Roland GR-33 User Manual [nl]

gr-33
guitar synthesizer
Hartelijk dank en gefeliciteerd met uw aankoop van de Roland GR-33 Guitar Synthesizer.
Gelieve de volgende pagina’s aandachtig te lezen, alvorens dit toestel te gebruiken:
* VEILIG GEBRUIK V AN HET TOESTEL * BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Deze pagina’s bevatten belangrijke informatie over de correcte bediening van dit toestel.
Om zeker te zijn dat u alle functies van uw nieuw toestel goed begrijpt, dient u de handleiding in haar geheel te lezen. Bewaar deze handleiding ter referentie.
Copyright © 2000 Roland Benelux N.V.
Alle rechten voorbehouden. Geen enkel deel van deze publicatie mag in gelijk welke vorm gereproduceerd worden, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Roland Benelux N.V.
USING THE UNIT SAFELY
VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL
INSTRUCTIES TER V OORK OMING V AN BRAND , ELEKTRISCHE SCHOKKEN OF VERWONDING V AN PERSONEN
Over
WAARSCHUWING en OPGEPAST
Wordt gebruikt voor instructies die de
WAAR­SCHUWING
gebruiker wijzen op levensgevaar of ernstige verwondingen bij onjuist gebruik van het toestel.
Wordt gebruikt voor instructies die de gebruiker wijzen op het risico op verwondingen of materi‘le schade bij onjuist gebruik van het toestel.
OPGEPAST
* Materi‘le schade verwijst naar schade of andere ongunstige effecten die aan het huis en de hele inboedel, huisdieren inbegrepen, worden toegebracht.
NEEM STEEDS HET VOLGENDE IN ACHT
Waarschuwing Waarschuwing
001
¥ Gelieve onderstaande instructies en de hand-
leiding te lezen vooraleer u dit toestel gebruikt.
..........................................................................................................
002c
¥ Maak het toestel of de AC-adaptor niet open of
breng er geen wijzigingen in aan.
..........................................................................................................
003
¥ Probeer het toestel niet zelf te herstellen of
vervang geen onderdelen (behalve wanneer de handleiding specifieke instructies hiertoe geeft). Wend u voor onderhoud steeds tot het dichtstbij­zijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler, zoals vermeld op de "Information"­pagina.
..........................................................................................................
004
¥ Gebruik of bewaar het toestel nooit op plaatsen
die: ¥ Onderhevig zijn aan extreme temperaturen (bv.
direct zonlicht in een gesloten voertuig, nabij een radiator of een andere warmtebron);
¥ Vochtig zijn (bv. badkamer, wasplaats, op een
natte vloer); ¥ Blootgesteld zijn aan de regen; ¥ Stoffig zijn; ¥ Onderhevig zijn aan sterke trillingen.
..........................................................................................................
007
¥ Zorg dat het toestel altijd waterpas en op een
stabiele basis staat. Plaats het nooit op een wankel statief of op een hellend oppervlak.
..........................................................................................................
008c
¥ Gebruik uitsluitend de AC-adaptor die bij het
toestel werd bijgeleverd. Controleer ook of de netspanning overeenstemt met de input-spanning die op de AC-adaptor vermeld is. Andere AC­adaptors hebben misschien een andere polariteit of werken met een andere spanning, en zouden dus schade, defecten of elektrocutie kunnen veroorzaken.
..........................................................................................................
Over de Symbolen
Het -symbool maakt de gebruiker attent op belangrijke instructies of waarschuwingen. De juiste betekenis van het symbool wordt bepaald door de tekening in de driehoek. Het symbool hier links duidt op algemene verwittigingen of waar-
Het -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die nooit mogen worden uitgevoerd (verboden zijn). De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies verboden is. Het symbool hier links betekent dat het toestel nooit mag worden gedemonteerd.
Het -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die
moeten worden uitgevoerd. De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies dient te gebeuren. Het symbool hier links betekent dat de stekker van de stroomkabel moet worden uitgetrokken.
009
¥ Beschadig het elektrische snoer niet. Buig het niet
overmatig, ga er niet op staan, plaats er geen zware voorwerpen op, enz. Gebruik nooit een beschadigd snoer; dit kan elektrocutie of brand veroorzaken.
..........................................................................................................
010
¥ Dit toestel zou, op zichzelf of in combinatie met
een versterker en een hoofdtelefoon of luidspre­kers, een geluidsniveau kunnen voortbrengen dat permanente gehoorschade veroorzaakt. Gebruik het toestel niet langdurig bij een hoog of onaan­genaam volumeniveau. Als u enig gehoorverlies of suizende oren gewaar wordt, staak dan onmid­dellijk het gebruik van het toestel en raadpleeg een gehoorspecialist.
..........................................................................................................
011
¥ Zorg dat er geen voorwerpen (bv. brandbare
materialen, muntstukken, naalden) of vloeistoffen (water, frisdrank, enz.) in het toestel kunnen binnendringen.
..........................................................................................................
012b
¥ Schakel onmiddellijk het toestel uit, trek de
stekker uit het stopcontact en wend u tot het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler (vermeld op de "Infor­mation"-pagina) indien:
¥ De AC-adaptor, de stroomkabel of de stekker
beschadigd zijn;
¥ Er een voorwerp of vloeistof binnen in het
toestel is terechtgekomen;
¥ Het toestel heeft blootgestaan aan de regen (of
op een andere manier nat is geworden);
¥ Het toestel niet normaal blijkt te werken of
ongewone prestaties vertoont.
..........................................................................................................
2
Waarschuwing
013
In gezinnen met kleine kinderen dient een
volwasene toezicht te houden tot de kinderen in staat zijn het toestel te gebruiken in overeen­stemming met de veiligheidsvoorschriften.
..........................................................................................................
014
Bescherm het toestel tegen zware schokken.
(Laat het niet vallen!)
..........................................................................................................
015
Sluit de stroomkabel van dit toestel niet samen
met een overdreven aantal andere toestellen aan op hetzelfde stopcontact. Wees voorzichtig met verlengsnoeren: het totale vermogen van alle toestellen aangesloten op het verlengsnoer mag nooit het nominale vermogen (watt/amp•re) van het verlengsnoer overschrijden. Een overdreven belasting kan de isolatie van het snoer doen opwarmen en zelfs doen doorsmelten.
..........................................................................................................
016
Voor u dit toestel in het buitenland gebruikt,
gelieve uw handelaar, een Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler te raadplegen. Zie de ÒInformatieÓ-pagina.
..........................................................................................................
Opgepast
101b
Plaats het toestel en de AC-adaptor zodanig dat
een goede ventilatie gewaarborgd blijft.
..........................................................................................................
102c
Neem de stroomkabel uitsluitend met de stekker
vast wanneer u hem in een stopcontact of in dit toestel steekt, of wanneer u hem uittrekt.
..........................................................................................................
103b
Trek de stekker uit het stopcontact als u het toestel
lange tijd niet gebruikt.
..........................................................................................................
104
Tracht te voorkomen dat kabels en snoeren
verstrikt geraken. Hou alle kabels en snoeren buiten het bereik van kinderen.
..........................................................................................................
106
Klim nooit bovenop het toestel of plaats er geen
zware voorwerpen op.
..........................................................................................................
107c
Neem de stroomkabel of de stekkers nooit vast
met natte handen wanneer u ze in een stopcontact of in dit toestel steekt, of wanneer u ze uittrekt.
..........................................................................................................
108b
Trek de stekker uit het stopcontact en koppel alle
externe apparaten af, alvorens het toestel te verplaatsen.
..........................................................................................................
109b
Zet het toestel uit en trek de stroomkabel uit,
alvorens het toestel schoon te maken (p. 12).
..........................................................................................................
110b
Trek de stekker uit het stopcontact wanneer u
gevaar voor blikseminslagen vermoedt.
..........................................................................................................
3
Inhoud
VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL ..................................................2
Introductie ...............................................................................................8
De gitaarsynthesizer .......................................................................................................... 8
Wat kan u doen met de GR-33? ........................................................................................ 8
Belangrijke opmerkingen.......................................................................9
Beschrijving van de panelen ...............................................................10
1. Spelen op de GR-33..........................................................................13
Wat hebt u nodig? ............................................................................................................. 13
De GK-2A installeren.................................................................................................................... 13
Aansluitingen .................................................................................................................... 14
Opstarten en beginnen te spelen .................................................................................... 15
De Play Mode ................................................................................................................................ 15
De fabrieksinstellingen oproepen (Factory Reset) ....................................................... 16
Globale instellingen voor de GR-33 (SYSTEM) ............................................................ 17
De helderheid van de display regelen (LCD Contrast) ........................................................... 17
De Input-gevoeligheid regelen (PICKUP SENS)...................................................................... 17
Afstemmen op de toonhoogte van een ander instrument ......................................................18
De gitaar stemmen (Tuner-functie) ............................................................................................ 18
Het output-toestel selecteren (OUTPUT SELECT) ........................................................ 19
De guitar amp simulator uitschakelen (G.AMP SIM) ............................................................. 19
De interne synth-klanken spelen met de gitaar ............................................................ 20
U speelt op de gitaar, maar u hoort niets. Wat nu? ....................................................... 20
2. Klanken (Patches) kiezen en spelen...............................................21
Wat is een Patch? ...............................................................................................................21
Herschrijfbare patches (User Patches) ....................................................................................... 21
Read-only Patches (Preset Patches)............................................................................................ 21
Een patch kiezen ............................................................................................................... 21
Patches kiezen met de gitaar (GK-2A) .......................................................................................21
Patches kiezen op de basis-module............................................................................................ 22
Patches kiezen met de basismodule plus een externe foot switch......................................... 23
Patches kiezen met een externe MIDI foot controller.............................................................. 24
De volgorde van de patches wijzigen ............................................................................. 25
3. Functies en effecten aansturen met de pedalen van de
basismodule..........................................................................................26
ÒPedal Effect ModeÓ: Wat is het en hoe roep ik het op? .............................................. 26
Hetzelfde effect oproepen in Play Mode ...................................................................................26
Arpeggiator en Harmonist in-/uitschakelen .................................................................. 27
Een effect kiezen met de pedalen ................................................................................... 28
Een Pedal Wah-effect (Wah) oproepen...................................................................................... 28
4
Inhoud
De toonhoogte dynamisch wijzigen (Pitch Glide).................................................................... 28
Een Synth Tone aanhouden wanneer de snaar niet meer trilt (Hold)................................... 28
De Tuner-functie oproepen met een pedaal .................................................................. 29
4. Vijf basismodi....................................................................................30
Play Mode .......................................................................................................................... 30
Pedal Effect Mode ............................................................................................................. 31
Patch Edit Mode: Wat is het? Hoe werkt het? ................................................................ 32
System Mode .....................................................................................................................33
Procedures in Tuner Mode .............................................................................................. 33
Een mode oproepen en verlaten ...................................................................................... 34
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen ..............................................35
Een patch samenstellen: details ...................................................................................... 35
Wat is een ÒToneÓ?........................................................................................................................ 35
Patches instellen en opslaan ........................................................................................................35
Voor elke snaar aparte instel-lingen maken (STRING SELECT) ........................................... 35
Het verband tussen Arpeggiator/Harmonist en Patches ....................................................... 36
Patches opslaan .................................................................................................................36
Opgelet bij het opslaan................................................................................................................. 36
Patches van de GR-33 opslaan in sequencers of andere MIDI-toestellen (Bulk Dump)..... 37
Eerder opgeslagen system- of patch-data inladen (Bulk Load) .............................................37
De patches een naam geven (PATCH NAME) ............................................................... 38
Het volumeniveau van de patches instellen (PATCH LEVEL) .................................... 38
Het gevoel van een performance veranderen (PLAY FEEL) ......................................... 39
De klankvorm van de gitaar volgen (Envelope Follow) .........................................................40
De expressiesnelheid verhogen (Acceleration) ............................................................. 40
De stereopositie van het geluid veranderen (PAN) ...................................................... 41
Continue toonhoogteveranderingen opsplitsen in halve tonen (CHROMATIC) ..... 42
Als u een akkoord mooi wil laten resoneren ............................................................................42
Als u piano-achtige toonhoogte-veranderingen wil................................................................ 42
Wah-types kiezen (WAH TYPE) ...................................................................................... 43
Het Pitch Glide-type kiezen (GLIDE TYPE) .................................................................. 44
Het Hold-type kiezen (HOLD TYPE) ............................................................................. 45
De CTRL-pedaal gebruiken ............................................................................................. 46
De Expressiepedaal gebruiken ........................................................................................ 47
Effecten toevoegen ........................................................................................................................ 47
Effecten kiezen (EXP PEDAL).....................................................................................................47
Synth-geluiden aanmaken ............................................................................................... 49
Het basisingredi‘nt (tone) van een klank kiezen (SELECT)................................................... 49
De Attack Time verlengen/verkorten (ATTACK)................................................................... 49
De Tone Release wijzigen (RELEASE) ....................................................................................... 50
De helderheid van de tone wijzigen (BRIGHTNESS).............................................................. 50
Twee klanken (Tones) combineren/ÓlayerenÓ ............................................................... 51
Bepalen welke tones er zullen klinken (LAYER)...................................................................... 51
5
Inhoud
Detuning toepassen (Subtiele Pitch Shift) .................................................................................51
Transponeren per halve toon (TRANSPOSE)........................................................................... 51
De volumebalans van twee tones regelen (1:2 BALANCE).................................................... 52
Wat gedaan wanneer een bepaalde tone niet weerklinkt? ..................................................... 52
6. De interne effecten gebruiken .........................................................53
De effectprocessors en de beschikbare effecten ........................................................... 53
Multi-effect instellingen maken ..................................................................................... 53
Multi-effecten in-/uitschakelen (MULTI-FX SW) .................................................................... 53
Een type kiezen (MULTI-FX TYPE)............................................................................................ 54
Multi-Effect parameters ............................................................................................................... 55
Instellingen maken voor de Chorus ............................................................................... 74
Instellingen maken voor de Reverb ............................................................................... 74
De effecten tijdelijk uitschakelen (EFFECT BYPASS) ................................................. 75
Als de interne effecten niet werken ............................................................................... 75
7. De Arpeggiator-functie.....................................................................76
De Arpeggiator-functie .................................................................................................... 76
ÒArpeggio-patronenÓ .................................................................................................................. 76
Effici‘nt gebruik van de Hold-functie tijdens arpeggioÕs ........................................... 76
Bepalen hoe een arpeggio klinkt .................................................................................... 77
Arpeggiator in- en uitschakelen (HAR/ARP CONTROL) .....................................................77
Tones kiezen voor de Arpeggiator (HAR/ARP SELECT) ...................................................... 78
Arpeggio-patronen kiezen (ARP PATTERN) ...........................................................................79
Het tempo instellen (ARP TEMPO)............................................................................................ 79
Het tempo instellen met de pedaal (Tap Tempo Teach-functie)............................................ 79
8. Harmonieën toevoegen in een bepaalde toonaard (Harmonist)...80
De Harmonist ....................................................................................................................80
Wat kunt u doen met de Harmonist? .............................................................................. 80
Synth-geluiden toevoegen aan gitaargeluiden ......................................................................... 80
Harmonie‘n met twee Synth-klanken cre‘ren .........................................................................80
Bediening ........................................................................................................................... 81
De Harmonist in- en uitschakelen (HAR/ARP CONTROL).................................................. 81
Harmony Tones kiezen (HAR/ARP SELECT) ......................................................................... 82
Harmonische intervallen instellen (HARMONY STYLE)....................................................... 82
Transpose en ÒHARMONY STYLEÓ instellen.......................................................................... 83
De toonaard instellen (HARMONY KEY)................................................................................. 84
De toonaard wijzigen met een externe pedaal of ander toestel, door middel van
MIDI Note Messages (HARMONY REMOTE)......................................................................... 84
Tijdens het spelen wisselen tussen Majeur en Mineur ............................................................ 85
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers ..................86
MIDI ................................................................................................................................... 86
Een externe MIDI-klankmodule aansturen ................................................................... 86
Een externe MIDI-klankmodule aansluiten .............................................................................. 86
MIDI-kanaal/Bend Range instellen (BASIC CHANNEL, BEND RANGE) ......................... 86
6
Inhoud
Patch- en andere parameters wijzigen door middel van MIDI-boodschappen vanuit de
GR-33 (MIDI [PC]) ........................................................................................................................ 88
Verschillende klanken kiezen voor verschillende snaren....................................................... 89
Meer dan 128 tones selecteren (MIDI [CC0], MIDI [CC32]) ...................................................89
De Arpeggiator of de Harmonist toepassen op een externe klank-module......................... 90
Het verband tussen de Envelope Follow-functie en de MIDI-boodschap ........................... 91
Externe MIDI-toestellen aansturen met de pedaal................................................................... 91
Performance Data transponeren voor een externe klankgenerator
(MIDI [TRANSPOSE]) ..................................................................................................... 92
Wat als een externe module niet de verwachte klanken produceert? ......................... 92
De GR-33 gebruiken als extern input-instrument voor een sequencer ...................... 93
Een sequencer aansluiten............................................................................................................. 93
Input-procedures en instellingen voor de apparaten ..............................................................93
ÒLocal Control OffÓ....................................................................................................................... 94
Realistische getokkelde snaar-instrumenten cre‘ren (Data)................................................... 94
Arpeggiator- en Harmonist-performances opnemen .............................................................. 94
De omvang van een MIDI Pitch Bend-boodschap reduceren ................................................95
Praktisch gebruik van MIDI-kanalen......................................................................................... 96
Wat als u moeilijkheden hebt met sequencing? ........................................................... 96
10. Andere handige functies................................................................97
De Program Change-nummers aanpassen aan de volgorde van de patches .............. 97
Verzending van de MIDI Controller Nr. 7 (Volume) be‘indigen ............................... 97
Verzending van de Bend Range Request-boodschap be‘indigen .............................. 98
11. Appendix..........................................................................................99
Problemen oplossen ......................................................................................................... 99
Foutmeldingen ................................................................................................................ 102
Lijst van de tones ............................................................................................................ 103
Roland Exclusive Messages en MIDI Implementation .............................................. 105
Specificaties ..................................................................................................................... 106
Index.....................................................................................................107
7
Introductie
De gitaarsynthesizer
De GR-33 gitaarsynthesizer mag dan wel klein en compact zijn, hij herbergt heelwat functies en kwaliteitsgeluiden.
Bij de term ÒsynthesizerÓ denken de meeste mensen aan een instrument met een klavier. Maar omdat de klaviertoetsen van een synthesizer in feite weinig meer zijn dan geavanceerde aan/uit-schakelaars, kunnen synthesizers niet echt een getrouwe expressie weergeven van strijk- of blaas­instrumenten.
Bij de gitaar, anderzijds, wordt het trillende onderdeel van het instrument (d.w.z. de snaar) rechtstreeks aangeraakt. Dit geeft de gitaar enorm veel expressieve ÒpowerÓ, o.a. door kleine veranderingen van de toonhoogteÑzelfs minder dan een halve toonÑ, vibrato of muting. Bovendien is de gitaar een erg populair instrument dat door heel veel mensen wordt bespeeld.
Wat kan u doen met de GR-33?
U bespeelt uw gitaar net zoals vroeger, maar u hebt de keuze uit een uitgebreid palet aan synthesizerklanken Ñ384 in totaal.
U kan soleren met enkel synth-geluiden of met een
combinatie van een gitaar- en een synth-klank. U kan zelfs tijdens het spelen afwisselen tussen deze twee manieren.
Wanneer u akkoorden speelt, kan u ook de rijke, volle
ensemble-klanken van een synthesizer verkrijgen.
U kan onmiddellijk overschakelen van elektrische gitaar naar andere instrumentgeluidenÑakoestische gitaar, bas, orgel, blazers, ethnische instrumenten, enz. Ñ, allemaal met dezelfde gitaar.
Indien correct gemonteerd, kan de GK-2A synthesizer
driver (apart verkocht) ook gebruikt worden op een akoestische gitaar met metalen snaren.
U kan niet alleen twee synthesizer tones ÒlayerenÓÑen aan elke snaar een aparte klank toewijzenÑ, u kan ook de instellingen voor helderheid en aanslag aanpassen en opslaan. U kan ook de toonhoogteverschillen tussen de gitaar- en de synthesizerklanken opslaan (p. 49Ð52).
Met dit in het achterhoofd werd de gitaarsynthesizer ontwikkeld als een instrument dat bespeeld wordt zoals een gitaar, maar waarmee u ook klanken kunt genereren net zoals met andere synthesizers.
De gitaarsynthesizer is voorzien van een apart pickup­element voor elke snaar van de gitaar. Deze pickups registreren en verzenden de frequentie- en amplitude­informatie van de trilling van elke snaar naar de synthesizer, die dan op zijn beurt deze data weergeeft in de vorm van toonhoogte, volume en klank.
Als u een extern MIDI-toestel (bv. een andere klank­generator) aansluit via de MIDI OUT-connector, dan kan u ook gitaardata exporteren en tegelijkertijd de interne klank­generator van het instrument aansturen.
U beschikt over een waaier aan panning-effecten:
gebruik twee verschillende synth-klanken in stereo of spreid de klanken van de zes snaren van links naar rechts, elke klank op zijn ideale stereopositie, enz. (p. 41).
Met de vier tone-keuzepedalen roept u diverse effecten
op, zoals wah-wah en whammy (p. 28Ð29).
Met de expressiepedaal controleert u verschillende aspecten van het geluid, zoals het volume en de tone, terwijl u speelt (p. 47). U hebt geen extra apparatuur nodig.
U kan ook een gitaarpartij omzetten in MIDI-
boodschappen, waarmee u dan externe MIDI-klank­generators kan aansturen (p. 86).
Als u uw partij opneemt met een MIDI-sequencer, kan
u een realistisch getokkeld snaargeluid verkrijgenÑ wat met een klavier niet zo evident isÑwat de melodie des te expressiever maakt (p. 93).
Stemmen is een koud kunstje met de ingebouwde guitar tuner-functie (p. 18).
Met de Synth Harmonist-functie, kan u een prachtige synthesizerharmonieÑin een toonaard naar keuzeÑ toevoegen aan gitaar- of synth-klanken (p. 80).
Met de ingebouwde arpeggiator beschikt u over
verscheidene arpeggio-effecten (p. 76).
Door effecten (reverb, chorus en multi-effecten) toe te passen op een synthesizerklank, wordt deze nog rijker en voller (p. 53).
8
Belangrijke opmerkingen
291a
Gelieve naast de items onder “VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL” op p. 2, ook de volgende zaken in acht te nemen:
Stroombron
301
Gebruik dit toestel niet op eenzelfde stroomkring samen met apparaten die ruis veroorzaken (zoals een elektrische motor of een regelbaar lichtsysteem).
302
De AC-adaptor zal na langdurig gebruik warm worden. Dit is normaal en is geen reden tot ongerustheid.
307
Alvorens dit apparaat aan te sluiten op andere toestellen, schakelt u best alle toestellen uit. Zo voorkomt u defecten en/of schade aan luidsprekers of andere toestellen.
Plaatsing
351
Als u dit toestel gebruikt nabij een vervmogensversterker
(of een ander apparaat met grote transformators) kan er brom ontstaan. Orienteer het toestel anders of verwijder het van de interferentiebron.
