Roland GT-10 User Manual [nl]

Gebruikershandleiding
Gefeliciteerd met uw keuze voor de BOSS GT-10.
Voordat u dit apparaat in gebruik neemt, leest u de secties getiteld ‘HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN’ (p.2-3) en ‘BELANGRIJKE OPMERKINGEN’(p. 4-5). In deze secties vindt u belangrijke informatie over het op juiste wijze gebruiken van het apparaat. Bovendien kunt u de gebruikershandleiding in zijn geheel doorlezen om een goed beeld te krijgen van alles dat uw nieuwe apparaat te bieden heeft. Bewaar deze handleiding zodat u er later aan kunt refereren.
202
Copyright © 2008 BOSS CORPORATION
Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag, in welke vorm dan ook, zonder schriftelijke toestemming van BOSS CORPORATION gereproduceerd worden.
USING THE UNIT SAFELY

HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN

HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN
INSTRUCTIES OM BRAND, ELEKTRISCHE SCHOK OF LICHAMELIJK LETSEL TE VOORKOMEN
Over
WAARSCHUWING en
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij
WAARSCHUWING
de gebruiker attent gemaakt wordt op het risico van overlijden of zwaar letsel, wanneer het apparaat niet op juiste wijze gebruikt wordt.
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij de gebruiker attent gemaakt wordt op het risico van letsel of materiële schade, wanneer het apparaat niet op juiste
VOORZICHTIG
wijze gebruikt wordt.
* Materiële schade verwijst naar schade
WAARSCHUWING WAARSCHUWING
002c
• Maak het apparaat of de adapter niet open en voer geen modificaties uit. Dat geldt ook voor de adapter.
..........................................................................................................
003
• Tracht het apparaat niet te repareren of onder­delen in het apparaat te vervangen (behalve wanneer daartoe specifieke instructies in de handleiding staan). Ga voor alle onderhoud naar uw handelaar, het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een erkende Roland distributeur die u op de "Infor­matie" pagina kunt vinden.
..........................................................................................................
004
• Het apparaat mag nooit worden gebruikt of opgeborgen worden op plaatsen die:
• aan extreme temperaturen onderhevig zijn
(bijvoorbeeld direct zonlicht in een afgesloten voertuig, dichtbij een warmtekanaal of bovenop warmte genererende apparatuur, of die
• vochtig zijn (bijvoorbeeld badkamers, wasruimtes of
natte vloeren hebben, of
• aan regen blootstaan of vochtig zijn, of
• stoffig zijn, of
• aan een hoge mate van vibratie onderhevig zijn.
..........................................................................................................
007
• Zorg dat het apparaat altijd zo wordt geplaatst, dat het waterpas staat en stabiel zal blijven. Plaats het nooit op standaards die kunnen wiebelen of op hellende oppervlakken.
..........................................................................................................
VOORZICHTIG opmerkingen
of andere ongunstige effecten, die ten aanzien van het huis en al het aanwezige meubilair, en tevens aan huisdieren kunnen optreden.
NEEM ALTIJD HET VOLGENDE IN ACHT
Over de symbolen
Het symbool wijst de gebruiker op belangrijke instructies of waarschuwingen. De specifieke betekenis van het symbool wordt bepaald door het teken, dat zich binnen de driehoek bevindt. Het symbool, dat zich in dit geval aan de linkerkant bevindt, betekent dat dit teken voor algemene voorzorgsmaatregelen, waarschuwingen, of aanduidingen van gevaar wordt gebruikt.
Het symbool wijst de gebruiker op onderdelen, die nooit verplaatst mogen worden (verboden). De specifieke handeling, die niet uitgevoerd mag worden, wordt aangegeven door het symbool, dat zich binnen de cirkel bevindt. Het symbool, dat zich in dit geval aan de linkerkant bevindt, betekent dat het apparaat nooit uit elkaar gehaald mag worden.
Het wijst de gebruiker op onderdelen, die verwijderd moeten worden. De specifieke handeling, die uitgevoerd moet worden, wordt door het symbool binnen de cirkel aangegeven. Het symbool, dat zich in dit geval aan de linkerkant bevindt, geeft aan dat het netsnoer uit de daarvoor bestemde aansluiting getrokken moet worden.
008c
• Gebruik alleen de adapter die bij het apparaat hoort. Controleer ook of het lijnvoltage met het ingangsvoltage overeenkomt, dat op de behuizing van de adapter wordt vermeld. Andere adapters kunnen een andere polariteit gebruiken of op een ander voltage zijn ontworpen. Het gebruik daarvan kan derhalve tot schade, storingen of elektrische schok leiden.
..........................................................................................................
• Gebruik alleen het aan het apparaat bevestigde netsnoer. Ook mag het bijbehorende netsnoer niet met een ander apparaat worden gebruikt.
..........................................................................................................
009
• Buig of draai het netsnoer niet overmatig en plaats er geen zware objecten bovenop. Hierdoor kan het snoer beschadigen, elementen kunnen afbreken en kortsluiting kan ontstaan. Beschadigde snoeren brengen risico’s van brand en schok met zich mee!
..........................................................................................................
010
• Dit apparaat, op zichzelf staand of in combinatie met een versterker en koptelefoon of luidsprekers, kan geluidsniveaus produceren die permanent gehoorsverlies kunnen veroorzaken. Gebruik het apparaat niet gedurende langere tijd op een hoog of oncomfortabel volumeniveau. Indien u last heeft van enig gehoorsverlies of een piep in de oren, moet u het apparaat niet meer gebruiken en een oorarts raadplegen.
..........................................................................................................
011
• Zorg dat er geen objecten (bijvoorbeeld brandbaar materiaal, munten of spelden) of vloeistoffen (water, frisdrank, enz.) in het apparaat terecht­komen.
2
..........................................................................................................
WAARSCHUWING
• Zet direct de stroom uit, haal het netsnoer uit het stopcontact en breng het apparaat voor onderhoud naar uw handelaar, het dichtstbijz­ijnde Roland Service Centrum of een erkend Roland distributeur, te vinden op de "Informatie" pagina, indien:
• De adapter, het netsnoer of de stekker is beschadigd, of
• Er rook of een ongewone geur optreedt
• Er objecten of vloeistof in het apparaat terecht zijn
gekomen, of
• Het apparaat in de regen heeft gestaan (of op andere
wijze nat is geworden), of
• Het apparaat niet normaal schijnt te functioneren, of
een duidelijke verandering in werking laat zien.
..........................................................................................................
013
• In huishoudens met kleine kinderen moet een volwassene toezicht houden, totdat het kind in staat is de regels die essentieel zijn voor een veilige bediening van het apparaat op te volgen.
..........................................................................................................
014
• Bescherm het apparaat tegen zware schokken. (Laat het niet vallen!)
VOORZICHTIG
• Het apparaat en de adapter dienen zo geplaatst te worden dat hun locatie of positie de benodigde ventilatie niet belemmert.
..........................................................................................................
102c
• Als u de stekker van de adapter in het apparaat of een stopcontact steekt of eruit haalt, houdt u deze, of de behuizing van de adapter vast.
..........................................................................................................
• U dient de adapter met enige regelmaat uit het stopcontact te halen en deze schoon te maken met een droge doek om stof en andere opeenhopingen tussen de vorken van de stekker uit te halen. Ook haalt u de stekker uit het stopcontact wanneer het apparaat gedurende langere tijd niet gebruikt zal worden. Ophoping van stof tussen de twee stekkers kan slechte isolatie veroorzaken, dat tot brand kan leiden.
..........................................................................................................
104
• Probeer het in de war raken van snoeren te voorkomen. Tevens dienen alle snoeren buiten het bereik van kinderen te blijven.
..........................................................................................................
015
• Steek het netsnoer van dit apparaat niet in een stopcontact waar een buitensporig aantal andere apparaten gebruik van maakt. Wees in het bijzonder voorzichtig bij het gebruik van verlengsnoeren – de totale hoeveelheid stroom die door alle aangesloten apparaten wordt gebruikt, mag nooit de stroom classifi­catie (watts/ampères) van het verlengsnoer overschr­ijden. Door overmatige ladingen kan de isolatie van het snoer verhit raken, en uiteindelijk smelten.
..........................................................................................................
016
• Voordat u dit apparaat in het buitenland gaat gebruiken, neemt u contact op met uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een erkend Roland distributeur. Deze zijn te vinden op de ‘Informatie’ pagina.
..........................................................................................................
..........................................................................................................
106
• Ga nooit op het apparaat zitten of staan en plaats er geen zware objecten op.
..........................................................................................................
107c
• Raak de behuizing van de adapter of zijn stekkers nooit met natte handen aan, als u deze in dit apparaat of een stopcontact steekt of eruit haalt.
..........................................................................................................
• Voordat u het apparaat verplaatst, verwijdert u de adapter en alle snoeren van externe apparaten.
..........................................................................................................
• Voordat u het apparaat schoonmaakt, zet u de stroom uit en haalt u de adapter uit het stopcontact (p.25).
..........................................................................................................
• Wanneer u onweer in uw omgeving verwacht, haalt u de adapter uit het stopcontact.
..........................................................................................................
• Indien u schroef en de USB aansluitkap verwijdert, bewaart u deze op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen. Op die manier voorkomt u dat de schroeven per ongeluk door kinderen worden ingeslikt.
..........................................................................................................
3

BELANGRIJKE OPMERKINGEN

Stroomvoorziening
• Sluit dit apparaat niet op hetzelfde stopcontact aan dat door een elektrisch apparaat wordt gebruikt waar een omvormer bij te pas komt (zoals een koelkast, wasma­chine, magnetronoven of airconditioner) of dat een motor bevat. Afhankelijk van de manier waarop het apparaat wordt gebruikt, kan de ruis van de stroomvoorziening veroorzaken dat dit apparaat storingen gaat vertonen of hoorbare ruis produceert. Wanneer het niet mogelijk is om een apart stopcontact te gebruiken, plaatst u een stroom­voorziening ruisfilter tussen dit apparaat en het stopcontact.
• De adapter zal na lange uren werking warmte afgeven. Dit is normaal en niets om u zorgen over te maken.
• Voordat u dit apparaat op andere apparaten aansluit, zet u de stroom van alle apparaten uit. Hiermee worden storingen en/of schade aan luidsprekers of andere apparaten voorkomen.
Plaatsing
351
• Wanneer het apparaat in de buurt van krachtversterkers (of andere apparatuur welke grote stroom transformators bevat) wordt gebruikt, kan ruis worden opgewekt. Om dit probleem te verzachten, verandert u de richting van dit apparaat of plaatst u het verder weg van de storingsbron.
• Dit apparaat kan storing in radio en televisieontvangst veroorzaken. Gebruik dit apparaat niet in de nabijheid van dit soort ontvangers.
• Ruis kan veroorzaakt worden wanneer draadloze commu­nicatieapparaten zoals mobiele telefoons in de buurt van dit apparaat worden gebruikt. Dit soort ruis kan optreden bij het ontvangen of starten van een gesprek of tijdens de conversatie. Als u dit soort problemen ondervindt, dient u deze draadloze apparaten op meer afstand van dit apparaat gebruiken of uit te zetten.
• Als het apparaat naar een locatie met een zeer afwijkende temperatuur en/of vochtigheid wordt verplaatst, kunnen er waterdruppels (condensatie) binnen in het apparaat worden gevormd. Wanneer u het apparaat in deze staat gaat gebruiken, kunnen schade en storingen ontstaan. Daarom moet u het apparaat, voordat u het in gebruik neemt, enige uren laten staan totdat de condensatie volledig is verdampt.
• Als u dit apparaat op een piano of meubelstuk plaatst, kan de lak van de piano door de rubberen voet van dit apparaat verkleuren of beschadigen. Om dit te voorkomen, kunt u een doek onder dit apparaat leggen.
Onderhoud
• Voor het dagelijks schoonhouden veegt u het apparaat met een zachte, droge of een licht vochtige doek schoon. Om hardnekkig vuil te verwijderen gebruikt u een doek met een kleine hoeveelheid mild, niet schurend schoonmaakmiddel. Neem het apparaat daarna met een zachte, droge doek af.
• Gebruik nooit benzine, verdunners, alcohol of oplosmid­delen om verkleuring en/of vervorming van het apparaat te voorkomen.
Reparaties en data
• Wees ervan bewust dat alle data in het geheugen van het apparaat verloren kan gaan wanneer het apparaat ter reparatie wordt aangeboden. Een reservekopie van belan­grijke data dient altijd op een ander MIDI apparaat (bijv. een sequencer) worden opgeslagen, of op papier genoteerd te worden (indien mogelijk). Tijdens de reparatie proberen wij dataverlies ten alle tijden te voorkomen. In bepaalde gevallen (als het aan het geheugen zelf gerelateerde circuit niet werkt) spijt het ons dat de data niet hersteld kan worden, en Roland is niet aansprakelijk voor dit soort verlies van data.
Aanvullende voorzorgsmaatregelen
• De inhoud van het geheugen kan onherstelbaar verloren gaan door een storing, of door onjuist gebruik van het apparaat. Om het verlies van belangrijke data te voorkomen, adviseren wij u een reservekopie van belan­grijke data die u in het geheugen van het apparaat heeft opgeslagen te maken, en in een ander MIDI apparaat (bijv. een sequencer) op te slaan.
• Helaas kan het onmogelijk zijn om de inhoud van data die in een ander MIDI apparaat (bijv. een sequencer) werd opgeslagen te herstellen, nadat deze verloren is gegaan. Roland Corporation is niet aansprakelijk voor dit soort dataverlies.
• Bedien de knoppen, schuifregelaars of andere regelaars, en de jacks en aansluitingen met zorg. Ruwe behandeling kan tot storingen leiden.
• Sla nooit op het beeldscherm en druk er niet hard op.
• Tijdens het aansluiten en/of loskoppelen van alle kabels, houdt u deze bij de aansluiting zelf vast – trek nooit aan de kabel. Op deze manier vermijdt u kortsluiting of schade aan de interne elementen van de kabel.
• Om te vermijden dat u uw buren stoort, probeert u het volume van dit apparaat op een redelijk niveau te houden. U kunt ervoor kiezen om een koptelefoon te gebruiken, zodat u zich geen zorgen om de personen in uw naaste omgeving hoeft te maken (‘s nachts in het bijzonder.)
• Wanneer u het apparaat moet transporteren, verpakt u het zo mogelijk in de originele doos (inclusief schokabsorb­erend materiaal). Anders zult u soortgelijk verpakkings­materiaal moeten gebruiken.
• Gebruik alleen het gespecificeerde expressie pedaal (Roland EV-5, BOSS FV-500H met een aansluitkabel (stereo 1/4'' phone-stereo 1/4'' phone, apart verkrijgbaar). Door andere expressie pedalen aan te sluiten, kunnen storingen ontstaan, en kan het apparaat beschadigen.
4
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
562
• Sommige aansluitkabels bevatten weerstanden. Gebruik voor het aansluiten van dit apparaat geen kabels die weerstanden hebben. Bij gebruik van dit soort kabels kan het geluidsniveau extreem laag of zelfs niet hoorbaar zijn. Informatie over kabelspecificaties kunt u bij de fabrikant van de kabel verkrijgen.
Auteursrecht
• Dit product kan gebruikt worden voor het opnemen of dupliceren van geluid, zonder beperkingen, opgelegd door bepaalde technologische auteursrecht beschermende maatregelen. Dit komt doordat dit product bedoeld is voor het produceren van originele muziek, en daarom zo ontworpen is dat het materiaal dat niet in strijd is met auteursrechten behorend aan anderen (uw eigen oorspronkelijke werken bijvoorbeeld), vrijelijk opgenomen of gedupliceerd kan worden.
• Gebruik dit apparaat niet voor doeleinden waarbij het auteursrecht van een derde partij overtreden kan worden. Wij zijn op geen enkele wijze verantwoordelijk voor overtredingen van het auteursrecht van een derde partij die door gebruik van dit apparaat worden begaan.
Drukafspraken en iconen in deze handleiding
Tekst of nummers binnen
vierkante haakjes [ ]
(p.**)
Indicatie knoppen.
[WRITE]
Duidt op informatie die u in
acht moet nemen als u de GT-
10 gebruikt.
Duidt op aanvullende
informatie over een operatie.
Duidt op informatie over een
handige operatie.
Duidt op een referentie
pagina.
WRITE knop
Over de uitleg van procedures in de tekst
• Voor het selecteren van onderdelen zoals in het scherm hieronder word getoond, wordt in de uitleg beschreven hoe de selectie met gebruik van knoppen gemaakt kan worden, maar de onderdelen kunnen ook met gebruik van
[ ] rn [ ] (de cursor knop) geselecteerd worden.
5
Inhoud
BELANGRIJKE OPMERKINGEN ............................................................4
Hoofdkenmerken...................................................................................10
Namen van dingen en wat ze doen .....................................................11
Voorpaneel ................................................................................................................................................ 11
Achterpaneel ............................................................................................................................................. 13
Snelle start.............................................................................................14
Voorbereidingen....................................................................................................................................... 14
Geluiden spelen ........................................................................................................................................16
Bewerken ...................................................................................................................................................18
Basisbediening............................................................................................................................... 18
Geluiden creëren op basis van bestaande Patches ................................................................... 18
Op een gemakkelijke manier geluiden creëren.................................................................................... 20
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen ..............................................................22
De aansluitingen maken.......................................................................................................................... 22
De stroom aanzetten ................................................................................................................................23
De iconen in het Play scherm ......................................................................................................23
Het Play scherm veranderen .......................................................................................................24
Het uitgangsniveau aanpassen............................................................................................................... 24
Instellingen voor een aangesloten apparaat maken (Output Select) ................................................25
De stroom uitzetten.................................................................................................................................. 26
De gitaar stemmen (TUNER).................................................................................................................. 26
De Tuner functie aan en uitzetten .............................................................................................. 26
Over het beeldscherm tijdens het stemmen ..............................................................................26
Zo stemt u....................................................................................................................................... 27
De Tuner instellingen veranderen (Tuner Pitch)...................................................................... 27
De Tuner instellingen veranderen (Tuner Out)........................................................................ 28
Een geluid selecteren (Patch Change) ...................................................................................................29
Wat is een Patch?........................................................................................................................... 29
Het pedaal gebruiken om de Patch te selecteren...................................................................... 30
De patch selecteren met gebruik van de draaiknop................................................................. 31
Patches in groepen onderverdelen (CATEGORY) ...................................................................31
Een geluid aanpassen............................................................................................................................... 31
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)........................................32
Op een gemakkelijke manier geluiden creeren (EZ TONE)............................................................... 32
Een geluid voor de song die u in uw hoofd heeft creeren (Create)....................................... 32
Het geluid aanpassen (Edit) ........................................................................................................33
De effecten instellen .................................................................................................................................34
Een effect aan en uitzetten ...........................................................................................................34
De effecten op eenvoudige wijze instellen (Quick Settings)................................................... 35
Schakelen tussen Knob View en List View ............................................................................... 35
De parameters aanpassen ............................................................................................................36
De volgorde van effecten veranderen (Effect Chain)............................................................... 38
Patches op categorie groepren (CATEGORY) ..........................................................................39
User categorieën een naam geven (CATEGORY NAME)....................................................... 40
Een patch een naam geven (PATCH NAME) ......................................................................................41
6
Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan .........................................................42
Een Patch opslaan (PATCH WRITE)..................................................................................................... 42
Patches kopieren (PATCH COPY)......................................................................................................... 42
Patches uitwisselen (PATCH EXCHANGE) ........................................................................................ 43
Patches initialiseren (PATCH INITIALIZE) ......................................................................................... 43
Instellingen per effect opslaan (User Quick Settings) .........................................................................44
PREAMP instellingen tussen kanalen kopieren of uitwisselen......................................................... 45
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen ..............................................................46
De functies van de knoppen in het Play scherm instellen.................................................................. 46
Pedalen gebruiken om de parameters te besturen .............................................................................. 47
Het CTL/EXP pedaal altijd met dezelfde functie gebruiken (Pedal Function) ................... 47
CTL/EXP functies individueel in elke patch instellen (pedal FX)......................................... 48
Alle controller functies voor individuele patches instellen (Assign) ....................................50
Het virtuele expressiepedaal aan het begin van operaties activeren
(Internal Pedal System) ................................................................................................................54
De effecten aan en uitzetten met de BANK/Number pedalen (Manual Mode)............................. 55
Naar de Manual Mode gaan........................................................................................................55
Effecten aan en uitzetten met de pedalen.................................................................................. 55
Een effect aan/uit schakeling aan een pedaal toewijzen ........................................................ 56
Instellingen veranderen met de nummer pedalen ..............................................................................57
Phrase Loop Play...................................................................................................................................... 58
Wat is Phrase Loop?...................................................................................................................... 58
De Phrase Loop gebruiken .......................................................................................................... 58
Phrase Loop instellen ................................................................................................................... 59
Overzicht van Phrase Loop werking.......................................................................................... 60
Instellingen maken die overeenkomen met de aangesloten gitaar (Input Select) .......................... 61
Het algehele geluid aanpassen zodat het met de gebruiksomgeving overeenkomt (Global) ...... 62
Het algehele geluid aanpassen (Global EQ).............................................................................. 62
Het algehele effect van de ruisonderdrukker besturen (Total Noise Suppressor).............. 63
Het algehele Reverb niveau regelen (Total REVERB) ............................................................. 64
Het uitvoer referentie niveau instellen, zodat dit met de aangesloten apparatuur
overeenkomt (Main Out Level)................................................................................................... 65
Het uitgangsniveau van de DIGITAL OUT jack aanpassen................................................... 66
Het contrast van het beeldscherm aanpassen (LCD Contrast).......................................................... 67
Maken dat effectgeluiden blijven spelen nadat er van patch is veranderd
(Patch Change Mode)............................................................................................................................... 68
De identieke Preamp instellingen in alle patches gebruiken (Preamp Mode) ................................ 69
De System Preamp gebruiken ..................................................................................................... 69
De System Preamp instellen ........................................................................................................ 69
De huidige Preamp instelling als de Systeem Preamp instelling opslaan............................ 70
De banken die veranderd kunnen worden beperken (Bank Extent) ................................................71
De timing instellen die gebruikt wordt voor het veranderen van patches
(Bank Change Mode) ...............................................................................................................................72
Waardes van een EXP pedaal overbrengen wanneer patches worden opgeroepen
(EXP Pedal Hold)...................................................................................................................................... 73
De manier waarop de pedaal indicators oplichten veranderen (Pedal Indicate) ...........................74
De functie van de draaiknop selecteren (Dial Function) ....................................................................75
De fabrieksinstellingen herstellen (Factory Reset) ..............................................................................76
Het EXP pedaal aanpassen...................................................................................................................... 77
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe
MIDI apparaten gebruiken ....................................................................79
Wat kunt u met MIDI doen?................................................................................................................... 79
Bediening vanaf de GT-10............................................................................................................ 79
De GT-10 op afstand besturen met gebruik van een extern MIDI apparaat ........................79
Instellingen voor MIDI functies maken ................................................................................................ 80
Het MIDI Receive kanaal instellen .............................................................................................80
De MIDI Omni Mode instellen.................................................................................................... 81
Het MIDI Transmit kanaal instellen........................................................................................... 81
De MIDI Device ID instellen ....................................................................................................... 81
De MIDI Sync klok instellen........................................................................................................ 81
7
Program Change berichten verzenden ......................................................................................82
EXP Pedaal operaties als Control Change berichten verzenden............................................ 82
EXP Pedal SW operaties als Control Change berichten verzenden....................................... 82
Externe EXP pedaal operaties als Control Change berichten verzenden .............................82
CTL pedaal operaties als Control Change berichten verzenden............................................ 83
Externe voetschakelaar operaties als Control Change berichten verzenden .......................83
De overeenkomsten tussen Program Change berichten en Patches instellen
(Program Change Map)........................................................................................................................... 84
De Program Change Map instellingen inschakelen/uitschakelen
(MIDI Map Select) ......................................................................................................................... 84
De Program Change Map instellen ............................................................................................84
Patches met gebruik van Bank select berichten veranderen.............................................................. 85
Patch nummers op een extern MIDI apparaat vanaf de GT-10 veranderen ........................85
Patch nummers op de GT-10 vanaf een extern MIDI apparaat veranderen ........................86
Data naar een extern MIDI apparaat verzenden (Bulk Dump) .........................................................87
De aansluitingen maken............................................................................................................... 87
Verzenden ......................................................................................................................................88
Data van een extern MIDI apparaat ontvangen (Bulk Load)............................................................. 89
De aansluitingen maken............................................................................................................... 89
Ontvangen...................................................................................................................................... 89
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via
USB op een computer is aangesloten ................................................90
Voordat een USB verbinding wordt gemaakt...................................................................................... 90
De USB driver installeren en instellen .......................................................................................90
De driver mode veranderen ........................................................................................................91
De USB functies instellen ........................................................................................................................ 92
De invoer en uitvoer van het digitale geluidssignaal instellen .............................................. 92
De Direct Monitor instellen .........................................................................................................93
De Direct Monitor instelling vanaf een extern apparaat besturen......................................... 94
De uitvoer van de GT-10 met een computer opnemen....................................................................... 94
GT-10 effecten op het afspeelgeluid van een computer toepassen ...................................................95
COMP (Compressor)................................................................................................................................ 96
OD/DS (Overdrive/Distortion)............................................................................................................. 96
PREAMP ....................................................................................................................................................98
Preamp Type List ..........................................................................................................................98
EQ (Equalizer)......................................................................................................................................... 101
FX-1/FX-2 ................................................................................................................................................ 102
T.WAH (Touch Wah).................................................................................................................. 102
AUTO WAH (Auto Wah) ..........................................................................................................103
SUB WAH..................................................................................................................................... 103
ADV.COMP (Advanced Compressor)..................................................................................... 104
LIMITER .......................................................................................................................................104
GRAPHIC EQ (Graphic Equalizer) .......................................................................................... 104
PARA EQ (Parametric Equalizer)............................................................................................. 105
TONE MODIFY........................................................................................................................... 105
GUITAR SIM. (Guitar Simulator) ............................................................................................. 106
SLOW GEAR................................................................................................................................ 106
DEFRETTER................................................................................................................................. 106
WAVE SYNTH ............................................................................................................................107
GUITAR SYNTH......................................................................................................................... 107
SITAR SIM. (Sitar Simulator) .................................................................................................... 108
OCTAVE....................................................................................................................................... 109
PITCH SHIFTER.......................................................................................................................... 109
HARMONIST ..............................................................................................................................110
AUTO RIFF ..................................................................................................................................111
Originele frases creëren (User Phrase)..................................................................................... 112
SOUND HOLD............................................................................................................................ 112
AC.PROCESSOR (Acoustic Processor) .................................................................................... 112
FEEDBACKER............................................................................................................................. 113
ANTI-FEEDBACK....................................................................................................................... 113
PHASER........................................................................................................................................ 114
8
FLANGER ....................................................................................................................................114
TREMOLO.................................................................................................................................... 115
ROTARY....................................................................................................................................... 115
UNI-V............................................................................................................................................ 115
PAN............................................................................................................................................... 115
SLICER.......................................................................................................................................... 116
VIBRATO...................................................................................................................................... 116
RING MOD. (Ring Modulator) .................................................................................................117
HUMANIZER.............................................................................................................................. 117
2X2 CHORUS............................................................................................................................... 118
SUB DELAY ................................................................................................................................. 118
DELAY .....................................................................................................................................................119
DELAY Common Parameters ...................................................................................................119
Pan................................................................................................................................................. 120
Dual-S, Dual-P, Dual-L/R.......................................................................................................... 120
Warp.............................................................................................................................................. 120
Modulate ...................................................................................................................................... 120
CHORUS.................................................................................................................................................. 121
REVERB ................................................................................................................................................... 121
MASTER .................................................................................................................................................. 122
MASTER BPM/KEY ..............................................................................................................................122
PEDAL FX................................................................................................................................................ 122
SW&PDL FUNCTION................................................................................................................ 122
ASSIGN 1–8............................................................................................................................................. 126
TARGET PARAMETER .............................................................................................................127
SEND/RETURN..................................................................................................................................... 132
AMP CONTROL..................................................................................................................................... 132
NS1/NS2 (Noise Suppressor)............................................................................................................... 133
EZ TONE ................................................................................................................................................. 133
STEP1: SETTING ......................................................................................................................... 133
STEP2: TONE............................................................................................................................... 134
STEP3: DRIVE.............................................................................................................................. 134
STEP4: EFX................................................................................................................................... 134
SYSTEM ................................................................................................................................................... 134
TUNER.......................................................................................................................................... 134
INPUT/OUTPUT........................................................................................................................ 134
PHRASE LOOP ........................................................................................................................... 135
MANUAL MODE SETTING .....................................................................................................136
PLAY OPTION ............................................................................................................................136
CONTROLLER ............................................................................................................................ 137
LCD ...............................................................................................................................................139
MIDI .............................................................................................................................................. 139
USB................................................................................................................................................ 140
OUTPUT SELECT................................................................................................................................... 141
Appendix..............................................................................................142
Signaalstroom ......................................................................................................................................... 142
MIDI implementatiekaart...................................................................................................................... 143
Specificaties .............................................................................................................................................144
Storingsmeldingen .................................................................................................................................145
Probleemoplossing................................................................................................................................. 145
Problemen met het geluid.......................................................................................................... 145
Overige problemen .....................................................................................................................146
Index.....................................................................................................147
9

