uw PC/Mac aansluit.
Het programma en de procedures voor installatie variëren al naar gelang de bedieningsomgeving; lees de Readme die in het
downloadbestand staat zorgvuldig door.
Wat is een USB Driver?
Een USB driver is software die functioneert als een brug bij het overbrengen van data tussen computerapplicaties (zoals
opname- en sequencer software) en het USB apparaat wanneer de computer en het USB apparaat via een USB kabel met
elkaar zijn verbonden.
De USB driver verzendt data vanuit de applicaties naar het USB apparaat, en omgekeerd geeft hij boodschappen van het
USB apparaat aan de applicaties door.
Applicatiesoftware
USB
driver
Computer
USB aansluiting
USB kabel
BPM
GT-10B
PHRASE LOOP
ON / OFF
MIDI boodschappen tussen de computer en de GT-10B uitwisselen
Indien de Driver Mode parameter op Advanced is ingesteld (pag. 95) en u de GT-10B via een USB kabel op een PC/Mac aansluit,
kunt u MIDI boodschappen heen en weer sturen via USB.
Stel de MIDI input- en outputpoorten van de computer in op ‘GT-10B’.
De verzending van MIDI boodschappen via de MIDI aansluitingen van de GT-10B wordt in deze situatie echter gedeactiveerd.
Zie ‘De instellingen voor MIDI functies realiseren’ op pag. 84 voor meer informatie over MIDI-gerelateerde instellingen.
94
Hoofdstuk 7 Gebruik van de via USB op een computer aangesloten GT-10B
Van Driver Mode wisselen
Schakelt tussen de twee operationele modi, waarvan de ene gebruik maakt van de speciale driver die in het gedownloade bestand
staat, en de andere de standaard driver van het bedieningssysteem (Windows/Mac) gebruikt.
1. Sluit alle sequencer software en andere applicaties op de computer die de
GT-10B gebruiken.
2.
3.
4.
5.
6.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer USB.
Het USB scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Driver Mode.
Selecteer de Driver Mode.
Er verschijnt een melding ‘PLEASE RESTART’ (A.u.b. herstarten).
InstellingUitleg
Standard
Advanced
7.
Deze modus maakt gebruik van de standaard USB driver van het bedieningssysteem.
• De GT-10B ondersteunt de bedieningssystemen Windows XP/Vista en Mac OS X 10.4.3 of hoger.
• U kunt MIDI niet gebruiken wanneer Standaard is geselecteerd als driver modus. Indien u MIDI wilt gebruiken met USB
aansluiting, stel de GT-10B dan op de Advanced driver modus in.
Deze modus maakt gebruik van de speciale driver die in het gedownloade bestand staat.
• Lees in de Readme die in het gedownloade bestand staat meer over de door de GT-10B ondersteunde bedieningssystemen.
• Indien u de speciale driver nog niet op de PC/Mac geïnstalleerd heeft, dient u dit te doen voordat u de GT-10B op een PC/
Mac aansluit.
• De functies van een modus zijn niet
Schakel de spanning van de GT-10B uit en vervolgens weer in.
beschikbaar, voordat de spanning is uit- en
weer ingeschakeld.
• Wacht met het gebruik van een USB totdat de
instelling van de computer voltooid is.
Hoofdstuk
7
95
Hoofdstuk 7 Gebruik van de via USB op een computer aangesloten GT-10B
De USB functies instellen
De volgende paragraaf beschrijft de USB-gerelateerde functies van de GT-10B.
Realiseer deze instellingen al naar gelang de manier waarop u de GT-10B wilt gebruiken.
De input en output van het digitale audiosignaal instellen
Hiermee kunt u het volume van de digitale audiosignalen van de GT-10B regelen, maar ook de hoeveelheid digitale audio die van
de USB (computer) meegemengd moet worden.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL scherm (pag. 3).
Verplaats de cursor naar USB/DGT Out Lev of USB Mix Level.
6.
ParameterUitleg
USB/DGT Out Lev
USB Mix Level
96
Regel de parameters.
Regelt het volume van de digitale audiosignalen die als output naar de USB aansluiting (computer) en de
DIGITAL OUT aansluitingen gaan.