352
Dit toestel kan radio- of TV-ontvangst verstoren. Gebruik het niet in de nabijheid van zulke ontvangers.
354a
Stel het toestel niet bloot aan direct zonlicht, plaats het
niet nabij verwarmingstoestellen, laat het niet achter in een gesloten voertuig, of stel het op geen enkele andere manier bloot aan extreme temperaturen. Overdreven warmte kan het toestel doen verkleuren of vervormen.
355
Gebruik dit toestel niet op een plaats die blootgesteld is
aan de regen of in een andere vochtige omgeving.
Onderhoud
401a
Gebruik voor een gewone schoonmaakbeurt een zachte
droge doek of een lichtjes met water bevochtigde doek. Gebruik voor hardnekkig vuil een doek met een mild, niet-bijtend schoonmaakmiddel. Veeg nadien het toestel goed af met een zachte droge doek.
402
Gebruik nooit benzine, thinner, alcohol of gelijk welk
oplosmiddel. Dit om verkleuring of vervorming te voorkomen.
Herstellingen en data
452
Gelieve er rekening mee te houden dat alle gegevens in
het geheugen van het toestel verloren kunnen gaan, wanneer het toestel wordt hersteld. Maak van belangrijke data steeds een backup op een externe harddisk, een Zip disk of een DAT, of schrijf ze neer op papier (indien mogelijk). Tijdens de reparatie wordt er grote zorg besteed aan het voorkomen van dataverlies. In sommige gevallen (bv. wanneer de geheugencircuits zelf defect zijn) is het helaas niet mogelijk om de data te recupereren. Roland neemt geen enkele aansprakelijkheid op in verband met zulk dataverlies.
Memory Backup
501b
Dit toestel bevat een batterij die de geheugencircuits voedt
wanneer het toestel uit staat. Wanneer deze batterij te zwak wordt, verschijnt de onderstaande melding in de display. Wanneer u deze melding ziet, laat dan zo snel mogelijk de batterij vervangen, om te voorkomen dat u alle data in het geheugen verliest. Voor het vervangen van de batterij raadpleegt u best uw handelaar, het dichtstbij­zijnde Roland Service Center of een erkende Roland­verdeler (Zie de ÒInformatieÓ-pagina).
“Battery Low!”
Bijkomende voorzorgen
551
Gelieve er rekening mee te houden dat de inhoud van het
geheugen onherroepelijk verloren kan gaan ten gevolge van een defect of van het onjuist bedienen van het toestel. Daarom raden we aan om van belangrijke data die in het geheugen van het toestel zijn opgeslagen, regelmatig een backup te maken in een ander MIDI-toestel (bv. een sequencer).
552
Helaas kan het gebeuren dat data die opgeslagen werden
in een ander MIDI-toestel (bv. een sequencer), niet meer te recupereren zijn, eens dat ze verloren zijn. Roland Corpo­ration is niet aansprakelijk voor zulk dataverlies.
553
Ga voorzichtig tewerk wanneer u de knoppen, regelaars
en andere bedieningsorganen, en de jacks en connectors van het toestel gebruikt. Ruw omgaan met deze dingen kan defecten veroorzaken.
554
Sla of druk nooit op de display.
556
Neem bij het aan- en afkoppelen van alle kabels steeds de
connector zelf vast Ð trek nooit aan de kabel. Zo voorkomt u kortsluitingen en schade aan de interne elementen van de kabel.
558a
Hou, om uw buren niet te storen, het volume op een
redelijk niveau. U kan ook een hoofdtelefoon gebruiken zodat u zich geen zorgen hoeft te maken over de mensen rondom u (vooral in de late uren).
558b559a
Om het toestel te transporteren, gebruikt u best de
oorspronkelijke verpakking (inclusief opvulling). Anders dient u te zorgen voor een gelijkwaardige verpakking.
562
Gebruik Roland-kabels voor de aansluitingen. Gebruikt u
kabels van een ander merk, let dan op het volgende.
Sommige verbindingskabels bevatten resistors. Sluit
op dit toestel geen kabels aan die resistors bevatten. Als u zulke kabels gebruikt, is het mogelijk dat het geluid niet of nauwelijks hoorbaar is. Voor meer infor­matie over de kabels wendt u zich best tot de fabrikant van de betreffende kabel.
9
Beschrijving van de panelen
fig.0-01
13 14
2 3 4 5
1
6 7 8 9
1 VOLUME-knop
Met de VOLUME-knop regelt u het volume van het output-signaal van de MIX OUT jack. Het midden­merkteken is een handig referentiepunt wanneer u de GR-33 aansluit op een instrumentversterker of een mixer.
* Het output level van de GUITAR OUT jack wordt apart
aangestuurd.
2 PLAY-toets
Hiermee kiest u de Play mode.
Druk hierop om de Play mode op te roepen, als u gewoon wil spelen. (De GR-33 staat in Play mode bij het opstarten.)
10
11
12
1615
5 WRITE-toets
Met deze toets schrijft u een patch weg (Patch Write).
Hiermee bevestigt u ook de Factory Reset- en Bulk Dump-handelingen.
6 COMMON-toets
Hiermee roept u de COMMON-instellingen van de Patch Edit mode opÑCOMMON-instellingen zijn van toepassing op een volledige patch, in tegenstelling tot de instellingen die enkel voor de individuele tones of effecten gelden.
Druk op deze toets om de Patch Edit mode op te roepen en pas de instellingen aan (bv. patch name en patch pedal functions).
3 SYSTEM-toets
Hiermee kiest u de System mode.
Druk hierop om de System mode op te roepen. Als u in de System mode zit, kan u instellingen maken in de GR-33 zelf, in tegenstelling tot instellingen voor specifieke klanken.
4 TUNER-toets
Hiermee kiest u de Tuner mode.
Druk op deze toets om de Tuner-functie te activeren, zodat u uw instrument kan stemmen.
10
7 TONE-toets
Druk hierop om de TONE-instellingen van de Patch Edit mode op te roepenÑTONE-instellingen geven vorm aan het geluid van individuele tones die samen een patch vormen.
8 EFFECTS-toets
Druk hierop om de EFFECTS-instellingen van de Patch Edit mode op te roepenÑmet deze instellingen kan u de reverb, chorus en multi-effect van de patch regelen.
Beschrijving van de panelen
9 STRING SELECT-toets
Wanneer u de tones die u in een patch (LAYER) wil spelen, selecteert en activeert, en wanneer u de transpositie (TRANSPOSE) en andere instellingen voor individuele snaren regelt, kies dan met deze toets welke snaar u wenst in te stellen.
10 OUTPUT SELECT-toets
Hiermee selecteert u het output-toestel dat aangesloten is op de MIX OUT jacks.
11 BANK/PARAMETER-toetsen
In Play mode kiest u met deze toetsen de patch banken.
In System mode en Patch Edit mode kiest u met deze toetsen de parameter die u wil wijzigen.
12 PATCH/VALUE Dial
In Play mode doorloopt u hiermee de verschillende patches of tones in volgorde.
In System mode en Patch Edit mode dient deze dial om de parameterwaarden te wijzigen.
16 Expressiepedaal
Met deze pedaal kunt u verschillende zaken aansturen, zoals het volume, de tone en de toonhoogte van het huidige synth-geluid, en het arpeggiator-tempo.
Wanneer u de expressiepedaal bedient, let dan op
dat uw vingers niet geklemd geraken tussen de pedaal en het paneel. In gezinnen met kleine kinderen dient een volwassene toezicht te houden tot de kinderen in staat zijn om het toestel te gebruiken in overeen­stemming met de veiligheidsvoorschriften.
13 Kleine display (3 karakters)
In Play mode toont de display het nummer van de momenteel geselecteerde patch.
In System mode, Patch Edit mode en Pedal Effect mode verschijnt respectievelijk ÒSYS,Ó ÒEdtÓ of ÒPdLÓ in de display, als aanduiding van de huidige mode. Bij parameters die voor elke snaar afzonderlijk kunnen worden ingesteld, verschijnt het nummer van de geselecteerde snaar in de display.
14 Grote display
In Play mode verschijnt hier de naam van de momenteel geselecteerde patch en de huidige Harmonist/Arpeggiator-status.
In andere modes verschijnt hier de waarde en de status van de momenteel geselecteerde parameter. In deze display verschijnen ook diverse boodschappen.
15 Voetpedalen
Dit zijn vier schakelaars die u met de voet bedient. In Play mode is hun voornaamste functie: patches kiezen; samen met de ÒS1Ó van de GK-2A. Nadat u op ÒS2Ó van de GK-2A hebt gedrukt, om naar Pedal Effect mode te gaan, kan u op een pedaal trappen om performance­effecten zoals wah, pitch glide en hold te activeren.
11
Beschrijving van de panelen
fig.0-02
17 18 19 20 21 22 23 24
17
MIX OUT Jacks L(PHONES)/R(MONO)
De output van de synthesizer wordt van hieruit uitgestuurd, of Òge-output.Ó Normaal gezien worden er twee kabels ingeplugd, in de L en R jacks, en wordt het signaal naar een stereo versterker gestuurd.
De L (PHONES) jack kunt u gebruiken als aansluiting voor een stereo hoofdtelefoon met een standaard 1/4Ó stereo plugÑplug niets in de R (MONO) jack.
U kan niet tegelijkertijd de R (MONO) jack gebruiken als mono output terwijl u reeds de L (PHONES) jack als hoofdtelefoonaansluiting gebruikt.
Als er niets is aangesloten op de GUITAR OUT jack, dan wordt het geluid van de gitaar zelf ook mee in deze outputs gemixt.
* Om de standaard-ge•nstalleerde patches volledig tot hun recht
te laten komen, raden we aan om een stereo versterker of een stereo hoofdtelefoon. Als u de GR-33 aansluit op een mono versterker, gebruik dan enkel de R (MONO) jack.
21 GK IN-connector
Sluit op deze connector de GK-2A synthesizer driver (apart verkocht) aan, via de bijgeleverde speciale 13-pins kabel.
* Als u werkt met een speciale gitaar voor gebruik met een
synthesizer, raadpleeg dan de fabrikant van de gitaar of uw dealer.
22 MIDI-connectors (MIDI IN/OUT)
Via deze connectors kan u de GR-33 aansluiten op een extern MIDI-toestel, door middel van MIDI-kabels. Doe dit wanneer u klanken van een externe klankmodule wil gebruiken op de GR-33 , of als u tone data die opgeslagen zijn in een extern MIDI-toestel, wil inladen.
23 Power-schakelaar
Hiermee schakelt u de GR-33 in en uit.
18 GUITAR RETURN Jack L/R(MONO)
Als u de GUITAR OUT jack (cfr infra) als externe effect send gebruikt, stuur het return-signaal dan naar deze jack. Het synthesizergeluid en het gitaargeluid met effecten worden samen uitgestuurd via de MIX OUT jacks.
19 GUITAR OUT Jack
Gebruik deze jack als u het gitaargeluid afzonderlijk van het synth-geluid wil uitsturen vanuit de GR-33. Sluit deze jack aan op uw gitaarversterker of effect­apparatuur.
20 BANK SHIFT Jack
Via deze jack kan u een patch bank expansion foot switch aansluiten op de GR-33.
U kan twee Boss FS-5U foot switches aansluiten via een PCS-31 kabel (elk apart verkocht). Met een expansion foot switch kan u verschillende functies aansturen in alle modes behalve Play mode.
24 AC-adaptor Jack/kabelhaakje
Sluit hier de bijgeleverde AC-adaptor aan. Hang het snoer van de adaptor rond het kabelhaakje om te voorkomen dat het per ongeluk uitgetrokken wordt tijdens het spelen.
* Gebruik uitsluitend de AC-adaptor die bij dit product werd
bijgeleverd.
Deze handleiding bevat illustraties die afbeelden wat er normaal gezien in de display moet verschijnen. Het zou echter kunnen dat uw toestel een nieuwere verbeterde versie van het systeem bevat (bv. nieuwe klanken), dus wat u in de display ziet, zal misschien niet altijd overeenstemmen met wat er in de handleiding staat.
12
1. Spelen op de GR-33
Wat hebt u nodig?
De volgende items hebt u nodig om klanken te produceren met uw GR-33:
GR-33 basismodule, met bijgeleverde accessoires (AC-adaptor, 13-pins kabel)
Versterker, luidsprekers en kabelsÑbij voorkeur een volledig stereofoon systeemÑof een stereo hoofdtelefoon
GK-2A divided pickup
Gitaar met metalen snaren, met de GK-2A correct gemonteerd.
Naast de bovengenoemde items kunnen de volgende zaken ook nog goed van pas komen:
Gitaarversterker, gitaareffecten (om toe te voegen aan de gitaarklank)
Externe bank shift switches (Boss FS-5U, optioneel) Ñ Als u twee foot switches gebruikt, hebt u een vertakte kabel nodig
(stereo x 1 mono x 2, 1/4Ó phone plugs) (p. 23)
MIDI foot controller (FC-200 of gelijkaardig toestel, optioneel) (p. 24)
De GK-2A installeren
Voordat u uw gitaar kunt gebruiken met de GR-33, moet eerst de GK-2A correct op de gitaar gemonteerd worden.
Volg de procedure in de gebruiksaanwijzing van de GK-2A en monteer de pickup van de GK-2A zoals in de onder­staande afbeelding.
fig.1-20
Op welke gitaren kan u de GK-2A niet gebruiken?
Door zijn compact design kan de GK-2A op vele verschillende gitaartypes gemonteerd worden, maar toch zijn er enkele types waarbij dit niet kan:
a. 12-snarige gitaren, pedal steel-gitaren en andere gitaren
met speciale snaren (nylon, darm, enz), basgitaren. (De GK-2A zal niet naar correct werken als u hem op zulke instrumenten monteert.)
b. Gitaren die door hun fysiek design geen ruimte bieden
om de GK-2A correct te installeren.
Wat betreft situatie Òb.Ó: U zou de GK-2A eventueel wel kunnen installeren mits een kleine modificatie van de gitaar. Raadpleeg de dealer waar u de GK-2A hebt gekocht.
Hoofdst.
1
* Zorg dat de Divided Pickup juist geori‘nteerd is: het kabeltje
van de Pickup moet aan de kant van de 6e (dikste) snaar zitten.
* In de handleiding van de GK-2A zal waarschijnlijk uitgelegd
worden hoe u de GK-2A moet monteren voor gebruik met de GR-9 of de GR-30. Deze instructies zijn in grote lijnen hetzelfde als u de GR-33 gebruikt.
Om te controleren of de GK-2A goed ge•nstalleerd is, moet u op de volgende punten letten:
Zorg dat er exact 1 mm ruimte is tussen de pickup en de
snaren wanneer u ze op de hoogste fret afklemt. (Laat de snaar niet te dicht bij de pickup komen.)
Zorg dat de afstand tussen de brug van de gitaar en de
pickups van de GK-2A niet groter is dan 20 mm.
Zorg dat elk van de polen van de pickup correct
gepositioneerd zijn ten opzichte van de snaren.
Meer details vindt u in de gebruiksaanwijzing van de GK-2A.
Sommige gitaarbouwers produceren gitaren die u met een 13-pins kabel rechtstreeks op de GR-toestellen kunt aansluiten, zonder GK-2A. Vraag dit na bij uw dealer of bij de fabrikant van de betreffende gitaar.
* Let op met gitaren die meer dan 25 frets hebben, of die
abnormaal hoog gestemd zijn, omdat de respons bij de hoogste frets misschien niet voldoende is om de volledige mogelijkheden van de GR-33 te benutten.
13
1. Spelen op de GR-33
Aansluitingen
Als het gitaargedeelte van uw systeem ge•nstalleerd is, sluit dan uw andere apparatuur aan zoals in de onderstaande voorbeelden.
fig.1-01
Stereo-installatie, radio-cassettespeler, enz.
Naar AUX, LINE IN
L
R
Synthesizerversterker (keyboardversterker, PA-systeem, enz.)
LR
Guitar with GK-2A/ other GR-compatible guitar
Gitaarversterker/ gitaareffectprocessors
DOWN/S1
SYNTHVOL
UP/S2
Stereo
hoofdtelefoon
De (L) MIX OUT jacks kunnen ook gebruikt worden als stereo hoofdtelefoonaansluiting. Hou er ook rekening mee dat u niet tegelijkertijd de ene jack als LINE OUT kan gebruiken en de andere als hoofdtelefoonaan­sluiting Ñ m.a.w., u kan geen mono-plug en een stereo-plug tegelijkertijd gebruiken.
* Om defecten en/of schade aan luidsprekers of andere toestellen
te voorkomen, moet u steeds het volume dicht zetten en alle toestellen uitschakelen voordat u aansluitingen maakt.
* Verhoog het volume van de versterker pas nadat u alle
aangesloten apparaten hebt ingeschakeld.
* Hang het stroomkabeltje rond het kabelhaakje, om te
voorkomen dat het per ongeluk zou worden uitgetrokkenÑmet alle nadelige gevolgen vandienÑen om de AC-adaptor jack zo weinig mogelijk te belasten.
fig.1-02
Zie p. 23Zie p. 15
AC-adaptor (BRC-serie)
* Als u een mono-signaal uitstuurt vanuit de GR-33, sluit de
kabel dan aan op de R (MONO) jack van de MIX OUT jacks.
<Stereo Out>
Om de beste prestaties uit de GR-33 te halen en om de kwaliteit van de patches volledig tot haar recht te laten komen, dient u uw setup aan te sluiten op een stereo (tweekanaals) versterker/luidsprekersysteem of op een stereo hoofdtelefoon. Stereo apparaten zijn de beste manier om de volle klank van de GR-33 te horen.
14
1. Spelen op de GR-33
<Output>
Het gitaargeluid en het synth-geluid apart uitsturen
U kan een gewone afgeschermde kabel aansluiten op de GUITAR OUT jack om externe gitaareffecten toe te voegen of om uw gitaarsignaal naar een gitaarversterker te sturen. Op deze manier kan u het gitaargeluid sturen op net dezelfde manier als wanneer u geen GR-33 zou gebruiken. Het synthesizergeluid Ñniet gemixt met het gitaargeluidÑwordt uitgestuurd via de MIX OUT jacks.
Het gitaargeluid en het synth-geluid samen uitsturen
Sluit enkel kabels aan op de MIX OUT jacksÑsluit niets aan op de GUITAR OUT jack. Het gitaargeluid zelf worst samen met het synth-geluid uitgestuurd via de MIX OUT jacks. Op deze manier kan u zowel het gitaar­als het synth-geluid uitsturen via ŽŽn enkele stereo (of mono, indien nodig) versterker.
Een extern effect enkel op het gitaarsignaal toe­passen en het samen met het synth-geluid uitsturen
Maak de volgende aansluitingen.
GR-33 GUITAR OUT Jack
External Effect Input
External Effect Output
GR-33 GUITAR RETURN Jack
Het synthesizergeluid en het gitaargeluid met effect worden samen uitgestuurd via de MIX OUT jacks.
Opstarten en beginnen te spelen
* Als u klaar bent met de aansluitingen (p. 14), zet dan uw
verschillende apparaten aan in de opgegeven volgorde. Door de apparaten in de verkeerde volgorde aan te zetten, loopt u het risico op defecten en/of schade aan luidsprekers of andere apparatuur.
Controleer de aansluitingen en draai de volumeknop van de GR-33 helemaal in tegenwijzerzinÑzet het volume helemaal dichtÑen zet de GR-33 aan met de POWER-schakelaar op het achterpaneel.
(Met deze schakelaar kunt u het toestel ook weer uitzetten.)
Indien u wenst, kan u de procedure in De fabrieks- instellingen oproepen op p. 16 uitvoeren om de basisinstellingen van de GR-33 opnieuw op te roepen.
* Dit toestel is uitgerust met een beveiligingscircuit. Na het
opstarten zal het een paar seconden duren voordat de normale werking begint.
De Play Mode
Zet de GR-33 aan en controleer of ÒA11Ó in de kleine display verschijnt. Dit is het nummer van de momenteel geselecteerde patch. Elke patch bevat een paar tones waartussen u tijdens het spelen kan wisselen met een pedaal, enz. ( Voor details, zie p. 21.)
fig.1-03
Patchnaam
Hoofdst.
1
Luisteren met een hoofdtelefoon
Zorg dat er niets in de L (MONO) MIX OUT jack geplugd is en sluit een stereo hoofdtelefoon aan op de R (PHONES) jack.
* U kan niet tegelijkertijd de R (MONO) jack als LINE
OUT en de L (PHONES) jack als hoofdtelefoon­aansluiting gebruikenÑd.w.z. u kan geen mono plug tegelijkertijd met een stereo plug gebruiken.
Voor de geschikte instellingen voor uw output-toestel, zie Het output-toestel selecteren (OUTPUT SELECT) (p. 19).
onenteel geselecteerde patch
(A11)
<De Play Mode>
Wanneer er een patchnummerÑzoals ÒA11Ó, dat direct na het opstarten verschijntÑin de display staat, dan zit u in Play mode. Wanneer u speelt, zit u normaal gezien in Play mode. De Play mode is de basismodus van de GR-33.
Zolang u de GR-33 niet volledig kent, de volgende tip: U kunt steeds terugkeren naar de Play mode door het toestel uit en weer aan te zetten.
(Voor de functies van de dials en de toetsen in de Play mode, zie p. 30.)
Harmonist (HAR)
of
Arpeggiator (ARP)
15
1. Spelen op de GR-33
De fabrieksinstellingen oproepen (Factory Reset)
Een Factory Reset uitvoeren
1. Druk op [SYSTEM] om naar de System mode te gaan.
<Factory Reset>
De procedure waarbij de interne instellingen van de GR-33 weer op hun oorspronkelijke waarden worden gezet, noemen we “Factory Reset.”
Bij aankoop zijn de user patches (A11 - D84) van de GR-33 dezelfde als zijn preset patches (E11 - H84). Deze patches, alsook de systeeminstellingen van de GR-33Ñ waaronder de pickup-gevoeligheid en de MIDI-kanalen die gebruikt worden voor de verzending en ontvangst van MIDI dataÑkunnen teruggezet worden op hun fabriekswaarde.
De Factory Reset-handeling annuleert eventuele instellingen die u gewijzigd hebt en doet alle edits die u in de patches hebt aangebracht, te niet. Als u bepaalde instellinge of patches wil behouden, gebruik dan de Bulk Dump-handeling (p. 37) om ze op te slaan in een extern MIDI-toestel, bv. een sequencer, alvorens de Factory Reset uit te voeren.
2. Selecteer ÒFACTORY RESETÓ met [PARAMETER].
fig.1-04
3. Kies met [VALUE] welke parameterÑof groep van
parametersÑu wil resetten.
• All:
Alle instellingen worden teruggezet op de fabrieks­waarden.
• System:
De System-instellingen worden teruggezet op hun fabriekswaarden.
• User Patch:
De Patch-instellingen worden teruggebracht naar hun oorspronkelijke toestand.
• PC Number:
Program Change-nummers worden opnieuw toege­wezen volgens de huidige volgorde van de patches.
Meer details over ÒPC NumberÓ vindt u in De Program
Change-nummers aanpassen aan de volgorde van de patches (p. 97).