Hoofdkenmerken

Nieuwere, krachtigere BOSS COSM effecten
Totaal nieuwe effecten, mogelijk gemaakt door een originele processor van hoge kwaliteit die zich op de meest recente BOSS technologie verlaat.
Met gebruik van COSM technologie die het gebied van het slechts modelleren overstijgt, bereiken deze effecten geluiden met een nog natuurlijker speelgevoel en een rijkere expressiviteit dan voorgaande modellen.
Geluiden intuïtief creëren met EZ TONE
De EZ TONE biedt een innovatieve gebruikersinterface waarmee u uw eigen geluiden kunt creëren, zonder enige speciale kennis van effectparameters.
Het maken van geluid op de EZ TONE is puur intuïtief. EZ TONE toont u de manier waarop geluid gemaakt kan worden met zowel grafische iconen en intuïtieve termen als 'SOFT' of 'HARD'. Kies het basisgeluid dat u wenst, op basis van het muziek genre, het beeld van de song en de uitvoeringsstijl. Vervolgens kunt u het geluid gaan vormen, door de cursor in het TONE GRID naar 'SOFT' of 'HARD' te verschuiven, voor 'SOLO' of 'BACKING'.
Nu kan iedereen zijn of haar eigen geluiden creëren, op het moment dat een idee in het hoofd opkomt.
Phrase Loop optie
Met de Phrase Loop kunt u uitvoeringen opnemen en afspelen, waarbij doorlopend nieuwe geluiden toegevoegd kunnen worden terwijl de loop wordt gespeeld.
Tot 38 seconden opnametijd betekent dat u van effect kunt veranderen als u ritme, solo's en andere uitvoeringsmiddelen aan een opgenomen loop toevoegt.
U kunt ook van te voren opgenomen frases zonder effecten nemen, eerst het perfecte geluid toepassen, en effecten toevoegen als u de frase afspeelt.
Een grote verscheidenheid aan geluiden met Parallel Chain
De GT-10 beschikt over een 'Parallel Chain' functie, waarmee effecten gesplitst 'chain' kunnen worden -de sequens van effecten die gebruikt worden bij de verwerking van het geluid- om twee onafhankelijke kettingen (chains) te creëren. Elke chain geeft u de volledige vrijheid om effecten in elke gewenste volgorde te arrangeren.
U kunt bijvoorbeeld aparte chain instellingen in de linker en rechter stereo kanalen gebruiken om een effect dat lijkt op een twin gitaargeluid te produceren. Bovendien kunt u met gebruik van een dynamisch type COSM versterker van ketting veranderen met uw picking dynamiek.
Werkt als een compacte effectprocessor
Het bedienen van de GT-10 is net als het gebruik van compacte effectprocessors. Supersnelle aanpassingen in het geluid zijn gemakkelijk te maken, zelfs tijdens live uitvoeringen. Selecteer gewoon een effect type, en pas de vier optimale parameters met de knoppen op het voorpaneel aan. Natuurlijk kunt u de weergave ook veranderen, zodat alle effectparameters zichtbaar zijn, om nog gedetailleerder geluiden te creëren.
Uitstekend zichtbare indicators
Voetpedaal indicators en andere verlichting maken gebruik van helder verlichte LED's. Duidelijk zichtbaar in elke situatie, of het nu een live openlucht concert is of een totaal donker podium, met deze indicators bent u verzekerd van een accurate bediening.
10

Namen van dingen en wat ze doen

Voorpaneel

1
2
3
4
5
8
6
9
17 18
Beeldscherm
Hier wordt verschillende informatie over de GT-10 getoond. Het scherm aan de linkerkant toont het bank nummer.
2. OUTPUT LEVEL knop
Hiermee wordt het volumeniveau van de OUTPUT jack en de PHONES jack bijgesteld.
3. OUTPUT SELECT knop
Hiermee worden de kenmerken van de uitvoer van de GT-10 bijgesteld, zodat deze met de aangesloten apparatuur overeenkomt (p.24).
7
10 11
13 14
16
12
Dit verandert patches en wijzigt waardes.
[ ], [ ], [ ], and [ ] (Cursor knoppen)
Deze verplaatsen de cursor in het scherm omhoog, omlaag, of naar links of rechts.
8. EFFECTS SELECT
Gebruik deze knoppen om effecten aan of uit te zetten, of om hun instellingen te veranderen (p.34). Als een effect is aangezet, licht de indicator op de knop op. De indicator dooft uit als het effect uit is.
* [MASTER/PEDAL FX] licht niet op.
15
21
20
19
4. SYSTEM knop
Hiermee worden globale instellingen voor de GT-10 gemaakt (p.61).
5. EZ TONE
CREATE knop
Dit maakt het gemakkelijk om geluiden, gebaseerd op een muzikaal genre en het gevoel van de song dat u in uw hoofd heeft te creëren. (p.32).
EDIT knop
Dit biedt een simpele manier om geluiden te wijzigen (p.33).
6. Parameterknoppen P1 tot P4
Deze veranderen de waardes van de parameters die in het scherm worden getoond.
7. Draaiknop
COMP (Compressor) knop
OD/DS (Overdrive/Distortion) knop
PREAMP knop
EQ (Equalizer) knop
FX-1 knop
FX-2 knop
DELAY knop
CHORUS knop
REVERB knop
MASTER/PEDAL (Master/pedaal effect) knop
9. SELECT knop
Deze schakelt tussen de A en B kanalen voor de PREAMP (p.98).
10. DISPLAY MODE knop
11
Namen van dingen en wat ze doen
Hiermee kan de manier waarop dingen in het scherm worden weergegeven veranderd worden (p.24).
EXIT knop
Gebruik deze knop om naar het vorige scherm terug te gaan, of een operatie te annuleren.
12. CATEGORY/ENTER knop
Gebruik deze knop voor de volgende operaties:
• Voor het uitvoeren van een operatie
• Voor het selecteren van patches die per categorie zijn samengebracht (p.31).
• Tijdens Tap Input voor MASTER BPM (p.122) of Delay Time (p.119).
13. TUNER/BYPASS knop
Druk in om de stem functie te gebruiken (p.26).
14. WRITE knop
Gebruik deze om patch instellingen in het geheugen op te slaan, of om instellingen te vervangen of kopieren (p.42).
15. BANK pedalen
Gebruik deze als u van bank verandert (p.30) of als u uitvoeringen met frase loops uitvoert (p.58).
(EXP pedaal schakelaar aan/uit indicator)
Dit licht op als de functie die door de EXP pedaal SW wordt bestuurd aan is, en dooft uit als de bestuurde functie is uitgeschakeld.
U kunt een frase loop aan of uitzetten door de twee BANK pedalen gelijktijdig in te drukken (p.58).
16. PHRASE LOOP (p.58)
REC/DUB (Recording/Overdubben) Indicator
Dit is constant verlicht als u een frase opneemt of overdubbed, en knippert tijdens opname standby.
PLAY indicator
Dit licht op wanneer een frase wordt afgespeeld.
17. Nummer pedalen 1 tot 4
Deze veranderen het patch nummer (p.30).
18. CTL (Control) pedalen 1 en 2
Deze kunnen gebruikt worden voor het besturen van verscheidene functies die u toewijst, zoals de A en B kanalen voor de PREAMP (p.98) of het aan en uitzetten van de Tuner (p.47).
19. EXP (Expressie) pedaal
Regelt volume, wah, en andere parameters (p.47).
Als u het EXP pedaal bedient, moet u oppassen dat uw vingers niet tussen het beweegbare gedeelte en het paneel beklemd raken. In huishoudens met kleine kinderen moet een volwassene toezicht houden, totdat het kind zelf in staat is de essentiële regels voor een veilige bediening van het apparaat op te volgen.
20. EXP PEDAL SW (EXP pedaal schakelaar)
De schakelaar wordt aan en uitgezet door de voorkant van het EXP pedaal stevig in te drukken.
21. EXP PEDAL SW ON/OFF
12

Achterpaneel

Namen van dingen en wat ze doen
1 2 5 6
1. INPUT jack
Hier wordt de gitaar aangesloten.
2. OUTPUT L/MONO R jacks
Sluit hier een versterker, mengpaneel of soortgelijk apparaat aan.
3. PHONES jack
Hier kan een koptelefoon worden aangesloten.
Wanneer een koptelefoon op de PHONES jack is aangesloten, worden klankaanpassingen toegepast, zodat het geluid dicht bij dat wat door een gitaarversterker wordt geproduceerd komt.
4. EXT LOOP SEND RETURN jacks
Sluit dit op een externe effectprocessor of versterker aan.
5. AMP CONTROL jack
Als de AMP CONTROL functie (p.132) wordt gebruikt, sluit u aan op de jack die gebruikt wordt voor het veranderen van gitaarversterker kanalen.
4
3
7
8
Wikkel het snoer van de adapter hier omheen, om te voorkomen dat de adapter plug ontkoppeld wordt (p.22).
Als de adapter ontkoppeld wordt terwijl de GT-10 in werking is, kan belangrijke data beschadigen.
13. Veiligheid slot ( )
Sluit hier een in de winkel verkrijgbare anti diefstal kabel aan.
http://www.kensington.com/
9
10
11
12 13
6. EXP PEDAL/CTL 3, 4 jack
Sluit hier een optioneel expressiepedaal (zoals de Roland EV-5) of voetschakelaar (zoals de BOSS FS-6) aan (p.22).
7. USB aansluiting
Gebruik een USB kabel om een computer met deze aansluiting te verbinden, en uitwisseling van data tussen de GT-10 en de computer mogelijk te maken (p.90).
8. DIGITAL OUT aansluiting
Voert digitale geluidssignalen uit (p.66).
9. MIDI IN/OUT aansluitingen
Sluit hier een extern MIDI apparaat aan, om MIDI berichten te verzenden en ontvangen (p.79).
10. POWER schakelaar
Zet de stroom aan en uit.
11. DC IN (AC Adapter) jack
Sluit hier de bijgeleverde adapter aan.
* Om schade aan de GT-10 te voorkomen, gebruikt u alleen de
adapter die bij de GT-10 wordt geleverd.
12. Kabelhaak
13

Snelle start

In de Snelle start worden vereiste instellingen en basis operaties omschreven. Voor gedetailleerde beschrijvingen van operaties raadpleegt u de uitleg in hoofdstuk 1 en daarna.

Voorbereidingen

1.
Sluit de gitaar en de gitaarversterker aan.
Voor gedetailleerde informatie over het maken van aansluitingen kijkt u bij 'De aansluitingen maken' (p.22).
Nadat de aansluitingen zijn gemaakt, zet u de stroom van de diverse apparaten in de gegeven volgorde aan. Door apparaten in de verkeerde volgorde aan te zetten, riskeert u storingen en/of schade aan luidsprekers en andere apparaten.
De gitaar en versterker aansluiten
Voordat de stroom wordt aangezet, controleert u het volgende.
• Zijn alle externe apparaten op juiste wijze aangesloten?
• Is het volume van de GT-10, de versterker en alle andere aangesloten apparaten op het
Gitaar
Gitaarversterker
minimale niveau ingesteld?
Verhoog het volume van de versterker alleen nadat de stroom van alle aangesloten apparaten is aangezet.
Zet de stroom aan
2.
Steek de adapter in een stopcontact.
1.
Steek de DC plug op de AC adapter in de DC IN jack op de GT-10.
14
3.
Gebruik de POWER schakelaar om de stroom aan te zetten.
4.
Zet de gitaarversterker aan.
Voor informatie over het uitschakelen van de stroom, zie 'De stroom uitzetten' (p.25).
!
Stel het volume bij
Snelle start
Snelle start
Voorbeelden van aansluitingen met gebruik van de SEND/ RETURN jacks
Gebruik de OUTPUT VOLUME knop om het volumeniveau bij te stellen.
Voorbeeld 1: Een extern effectapparaat gebruiken
Dit maakt het mogelijk om één van de GT-10 effecten te gebruiken.
Gitaarversterker
Gitaar
Externe effecten
INPUT
OUTPUT INPUT
Voorbeeld 2: Send en Return op de
gitaarversterker gebruiken
Hiermee kunt u schakelen tussen het gebruik van de GT-10 en de voorversterker van de gitaarversterker.
Stem de gitaar
Elke druk op de TUNER/BYPASS knop schakelt de Tuner functie in of uit.
Met de Tuner functie kunnen ingangsgeluiden rechtsreeks worden uitgevoerd (bypass), en kan de gitaar in deze status worden gestemd. Voor meer informatie, zie 'De gitaar stemmen (TUNER)' (p.26).
Gitaarversterker
SEND
INPUT
* Als u aansluitingen met gebruik van de SEND/RETURN
jacks maakt, moet u ook instellingen voor de 'SEND/ RETURN' maken (p.132).
RETURN
Gitaar
15
Snelle start

Geluiden spelen

Nadat de voorbereidingen zijn getroffen, kunt u de geluiden gaan spelen door de GT-10 te bedienen.
Over de Bank en de nummer
Een Patch in de huidige bank kiezen
Kies de patch die u wilt gebruiken, door het corresponderende nummer pedaal in te drukken.
weergave
Het scherm aan de linkerkant toont de bank, en het scherm aan de rechterkant toont de bank en het patch nummer.
Bank Nummer
User Bank
Preset Bank
De indicator van het pedaal dat u indrukt licht op, en de patch wordt veranderd.
Een Patch in een andere bank kiezen
1. Druk op de BANK pedalen om de
gewenste bank te selecteren.
2. Kies de patch die u wilt gebruiken, door
het corresponderende nummer pedaal in te drukken.
De indicator van het nummer pedaal dat u indrukte licht op, en de patch wordt veranderd.
Als u zich niet in het Play scherm (p.23) bevindt, kunt u niet van Patch veranderen. Druk op de [EXIT] knop om naar het Play scherm terug te gaan, en kies dan de patch.
U kunt de BANK pedalen ook gebruiken om de Phrase Loop functie te bedienen. Phrase Loop is een functie waarmee een uitvoering opgenomen kan worden, en vervolgens als een loop afgespeeld kan worden. Voor meer informatie, zie 'Phrase Loop Play' (p.58).
Wat is een Patch?
Een combinatie (of serie) effecten samen met een groep parameter instellingen wordt een 'patch' genoemd.
De GT-10 kan 400 verschillende patches in het geheugen opslaan, ondergebracht op bank en nummer, zoals hieronder wordt getoond.
User Bank 01
Patches bevatten User patches, welke gebruikt kunnen worden om de instellingen van nieuw gecreëerde effecten en Preset patches op te slaan, waarvan gewijzigde instellingen niet opgeslagen kunnen worden. Voor meer informatie, zie 'Een geluid selecteren (Patch Change)' (p.29).
Preset Bank 50
Preset Bank 01
User Bank 50
16
Verander van Patch met de draaiknop
Als u zich in het Play scherm (p.23) bevindt, verandert de patch als u aan de knop draait.
Snelle start
Snelle start
Werken met effecten met gebruik van de pedalen
Het EXP pedaal en de CTL 1 en 2 pedalen kunnen ingesteld worden op het aan of uitzetten van effecten voor individuele patches, of als een volumepedaal en soortgelijke operaties worden gebruikt.
Door deze operaties tijdens een uitvoering uit te voeren, kan het geluid effectiever gewijzigd worden.
Druk op het CTL 1 pedaal.
De CTL 1 pedaal functie wordt aangezet. (De indicator van het CTL 2 pedaal licht op). Druk een tweede keer om uit te zetten. (De indicator van het CTL 1 pedaal dooft uit).
Druk op het CTL 2 pedaal.
De CTL 2 pedaal functie wordt aangezet. (De indicator van het CTL 1 pedaal licht op). Druk een tweede keer om uit te zetten. (De indicator van het CTL 2 pedaal dooft uit).
Druk op de voorkant van het EXP pedaal.
De waarde van het EXP pedaal stijgt.
Druk op de achterkant van het EXP pedaal
De waarde van het EXP pedaal daalt.
Druk de voorkant van het EXP pedaal stevig in.
De EXP PEDAL SW functie wordt aangezet. (De EXP PEDAL SW ON/OFF indicator licht op). Druk een tweede keer stevig in om uit te zetten. (De EXP PEDAL SW ON/OFF indicator dooft uit).
U kunt de gewenste parameters aan het EXP pedaal, EXP PEDAL SW en CTL 1 en 2 pedalen toewijzen, en deze dienovereenkomstig bedienen. Voor meer informatie, zie 'Pedalen gebruiken om de parameters te besturen' (p.47).
17
Snelle start
·

Bewerken

Basisbediening

Hier worden de basis handelingen beschreven, die bij het bewerken van instellingen worden gebruikt.
Ga naar het System Menu scherm.
Kies het menu onderdeel.
2 31
Het instellingsscherm voor het geselecteerde onderdeel verschijnt.
or
* If you want to next menu item further, repeat Steps 2 and 3.
Knoppen en draaiknoppen die u gebruikt
Dit toont het System Menu.
Stelt de parameterwaarde in.
* In this example, "PATCH EDIT" icon is selected.
·
Deze stellen de parameterwaarde in.
· Verandert de pagina.
· Kiest een onderdeel.
Dit bevestigt het geselecteerde onderdeel.
Dit beëindigt het maken van instellingen.