Stelt het volume in van de gemengde digitale audiosignalen van de USB (computer) wanneer INPUT SELECT
(pag. 63) op ‘Bass 1-3’ wordt ingesteld.
Hoofdstuk 7 Gebruik van de via USB op een computer aangesloten GT-10B
De Direct Monitor instellen
Schakelt de output van het geluid van de GT-10B naar de OUTPUT en PHONES jacks.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer USB.
Het USB scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Dir.Monitor.
Selecteer de Monitor Mode.
Zie ‘Signaalschema’ op pag. 142 voor meer
informatie over signaalpaden die worden
ingesteld door de instellingen van de Direct
Monitor parameter.
Parameter/
Uitleg
bereik
Stel dit in op Off, indien u audiodata intern verzendt
Off
On
• Deze instelling kan niet worden opgeslagen. Hij wordt op On ingesteld
wanneer de spanning wordt ingeschakeld.
• Indien u de speciale driver gebruikt, kunt u Dir.Monitor On/Off regelen
vanaf de ASIO 2.0-compatible applicatie.
via een computer (Thru).
Er is nu geen geluid te horen, tenzij de instelling voor
de computer ‘Thru’ is.
Het geluid van de GT-10B wordt als output uitgevoerd. Stel dit op On in wanneer u de GT-10B als
stand-alone apparaat gebruikt, zonder hem op een
computer aan te sluiten.
(Wanneer de Dir.Monitor parameter op Off wordt ingesteld, zijn alleen klanken van de USB In te horen.)
Audiosignaal
Geluid van
GT-10B
USB OUTUSB IN
Dir.Monitor
Audio IN
Audio OUT
OUTPUT L/R
PHONES
Computer
Hoofdstuk
Basversterker
Koptelefoon
7
97
Hoofdstuk 7 Gebruik van de via USB op een computer aangesloten GT-10B
De Direct Monitor instelling vanaf een computer regelen
Deze instelling bepaalt of het commando (het Direct Monitor commando) dat de Direct Monitor instelling (pag. 97) regelt al dan
geactiveerd is.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer USB.
Het USB scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Monitor Cmd.
Stel de gewenste waarde in.
Parameter/
Range
Disable
Enable
Uitleg
Het Direct Monitor commando is gedeactiveerd, waardoor de door de GT-10B is ingestelde Direct Monitor modus
gehandhaafd wordt.
Het Direct Monitor commando is geactiveerd, waardoor de Direct Monitor modus vanaf een computer veranderd
kan worden.
De output van de GT-10B met een computer opnemen
Stel de audio input poort naar de GT-10B in de computerapplicatie in.
Indien u audiodata via de door u gebruikte software wilt doorsturen, schakel de direct monitor dan uit.
98
Hoofdstuk 7 Gebruik van de via USB op een computer aangesloten GT-10B
Effecten van de GT-10B op de afgespeelde audio van een
computer toepassen
Stel de audio output poort in de computer applicatie op de GT-10B in.
U kunt de GT-10B gebruiken om effecten toe te passen op de audiodata, die door de computer afgespeeld worden, en vervolgens
de data weer met de computer opnemen.
Gebruik dit proces wanneer u bijvoorbeeld effecten aan bestaande audiodata wilt toevoegen.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het INPUT SELECT scherm (pag. 1).
Stel de INPUT SELECT parameter op USB in.
SELECT parameter to USB In.
• Stel de software zodanig in, dat er geen audio
doorgegeven wordt.
• Stel de Dir.Monitor parameter op On in.
Parameter/
Bereik
Bass 1–3Er worden effecten toegepast op de signalen, die via de INPUT jacks binnenkomen.
USB InEr worden effecten toegepast op de signalen, die via de USB binnenkomen.
Uitleg
Hoofdstuk
7
99
Hoofdstuk 8 Parametergids
In dit hoofdstuk vindt u uitgebreide omschrijvingen van elk van de effecten van de GT-10B en de parameters die gebruikt worden
om ze af te stellen.
• Het formaat, dat voor parameternamen gebruikt wordt, is gebaseerd op hoe de namen in beeld komen als het scherm op List View staat.
• Het geluid, voordat het effect is toegepast, wordt ‘direct geluid’ genoemd en het geluid dat door het effect is veranderd noemen we ‘effectgeluid’.