4. Selecteer de gewenste parameters en druk op [WRITE].
De melding ÒSure ?Ó verschijnt. U wordt gevraagd om te bevestigen dat u wil doorgaan met de Factory Reset­handeling.
fig.1-05
5. Druk opnieuw op [WRITE] om de handeling uit te
voeren.
ÒNow Writing...Ó verschijnt in de display. Na enkele ogenblikken zal de GR-33 automatisch terugkeren naar de Play mode, waarmee de factory Reset voltooid is.
Druk op [PLAY] om deze handeling te annuleren.
* Dit betekent dat de dataverwerking bezig is. Als u op
[WRITE] drukt, zorg dan dat u het toestel niet uitschakelt voordat u bent teruggekeerd naar de Play mode.
16
1. Spelen op de GR-33
Globale instellingen voor de GR-33 (SYSTEM)
De helderheid van de display regelen (LCD Contrast)
De helderheid van de display regelen
1. Druk op [SYSTEM] om de System mode op te roepen.
2. Selecteer ÒLCD CONTRASTÓ met [PARAMETER].
fig.1-06
3. Regel het contrast met de [VALUE]-schijf.
4. Als de helderheid naar wens ingesteld is, druk dan op
[PLAY] om terug te keren naar de Play mode.
De Input-gevoeligheid regelen (PICKUP SENS)
Het toestel staat aan. Regel de input-gevoeligheid van elke snaar naargelang hoe de GK-2A gemonteerd is en afgestemd opuw eigen aanslagsterkte. Aangezien deze instellingen automatisch opgeslagen worden,Ñen dus niet verloren gaan wanneer u het toestel uitschakeltÑhoeft u de gevoeligheid niet telkens opnieuw in te stellen.
Procedure: Input-gevoeligheid instellen
1. Druk op [SYSTEM] om de System mode op te roepen.
2. Selecteer ÒPICKUP SENSÓ met [PARAMETER].
De Sensitivity-instelling wordt geactiveerd en het volgende verschijnt in de display:
fig.1-07
fig.1-21
Als de uiterst rechtse indicator oplicht, dan is het level te hoog ingesteld, dus verlaag de gevoeligheid met de [VALUE]-schijf.
* Als de gevoeligheid te hoog staat, kan het geluid soms weg-
vallen, of krijgt u minder respons op dynamische wijzigingen in uw gitaarspel. Een te lage gevoeligheid kan ook problemen geven, dus stel dit zorgvuldig in.
5. Regel de snaren 5 t.e.m. 1 op dezelfde manier.
6. Als u klaar bent, druk dan op [PLAY] om terug te keren
naar de Play mode.
In de volgende gevallen moet u zeker de sensitivity-instellingen aanpassen!
¥ Als u een gitaar gebruik waarvoor u de gevoeligheid nog
niet hebt geregeld
¥ Nadat u een Factory Reset hebt uitgevoerd (p. 16)
¥ Wanneer u de GK-2A anders monteert als aanpassing
aan een wijziging aan de gitaar, bv. wanneer de hoogte van de snaren versteld is.
¥ Wanneer u een snaar vervangt door ŽŽn van een
verschillende dikte.
In uitzonderlijke gevallen, kan de sensitivity-meter een te hoge waarde aangeven, ook al staat de gevoeligheid op zÕn laagst ingesteld. Als dit gebeurt, moet u iets meer ruimte laten tussen de pickups van de GK-2A en de snaren.
Hoofdst.
1
Gevoeligheid: laag
Gevoeligheid: hoog
Snaarnummer
Input-gevoeligheid
3. Wanneer u de 6e snaar van de gitaar aanslaat, verandert
het snaarnummer in de display automatisch in Ò6.Ó
De level meter in de display licht op van links en geeft aan hoe sterk de snaar werd aangeslagen. De huidige input-sensitivity instelling voor de snaar verschijnt eveneens naast het snaarnummer.
4. Regel de gevoeligheid met de [VALUE]-schijf zodat het
rechthoekje oplicht wanneeru de snaar tijdens het spelen heel hard aanslaat.
Level Meter
Meerdere gitaren gebruiken (GUITAR SELECT)
U kan vier aparte string-sensitivity setups opslaan, die u kan oproepen naargelang welke gitaar u gebruikt.
De verschillende Sensitivity-instellingen
oproepen
1. Druk op [SYSTEM] om de System mode op te roepen.
2. Selecteer ÒGUITAR SELECTÓ met [PARAMETER].
17
1. Spelen op de GR-33
)
fig.1-08
3. Selecteer Gtr1ÐGtr4 met de [VALUE]-schijf.
De instelling die u selecteert, wordt ingeladen.
* De fabrieksinstelling is ÒGtr1.Ó
Als u een nieuwe input-sensitivity setup wil aanmaken, selecteer dan ÒPICKUP SENSÓ met [PARAMETER] en pas de sensitivity-instellingen aan voor de zes snaren van de momenteel gebruikte gitaar.
4. Stel de gevoeligheid voor elke snaar in en druk op
[PLAY] om terug te keren naar de Play mode.
Maak vier verschillende input-sensitivity setups aan voor Gtr1ÐGtr4 (de verschillende gitaren die u gebruikt).
* De huidige sensitivity setup is degene die u het laatst
geselecteerd hebt.
Afstemmen op de toonhoogte van een ander instrument
De master tuning (basistoonhoogte) die in de fabriek werd ingesteld voor de klanken en de interne tuner van de GR-33, is A = 440.0 Hz.
Als u de stemming van de GR-33 moet aanpassen aan de stemming van een ander instrumentÑof als u om een andere reden de master tuning wil veranderenÑ, voer dan de volgende stappen uit.
De gitaar stemmen (Tuner­functie)
Gebruik de ingebouwde tuner van de GR-33 om uw gitaar nauwkeurig te stemmen. Deze tuner werkt op exact dezelfde manier als andere stemapparaten.
De gitaar stemmen
1. Houd [S1] op de GK-2A ingedrukt en druk de eerste
pedaalÑ[1] (TUNER) Ñ in, of druk op [TUNER].
De Tuner-functie wordt opgeroepen en het volgende verschijnt in de display.
fig.1-09
Snaarnummer (1 tot 6)
2. Sla de 6e snaar van de gitaar aan.
Het snaarnummer verandert automatisch in Ò6.Ó
De noot waarop snaar 6 momenteel gestemd isÑnoten worden per halve toon gestemdÑ, verschijnt op de tweede positie in de display. (ÒD#Ó in de onderstaande figuur.)
fig.1-10
De Master Tune-instelling wijzigen
1. Druk op [SYSTEM] om de System mode op te roepen.
2. Selecteer ÒMASTER TUNEÓ met [PARAMETER].
fig.1-13
3. Kies de gewenste toonhoogte met de [VALUE]-schijf. U
kan de toonhoogte vrij instellen tussen 427.4 en 452.6 Hz.
4. Druk op [PLAY] om terug te keren naar de Play mode.
* De toonhoogte van het synthesizergeluid verandert niet
wanneer u de Master Tune-instelling van de GR-33 verandertÑhet synth-geluid blijft de stemming van de gitaar volgen. Daarom moet u, nadat u de master tuning hebt veranderd, door middel van de Tuner-functie uw gitaar herstemmen volgens de nieuwe basistoonhoogte. Daarna zullen de synth-geluiden meespelen in de nieuwe stemming.
Nootnaam (“D#” – Het symbool rechts in de display betekent "kruis"
3. Sla snaar 6 aan en draai aan haar stemsleutel tot de
naam van de noot waarop u de snaar wil stemmen, in de display verschijnt.
fig.1-11
4. Stem de snaar fijn af tot het middelste blokje in de
display oplicht en blijft branden.
Wanneer de middelste indicator oplicht, is snaar 6 exact op ÒEÓ gestemd.
18
1. Spelen op de GR-33
fig.1-12
te hoog
juist gestemd
te laag
5. Stem de andere snaren, 5 t.e.m. 1, op respectievelijk A,
D, G, B en E.
6. Wanneer u klaar bent met stemmen, druk dan op een
willekeurige pedaal, op [S1] of [S2] van de GK-2A, of op [PLAY], om terug te keren naar de Play mode.
Het output-toestel selecteren (OUTPUT SELECT)
Opdat de GR-33 de correcte output levels zou uitsturen, moet u het type van toestel selecteren waarop de outputs aangesloten zijn (MIX OUT).
fig.1-14
De guitar amp simulator uitschakelen (G.AMP SIM)
De GR-33 heeft een ingebouwde guitar amp simulator (G.AMP SIM). Als OUTPUT SELECT ingesteld staat op ÒLINEÓ, dan wordt de guitar amp simulator enkel op het gitaargeluid zelf toegepast. Hiermee kan u de indruk wekken dat het oorspronkelijke gitaargeluid uit een gitaarversterker komt, ook al wordt het signaal rechtstreeks naar een ander apparaat gestuurd.
Als u de interne guitar amp simulator van de GR-33 niet gebruiktÑbv. als u een extern amp simulator effectapparaat gebruiktÑ, stel dan de GR-33 als volgt in.
Hoofdst.
1
1. Druk op [OUTPUT SELECT] en kies de gepaste
instelling.
De momenteel geselecteerde instelling licht op.
• GUITAR AMP:
Kies deze instelling als u een gitaarversterker gebruikt.
• LINE:
Kies deze instelling als u een keyboardversterker, een algemene instrumentversterker, een mixer, een MTR of een hoofdtelefoon gebruikt.
De klankgenerator van de GR-33 is een PCM-synthesizer die een brede waaier aan timbres (klankkleuren) kan repro­duceren. Om de rijke synthesizergeluiden optimaal weer te geven, gebruikt u best een keyboardversterker, een algemene instrumentversterker, een PA-systeem, of dergelijke apparatuur in plaats van een gitaarversterker.
* Wijzigingen aan de OUTPUT SELECT-instelling hebben
geen invloed op de instellingen die in de patches zijn opgeslagen.
De Amp Simulator uitschakelen
1. Druk op [SYSTEM] om de System mode op te roepen.
2. Selecteer ÒG.AMP SIMÓ met [PARAMETER].
fig.1-15
3. Selecteer ÒOffÓ met de [VALUE]-schijf.
• Off:
De amp simulator wordt niet gebruikt.
• On:
De amp simulator wordt gebruikt wanneer OUTPUT SELECT ingesteld staat op ÒLINE.Ó
4. Druk op [PLAY] om terug te keren naar de Play mode.
* Als u de amp simulatoropnieuw wil gebruiken, kies dan ÒOnÓ
in stap 3.
19
1. Spelen op de GR-33
De interne synth-klanken spelen met de gitaar
Nadat u de aansluitingen op de versterker hebt gecontroleerd, de sensitivity setup hebt voltooid en uw gitaar hebt gestemd, kan u beginnen te spelen.
De klanken van de GR-33 spelen met uw
gitaar
1. Zorg dat in de display de Play mode aangegeven staat
(p. 15).
2. Zet de selectorschakelaar van de GK-2A op ÒSYNTH.Ó
3. Draai SYNTH VOL op de GK-2A in tegenwijzerzin om
een geschikt volume in te stellen.
4. Zet de VOLUME-knop van de GR-33in haar centrale
positie.
5. Wanneer u pedaal 3 indrukt,verandert het nummer in
de display in ÒA13Ó en wordt de overeenkomstige patch (klank) geselecteerd.
Nu bent u klaar om te spelen. Speel op uw gitaar en verhoog geleidelijk aan het volume op uw versterker, en u hoort de geselecteerde patchÑpatch A13Ñuit de interne klank­generator van de GR-33.
Het normale gitaargeluid horen...
Zet de selector van de GK-2A op ÒMIX.Ó Als u dan overschakelt naar ÒGUITARÓ, wordt de klankgenerator van de synthesizer uitgeschakeld en blijft enkel het gitaargeluid over.
Het volume van de synth-klankgenerator wijzigen...
Regel het volume met de SYNTH VOL-knop van de GK­2A oof met de VOLUME-knop van de GR-33.
Met de VOLUME-knop van de GR-33 wijzigt u de globale volume-output van de MIX OUT jacks. Dus, als het gitaargeluid deel uitmaakt van het MIX OUT-signaal, dan verandert het volume van zowel het gitaar- als het synthesizergeluid. (Het gitaargeluid dat via de GUITAR OUT jack wordt uitgestuurd, blijft ongewijzigd. Het gitaar­volume blijft eveneens ongewijzigd wanneer u de SYNTH VOL-knop van de GK-2A gebruikt.)
U speelt op de gitaar, maar u hoort niets. Wat nu?
Controleer eerst en vooral het volgende:
¥ Controleer of het volume van de versterker en andere
apparatuur juist staat en ga na of alle apparatuur correct is aangesloten (p. 14).
¥ Controleer of het volume van de GR-33 en de GK-2A ver
genoeg open staat. Kijk ook na of de guitar/synth­schakelaar niet op GUITAR staat.
De klank van een bepaalde Patch wordt op geen
enkele snaar weergegeven (of wordt op een specifieke snaar niet weergegeven)
¥ Druk de expressiepedaal (p. 11) zo ver naar beneden als
hij gaat.
¥ Als u een mono-verbinding gebruikt naar de versterker,
zorg dan dat uw kabel aangesloten is op de R (MONO) jack van de MIX OUT jacks van de GR-33.
¥ Controleer of de synth-geluiden niet uitgeschakeld zijn
voor bepaalde snaren, in de TONE ÒLAYERÓ-parameter in Patch Edit mode (p. 51).
Als de volumes van de snaren onderling sterk verschillen, controleer dan opnieuw de input sensitivity-instellingen (PICKUP SENS) (p. 17).
20
2. Klanken (Patches) kiezen en spelen
Wat is een Patch?
ÒPatchÓ is de term voor de tones van de GR-33 die u ten allen tijde kan oproepen met een foot switch of een ander apparaat. Er zitten 256 patches opgeslagen in de GR-33. Bijvoorbeeld, de ÒA11Ó die in de display verschijnt wanneer u het toestel aanzet, wijst erop dat het patchnummer A11 opgeroepen is en dat het toestel klaar is voor gebruik.
De basiseenheid van de klanken van dit toestel is de Òtone.Ó Tones bestaan uit geluidsgolfvormen, zoals ÒGR Piano,Ó ÒPipe OrganÓ en ÒNylon Gtr mpÓ. In totaal zitten er 384 zulke tones in het toestel. (Hoe kiest u de tones? p. 49; lijst van de tones p. 103)
In een patch worden maximaal twee tones gecombineerd, waarna u nog verschillende instellingen kunt maken, zoals brightness, attack, verschil tussen synthesizer- en gitaar­toonhoogte, e.d. De gebruiker kan deze parameters volledig vrij instellen en wijzigen zodanig dat de patch het best klinkt in de song die hij wil spelen.
Meer nog, 128 patches (in de eerste helft van de patch bank) kunnen gewijzigd en weggeschreven worden. (Meer details over de patches vindt u op p. 35.)
De patchnummers bestaan uit drie karakters: Òeen letter van het alfabet AÐH (groep)Ó gevolgd door Òeen cijfer 1Ð8 (bank)Ó en Òeen cijfer 1Ð4 (nummer op de pedaal).Ó
(Voorbeelden: A83, d24, F61, enz.)
fig.2-01
Cijfer van 1 tot 4 (Pedaalnummers) Cijfer van 1 tot 8 (Banken) Letters A, b, C, d, E, F, G, H (Groepen)
Dit systeem kan vervangen worden door een systeem met de cijfers 001 tot 256 (p. 24).
Herschrijfbare patches (User Patches)
Patches in de groepen A t.e.m. d
(A11 tot A84, b11 tot b84, C11 tot C84 en d11 tot d84)
Hier kan u patches aanmaken voor een specifieke song, of voor andere doeleinden, en ze dan opslaan in het geheugen.
(Bij aankoop van de GR-33 zijn de patches in deze groepen dezelfde als de volgende preset patches. Als u de patches van de GR-33 wil terugbrengen naar hun oorspronkelijke toestand, voer dan een Factory Reset uit (p. 16.)
Hoofdst.
2
Een patch kiezen
Patches kiezen met de gitaar (GK-2A)
Soms (bv. wanneer u alle patches na elkaar wil beluisteren) wil u de patches gewoon op de gitaar kiezen (GK-2A). Volg in zulke gevallen de onderstaande stappen. (U hoeft op de basismodule geen pegaal of knop aan te raken.)
Een patch kiezen met de gitaar
1. Druk op [SYSTEM] om de System mode op te roepen.
2. Selecteer ÒS1/S2 FUNCTIONÓ met [PARAMETER].
fig.2-02
3. Kies ÒPatch SelectÓ met de [VALUE]-schijf.
¥ Patch Select:
U kan continu van patch veranderen met [S1] en [S2] op de GK-2A.
¥ Normal:
Normale status. U kan niet van patch veranderen op de GK-2A.
4. Druk op [PLAY] om terug te keren naar Play mode.
21
2. Klanken (Patches) kiezen en spelen
5. Als u ŽŽn keer op [UP/S2] van de GK-2A drukt, gaat u
naar de volgende (hogere) patch; als u de toets inge­drukt houdt, doorloopt u de reeks patches snel. Als u dan ook nog de andere toets (hier de [DOWN/S1]-toets) indrukt, gaat het nog sneller. Als u net het omgekeerde doet met de toetsen [S1] en [S2], kan u de vorige (lagere) patches oproepen.
fig.2-03
S1
(Lager patchnummer)
S2
(Hoger patchnummer)
Kies de patches met de toetsen van de GK-2A, speel op uw gitaar en beluister achtereenvolgens de patches.
Patches kiezen op de basis­module
Patches kiezen met de pedalen
U kan enkel patches kiezen met de pedalen wanneer ÒS1/S2 FUNCTIONÓ op ÒNormalÓ staat.
Instelling van ÒS1/S2 FUNCTIONÓ, zie p. 21.
Met de pedalen patches oproepen van dezelfde
groep of bank
Wanneer u live speelt of in de studio, kan u met de pedalen op de basismodule onmiddellijk ŽŽn van de vier patches van eenzelfde groep of bank kiezen.
1. Zorg dat het toestel in Play mode staat.
Als het niet in Play mode staat, druk dan op [PLAY].
2. Met een druk op de pedalen 1 - 4 kan u direct ŽŽn van
de vier patches kiezen van de geselecteerde bank in een bepaalde groep. Het rechtse cijfer in de display verandert in het nummer van de ingedrukte pedaal.
fig.2-05
<Met de pedaal>
Met de GR-33 in de zonet beschreven toestand, kan u verschillende pedaaleffecten oproepen (verklaring volgt). Bv. hold, pitch glide, e.d. kunt u activeren door op een van de vier pedalen van de GR-33 te trappen. (Voor details, zie p. 28.) Om deze status aan te duiden, wanneer ÒS1/S2 FUNCTIONÓ geselecteerd is in ÒPatch Select,Ó verschijnt ÒPdLÓ(ongeveer om de vier seconden) in de kleine display, waar de patchnummers verschijnen.
fig.2-04
Als het toestel zich in deze status bevindt, kan u een externe bank shift-pedaal gebruiken om van patch te veranderen, zowel omhoog als omlaag, net zoals met de [S1]- en [S2]-toetsen op de GK-2A.
Met de pedalen een patch van een andere groep of
bank oproepen
U kan patches kiezen met de Pedal-functie, in combinatie met de [S1]-toets van de GK-2A.
1. Zorg dat het toestel in Play mode staat.
Als het niet in Play mode staat, druk dan op [PLAY].
2. Houd [S1] op de GK-2A ingedrukt, en druk op
[GROUP ] (pedaal 2).
Pedaal 2 roept enkel de volgende groep op, zolang [S1] ingedrukt is; door op de pedaal te drukken, gaat u naar de volgende groep.
* Als u enkel van bank wil veranderen, maar niet van groep, sla
stap 2 dan over en ga door met stap 3.
22
2. Klanken (Patches) kiezen en spelen
fig.2-06
S1 ingedrukt houden
3. Houd [S1] op de GK-2A ingedrukt en druk op [BANK
] (pedaal 4) of [BANK ] (pedaal 3).
Zolang de [S1]-toets ingedrukt is, fungeert pedaal 4 als [BANK ] (BANK UP) en pedaal 3 als [BANK ] (BANK DOWN). De display begint te knipperen en wanneer u pedaal 3 of 4 indrukt, verandert het cijfer dat de bank aangeeft (het middelste cijfer in de display).
fig.2-07
Patches kiezen met de [VALUE]-schijf
Als u patches wil kiezen met de schijf, dan moet u eerst de volgende instellingen maken.
1. Druk op [SYSTEM] om de System mode op te roepen.
2. Selecteer ÒDIAL FUNCTIONÓ met [PARAMETER].
fig.2-09
3. Selecteer ÒPATCH&VALUEÓ met de [VALUE]-schijf.
¥ PATCH&VALUE:
U kan met de schijf (dial) zowel het patchnummer kiezen als waarden wijzigen bij het editen.
¥ VALUE Only:
U kan met de dial enkel waarden wijzigen bij het editen.
4. Als u deze instelling gemaakt hebt, druk dan op
[PLAY] om terug te keren naar de Play mode.
In Play mode kan u elk van de 256 patches (A11ÐH84) kiezen door aan de [VALUE]-schijf te draaien.
U kan ook door middel van [BANK/PARAMETER] de banken vooruit/achteruit doorlopen.
Hoofdst.
2
S1 ingedrukt houden
4. Kies de gewenste groep/bank, laat [S1] los en druk op
een pedaal.
Wanneer u een pedaal indrukt, wordt de patch opgeroepen en verandert het geluid.
fig.2-08
Patches kiezen met de basismodule plus een externe foot switch
Als u een foot switch aansluit op de BANK SHIFT jack op het achterpaneel, dan kan u van bank veranderen zonder [S1] op de GK-2A in te drukken.
Deze functie kan u dus volledig met de voet bedienen: met ŽŽn DP-5 (apart verkocht) kan u de patchbanken in opklimmende volgorde doorlopen, of met twee Boss FS-5U foot switches en een vertakte kabel (apart verkocht) kan u de patchbanken in beide richtingen doorlopen.
fig.2-10
PCS-31
Rood
BANK
DOWN
Wit
BANK
UP
23
2. Klanken (Patches) kiezen en spelen
* Soms, wanneer u met de foot switch een bank kiest, zal u
misschien zien dat de bank verandert, maar het patch nummer niet (lichtje knippert); dit wijst echter niet op een defect. U kan ook de polariteitsschakelaar van de FS-5U verzetten, zoals in de onderstaande figuur.
fig.2-11
Polariteitsschakelaar
* Als ÒS1/S2 FUNCTIONÓ op ÒPatch SelectÓ staat, dan dient
de zonet beschreven foot switch om patches te kiezen (p. 21).
Patches kiezen met een externe MIDI foot controller
Stel, u gebruikt de vier pedalen van de basismodule voor een speciale functie (p. 26), bv. voor effecten zoals hold en wah, maar u wil wel patches kunnen kiezen met de voet.
In zulke gevallen moet u een externe MIDI foot controller aansluiten (bv. FC-200, Boss FC-50, enz.).
Maak de instellingen volgens de onderstaande procedure.
1. Sluit de apparatuur aan zoals in onderstaande figuur.
fig.2-12
MIDI IN
MIDI OUT
MIDI Foot Controller
2. Druk op [SYSTEM] om de System mode op te roepen.
De patchnummer-display stemt overeen met de display op de MIDI foot controller, maar deze laatste werkt met nummers van 001 tot 256 i.p.v. met de alfanumerieke symbolen in de patchnummers van de GR-33.