Geluiden creëren op basis van bestaande Patches

Laten we proberen om een nieuw geluid te creëren, gebaseerd op een Patch die een geluid heeft dat lijkt op het geluid dat u wilt maken.
Switching Effects On and Off
1. Kies een patch
met een geluid dat lijkt op het geluid dat u wilt creëren (p.16).
Knoppen en draaiknoppen die u gebruikt
Hiermee wordt de
parameterwaarde ingesteld.
Deze kiezen het effect.
2. Kies het effect dat u aan of uit wilt
zetten.
Voor meer informatie over elke parameter kijkt u bij 'Hoofdstuk 8 Parametergids' (p.96).
2. Druk nogmaals op
de knop die u bij stap 2 indrukte.
Het effect wordt aan of uitgezet.
Effect aan: knop verlicht.
Effect uit: knop uitgedoofd.
18
Snelle start
Snelle start
Verander de parameter instellingen.
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Verlaat de instellingen
54
(ga terug naar het vorige scherm)
Elke keer dat deze knop wordt ingedrukt wordt er tussen Knob View en List View afgewisseld.
Alleen de belangrijkste parameters worden in de Know View weergegeven; u kunt de parameters zo snel bijstellen. Indien u alle parameters wilt zien, dient u naar List View te schakelen.
Effect parameters aanpassen
1. Zet het effect dat
u wilt aanpassen aan.
Als u van patch verandert, zullen alle gemaakte instellingen verloren gaan. Om het door u gecreëerde geluid op te slaan, voert u de Write procedure uit (p.42).
2. Stel de parameters van het effect bij.
Meer informatie over elke parameter vindt u bij 'Hoofdstuk 8 parametergids' (p.96).
3. Herhaal stappen
1 en 2 totdat u het gewenste geluid heeft verkregen.
19
Snelle start

Op een gemakkelijke manier geluiden creëren

Met gebruik van de EZ Tone functie (p.32) kunt u instellingen, die dicht liggen bij het muzikale genre en het gevoel van de song die u wilt creëren, gemakkelijk vinden. Dit maakt het creëren van het geluid zeer eenvoudig. Laten we nu geluiden creëren met gebruik van EZ Tone.
Maak de instellingen voor het
element en de uitvoer apparatuur
Maak instellingen die overeenkomen met de gitaar en uitvoer apparatuur die u gebruikt.
Element type
Op de GT-10 aangesloten apparatuur
Kies het basisgeluid
Gebruik de basisgeluiden en variaties om het muzikale genre en het gevoel van de song te kiezen.
Variaties
Basisgeluiden
Meer informatie over elke parameter vindt u bij 'STEP1: SETTING' (p.133).
Knoppen en draaiknoppen die u gebruikt
Dit start de EZ Tone functie.
parameterwaardes ingesteld.
20
Meer informatie over elke parameter vindt u bij 'STEP2: TONE' (p.134).
Deze veranderen de pagina.
Hiermee worden de
Snelle start
Snelle start
3
Pas de vervorming aan
Met gebruik van Tone Grid past u de vervorming aan, totdat u het gewenste geluid heeft verkregen.
Voor solo's
Distortion: Soft
Voor backing
Cursor verplaatsing
Distortion: Hard
4
Pas de andere effecten aan
Met gebruik van Tone Grid past u de effecten aan, totdat u het gewenste geluid heeft verkregen.
Voorb: als u de delay aanpast
Delay geluid: Wet (sterk)
Cursor verplaatsing
Delay tijd: Lang Delay tijd: Kort
Delay geluid: droog (licht)
Horizontaal Verticaal
Cursor verplaatsing
Als u van patch verandert, zullen alle gemaakte instellingen verloren gaan. Om het door u gecreëerde geluid op te slaan, voert u de Write procedure uit (p.42).
Parameters die u met EZ TONE CREATE heeft aangepast, kunnen nauwkeuriger worden bijgesteld met gebruik van EZ TONE EDIT of parameter operaties. Voor meer informatie, zie 'Het geluid bijstellen (Edit)' (p.33).
Horizontaal Verticaal
Cursor verplaatsing
21

Hoofdstuk 1 Geluiden spelen

De aansluitingen maken

Stereo koptelefoon
Gitaar
Gitaarversterker
Om storingen en/of schade aan luidsprekers of andere apparaten te
voorkomen, draait u het volume altijd helemaal laag, en zet u alle instrumenten uit voordat aansluitingen gemaakt worden.
• Verhoog het versterker volume alleen nadat alle apparaten zijn aangezet.
• Wanneer aansluitkabels met weerstanden worden gebruikt, kan het volumeniveau van apparatuur die op de INPUT jack is aangesloten laag zijn. Als dit gebeurt, gebruik dan aansluitkabels zonder weerstanden.
• Bij mono uitvoer sluit u de kabel op de OUTPUT L/MONO jack aan.
• Gebruik alleen het gespecificeerde expressie pedaal (Roland EV-5 of BOSS FV­500L, apart verkrijgbaar). Als andere expressie pedalen worden aangesloten kunnen storingen en of schade aan het apparaat ontstaan.
• Afhankelijk van de omstandigheden van een bepaalde setup kan een oncomfortabele sensatie warden waargenomen, of u kunt bemerken dat het oppervlak korrelig aanvoelt als u dit apparaat, een hierop aangesloten microfoon, of de metalen gedeeltes van andere objecten zoals gitaren aanraakt. Dit komt door een oneindig kleine elektrische lading, welke geheel onschuldig is. Indien u zich hierover echter zorgen maakt, verbindt u de aarde terminal (zie figuur) met een externe aarde. Als het apparaat geaard is, kan een lichte brom optreden, afhankelijk van de bijzonderheden van de installatie. Als u onzeker bent over de manier van aansluiten, raadpleegt u het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een erkend Roland distributeur, zoals vermeld op de 'Informatie' pagina.
Plaatsen ongeschikt voor plaatsing Waterleidingen (kan tot schokken of elektrocutie leiden) Gasleidingen (kan tot brand of explosie leiden) Telefoonkabel aarde of bliksemafleider (kan gevaarlijk zijn in
het geval van bliksem)
• Plaats de adapter zo, dat de kant met de indicator (zie illustratie) omhoog wijst en de kant met de tekst informatie naar beneden wijst. De indicator licht op als de adapter in een stopcontact wordt gestoken.
Adapter
Indicator
• Om een onopzettelijke stroomonderbreking naar het apparaat te voorkomen (indien de stekker per ongeluk ontkoppeld wordt), en om overmatige spanning op de adapter jack te voorkomen, zet u het netsnoer met gebruik van de kabel haak vast, zoals in de illustratie wordt getoond.
Netsnoer
Stopcontact
Externe Effector
INPUT OUTPUT
Externe voorversterker Computer
MIDI Sequencer
OUT IN
RETURN SEND
Adapter
(PSB-1U)
Digital Recorder etc.
Expressie pedaal (Roland EV-5, enz.)
Voetschakelaar (BOSS FS-6, enz.)
• Als een expressie pedaal op de EXP PEDAL2/CTL3, 4 jack wordt aangesloten, stelt u het minimum volume van het aangesloten expressie pedaal op de 'MIN' positie in.
• Als een BOSS FS-6 voetschakelaar (optioneel) op de EXP PEDAL 2/CTL3, 4 jack wordt aangesloten, stelt u de MODE schakelaar en POLARITY schakelaar in, zoals hieronder wordt getoond.
• Als een BOSS PS-5U voetschakelaar (optioneel) op de EXP PEDAL 2/CTL 3, 4 jack wordt aangesloten, stelt u de POLARITY schakelaar in, zoals hieronder wordt getoond.
• U kunt de speciale (optionele Roland) PCS-31 aansluitkabel gebruiken om twee voetschakelaars aan te sluiten.
Wanneer het apparaat met een expressie pedaal of voetschakelaar (de optionele FS-6 of FS-5U), aangesloten op de EXP PEDAL 2/CTL 3, 4 jack wordt gebruikt, maakt u de instellingen die bij 'Pedalen gebruiken om parameters te besturen' (p.47) worden genoemd.
• Voor meer over het gebruik van de AMP CONTROL jack, zie 'AMP CONTROL' (p.132).
of
Porarity Switch
PCS-31
White Red
22
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen

De stroom aanzetten

Voordat de stroom wordt aangezet, controleert u het volgende.
• Zijn alle externe apparaten op juiste wijze aangesloten?
• Is het volume van de GT-10, de versterker en alle andere aangesloten apparaten tot het minimale niveau teruggebracht?
Nadat de aansluitingen zijn gemaakt, zet u de stroom van de verscheidene apparaten in de gespecificeerde volgorde aan. Door apparaten in de verkeerde volgorde aan te zetten, riskeert u storingen en/of schade aan luidsprekers en andere apparaten.
• Als het apparaat wordt aangezet, wordt de patch geselecteerd die geselecteerd was toen
Het scherm verandert, en toont het volgende. Het scherm dat nu ver­schijnt wordt het
'Play scherm' genoemd.
1.
2. Zet de stroom van mogelijke externe effect processors di gitaarversterker
(power amp) aan.
de stroom werd uitgezet.
• Dit apparaat is met een beveiligingscircuit uitgerust. Nadat het apparaat is aangezet, duurt het korte tijd (enkele seconden) voordat het apparaat normaal in werking treedt.
• De uitleg in deze handleiding bevat illustraties die weergeven wat er in het scherm zou moeten verschijnen. Uw apparaat kan echter een nieuwere, verbeterde versie van het systeem hebben (dat bijvoorbeeld nieuwere geluiden bevat), dus wat u werkelijk in het scherm ziet, kan mogelijk niet altijd overeenkomen met hetgeen in de handleiding verschijnt.
Hoofdstuk
1

De iconen in het Play scherm

Master BPM
Bank - Patch Number
Category Name
Patch Name
Toont de Master BPM (p.122) waarde voor elke patch.
Als de PREAMP Ch.Mode op Single is ingesteld, wordt preamp kanaal A geselecteerd.
Als de PREAMP Ch.Mode op Single is ingesteld, wordt preamp kanaal B geselecteerd.
Dit wordt getoond als de PREAMP Ch.Mode op Dual Mono of Dual L/R is ingesteld.
Dit wordt weergegeven als de PREAMP Solo Sw op Off is ingesteld.
OUTPUT SELECT setting
PREAMP Channel
Als de PREAMP Ch.Mode op Dyna­mic is ingesteld, schakelt de weerga­ve tussen A en B, volgens het ingangsniveau.
On/off state of the PREAMP Solo Sw
Voor details over de OUTPUT SELECT iconen kijkt u bij 'Instellingen voor een aangesloten apparaat maken (Output Select)' (p.24).
Dit wordt weergegeven als de PREAMP Solo Sw op On is ingesteld.
23
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen

Het Play scherm veranderen

De GT-10 heeft een verscheidenheid aan Play scherm variaties. De informatie die in het Play scherm wordt getoond, kan
veranderd worden door in te drukken.
• U kunt de PARAMETER knoppen 1 tot 4 gebruiken voor de waardes van de parameters die onder in het Play scherm worden getoond. Ook kan de corresponderende toewijzing in het SYS KNOB ASSIGN scherm voor elke parameter veranderd worden (p.46).
• De parameter naam die in elk Play scherm wordt weergegeven is afgekort. Voor details over parameter namen, zie 'Parameters die met PDL/CTL/EXP ingesteld kunnen worden' (p.125) of 'Weergave van parameters die met de SYS KNOB SETTING ingesteld kunnen worden' (p.138).
Scherm 1
Dit toont de naam van de patch en de para­meters waarmee u kunt werken met gebruik van de PARAMETER 1 tot 4 regelaars.
Scherm 4
Dit scherm toont functies die aan CTL 1 en 2, de EXP PEDAL SW en het EXP pedaal zijn toegewezen.
* Over het S en het A icoonm dat wordt weergegeven in de schermen 4 en 5.
Het S icoon wordt weergegeven als de Pedal functie is ingeschakeld (p. 47).
Het A icoon wordt weergegeven als de Patch Assign functie is ingeschakeld (p. 50).
Scherm 2
De patch naam wordt getoond, samen met de preamp selecties van de patch en een icoon voor het preamp kanaal dat op dat moment in gebruik is.
Scherm 5
Dit scherm toont de functies die aan de Number Pedal schakelaar, CTL 3 en 4, het externe expressie pedaal (EXP PEDAL2) zijn toegewezen.
Scherm 3
Dit scherm toont de preamp kanaal mode en de preamp in gebruik.
Scherm 6
Dit is het scherm dat wordt weergegeven als u in de Manual mode bent (p.55). Ma­nual mode is alleen beschikbaar als dit scherm wordt weergegeven.
Scherm 7
De gebruikte effecten, en hun aansluiting sequens (CHAIN) in een kanaal wordt aan­gegeven.
Scherm 8
De patch naam en de uitvoer niveaumeter worden weergegeven.

Het uitgangsniveau aanpassen

1.
24
Het uitgangsniveau van de GT-10 wordt met de OUTPUT LEVEL knop aangepast.
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen

Instellingen voor een aangesloten apparaat maken (Output Select)

Selecteer het type apparaat dat op de OUTPUT jack is aangesloten.
Hoofdstuk
Om de GT-10 optimaal te laten werken, controleert u of de juiste instelling voor OUTPUT SELECT is gemaakt, de instelling die het meest geschikt is voor uw setup.
• De luidspreker simulatie (p.99) is alleen beschikbaar als OUTPUT SELECT op LINE/PHONES is ingesteld.
• Het geluid kan niet met Output Select worden veranderd als PREAMP On/Off (p.98) op Off is ingesteld.
1.
2.
3.
Waarde Uitleg
Patch
System
4.
Het OUTPUT SELECT instellingsscherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Mode.
Stel de Mode in.
Dit maakt gebruik van de Output Select instelling van de Patch. Voor elke patch kan een andere uitvoer instelling worden gebruikt.
Dit maakt gebruik van de Output Select instelling van het systeem. Voor alle patches wordt dezelfde uitvoer instelling gebruikt.
Verplaats de cursor naar Select.
1
5.
Kies de werking van de Select parameter.
Waarde Uitleg Op scherm
weergegeven icoon
JC-120 Gebruik deze instelling als u op een Roland JC-120 versterker aansluit.
SMALL AMP Use this setting when connecting to small guitar amp.
COMBO AMP Gebruik deze instelling als u op een kleine gitaarversterker aansluit.
Gebruik deze instelling als er op de gitaar invoer van een andere combo versterker dan de
STACK AMP
JC-120 Return Gebruik deze instelling als u op de RETURN jack van een JC-120 aansluit.
COMBO Return Gebruik deze instelling als u op de RETURN jack van een combo versterker aansluit.
STACK Return
JC-120 gitaarversterker wordt aangesloten (waarbij de versterker en luidspreker(s) in een apparaat zijn samengebracht).
* Afhankelijk van de gitaarversterker kunnen goede resultaten worden bereikt met de 'JC-120' instelling.
Gebruik deze instelling als u op de RETURN jack van een stack versterker of in een rack ge­plaatste power versterker aansluit.
25
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Waarde Uitleg Op scherm
weergegeven icoon
Gebruik deze instelling als een koptelefoon wordt gebruikt, of als u op een multi-track re-
LINE/PHONES
corder voor opname aansluit.
* Als de luidspreker simulatie wordt gebruikt, zet u dit op LINE/PHONES.

De stroom uitzetten

Voordat u de stroom uitzet, controleert u het volgende.
• Is het volume van de GT-10, de versterker en andere aangesloten apparaten tot het minimale niveau teruggebracht?
1. Zet de stroom van de gitaarversterker (power amp) externe effectprocessors
en andere apparaten uit.
2.
Zet de stroom van de GT-10 uit.

De gitaar stemmen (TUNER)

Wanneer de Tuner is ingeschakeld, worden geluiden, die op de GT-10 worden ingevoerd, direct zoals ze zijn uitgevoerd (bypassed), en wordt het stemapparaat geactiveerd.
In deze situatie kunt u de gitaar stemmen.

De Tuner functie aan en uitzetten

1.

Over het beeldscherm tijdens het stemmen

Met het interne stemapparaat van de GT-10 worden de noot naam en de Tuning Guide in het scherm getoond, en het verschil tussen het invoergeluid en het geluid in het scherm wordt aangegeven.
Het stemapparaat wordt aan of uitgezet.
Noot naam
Tuning Guide
Als het verschil vanaf de juiste toonhoogte binnen 50 cent daalt, geeft de Tuning Guide de grootte van dat verschil aan. Terwijl u naar de Tuning Guide kijkt, stemt u totdat de middel indicator oplicht.
26
fig.07-090
Te hoog
Gestemd
Te laag
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen
Algemene stemming
Regulier B E A D G B E
1/2 stap lager
7th 6th 5th 4th 3rd 2nd 1st
ADGCFAD
Hoofdstuk
1
27
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen

Zo stemt u

1. Speel een enkele
open noot op de snaar die gestemd
De noot naam het dichtst in de buurt van de toonhoogte van de snaar die werd ge­speeld, verschijnt in het scherm.
Speel alleen een enkele noot op de snaar die gestemd wordt.
wordt.
2. Stem de snaar totdat
General Tuning
de naam in het scherm verschijnt.
3. Blijf de Tuning Guide
controleren, terwijl u stemt totdat de midden indicator oplicht.
Als een snaar op gitaren met een tremolo bar wordt gestemd, kunnen de andere snaren ontstemd raken. In dit geval stemt u op de toonhoogte die met de oorspronkelijke noot naam wordt aangegeven, en vervolgens stemt u de andere snaren opnieuw, waarbij elke snaar herhaaldelijk nauwkeuriger wordt gestemd.
4. Herhaal stappen 1-3 totdat alle snaren zijn gestemd.

De Tuner instellingen veranderen (Tuner Pitch)

1.
Zet de Tuner aan.
2.
Verplaats de cursor naar PITCH.
Verander de referentie toonhoogte.
3.
Bereik Uitleg
435Hz–445Hz Hiermee wordt de referentie toonhoogte ingesteld.
• De frequentie van A4 (de middelste A op een piano) die door een ander instrument (zoals een piano) wordt gespeeld, die de toonhoogte aangeeft waaraan de andere instrumenten refereren voordat een uitvoering begint, wordt de referentie toonhoogte genoemd.
• Dit wordt vanuit de fabriek op 440 Hz ingesteld.
28
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen

De Tuner instellingen veranderen (Tuner Out)

1.
2.
3.
Waarde Uitleg
Bypass
Mute Geluiden worden op mute ingesteld, en er wordt geen geluid uitgevoerd.
Zet de Tuner aan.
Verplaats de cursor naar OUTPUT.
Selecteer de uitvoer terwijl Tuner aan is.
• Als OUTPUT op 'Bypass' is ingesteld, en Tuner op ON staat, kunt u het volume van het direkte geluid met het EXP pedaal bijstellen.
• OUTPUT is vanuit de fabriek op 'Bypass' ingesteld.
Geluiden die op de GT-10 worden ingevoerd, worden niet door effecten ge­stuurd en worden rechtstreeks zoals ze zijn uitgevoerd.
De Tuner met het CTL pedaal aan en uitzetten
Door de CTL Pedal functie (p.47) op 'Tuner' in te stellen, kunt u het stemapparaat met een van de CTL pedalen aan en uitzetten.
De Tuner aan en uitzetten door het EXP pedaal omhoog te drukken
Als het EXP pedaal als een Foot Volume regeling functioneert, stelt u een van de ASSIGN 1-8 Assign Variable instellingen (p.50) als volgt in.
Met deze instellingen kunt u de Tuner aanzetten door het EXP pedaal omhoog te duwen.
Hoofdstuk
1
Doel: Tuner Sw Src Mode: Moment
Min: Aan ActRngLo: 0
Max: Uit ActRngHi: 1–127
Source: EXP1 PEDAL
De Tuner met het Nummer pedaal aan en uitzetten
Zet de Num Pdl Sw functie (p.57) op Tuner, om het stemapparaat met het nummer pedaal van de huidige patch aan en uit te zetten.
29
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen

Een geluid selecteren (Patch Change)

Wat is een Patch?

Een combinatie (of serie) effecten samen met een groep parameter instellingen wordt een 'patch' genoemd.
De GT-10 kan 400 verschillende patches in het geheugen opslaan, die op bank en nummer zijn ondergebracht, zoals hieronder wordt getoond.
fig.02-010
Preset Bank 50
Preset Bank 01
User Bank 50
User Bank 01
User banken (U01-U50)
Nieuw gecreëerde effect instellingen worden in de User banken opgeslagen. Patches in deze banken worden 'User patches' genoemd.
Een 'U' verschijnt in het scherm als een User patch is geselecteerd.
fig.02-020d
Preset banken (P01-P50)
De Preset banken bevatten effect instellingen die volledig gebruikmaken van alles dat de GT-10 te bieden heeft. De patches in deze banken worden 'Preset patches' genoemd. Als u de instellingen van een Preset patch verandert, slaat u het resultaat als een User patch op. Preset patches kunnen niet overschreven worden.
Een 'P' verschijnt in het scherm wanneer een Preset patch geselecteerd is.
fig.02-030d
30
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen

Het pedaal gebruiken om de Patch te selecteren

Patches worden veranderd door een 'bank' (U01-U50, P01-P50) en 'nummer' (1-4) te selecteren. De bank en het nummer verschijnen in het beeldscherm van de GT-10, zoals in het onderstaande figuur wordt getoond.
fig.02-040d
Bank
Nummer
Bank
fig.02-050
Nummer
Hoofdstuk
1
• Als een patch wordt geselecteerd, zelfs als een nieuwe bank is geselecteerd, zal de patch niet veranderen totdat u ook het nummer heeft gekozen. Als u van patches wilt veranderen door slechts een andere bank te selecteren, past u de Bank Change mode (p.72) instelling aan.
• U kunt het apparaat ook zo instellen dat bepaalde effecten continu bij de volgende patch worden gebruikt, nadat u van patch verandert. Voor details, zie 'Effectgeluiden laten spelen nadat er van Patch veranderd is (Patch Change Mode)' (p.68).
Een patch binnen dezelfde bank kiezen
De indicator van het geselecteerde nummer pedaal
1.
Kies het nummer van de patch die u wilt gebruiken.
licht op.
• Op de GT-10 kunt u alleen in het Play scherm van patch veranderen. Druk op [EXIT] om naar het Play scherm terug te keren (p.24).
Een patch uit een andere bank kiezen
Druk op de BANK pedalen om de gewenste bank
1.
2.
Selecteer de bank
Kies het nummer van de patch die u wilt gebruiken.
te selecteren. Nadat de bank geselecteerd is wordt de GT-10 in de stand-by positie geplaatst, in afwachting van specificatie van het patch nummer, en het nummer pedaal licht op.
• De indicator van het geselecteerde nummer pedaal licht op.
• Op de GT-10 kunt u alleen in het Play scherm van patch veranderen. Druk op [EXIT] om naar het Play scherm terug te keren (p.24).
31
Hoofdstuk 1 Geluiden spelen

De patch selecteren met gebruik van de draaiknop

1.
Selecteer de patch.
• Op de GT-10 kunt u alleen in het Play scherm van patch veranderen. Druk op [EXIT] om naar het Play scherm terug te keren (p.24).

Patches in groepen onderverdelen (CATEGORY)

De GT-10 beschikt over een functie waarmee u patches in een aantal verschillende groepen kunt categoriseren. Dit wordt de CATEGORY functie genoemd (p.39). Het specificeren van een categorie voor elke patch maakt het zoeken naar patches gemakkelijker.
Het CAT scherm verschijnt
1.
2.
De categorieën en de patches binnen deze categorieën worden in een lijst getoond.
Selecteer de categorie.
• Op de GT-10 kunt u alleen in het Play scherm van patch veranderen. Druk op [EXIT] om naar het Play scherm terug te keren (p.24).
• Het CAT scherm kan ook vanuit PATCH SEARCH in het SYSTEM scherm worden weergegeven worden.
3.
De GT-10 schakelt naar de geselecteerde patch over.