•Dit effectgeluid is mono.
MONO
•Dit effectgeluid wordt als output uitgevoerd via twee kanalen.
STEREO
De handelsmerken die in dit document genoemd worden zijn handelsmerken van hun respectieve eigenaars, welke
bedrijven los staan van Roland/BOSS. Genoemde bedrijven zijn niet met Roland/BOSS gelieerd, hebben de GT-10B van
BOSS niet geen licentie gegeven en hebben deze ook niet geautoriseerd.
Deze merken worden puur gebruikt om de apparatuur aan te geven, waarvan het geluid gesimuleerd wordt.
COMPRESSOR/LIMITER
STEREO
Dit is een effect dat klanken lang aanhoudt door het volume
van het ingangssignaal uit te strijken. U kunt het in een limiter
veranderen om alleen de geluidspieken te onderdrukken en
vervorming te voorkomen.
Parameter/
Uitleg
Bereik
COMP ON/OFF (Compressor ON/OFF)
Off, On
Schakelt het COMP effect in/uit
Druk op [COMP] voor in-/uitschakelen.
TYPE
Selecteer het compressortype
BOSS CompKlinkt als de BOSS CS-3
D-CompKlinkt als de MXR DynaComp.
BOSS LimitrHiermee selecteert u een stereo limiter.
Rack 160DKlinkt als de dbx 160x.
Vtg Rack UKlinkt als de UREI 1178.
Met deze limiter kunt u het ingangssignaal in vier
aparte banden verdelen – ultralaag, laag, hoog en
ultrahoog bereik – en verschillende instellingen
op de laag- en hoogfrequente bereiken toepassen.
U kunt de frequenties die de banden van elkaar
scheiden instellen met gebruik van de parameters
Xover f L, M en H.
Xover f L Xover f M Xover f H
Multi Band
Frequentie
Laagfrequent
bereik
Hoogfrequent
bereik
Ultrahoogfrequent
bereik
Natural
Ultralaagfrequent
bereik
De limiter wordt niet op het ultralage bereik
toegepast, dat bepalend is voor het geluid van de
basgitaar, en ook niet op het ultrahoge bereik, dat de
nuance van de attack beïnvloedt.
Deze compressor is gebaseerd op dezelfde frequentieverdelingen als die van MultiBand, maar
met vereenvoudigde parameter instellingen.
Parameter/
Uitleg
Bereik
Sustain *1
0–100
Regelt het bereik (de tijd) waarover de signalen
met een laag volume worden versterkt. Grotere
waarden resulteren in een langer aanhouden.
Attack
Regelt de sterkte van het pluk geluid wanneer de
0–100
snaren worden aangeslagen. Hogere waarden
geven een fellere dynamiek, waardoor er een
geprononceerder geluid ontstaat.
Threshold *2
0–100
Wanneer het volume van het ingangssignaal dit
drempelvolume overschrijdt, wordt er een limiter
toegepast.
Ratio *2
Dit selecteert de compressieverhouding voor sig-
1:1–∞:1
nalen die het drempelvolume overschrijden.
Hogere waarden geven een sterker compressie
effect.
Release *2
0–100
Regelt de tijd vanaf wanneer het volume van het
signaal onder de drempel komt totdat de limiter
wordt verwijderd.
Lo Thres *3
0–100
In het laagfrequente bereik wordt de limiter toegepast wanneer het volume van het ingangssignaal boven dit drempelvolume komt.
Lo Ratio *3
In het laagfrequente bereik selecteert dit de com-
1:1–∞:1
pressieverhouding voor signalen die het drempelvolume overschrijden. Hogere waarden geven
een sterker compressie effect.
Hi Thres *3
0–100
In het hoogfrequente bereik wordt de limiter toegepast wanneer het volume van het ingangssignaal boven dit drempelvolume uitstijgt.
Hi Ratio *3
In het hoogfrequente bereik selecteert dit de com-
1:1–∞:1
pressieverhouding die gebruikt wordt voor signalen die het drempelvolume overschrijden. Hogere
waarden geven een sterker compressie effect.
Xover f L (Crossover Frequency Low) *3
32Hz–315Hz
Stelt de frequentie in die het ultralaag frequente
en het laagfrequente bereik van elkaar scheidt.
100
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.