4. Selecteer ÒDecimalÓ met de [VALUE]-schijf.
¥ Decimal:
Patchnummers worden getoond als een decimaal getal van 001 tot 256.
¥ Grp/Bnk/Num:
Patchnummers worden getoond als groep/bank/ nummer van A11ÐH84.
5. Selecteer ÒS1/S2 FUNCTIONÓ met [PARAMETER].
6. Selecteer ÒPatch SelectÓ met de [VALUE]-schijf.
Voor details, zie Patches kiezen met de gitaar (GK-2A) (p.
21)
7. Druk op [PLAY] om terug te keren naar de Play mode.
Het patchnummer dat verschijnt, zal Ò001Ó zijn i.p.v. ÒA11.Ó
8. Stel het MIDI-zendkanaal van de MIDI foot controller
gelijk met het kanaal van de GR-33 (p. 86; de fabrieks­instelling is kanaal Mono 11).
9. Gebruik de MIDI foot controller om extern van patch te
veranderen. Bedien de controller volgens de instructies in de handleiding.
* Het patchnummer in Ònumeral-only formatÓ dat in stap 4
werd ingesteld, blijft in het geheugen zitten, ook nadat het toestel uitgeschakeld is. Zet indien nodig de patchnummer­display terug op het Group/bank/number format.
Meestal kan u user patches (001 tot 128, of A11 tot D84) kiezen wanneer u onmiddellijk na het opstarten MIDI program change data verzendt vanuit de MIDI foot controller.
* MIDI program change-nummers die de GR-33 ontvangt,
hebben een vaste ŽŽn -op-ŽŽn overeenstemming met de patches (001 tot 128, of A11 tot D84) die ze voorstellen; Dit kan niet gewijzigd worden. (Anderzijds, als u met de GR-33 patches kiest, dan bent u vrij om de MIDI program change-nummers die de data naar externe apparatuur zenden, te wijzigen en op
te slaan.
p. 88)
3. Selecteer ÒDISPLAY TYPEÓ met [PARAMETER].
fig.2-13
24
2. Klanken (Patches) kiezen en spelen
De volgorde van de patches wijzigen
Als u tijdens het spelen (in de studio of op het podium) van patch moet veranderen, dan is het erg handig als de benodigde patches tot dezelfde groep/bank behoren (bv. A11 tot A14), want dan kan u gewoon de pedalen op de basismodule gebruiken.
Om de volgorde van de patches te wijzigen, voert u de patch write-handeling (p. 36) uit. Daarmee bepaalt u het patch­nummer (adres) waar de patchdata van de huidige selectie (of wijziging) worden weggeschreven.
Voorbeeld: de inhoud van A21 en B62 verwisselen
Om te voorkomen dat de inhoud van patch A21 verloren gaat, moet u eerst een ongebruikte patchnummer leegmaken, waar u de patchdata van A21 tijdelijk kan bewaren. (Aangezien de groepen A t.e.m. d van de user patches dezelfde zijn als de groepen E t.e.m. H van de preset patches, mag u ze gerust wissen.)
Daarna schrijft u B62 A21 en de inhoud van de tijdelijke bewaarplaats B62. Zo is de inhoud van A21 en B62 verwisseld.
1. Kies de patch ÒA21Ó.
2. Druk op [WRITE].
U gaat over naar Write mode en er verschijnt een scherm zoals het onderstaande.
fig.2-14
3. Kies met de [VALUE]-schijf de patch naar waar u wil
wegschrijven.
fig.2-15
In dit voorbeeld kiezen we ÒC11Ó als de bestemmings­patch.
4. Druk op [WRITE] nadat u de bestemmingspatch hebt
gekozen.
De onderstaande display verschijnt en vraagt om de handeling te bevestigen.
fig.2-16
Hoofdst.
2
5. Als u er zeker van bent dat u deze handeling wil
uitvoeren, druk dan nogmaals op [WRITE].
fig.2-17
ÒNow Writing...Ó verschijnt in de display en het toestel keert automatisch terug naar de Play mode, waarmee de write-procedure voltooid is.
6. Herhaal de stappen 1 tot 5, om B62 A21 te kopi‘ren, net zoals u gedaan hebt met A21 tijdelijke bewaarplaats (C11).
7. Kopieer tenslotte de inhoud van de tijdelijke bewaarplaats (C11) B62.
* Aangezien de patchgroepen E t.e.m. H read-only zijn, kan u de
volgorden van hun patches niet wijzigen of kan u hun patchnummers ook niet als tijdelijke bewaarplaats gebruiken. (U kan ze echter wel ter referentie kopi‘ren of ze als basis gebruiken om een nieuwe patch aan te maken.)
25
3. Functies en effecten aansturen met de pedalen van de basismodule
“Pedal Effect Mode”: Wat is het en hoe roep ik het op?
Hetzelfde effect oproepen in Play Mode
Pedal Effect Mode
Door middel van de vier pedalen op de GR-33 kunt u de Arpeggiator- en de Harmonist-functie aan en uit zetten en effecten zoals synth sound hold en wah pedal oproepen. Deze mode noemen we ÒPedal Effect modeÓ en hij wordt, net als de Play mode, vaak gebruikt tijdens het spelen.
Pedal Effect Mode oproepen
1. Druk op [SYSTEM] om de System mode op te roepen
en stel ÒS1/S2 FUNCTIONÓ in op ÒNormal.Ó
Meer details en instructies i.v.m. deze procedure vindt u in Patches kiezen met de gitaar (GK-2A) (p. 21).
Als u ÒS1/S2 FUNCTIONÓ in System mode hebt ingesteld op ÒPatch SelectÓ, zodat u patches kan kiezen met de toetsen van de GK-2A, dan kan u pedaaleffecten gebruiken in Play mode. De vier pedalen werken op net dezelfde manier als in Pedal Effect mode, in plaats van patches op te roepen, wat ze normaal zouden doen in Play mode. (ÒPdLÓ verschijnt ongeveer om de 4 sec. in de kleine display, als teken dat de pedaaleffecten beschikbaar zijn.)
Meer details en instructies over dit type van setup vindt u in Patches kiezen met de gitaar (GK-2A) (p. 21).
* Met uitzondering van de arpeggio latch hold (p. 76), kunt u
een onverwacht resultaat verkrijgen als u meer dan ŽŽn pedaal tegelijk indrukt. Ga dus voorzichtig te werk.
2. Druk op [PLAY] om terug te keren naar de Play mode.
3. Druk ŽŽn maal op [S2] van de GK-2A.
Als u naar Pedal Effect mode gaat, begint in de kleine display van de GR-33 ÒPdLÓ (Pedal) te knipperen.
fig.3-01
Druk op [S1] of [S2] van de GK-2A om terug te keren naar de Play mode.
Dezelfde pedaal kan verschillende effecthoeveelheden produceren, naargelang de patch. De hoeveelheid effect kan aangepast worden aan een songÑof om een andere regen gewijzigd wordenÑen kan opgeslagen worden als onderdeel van de patch.
Meer informatie over de functie van de pedaaleffecten en over het wijzigen van de hoeveelheid effect, zie hoofdstuk 5 (p. 35Ð52).
26
3. Functies en effecten aansturen met de pedalen van de basismodule
Arpeggiator en Harmonist in-/uitschakelen
In-/uitschakelen met de pedalen
1. Activeer de Pedal Effect mode (p. 26). (Of stel in System
MULTI-FX
Dit zijn effecten voor het synthesizergeluid.
Voor details, zie p. 53.
Arpeggiator
Dit is een functie die automatisch arpeggioÕs cre‘ert Ñ akkoorden waarvan de noten na elkaar worden gespeeld, in plaats van tegelijk Ñ wanneer u een akkoord speelt.
Voor details, zie p. 76.
mode ÒS1/S2 ACTIONÓ in op ÒPatch SelectÓ en keer terug naar de Play mode.)
2. Druk op pedaal 4 (CTRL).
De betreffende functieÑMULTI-FX BYPASS, Arpeggiator of HarmonistÑwordt in- of uitgeschakeld. Deze selectie kan u maken door in Patch Edit mode de parameter ÒCOMMONÓop ÒCTRL PEDALÓ in te stellen (p. 46).
<Een woordje uitleg over de display> MULTI FX BYPASS On/Off
ÒbYPÓ of ÒoFFÓ verschijnt ongeveer 1 sec. in de kleine display.
Hoofdst.
3
Harmonist
Dit effect cre‘ert een harmonie in een bepaalde toonaard met gitaar- en synthesizergeluiden, of met twee synthesizergeluiden.
Voor details, zie p. 80.
De GR-33 beschikt over de functies Multi-Effects, Arpeggiator en Harmonist, welke u met de pedalen kunt in­en uitschakelen.
* De MULTI-FX Bypass, Arpeggiator en Harmonist kunnen
voor elke patch individueel in- en uitgeschakeld worden. Voor meer informatie over deze instellingen, zie p. 46.
* Wanneer MULTI-FX BYPASS in-/uitgeschakeld wordt, zou
een geruis kunnen horen, maar dit wijst niet op een defect.
Arpeggiator On/Off
ÒArpÓ of ÒoFFÓ verschijnt ongeveer 1 sec. in de kleine display.
De display reageert als volgt wanneer de Arpeggiator wordt aangezet.
fig.3-10
Harmonist On/Off
ÒHArÓ of ÒoFFÓ verschijnt ongeveer 1 sec. in de kleine display.
De display reageert als volgt wanneer de Harmonist wordt aangezet.
fig.3-02
Toonaard
U kan ofwel de Arpeggiator of de HarmonistÑmaar niet allebeiÑselecteren voor een patch. Zelfs wanneer ze uitgeschakeld zijn, is ofwel de Arpeggiator of de Harmo­nist nog steeds geselecteerd. Wanneer de Arpeggiator (of Harmonist) wordt aangezet, dan verschijnt ÒARPÓ of ÒHARÓ in de display van de Play mode, om aan te geven welk van beide er geselecteerd is. Als de harmonist geselecteerd is, verschijnt ook de huidige toonaard.
* Als u in een bepaalde patch wil overschakelen van Arpeggiator
naar Harmonist (of omgekeerd), druk dan op [EFFECTS] om de ÒHAR/ARP SELECTÓ-instelling te wijzigen.
Meer informatie en instructies i.v.m. deze procedure vindt u op p. 78 en 82.
27
3. Functies en effecten aansturen met de pedalen van de basismodule
Een effect kiezen met de pedalen
In Pedal Effect mode (p. 26) kan u verschillende effecten oproepen door de pedalen 1 tot 4 als volgt te bedienen.
Een Pedal Wah-effect (Wah) oproepen
U kan verscheidene van de meest gebruikte wah-effecten oproepen door op pedaal 1 (WAH) te drukken. Door de pedaal herhaaldelijk in te drukken en te lossen, krijgt u een gelijkaardig effect als van een wah-wah-pedaal van een gitaar. Dit effect kan u nu toepassen op synthesizergeluiden.
U kan kiezen uit een aantal voorgeprogrammeerde variaties die verschillende combinaties gebruiken van modulatie­snelheid, modulatiegraad, panning, hoe verschillend het geluid wordt, enz. Deze instellingen kunt u opslaan in de patch.
Bovendien, als u voor ÒWAH TYPEÓ ÒModulationÓ kiest, dan hoort u een diepe vibrato (golvende of schommelende toonhoogte) in plaats van een wah-effect wanneer u de pedaal indrukt. Zo wordt de mechanisch klinkende vibrato van synthesizers opgewekt Ñ als u wil, kan u met uw speeltechniek op de gitaar een meer natuurlijk klinkende vibrato cre‘ren.
Meer informatie en instructies i.v.m. deze procedure vindt u in Wah-types kiezen (WAH TYPE) (p. 43).
* Wanneer u pedaal 1 (WAH) voor het eerst indrukt, zal u
misschien merken dat het geluid anders is dan wanneer u de patch aanvankelijk selecteerde. Het geluid zou gedempt kunnen zijn of zou vreemd kunnen klinken. Keer terug naar de oorspronkelijke patch, schakel over naar een andere patch en keer dan weer terug naar de oorspronkelijke patch. Als er een bank shift-pedaal aangesloten is, dan kan u terugkeren naar de oorspronkelijke patch door op de bank down-pedaal te drukken terwijl u nog in de Pedal Effect mode zit.
De toonhoogte dynamisch wijzigen (Pitch Glide)
Druk op pedaal 2 (P-GLIDE) voor een pitch glide-effect. Dit effect cre‘ert continue wijzigingen in de toonhoogte over variabele tijdsintervallen, lang of kort. Bij akkoordenÑwant u ka bij een ÔglideÕ de harmonische intervallen binnen het akkoord behoudenÑverschilt dit van de vibrato-arm/ vibrato bar/whammy bar van een gitaar, zodat u een uniek effect krijgt.
Wat betreft de tijdsduur en de glide-intervallen, hebt u de keuze uit zeven voorgeprogrammeerde Ôpitch rise and fallÕ­patronen, welke u kan opslaan in patches.
Meer informatie en instructies i.v.m. deze procedure vindt u in Het Pitch Glide-type kiezen (GLIDE TYPE) (p. 44).
* Afhankelijk van de geselecteerde tone, de tone-instellingen en
de omstandigheden kan de breedte van het effect beperkt zijn.
Een Synth Tone aanhouden wanneer de snaar niet meer trilt (Hold)
Druk op pedaal 3 (HOLD) om de Hold-functie te activeren. Wanneer u dit effect gebruikt, blijft het synthesizergeluid doorklinken, ook nadat de snaar van de gitaar niet meer trilt.
U kan kiezen uit een aantal variaties Ñ het synthesizer­akkoord aanhouden terwijl de gitaar een melodie speelt, ŽŽn van twee gelayerde tones aanhouden, enkel de 5e en 6e snaar aanhouden, enz. Ñ en u kan ze opslaan in patches.
Meer informatie en instructies i.v.m. deze procedure vindt u in Het Hold-type kiezen (HOLD TYPE) (p. 45).
* Als de arpeggiator aan staat, zal de Hold-functie anders
reageren en zullen er andere variaties beschikbaar zijn dan wanneer de arpeggiator uit staat.
Meer informatie en instructies i.v.m. deze procedure vindt u in Efficiënt gebruik van de Hold-functie tijdens
arpeggio’s (p. 76).
<Een woordje uitleg over de display> Wanneer u pedaal 1 (WAH) indrukt
ÒUAHÓ of ÒModÓ verschijnt in de kleine display.
Wanneer u pedaal 2 (P-GLIDE) indrukt
ÒP.GLÓ verschijnt in de kleine display.
Wanneer u pedaal 3 (HOLD) indrukt
ÒHLdÓ verschijnt in de kleine display.
28
3. Functies en effecten aansturen met de pedalen van de basismodule
De Tuner-functie oproepen met een pedaal
1. Houd [S1] op de GK-2A ingedrukten druk op pedaal 1
(TUNER).
* Voer deze handeling uit met ÒS1/S2 FUNCTIONÓ ingesteld
op ÒNormal.Ó
De Tuner-functie wordt opgeroepen en het volgende verschijnt in de display.
fig.3-03
Snaarnummers 1 tot 6
2. Stem uw gitaar.
Meer informatie en instructies i.v.m. deze procedure vindt u in De gitaar stemmen (Tuner-functie) (p. 18).
Hoofdst.
3
3. Wanneer u klaar bent met stemmen, druk dan op een
willekeurige pedaal of op [S1] of [S2] van de GK-2A.
U keert terug naar Play mode.
29
4. Vijf basismodi
Met de vijf belangrijkste modi van de GR-33 kunt u:
¥ Tones kiezen en spelen “Play mode”
¥ Effecten zoals wah of hold oproepen met de pedalen op
de basismodule “Pedal Effect mode”
¥ Patches aanmaken en wijzigen, en ze opslaan in het
geheugen “Patch Edit mode”
Play Mode
In Play mode werken de toetsen en de dials als volgt:
[BANK/PARAMETER]-toetsen
Hiermee bladert u voor- en achterwaarts door de patch­banken.
[PLAY]-toets
Heeft geen functie in deze mode.
[SYSTEM]-toets
Schakelt over naar System mode (instellingen voor de GR-33 zelf).
[TUNER]-toets
Schakelt over naar Tuner mode (p. 18).
[WRITE]-toets
Hiermee schrijft u de inhoud van de patch weg (p. 36).
[COMMON]-toets
Schakelt over naar Patch Edit mode, COMMON (globale patch-instellingen).
[TONE]-toets
Schakelt over naar Patch Edit mode, TONE (patch­instellingen i.v.m. de klanken).
[EFFECTS]-toets
Schakelt over naar de Patch Edit mode, EFFECTS (patch­instellingen i.v.m. de effecten).
[STRING SELECT]-toets
Heeft geen functie in deze mode.
[OUTPUT SELECT]-toets
Wijzigt de keuze van het output-toestel (p. 19).
¥ Instellingen maken voor de volledige GR-33 “System
mode”
¥ De stemming regelen “Tuner mode”
Hoe de toetsen, dials en knopppen werken, hangt ervan af in welke mode u zit.
GK-2A [S1]
Terwijl u deze toets ingedrukt houdt, kan u de functie van de pedalen wijzigen (p. 22, 29). (TUNER, GROUP , BANK , BANK )
GK-2A [S2]
Schakelt over naar Pedal Effect mode (p. 26).
External Bank Shift Pedal
Hiermee verandert u van patch bank. (Dezelfde functie als BANK en BANK ).
Als “S1/S2 FUNCTION” ingesteld staat op “Patch Select”
Als ÒS1/S2 FUNCTIONÓ ingesteld staat op ÒPatch SelectÓ, dan kan u met de toetsen [S1] en [S2] van de GK-2A de patches doorlopen. De functie van de volgende toetsen zal anders zijn dan in de normale Play mode.
* Toetsen en dials die hier niet vermeld worden, hebben
dezelfde functie als in de normale Play mode.
Pedalen 1–4
Dezelfde functie als in de Pedal Effect mode (p. 31).
GK-2A [S1]
Voorwaarts bladeren door de patches.
GK-2A [S2]
Achterwaarts bladeren door de patches.
External Bank Shift Pedal
Voor- en achterwaarts bladeren door de patches.
[PATCH/VALUE]-schijf
Hiermee bladert u door de patches (p. 23).
* Als de ÒDIAL FUNCTIONÓ ingesteld staat op ÒVALUE
OnlyÓ, dan wordt dit genegeerd.
Pedalen 1–4
Hiermee kiest u de patches (p. 22).
Expressiepedaal
Hiermee wijzigt u de waarde van de geselecteerde parameter (p. 47).
30
Als u iets wil controleren door de patches in volgorde te beluisterenÑ of als u wil afwisselen tussen een pedaal­effect (zoals hold) en een patchÑ, dan is dit een handige manier, waarbij u niet van mode hoeft te veranderen. Als PATCH INC/DEC BY S1/S2 geselecteerd is, dan verschijnen de patchnummers in de display, en verschijnt ÒPdLÓ ongeveer om de vier seconden.
Pedal Effect Mode
4. Vijf basismodi
In Pedal Effect mode werken de toetsen en de dials als volgt.
Bovendien kan u de aard van de beschikbare effecten wijzigen door op de pedalen1 tot 4 te drukken in de patches. U kan ook de effectinstellingen in de User Patches A11 tot d84 wijzigen en opnieuw opslaan.
[BANK/PARAMETER]-toets
Voor- en achterwaarts door de banken bladeren.
[PLAY]-toets
Terugkeren naar Play mode.
[SYSTEM]-toets
Overschakelen naar System mode (instellingen voor de GR-33 zelf).
[TUNER]-toets
Overschakelen naar Tuner mode (p. 18).
[WRITE]-toets
De inhoud van een patch wegschrijven (p. 36).
[COMMON]-toets
Overschakelen naar Patch Edit mode, COMMON (globale patch-instellingen).
[TONE]-toets
Overschakelen naar Patch Edit mode, TONE (patch­instellingen i.v.m. de klanken).
[EFFECTS]-toets
Overschakelen naar Patch Edit mode, EFFECTS (patch­instellingen i.v.m. de effecten).
[STRING SELECT]-toets
Heeft geen functie in deze mode.
Pedaal 1
WAH Voegt effecten toe, zoals dat van een wah-pedaal of een mechanisch klinkende vibrato.
Pedaal 2
P-GLIDE Voegt een pitch glide toe, een brede en vloeiende verandering van de toonhoogte.
Pedaal 3
HOLD Laat synthesizergeluiden doorklinken, ook nadat de snaar van de gitaar niet meer trilt.
Pedaal 4
CTRL Zet de MULTI-FX BYPASS, de arpeggiator (p. 76) en de harmonist (p. 80) aan en uit. U kan hem ook gebruiken om arpeggioÕs (p. 76) aan te houden.
Expressiepedaal
Hiermee wijzigt u de waarde van de geselecteerde parameter (p. 47).
GK-2A [S1] en [S2]
Druk op ŽŽn van beide toetsen om terug te keren naar de Play mode.
External Bank Shift Pedal (Bank Up)
Deze wordt gebruikt voor de Tap Tempo Teach-functie (p.
79) van de arpeggiator. Hiermee wisselt u ook af tussen majeur en mineur wanneer u de harmonist gebruikt (p. 85).
External Bank Shift Pedal (Bank Down)
Stelt klanken die gewijzigd werden met de wah-functie terug in op de klank van de patch wanneer u die selecteerde. (U keert terug naar de oorspronkelijke klank, zelfs als u intussen nog andere patches gekozen hebt.)
Hoofdst.
4
[OUTPUT SELECT]-toets
De keuze van het output-toestel wijzigen (p. 19).
[PATCH/VALUE]-schijf
Voo- en achterwaarts door de patches bladeren (p. 23).
* Als ÒDIAL FUNCTIONÓ ingesteld staat op ÒVALUE OnlyÓ,
dan wordt dit genegeerd.
31
4. Vijf basismodi
Punt
Patch Edit mode
Patch Edit Mode: Wat is het? Hoe werkt het?
In deze mode kunt u patches programmeren.
Patch Edit mode is ingedeeld in drie secties: COMMON, TONE en EFFECTS.
fig.4-01
Patch Edit mode
EFFECTSTONECOMMON
¥ COMMON
Hier geeft u de Patch een naam of stelt u de pedaal­effecten in.
¥ TONE
Hier stelt u de tones in die als basis dienen voor de synth-geluiden.
¥ EFFECTS
Hier kunt u reverb, chorus en multi-effects instellen. Arpeggiator- en Harmonist-instellingen worden ook hier gemaakt.
In Patch Edit mode werken de toetsen en dials als volgt:
[BANK/PARAMETER]-toetsen
Hiermee kiest u welke parameter u wil regelen.
[PLAY]-toets
Hiermee keert u terug naar Play mode.
[SYSTEM]-toets
Hiermee schakelt u over naar System mode (instellingen voor de GR-33 zelf).
[TUNER]-toets
Hiermee schakelt u over naar Tuner mode (p. 18).
[WRITE]-toets
Hiermee schrijft u de inhoud van een patch weg (p. 36).