Een geluid aanpassen

Op de GT-10 zijn de master equalizer parameters standaard aan de PARAMETER knoppen van het Play scherm toegewezen.
U kunt deze PARAMETER knoppen gebruiken om de algehele geluidskwaliteit voor alle patches aan te passen.
1.
2.
Selecteer de patch.
P1 knop: Pas het geluid in de lage frequentiereeks aan. P2 knop: Pas het geluid in de middenfrequentie reeks aan. P3 knop: Pas het geluid in de hoge frequentiereeks aan.
32

Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)

Op een gemakkelijke manier geluiden creeren (EZ TONE)

Een geluid voor de song die u in uw hoofd heeft creeren (Create)

Als u al een idee heeft over het soort geluid dat u wilt creeren, kunt u uzelf een hoop moeite besparen, door te beginnen met een patch die al lijkt op wat u in uw hoofd heeft. Vervolgens kunt u de instellingen veranderen, totdat het gewenste geluid is bereikt.
Met EZ TONE CREATE kunt u gemakkelijk geluiden creeren, door instellingen te kiezen die dicht bij het muzikale genre en het gevoel van de song die u wilt componeren liggen.
Het SETTING scherm van EZ TONE CREATE verschijnt.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
P1, P2 knop: dit selecteert het element type. P3, P4: Dit selecteert de apparaatuur die op de GT-10 is aangesloten.
Het TONE scherm van EZ TONE CREATE verschijnt.
P1, P2 knop: dit selecteert het basisgeluid. P3, P4: dit selecteert een variatie.
Het DRIVE Tone Grid van EZ TONE CREATE verschijnt.
P1, P2 knop: dit past de vervorming (DRIVE) aan. P3, P4 knop: Dit past het volumeniveau van de vervorming aan.
Het EFX Tone Grid van EZ TONE CREATE verschijnt.
7.
32
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Als er van patch wordt veranderd, zullen alle gemaakte instellingen verloren gaan. Om het door u gecreëerde geluid op te slaan, voert u de Write operatie uit (p.42).
De parameters die met EZ TONE CREATE zijn aangepast kunnen nauwkeuriger worden aangepast met EZ TONE EDIT of met parameter operaties. Voor meer informatie, zie 'Het geluid aanpassen (Edit)' (p.33).
8.
Pas de effecten aan, totdat het gewenste geluid is verkregen.
(Vb) Als het Delay effect wordt aangepast P1, P2 knop: pas de delay tijd aan. P3, P4: past het volumeniveau van de delay aan.

Het geluid aanpassen (Edit)

Met gebruik van EZ TONE EDIT kunt u het geluid van een patch op eenvoudige wijze aanpassen, zonder dat u gecompliceerde parameters hoeft te manipuleren.
Het EZ TONE EDIT scherm verschijnt.
1.
Hoofdstuk
2
2.
P1 knop: past de vervorming aan (DRIVE). P2 knop: past de delay tijd aan. P3 knop: Past het volumeniveau van de delay aan. P4 knop: Past het volumeniveau van de chorus aan.
33
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)

De effecten instellen

Een effect aan en uitzetten

De interne effecten van de GT-10 worden met knop regelingen aan en uitgezet. Als een effect wordt aangezet, licht de indicator op de knop op. De indicator dooft uit als het effect uit is.
[MASTER/PEDAL FX] licht niet op.
Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
• Met [FX-1] en [FX-2] worden de instellingen van het op dat moment geselecteerde effect
1.
getoond.
• Als [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wordt het MST/PDL FX scherm weergegeven.
2.
3. Om een ander effect aan en uit te zetten, herhaalt u stappen 1 en 2.
(Druk een tweede keer op de knop die u bij stap 1 indrukte). Het effect wordt aan of uitgezet.
• Als u de patch een naam wilt geven, of de naam wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)' (p.41) voordat u opslaat.
• Als u een geluid wilt opslaan met de door u gemaakte instellingen, gaat u verder met hetgeen in 'Een patch opslaan (PATCH WRITE)' wordt beschreven (p.42). .
Aan/uit operaties met gebruik van de PARAMETER knoppen
U kunt de P1 tot P4 knoppen gebruiken om de effecten, waarvan de iconen in het PATCH EDIT scherm of het MST/PDL FX scherm worden weergegeven, aan of uit te zetten.
34
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)

De effecten op eenvoudige wijze instellen (Quick Settings)

Elke effect bevat geprepareerde sample instellingen genaamd 'Quick Settings'. U kunt op eenvoudige wijze nieuwe effectgeluiden creëren, door het slechts selecteren en combineren van deze Quick Settings.
1.
2.
Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt. Selecteer de gewenste Quick setting.
U**: User Quick Setting P**: Preset Quick Setting
Bij PREAMP, de verscheidene FX-1 of FX-2 effecten, of de ASSIGN 1 tot 8 Quick settings kunnen de respectievelijke instellingen, hieronder beschreven, opgeroepen worden.
• PREAMP (Voor kanaal A en B kunnen instellingen apart worden opgeroepen). U01-1.A - U50-4.B: User Patch instelling P01-1.A - P50-4.B: Preset Patch instelling
• Elk effect van de FX-1 of FX-2 (instellingen kunnen voor FX1 en FX2 apart worden opgeroepen) U01-1.1 - U50-4.2: User Patch instelling P01-1.1 - P50-4.2: Preset Patch instelling
• ASSIGN (Voor ASSIGN 1 tot 8 kunnen instellingen apart worden opgeroepen) U01-1.1 - U50-4.8: User Patch instelling P01-1.1 - P50-4.8: Preset Patch instelling
• Met [FX-1] en [FX-2] worden de instellingen van het op dat moment geselecteerde effect getoond.
• Als [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wordt het MST/PDL FX scherm weergegeven.
• '---: User Setting' geeft aan dat het effect, dat in het scherm wordt weergegeven, ingesteld is om in de op dat moment geselecteerde patch te worden opgeslagen, of dat de instellingen op dat moment gewijzigd worden.
• Als bij stap 1 FX-1 of FX-2 is geselecteerd, worden de instellingen van het effect dat door de FX-1/FX-2Select parameter (p.102) is geselecteerd, veranderd.
• Als PREAMP bij stap 1 is geselecteerd, kunt u verschillende instellingen voor kanaal A en B kiezen.
• Als u de patch een naam wilt geven, of de naam wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)' (p.41) voordat u opslaat.
• Als u een geluid wilt opslaan met de door u gemaakte instellingen, gaat u verder met hetgeen in 'Een patch opslaan (PATCH WRITE)' wordt beschreven (p.42).
Hoofdstuk
2

Schakelen tussen Knob View en List View

U kunt het instellingsscherm voor effecten veranderen, en kiezen tussen een weergave in knop formaat of lijst formaat.
1.
2.
Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
Met elke druk wordt er tussen Knob View en List View afgewisseld.
Alleen de belangrijkste parameters worden bij Knob View getoond, u kunt de parameters snel aanpassen. Als u alle parameters wilt zien, schakelt u naar List View over.
• Met [FX-1] en [FX-2] worden de instellingen van het op dat moment geselecteerde effect getoond.
35
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)

De parameters aanpassen

Elk effect bestaat uit meerdere verschillende parameters. U kunt de gewenste geluiden nauwkeuriger creëren door deze parameters individueel te bewerken.
2. Het instellingsscherm voor de effecten verschijnt.
• Met [FX-1] en [FX-2] worden de instellingen van het op dat moment geselecteerde effect getoond.
1.
• Als [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wordt het MST/PDL FX scherm weergegeven.
3. Maak instellingen voor de parameters.
4. Om een andere effect parameter aan te passen, herhaalt u stappen 1 en 2.
• Sommige effecten hebben meerdere pagina's voor de
parameter instellingen. U kunt [ ] en [ ]
gebruiken om van pagina te veranderen.
• Als u de patch een naam wilt geven, of de naam wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)' (p.41) voordat u opslaat.
• Als u de naam van de patch wilt opslaan met de door u gemaakte instellingen, gaat u verder met hetgeen in 'Een patch opslaan (PATCH WRITE)' wordt beschreven (p.42).
Operaties met gebruik van de PARAMETER knoppen
In het effect schermen corresponderen de knoppen met de weergegeven parameters.
TYPE voor OD/DS of PREAMP selecteren
Als u het OD/DS of PREAMP scherm in Knob View verandert, kunt u de selectie voor TYPE maken, met gebruik van de P1
knop en
[]
en
[
.
De TYPE waardes voor OD/DS en PREAMP zijn in verscheidene categorieen gegroepeerd.
P1 knop: Dit selecteert de algemene categorie voor OD/DS (of PREAMP).
[]
en
[
: Deze selecteren de TYPE waarde binnen de categorie.
Voor details, zie 'Hoofdstuk 8 Parametergids' (p.96).
36
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
EQ aanpassen (Equalizer)
In het EQ scherm kunt u, met gebruik van [DISPLAY MODE] om van scherm te veranderen, de huidige status van de instellingen in de vorm van een grafiek bekijken.
Gebruik
te passen.
[ ] en [ ] om van pagina te veranderen, en gebruik de P1 tot P4 knoppen om de respectievelijke parameters aan
U kunt dezelfde techniek gebruiken om de verscheidene parameters onder PARA EQ voor FX-1 en FX-2 ook aan te passen.
Voor details, zie 'Hoofdstuk 8 Parametergids' (p.96).
GRAPHIC EQ voor FX-1/2 aanpassen
In het GRAPHIC EQ scherm van FX-1 of FX-2 kunt u, met gebruik van [DISPLAY MODE] om van scherm te veranderen, de huidige status van de instellingen in de vorm van een schuifregelaar weergave controleren.
Gebruik
parameters aan te passen.
[ ] en [ ] om de reeks die u wilt bijstellen te selecteren, en gebruik de P1 tot P4 knoppen om de respectievelijke
Hoofdstuk
2
Voor details, zie 'Hoofdstuk 8 Parametergids' (p.96).
37
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)

De volgorde van effecten veranderen (Effect Chain)

Hier kunt u de volgorde waarin de effecten worden geschakeld veranderen.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
1.
Selecteer FX CHAIN.
2.
Het FX CHAIN scherm verschijnt.
• Het icoon dat in het FX CHAIN scherm wordt weergegeven, geeft de status aan, zoals hieronder
3.
beschreven.
: Effect aan
: Effect uit
: Geselecteerd effect (verplaatsbaar)
: Geselecteerd effect (niet verplaatsbaar)
Selecteer een effect dat u wilt verplaatsen.
4.
Door de effect knop van het effect dat u wilt verplaatsen in te drukken, kunt u het effect kiezen.
Verplaats het effect naar een punt waar u een effect wilt in-
5.
voegen.
6. Als u de sequens verder wilt veranderen, herhaalt u stappen 4 en 5.
• Door het indrukken van [CATEGORY/ENTER], of de EFFECTS SELECT knop van het op dat moment geselecteerde effect, wordt het effect aan of uitgezet.
• U kunt effecten in kanaal A (hoogste) of kanaal B (laagste)
kiezen, door [ ] en [ ] te gebruiken om tussen de
effecten te schakelen.
• Er zijn twee effect routes - PREAMP kanaal A en kanaal B ­en [CHANNEL SELECT] wordt gebruikt om te selecteren welke gebruikt wordt.
• Kanaal A en kanaal B kunnen niet verplaatst worden.
• Als u de patch een naam wilt geven, of de naam wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)' (p.41) voordat u opslaat.
• Als u een naam van de patch wilt opslaan met de door u gemaakte instellingen, gaat u verder met hetgeen in 'Een patch opslaan (PATCH WRITE)' wordt beschreven (p.42).
38
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)
Het effect niveau controleren met de Level Meter
Rechts boven in het FX CHAIN scherm kunt u het uitgangsniveau van elk effect meten.
Om het uitgangseffect van een effect te controleren, verplaatst u de cursor naar het gewenste effect.
U kunt het niveau van signalen die op de INPUT jack worden ingevoerd controleren door te selecteren.
Door te selecteren kunt u het niveau van signalen die door de GT-10 worden uitgevoerd controleren.

Patches op categorie groepren (CATEGORY)

U kunt categorieën aan patches toewijzen, en deze dienovereenkomstig groeperen.
Hoofdstuk
2
1.
2.
3.
4.
5.
Selecteer de patch die u in een categorie wilt plaatsen.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Selecteer NAME.
Het PATCH NAME scherm verschijnt.
Selecteer een categorie.
• Als u de patch een naam wilt geven, of de naam wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)' (p.41) voordat u opslaat.
• Als u een naam van de patch wilt opslaan met de door u gemaakte instellingen, gaat u verder met hetgeen in 'Een patch opslaan (PATCH WRITE)' wordt beschreven (p.42).
39
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)

User categorieën een naam geven (CATEGORY NAME)

De CATEGORY functie biedt ook tien gebruikers (User) categorieën (USER1-10), die u van een willekeurige naam kunt voorzien.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
SYSTEM
1.
Selecteer CATEGORY NAME.
2.
Het CATEGORY NAME scherm verschijnt.
3.
4.
5. Gebruik dezelfde procedure als bij 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)' (p.41) om
de naam van de categorie te bewerken.
6. tweemaal.
Selecteer de naam van de categorie die u wilt bewerken.
Het Play scherm verschijnt.
Categorie namen zijn systeem parameters. Deze worden opgeslagen op het moment dat ze worden ingevoerd, en de Write procedure is hiervoor niet vereist.
40
Hoofdstuk 2 Geluiden creëren (Patch Edit)

Een patch een naam geven (PATCH NAME)

Aan elke patch kan een naam van maximaal zestien tekens worden toegewezen. U zult waarschijnlijk uw voordeel willen doen met deze functie, door namen toe te wijzen die het verkregen geluid aangeven, of de song waarin het gebruikt zal worden.
1.
2.
3.
4.
Selecteer de patch waarvan u de naam wilt bewerken.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Hoofdstuk
2
Selecteer NAME.
Het PATCH NAME scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar de positie waar u een teken wilt veranderen.
5.
6.
Selecteer het teken.
U kunt de volgende handige operaties gebruiken.
Operatie Omschrijving Operatie Omschrijving
Voegt een spatie in, op de plaats van cur­sor.
Voegt een sleutelwoord in, dat met de patch op de cursor positie is geasso­cieerd.
Verandert tussen hoofdletters en kleine letters.
7. Als u de naam verder wilt bewerken, herhaalt u stappen 5 en 6.
Verwijdert het teken en verschuift de daarop volgende tekens naar links.
Schakelt tussen letters, cijfers, en sym­bolen.
Stelt de categorie voor de huidige patch in. Zie 'Patches op categorie groeperen (CATEGORY)' (p.39).
Als u een naam van de patch wilt opslaan met de door u gemaakte instellingen, gaat u verder met 'Een patch opslaan (PATCH WRITE)' (p.42).
41

Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan

Een Patch opslaan (PATCH WRITE)

Als u de veranderingen in de instellingen wilt opslaan, voert u de Write procedure uit.
De patch die reeds op de opslagbestemming is opgeslagen zal verloren gaan, wanneer de Write operatie wordt uitgevoerd.
1.
et PATCH WRITE scherm verschijnt.
Selecteer de User patch die als opslagbestemming zal dienen.
Als er geen bewerkingen in de huidig geselecteerde patch zijn gemaakt, wordt het PATCH COPY scherm getoond.
Om de Write procedure te annuleren drukt u op [EXIT]. Het Play scherm verschijnt weer.
2.
De procedure die bij 'Het pedaal gebruiken om de patch te selecteren' (p.30) wordt beschreven, kan ook gebruikt worden om de opslagbestemming te selecteren.
3.
De GT-10 slaat de veranderingen in de instellingen in de opslag­bestemming patch op.
Als u de patch een naam wilt geven of de naam wilt veranderen, gaat u naar 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)' (p.41) voordat u opslaat.

Patches kopieren (PATCH COPY)

U kunt een Preset of User patch naar een andere User patch kopieren.
De patch die reeds op de opslagbestemming is opgeslagen zal verloren gaan, wanneer de Write operatie wordt uitgevoerd.
1.
Selecteer de patch die u wilt kopieren.
'Een geluid selecteren (Patch Change)' (p.29).
2.
3.
4.
42
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Selecteer de User patch die als kopieerbestemming zal dienen.
De GT-10 kopieert de bij stap 1 geselecteerde patch naar de patch die als opslagbestemming is gekozen.
Als de huidig geselecteerde patch bewerkt is, wordt het PATCH WRITE scherm weergegeven.
procedure te annuleren drukt u op [EXIT]. Het Play scherm verschijnt weer.
De procedure die bij 'Het pedaal gebruiken om de patch te selecteren' (p.30) wordt beschreven, kan ook gebruikt worden om de opslagbestemming te selecteren.
Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan

Patches uitwisselen (PATCH EXCHANGE)

Op de GT-10 kunnen de posities van twee User patches verwisselt worden. Hieronder wordt uitgelegd hoe dit in zijn werk gaat.
1.
2.
3.
4.
5.
Selecteer de bron patch voor uitwisseling.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Selecteer het PATCH EXCHANGE (pagina 2) scherm.
Selecteer de bestemmings User patch voor uitwisseling.
De GT-10 verwisselt de posities van de twee User patches.
'Een geluid selecteren (Patch Change)' (p.29).
Wanneer de huidig geselecteerde patch is bewerkt, wordt het PATCH WRITE scherm weergegeven.
Om de Write procedure te annuleren drukt u op [EXIT]. Het Play scherm verschijnt weer.
De procedure die bij 'Het pedaal gebruiken om de patch te selecteren' (p.30) wordt beschreven, kan ook gebruikt worden om de opslagbestemming te selecteren.
Hoofdstuk
3

Patches initialiseren (PATCH INITIALIZE)

Een User patch kan in de oorspronkelijke fabrieksinstellingen worden teruggezet. Dit is handig als u een nieuwe patch helemaal vanaf het begin wilt creëren.
De geluidsinstellingen die u in een patch heeft opgeslagen gaan verloren als de initialisatie wordt uitgevoerd.
1.
2.
3.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Selecteer het PATCH INITIALIZE (pagina 3) scherm.
Selecteer de User patch die u wilt initialiseren.
Wanneer de huidig geselecteerde patch is bewerkt, wordt het PATCH WRITE scherm weergegeven.
Om de Initialize procedure te annuleren drukt u op [EXIT]. Het Play scherm verschijnt weer.
De procedure die bij 'Het pedaal gebruiken om de patch te selecteren' (p.30) wordt beschreven, kan ook gebruikt worden om de initialisatie bestemming te selecteren.
4.
De geselecteerde patch wordt geïnitialiseerd.
43
Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan

Instellingen per effect opslaan (User Quick Settings)

Behalve het opslaan van instellingen in de vorm van patches, kunt u ook instellingen voor individuele effecten opslaan.
Aangezien u op deze manier opgeslagen instellingen ook in andere patches kunt gebruiken, net als met de Preset Quick settings (p.35),kunt u effect instellingen van te voren opslaan. User Quick Settings bieden een gemakkelijke manier om nieuwe patches te creeren.
Effecten die opgeslagen kunnen worden
PREAMP voor elk kanaal CHORUS EQ FX-1/FX-2 Effecten
OD/DS REVERB
DELAY COMP SEND/RETURN
PEDAL FX WAH en Pedal Bend
ASSIGN1–8
1.
2.
3.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Selecteer de effect instellingen die u wilt opslaan.
3-020d
Het scherm waarin de bestemming, waarin de instellingen worden opgeslagen, verschijnt.
Selecteer de opslagbestemming voor de instellingen.
• Om Assign 1-8 instellingen (p.50)op te slaan, stelt u de SOURCE parameter op ASSIGN 1-8 in.
• Als PREAMP de bron is, worden de instellingen van het op dat moment geselecteerde kanaal, ingesteld met Channel Select (p.98), opgeslagen. Voor Fx-1/FX-2 worden de instellingen van het op dat moment geselecteerde effect, ingesteld met FX-1/FX-2 (p.102), opgeslagen.
• De PREAMP kanalen veranderen met elke druk op [PREAMP].
• De effecten hieronder veranderen met elke druk op [MASTER/PEDAL FX].
- PEDAL WAH
- PEDAL BEND
- SEND/RETURN
- ASSIGN 1–8
Als u de naam van de User Quick Setting (12 tekens) wilt veranderen, drukt u op [DISPLAY MODE]. Voor informatie over de manier waarop tekens worden ingevoerd, kijkt u bij stap 4 tot 6 van 'Een patch een naam geven (PATCH NAME)' (p.41).
4.
44
De instellingen worden opgeslagen.
Hoofdstuk 3 Een geluid opslaan

PREAMP instellingen tussen kanalen kopieren of uitwisselen

De PREAMP instellingen van een bepaald kanaal kunnen naar een ander kanaal gekopieerd worden, of de instellingen van de twee kanalen kunnen uitgewisseld worden.
1.
2.
3.
Weergave Uitleg
PreAmp&Sp Ch.AB Dit kopieert de kanaal A PREAMP en SPEAKER instellingen naar kanaal B.
PreAmp&Sp Ch.BA Dit kopieert de kanaal B PREAMP en SPEAKER instellingen naar kanaal A.
PreAmp&Sp Ch.AB
Chain Ch.AB
4.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Het CH A/B UTILITY scherm verschijnt.
3-020d
Kies de kopieer of swap optie.
Dit verwisselt de kanaal A PREAMP en SPEAKER instellingen met de instellingen van kanaal B.
Dit verwisselt de kanaal A PREAMP en SPEAKER instellingen met de kanaal B instellingen en verwisselt ook het arrangement van kanaal A en kanaal B in de FX keten.
De geselecteerde functie wordt uitgevoerd.
Hoofdstuk
3
45

Hoofdstuk 4 Geluiden spelen

De functies van de knoppen in het Play scherm instellen.

U kunt de functies van de PARAMETER knoppen veranderen.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteereer CONTROL.
Het CONTROLLER scherm verschijnt.
Selecteereer het SYS KNOB SETTING scherm (pagina 1).
Selecteereer de parameterknop (Knob P1-P4) waarvan u de toewijzing wilt veranderen.
6.
7. Om een andere instelling van een regelaar te veranderen, herhaal stappen 5-6.
8. twee maal
Verander de parameter instellingen.
Het Play scherm verschijnt.
Voor informatie over de instellingen die toegewezen kunnen worden, zie 'Weergave van parameters die met de SYS KNOB SETTING ingesteld kunnen worden' (p.138).
CONTROLLER parameters zijn systeem parameters. Deze worden opgeslagen op het moment dat ze worden ingevoerd, en vereisen geen Write procedure.
46
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen

Pedalen gebruiken om de parameters te besturen

Het CTL/EXP pedaal altijd met dezelfde functie gebruiken (Pedal Function)

Dit past de functies van het CTL pedaal, EXP pedaal en EXP PEDAL SW globaal op de GT-10 toe.
1.
2.
3.
4.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteereer CONTROL.
Het CONTROLLER scherm verschijnt.
Selecteer de regelaar (controller) waarvan u de toewijzing wilt veranderen.
Hoofdstuk
4
5.
6.
7.
8.
9. Om de instellingen van een andere regelaar te veranderen, herhaal stappen 4-6.
10. twee maal
Selecteer Prefernc.
Zet de Prefernc parameter op System.
Selecteer de parameter van de gekozen regelaar, waarvan u de instellingen wilt veranderen.
Verander de parameter instellingen.
Het Play scherm verschijnt.
Voor informatie over de instellingen die toegewezen kunnen worden, zie 'Functie' (p.138).
CONTROLLER parameters zijn systeem parameters. Deze worden opgeslagen op het moment dat ze worden ingevoerd, en vereisen geen Write procedure.
47
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Voorbeeld van het instellen van de pedaal functie
Door de parameters in het EXP1 PEDAL SETTING scherm in te stellen zoals hieronder wordt getoond, kunt u het EXP pedaal van de GT-10 constant als een wah pedaal gebruiken.
Prefernc: System
Function: WAH
Min: 0
Max: 100

CTL/EXP functies individueel in elke patch instellen (pedal FX)

Deze procedure stelt de functies van de GT-10's regelaars (CTL/EXP pedaal, EXP PEDAL SW)voor individuele patches in.
* Stel de Prefernc parameter van de CTL/EXP Pedal en EXP PEDAL SW (p.137) instellingen op 'Patch' in.
1.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Selecteer PEDAL/FX.
2.
Het PDL:CTL/EXP scherm verschijnt.
3.
4. Maak de parameter
instellingen. P1: CTL1 Pedal P2: CTL2 Pedal P3: EXP PEDAL SW P4: EXP Pedal
Als [DISPLAY MODE] wordt ingedrukt, kunt u afwisselen tussen Knob View en List View.
• Sommige EXP Pedal parameters gebruiken meerdere pagina's voor de
parameter instellingen. U kunt [ ] en [ ] gebruiken om van
pagina te veranderen.
• Elke keer dat [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wisselen de EXP pedal functies als volgt af.
Parameter Veranderende functie
FV Foot Volume On/Off
PB Pedal Bend On/Off
WAH Wah On/Off
PB/FV Pedal Bend, Foot Volume
WAH/FV Wah, Foot Volume
De huidig geselecteerde instelling is degene die rechts onder in het scherm benadrukt wordt.
5. Sla de instellingen op met de Write procedure (p.42).
48
Voor informatie over de instellingen die toegewezen kunnen worden, zie 'SW&PDL FUNCTION' (p.122).
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
EXP Pedal functie Quick instellingen
U kunt de Quick Settings selecteren door WAV/FV, PB/FV, WAH, of PB als de EXP Pedal functie toe te wijzen.
Als deze reeds ingestelde sample instellingen (Quick Settings) geselecteerd worden, kunt u direkt optimale waardes voor de betreffende parameters maken. Op die manier kunnen de instellingen op eenvoudige wijze gemakkelijk worden voltooid, zonder dat elke parameter individueel ingesteld hoeft te worden.
1. Volg stap 1-3 van de procedure in 'CTL/EXP functies individueel voor elke patch instellen (Pedal FX)' (p.48),
om het PDL:CTL/EXP scherm te laten verschijnen.
2.
3.
4.
Weergave Uitleg
Quick:U** User Quick Settings
Quick:P** Preset Quick Settings
U01-1–U50-4 User Patch
P01-1–P50-4 Preset Patch
5. Om de instellingen op te slaan gebruikt u de Write procedure (p.42).
Selecteer WAV/FV, PB/FV, WAH, of PB.
Het CONTROLLLER EXP1 PEDAL SETTING scherm (pagina 2) ver­schijnt.
Selecteer de Quick Setting (P01–P08, U01–U10).
Als u een User patch of Preset patch selecteert, kunt u de bestaande reeds toegewezen instellingen van die patch gebruiken zoals ze zijn.
For information on what settings you can assign, refer to “SW&PDL FUNCTION” (p. 122).
Hoofdstuk
4
Wanneer SYSTEM of CONTROLLER berichten worden getoond
Deze verschijnen als de Prefernc parameter voor de Controller waarvan u de instellingen probeert te veranderen (CONTROLLER scherm (p.137) op System is ingesteld.
Dit betekent dat de instellingen in het SW&PDL FUNCTION scherm, hetgeen de patch parameters zijn, geen effect hebben.
Om de instellingen in het SW&PDL FUNCTION scherm beschikbaar te maken, stelt u de Prefernc parameter van te voren in.
Om dit bericht te sluiten, drukt u op [EXIT].
49
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen

Alle controller functies voor individuele patches instellen (Assign)

U kunt CTL/EXP Pedal, EXP PEDAL SW en externe regelaars (voetschakelaar en expressiepedaal), aangesloten op de EXP PEDAL 2/CTL 3, 4 jacks op het achterpaneel, voor elke individuele patch instellen.
Per patch kunnen maximaal acht aparte instellingen worden opgeslagen (met gebruik van Assign nummers 1 tot 8), die bepalen welke parameters door welke regelaars (controllers) worden bestuurd.
* Stel de Prefernc parameter van de CTL/EXP Pedal en EXP PEDAL SW instellingen (p.137) op 'Patch' in.
Quick Settings
Als u de vooraf ingestelde instellingen (Quick Settings) selecteert, worden de relevante parameters direkt op de optimale waardes ingesteld. Op die manier kunt u de instellingen op eenvoudige wijze maken, zonder dat elke individuele parameter apart ingesteld hoeft te worden.
1.
2.
3.
4.
5.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Selecteer ASSIGN.
Het ASSIGN scherm verschijnt.
Selecteer een ASSIGN nummer (nr. 1-8).
Stel het geselecteerde Assign nummer op 'On' in.
Elke keer dat [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wordt het geselecteerde Assign nummer afwisselend aan en uitgezet. Als dit aan is, licht het Assign nummer links onder in het scherm, en de 'ON' indicatie rechts onder in het scherm op. U moet alle Assign instellingen die niet worden gebruikt op 'Off' instellen.
6.
Weergave Uitleg
Quick:U** User Quick Settings
Quick:P** Preset Quick Settings
U01-1.1–U50-4.8 User Patch
P01-1.1–P50-4.8 Preset Patch
7. Om de Quick Settings met andere Assign te gebruiken, herhaalt u stappen 4-6.
8. Sla de instellingen op met de Write procedure (p.42).
Selecteer de Quick Setting (P01-P08, U01-U10).
Als u een User of Preset patch selecteert, kunt u de bestaande, aan de patch toegewezen instellingen gebruiken zoals ze zijn.
50
Handmatige instellingen
Hier kunt u individueel bepalen welke regelaar welke parameter zal besturen.
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
1.
2.
3.
4.
5.
Het MST/PDL FX scherm verschijnt.
Selecteer ASSIGN.
Het ASSIGN scherm verschijnt.
Selecteer een Assign nummer (nr. 1-8).
Stel het geselecteerde Assign nummer op 'On' in.
Elke keer dat [MASTER/PEDAL FX] wordt ingedrukt, wordt het geselecteerde Assign nummer afwisselend aan en uitgezet. Als dit aan is, licht het Assign nummer links onder in het scherm, en de 'ON' indicatie rechts onder in het scherm op. U moet alle Assign instellingen die niet worden gebruikt op 'Off' instellen.
Hoofdstuk
4
6.
7.
Selecteer de regelaar waarmee de parameter bewerkt moet worden.
Selecteer de parameter die u wilt besturen.
8. Om de andere Assigns in te stellen, herhaalt u stappen 4-7.
Om de instellingen op te slaan, gebruikt u de Write procedure (p.42).
U kunt de gewenste parameter snel instellen door met de P1 knop vanaf de brede categorie naar beneden te navigeren.
Alleen TARGET en SOURCE worden in Icon View getoond. Als u wilt dat alle parameters worden getoond, schakelt u naar List View over.
51
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Parameters die in List View ingesteld kunnen worden
Hieronder wordt beschreven welke parameters ingesteld kunnen worden als u naar List View in het ASSIGN scherm overschakelt.
Het getoonde scherm gebruikt ASSIGN nr. 1 als voorbeeld.
Parameter Uitleg
Target Gebruik dit om de parameter die u wilt besturen te selecteren.
Min Dit stelt de minimum waarde van de bestuurbare reeks van het doel (target) in.
Max Dit stelt de maximum waarde van de bestuurbare reeks van het doel (target) in.
Parameter Uitleg
Source Dit selecteert de regelaar die aan de functie is toegewezen.
Moment
Src Mode
Toggle
ActRngLo
ActRngHi
Voor meer informatie over elke parameter, zie 'ASSIGN 1-8' (p.126).
Dit stelt het minimum in, voor de reeks waarbinnen de waarde van de instelling veranderd kan worden.
Dit stelt het maximum in, voor de reeks waarbinnen de waarde van de instelling verand­erd kan worden.
De normale status is alleen Off (minimale waarde), met de schakelaar op On (maximale waarde)als de voetschakelaar wordt ingedrukt.
De instelling wordt afwisselend op On (maximale waarde) en Off (minimale waarde) gezet bij elke druk op de voetschakelaar.
52
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Over het bereik van verandering van een doel (target).
De waarde van de parameter die als het doel is geselecteerd, verandert binnen de reeks die door 'Min' en 'Max' wordt bepaald, zoals op de GT-10 ingesteld. Als een externe voetschakelaar, of andere regelaar die als een 'aan/uit schakelaar' wordt gebruikt, wordt 'Min' geselecteerd bij Off (DICHT), en 'Max' wordt geselecteerd bij 'On' (OPEN). Als een extern expressiepedaal of andere regelaar die een opeenvolgende verandering in de waarde voortbrengt, verandert de waarde van de instelling dienovereenkomstig, binnen de reeks die door de minimum en maximum waardes is ingesteld. Tevens, als het doel een aan/uit type is, wordt de gemiddelde waarde van de ontvangen data gebruikt als de scheidingslijn bij het bepalen van het in of uitschakelen.
Als de voetschakelaar wordt gebruikt:
Waarde
Max
voor parameter
Min
Toegestane instellingsreeks
Uit Aan
Voetschakelaar
Als het EXP pedaal wordt gebruikt:
Max
voor parameter
Min
Toegestane instellingsreeks
0
Als het pedaal volledig
omhoog staat
Als het pedaal volledig
EXP pedaal
127
is ingedrukt
Mate waarin het expressiepedaal
wordt ingedrukt
Als aan/uit van het doel met het EXP pedaal wordt bestuurd:
Waarde
On
Mate waarin het
Off
0
Als het pedaal
volledig omhoog staat
Als het pedaal
half is ingedrukt
EXP Pedaal
helemaal is ingedrukt
* De reeks die geselecteerd kan worden verandert volgens de
target (doel) instelling.
* Als het 'minimum' op een hogere waarde dan het
'maximum' is ingesteld, wordt de verandering in de parameter omgekeerd.
* De waardes van instellingen kunnen veranderen als het doel
is veranderd nadat de 'minimum' en maximum' instellingen gemaakt zijn. Als u het doel heeft veranderd, controleert u de 'minimum' en 'maximum' waardes opnieuw.
expressiepedaal
wordt ingedrukt
127
Als het pedaal
Hoofdstuk
4
Over het bereik van een regelaar's verandering
Dit stelt de reeks in die in werking is in, waarbinnen de waarde van de instelling verandert als een EXP pedaal of andere regelaar die de waarde verandert continu als de bron wordt gebruikt. Als de regelaar buiten de reeks in werking wordt geplaatst, verandert de waarde niet maar stopt op 'minimum' of 'maximum'.
(Voorbeeld) Met ActRngLo: 40, ActRngHi: 80
Waarde
MAX
voor parameter
MIN
Toegestane instellingsreeks
Als het pedaal
volledig omhoog staat
0
40 80
ActRngLo
EXP PEDAAL
ActRngHi
volledig is ingedrukt
Mate waarin het expressiepedaal
wordt ingedrukt
127
Als het pedaal
* Als een voetschakelaar of andere aan/uit regelaar als de bron wordt gebruikt, laat u deze op 'ActRngLo: 0' en 'ActRngHi: 127'
staan. Met bepaalde instellingen kan de waarde mogelijk niet veranderen.
On
Off
0
Als het pedaal
volledig omhoog staat
ActRng
40 8060
Midden
Lo
waarde
EXP Pedaal
127
ActRng
Als het pedaal
Hi
volledig is ingedrukt
Mate waarin het expressiepedaal
wordt ingedrukt
53
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Voorbeeld van Assign (toewijzings) instellingen
Door de parameters als volgt in te stellen, kunt u het GT-10 EXP pedaal als een UNI-V waarde parameter gebruiken.
Target: FX1:UV:Rate Src Mode: Moment
Min: 0 ActRngLo: 0
Max: 100 ActRngHi: 127
Source: EXP1 PEDAL

Het virtuele expressiepedaal aan het begin van operaties activeren (Internal Pedal System)

De GT-10 beschikt over een functie genaamd Internal Pedal System. Deze functie wijst gespecificeerde parameters aan een virtueel expressiepedaal (het interne pedaal) toe, en voorziet in een effect dat het volume en de klank automatisch in realtime verandert, op de manier waarop een expressiepedaal functioneert.
Het Internal Pedal System heeft de volgende twee functies, waarmee Source voor elk ASSIGN nr. 1-8 van de 'Handmatige instellingen' (p.51) ingesteld kan worden.
* Als het interne pedaal of het Wave pedaal wordt gebruikt, stelt u de ASSIGN Src Mode op Moment in.
Intern pedaal
Met de trigger die u heeft ingesteld, treedt het veronderstelde expressiepedaal in werking. Als INTERNAL PDL op Source is ingesteld, stelt u de Int Trig parameter in.
Meer gedetailleerde informatie over parameters die met het Interne pedaal ingesteld kunnen worden, kijkt u bij 'Int Trig (internal Pedal Trigger)' (p.126), 'Int Time (internal Pedal Time)' (p.126) en 'IntCurve (internal Pedal Curve)' (p.126).
Wave pedaal
Dit verandert de parameter die als doel binnen een bepaalde cyclus is geselecteerd met het veronderstelde expressiepedaal. Als u Wave Pedal bij Source heeft ingesteld, moeten WaveRate en Waveform worden ingesteld.
Voor meer gedetailleerde informatie over de parameters die met gebruik van het Wave pedaal ingesteld kunnen worden, zie 'WaveRate (Wave pedal Rate)' (p.126) en 'Waveform (Wave Pedal Form)' (p.127).
54
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen

De effecten aan en uitzetten met de BANK/Number pedalen (Manual Mode)

De GT-10 beschikt over een Manual (handmatige) mode, waarin de pedalen worden gebruikt voor het aan en uitzetten van gespecificeerde effecten.
In de Manual Mode kunt u effecten aan en uitzetten zonder het patch nummer te veranderen.

Naar de Manual Mode gaan

Druk meerdere malen op de knop totdat het volgende scherm verschijnt.
1.
Manual Mode is beschikbaar als dit scherm wordt weerge­geven.
• In dit scherm kunt u op [CATEGORY/ENTER] drukken om naar het MANUAL SETTING scherm te gaan (p.56).
• Door de TARGET bij 'Manual Settings' (p.51) op Manual Mode Sw in te stellen, kunt u de Manual Mode aan en uitzetten.
Als u vanuit het MANUAL MODE scherm naar een ander scherm overschakelt, wordt de Manual Mode uitgezet.
2.

Effecten aan en uitzetten met de pedalen

1. Voer 'Naar de Manual Mode gaan' (p.55) uit om de Manual Mode aan te zetten.
2. etc.
Het pedaal schakelt het toegewezen effect in of uit.
Hoofdstuk
4
• Het toegewezen effect wordt met elke druk op het pedaal in of uitgeschakeld. Als het toegewezen effect aan is, licht de indicator op het pedaal op.
55
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen

Een effect aan/uit schakeling aan een pedaal toewijzen

1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer MANUAL SETTING.
Het MANUAL SETTING scherm verschijnt.
Selecteer het pedal waarvan u de toewijzing wilt veranderen.
Selecteer de effectschakeling die u aan het pedaal wilt toewijzen.
U kunt het MANUAL SETTING scherm ook vanuit het Play scherm bereiken (p.55).
Om de instelling van een ander pedaal te veranderen, herhaalt u stappen 4-5.
Toewijsbare effectschakelingen
Weergave Uitleg
Off De functie is niet aan de pedalen toegewezen.
Ch.A/B Schakelt tussen Preamp kanaal A en B.
OD Sol Zet OD/DS SOLO aan en uit.
Solo Zet Preamp SOLO aan en uit.
Zet de Preamp SOLO voor beide kanalen A en B aan en
A&BSol
Comp Zet de COMP aan en uit.
OD/DS Zet de OD/DS aan en uit.
Preamp Zet de PREAMP/SPEAKER aan en uit.
EQ Zet de EQ aan en uit.
FX1 Zet FX-1 aan en uit.
FX2 Zet FX-2 aan en uit.
Delay zet de DELAY aan en uit.
Chorus Zet de CHORUS aan en uit.
Reverb Zet de REVERB aan en uit.
PdlFX Zet de Pedal FX aan en uit.
S/R Zet de SEND/RETURN aan en uit.
AmpCTL Zet de Amp Control aan en uit.
Tuner Zet de TUNER/BYPASS aan en uit.
uit. Als een van de twee kanalen uit is, worden beiden aangezet.
Weergave Uitleg
PL Zet de PHRASE LOOP aan en uit.
PL R/P Neemt de frase op of speelt deze af.
PL Clr Verwijdert de frase.
PL M/P Stelt het afspelen van de frase op mute (tijdelijk stil) in.
BPMTap Wordt gebruikt voor tap invoer van de Master BPM.
DlyTap Wordt gebruikt voor tap invoer van de delay tijd.
MIDI
MMCPly
Lev+10 Verhoogt het patch volumeniveau met 10 eenheden.
Lev+20 Verhoogt het patch volumeniveau met 20 eenheden.
Lev -10 Verlaagt het patch volumeniveau met 10 eenheden.
Lev -20 Verlaagt het patch volumeniveau met 20 eenheden.
NumInc
NumDec
BnkInc Schakelt naar het volgende hogere bank nummer.
BnkDec Schakelt naar het volgende lagere bank nummer.
Regelt Start/Stop van externe MIDI apparaten (zoals sequencers).
Regelt de Play/Stop van externe MIDI apparaten (zoals harddisk recorders).
Schakelt naar het volgende hogere patchnummer in de­zelfde bank als de huidig geselecteerde patch.
Schakelt naar het volgende lagere patchnummer in de­zelfde bank als de huid geselecteerde patch.
56
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen

Instellingen veranderen met de nummer pedalen

De GT-10 bevat een functie waarmee het stemapparaat aan en uitgezet kan worden, preamp kanalen verandert kunnen worden, en waarmee andere functies uitgevoerd kunnen worden door het pedaal met hetzelfde nummer als de op dat moment geselecteerde patch in te drukken.
De volgende functies kunnen in alle statussen buiten de Manual Mode worden veranderd.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Selecteer Num Pdl Sw.
Stelt de Num Pdl Sw parameter in.
Hoofdstuk
4
Weergave Uitleg
Off Niet gebruikt.
Tuner Zet het stemapparaat aan en uit.
Ch. A/B Schakelt tussen preamp kanalen A en B.
OD Solo Schakelt naar geluiden die geschikt zijn voor solo spel.
Solo Zet de preamp SOLO aan en uit.
AB Solo Zet SOLO aan en uit voor beide preamp kanalen A en B.
57
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen

Phrase Loop Play

Wat is Phrase Loop?

In deze mode kunt u maximaal 38 seconden aan materiaal opnemen (in mono opgenomen) en materiaal herhaaldelijk als een 'phrase loop' afspelen. terwijl de loop speelt, kunt u indien gewenste nieuw materiaal overdubben (toevoegen).
U kunt een phrase loop met effecten opnemen, of effecten kunnen toegevoegd worden nadat een loop is opgenomen. Door effecten later toe te voegen kunt u speciale effecten voor opgenomen uitvoeringen creeren. Het is ook een goede manier om geluiden te beluisteren, omdat de effectparameters in realtime aangepast kunnen worden terwijl een phrase wordt afgespeeld.

De Phrase Loop gebruiken

Een Phrase opnemen (REC)
PHRASE LOOP
Door een tweede maal gelijktijdig in te drukken, stopt het afspelen van de loop en wordt Phrase loop uitgezet.
1.
Druk [BANK] en [BANK] tegelijk in. Het apparaat wordt in de standby voor opnamepositie gep­laatst (de REC/DUB indicator knippert).
2.
Speel de frase die u wilt opnemen.
De opname stopt. (De REC/DUB indicator dooft uit).
De opname begint. (De REC/DUB indicator licht op).
3.
De opgenomen frase wordt gelooped (herhaaldelijk af­gespeeld). (De PLAY indicator licht op).
Geluid op een Phrase overdubben (DUB)
1. Volg de procedure van 'Een Phrase opnemen (Rec)' (p.58) om een frase op te
nemen, en voer dan Loop Play uit. (De PLAY indicator licht op).
Het overdubben begint. (de REC/DUB indicator licht op).
2.
3.
Speel de frase die u wilt overdubben samen met de loop die wordt afgespeeld.
Het overdubben stopt. (De REC/DUB indicator dooft uit). De zojuist opgenomen frase wordt met de frase die u het eerst heeft opgenomen gecombineerd, en dat geluid wordt autom­atisch in een loop afgespeeld. (De PLAY indicator licht op).
De maximale opname tijd voor mono opnames is ongeveer 38 seconden. Als de opname tijd 38 seconden bereikt, start het afspelen van de opgenomen uitvoering automatisch.
Het opnemen bovenop een bestaande uitvoering wordt 'overdubben' genoemd.
Om aanvullend materiaal toe te voegen (overdubben), herhaalt u stappen 2 en 3.
58
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Een Phrase verwijderen (CLEAR)
De procedure voor het verwijderen van een frase verschilt, afhankelijk van de Clear Pdl parameter instelling.
Voor informatie over de Clear Pdl parameter, zie 'Clear Pdl (Clear Pedal Function)' (p.60).
Als de Clear Pdl parameter op 'Clear Only' is
ingesteld
De frase wordt verwijderd
1.
en het apparaat wordt in de standby voor opname positie geplaatst.
Als de Clear Pdl parameter op 'Mute/Clear' is ingesteld
Als dit tijdens de opname wordt ingedrukt, stopt de op­name en wordt het apparaat ingesteld op mute afspelen. (De PLAY indicator knippert). Er wordt geen geluid
1.
2.
geproduceerd, maar het afspelen van de loop gaat binnen de GT-10 door. Door [BANK ] in te drukken terwijl het apparaat op mute is ingesteld, wordt normaal afspelen be­schikbaar. (De PLAY indicator licht op).
Als dit wordt ingedrukt terwijl het geluid op mute is in­gesteld, wordt de frase verwijderd en het apparaat in de standby voor opname positie geplaatst.

Phrase Loop instellen

U kunt verschillende manieren van gebruik beschikbaar maken, door de parameters te veranderen.
1.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PHRASE LOOP.
Hoofdstuk
4
2.
3.
4.
5.
Parameter/ reeks
Mode
Performance
Het PHRASE LOOP scherm verschijnt.
Verplaats de cursor om de parameter die u wilt veranderen te selecteren.
Verander de parameter instellingen.
Uitleg
Dit neemt het geluid op nadat het door de effecten is gegaan. Hiermee kunt u een grote variëteit aan uitvo­eringen bereiken, door verschillende geluiden te combineren.
59
Hoofdstuk 4 Geluiden spelen
Parameter/ reeks
Patch Edit
Pdl Mode (Pedal Mode)
Off
On
Rec Mode (Recording Mode)
Mono
Stereo Frases worden in stereo opgenomen (max. 19 seconden).
Play Lev (Play Level)
0–120
Clear Pdl (Clear Pedal Function)
Clear Only
Mute/Clear
Uitleg
Dit neemt het geluid op voordat het door de effecten gaat, en past de effecten tijdens Loop Play toe. Hiermee kunt u de effecten aanpassen of patch geluiden vergelijken.
De BANK pedalen worden niet gebruikt voor bediening van de Phrase Loop functie. Deze worden als bank switch pedalen gebruikt.
Phrase Loop kan bestuurd worden door de Phrase Loop functie aan een van de CTL pedalen 1 tot 4 toe te wijzen en de pedalen bank schakelfunctie van de BANK te behouden.
De BANK pedalen worden voor bediening van de Phrase Loop functie gebruikt.
Frases worden in mono opgenomen (max. 38 seconden).
Stelt het afspeelvolume van de frase in.
Als u op [BANK ] drukt terwijl de Phrase Loop functie aan is, wordt de opgenomen data gewist, en schakelt de GT-10 naar de STANDBY mode over.
Als u op [BANK ▲] terwijl de Phrase Loop functie aan is, wordt de uitvoering van de opgenomen frase op mute ingesteld (de opgenomen data wordt niet gewist). Als u dan opnieuw op [BANK ] drukt terwijl de frase op mute is ingesteld, wordt de opgenomen data gewist, en schakelt de GT-10 naar de STANDBY mode over.