[COMMON]-toets
Hiermee schakelt u over naar Patch Edit mode, COMMON (globale patch-instellingen).
* In het COMMON (i.v.m. patch-instellingen) Patch Name
Setting-scherm kan u hiermee switchen tussen grote en kleine letters (p. 38).
[EFFECTS]-toets
Hiermee schakelt u over naar Patch Edit mode, EFFECTS (patch-instellingen i.v.m. de effecten).
* Als u de EFFECTS-instellingen reeds aan het bekijken bent,
dan kan u met [EFFECTS] de bypass-functie aan/uit zetten.
[STRING SELECT]-toets
Wanneer u een parameter aanpast die voor elke snaar apart kan worden ingesteld, dan kan u met deze toets selecteren met welke snaar u wil werken (p. 35).
* Voor parameters die niet voor elke snaar apart kunnen worden
ingesteld, heeft deze toets geen effect.
[OUTPUT SELECT]-toets
Hiermee wijzigt u de keuze van het output-toestel (p. 19).
[PATCH/VALUE]-schijf
Hiermee wijzigt u de waarde van de geselecteerde parameter.
Pedalen 1–4
Dienen als hulppedalen voor het maken van instellingen en het bevestigen van effecten.
Expressiepedaal
Dient als hulppedaal voor het maken van instellingen en het bevestigen van effecten (p. 47).
GK-2A [S1] en [S2]
Hiermee wijzigt u de waarde van de geselecteerde parameter.
External Bank Shift Pedal
Hiermee wijzigt u de waarde van de geselecteerde parameter.
Als u in Patch Edit mode ook maar ŽŽn parameter van de geselecteerde patch hebt gewijzigd, dan verandert de kleine display. Het decimaalpunt van het laagste cijfer licht op als teken dat de patch-instellingen gewijzigd zijn.
fig.4-02
[TONE]-toets
Hiermee schakelt u over naar Patch Edit mode, TONE, (patch-instellingen i.v.m. de klanken).
* In TONE (de klank van de patches) kan u switchen tussen de
32
items 1ST en 2ND door op [TONE] te drukken.
Als u de nieuwe instellingen wil opslaan, voer dan de Write­handeling uit (p. 36).
* Als u van patch verandert zonder de Write-handeling uit te
voeren, dan verliest u uw edits.
System Mode
4. Vijf basismodi
In deze mode kunt u instellingen maken voor de gehele GR-33 Ñ d.w.z. instellingen die niet veranderen wanneer u een andere patch kiest Ñ zoals ingangsgevoeligheid en helderheid van de display.
In System mode werken de toetsen en dials als volgt:
[BANK/PARAMETER]-toetsen
Hiermee kiest u de parameter die u wil instellen.
[PLAY]-toets
Hiermee keert u terug naar Play mode.
[SYSTEM]-toets
Heeft geen functie in deze mode.
[TUNER]-toets
Hiermee schakelt u over naar Tuner mode (p. 18).
[WRITE]-toets
In ÒBULK DUMPÓ en ÒFACTORY RESETÓ dient deze toets om de handeling te bevestigen. De inhoud van de patch wordt echter weggeschreven.
[COMMON]-toets
Hiermee schakelt u over naar Patch Edit mode, COMMON (globale patch-instellingen).
[TONE]-toets
Hiermee schakelt u over naar Patch Edit mode, TONE (patch-instellingen i.v.m. de klanken).
[EFFECTS]-toets
Hiermee schakelt u over naar Patch Edit mode, EFFECTS (patch-instellingen i.v.m. de effecten).
[STRING SELECT]-toets
Heeft geen functie in deze mode.
[OUTPUT SELECT]-toets
Hiermee wijzigt u de keuze van het output-toestel (p. 19).
[PATCH/VALUE]-schijf
Hiermee wijzigt u de waarde van de geselecteerde parameter.
Pedalen 1–4
Hebben geen functie in deze mode.
Expressiepedaal
Heeft geen functie in deze mode.
GK-2A [S1] en [S2]
Hiermee wijzigt u de waarde van de geselecteerde parameter.
Hoofdst.
4
Procedures in Tuner Mode
In Tuner mode werken de toetsen en dials als volgt.
[BANK/PARAMETER]-toetsen
Hebben geen functie in deze mode.
[PLAY]-toets
Hiermee keert u terug naar de Play mode.
[SYSTEM]-toets
Hiermee keert u terug naar de System mode (instellingen voor de GR-33 zelf).
[TUNER]-toets
Heeft geen functie in deze mode.
[WRITE]-toets
Heeft geen functie in deze mode.
[COMMON]-toets
Hiermee schakelt u over naar Patch Edit mode, COMMON (globale patch-instellingen).
External Bank Shift Pedal
Hiermee wijzigt u de waarde van de geselecteerde parameter.
[TONE]-toets
Hiermee schakelt u over naar Patch Edit mode, TONE (patch-instellingen i.v.m. de klanken).
[EFFECTS]-toets
Hiermee schakelt u over naar Patch Edit mode, EFFECTS (patch-instellingen i.v.m. de effecten).
[STRING SELECT]-toets
Heeft geen functie in deze mode.
[OUTPUT SELECT]-toets
Hiermee wijzigt u de keuze van het output-toestel (p. 19).
[PATCH/VALUE]-schijf
Hiermee wijzigt u de waarde van ÒMASTER TUNEÓ.
Pedalen 1–4
Hiermee verlaat u Tuner mode en keert u terug naar Play mode.
33
4. Vijf basismodi
Expressiepedaal
Heeft geen functie in deze mode.
GK-2A [S1] and [S2]
Hiermee verlaat u Tuner mode en keert u terug naar Play
Een mode oproepen en verlaten
Hier leggen we uit hoe u elk van de vijf modes kan oproepen en weer verlaten: Play mode, Pedal Effect mode, Patch Edit mode, System mode en Tuner mode.
U kunt alle modes, behalve de Pedal Effect mode, vanuit gelijk welke andere mode oproepen, door een toets op de GR-33 in te drukken. In het volgende schema staan de toetsen die overeenstemmen met de verschillende modes, en de toestand van de kleine display voor elke mode.
fig.4-03
[
]
[S2]
Play mode
System mode
PLAY
Pedal Effect mode
[
SYSTEM
]
mode.
External Bank Shift Pedal
Hiermee verlaat u Tuner mode en keert u terug naar Play mode.
Patch Edit mode
[
TONE
[
TUNE
]
]
]
]
COMMON[COMMON
TONE
EFFECTS[EFFECTS
Tuner mode
* Pedal Effect mode kan enkel worden opgeroepen vanuit Play
mode.
* Als ÒS1/S2 FUNCTIONÓ niet ingesteld staat op ÒNormalÓ,
dan is het niet mogelijk om Pedal Effect mode op te roepen.
34
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Een patch samenstellen: details
Elke patch is opgebouwd zoals getoond in de onderstaande figuur.
fig.5-01
128 Preset Patches
E11 Ð H84
128 User Patches
A11 Ð D84
A11
2nd TONE
1st TONE
Tone Selection 
#1 Ð #384
(Piano, Organ, etc.) 
Tone Adjustment 
¥Attack ¥Release ¥Brightness
¥Layer
Layering of 1st and 
2nd Tones
¥Transpose 1st
¥Transpose 2nd 
It's possible to make settings 
to each string individually.
¥1:2BALANCE
1st/2nd Level Balance
Wat is een “Tone”?
Zoals getoond in bovenstaande figuur, kan u gelijk welke twee van de 384 ingebouwde tonesÑde grondstof voor synth-geluidenÑkiezen en ze in een patch gebruiken.
De twee tones in een patch noemen we de Ò1st toneÓ en de Ò2nd tone.Ó
U kan de geselecteerde tones apart toewijzen aan individuele snaren en ze over elkaar leggen (p. 51). U kan ook parameters zoals attack (p. 49), release (p. 50), brightness (p. 50) en transpose (p. 51) regelen. Bovendien kunt u ook voor elke snaar apart een transpositie instellen (TRANSPOSE).
Naast de tones zelf kunnen ook de instellingen voor die tones in patches worden opgeslagen.
TONE
TONE MIX
¥Arpeggio and harmony settings ¥Reverb/Chorus settings ¥Multi FX settings 
EFFECTS
COMMON
¥
Patch Name and Level settings, etc. ¥Pan settings ¥Pedal settings ¥MIDI settings
Voor elke snaar aparte instel­lingen maken (STRING SELECT)
Drie van de TONE-parametersÑÒLAYERÓ, Ò1ST TRANSPOSEÓ en Ò2ND TRANSPOSEÑen de vier COMMON-parametersÑÒMIDI [PC]Ó, ÒMIDI [CC0]Ó, ÒMIDI [CC32]Ó en ÒMIDI [TRANSPOSE]ÓÑkunnen voor elke snaar apart ingesteld worden door middel van de [STRING SELECT]-toets.
Als u op [STRING SELECT] drukt, duidt de kleine display de geselecteerde snaar als volgt aan.
fig.5-02
Alle snaren geselecteerd
Snaar 1 geselecteerd
Hoofdst.
5
Patches instellen en opslaan
Naast de tone-keuze en de snaartoewijzingen van een patchÑalsook de tone-instellingenÑkan u de volgende en andere items instellen en opslaan in een patch.
¥ Patchnaam (p. 38)
¥ Hoe efecten worden toegepast (p. 53)
¥ Arpeggiator-patronen en verwante instellingen (p. 76)
¥ Harmonist-instellingen (p. 80)
¥ Wat er gebeurt wanneer u een pedaal indrukt (p. 43)
¥ Program-nummers verzonden naar externe MIDI-
toestellen (p. 88)
¥ Transpositie van externe klankgenerators (p. 51)
Meer informatie over deze instellingen vindt u op de paginaÕs waar bij elk item naar verwezen wordt.
Snaren 5 & 6 geselecteerd
Snaar 6 geselecteerd
Snaar 5 geselecteerd Snaar 4 geselecteerd
Om elke snaar apart in te stellen, selecteert u de gewenste snaar met [STRING SELECT] en dan wijzigt u met de [VALUE] dial de momenteel geselecteerde parameterwaarde. Als u bv. Ò5Ó kiest met [STRING SELECT] en dan aan de [VALUE] dial draait, dan verandert de momenteel geselecteerde parameterwaarde enkel voor snaar 5. De instellingen voor de andere snaren maakt u op dezelfde manier.
* Als u met [STRING SELECT] ÒALLÓ of Ò6-5Ó kiest, dan kan
de parameterwaarde knipperen, als teken dat de instellingen van de geselecteerde snaren van elkaar verschillen. Als u een waarde instelt met de [VALUE] dial, dan wordt deze waarde toegepast op elke geselecteerde snaar: op alle snaren alsÒALLÓ verschijnt of op snaren 5 en 6 als Ò6-5Ó verschijnt.
Snaar 2 geselecteerd
Snaar 3 geselecteerd
35
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Het verband tussen Arpeggiator/ Harmonist en Patches
Tijdens het spelen kan u de arpeggiator of de harmonist gebruiken. Voor elke patch kunt u een van deze functies selecteren (p. 78, 82) en ook bepalen of ze al dan niet actief zal zijn (p. 77, 81) wanneer de patch geselecteerd wordt.
Patches opslaan
Meestal zal u patches aanmaken en wijzigen door in Patch Edit mode met [PARAMETER] parameters te selecteren en door met [VALUE] de gewenste waarde in te stellen.
Hou er rekening mee dat wanneer u gewoon een andere patch kiest, de wijzigingen verloren zullen gaan en dat de bewerkte patch zal terugkeren naar zijn oorspronkelijke staat. (Het decimaalpunt uiterst rechts in de kleine display licht op om u hiervoor te waarschuwen.) Om uw wijzigingen te bewaren, moet u eerst de Patch Write-handeling uitvoeren, voordat u een andere patch kiest.
Een Patch Write uitvoeren
1. Druk op [WRITE]Ñu gaat naar Write mode en er
verschijnt een scherm zoals het onderstaande.
fig.5-04
2. Kies met [VALUE] de patch-locatie waar u de patch wil
opslaan.
fig.5-05
Op dezelfde manier kan u arpeggio-patronenÑde volgorde van snaren die de arpeggiator-functie creert en speelt Ñvoor elke patch apart kiezen uit de 50 beschikbare patterns.
Meer details over deze instellingen vindt u in Arpeggio- patronen kiezen (ARP PATTERN) (p. 79).
4. Vergewis u ervan of u deze handeling wil uitvoerenÑ
en of u de patch die zich momenteel op de bestemmingslocatie bevindt, wil overschrijvenÑen druk nogmaals op [WRITE].
fig.5-07
ÒNow Writing...Ó verschijnt in de display. Dadelijk keert de GR-33 automatisch terug naar Play mode en is de write-procedure voltooid.
* Om deze handeling te annuleren, drukt u op [PLAY].
Als u deze stappen hebt uitgevoerd, worden de wijzigingen aan de patch opgeroepen wanneer u deze patch selecteert, zelfs als u een andere patch kiest of het toestel uitschakelt.
* Als u wegschrijft zonder een bestemmingslocatie voor de patch
op te geven, dan overschrijft u de originele versie van de patch. Die originele versie bent u dan kwijt.
* Daar de Patch groepen E t.e.m. H read-only zijn, kan u ze niet
overschrijven door patches op hun locaties op te slaan.
3. Nadat u de bestemming hebt ingegeven, drukt u op
[WRITE].
In de display verschijnt de vraag om te bevestigen.
fig.5-06
36
Opgelet bij het opslaan
Met Patch Write wordt de patch weggeschreven zoals hij klinkt op het moment dat u hem wegschrijft. Ook de on/off­status van de Arpeggiator of de Harmonist zit hierin inbegrepen. Tijdelijke tone-veranderingen die u met de pedalen van de basismodule maakt, zoals wah en pitch glide, of met externe expressiepedalen, worden echter niet opgeslagen. Dit geldt ook voor het tijdelijk uitschakelen van interne effecten via de effect bypass-functie (p. 75).
* De System mode parameters die voor de gehele GR-33 gelden,
hoeft u niet manueel op te slaan. Wijzigingen aan deze instellingen worden automatisch opgeslagen en blijven ook bewaard nadat het toestel uitgeschakeld is.
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Patches van de GR-33 opslaan in sequencers of andere MIDI­toestellen (Bulk Dump)
Instellingen voor alle user patchesÑalsook alle systeem­instellingenÑkunt u via MIDI overdragen van en naar de GR-33. U kan patches ook extern opslaan in toestellen die MIDI data kunnen opnemen. Voor dit soort handelingen gebruikt de GR-33 MIDI-boodschappen die we ÒSystem Exclusive messagesÓ of ÒSysExÓ-boodschappen noemen. Een System Exclusive message kan enkel begrepen worden door het toestel waarvoor ze bestemd is.
SysEx data verzonden door de GR-33, data gelezen van een floppy disk of data die op een andere manier werden ingevoerd, kunnen worden opgeslagen in een MIDI sequencer door middel van de realtime recording- of bulk librarian-functie van de sequencer. U kan ook SysEx data rechtstreeks van ŽŽn GR-33 naar een andere zenden door de twee via MIDI met elkaar te verbinden.
System-instellingen of Patch Data naar een
extern MIDI-toestel sturen
1. Schakel de GR-33 uit.
2. Sluit de MIDI OUT van de GR-33 aan op de MIDI IN-
connector van het externe MIDI-toestel.
3. Zet de GR-33 aan.
4. Druk op [SYSTEM] om System mode te activeren.
5. Selecteer ÒBULK DUMPÓ met [PARAMETER].
fig.5-08
externe toestel verzonden. Terwijl de data verzonden worden, verschijnt ÒNow Sending...Ó in de display van de GR-33.
fig.5-09
9. Het verzenden is voltooid wanneer het vorige scherm
van de GR-33 terugkeert. Als het ontvangende toestel een sequencer is, stop dan nu de opname.
fig.5-0
10. Druk op [PLAY] om terug te keren naar Play mode.
Eerder opgeslagen system- of patch-data inladen (Bulk Load)
Hier wordt uitgelegd hoe u system- of patch-data kunt ontvangen van een extern toestel dat MIDI-data kan opnemen, of van een andere GR-33.
* Exclusive messages kunnen enkel ontvangen worden in het
Bulk Load-scherm.
System-instellingen of patch-data
ontvangen van een extern MIDI-toestel
1. Schakel de GR-33 uit.
2. Sluit de MIDI OUT van het externe MIDI-toestel aan
op de MIDI IN-connector van de GR-33.
Hoofdst.
5
6. Kies met [VALUE] welk type van data u wenst te
verzenden.
All: Alle user patches en system-instellingen System: System-instellingen User Patch: Alle user patches (128 patches) Patch Group A: De 32 patches A11 tot A84 Patch Group B: De 32 patches B11 tot B84 Patch Group C: De 32 patches C11 tot C84 Patch Group D: De 32 patches D11 tot D84 Patch A11: Enkel patch A11 Patch A12: Enkel patch A12 : : Patch D84: Enkel patch D84
7. Zet het externe MIDI-toestel in record mode. Bv. start
realtime recording op een MIDI sequencer.
8. Druk op [WRITE].
De geselecteerde data worden vanuit de GR-33 naar het
3. Zet de GR-33 aan.
4. Druk op [SYSTEM] om System mode te activeren.
5. Selecteer ÒBULK LOADÓ met [PARAMETER].
fig.5-40
6. Verzend de data vanuit het externe toestel.
fig.5-41
Als alle data ontvangen zijn, verschijnt het vorige scherm terug.
fig.5-40
37
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
7. Druk op [PLAY] om terug te keren naar Play mode.
* Als u data voor ŽŽn enkele patch naar de GR-33 stuurt, dan
moet u de Patch Write-handeling uitvoeren (p. 36) op de GR­33 om de patch op te slaan op een patch-locatie. Wanneer u de ontvangen patch wegschrijft, kan u de gewenste bestemming opgeven, zodat u de patch met hetzelfde nummer niet hoeft te overschrijven als u die zou willen behouden.
* Behalve voor het ontvangen van A11 t.e.m. D84 als
enkelvoudige patches gelden er geen speciale voorwaarden voor het opslaan van patch- of system parameter-data, ontvangen via SysEx.
* Aangezien data door onverwachte omstandigheden verloren
kunnen gaan, raden we aan om regelmatig een backup te maken van uw GR-33 data via de Bulk Dump-functie.
De patches een naam geven (PATCH NAME)
U kan de patch een naam geven van max. 12 karakters. Geef een naam die iets zegt over de klank of over de song waarvoor de patch bedoeld is.
Een naam toewijzen aan een patch
1. Selecteer de patch waarvan u de naam wil veranderen
en druk op [COMMON] om Patch Edit mode te activeren.
2. Selecteer ÒPATCH NAMEÓ met [PARAMETER].
fig.5-10
4. Kies met [VALUE] het gewenste karakter, cijfer of
symbool.
fig.5-11
Space
* Met [COMMON] kunt u afwisselen tussen hoofdletters en
kleine letters.
5. Herhaal de stappen 3 en 4 om de naam te
vervolledigen.
Cursor
3. Plaats met [PARAMETER] de cursor op het karakter
dat u wil wijzigen.
6. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling (p. 36)
uit te voeren.
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de nieuwe naam van de patch niet wil opslaan, druk dan
op [PLAY] om terug tekeren naar Play mode, in plaats van op [WRITE] te drukken.
Het volumeniveau van de patches instellen (PATCH LEVEL)
Als u tijdens het spelen afwisselt tussen meerdere patches, dan is het handig als het volume van backing patches iets lager staat dan het volume van solo patches. Deze volume­instellingen kunt u maken met het patch level (PATCH LEVEL) van elke patch.
Patch-volumes bepalen en opslaan
1. Selecteer de patch waarvan u het volume wil wijzigen
en activeer Patch Edit mode met [COMMON].
2. Selecteer ÒPATCH LEVELÓ met [PARAMETER].
fig.5-12
3. Wijzig de waarde met [VALUE].
De waarde verandert tussen 0 en 100. Bij een waarde Ò0Ó
is er geen geluid en een waarde Ò100Ó is het maximale volume.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
* Zelfs als de PATCH LEVEL-waarden hetzelfde zijn, kunnen
de volumeniveaus ook nog door andere instellingen veranderen. In het onderstaande voorbeeld is het volume hoog ingesteld. Als u dan het PATCH LEVEL laag zet, wordt de balans van een andere patch gebruikt. (De combinatie van de onderstaande instellingen zou kunnen resulteren in een extreem hoog volume, dus let op dat uw versterkers en luidsprekers niet beschadigd geraken.)
38
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
¥ Wanneer de eerste en tweede tone allebei gebruikt
worden.
¥ Wanneer het Reverb send level of het Chorus send level
hoog staat.
¥ Wanneer de tone van zichzelf al een hoog volume heeft.
¥ Wanneer de waarde voor ÒbrightnessÓhoog is.
¥ Wanneer u wah-effecten toepast.
Het gevoel van een performance veranderen (PLAY FEEL)
Gitaren verschillen van keyboards en andere instruments in het feit dat het deel van het instrument dat effectief trilt (d.w.z. de string) rechtstreeks wordt aangeraakt, waardoor u een subtiele controle hebt over de aanslag. Opdat de gitaar­synthesizer maximaal gebruik zou kunnen maken van deze eigenschap, dient u de Òplaying responseÓ in te stellen.
Deze parameter stelt u in met ÒPLAY FEELÓ in de COMMON-instelling van de Patch Edit mode. Bv. door de Play Feel-opties zoals Òfinger pickingÓ of Ònormal pickingÓ te veranderen, kan u een zeer natuurlijk klinken de expressie krijgen van hoeveel kracht er in uw gitaarspel zit.
Play Feel wijzigen en opslaan
1. Selecteer de patch waarvan u de PLAY FEEL wil
veranderen en druk op [COMMON] om de Patch Edit mode te activeren.
2. Selecteer ÒPLAY FEELÓ met [PARAMETER].
fig.5-13
Finger (finger picking):
Kies deze instelling als u wil tokkelen. De gevoeligheid ligt iets hoger dan bij de gewone aanslag.
Hard (hard picking):
Dit is voor gitaristen die vrij hard aanslaan; de gevoeligheid ligt iets lager dan bij normal picking.
* Wanneer door de constructie van de gitaar de enig mogelijke
plaats om de pickup van de GK-2A te installeren, te dicht bij de snaren ligt, dan kan u dit compenseren door middel van de instellingen in de patches.
Soft (soft picking):
Voor een zachte aanslag. De de gevoeligheid ligt iets hoger dan bij normal picking.
Tapping (tapping play):
Wanneer u veel verschillende speeltechnieken gebruikt, zoals tapping play (of Òright-hand playÓ), pulling-off of hammering-on, dan geeft deze instelling een zeer stabiele klankexpressie. Het expressieve bereik voor de aanslag is een beetje beperkt.
Hoofdst.
5
3. Wijzig de waarde met [VALUE].
* Voor details, zie ÒDe PLAY FEEL-instellingen en hun effect.Ó
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write is uitgevoerd, keert u automatisch terug
naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
De PLAY FEEL-instellingen en hun effect
Er zijn 8 instellingen ("NormalÓ, ÒFingerÓ, ÒHardÓ, ÒSoftÓ, ÒTappingÓ, ÒNo DynamicsÓ, ÒEnvelope1Ó, ÒEnvelope2"), en nog eens 8 instellingen die aan elk de Accel-functie toe­voegen ("Accl NormalÓ, ÒAccl FingerÓ, ÒAccl HardÓ, ÒAccl SoftÓ, ÒAccl TappingÓ, ÒAccl No DynamicsÓ, ÒAccl Envelope1Ó, ÒAccl Envelope2").