Overzicht van Phrase Loop werking

Als de PHRASE LOOP functie en de Pdl Mode parameter beiden op 'on' zijn ingesteld, wordt frase loop operatie veranderd, zoals hieronder wordt getoond.
Als de Clear Pdl parameter op 'Clear Only' is ingesteld
CLEAR
STANDBY
REC
Als de Clear Pdl parameter op 'Mute/Clear' is ingesteld
MUTE
CLEAR
OVERDUBPLAY
STANDBY
60
REC
OVERDUBPLAY
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

Instellingen maken die overeenkomen met de aangesloten gitaar (Input Select)

De GT-10 heeft een functie voor het aanpassen van het geluid, om dit aan te passen aan welke gitaar u dan ook heeft aangesloten. U kunt instellingen voor 3 gitaar types maken (Guitar 1-3). Dit is effectief als u een andere gitaar aansluit dan de gitaar die gebruikt werd toen de patch werd gecreëerd.
Bij het aanpassen van het ingangsniveau en de invoer presence worden de ingangssignalen van alle patches hierdoor beinvloed. De nuances van de effectgeluiden die optreden in respons op het gitaar volume kunnen veranderen, in het bijzonder bij patches waarvan de effecten door het gitaar volume worden bestuurd.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU verschijnt.
Selecteer eer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer eer de INPUT SELECT (Guitar 1-3) die u wilt instellen.
P2 knop: past het gitaar ingangsniveau aan. P3 knop: Past de klankkwaliteit van het high end van de gitaar aan.
Hoofdstuk
Selecteer USB als u geluid van een computer via USB invoert (p.134).
5
Voor informatie over de parameters, zie 'INPUT' (p.134).
61
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

Het algehele geluid aanpassen zodat het met de gebruiksomgeving overeenkomt (Global)

De GT-10 bevat een functie waarmee het algehele geluid van alle patches veranderd kan worden. Dit wordt de 'Global function' genoemd.
Met de Global functie kunt u uw instellingen veranderen, zodat deze met die van de apparatuur en de gebruiksomgeving overeenkomen, terwijl de instellingen in de patches hetzelfde blijven.

Het algehele geluid aanpassen (Global EQ)

Hiermee wordt de klank van de OUTPUT aangepast, ongeacht de equalizer aan/uit instellingen van individuele patches.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het GLOBAL EQ (pagina 2) scherm.
Verplaats de cursor naar de parameter die u wilt instellen.
Stel de parameter bij.
6.
Parameter Uitleg
Low Gain Past het geluid van de lage frequentiereeks aan.
Mid Gain (Middle Gain) Past het geluid van de midden frequentiereeks aan.
Mid Freq (Middle Frequency)
Mid Q (Middle Q)
High Gain Past het geluid van de hoge frequentiereeks aan.
Specificeert het midden van de frequentiereeks die door de MID GAIN wordt aange­past.
Past de breedte van het gebied waarop EQ van toepassing is aan, met de MID FREQ als middelpunt. Hogere waardes versmallen het gebied.
62
Voor informatie over de parameters, zie 'INPUT' (p.134).
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

Het algehele effect van de ruisonderdrukker besturen (Total Noise Suppressor)

Dit regelt de algehele drempelwaarde voor de ruisonderdrukker instellingen in de individuele patches. Dit is een effectief stuk gereedschap als gitaren tijden uitvoeringhen worden veranderd, en voor het maken van aanpassingen in respons op ruisniveaus op de plaats van de uitvoering.
Dit is een algehele instelling en deze verandert de individuele patch instellingen niet.
Dit heeft geen effect op patches waarbij de ruisonderdrukker is uitgezet.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer eer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
Hoofdstuk
5
Verplaats de cursor naar NS Threshold.
6.
Pas het drempel niveau van de ruisonderdrukker aan.
Zet dit op '0 dB' als dit in individuele patch instellingen wordt gebruikt.
Voor informatie over de parameters, zie 'NS Threshold (Noise Suppressor Threshold)' (p.135).
63
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

Het algehele Reverb niveau regelen (Total REVERB)

Dit regelt de algehele reverb instellingen in de individuele patches. Dit is effectief voor het aanpassen van de akoestiek van de plaats van de uitvoering.
Deze instelling is niet van invloed op de individuele patch instellingen.
Dit heeft geen effect op patches waarvan de reverb is uitgezet.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
Verplaats de cursor naar Rev Level.
6.
64
Pas het reverb niveau aan.
Zet dit op '100%' als dit in individuele patch instellingen wordt gebruikt.
Voor meer informatie over de parameters, zie 'Rev Level (Reverb Level)' (p.135).
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
Het uitvoer referentie niveau instellen, zodat dit met de aangesloten apparatuur overeenkomt (Main Out Level)
Dit stelt het uitvoer referentie niveau in, zodat het met de apparatuur die op de OUTPUT jack is aangesloten overeenkomt.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
Verplaats de cursor naar Main Out Level.
Hoofdstuk
6.
Waarde Uitleg
-10dB Kies dit als er op een gitaarversterker wordt aangesloten.
+4dB Kies dit als er op een recorder, mengpaneel of ander lijn apparaat wordt aangesloten.
Pas het referentie niveau aan.
5
65
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

Het uitgangsniveau van de DIGITAL OUT jack aanpassen

U kunt het niveau van geluidssignalen die via de DIGITAL OUT jack worden uitgevoerd aanpassen.
Digitale signalen worden via de DIGITAL OUT jack op het achterpaneel uitgevoerd. U kunt ditrechtstreeks op de digitale in aansluitingen van een digitale recorder of ander apparaat aansluiten, en opnemen zonder dat de geluidskwaliteit afneemt.
Dezelfde digitale geluidssignalen worden via DIGITAL OUT en USB uitgevoerd.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
Verplaats de cursor naar USB/DGT Out Lev.
6.
Pas het niveau aan. .
66
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

Het contrast van het beeldscherm aanpassen (LCD Contrast)

Afhankelijk van waar de GT-10 is geplaatst, kan het scherm (aan de rechterkant) moeilijk leesbaar worden. Als dit gebeurt, stelt u het contrast van het beeldscherm bij.
1.
2.
3.
4.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer LCD.
Het LCD scherm verschijnt.
Pas dit aan, zodat het scherm gemakkelijk te bekijken is.
Hoofdstuk
5
67
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

Maken dat effectgeluiden blijven spelen nadat er van patch is veranderd (Patch Change Mode)

De GT-10 heeft een mode die beschikbaar is wanneer ruimtelijke effecten (zoals reverb en delay) worden gebruikt, waarbij het effectgeluid van een patch blijft spelen, ook nadat u naar de volgende patch bent overgeschakeld. Als er aan de volgende benodigde omstandigheden, wat betreft de effectketen en effect parameter instellingen, wordt voldaan, kunt u de decay van reverb, delay en soortgelijke effecten door laten gaan in de volgende patch, nadat u van patch bent veranderd.
• Effecten bevinden zich in dezelfde effectketen.
• Als de delay uit of aan wordt gezet, of als de Type parameter en Dly parameter identiek zijn
• Als andere effecten aan of uit worden gezet, of wanneer de parameter instellingen identiek zijn.
In sommige gevallen kan er, zelfs nadat bovenstaande instellingen zijn gemaakt, nog steeds geen weerkaatsing zijn.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Patch ChgMode.
Selecteer de waarde van de Patch ChgMode parameter.
Waarde Uitleg
Fast
Smooth
68
Patches worden op normale wijze veranderd. Het apparaat schakelt naar de volgende patch over, zonder eni­ge overdracht van decay van reverb of delay die in de voorgaande patch actief was.
Het apparaat schakelt naar de volgende patch over, waarbij de decay van de reverb of delay van de voorgaan­de patch doorgaat nadat de overgang is gemaakt.
Om een vloeiende overgang te bewerkstelligen kan de overgang naar de volgende patch mogelijk met een vertraging van één tempo beat worden gemaakt.
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

De identieke Preamp instellingen in alle patches gebruiken (Preamp Mode)

Op de GT-10 kan een Preamp globaal worden ingesteld voor gebruik in alle patches, zodat instellingen voor drie Preamp types gemaakt kunnen worden.
Dit voorziet in een effect waarmee u altijd het geluid van dezelfde gitaarversterker verkrijgt, ongeacht de patches die u instelt.

De System Preamp gebruiken

1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Preamp Mode.
Selecteer de waarde van de Preamp Mode parameter die u wilt instel­len.
Hoofdstuk
5
Waarde Uitleg
Patch
System1–3
De patch Preamp instelling wordt gebruikt. Hiermee kunt u verschillende Preamp instellingen in elke indivi­duele patch gebruiken.
De Systeem Preamp instelling wordt gebruikt. Hiermee worden dezelfde Preamp instellingen op alle patches toegepast.

De System Preamp instellen

Wanneer Preamp Mode op System1 tot System3 is ingesteld, wordt de veranderde Preamp instelling als de Preamp systeem instelling opgeslagen.
De opgeslagen inhoud wordt elke keer dat de instellingen worden veranderd bijgewerkt.
69
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

De huidige Preamp instelling als de Systeem Preamp instelling opslaan

U kunt de huidige Preamp instelling als een preamp instelling voor het systeem (System 1 tot System3) opslaan.
1.
2.
3.
4.
Het PATCH COPY scherm verschijnt.
Selecteer het SYS PREAMP WRITE scherm.
Selecteer de systeem preamp die als opslagbestemming zal functione­ren (System 1-3).
De instellingen worden opgeslagen.
Wanneer de op dat moment geselecteerde patch is bewerkt, wordt het PATCH WRITE scherm weergegeven.
Om de Write procedure te annuleren drukt u op [EXIT]. Het Play scherm verschijnt opnieuw.
70
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

De banken die veranderd kunnen worden beperken (Bank Extent)

Door de reeks van banken die veranderd kunnen worden te beperken, kunt u de GT-10 zo instellen, dat alleen de patches die u nodig heeft geselecteerd kunnen worden.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar BankExtentMin.
Hoofdstuk
Stel de onderste grens van de banken in.
6.
7.
5
Verplaats de cursor naar BankExtentMax.
Stelt de bovenste grens voor de banken in.
71
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

De timing instellen die gebruikt wordt voor het veranderen van patches (Bank Change Mode)

Hiermee wordt de timing ingesteld waarmee de GT-10 naar de volgende patch overschakelt, wanneer banken met de pedalen worden veranderd.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Bank Chg Mode.
Stel de timing voor het overschakelen van patches in.
Waarde Uitleg
Hoewel de indicatie in het scherm wordt bijgewerkt om de verandering in de bank aan te duiden, wanneer
Wait
Immed De patch schakelt direkt over wanneer een BANK pedaal of één van de nummer pedalen wordt ingedrukt.
een BANK pedaal wordt ingedrukt, zal de patch niet veranderen. De patch verandert wanneer een nummer pedaal wordt ingedrukt.
72
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

Waardes van een EXP pedaal overbrengen wanneer patches worden opgeroepen (EXP Pedal Hold)

Deze instelling bepaalt of de operationele EXP Pedaal status al dan niet wordt overgedragen naar de volgende patch, wanneer er van patch wordt veranderd.
EXP Pedal Hold functioneert niet als Assign Source mode op Toggle is ingesteld (waarbij de waarde tussen Min en Max afwisselt, elke keer dat het pedaal wordt ingedrukt).
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar EXP Pdl Hold.
Stel in of EXP Pedal Hold gebruikt zal worden, of niet.
Hoofdstuk
5
Waarde Uitleg
De status van het EXP pedaal wordt niet overgedragen. (Voorbeeld)
Off
On
Als er van patch wordt veranderd terwijl het volume door een EXP pedaal wordt bestuurd, wordt het volume van de daarop volgende patch aangepast op de waarde die in de betreffende patch is ingesteld. Als het EXP pedaal wordt bediend, en die informatie naar de GT-10 wordt verzonden, zal het volume, overeenkomstig met de bewe­ging van het pedaal, veranderen.
De status van het EXP pedaal wordt overgedragen. (Voorbeeld) Als er van patch wordt veranderd terwijl het volume door het EXP pedaal wordt bestuurd, zal het volume van de daarop volgende patch de waarde aannemen die door de huidige positie van het pedaal (hoek) wordt bepaald. Als het wah effect van de patch waarnaar wordt overgeschakeld door het EXP pedaal wordt bestuurd, neemt het volume de waarde aan die in de patch is ingesteld, en het wah effect van de patch krijgt de waarde die door de huidige positie van het pedaal (hoek) wordt bepaald.
73
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

De manier waarop de pedaal indicators oplichten veranderen (Pedal Indicate)

Alle niet verlichte pedaal indicators kunnen zo ingesteld worden dat deze in plaats daarvan zwak knipperen.
Dit maakt het gemakkelijker om de pedaal posities op het podium en andere donkere omgevingen te localiseren.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Pdl Indicate.
Stel in of de Pedal Indicate functie gebruikt wordt, of niet.
Waarde Uitleg
Off De Pedal Indicator functie is niet in gebruik.
On Alle niet verlichte pedaal indicators knipperen.
74
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

De functie van de draaiknop selecteren (Dial Function)

Deze instelling bepaalt of de patches al dan niet veranderen als de knop (Dial) wordt gedraaid.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PLAY OPTION.
Het PLAY OPTION scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Dial Func.
Selecteer de functie van de draaiknop.
Hoofdstuk
Waarde Uitleg
De draaiknop wordt voor zowel het veranderen van patches als het veranderen van de waarde van instellin-
Pat&Val
Waarde De draaiknop wordt allen voor het veranderen van de waardes van instellingen gebruikt.
gen gebruikt. Behalve het veranderen van patches met het pedaal, kunnen deze ook met de draaiknop worden veranderd.
5
75
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

De fabrieksinstellingen herstellen (Factory Reset)

Het opnieuw instellen van de GT-10 op de instellingen die in de fabriek werden gemaakt, wordt een 'Factory reset' genoemd.
Niet alleen kunt u alle instellingen op de waardes terugzetten zoals die waren toen de GT-10 uit de fabriek kwam, u kunt tevens de reeks instellingen die opnieuw wordt ingesteld specificeren.
1.
2.
3.
4.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer FACTORY RESET.
Het FACTORY RESET scherm verschijnt.
Stel de reeks voor Factory Reset in (zie onderstaande tabel).
De reeks data die u naar de
fabrieksinstellingen wilt terugzetten
Waarde Uitleg
System Systeem parameter instellingen.
Quick Instellingen voor de User Quick Setting 1-10.
U01-1–U50-4 Instellingen voor Patch nummer U01-1 tot U50-4.
5.
De gespecificeerde reeks parameters wordt in de oorspronkelijke fa­brieksinstellingen teruggezet.
76
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken

Het EXP pedaal aanpassen

Hoewel het EXP pedaal van de GT-10 vanuit de fabriek op een optimale werking is ingesteld, kan langdurig gebruik en de omgeving waarin u werkt maken dat het pedaal enigszins ontregeld raakt.
Als u problemen ondervindt, wanneer u het geluid niet volledig kunt afkappen met het volume pedaal, of het EXP PEDAL SW niet kunt indrukken, kunt u de volgende procedure gebruiken om het pedaal opnieuw af te stellen.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer PDL CALIBRATION.
Het PEDAL CALIBRATION scherm verschijnt.
Druk de achterkant van het pedaal in.
Het bericht 'OK' verschijnt, en dan wordt het volgende scherm ge­toond.
Als u op [CATEGORY/ENTER] drukt zonder de achterkant van het EXP pedaal in te drukken, of met een onjuiste EXP pedaal waarde (hoek), verschijnt 'Area Over' in het scherm, en kunt u niet naar de volgende stap verder. Stel de pedaal positie opnieuw in.
Hoofdstuk
5
6.
7.
Druk de voorkant van het pedaal in.
Het bericht 'OK' verschijnt, en dan wordt het volgende scherm ge­toond.
Als u op [CATEGORY/ENTER] drukt zonder de achterkant van het EXP pedaal in te drukken, of met een onjuiste EXP pedaal waarde (hoek), verschijnt 'Area Over' in het scherm, en kunt u niet naar de volgende stap verder. Stel de pedaal positie opnieuw in.
77
Hoofdstuk 5 Globale instellingen maken
8.
9.
10.
Druk de voorkant van het pedaal stevig in.
Herhaal stappen 8 en 9 om de Thres parameter aan te passen, zodat de EXP PEDAL SW indicator oplicht en uitdooft met de juiste sterkte waarmee het pedaal wordt ingedrukt.
De gevoeligheid van de PEDAL SW wordt gekalibreerd.
78
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten
M
externe MIDI apparaten gebruiken

Wat kunt u met MIDI doen?

De volgende operaties met gebruik van MIDI kunnen op de GT-10 worden uitgevoerd.
Om MIDI te kunnen gebruiken moeten de MIDI kanalen van de verbonden apparaten overeenkomen. Als de instellingen voor de MIDI kanalen onjuist zijn, kan de GT-10 geen data met andere MIDI apparaten uitwisselen.

Bediening vanaf de GT-10

De GT-10 op afstand besturen met gebruik van een extern MIDI apparaat

Patch nummers veranderen
Als de GT-10 Program Change berichten van het externe MIDI apparaat ontvangt, worden zijn patches automatisch veranderd.
Program Change berichten verzenden
Als een patch op de GT-10 is geselecteerd, wordt een Program Change bericht, corresponderend met het patch nummer, gelijktijdig verzonden. Het externe MIDI apparaat verandert vervolgens zijn instellingen volgens het ontvangen Program Change bericht.
fig.08-010
MIDI IN
MIDI OUT
Control Change berichten verzenden
Data die de acties beschrijven van het CTL pedaal, EXP pedaal, EXP PEDAL SW en externe apparaten die op de EXP PEDAL 2/CTL 3, 4 jacks zijn aangesloten, worden als Control Change berichten verzonden. Dit soort berichten kan gebruikt worden om (onder andere) de parameters van een extern MIDI apparaat te manipuleren.
Data verzenden
U kunt Exclusive berichten gebruiken om de instellingen voor effectgeluiden en andere inhoud die in de GT-10 is opgeslagen naar andere MIDI apparaten te verzenden. U kunt bijvoorbeeld een andere GT-10 van dezelfde instellingen voorzien, en effectgeluid instellingen in een sequencer of ander apparaat opslaan.
U kunt de overeenkomsten tussen MIDI Program Change berichten en de GT­10 patches met de Program Change Map (p.84) instellen. U moet deze overeenkomsten mogelijk bijstellen als u een aantal effecten in combinatie met andere MIDI apparaten wilt instellen.
De hieronder getoonde aansluitingen zijn om een sequencer automatisch een achtergrond te laten uitvoeren als een gitaar wordt bespeeld. De patches veranderen automatisch als de programma nummers corresponderend met de patches samen met de uitvoeringsdata worden ingevoerd, op de punten waar u wilt dat de GT-10 patches veranderen.
MIDI OUT
Hoofdstuk
6
Control Change berichten ontvangen
U kunt gespecificeerde parameters tijdens een uitvoering besturen door de GT-10 Control Change berichten te laten ontvangen. Parameters die bestuurd worden, kunnen met 'Manual Settings' (p.51) worden ingesteld.
Data ontvangen
De GT-10 kan data die vanaf een andere GT-10 is verzonden, of data die in een sequencer is opgeslagen ontvangen.
MIDI berichten tussen de computer en de GT-10 uitwisselen
Als u de GT-10 in de speciaal daarvoor bestemde driver mode zet, en deze met een USB kabel op de PC/Mac aansluit, kunnen MIDI berichten via USB in twee richtingen worden overgedragen. Stel de MIDI invoer en uitvoer poorten van de computer op 'GT-10' in.
Als u een USB verbinding tussen de GT-10 en PC/Mac maakt, wordt de overdracht van MIDI berichten via MIDI
79
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken

Instellingen voor MIDI functies maken

Hier volgt een beschrijving van de MIDI functies van de GT-10. Stel deze wanneer nodig in, afhankelijk van wat u gaat doen.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer MIDI.
Het MIDI MENU scherm verschijnt.
Selecteer SETTING.
Het SETTING scherm verschijnt.
6.
7.
Selecteer de parameter.
Verander de waarde van de instelling.
Stel elke parameter indien nodig in. Details van deze instellingen vindt u in de volgende sectie.

Het MIDI Receive kanaal instellen

Hiermee wordt het MIDI kanaal, dat voor het ontvangen van MIDI berichten wordt gebruikt, ingesteld.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Rx Channel' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
1–16
80
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken

De MIDI Omni Mode instellen

Dit maakt instellingen voor de kanalen die voor MIDI informatie worden gebruikt.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Omni Mode' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Omni On
Omni Off
Berichten worden op alle kanalen ontvangen, ongeacht de MIDI kanaal instellingen.
Informatie wordt ontvangen via het kanaal dat met de Rx Channel instelling is gespecificeerd.

Het MIDI Transmit kanaal instellen

Dit stelt het MIDI kanaal in dat voor het verzenden van MIDI berichten wordt gebruikt.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Tx Channel' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
1–16, Rx
• Zelfs als Omni Mode op 'Omni On' is ingesteld, zijn de enige ontvangen Exclusive berichten voor Device ID data die met 'Device ID' is ingesteld.
• Als dit op 'Rx' is ingesteld, is dit MIDI kanaal hetzelfde als het MIDI Receive kanaal.

De MIDI Device ID instellen

Hiermee wordt de MIDI Device ID ingesteld, dat gebruikt wordt voor het verzenden en ontvangen van Exclusive berichten.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Device ID' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
1–32

De MIDI Sync klok instellen

Deze instelling bepaalt de basis die gebruikt wordt voor het synchroniseren van de timing van de effect modulatie snelheid en andere op tijd gebaseerde parameters.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Sync Clock' te verplaatsen.
Auto Operaties worden aan de MIDI klok, ontvan-
2. Stel de gewenste
waarde in.
Auto
Internal
gen via MIDI, gesynchroniseerd. Operaties worden echter automatisch met de interne klok van de GT-10 gesynchroniseerd als de GT-10 de externe klok niet kan ontvangen.
Internal Operaties worden met de interne klok van de GT-10 gesynchroniseerd.
Als een extern MIDI apparaat is aangesloten, wordt de Master BPM gesynchroniseerd met het tempo van het externe MIDI apparaat, en wordt de Master BPM instelling dus uitgeschakeld. Om de Master BPM te kunnen instellen, zet u dit op 'Internal'.
• Wanneer uitvoeringen aan het MIDI klok signaal van een extern MIDI apparaat worden gesynchroniseerd, kunnen timing problemen in de uitvoering optreden door storingen van de MIDI klok.
Hoofdstuk
6
81
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken

Program Change berichten verzenden

Deze instelling bepaalt of Program Change berichten wel of niet worden uitgevoerd als er op de GT-10 van patch wordt veranderd.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'PC Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off
On
Program Change berichten worden niet uitgevoerd, ook niet als er van patch wordt veranderd.
Program Change berichten worden gelijktijdig uit­gevoerd wanneer er van patch wordt veranderd.
• Op de GT-10 worden Bank Select berichten tegelijkertijd met Program Change berichten verzonden. Voor details, zie p.85.