Deze instellingen betekenen het volgende:
Normal:
Gewone aanslag, dus de standaardinstelling om te spelen.
No Dynamics (no dynamics):
Met deze instelling krijgt u een uniform volume en tone, hoe hard of zacht u ook speelt. Gebruik dit bij tones zoals Synth Lead of Organ wanneer u een feeling zonder expressie wil uitsturen.
Envelope1 (envelope follow type1):
Hiermee stelt u in hoeveel het synthesizervolume de amplitude van de snaren be•nvloedt.
Voor details, zie ÒDe klankvorm van de gitaar volgen (Envelope Follow).Ó
Envelope2 (envelope follow type2):
Hiermee stelt u in hoeveel de tone (brightness) be•nvloed wordt door de amplitude van de snaren.
Voor details, zie ÒDe klankvorm van de gitaar volgen (Envelope Follow).Ó
39
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
De 8 types ÒAccl NormalÓ, ÒAccl FingerÓ, ÒAccl HardÓ, ÒAccl SoftÓ, ÒAccl TappingÓ, ÒAccl No DynamicsÓ, ÒAccl Envelope1Ó en ÒAccl Envelope2Ó voegen de Accel-functie toe aan de 8 reeds vermelde instellingen. De noten zullen sneller klinken dan bij de eerste acht types.
Voor details, zie De expressiesnelheid verhogen (Acceleration) (p. 40).
* De aanslagsterkte en het bereik verschillen van gitarist tot
gitarist. De namen van deze instellingen (ÒnormalÓ, ÒsoftÓ, ÒhardÓ, enz. ) dienen gewoon om u een idee te geven. Het is de bedoeling dat u de instellingen doorloopt en diegenen kiest die u makkelijk te gebruiken vindt, of waarvan u vindt dat ze eigenschappen hebben van uw favoriete instrumenten, zonder eigenlijk op de namen te letten.
De klankvorm van de gitaar volgen (Envelope Follow)
Als u in de PLAY FEEL-sectie hierboven de instellingen ÒEnvelope1Ó en ÒEnvelope2Ó kiest, dan wordt de ÒEnvelope Follow-functieÓ geactiveerd waardoor u dat effect krijgt.
In deze toestand worden wijzigingen in de amplitude van de snaren (door de aanslag of door het wegsterven van het geluid) be•nvloed door het volume of de tone van de synthesizergeluiden. U kan de volgende effecttypes verkrijgen.
Envelope1 (envelope follow type1):
Hier be•nvloedt het synthesizervolume de amplitude van de snaren. U kan een natuurlijke feel verkrijgen wanneer u decay tones (van gitaren, electronische pianoÕs, enz.) gebruikt, dus probeer deze instelling zeker uit. (De verandering in het volume van het synth-geluid is iets meer
gecomprimeerd, iets meer bedwongen dan dat van de gitaar.
Envelope2 (envelope follow type2):
Hiermee stelt u in hoeveel de globale tone (brightness) be•nvloed wordt door de amplitude van de snaren. Samen met de decay, welke afhangt van de aanslagsterkte en de verstreken tijd, verandert deze instelling de helderheid van het geluid (regeling van gedempt geluid) dynamisch. Vooral met Synth Lead tones kan u dat typische effect verkrijgen. Via de volgende procedure, gecombineerd met de auto wah­functie, kan u een touch wah-effect met zeer vloeiende respons verkrijgen.
Een Touch Wah-effect met de PLAY FEEL
“Envelope2”-instelling
1. Selecteer een synth lead patch.
2. Druk op [COMMON], plaats met [PARAMETER] de
cursor op ÒPLAY FEELÓ en kies ÒEnvelope2Ó met [VALUE].
3. Selecteer ÒWAH TYPEÓ met [PARAMETER].
4. Kies ÒAutoWah1Ð5Ó met [VALUE].
Meer details over WAH TYPE, zie Wah-types kiezen (WAH TYPE) (p. 43).
5. Speel op uw gitaar om na te gaan of het wah effect
reageert op de sterkte van de aanslag.
* Om de instellingen op te slaan in patches, drukt u op
[WRITE] om de Patch Write-handeling (p. 36) uit te voeren.
* Als ÒEnvelope1Ó of ÒEnvelope2Ó geselecteerd is voor PLAY
FEEL, dan worden de envelope follow-data uitgestuurd via MIDI OUT als controller no. 18 (general purpose controller
3).
De expressiesnelheid verhogen (Acceleration)
Wanneer u instellingen maakt in PLAY FEEL (p. 39) en u selecteert items waarbij rechts onderaan in de display ÒAcclÓ staat, dan wordt de ÒAcceleration-functieÓ van de GR-33 geactiveerd. In deze mode is de gemiddelde tijd tussen de aanslag en het geluid korter dan gewoonlijk.
Wanneer deze functie gebruikt wordt, is het effect van de interne ruisonderdrukking echter verzwakt. Dit betekent dat u bij sommige tones ruis of een verandering in toonhoogte kunt horen wanneer u de snaar aanslaat. Als u de Accelerator-functie gebruikt wanneer u een klank aanmaakt, controleer dan of er geen storend geruis zit in de tone die u gebruikt.
40
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
De stereopositie van het geluid veranderen (PAN)
U kan de twee tones van een patch elk hun eigen stereo­positie geven. U kan bv. de ene tone helemaal links in het stereobeeld plaatsen en de andere helemaal rechts.
U kan ook complexe stereobewegingen cre‘ren door middel van een reeks voorgeprogrammeerde stereo-effecten. Dit doet u met de COMMON ÒPAN MODEÓ- en ÒPANÓ­instellingen in Patch Edit mode.
Plaatsing van het geluid instellen en
opslaan
1. Selecteer de patch waarvan u de pan-positie wil
instellen en druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒPAN MODEÓ met [PARAMETER].
fig.5-14
3. Kies met [VALUE] de gewenste pan mode.
* Voor meer details, zie de volgende paragraaf ÒBeschikbare
waarden voor PAN, en hun effect.Ó
* Als u geen Normal of Cross Tones gebruikt, ga dan verder met
stap 6.
4. Selecteer ÒPANÓ met [PARAMETER].
fig.5-15
5. Kies met [VALUE] de gewenste waarde.
6. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
* Nadat de Patch Write is uitgevoerd, keert u automatisch terug
naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Beschikbare waarden voor PAN en hun effect
Normal:
Bij een waarde van 0 worden alle geluiden centraal geplaatst. Als u de waarde wijzigt tussen de -50 en de +50, zal de panning overeenkomstig veranderen. Zowel de 1st als de 2nd tone zal zich helemaal rechts bevinden bij een waarde van +50, of helemaal links bij een waarde van -50.
Cross Tones:
Bij een waarde Ò0Ó wordt de geselecteerde tone in het midden van het stereobeeld geplaatst. Door de waarde te wijzigen tussen de -50 en de +50, verschuift de positie van de tone naar links of rechts: bij een waarde van +50 staat de tone helemaal rechts; bij een waarde van -50 staat hij helemaal links. Zo kan u, door een patch te programmeren met ŽŽn tone op +50 en de andere op -50, een rijk en breed stereo­geluid cre‘ren.
1-6, 6-1:
Met deze instelling wordt elke snaar apart ÔgepandÕ. Als u 1-6 kiest, worden de geluiden van de snaren in volgorde geplaatst, van links: snaar 1, snaar 2, tot snaar 6. Omgekeerd, met 6-1 zijn de posities andersom, d.w.z. snaar 6, snaar 5, tot snaar 1.
Odd-Even, Even-Odd (Odd, Even):
Deze instelling maakt het onderscheid tussen de oneven en even snaren en plaatst ze respectievelijk links of rechts. Met Odd-Even worden de oneven snarenÑ1, 3 en 5Ñlinks geplaatst, en de even snarenÑ2, 4 en 6Ñrechts. Met de instelling ÒEven-OddÓ is dit net omgekeerd.
Random Both, Random 1st, Random 2nd:
De stereopositie van de 1st tone en de 2nd tone verandert willekeurig. Bij ÒRandom 1stÓ en ÒRandom 2ndÓ zal slechts ŽŽn van de tones willekeurig bewegenÑde andere wordt centraal geplaatst.
Alternate Both, Alternate 1st, Alternate 2nd:
De plaatsing van zowel de 1st als de 2nd tone wisselt herhaal­delijk tussen links en rechts. Bij patches met slechts ŽŽn tone schuift die tone herhaaldelijk over en weer. Bij een patch die beide tones gebruiktÑmaar waarbij de 1st tone rechts en de 2nd tone links staatÑ, verkrijgt u een speciaal stereo-effect dat nog anders is dan met de Random-instelling. Met ÒAlternate 1stÓ en ÒAlternate 2ndÓ zal enkel de betreffende tone heen en weer springenÑde andere tone wordt centraal geplaatst.
* Pan-instellingen hebben geen effect op de interne reverb en
chorus.
* Het geselecteerde panning-effect is enkel te horen via
apparatuur die stereogeluid kan producerenÑ en via twee kabels verbonden is met de MIX OUT van de GR-33Ñof via een stereo hoofdtelefoon.
* De PAN-instelling die u hier maakt, wordt genegeerd als er
een mono-type van MULTI-FX geselecteerd is.
Hoofdst.
5
41
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Continue toonhoogteveranderingen opsplitsen in halve tonen (CHROMATIC)
De GR-33 geeft een getrouwe weergave van de lichte toon­hoogteveranderingen en tussennoten die u krijgt wanneer u de snaren bespeelt.
Indien nodig, kunt u deze subtiele toonhoogterespons echter beperken tot stapjes van een halve toon. Dit noemen we de Chromatic-functie, en deze kan u aan en uit zetten met de COMMON ÒCHROMATICÓ-instelling in Patch Edit mode.
fig.5-16
Toonhoogteverandering van het synth-geluid
Majeur 3e
mineur 3e
Majeur 2e
mineur 2e
(halve toon)
mineur 2e
2e
Chromatic on Chromatic off
mineur 3e
Werkelijke toonhoogte­verandering bij bending
3e
De Chromatic-functie aan en uit zetten, en
ze opslaan in patches
1. Selecteer de patch die u wil wijzigen en druk op
[COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒCHROMATICÓ met [PARAMETER].
fig.5-17
3. Kies met [VALUE] de gewenste instelling.
* Voor details, zie de volgende paragraaf: ÒChromatic-
instellingen en beschikbare effecten.Ó
Als u een andere instelling dan ÒOffÓ kiest, zijn de toon­hoogteveranderingen beperkt tot halve tonen.
Type1:
Als u de toonhoogte verandert door bv. de snaar op de drukken (bending), dan zal de toonhoogte veranderen in stapjes van een halve toon. Wanneer de toonhoogte verandert, stopt het geluid niet; het verandert enkel van toonhoogte. Er is geen apart aanslaggeluid wanneer de toon­hoogte verandertÑdit soort verandering hoort u ook wanneer een blokfluit legato bespeeld wordt.
Type2:
Als u de toonhoogte traploos verandert, dan zal de toon­hoogte veranderen in stapjes van een halve toon. Wanneer de toonhoogte verandert, dan begint het geluid voor de nieuwe toonhoogte opnieuw (het wordt Òge-retriggeredÓ). Telkens als de toonhoogte verandert, hoort u dus een nieuwe aanslag. Als de retrigger gebeurt terwijl de trilling van de snaar wegebt (decay), dan zal het volume van de geretriggerde noot in verhouding gereduceerd worden.
Type3:
Dit is in wezen hetzelfde effect als ÒType2Ó, behalve dat het geretriggerde geluidsniveau niet be•nvloed wordt door de huidige trillingstoestand van de snaar.
Als u een akkoord mooi wil laten resoneren
Door de subtiele toonhoogteveranderingen die het resultaat zijn van de manier waarop de snaren worden ingedrukt, kunnen bij patches met lange noten de akkoorden soms een beetje modderig gaan klinken. Als dit gebeurt, zet Chromatic dan aan zodat u enkel zuivere halve tonen hoort en bijgevolg een mooi zuiver gestemd akkoord krijgt. Als u ÒType1Ó kiest, zullen de verschillen in toonhoogte nauwelijks hoorbaar zijn, zodat u een natuurlijk klinkende resonantie krijgt.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Chromatic-instellingen en beschikbare effecten
Off (Chromatic Off):
Voor guitar bending en vibrato krijgt u met deze instelling synth-geluiden die de subtiele toonhoogteveranderingen van minder dan een halve toon getrouw weergeven.
42
Als u piano-achtige toonhoogte­veranderingen wil
Bij patches die instrumenten nabootsen die geen toonhoogte­veranderingen van minder dan een halve toon kennen, kan u dankzij Chromatic het instrumentgeluid makkelijker nabootsen. Als in zulke gevallen ÒType2Ó of ÒType3Ó geselecteerd is, dan hoort u bij elke toonhoogte verandering een nieuwe aanslag. (Naargelang de tone of de melodie kunnen ÒType1Ó of ÒOffÓ soms een beter resultaat geven, dus kies de instelling die u het best bevalt.)
Wah-types kiezen (WAH TYPE)
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Er zijn 35 types, ingedeeld in 7 groepen, van wah-effecten die u via pedaal 1 in Pedal Effect mode kan oproepen, met een verschillend bereik en verschillende snelheden. Samen met het ene modulatietype (vibrato) geeft dit een totaal van 36 variaties voor de wah-pedaaleffecten.
Een Wah-type (of Modulation-type) kiezen
1. Selecteer de patch waarvan u het effecttype wil
veranderen en druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒWAH TYPEÓ met [PARAMETER].
fig.5-18
3. Verander de instelling met [VALUE].
* Voor details, zie de volgende paragraaf: ÒWah Pedal
Variations die u in WAH TYPE kunt selecteren.Ó
* Wanneer u instellingen maakt, speel dan op de gitaar en druk
op pedaal 1 om het effect uit te proberen.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Wah Pedal Variations die u in WAH TYPE
kunt selecteren
Het cijfer (1Ð5) na de naam van het getoonde type duidt de snelheid aan waarmee de tone zal veranderen. Wanneer u de pedaal indrukt en lost, verschijnt dit cijfer; Ò1Ó is de snelste verandering van tone, en hoe hoger het cijfer, hoe trager de verandering.
fig.5-19
Wah1–5:
Dit voegt een effect zoals van een wah-pedaal voor gitaar toe aan het synthesizergeluid. Als u de pedaal indrukt, krijgt de tone een helder ÒwahÓ-geluid en als u de pedaal loslaat, gaat het geluid donkerder klinken, met een ÒowwÓ-klank. Door de pedaal herhaaldelijk in te drukken en te lossen, krijgt u een effect dat klinkt als Òwah wah wah.Ó
AutoWah1–5:
Dit is in wezen hetzelfde effect als van de wah-pedaal (Wah 1Ð5), maar in plaats van het met de pedaal te bedienen, wordt het effect automatisch toegepast telkens als u een snaar aanslaat. In deze situatie kan u het effect ook nog met de pedaal bedienen, dus u kan kiezen uit twee manieren. In combinatie met de Play Feel-instelling ÒEnvelope2Ó op tones zoals Synth Bass, krijgt u een vloeiend Òtouch wahÓ-effect.
Voor details over de instellingen van het Òtouch wahÓ-effect, zie De klankvorm van de gitaar volgen (Envelope Follow) (p. 40).
Brightness1–5:
Hiermee regelt u de helderheid van het geluid, zonder het karakteristieke geluid van de wah zelf toe te voegen. Wat alle andere handelingen betreft, is het volledig identiek aan Wah 1 tot 5.
NarrowWah1–5:
Dit comprimeert het toonverschil tussen een ingedrukte en een losse pedaal tot de helft van het normale wah-bereik (Wah 1 tot 5). Wat alle andere handelingen betreft, is het volledig identiek aan Wah 1 tot 5.
R.Wah1–5 (Reverse Wah 1–5):
Dit vewisselt de klanken van de ingedrukte en de geloste pedaal in normal wah (Wah 1 tot 5) (d.w.z. ingedrukt donker geluid, gelost helder geluid).
R.Brightness1–5 (Reverse Brightness 1–5):
Dit vewisselt de klanken van de ingedrukte en de geloste pedaal voor Brightness (Brightness 1 tot 5) (d.w.z. ingedrukt donker geluid, gelost helder geluid).
Hoofdst.
5
Indrukken Loslaten
Tone Brightness
Voorbeelden van Wah1 tot Wah5, Brightness1 tot Brightness5, enz.
(Veranderingen in functie van de tijd)
Tijd
R.NarrowWah1–5 (Reverse Narrow Wah 1–5):
Dit vewisselt de klanken van de ingedrukte en de geloste pedaal voor Narrow (NarrowWah 1 tot 5) (d.w.z. ingedrukt donker geluid, gelost helder geluid).
Modulation:
Met deze instelling krijgt u in plaats van een wah-effect, een diep vibrato-effect (golvende toonhoogte) wanneer u de pedaal indrukt. Dit is een mechanisch klinkende vibrato, anders dan de vibrato die u op de gitaar met uw vingerzetting cre‘ert.
De snelheid en diepte van de vibrato die u met deze functie verkrijgt, is voor elke tone vooraf bepaald.
43
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
* Als u wah ŽŽn maal gebruikt, dan zou een patch met een
gedempt geluid kunnen blijven doorklinken, of zou er iets anders merkwaardigs kunnen gebeuren, zelfs nadat u de wah­pedaal hebt losgelaten. Als dit gebeurt, kies dan een andere patch en roep dan opnieuw de gewenste patch op om terug het oorspronkelijke geluid te krijgen.
* Als de wah ÒgeslotenÓ is, d.w.z. als het wah-effect te donker (of
gedempt) klinkt, stel ÒWAH TYPEÓ dan in op ÒNarrowWah 1 to 5Ó of op ÒR.NarrowWah 1 to 5Ó en regel dit verder af via de ÒBRIGHTNESSÓ-instelling (p. 50).
* De toepassing van wah-effecten varieert naargelang de
geselecteerde tone.
Het Pitch Glide-type kiezen (GLIDE TYPE)
In de Pitch Glide die u verkrijgt door in Pedal Effect mode pedaal 2 in te drukken, kunnen de breedte en de snelheid van de toonhoogte op zeven verschillende manieren veranderen, met zowel opwaartse als neerwaartse patronen.
Het Pitch Glide-type kiezen
1. Selecteer de patch waarvan u het effecttype wil
veraderen en druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒGLIDE TYPEÓ met [PARAMETER].
fig.5-20
Variaties voor GLIDE TYPE
Hieronder staan de zeven effecttypes waaruit u kan kiezen.
Deze werden ingesteld voor zowel Òpitch upÓ als Òpitch downÓ, zodat u de keuze hebt uit 14 effecten. Zo wordt bv. ÒUp Type 5ÕÓ aangeduid met ÒUp5Ó en ÒDown Type 3ÕÓ met ÒDown3.Ó
Up1 (Down1):
Als u de pedaal indrukt, verschuift de toonhoogte tot een zuivere kwart. Laat de pedaal los om terug te keren naar de originele toonhoogte.
Up2 (Down2):
Net zoals bij Up1 (Down1) verschuift de toonhoogte tot een zuivere kwart, maar dit gebeurt iets langzamer.
3. Wijzig de instelling met [VALUE].
* Voor details, zie de volgende paragraaf: ÒVariaties voor
GLIDE TYPE.Ó
* Wanneer u instellingen maakt, speel dan op de gitaar en druk
op pedaal 2 om het effect te proberen.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
* Nadat de Patch Write is uitgevoerd, keert u automatisch terug
naar Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Up3 (Down3):
Als u de pedaal indrukt, verschuift de toonhoogte tot een zuivere kwint. Laat de pedaal los om terug te keren naar de originele toonhoogte.
Up4 (Down4):
Als u de pedaal indrukt, verschuift de toonhoogte een octaaf. Laat de pedaal los om terug te keren naar de originele toonhoogte.
Up5 (Down5):
Ook hier verschuift de toonhoogte een octaaf, maar dit gebeurt iets langzamer. (De return time is dezelfde als bij Up4 (Down4)).
Up6 (Down6):
Bij dit effect verschuift de toonhoogte een octaaf, maar zowel de verschuiving als de terugkeer naar de originele toonhoogte gebeurt langzamer.
Up7 (Down7):
Als u de pedaal indrukt, stijgt (of daalt) de toonhoogte onmiddellijk met een octaaf.
* De grootte van de toonhoogteverandering wanneer ÒPitchÓ of
ÒTempo&PitchÓ toegewezen is aan een externe expressiepedaal (p. 47), stemt ook overeen met de selectie in GLIDE TYPE (kwart, kwint of octaaf).
* In de Pitch Glide-functie kan, naargelang de tone en het bereik,
de grootte van de toonhoogteverandering beperkt zijn.
44
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Het Hold-type kiezen (HOLD TYPE)
Voor de Hold-functie op pedaal 3 in Pedal Effect mode, waarmee u een tone kunt aanhouden, hebt u de keuze uit vijftien voorgeprogrammeerde variaties, welke u ook in patches kunt opslaan.
Het Hold-type kiezen
1. Selecteer de patch waarvan u het effecttype wil
veraderen en druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒHOLD TYPEÓ [PARAMETER].
fig.5-21
3. Wijzig de instelling met [VALUE].
* Voor details, zie de volgende paragraaf: ÒVariaties voor
HOLD TYPE.Ó
* Wanneer u instellingen maakt, speel dan op de gitaar en druk
op pedaal 2 om het effect te proberen.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
* Nadat de Patch Write is uitgevoerd, keert u automatisch terug
naar Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Sostenuto Hold/Sostenuto:
Enkel de synth-geluiden die weerklinken op het ogenblik dat de pedaal ingedrukt is, blijven aangehouden zolang de pedaal ingedrukt is.
Van het moment dat u Hold activeert tot u de pedaal loslaat, blijft het aangehouden synth-geluid ongewijzigd, zelfs als u verderspeelt op uw gitaar. Dit is bv. handig wanneer u een akkoord in een synth-geluid wil aanhouden en er een gitaarmelodie wil bijspelen, of wanneer u hetzelfde effect wil maken met de eerste en de tweede tone. (Strict genomen is het niet hetzelfde, maar) het Hold-effect lijkt heel sterk op het effect van de sostenuto-pedaal van een electronische piano.
String Hold/String:
U kan dit Hold-effect toepassen op welke snaren u maar wil. Net als bij ÒSostenutoÓ hierboven, wordt het geluid dat weerklinkt op het moment dat u de pedaal indrukt, aangehouden, zelfs nadat de snaar niet meer trilt. Het verschil is dat, zelfs zonder de pedaal te lossen, het synth-geluid van niet-aangehouden snaren nog steeds met de gitaar kan worden aangestuurd. Dit maakt het mogelijk om bv. het synth-geluid van de snaren 5 en 6 aan te houden, en daarbij op de snaren 1 tot 4 een melodie te spelen.
Als u de pedaal loslaat, stopt het aangehouden geluid.
Hieronder ziet u de 15 types, die u met [VALUE] kan kiezen, zoals ze effectief verschijnen (wanneer Arpeggiator uit staat).
Damper All:
Deze demper-hold werkt op alle interne en externe MIDI­klankgenerators.
Hoofdst.
5
Variaties voor HOLD TYPE
U klan drie types van hold-effecten kiezen: damper, sostenuto en string.
Damper Hold/Damper:
Wanneer u op uw gitaar speelt terwijl u de pedaal ingedrukt houdt, blijft het geluid aangehouden terwijl u verderspeelt. Dit is een effect zoals van de demperpedaal van een piano.
Wanneer u de pedaal ingedrukt houdt, kan u akkoorden spelen zonder dat het geluid van de gespeelde noten wegsterft. Zelfs in de Hold-functie is het niet mogelijk om synth­geluiden van dezelfde snaar te ÔlayerenÕ door de snaar meer dan ŽŽn keer aan te slaan.
* De gitaar herkent de toonhoogte maar zolang als de snaar trilt,
en dit is ten allen tijde te horen in de toonhoogte van het synth-geluid.
Damper 1st:
Deze demper-hold werkt enkel op de eerste interne klank­generator.
Damper 2nd:
Deze demper-hold werkt enkel op de tweede interne klank­generator.
Damper 1&2:
Deze demper-hold werkt zowel op de eerste als op de tweede interne klankgenerator. (Werkt niet op externe klank­generators.)
Damper Ext:
Deze demper-hold werkt enkel op externe MIDI-klank­generators.
Damper Ext&1:
Deze demper-hold werkt op de eerste interne klankgenerator en op externe MIDI-klankgenerators.
Damper Ext&2:
Deze demper-hold werkt op de tweede interne klankgenerator en op externe MIDI-klankgenerators.
45
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Sostenuto All:
Deze sostenuto-hold werkt op alle interne en externe MIDI­klankgenerators.
Sostenuto 1st:
Deze sostenuto-hold werkt enkel op de eerste interne klank­generator.
Sostenuto 2nd:
Deze sostenuto-hold werkt enkel op de tweede interne klank-generator.
Sostenuto 1&2:
Deze sostenuto-hold werkt zowel op de eerste als op de tweede interne klankgenerator. (Werkt niet op externe klank­generators.)
Sostenuto Ext:
Deze sostenuto-hold Deze demper-hold werkt enkel op externe MIDI-klank-generators.
De CTRL-pedaal gebruiken
Sostenuto Ext&1:
Deze sostenuto-hold werkt op de eerste interne klankgenerator en op externe MIDI-klankgenerators.
Sostenuto Ext&2:
Deze sostenuto-hold werkt op de tweede interne klankgenerator en op externe MIDI-klankgenerators.
String:
Deze string-hold werkt op alle interne en externe MIDI­klankgenerators.
* Wanneer de Arpeggiator aan staat, zijn de 15 opties
gereduceerd tot 4: ÒDamperÓ; ÒSostenutoÓ; ÒLatch TypeAÓ; en ÒLatch TypeB.Ó In zulk geval heeft de Hold-functie enkel effect op arpeggioÕs, en kan u dit op speciale manieren gebruiken, zoals arpeggioÕs veranderen in akkoorden zonder dat het ritme van de arpeggioÕs stopt.
Voor details, zie Efficiënt gebruik van de Hold-functie tijdens arpeggio’s (p. 76).
Met pedaal 4 (de CTRL-pedaal) kunt u in Pedal Effect mode de MULTI-FX of de Arpeggiator/Harmonist aan en uit zetten. Deze instelling kan u opslaan in patches.
De functie van de CTRL-pedaal bepalen
1. Selecteer de patch waarvoor u de functie van pedaal 4
wil instellen en druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒCTRL PEDALÓ met [PARAMETER].
3. Maak de gewenste instelling met [VALUE].
HAR/ARP Control:
Telkens als u op de pedaal drukt, wordt de Arpeggiator/ Harmonist in-/uitgeschakeld.
Multi-FX Bypass:
Telkens als u op de pedaal drukt, wordt de MULTI-FX Bypass in-/uitgeschakeld.
* Als de ÒMULTI-FX SWÓ-parameter (p. 53) in de ÒOffÓ-stand
opgeslagen is in de patch, dan kan u met de pedaal deze parameter niet activeren.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling (p. 36)
uit te voeren.
* Nadat de Patch Write is uitgevoerd, keert u automatisch terug
naar Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
* Wanneer MULTI-FX BYPASS aan/uit wordt gezet, kan u een
geluid horen, maar dit wijst in geen geval op een defect.
46
De Expressiepedaal gebruiken
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Door middel van de expressiepedaal (EXP pedal) van de GR-33 kunt u diverse effecten toevoegen aan synth-geluiden. U hebt de keuze uit 18 effecten die u kunt aansturen met de EXP-pedaal, waaronder toonhoogte, volume, arpeggiator tempo, e.d.
U kunt de EXP-pedaal ook gebruiken om MIDI-data voor het geselecteerde control change-nummer te verzenden. elk van de bovenstaande instellingen kan worden opgeslagen in een patch.
Effecten toevoegen
Met de EXP-pedaal kunt u onmiddellijk een welbepaald effect toepassen op de patch.
* Wanneer u met de EXP-pedaal een effect hebt toegevoegd aan
een patch en u switcht naar een andere patch, dan wordt het pedaaleffect geannuleerd, ongeacht de positie van de pedaal. De nieuw gekozen patch zal klinken zoals hij geprogrammeerd isÑde positie van de EXP-pedaal zal het geluid pas be•nvloe­den vanaf de eerste maal dat hij bewogen wordt na de keuze van de patch. Echter, als aan beide patches waartussen u wisselt, ÒVolumeÓ, ÒVolume 1stÓ of ÒVolume 2ndÓ is toegewezen, dan wordt het overheersende volumeniveau, bepaald door de positie van de EXP-pedaal voordat u de patch verandert, overgedragen op de patch waarnaar u overschakelt.
Effecten kiezen (EXP PEDAL)
Het effecttype voor de EXP-pedaal kiezen
1. Selecteer de patch waarvan u het effecttype wil
veranderen en druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒEXP PEDALÓ met [PARAMETER].
fig.5-22
te keren naar Play mode.
Variaties voor EXP PEDAL
Volume:
Hiermee regelt u het volume, van nul tot het niveau ingesteld met de volumeknop van de GK-2A.
Volume 1st (1st Tone Volume):
Hiermee stuurt u enkel het volume van de 1e tone aan. In patches die beide tones gebruiken, wordt de 1e tone aan de 2e tone toegevoegd.
Volume 2nd (2nd Tone Volume):
Hiermee stuurt u enkel het volume van de 2e tone aan. In patches die beide tones gebruiken, wordt de 2e tone aan de 1e toegevoegd.
Balance:
Hiermee regelt u de volumebalans tussen de 1e en de 2e tone. Met de pedaal (met de voorkant) omhoog, hoort u enkel de 1e tone en met de pedaal (vooraan) ingedrukt, hoort u enkel de 2e tone.
Tone Param (tone parameter):
Hiermee wijzigt u de parameters die specifiek zijn voor de geselecteerde tone. De verandering hangt af van de geselecteerde tone.
Multi-FX Param (multi-effect parameter):
Hiermee wijzigt u de parameters die specifiek zijn voor het geselecteerde multi-effect. De verandering hangt af van het geselecteerde multi-effect type.
* Nadat u ÒMulti-FX ParamÓ hebt geselecteerd, kan u een
geruis horen wanneer u de EXP-pedaal beweegt---dit is geen defect.
Brightness:
Hiermee regelt u de helderheid van het synth-geluid.
Wah (Wah Pedal):
Hiermee verkrijgt u een wah-wah-achtig effect, waardoor de tones van de patch hun typische sound krijgen.
Hoofdst.
5
3. Maak met [VALUE] de gewenste instelling.
* Voor details, zie de volgende paragraaf: ÒVariaties voor EXP
PEDAL.Ó
* Wanneer u effecten instelt, speel dan op de gitaar en druk op
pedaal 1 om het effect uit te proberen.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write is uitgevoerd, keert u automatisch terug
naar Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
Pitch:
Hiermee wijzigt u de toonhoogte van het synthesizergeluid, waarbij de structuur van het akkoord behouden blijft. Met de pedaal omhoog klinkt het geluid op zÕn normale toonhoogte. Hoeveel de toonhoogte verandert, wordt bepaald door de instelling voor GLIDE TYPE in de Pedal Effect mode.
Voor de ÒGLIDE TYPEÓ-instellingen, zie Het Pitch Glide-
type kiezen (GLIDE TYPE) (p. 44). Modulation:
Hiermee regelt u de diepte van de vibrato op het synth­geluid, van nul tot het maximum. (De snelheid van de
47
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
vibrato hangt af van de vooraf bepaalde instellingen van de tones.)
Pan (Normal) (Normal Pan):
ÒPANÓ-instellingen (p. 41) in de patch worden genegeerd en de stereo-plaatsing wordt aangestuurd door de EXP-pedaal. Beide tones van de patch worden samen ÔgepandÕ. Beide tones worden rechts geplaatst wanneer u de pedaal (vooraan) indrukt, en links wanneer u de pedaal terug achteruit beweegt (vooraan omhoog).
Pan (Cross Tones) (cross tone pan):
Door middel van de EXP-pedaal, kunt u de locatie van de 1e en de 2e tone van de patch verschuiven over een bereik van
-50Ð +50. De tones verschuiven in tegengestelde richting, links/rechts, met 0 als centrale locatie. De 1e tone wordt rechts geplaatst als u de pedaal (vooraan) indrukt en links wanneer u de pedaal terug achteruit beweegt (vooraan omhoog). Voor de 2e tone is dit net omgekeerd.
Cho Send Level (chorus send level):
U kunt het chorus level regelen met de EXP-pedaal. Als u de pedaal (vooraan) indrukt, dan wordt het in de patch ingestelde chorus level aan de klank toegevoegd. Als de pedaal vooraan omhoog staat, wordt er geen chorus toegevoegd.
Rev Send Level (reverb send level):
U kunt het reverb level regelen met de EXP-pedaal. (Dit heeft geen invloed op het chorus level.) Als u de pedaal (vooraan) indrukt, dan wordt het in de patch ingestelde reverb level aan de klank toegevoegd. Als de pedaal vooraan omhoog staat, wordt er geen reverb toegevoegd.
Meer informatie over de ÒGLIDE TYPEÓ-instellingen vindt u in Het Pitch Glide-type kiezen (GLIDE TYPE) (p. 44).
CC1 to 31, CC64 to 95 (MIDI Control Change):
Hiermee verzendt u control change data vanuit MIDI OUT in respons op veranderingen in de positie van de EXP-pedaal. Selecteer een control change-nummer van 1 tot 31, of van 64 tot 95. Gebruik dit wanneer u externe effectprocessors of parameters in externe toestellen wil aansturen. Dit heeft geen effect op de interne klankgenerators van de GR-33.
* Nadat u ÒPan (Normal)Ó of ÒPan (Cross Tones)Ó hebt
geselecteerd, kan u een licht geruis horen wanneer u de EXP­pedaal beweegtÑdit is geen defect. Bovendien, ÒPan (L-R)Ó en ÒPan (Cross Tones)Ó hebben geen invloed op de stereopositie van de reverb of chorus.
* Gebruik de instellingen ÒArp Tempo1Ó, ÒArp Tempo2Ó, ÒArp
Tempo3Ó en ÒTempo&PitchÓ wanneer de arpeggiator aan staat.
* ÒVolume 1stÓ, ÒVolume 2ndÓ en ÒBalanceÓ hebben het meeste
effect als zowel de 1e als de 2e tone geselecteerd zijn met ÒLAYERÓ (p. 51) en als Ò1:2 BALANCEÓ (p. 49) niet aan slechts ŽŽn van de tones is toegewezen.
* Wanneer ÒPitchÓ of ÒTempo&PitchÓ geselecteerd is, kan de
stijging van de toonhoogte beperkt zijn, afhankelijk van de tone en de pitch range.
* Het effect van ÒBrightnessÓ of ÒWahÓ varieert volgens de
tones van de patch en hun ÒBRIGHTNESSÓ-instellingen (p. 50).
Arp Tempo1 (Arpeggio Tempo 1):
Hiermee regelt u het arpeggio-tempo. Als u de pedaal (vooraan) indrukt, speelt de arpeggio aan het in de patch geprogrammeerde tempo; als de pedaal vooraan omhoog staat, neemt het tempo af.
Arp Tempo2 (Arpeggio Tempo 2):
Hiermee regelt u het arpeggio-tempo. Als u de pedaal (vooraan) indrukt, versnelt het tempo; als de pedaal vooraan omhoog staat, keert het tempo terug naar de snelheid die in de patch geprogrammeerd is.
Arp Tempo3 (Arpeggio Tempo 3):
Hiermee regelt u het arpeggio-tempo over een bereik van plus of min 20% vanaf de centrale waarde, de waarde die in de patch is geprogrammeerd.
Tempo&Pitch:
Hiermee wijzigt u de toonhoogte en het arpeggio-tempo tegelijkertijd, waardoor u een speciaal effect krijgt, net zoals wanneer u de snelheid van een bandrecorder verandert. Hoeveel de toonhoogte verandert, wordt bepaald door de instelling voor GLIDE TYPE in de Pedal Effect mode.
48
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Synth-geluiden aanmaken
U kunt kiezen uit de 384 ingebouwde klanken die de basis vormen voor de patches van de GR-33, waarbij u een Ò1st toneÓ (eerste tone) en een Ò2nd toneÓ (tweede tone) kiest.
Laten we aan de hand van de onderstaande stappen enkele tones kiezen en een patch samenstellen.
Het basisingrediënt (tone) van een klank kiezen (SELECT)
De 384 tones van de GR-33 zijn op basis van hun klank ingedeeld in categorie‘n zoals ÒPIANOÓ en ÒE.GUITAR."
Voor details, zie de ÒTone ListÓ (p. 103).
Een Tone kiezen
1. Selecteer de patch waarvan u wil vertrekken en druk
op [TONE] om naar de Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer Ò1ST SELECTÓ met [PARAMETER].
* Als u de 2e tone wil selecteren, kies dan Ò2ND SELECT.Ó
* Met [TONE] kunt u afwisselen tussen Ò1ST ATTACKÓ en
Ò2ND ATTACK.Ó
fig.5-24
3. Kies de gewenste tone met [VALUE].
* Enkel de tones van de categorie die u in stap 3 koos, worden
getoond.
Voor details over de tone-types, zie de ÒTone ListÓ (p. 103).
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
* Als ÒLAYERÓ ingesteld staat op ÒMuteÓ, Ò1st ToneÓ of Ò2nd
ToneÓ dan weerklinkt ofwel de 1e of de 2e toneÑof geen van beide. Wijzig de LAYER-instelling indien nodig.
Voor details over de ÒLAYERÓ-instellingen, zie Bepalen welke tones er zullen klinken (LAYER) (p. 51).
De Attack Time verlengen/ verkorten (ATTACK)
Met de ÒATTACKÓ-instelling kunt u regelen na hoeveel tijd de 1e (of 2e) tone die u met 1ST SELECT (of 2ND SELECT) koos, zijn hoogste volume bereikt. Gebruik deze instelling om te bepalen of de tone langzaam moet aanzwellen of een scherpe aanslag moet hebben.
De ATTACK TIME wijzigen
1. Selecteer de patch waarvoor u de ATTACK wil
wijzigen en druk op [TONE] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer Ò1ST ATTACKÓ met [PARAMETER].
* Als u de ATTACK TIME van de 2e tone wil wijzigen, kies dan
Ò2ND ATTACK.Ó
* Met [TONE] kunt u afwisselen tussen Ò1ST ATTACKÓ en
Ò2ND ATTACK.Ó
fig.5-25
3. Kies met [VALUE] een waarde binnen het bereik van
-50Ð+50.
Bij hogere waarden zal het volume van het geluid langzamer naar zijn maximum gaan. Bij lagere waarden krijgt u een snellere aanslag, zoals van een percussie­instrument. (Als u de waarde Ò0Ó instelt, dan wordt de oorspronkelijke aanslag van de tone gebruikt.)
* De ATTACK-instelling regelt de individuele aanslag-
eigenschappen van elke tone. Hoeveel de aanslag verandert, hangt af van de oorspronkelijke aanslag van de tone.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
* Als ÒLAYERÓ ingesteld staat op ÒMuteÓ, Ò1st ToneÓ of Ò2nd
ToneÓ dan weerklinkt ofwel de 1e of de 2e toneÑof geen van beide. Wijzig de LAYER-instelling indien nodig.
Hoofdst.
5
Voor details over de ÒLAYERÓ-instellingen, zie Bepalen
49
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
welke tones er zullen klinken (LAYER) (p. 51).
De Tone Release wijzigen (RELEASE)
Met de ÒRELEASEÓ-instelling kunt u het wegsterven van de 1e (of 2e) tone, die u met 1ST SELECT (of 2ND SELECT) koos, regelen. Als u de release time verlengt, zal het geluid meer geleidelijk wegsterven aan het einde van een noot, zelfs als de snaar niet meer trilt. Met een korte release, stopt het geluid op het moment dat de snaar stopt met trillen, zodat u echt ÒsnedigÓ staccato kunt spelen.
De Release wijzigen
1. Selecteer de patch waarvan u de RELEASE wil wijzigen
en druk op [TONE] om naar de Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer Ò1ST RELEASEÓ met [PARAMETER].
* Als u de RELEASE van de 2e tone wil wijzigen, kies dan
Ò2ND RELEASE.Ó
* Met [TONE] kunt u afwisselen tussen Ò1ST RELEASEÓ en
Ò2ND RELEASE.Ó
fig.5-26
De helderheid van de tone wijzigen (BRIGHTNESS)
Met de ÒBRIGHTNESSÓ-instelling van de 1e (of 2e) tone, die u met 1ST SELECT (of 2ND SELECT) koos, kunt u de helderheid van de patch regelen. Met deze waarde regelt u de instelling van de interne digitale filterÑeen effect dat lijkt op dat van de tone-knop van een elektrische gitaar, maar versterkt met digitale circuitsÑwaardoor het geluid helderder (harder) of donkerder (zachter) wordt.
(*1) Digitale filter:
Een digitaal circuit dat een effect geeft gelijkaardig aan maar nog streker dan het effect van de tone-knop van een elektrische gitaar.
De helderheid wijzigen
1. Selecteer de patch waarvan u de BRIGHTNESS wil
wijzigen en druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer Ò1ST BRIGHTNESSÓ met [PARAMETER].
* Als u de BRIGHTNESS van de 2e tone wil regelen, kies dan
Ò2ND BRIGHTNESS.Ó
* Met [TONE] kunt u afwisselen tussen Ò1ST BRIGHTNESSÓ
en Ò2ND BRIGHTNESS.Ó
fig.5-27
3. Kies met [VALUE] een waarde binnen het bereik van
-50Ð+50.
Hoe hoger de waarde, hoe langer de release time. Hoe lager de waarde, hoe korter de release time. (Met een waarde van Ò0Ó wordt de oorspronkelijke release van de geselecteerde tone gebruikt.)
* De release-instelling is een methode om de individuele release-
eigenschappen van elke tone te regelen. Hoeveel de release verandert, hangt af van de manier waarop de originele tone eindigt.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
* Als ÒLAYERÓ ingesteld staat op ÒMuteÓ, Ò1st ToneÓ of Ò2nd
ToneÓ dan weerklinkt ofwel de 1e of de 2e toneÑof geen van beide. Wijzig de LAYER-instelling indien nodig.
Voor details over de ÒLAYERÓ-instellingen, zie Bepalen welke tones er zullen klinken (LAYER) (p. 51).
3. Kies met [VALUE] een waarde binnen het bereik van
-50Ð+50.
Hoe hoger de waarde, hoe helderder en frisser het geluid. Lage waarden geven een donkerder en gedempt geluid. (Als u de waarde op Ò0Ó instelt, blijft de oorspronkelijke helderheid van de tone behouden.)
* De brightness-instelling is een methode om de brightness-
eigenschappen van elke tone te regelen. Hoeveel de helderheid verandert, hangt af van de klank van de originele tone.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
* Als ÒLAYERÓ ingesteld staat op ÒMuteÓ, Ò1st ToneÓ of Ò2nd
ToneÓ dan weerklinkt ofwel de 1e of de 2e toneÑof geen van beide. Wijzig de LAYER-instelling indien nodig.
Voor details over de ÒLAYERÓ-instellingen, zie Bepalen welke tones er zullen klinken (LAYER) (p. 51).
50
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
Twee klanken (Tones) combineren/”layeren”
Bepalen welke tones er zullen klinken (LAYER)
U kunt bepalen hoe de 1e en 2e tone gecombineerd worden, door middel van de TONE ÒLAYERÓ-parameter in de Patch Edit mode. Deze parameter laat u toe om enkel de 1e tone, enkel de 2e of beide te activeren.
Met LAYER, gecombineerd met de [STRING SELECT]-toets, kunt u elke snaar apart instellen.
U kunt bv. de snaren 1 tot 3 en 4 tot 6 groeperen, en dan voor elke groep andere tones instellen.
De Layer-instellingen van de 1e en 2e
tones wijzigen
1. Selecteer de patch waarvoor u de LAYER-instelling wil
wijzigen en druk op [TONE] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒLAYERÓ met [PARAMETER].
fig.5-28
te keren naar Play mode.
Detuning toepassen (Subtiele Pitch Shift)
Als u in stap 4 van de vorige paragraaf (LAYER) ofwel ÒWeak DetuneÓ of ÒStrong DetuneÓ kiest, worden zowel de 1e als de 2e tone gespeeld, met een detune-effect eraan toegevoegd, dat de toonhoogte van elke tone lichtjes verschuift. Met ÔStrong detuneÕ verkrijgt u een veel groter toonhoogteverschil.
Met Detuning kunt u patches ÔdikkerÕ laten klinken. U kunt een patch enorm vol laten klinken door de tones te ontstemmen en ze links en rechts te ÔpannenÕ door de COMMON ÒPAN MODEÓ-parameter (p. 41) in te stellen op ÒCross TonesÓ en de tones links en rechts te plaatsen. Aan­gezien detune een van de ÒLAYERÓ-instellingen is, kunt u dit in combinatie met de ÒSTRING SELECTÓ-toets gebruiken om de detuning voor elke snaar in te stellen (p. 35).
Transponeren per halve toon (TRANSPOSE)
Hoofdst.
5
3. Kies met [STRING SELECT] welke snaar u wil
instellen.
Meer details over de ÒSTRING SELECTÓ-toets vindt u in Voor elke snaar aparte instellingen maken (p. 35).
* Als u alle snaren tegelijk wil instellen, kies dan ÒALL.Ó
4. Kies met [VALUE] de gewenste instelling.
Mute: De 1e noch de 2e tone weerklinkt. 1st Tone: Enkel de 1e tone weerklinkt. 2nd Tone: Enkel de 2e tone weerklinkt. Both Tone: De 1e Žn de 2e tone weerklinken. Weak Detune: Een klein beetje detuning. Strong Detune: Een sterke detuning.