EXP Pedaal operaties als Control Change berichten verzenden

Dit stelt het controller nummer in, als EXP pedaal operaties als Control Change berichten worden uitgevoerd.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'EXP Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet uitgevoerd.
CC#1–CC#31, CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in, als EXP PEDAL operatie data als Control Change berichten worden uitgevoerd.

EXP Pedal SW operaties als Control Change berichten verzenden

Dit stelt het controller nummer in, als EXP PEDAL SW operaties als Control Change berichten worden uitgevoerd.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'EXP Sw Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet uitgevoerd.
CC#1–CC#31, CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in, als EXP PEDAL SW operatie data als Control Change berichten worden uitgevoerd.

Externe EXP pedaal operaties als Control Change berichten verzenden

Dit stelt het controller nummer in als operatie data van het EXP PEDAL, aangesloten op de EXP PEDAL 2 jack, als Control Change berichten worden uitgevoerd.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'EXP2 Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet uitgevoerd.
CC#1–CC#31, CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in, als externe EXP Pedaal operatie data als Control Change berichten worden uitgevoerd.
82
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken

CTL pedaal operaties als Control Change berichten verzenden

Dit stelt het controller nummer in, als CTL 1 en CTL 2 schakel operatie data als Control Change berichten wordt verzonden.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'CTL1 Out' of 'CTL2 Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet verzonden.
CC#1–CC#31, CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in als CTL 1 en CTL 2 operatie data als Control Change berichten worden verzonden.

Externe voetschakelaar operaties als Control Change berichten verzenden

Dit stelt het controller nummer in, als operatie data van de op de CTL 3,4 jacks aangesloten voetschakelaar als Control Change berichten wordt verzonden.
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'CTL3 Out' of 'CTL4 Out' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Off Control Change berichten worden niet verzonden.
CC#1–CC#31, CC#64–CC#95
Dit stelt het controller nummer in externe voet­schakelaar operatie data als Control Change bericht­en worden verzonden.
Hoofdstuk
6
83
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken

De overeenkomsten tussen Program Change berichten en Patches instellen (Program Change Map)

Wanneer patches worden veranderd met gebruik van Program Change berichten die door een extern MIDI apparaat worden verzonden, kunt u de overeenkomst tussen Program Change berichten die door de GT-10 zijn ontvangen, en de patches die veranderd zullen worden, vrijelijk in de 'Program Change Map' instellen.
Als de MIDI Omni Mode (p.81) op 'Omni Off' wordt ingesteld, moet het MIDI Rx kanaal (p.80) van te voren worden ingesteld, zodat het met het zendkanaal van het externe MIDI apparaat overeenkomt.

De Program Change Map instellingen inschakelen/uitschakelen (MIDI Map Select)

Deze instelling bepaalt of patches volgens de Program Change Map instellingen of volgens de standaard instellingen worden veranderd. .
1. Volg de procedure van 'Instellingen voor MIDI functies maken' (p.80) om de
cursor naar 'Map Select' te verplaatsen.
2. Stel de gewenste
waarde in.
Fix
Dit deactiveert de Program Change Map. Schakelt naar de patches volgens de standaard instellingen.
Prog
Dit activeert de Program Change Map. Schakelt naar de patches volgens de Program Change map.

De Program Change Map instellen

Stel de overeenkomst tussen de ontvangen Program Change berichten en te veranderen patches in.
1.
2.
3.
4.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer MIDI.
Het MIDI MENU scherm verschijnt.
Selecteer PROGRAM MAP.
De Program Change Map instellingen zijn niet beschikbaar als Map Select op 'Fix' is ingesteld.
5.
84
Het PROGRAM MAP scherm verschijnt.
6.
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
• Gebruik de cursor knoppen (links en rechts) om het Bank Select nummer te selecteren.
Selecteer het ontvangen programma nummer.
• Wanneer alleen Program Change berichten worden gebruikt om programma veranderingen te maken zonder gebruik van Bank Select berichten, stelt u het programma nummer (1-128) in als het Bank Select nummer '0' is.
7.
Stel het corresponderende patch nummer van het ontvangen pro­gramma nummer in.
8. Herhaal stappen 6-7 indien nodig, waarbij patch nummers op hun corresponderende
programma nummers worden ingesteld, totdat de Program Change map is voltooid.

Patches met gebruik van Bank select berichten veranderen

Een bank select bericht bestaat uit een serie van twee control change berichten, de controllers genummerd 0 (CC#0) en 32 (CC#32). Gewoonlijk selecteert u een geluid met gebruik van het bank select bericht, gevolgd door een program change bericht. Op de GT-10 worden deze berichten gebruikt om patch nummers te veranderen.

Patch nummers op een extern MIDI apparaat vanaf de GT-10 veranderen

Als een patch op de GT-10 is geselecteerd, corresponderen de bank select en program change berichten die vanaf de GT-10 worden verzonden met elkaar, zoals hieronder wordt getoond.
Bank Nummer Bank NummerBank Nummer
1234
U01
U02
U03
U04
U05
U06
U07
U08
U09
U10
U11
U12
U13
U14
U15
U16
U17
U18
U19
U20
U21
U22
U23
U24
U25
U26
U27
U28
U29
U30
U31
U32
U33
U34
U35
0,0: 1
0,0: 5
0,0: 9
0,0: 13
0,0: 17
0,0: 21
0,0: 25
0,0: 29
0,0: 33
0,0: 37
0,0: 41
0,0: 45
0,0: 49
0,0: 53
0,0: 57
0,0: 61
0,0: 65
0,0: 69
0,0: 73
0,0: 77
0,0: 81
0,0: 85
0,0: 89
0,0: 93
0,0: 97
1,0: 1
1,0: 5
1,0: 9
1,0: 13
1,0: 17
1,0: 21
1,0: 25
1,0: 29
1,0: 33
1,0: 37
0,0: 2
0,0: 6
0,0: 10
0,0: 14
0,0: 18
0,0: 22
0,0: 26
0,0: 30
0,0: 34
0,0: 38
0,0: 42
0,0: 46
0,0: 50
0,0: 54
0,0: 58
0,0: 62
0,0: 66
0,0: 70
0,0: 74
0,0: 78
0,0: 82
0,0: 86
0,0: 90
0,0: 94
0,0: 98
1,0: 2
1,0: 6
1,0: 10
1,0: 14
1,0: 18
1,0: 22
1,0: 26
1,0: 30
1,0: 34
1,0: 38
0,0: 3
0,0: 7
0,0: 11
0,0: 15
0,0: 19
0,0: 23
0,0: 27
0,0: 31
0,0: 35
0,0: 39
0,0: 43
0,0: 47
0,0: 51
0,0: 55
0,0: 59
0,0: 63
0,0: 67
0,0: 71
0,0: 75
0,0: 79
0,0: 83
0,0: 87
0,0: 91
0,0: 95
0,0: 99
1,0: 3
1,0: 7
1,0: 11
1,0: 15
1,0: 19
1,0: 23
1,0: 27
1,0: 31
1,0: 35
1,0: 39
0,0: 4
0,0: 8
0,0: 12
0,0: 16
0,0: 20
0,0: 24
0,0: 28
0,0: 32
0,0: 36
0,0: 40
0,0: 44
0,0: 48
0,0: 52
0,0: 56
0,0: 60
0,0: 64
0,0: 68
0,0: 72
0,0: 76
0,0: 80
0,0: 84
0,0: 88
0,0: 92
0,0: 96
0,0:100
1,0: 4
1,0: 8
1,0: 12
1,0: 16
1,0: 20
1,0: 24
1,0: 28
1,0: 32
1,0: 36
1,0: 40
1234
1234
U36
U37
U38
U39
U40
U41
U42
U43
U44
U45
U46
U47
U48
U49
U50
P01
P02
P03
P04
P05
P06
P07
P08
P09
P10 P11
P12
P13
P14
P15
P16
P17
P18
P19
P20
1,0: 41
1,0: 41
1,0: 45
1,0: 45
1,0: 49
1,0: 49
1,0: 53
1,0: 53
1,0: 57
1,0: 57
1,0: 61
1,0: 61
1,0: 65
1,0: 65
1,0: 69
1,0: 69
1,0: 73
1,0: 73
1,0: 77
1,0: 77
1,0: 81
1,0: 81
1,0: 85
1,0: 85
1,0: 89
1,0: 89
1,0: 93
1,0: 93
1,0: 97
1,0: 97
2,0: 1
2,0: 1
2,0: 5
2,0: 5
2,0: 9
2,0: 9
2,0: 13
2,0: 13
2,0: 17
2,0: 17
2,0: 21
2,0: 21
2,0: 25
2,0: 25
2,0: 29
2,0: 29
2,0: 33
2,0: 33
2,0: 37
2,0: 37
2,0: 41
2,0: 41
2,0: 45
2,0: 45
2,0: 49
2,0: 49
2,0: 53
2,0: 53
2,0: 57
2,0: 57
2,0: 61
2,0: 61
2,0: 65
2,0: 65
2,0: 69
2,0: 69
2,0: 73
2,0: 73
2,0: 77
2,0: 77
1,0: 42
1,0: 42
1,0: 46
1,0: 46
1,0: 50
1,0: 50
1,0: 54
1,0: 54
1,0: 58
1,0: 58
1,0: 62
1,0: 62
1,0: 66
1,0: 66
1,0: 70
1,0: 70
1,0: 74
1,0: 74
1,0: 78
1,0: 78
1,0: 82
1,0: 82
1,0: 86
1,0: 86
1,0: 90
1,0: 90
1,0: 94
1,0: 94
1,0: 98
1,0: 98
2,0: 2
2,0: 2
2,0: 6
2,0: 6
2,0: 10
2,0: 10
2,0: 14
2,0: 14
2,0: 18
2,0: 18
2,0: 22
2,0: 22
2,0: 26
2,0: 26
2,0: 30
2,0: 30
2,0: 34
2,0: 34
2,0: 38
2,0: 38
2,0: 42
2,0: 42
2,0: 46
2,0: 46
2,0: 50
2,0: 50
2,0: 54
2,0: 54
2,0: 58
2,0: 58
2,0: 62
2,0: 62
2,0: 66
2,0: 66
2,0: 70
2,0: 70
2,0: 74
2,0: 74
2,0: 78
2,0: 78
1,0: 43
1,0: 43
1,0: 47
1,0: 47
1,0: 51
1,0: 51
1,0: 55
1,0: 55
1,0: 59
1,0: 59
1,0: 63
1,0: 63
1,0: 67
1,0: 67
1,0: 71
1,0: 71
1,0: 75
1,0: 75
1,0: 79
1,0: 79
1,0: 83
1,0: 83
1,0: 87
1,0: 87
1,0: 91
1,0: 91
1,0: 95
1,0: 95
1,0: 99
1,0: 99
2,0: 3
2,0: 3
2,0: 7
2,0: 7
2,0: 11
2,0: 11
2,0: 15
2,0: 15
2,0: 19
2,0: 19
2,0: 23
2,0: 23
2,0: 27
2,0: 27
2,0: 31
2,0: 31
2,0: 35
2,0: 35
2,0: 39
2,0: 39
2,0: 43
2,0: 43
2,0: 47
2,0: 47
2,0: 51
2,0: 51
2,0: 55
2,0: 55
2,0: 59
2,0: 59
2,0: 63
2,0: 63
2,0: 67
2,0: 67
2,0: 71
2,0: 71
2,0: 75
2,0: 75
2,0: 79
2,0: 79
1,0: 44
1,0: 44
1,0: 48
1,0: 48
1,0: 52
1,0: 52
1,0: 56
1,0: 56
1,0: 60
1,0: 60
1,0: 64
1,0: 64
1,0: 68
1,0: 68
1,0: 72
1,0: 72
1,0: 76
1,0: 76
1,0: 80
1,0: 80
1,0: 84
1,0: 84
1,0: 88
1,0: 88
1,0: 92
1,0: 92
1,0: 96
1,0: 96
1,0:100
1,0:100
2,0: 4
2,0: 4
2,0: 8
2,0: 8
2,0: 12
2,0: 12
2,0: 16
2,0: 16
2,0: 20
2,0: 20
2,0: 24
2,0: 24
2,0: 28
2,0: 28
2,0: 32
2,0: 32
2,0: 36
2,0: 36
2,0: 40
2,0: 40
2,0: 44
2,0: 44
2,0: 48
2,0: 48
2,0: 52
2,0: 52
2,0: 56
2,0: 56
2,0: 60
2,0: 60
2,0: 64
2,0: 64
2,0: 68
2,0: 68
2,0: 72
2,0: 72
2,0: 76
2,0: 76
2,0: 80
2,0: 80
12341234
P21
P22
P23
P24
P25
P26
P27
P28
P29
P30
P31
P32
P33
P34
P35
P36
P37
P38
P39
P40 P41
P42
P43
P44
P45
P46
P47
P48
P49
P50
2,0: 81
2,0: 85
2,0: 89
2,0: 93
2,0: 97
3,0: 1
3,0: 5
3,0: 9
3,0: 13
3,0: 17
3,0: 21
3,0: 25
3,0: 29
3,0: 33
3,0: 37
3,0: 41
3,0: 45
3,0: 49
3,0: 53
3,0: 57
3,0: 61
3,0: 65
3,0: 69
3,0: 73
3,0: 77
3,0: 81
3,0: 85
3,0: 89
3,0: 93
3,0: 97
2,0: 82
2,0: 86
2,0: 90
2,0: 94
2,0: 98
3,0: 2
3,0: 6
3,0: 10
3,0: 14
3,0: 18
3,0: 22
3,0: 26
3,0: 30
3,0: 34
3,0: 38
3,0: 42
3,0: 46
3,0: 50
3,0: 54
3,0: 58
3,0: 62
3,0: 66
3,0: 70
3,0: 74
3,0: 78
3,0: 82
3,0: 86
3,0: 90
3,0: 94
3,0: 98
Bank Select MSB (CC#0)
Bank Select LSB (CC#32)
Programmanummer
2,0: 83
2,0: 87
2,0: 91
2,0: 95
2,0: 99
3,0: 3
3,0: 7
3,0: 11
3,0: 15
3,0: 19
3,0: 23
3,0: 27
3,0: 31
3,0: 35
3,0: 39
3,0: 43
3,0: 47
3,0: 51
3,0: 55
3,0: 59
3,0: 63
3,0: 67
3,0: 71
3,0: 75
3,0: 79
3,0: 83
3,0: 87
3,0: 91
3,0: 95
3,0: 99
2,0: 84
2,0: 88
2,0: 92
2,0: 96
2,0:100
3,0: 4
3,0: 8
3,0: 12
3,0: 16
3,0: 20
3,0: 24
3,0: 28
3,0: 32
3,0: 36
3,0: 40
3,0: 44
3,0: 48
3,0: 52
3,0: 56
3,0: 60
3,0: 64
3,0: 68
3,0: 72
3,0: 76
3,0: 80
3,0: 84
3,0: 88
3,0: 92
3,0: 96
3,0:100
Hoofdstuk
6
• Als u wilt weten of het ontvangende apparaat bank select berichten kan herkennen, raadpleegt u de beschrijving van control changes in het MIDI implementatie overzicht in de handleiding van het ontvangende apparaat.
• Als het ontvangende apparaat geen bank select berichten herkent, zal dit de bank select berichten negeren en alleen de program change berichten herkennen.
85
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken

Patch nummers op de GT-10 vanaf een extern MIDI apparaat veranderen

Als de MIDI Map Select parameter op Fix staat, en u patch nummers op de GT-10 met gebruik van bank select berichten van een extern MIDI apparaat wilt veranderen, controleert u hoe de externe bank select en program change berichten met de patch nummers op de GT-10 corresponderen.
Correspondentie tabel met de patch nummers als de MIDI Map Select op Fix staat
PC# CC#0
PC# CC#0
PC# CC#0
0123
0123
1
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
U01-1
2
U01-2
3
U01-3
4
U01-4
5
U02-1
6
U02-2
7
U02-3
8
U02-4
9
U03-1
U03-2
U03-3
U03-4
U04-1
U04-2
U04-3
U04-4
U05-1
U05-2
U05-3
U05-4
U06-1
U06-2
U06-3
U06-4
U07-1
U07-2
U07-3
U07-4
U08-1
U08-2
U08-3
U08-4
U09-1
U09-2
U09-3
U26-1
U26-2
U26-3
U26-4
U27-1
U27-2
U27-3
U27-4
U28-1
U28-2
U28-3
U28-4
U29-1
U29-2
U29-3
U29-4
U30-1
U30-2
U30-3
U30-4
U31-1
U31-2
U31-3
U31-4
U32-1
U32-2
U32-3
U32-4
U33-1
U33-2
U33-3
U33-4
U34-1
U34-2
U34-3
P01-1
P01-2
P01-3
P01-4
P02-1
P02-2
P02-3
P02-4
P03-1
P03-2
P03-3
P03-4
P04-1
P04-2
P04-3
P04-4
P05-1
P05-2
P05-3
P05-4
P06-1
P06-2
P06-3
P06-4
P07-1
P07-2
P07-3
P07-4
P08-1
P08-2
P08-3
P08-4
P09-1
P09-2
P09-3
P26-1
P26-2
P26-3
P26-4
P27-1
P27-2
P27-3
P27-4
P28-1
P28-2
P28-3
P28-4
P29-1
P29-2
P29-3
P29-4
P30-1
P30-2
P30-3
P30-4
P31-1
P31-2
P31-3
P31-4
P32-1
P32-2
P32-3
P32-4
P33-1
P33-2
P33-3
P33-4
P34-1
P34-2
P34-3
PC# CC#0
0123
0123
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
U09-4
U10-1
U10-2
U10-3
U10-4
U11-1
U11-2
U11-3
U11-4
U12-1
U12-2
U12-3
U12-4
U13-1
U13-2
U13-3
U13-4
U14-1
U14-2
U14-3
U14-4
U15-1
U15-2
U15-3
U15-4
U16-1
U16-2
U16-3
U16-4
U17-1
U17-2
U17-3
U17-4
U18-1
U18-2
U34-4
U35-1
U35-2
U35-3
U35-4
U36-1
U36-2
U36-3
U36-4
U37-1
U37-2
U37-3
U37-4
U38-1
U38-2
U38-3
U38-4
U39-1
U39-2
U39-3
U39-4
U40-1
U40-2
U40-3
U40-4
U41-1
U41-2
U41-3
U41-4
U42-1
U42-2
U42-3
U42-4
U43-1
U43-2
P09-4
P10-1
P10-2
P10-3
P10-4
P11-1
P11-2
P11-3
P11-4
P12-1
P12-2
P12-3
P12-4
P13-1
P13-2
P13-3
P13-4
P14-1
P14-2
P14-3
P14-4
P15-1
P15-2
P15-3
P15-4
P16-1
P16-2
P16-3
P16-4
P17-1
P17-2
P17-3
P17-4
P18-1
P18-2
P34-4
P35-1
P35-2
P35-3
P35-4
P36-1
P36-2
P36-3
P36-4
P37-1
P37-2
P37-3
P37-4
P38-1
P38-2
P38-3
P38-4
P39-1
P39-2
P39-3
P39-4
P40-1
P40-2
P40-3
P40-4
P41-1
P41-2
P41-3
P41-4
P42-1
P42-2
P42-3
P42-4
P43-1
P43-2
PC# CC#0
PC# CC#0
0123
0123
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
:
:
:
:
128
U18-3
U18-4
U19-1
U19-2
U19-3
U19-4
U20-1
U20-2
U20-3
U20-4
U21-1
U21-2
U21-3
U21-4
U21-1
U22-2
U22-3
U22-4
U23-1
U23-2
U23-3
U23-4
U24-1
U24-2
U24-3
U24-4
U25-1
U25-2
U25-3
U25-4
:
:
:
:
U25-4
U43-3
U43-4
U44-1
U44-2
U44-3
U44-4
U45-1
U45-2
U45-3
U45-4
U46-1
U46-2
U46-3
U46-4
U47-1
U47-2
U47-3
U47-4
U48-1
U48-2
U48-3
U48-4
U49-1
U49-2
U49-3
U49-4
U50-1
U50-2
U50-3
U50-4
:
:
:
:
U50-4
P18-3
P18-4
P19-1
P19-2
P19-3
P19-4
P20-1
P20-2
P20-3
P20-4
P21-1
P21-2
P21-3
P21-4
P21-1
P22-2
P22-3
P22-4
P23-1
P23-2
P23-3
P23-4
P24-1
P24-2
P24-3
P24-4
P25-1
P25-2
P25-3
P25-4
:
:
:
:
P25-4
P43-3
P43-4
P44-1
P44-2
P44-3
P44-4
P45-1
P45-2
P45-3
P45-4
P46-1
P46-2
P46-3
P46-4
P47-1
P47-2
P47-3
P47-4
P48-1
P48-2
P48-3
P48-4
P49-1
P49-2
P49-3
P49-4
P50-1
P50-2
P50-3
P50-4
:
:
:
:
P50-4
Als alleen Program Change berichten worden gebruikt om programma veranderingen te maken, z onder gebruik van bank select berichten, stelt u het programma nummer (1-128) in, als het Bank select nummer ’0’ is.
PC#: Programma nummer
CC#0: Controller nummer 0 (Bank Select MSB)
* CC#0 data met een waarde van 04H of hoger, en de CC#32 worden genegeerd.
(Voorbeeld) Als naar Patch #30-3 (Bank U30, nummer 3) wordt veranderd
Verzend MIDI berichten van een externe MIDI sequencer in deze volgorde.
CC#0: 1
PC#: 19
86
Bank
Nummer
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken

Data naar een extern MIDI apparaat verzenden (Bulk Dump)

Met de GT-10 kunt u Exclusive berichten gebruiken om een andere GT-10 op dezelfde instellingen in te stellen, of effectgeluid instellingen in MIDI sequencers en soortgelijke apparaten op te slaan. Deze data overdracht wordt bulk dump genoemd.

De aansluitingen maken

Voor het opslaan in een MIDI sequencer Voor het verzenden van data naar een
andere GT-10
Maak aansluitingen zoals in het figuur hieronder en stel de se­quencer zo in, dat deze Exclusive berichten kan ontvangen.
fig.08-140 fig.08-150
Maak aansluitingen zoals in het figuur hieronder, en zorg dat de Device ID van de verzendende en ontvangende apparaten overeenkomt.
MIDI IN
Voor instructies over het bedienen van de sequencer raadpleegt u de gebruikershandleiding van de sequencer die u gebruikt.
Hoofdstuk
6
87
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken

Verzenden

1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer MIDI.
Het MIDI MENU scherm verschijnt.
Selecteer eer B.DUMP.
Het BULK DUMP scherm verschijnt.
6.
Selecteer het begin en het eind van de data die verzonden moet worden.
De volgende types data kunnen verzonden worden. U kunt data verzenden door de reeks van het begin tot het eind van de overdracht te specificeren.
Weergave Verzonden data
System Systeem parameter instellingen
Quick Instellingen voor de User Quick Setting
U01-1–U50-4 Instellingen voor patch nummer U01 tot U50-4
Temp Instellingen voor de op dat moment geselecteerde patch
7.
De data wordt verzonden.
88
Hoofdstuk 6 De GT-10 met aangesloten externe MIDI apparaten gebruiken
M

Data van een extern MIDI apparaat ontvangen (Bulk Load)

U kunt instellingen herstellen door data die in een MIDI sequencer is opgeslagen met behulp van een bulk dump te importeren. Deze data ontvangende operatie wordt een 'bulk load' genoemd.

De aansluitingen maken

Voor het ontvangen van data die in een sequencer werd opgeslagen
Sluit aan als hieronder wordt getoond. Stel de Device ID van de GT-10 op hetzelfde nummer in dat werd gebruikt toen de data naar de MIDI sequencer werd verzonden (p.81).
MIDI OUT
Voor instructies over het bedienen van de sequencer raadpleegt u de gebruikershandleiding van de sequencer die u gebruikt.

Ontvangen

• Als data wordt ontvangen verschijnt het
1. Verzend de data van het externe MIDI apparaat.
• Zet de stroom niet uit terwijl bulk data wordt
• Wanneer het bericht 'MIDI BUFFER FULL'
bericht 'BULK DATA RECEIVING' in het scherm.
ontvangen.
verschijnt, controleert u de aansluitingen en reduceert u het tempo van het verzendende MIDI apparaat.
Hoofdstuk
6
89
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze
10
GT-
via USB op een computer is aangesloten

Voordat een USB verbinding wordt gemaakt

Met de GT-10 kunt u USB gebruiken om digitale geluidssignalen tussen de GT-10 en de computer te verzenden.

De USB driver installeren en instellen

Door slechts de GT-10 met een USB kabel op de PC/Mac aan te sluiten, kunnen geluidssignalen via USB in twee richtingen worden overgebracht.
De GT-10 gebruikt een standaard driver die zich in het OS bevindt. De driver wordt automatisch geïnstalleerd wanneer de verbinding met de computer via USB is gemaakt.
Met gebruik van de speciale driver kunt u geluid opnemen, afspelen en bewerken met een hoge geluidskwaliteit en stabiele timing.
Het besturen van de GT-10 met gebruik van MIDI berichten via USB is hiermee ook mogelijk.
U kunt de speciale GT-10 driver downloaden van de Roland website.
Het programma en de procedures voor het installeren van de driver verschillen, afhankelijk van de gebruiksomgeving. Lees de Readme in het gedownloade bestand zorgvuldig door.
Wat is een USB driver?
Een USB driver is software die zich gedraagt als een bemiddelaar bij het verzenden van data tussen computer toepassingen (zoals opname software en sequencer software) en het USB apparaat, wanneer de computer en het USB apparaat via een USB kabel zijn verbonden.
De USB driver verzendt data van de toepassingen naar het USB apparaat, en geeft omgekeerd berichten van het USB apparaat aan de toepassingen door.
Applicatie
software
USB
driver
Computer GT-10
USB aansluiting
USB kabel
MIDI berichten tussen de computer en de GT-10 uitwisselen
Als u de GT-10 in de speciale driver mode (p.91) zet en op de PC/Mac aansluit met een USB kabel, kunt u MIDI berichten via USB in twee richtingen verzenden.
Stel de MIDI invoer en uitvoer poorten van de computer op 'GT-10' in.
Als de USB verbinding tussen de GT-10 en PC/Mac is gemaakt, wordt de overdracht van MIDI berichten via MIDI aansluitingen gedeactiveerd.
Meer over aan MIDI gerelateerde instellingen vindt u bij 'De instellingen voor MIDI functies maken' (p.80).
90
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is

De driver mode veranderen

Schakelt tussen twee operationele modes, één gebruikt de speciale driver die zich in het gedownloade bestand bevindt, en één waarbij de OS (Windows/Mac OS) standaard driver wordt gebruikt.
1. Sluit alle sequencer software en andere toepassingen op de computer die van de
GT-10 gebruikmaken.
2.
3.
4.
5.
6.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer USB.
Het USB scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Driver Mode.
Selecteer de Driver Mode. Het 'PLEASE RESTART' bericht verschijnt.
Instelling Uitleg
Deze mode gebruikt de standaard USB driver van het besturingssysteem.
Standard
U kunt MIDI niet gebruiken als Standard als de driver mode is geselecteerd. Als u MIDI wilt gebruiken met de USB verbinding, stelt u de GT-10 op de Advanced driver mode in.
Deze mode gebruikt de speciale driver.
Advanced
Als u de speciale driver voor de Advanced mode nog niet geïnstalleerd heeft, zet u de GT-10 in deze status uit, en installeert u de driver.
7. Zet de GT-10 uit, en weer aan.
Hoofdstuk
7
De functie van een mode is niet beschikbaar voordat de stroom is uitgezet, en dan weer aangezet.
91
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is

De USB functies instellen

In de volgende sectie worden de aan USB gerelateerde functies van de GT-10 beschreven.
Maak deze instellingen, aangepast aan de manier waarop u de GT-10 gaat gebruiken.

De invoer en uitvoer van het digitale geluidssignaal instellen

Hiermee kunt u het volumeniveau van de digitale geluidssignalen die via de GT-10 worden uitgestuurd aanpassen, en de hoeveelheid digitaal geluid van USB (computer) die gemixed wordt bijstellen.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Selecteer het TOTAL (pagina 3) scherm.
Verplaats de cursor naar USB/DGT Out Lev of USB Mix Level.
6.
Parameter Uitleg
USB/DGT Out Lev
USB Mix Level
92
Pas de parameters aan.
Past het volumeniveau van de digitale geluidssignalen die naar de USB (Computer) en DIGITAL OUT aansluitin­gen wordt gestuurd aan.
Stelt het volumeniveau van de gemixte digitale geluidssignalen van USB (computer) in, als INPUT SELECT (p.61) op 'Guitar 1-3' is ingesteld.
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is

De Direct Monitor instellen

Verandert de uitvoer van het GT-10 geluid naar de OUTPUT en PHONES jack.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer USB.
Het USB scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Dir.Monitor.
Selecteer de Monitor Mode.
Voor meer informatie over signaal paden die met de Direct Monitor parameter instellingen worden ingesteld, zie 'Signaalstroom' (p.142).
Parameter/
Uitleg
Reeks
Zet dit op Off als geluidsdata intern via een computer
Off
On
• Deze instelling kan niet opgeslagen worden. Deze wordt op On ingesteld als het apparaat wordt aangezet.
• Als u de speciale driver gebruikt, kunt u Dir.Monitor On/Off vanaf een ASIO 2.0 compatibele toepassing besturen.
wordt verzonden (Thru). In deze staat is er geen geluid te horen, tenzij de in­stelling op de computer Thru is.
Het GT-10 geluid wordt uitgestuurd. Zet dit op On als de GT-10 als een op zichzelf staand apparaat wordt gebruikt, en niet op een computer is aangeslo­ten (als dit op Off staat, wordt alleen USB invoerge­luid uitgestuurd).
Geluidssignaal
GT-10 geluid
USB OUT USB IN
Dir.Monitor
Audio IN
Audio OUT
OUTPUT L/R
PHONES
Computer
Gitaarversterker
Koptelefoon
Hoofdstuk
7
93
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is

De Direct Monitor instelling vanaf een extern apparaat besturen

Deze instelling bepaalt of het commando (het Direct Monitor commando), dat de Direct Monitor instelling (p.93) regelt, beschikbaar is of niet.
1.
2.
3.
4.
5.
SYSTEM
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer USB.
Het USB scherm verschijnt.
Verplaats de cursor naar Monitor Cmd.
Stel de gewenste waarde in.
Parameter/ Range
Disable
Enable
Uitleg
Het Direct Monitor commando is niet beschikbaar, de Direct Monitor mode ingesteld door de GT-10 blijft be­houden.
Het Direct Monitor commando is beschikbaar, zodat de Direct Monitor mode vanaf een extern apparaat veranderd kan worden.

De uitvoer van de GT-10 met een computer opnemen

In de computer toepassing stelt u de poort voor geluidsinvoer op GT-10 in.
Als geluidsdata via de software die u gebruikt wordt gevoerd, zet u de Direct Monitor uit.
94
Hoofdstuk 7 De GT-10 gebruiken als deze via USB op een computer is

GT-10 effecten op het afspeelgeluid van een computer toepassen

In de computer toepassing stelt u de poort voor geluidsuitvoer op GT-10 in.
U kunt de GT-10 gebruiken om effecten op de geluidsdata die door de computer wordt gespeeld toe te passen, en de data vervolgens opnieuw met de computer op te nemen.
Gebruik dit proces als u bijvoorbeeld effecten aan bestaande geluidsdata wilt toevoegen.
Stel de software in, zodat het geluid daar niet doorgevoerd wordt.
SYSTEM
1.
2.
3.
4.
Parameter/ Range
Guitar 1–3 Effecten worden toegepast op de signalen die via de INPUT jacks worden ingevoerd.
USB In Effecten worden toegepast op de signalen die via USB worden ingevoerd.
Het SYSTEM MENU scherm verschijnt.
Selecteer INPUT/OUTPUT.
Het INPUT/OUTPUT scherm verschijnt.
Stel de INPUT SELECT parameter op USB in.
Stel de software in, zodat het geluid daar niet doorgevoerd wordt.
Uitleg
Hoofdstuk
95
7
Hoofdstuk 8 Parametergids
In dit hoofdstuk vindt u gedetailleerde omschrijvingen van alle GT-10 effecten en de parameters waarmee deze bestuurd worden.
Het formaat dat voor parameter namen wordt gebruikt is gebaseerd op de manier waarop de namen worden weergegeven als het scherm in List View is.
De in dit document vermelde handelsmerken zijn handelsmerken van hun respectievelijke eigenaars. Dit zijn aparte bedrijven van Roland/BOSS. Deze bedrijven zijn niet aangesloten bij Roland/BOSS en hebben geen licentie of autorisatie voor de BOSS GT-10.
Deze merken worden slechts gebruikt om de apparatuur, waarvan het geluid gesimuleerd wordt, te identificeren.

COMP (Compressor)

Dit is een effect dat een lange sustain produceert, door het volumeniveau van het ingangssignaal gelijkmatig te spreiden. U kunt dit naar een limiter schakelen om alleen de geluidspieken te onderdrukken en vervorming te voorkomen.
Parameter/ Bereik
COMP ON/OFF (Compressor ON/OFF)
Off, On
TYPE
Selecteer het compressor type
Compressor
Limiter Het effect functioneert als een limiter.
Sustain (Type=Compressor)
0–100
Attack (Type=Compressor)
0–100
Threshold (Type=Limiter)
0–100
Release (Type=Limiter)
0–100
Tone
-50–+50 Stelt de klank bij.
Level
0–100 Stelt het volume bij.
Uitleg
Zet het COMP effect aan/uit. Door [COMP] in te drukken wordt aan en uit afgewisseld.
Het effect functioneert als een compres­sor.
Past de reeks (tijd) aan waarbinnen lage signaal niveaus omhoog geduwd wor­den. Hogere waardes resulteren in lan­gere sustain.
Past de sterkte van de picking attack aan, als de snaren worden bespeeld. Hogere waardes resulteren in een scherpere attack, en creert een helderder gedefini­eerd geluid.
Als het ingangssignaalniveau dit drem­pelniveau overschrijdt, zal limiting wor­den toegepast.
Past de tijd aan vanaf het moment dat het niveau tot onder de drempelwaarde daalt, totdat limiting verwijderd is.

OD/DS (Overdrive/Distortion)

Dit effect vervormt het geluid om een lange sustain te creëren.
Het biedt 30 types vervorming en aangepaste instellingen.
Parameter/ Bereik
OD/DS (Overdrive/Distortion ON/OFF)
Off, On
Type
Selecteert het type vervorming
Mid Boost
Clean Boost
BOOSTER
Treble Bst
Blues OD
Crunch
BLUES
Natural OD
OD-1
T-Scream Dit modelleert een Ibanez TS-808.
OD
Turbo OD
Warm OD Dit is een warme overdrive.
Distortion
Mild DS
DIST
Mid DS
Uitleg
Zet het OD/DS effect aan/uit. Door op [OD/DS] te drukken worden aan en uit afgewisseld.
Dit is een booster met unieke kenmerken in de middenreeks. Door aan te sluiten vóór de COSM ver­sterker wordt een geluid geschikt voor solo's geproduceerd.
Dit functioneert niet alleen als een boos­ter, maar produceert ook een clean geluid met een punch, zelfs wanneer alleen gebruikt.
Dit is een booster met heldere karakteris­tieken.
Dit is een crunch geluid van de BOSS BD-
2. Dit produceert vervorming die de nuan­ces van picking realistisch reproduceert.
Een glansrijk crunch geluid met een toe­gevoegd amp distortion element.
Dit is een overdrive geluid dat vervor­ming met een natuurlijk gevoel biedt.
Dit is het geluid van de BOSS OD-1. Dit produceert een milde, zachte vervor­ming.
Dit is het high-gain overdrive geluid van de BOSS OD-2.
Dit geeft een basis, traditioneel distortion geluid.
Dit is een distortion geluid dat een milde vervorming produceert.
Dit distortion geluid heeft een omhoog geduwde middenreeks.
96
Hoofdstuk 8 Parametergids
Parameter/
Uitleg
Bereik
RAT Dit modelleert een Proco RAT.
GUV DS Dit modelleert een Marshall GUV'NOR.
DST+ Dit modelleert een MXR DISTORTION+.
CLASSIC
Modern DS
Solid DS
MODERN
Stack
Loud
Metal Zone
METAL
Lead
’60s FUZZ
Oct FUZZ Dit modelleert een ACETONE FUZZ.
FUZZ
MUFF FUZZ
Custom
Dit is het diepe vervormde geluid van een grote high-gain stack.
Dit is een distortion geluid met een edge effect.
Een vet geluid met een toegevoegd ele­ment van een stack versterker's vervor­ming.
Dit is een distortion geluid dat ideaal is voor uitvoeringen van heavy riffs.
Dit is het geluid van de BOSS MT-2. Het produceert een brede reeks metal geluiden, van old style tot slash metal.
Produceert een vervormd geluid met zowel de zachtheid van een overdrive en een diepe vervorming.
Dit modelleert een FUZZFACE. Het produceert een vet fuzz geluid.
Dit modelleert een Electro-Harmonix Big Muff π.
Custom OD/DS U kunt dit naar wens aanpassen, om het gewenste geluid te verkrijgen.
Drive
0–120 Past de diepte van vervorming aan.
Bottom
Past het geluid van de lage frequentie­reeks aan. Als dit naar links wordt gedraaid (tegen de klok in), wordt een
-50–+50
geluid waarvan het low end is afgekapt geproduceerd. Naar rechts gedraaid wordt het low end van het geluid omhoog geduwd.
Tone
-50–+50 Past de klank aan.
Solo Sw
Off, On Het geluid dat geschikt is voor solo's.
SoloLevel
0–100
Past het volumeniveau aan als Solo SW is ingeschakeld.
EffectLev (Effect Level)
0–100
Past het volume van het OD/DS geluid aan.
DirectLev (Direct Level)
0–100
Past het volume van het directe geluid aan.
Parameter/
Uitleg
Bereik
CUSTOM TYPE SETTING
Instelling beschikbaar als TYPE op Custom is ingesteld.
Type
Dit selecteert het basisgeluid als de TYPE parameter op Custom is ingesteld.
OD-1 Dit is het geluid van de BOSS OD-1.
OD-2 Dit is een overdrive geluid met high gain.
CRUNCH Dit is een crunch geluid.
DS-1
DS-2
METAL-1
METAL-2 Dit geeft een heavy metal geluid.
FUZZ
Dit geeft een basaal, traditioneel ver­vormd geluid.
Dit is een metal geluid met een kenmer­kende middenreeks.
Dit is een metal geluid met een karakteris­tieke middenreeks.
Dit geeft een basaal, traditioneel fuzz geluid.
Bottom
Dit regelt de lage frequentiereeks van het
-50–+50
ingangsgeluid en past de hoeveelheid vervorming in de lage frequentiereeks aan.
Top
Dit regelt de hoge frequentiereeks van het
-50–+50
ingangsgeluid en past de hoeveelheid vervorming in de hoge frequentiereeks aan.
Low
-50–+50
Past het lage reeks geluid aan, nadat ver­vorming is toegepast.
High
-50–+50
Past het hoge reeks geluid aan nadat ver­vorming is toegepast.
Hoofdstuk
8
97
Hoofdstuk 8 Parametergids

PREAMP

COSM technologie simuleert verschillende voorversterker karakteristieken, luidspreker afmetingen en behuizingvormen.
U kunt aparte instellingen voor kanaal A en kanaal B maken.
Parameter/ Bereik
PREAMP ON/OFF
Off, On
Ch.Mode (Channel Mode)
Selecteert hoe de twee kanalen gebruikt worden.
Single
Dual Mono
Dual L/R
Dynamic
Ch.Select (Channel Select)
Ch.A, Ch.B
Ch.DlyTim (Channel Delay Time)
0ms–100ms
Dyna.Sens (Dynamic Sensitivity)
Uitleg
Zet het COSM AMP effect aan/uit. Door [PREAMP] in te drukken wordt tus­sen aan en uit afgewisseld.
Alleen het met Channel Select geselec­teerde kanaal wordt gebruikt.
A
B
De uitvoer van kanalen A en B wordt gemixed.
A
B
Kanaal A wordt via links uitgestuurd en kanaal B wordt via rechts uitgestuurd.
A
B
Kanalen A en B worden afgewisseld vol­gens het ingangsvolume niveau van de gitaar. Dit produceert dynamische klank­veranderingen in respons op de picking dynamiek.
L R
A
B
Input Level
Selecteert het Preamp kanaal waarvan de instellingen veranderd moeten worden.
De uitvoer van kanaal B wordt lichtelijk vertraagd. Door dit aan te passen wordt het gevoel van diepte en lucht in het geluid sterker.
Deze parameter is beschikbaar als Channel Mode op Dual Mode of Dual L/R is ingesteld.
Parameter/
Uitleg
Bereik
Past de gevoeligheid aan in respons op het ingangsniveau, verandert de timing
0–100
van de kanaal wisselingen.
Deze parameter is beschikbaar als Channel Mode op Dynamic is ingesteld.

Preamp Type List

Parameter/ Bereik
Type
Dit stelt het type gitaar voorversterker in.
BOSS Clean Uitleg
JC-120
Jazz Combo Dit is het geluid van de Roland JC-120.
JC CLEAN
Full Range Dit is een geluid dat geschikt is voor jazz.
Clean TWIN
Pro Crunch Dit modelleert een Fender Twin reverb.
Tweed Dit modelleert een Fender Pro Reverb.
TW CLEAN
DELUX Crnch
BOSS Crunch
Blues
CRUNCH
Wild Crunch
StackCrunch
VO Drive
VO Lead
COMBO
VO Clean
MATCH Drive
Fat MATCH
MATCH
MATCH Lead
Uitleg
Dit is een clean geluid dat zacht en warm is.
Dit is een geluid met een flat response. Goed voor akoestische gitaar.
Dit modelleert een Fender Bassman 4 x 10'' Combo.
Dit modelleert een Fender Deluxe Reverb.
Dit is een crunch geluid dat de nuances van picking op natuurgetrouwe wijze reproduceert.
Dit is een geluid dat geschikt is voor blues.
Dit is een crunch geluid met een wilde vervorming.
Dit is een crunch geluid met een high gain.
Dit modelleert het drive geluid van een VOX AC-30TB. Dit geluid is geschikt voor Britse rock van de jaren zestig.
Dit modelleert het lead geluid van de VOX AC-30TB.
Dit modelleert de geluidsinvoer naar lin­ker invoer op een Matchless D/C-30. Een simulatie van de meest recente bui­zenversterker, veel gebruikt in blues en rock stijlen.
Dit modelleert het geluid van een Matchless met een gewijzigde high gain.
Dit modelleert de geluidsinvoer naar rechts, ingevoerd op een Matchless D/C-
30.
98
Hoofdstuk 8 Parametergids
Parameter/
Uitleg
Bereik
Dit modelleert het lead geluid van de
BG Lead
BG Drive
BG LEAD
BG Rhythm
MS1959 I
MS CLASSIC
MS1959 I+II
MS HiGain
MS Scoop
MS MODERN
R-FIER Vnt
R-FIER Mdn
R-FIER
R-FIER Cln
T-AMP Lead
T-AMP Crnch
T-AMP
T-AMP Clean
BOSS Drive
SLDN
HI-GAIN
Lead Stack Dit is een lead geluid met high gain.
Heavy Lead
BOSS Metal
5150 Drive
Metal Lead Dit is een lead geluid geschikt voor metal.
METAL
Edge Lead
Custom
Through
MESA/Boogie combo versterker. Het geluid van een buizenversterker, typerend voor eind jaren 70-80.
Dit modelleert een MESA/Boogie met TREBLE SHIFT SW aan.
Dit modelleert het ritme kanaal van een MESA/Boogie.
Dit modelleert de geluidsinvoer naar Input I en II op een Marshall 1959. Dit is een trebly geluid geschikt voor har­drock.
Het geluid van het parallel schakelen van invoer I en II, creëert een geluid met een sterker low end dan I.
Dit modelleert het geluid van een Mashall met een gewijzigde middenreeks boost.
Dit is een Marshall geluid dat getweaked is voor een metal geluid.
Modelleert het geluid van de Channel 2 VINTAGE mode op de MESA/Boogie DUAL Rectifier.
Modelleert het geluid van de Channel 2 MODERN Mode op de MESA/Boogie DUAL Rectifier.
Modelleert het geluid van de Channel 1 CLEAN Mode op de MESDA/Boogie DUAL Rectifier.
Dit modelleert een Hughes&Kettner Triamp AMP3.
Dit modelleert een Hughes&Kettner Triamp AMP2.
Dit modelleert een Hughes&Kettner Triamp AMP1.
Dit is een drive geluid dat waanzinnige vervorming produceert.
Dit modelleert een Soldano SLO-100. Dit is het typische geluid van de jaren tachtig.
Een sterk lead geluid met extreme vervor­ming.
Dit is een metal geluid geschikt voor heavy riffs.
Dit modelleert het lead kanaal van een Peavey EVH 5150.
Dit is een scherp geluid geschikt voor solospel.
Dit is een custom voorversterker. U kunt dit naar eigen believen aanpassen om het gewenste geluid te verkrijgen.
Dit zet de voorversterker van het kanaal dat met Ch. Select is geselecteerd uit.
JC CLEAN/TW CLEAN/CRUNCH/ COMBO/BG LEAD/MS STACK/R-FIER/ T-AMP/HI-GAIN/METAL
Parameter/ Bereik
Gain
0–120
Bass
0–100
Middle
0–100
Treble
0–100
Presence
0–100
Level
0–100
Bright
Zet de Bright instelling aan/uit.
De Bright parameter instelling is slechts gedeeltelijk beschikbaar bij sommige JC CLEAN, TW CLEAN, CRUNCH of BIG LEAD instellingen voor Preamp Type.
Off Bright wordt niet gebruikt.
On
Gain Sw
Low, Middle, High
Solo Sw
Off, On
SoloLevel
0–100
SP Type (Speaker Type)
Uitleg
Past de vervorming van de versterker aan.
Past de klank van de lage frequentiereeks aan.
Past de klank van de middenfrequen­tiereeks aan.
Past de klank van de hoge frequen­tiereeks aan.
Past de klank van de ultra hoge frequen­tiereeks aan.
U zet de Type parameter op VO Drive, VO Lead, VO Clean, MATCH Drive, Fat MATCH of MATCH Lead als de Presence parameter als het high cut filter functioneert.
Past het volume van de gehele voorver­sterker aan.
* Wees voorzichtig en stel de Level instelling
niet te hoog in.
Bright wordt ingeschakeld om een lichter en meer knisperend geluid te creëren.
Er kan uit drie vervorming niveaus gese­lecteerd worden: LOW, MIDDLE en HIGH. De vervorming neemt toe met instellin­gen LOW, MIDDLE en HIGH.
* Het geluid van elk Type wordt gecreëerd op
basis van de Gain die op MIDDLE is ingesteld. Daarom stelt u dit normaalgesproken op MIDDLE in.
Solo SW wordt aangezet om het geluid dat geschikt is voor solo's te creëren.
Past het volumeniveau aan als de Solo Sw op ON staat.
Hoofdstuk
8
99
Loading...