Details over detuning vindt u in ÒDetuning toepassen (Subtiele Pitch Shift).Ó
5. Als u andere snaren wil instellen, herhaal dan de
stappen 3Ð4.
6. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
Normaal gezien is bij de GR-33 de toonhoogte van het synth­geluid dezelfde als die van de gitaar. Wanneer nodig kunt u deze toonhoogteverhouding wijzigen, in stapjes van een halve toonÑdit noemen we Òtransponeren.Ó Door te transponeren kunt u het geluid van de synthesizer met verschillende intervallen verschuivenÑeen octaaf, een kwint, e.d.Ñen dan het synth-geluid layeren met het gitaargeluid.
Met de ingebouwde transpose-instelling kan u aparte transpositie-instellingen maken voor de 1e (Ò1ST TRANSPOSEÓ) en de 2e (Ò2ND TRANSPOSEÓ) tone. Hierdoor kunt u een voller, dikker geluid verkrijgen, door bv. beide synthesizergeluiden samen te transponeren, of door de ene tone met een octaaf te verlagen en de andere met een kwint te verhogen t.o.v. de toonhoogte van de gitaar.
In combinatie met de ÒSTRING SELECTÓ-toets kunt u de transpositie voor elke snaar apart instellen.
De transpositie van de tone wijzigen
1. Selecteer de patch waarvoor u de TRANSPOSE-
instelling wil wijzigen en druk op [TONE] om naar de Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer Ò1ST TRANSPOSEÓ met [PARAMETER].
* Als u de TRANSPOSE-instelling van de 2e tone wil wijzigen,
kies dan Ò2ND TRANSPOSE.Ó
* Met [TONE] kunt u afwisselen tussen Ò1ST TRANSPOSEÓ
en Ò2ND TRANSPOSE.Ó
51
5. Klanken (Patches) instellen/wijzigen
fig.5-29
3. Kies met [STRING SELECT] welke snaar u wil
instellen.
Meer details over de ÒSTRING SELECTÓ-toets vindt u in Voor elke snaar aparte instellingen maken (p. 35).
* Als u alle snaren tegelijk wil instellen, kies dan ÒALL.Ó
4. Kies met [VALUE] de gewenste waarde.
Het bereik voor de transpositie, in stapjes van een halve toon, gaat van -36 tot +24. Als u de transpositie instelt op Ò12Ó, stijgt de toonhoogte met ŽŽn octaaf; als u hier Ò-24Ó instelt, daalt de toonhoogte met twee octaven.
5. Als u nog andere snaren wil instellen, herhaal dan de
stappen 3Ð4.
6. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
* Als ÒLAYERÓ ingesteld staat op ÒMuteÓ, Ò1st ToneÓ of Ò2nd
ToneÓ dan weerklinkt ofwel de 1e of de 2e toneÑof geen van beide. Wijzig de LAYER-instelling indien nodig.
Details over de LAYER-instellingen, vindt u op p. 51.
De volumebalans van twee tones regelen (1:2 BALANCE)
Wanneer de 1e en de 2e tone tegelijkertijd worden gespeeld, dan moet u een balans tussen de twee volumes zoeken. U kunt de tone-balans voor elke patch instellen door middel van de TONE Ò1:2 BALANCEÓ-parameter in de Patch Edit mode.
Het volume van twee tones balanceren
fig.5-50
3. Kies met [VALUE] een waarde binnen het bereik van
-50Ð+50.
Als u deze parameter instelt op Ò+50Ó, zal enkel de 1e tone klinken, als u Ò-50Ó instelt, klinkt enkel de 2e tone. Bij een waarde Ò0Ó klinken beide tones met hetzelfde volume.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Wat gedaan wanneer een bepaalde tone niet weerklinkt?
Wanneer enkel de 1e of de 2e tone te horen is, dan kan dit een van de volgende oorzaken hebben. Controleer de volgende punten en als ŽŽn ervan het probleem blijkt te zijn, kijk dan op de opgegeven pagina en wijzig uw instellingen overeenkomstig.
Alle of ŽŽn van de snaren staan ingesteld op Ò1st ToneÓ
(enkel 1e tone) of Ò2nd ToneÓ (enkel 2e tone) in de LAYER-parameters (p. 51).
Staat de Ò1:2 BALANCEÓ-instelling (p. 52) op Ò+50Ó of
Ò-50Ó?
Wanneer ÒCross TonesÓ geselecteerd is als de
COMMON ÒPAN MODEÓ-instelling (p. 41) en de tones links en rechts gepand staan (50 en -50), wordt er slechts ŽŽn kanaal uitgestuurd vanuit uw versterker.
ÒVolume 1stÓ, ÒVolume 2ndÓ of ÒBalanceÓ zijn geselec-
teerd als instelling voor de expressiepedaal (p. 47) en de pedaal staat helemaal naar achteren (of helemaal naar voren).
* Wanneer de 1e noch de 2e tone te horen is, zie dan p. 99 en
raadpleeg de checklist.
1. Selecteer de patch waarvan u de instelling wil wijzigen
en druk op [TONE] om naar de Patch Edit mode te gaan.
* Stel, alvorens de instelling te veranderen, ÒLAYERÓ (p. 51) in
zodat zowel de 1e als de 2e tone speelt: kies ÒBoth ToneÓ, ÒWeak DetuneÓ of ÒStrong DetuneÓ.
2. Selecteer Ò1:2 BALANCEÓ met [PARAMETER].
52
6. De interne effecten gebruiken
De effectprocessors en de beschikbare effecten
De GR-33 beschikt over drie ingebouwde effect processors.
a. MULTI-FX (Multi-effects) b. CHORUS c. REVERB
De globale structuur van de EFFECTEN is als volgt.
fig.6-00
REV SEND LEVEL
CHO SEND LEVEL
MULTI-FX
Chorus en Reverb in serie aangesloten.
REVERB
CHORUS
MIX
OUT
MULTI-FX is een Multi-effect dat 40 effecttypes bevat, waaronder distortion en delay. De MULTI-FX bevat ook effect-types die ÒChorusÓ en ÒReverbÓ heten, maar deze kunnen afzonderlijk van de bovengenoemde Chorus (b) en Reverb (c) toegepast worden. U kunt ook het effect op slechts ŽŽn van de twee tones toepassen.
Chorus is een effect dat een brede, open sound geeft, met een speciaal golvend effect, zoals wanneer meerdere instrumenten samen spelen.
Reverb is een effect dat de galm simuleert, die u krijgt wanneer u speelt in een vertrek of een zaal met een goede akoestiek. Met de ingebouwde reverb van de GR-33 kunt u ook een delay verkrijgen (een effect dat het geluid herhaalt, zoals een echo in de bergen).
De on/off-instellingen voor deze effecten kunnen voor elke patch opgeslagen worden.
* Deze effects zijn voor het gebruik met de ingebouwde
klankgenerator. Zij werken niet met de gitaarsignalen of met andere signalen dan van de interne synth-klankgenerator. Als u echter de GUITAR OUT (RETURN) jack gebruikt, kan u bijkomende aansluitingen maken om externe gitaareffecten aan te sluiten. (p. 15)
* U kan een geluid horen wanneer u van effect verandert, maar
dit wijst niet op een defect.
Hoofdst.
Multi-effect instellingen maken
Multi-effecten in-/uitschakelen (MULTI-FX SW)
Kies met ÒMULTI-FX SWÓ de tone waarvoor u het multi­effect wil in-/uitschakelen, of waarop u het multi-effect wil toepassen.
Procedure: Multi-effect in-/uitschakelen
1. Selecteer de patch waarvoor u Multi-effect wil instellen
en roep met [EFFECTS] de Patch Edit mode op.
2. Selecteer ÒMULTI-FX SWÓ met [PARAMETER].
fig.6-50
3. Stel met [VALUE] de waarde in.
Off: Het multi-effect uitschakelen. 1st: Het multi-effect enkel op de 1e tone toepassen. 2nd: Het multi-effect enkel op de 2e tone toepassen. Both: Het multi-effect op beide tones toepassen.
6
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36) en de data op te slaan.
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar de Play mode.
In Pedal Effect mode (of als u ÒPatch SelectÓ hebt gekozen als de ÒS1/S2 FUNCTION"), kan u op pedaal 4 (CTRL) drukken om de multi-effect bypass aan/uit te zetten terwijl u speelt. U moet echter wel instellingen maken voor ÒCTRL PEDALÓ (p. 46).
U kunt ook met pedaal 4 (CTRL) de bypass aan/uit zetten voor het multi-effect in Patch Edit mode, als er een item van een multi-effect instelling geselecteerd is.
53
6. De interne effecten gebruiken
Een type kiezen (MULTI-FX TYPE)
Multi Effects voorziet 40 verschillende effecttypes (MULTI­FX TYPE). Voor elk van deze effecttypes, kunt u parameter­waarden instellen. Door deze parameters te wijzigen, kunt u diverse efefcten toepassen.
Op de volgende paginaÕs vindt u voor elk effecttype een set met parameters.
1: STEREO-EQ (p. 55) 2: OVERDRIVE (p. 55) 3: DISTORTION (p. 56) 4: PHASER (p. 56) 5: SPECTRUM (p. 56) 6: ENHANCER (p. 57) 7: AUTO-WAH (p. 57) 8: ROTARY (p. 57) 9: COMPRESSOR (p. 58) 10: LIMITER (p. 58) 11: HEXA-CHO (p. 59) 12: TREMOLO-CHORUS (p. 59) 13: SPACE-D (p. 60) 14: STEREO-CHO (p. 60) 15: STEREO-FL (p. 61) 16: STEP-FL (p. 61) 17: STEREO-DELAY (p. 62) 18: MOD-DELAY (p. 63) 19: 3-TAP-DELAY (p. 63) 20: 4-TAP-DELAY (p. 64) 21: TIMECTRL-DLY (p. 65) 22: 2VOICE-P. SFT (p. 65) 23: FB-P. SFT (p. 66) 24: REVERB (p. 67) 25: GATE-REVERB (p. 67) 26: ODCHO (p. 68) 27: ODFL (p. 68) 28: ODDLY (p. 69) 29: DSCHO (p. 69) 30: DSFL (p. 69) 31: DSDLY (p. 69) 32: EHCHO (p. 70) 33: EHFL (p. 70) 34: EHDLY (p. 71) 35: CHODLY (p. 71) 36: FLDLY (p. 72) 37: CHOFL (p. 72) 38: CHO/DLY (p. 73) 39: FL/DLY (p. 73) 40: CHO/FL (p. 73)
Multi-effecten instellen
1. Selecteer de patch waarvoor u het Multi-effect wil
instellen en druk op [EFFECTS] om naar de Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒMULTI-FX TYPEÓ met [PARAMETER].
fig.6-04
3. Kies met [VALUE] het effecttype.
4. Selecteer met [PARAMETER] de parameter voor het
effecttype dat u in stap 3 koos.
Een beschrijving van de effectparameters vindt u in de volgende paragraaf, ÒMulti-Effect parameters.Ó
5. Stel met [VALUE] de gewenste waarde in.
6. Herhaal de stappen 4 tot 5 om alle parameters van het
effecttype in te stellen.
7. Druk op [WRITE] om de Patch Write uit te voeren
(p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling uitgevoerd is, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar de Play mode.
De waarde van de effect type items (parameters) die aangeduid zijn met een Ò#Ó-symbool, kan aangestuurd worden met de EXP-pedaal. Voor details over de instellingen van de EXP-pedaal, zie De Expressiepedaal gebruiken (p. 47).
54
6. De interne effecten gebruiken
Multi-Effect parameters
1: STEREO-EQ (Stereo equalizer)
Dit is een stereo equalizer waarmee u de toon kunt regelen in vier frequentiebanden: laag, 2 middenbanden en hoog.
fig.6-05
L in
R in
4-Band EQ
4-Band EQ
LOW FREQ (Low frequency) 200 Hz/400 Hz
Hiermee kiest u bij welke frequentie (200 Hz/400 Hz) de lage frequentieband geregeld wordt.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee regelt u de gain (hoeveelheid versterking of verzwakking) voor de lage frequentieband. Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH FREQ (High frequency) 4000 Hz/8000 Hz
Hiermee kiest u bij welke frequentie (4 kHz/8 kHz) de hoge frequentieband geregeld wordt.
L out
R out
wordt door P2 GAIN.
P2 GAIN (Peaking 2 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain (versterking of verzwakking) voor het gebied dat u bepaalde met P2 FREQ en P2 Q. Positieve (+) waarden versterken het gebied bepaald door P2 FREQ en P2Q.
LEVEL (Output level) 0–127 #
Hiermee bepaalt u het output-volume.
2: OVERDRIVE
Overdrive geeft een natuurlijk klinkende vervorming zoals die van een versterker met vacuŸmbuizen.
fig.6-06
L in
R in
Over drive
Amp
Simulator
2-Band
EQ
DRIVE 0–127 #
Hiermee bepaalt u de diepte van de vervorming. Het volume verandert mee met de diepte van de vervorming.
L out
Pan L
Pan R
R out
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee regelt u de gain (hoeveelheid versterking of verzakking) voor de hoge frequentieband. Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
P1 FREQ (Peaking 1 frequency)
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz)
Hiermee bepaalt u de centrale frequentie van het gebied dat u wil versterken of verzwakken.
P1 Q (Peaking 1 Q) 0.5/1.0/2.0/4.0/9.0
Hiermee bepaalt u de breedte van het gebied rondom de centrale frequentie P1 FREQ. Hoe hoger de waarde, hoe smaller het gebied dat be•nvloed wordt door P1 GAIN.
P1 GAIN (Peaking 1 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain (versterking of verzwakking) voor het gebied dat u bepaalde met P1 FREQ en P1 Q. Positieve (+) waarden versterken het gebied bepaald door P1 FREQ en P1Q.
P2 FREQ (Peaking 2 frequency)
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz)
Hiermee bepaalt u de centrale frequentie van het gebied dat u wil versterken of verzwakken.
PAN (Output pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het uitgestuurde geluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
AMP TYPE (Amp simulator type) Small/Built-In/2-Stack/3-Stack
Kies het type van gitaarversterker.
Small: Kleine versterker Built-In: Comboversterker 2-Stack: Tweedelige stack-versterker 3-Stack: Driedelige stack-versterker
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee regelt u de gain voor de lage frequentieband. Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee regelt u de gain voor de hoge frequentieband. Positive (+) waarden versterken de hoge frequenties.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
Met de Output Level-instelling kunt u het volumeverschil wegwerken tussen het geluid met en zonder Overdrive.
Hoofdst.
6
P2 Q (Peaking 2 Q) 0.5/1.0/2.0/4.0/9.0
Hiermee bepaalt u de breedte van het gebied rondom de centrale frequentie P2 FREQ. Hoe hoger de waarde, hoe smaller het gebied dat be•nvloed
55
6. De interne effecten gebruiken
3: DISTORTION
Distortion geeft een intensere vervorming dan het Overdrive-effect.
fig.6-07
L in
R in
Distortion
Amp
Simulator
2-Band
EQ
DRIVE 0–127 #
Hiermee regelt u de hoeveelheid vervorming. Het volume verandert mee met de hoeveelheid vervorming.
PAN (Output pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het uitgestuurde geluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
AMP TYPE (Amp simulator type) Small/Built-In/2-Stack/3-Stack
Kies het type van gitaarversterker.
Small: Kleine versterker Built-In: Comboversterker 2-Stack: Tweedelige stack-versterker 3-Stack: Driedelige stack-versterker
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee regelt u de gain voor de lage frequentieband. Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
L out
Pan L
Pan R
R out
4: PHASER
Phaser is een effect dat een geluid met verschoven fase toevoegt aan het originele geluid zodat dit gemoduleerd wordt.
fig.6-08
L in
R in
Phaser
Resonance
Mix
MANUAL 100 Hz–8000 Hz
Hiermee bepaalt u de centrale frequentie waarbij het geluid gemoduleerd wordt.
RATE 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiefrequentie.
DEPTH 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte.
RESONANCE 0–127
Hiermee bepaalt u de hoeveelheid feedback voor de phaser. Hoe hoger de waarde, hoe sterker het karakter van het geluid.
MIX (Mix level) 0–127
Hiermee bepaalt u volgens welke verhouding het fase­verschoven geluid gecombineerd wordt met het directe geluid.
L out
Pan L
Pan R
R out
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee regelt u de gain voor de hoge frequentieband. Positive (+) waarden versterken de hoge frequenties.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
Met de Output Level-instelling kunt u het volumeverschil wegwerken tussen het geluid met en zonder Distortion.
PAN (Output pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het uitgestuurde geluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
5: SPECTRUM
Spectrum is een soort filter die het signaal op bepaalde frequenties versterkt of verzwakt om de klank te wijzigen.
Dit werkt ongeveer zoals de equalizer, maar doordat de acht frequenties vaststaan op de ideale posities om het geluid meer karakter te geven, kan u een meer distinctief geluid verkrijgen.
fig.6-09
L in
Spectrum
R in
BAND1 (Band 1 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain bij 250 Hz.
L out
Pan L
Pan R
R out
56
BAND2 (Band 2 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain bij 500 Hz.
6. De interne effecten gebruiken
BAND3 (Band 3 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain bij 1000 Hz.
BAND4 (Band 4 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain bij 1250 Hz.
BAND5 (Band 5 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain bij 2000 Hz.
BAND6 (Band 6 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain bij 3150 Hz.
BAND7 (Band 7 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain bij 4000 Hz.
BAND8 (Band 8 gain) -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain bij 8000 Hz.
Q 0.5/1.0/2.0/4.0/8.0
Hiermee bepaalt u de breedte van de banden waarin het signaal wordt be•nvloed.
PAN (Output pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het uitgestuurde geluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
7: AUTO-WAH
Auto Wah verschuift de frequentie van een filter volgens een cyclisch patroon en cre‘ert zo een wah-effect (cyclische modulatie van de klank).
fig.6-11
FILTER TYPE LPF/BPF
Hiermee bepaalt u het filtertype.
RATE 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de modulatiefrequentie van het wah­effect.
L in
Auto Wah
R in
LPF:
Het wah-effect wordt gecre‘erd over een brede frequentie­band.
BPF:
Het wah-effect wordt gecre‘erd over een smalle frequentieband.
L out
R out
Hoofdst.
LEVEL (Output level) 0–127 #
Hiermee bepaalt u het output-volume.
6: ENHANCER
De Enhancer regelt de boventoonstructuur van het hoge frequentiegebied, voor een sprankelender en meer gedefinieerd geluid.
fig.6-10
L in
R in
Enhancer
Enhancer
Mix
Mix
SENS (Sensitivity) 0–127
Hiermee bepaalt u de diepte van het Enhancer-effect.
MIX (Mix level) 0–127 #
Hiermee bepaalt u volgens welke verhouding de boventonen van de enhancer gemixt worden met het originele geluid.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee regelt u de gain voor de lage frequentieband. Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee regelt u de gain voor de hoge frequentieband. Positive (+) waarden versterken de hoge frequenties.
2-Band
EQ
2-Band
EQ
L out
R out
DEPTH 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het wah-effect.
SENS (Sensitivity) 0–127
Hiermee bepaalt u de gevoeligheid van de filter.
MANUAL 0–127 #
Hiermee bepaalt u de centrale frequentie waarbij het wah­effect wordt geproduceerd.
PEAK 0–127
Hiermee bepaalt u hoe het wah-effect het gebied rondom de centrale frequentie be•nvloedt.
Lage waarden geven een wah-effect in een breed gebied rondom de centrale frequentie. Hoge waarden geven een wah-effect in een smal gebied rondom de centrale frequentie.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
8: ROTARY
Rotary is een effect dat de klank van roterende luidsprekers nabootst. Doordat de rotatie van de speakers voor de hoge en de lage tonen apart regelbaar is, kunt u deze unieke modulatie realistisch simuleren. Dit effect is zeer doeltreffend op patches van het organ-type.
6
57
6. De interne effecten gebruiken
L in
R in
L out
R out
Pan R
Pan L
Compressor
2-Band
EQ
fig.6-12
L in
R in
L out
Rotary
R out
HIGH SLOW (High frequency slow rate) 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de lage rotatiesnelheid (SLOW) van de high-range rotor.
LOW SLOW (Low frequency slow rate) 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de lage rotatiesnelheid (SLOW) van de low-range rotor.
HIGH FAST (High frequency fast rate) 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de hoge rotatiesnelheid (FAST) van de high-range rotor.
LOW FAST (Low frequency fast rate) 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de hoge rotatiesnelheid (FAST) van de low-range rotor.
9: COMPRESSOR
Compressor is een effect dat hoge geluidsniveaus beperkt en lage geluidsniveaus versterkt, waardoor volumeveranderingen glad­gestreken worden.
fig.6-13
SUSTAIN 0–127
Hiermee bepaalt u over welke tijdsspanne zwakke signalen versterkt worden tot een constant volume.
ATTACK 0–127
Hiermee bepaalt u de aanslagtijd van het input-geluid.
PAN (Output pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het uitgestuurde geluid.
L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
POST GAIN 0/+6/+12/+18 dB
Hiermee bepaalt u het output level.
SPEED Slow/Fast #
Hiermee kiest u de rotatiesnelheid van de low-range rotor en de high-range rotor.
Slow:
De ingestelde rotatiesnelheden (de LOW SLOW RATE-/ HI SLOW RATE-waarden) worden van kracht.
Fast:
De ingestelde rotatiesnelheden (de LOW FAST RATE-/ HI FAST RATE-waarden) worden van kracht.
HIGH ACCL (High frequency acceleration) 0–15
Hiermee bepaalt u in hoeveel tijd de high-range rotor over­gaat van de lage snelheid naar de hoge snelheid (of omge­keerd). Hoe lager deze waarde, hoe langzamer de overgang.
LOW ACCL (Low frequency acceleration) 0–15
Hiermee bepaalt u in hoeveel tijd de low-range rotor over­gaat van de lage snelheid naar de hoge snelheid (of omge­keerd). Hoe lager deze waarde, hoe langzamer de overgang.
HIGH LEVEL (High frequency level) 0–127
Hiermee regelt u het volume van de high-range rotor.
LOW LEVEL (Low frequency level) 0–127
Hiermee regelt u het volume van de low-range rotor.
SEPARATION 0–127
Hiermee regelt u de ruimtelijkheid van het geluid.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
LEVEL (Output level) 0–127 #
Hiermee bepaalt u het output-volume.
10: LIMITER
Limiter is een effect dat signalen die luider zijn dan een bepaald volume, comprimeert om vervorming te voorkomen.
fig.6-14
L in
Limiter
R in
2-Band
EQ
THRESHOLD (Threshold level) 0–127
Hiermee bepaalt u bij welk volumeniveau de compression begint.
RELEASE (Release time) 0–127
Hiermee bepaalt u hoelang de limiter nog blijft werken nadat het volume weer onder het threshold level is gezakt.
RATIO (Compression ratio) 1.5:1/2:1/4:1/100:1
Hiermee bepaalt u de compressieverhouding.
L out
Pan L
Pan R
R out
58
6. De interne effecten gebruiken
PAN (Output pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het uitgestuurde geluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
POST GAIN 0/+6/+12/+18 dB
Hiermee bepaalt u het volume van het uitgestuurde geluid.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
LEVEL (Output level) 0–127 #
Hiermee bepaalt u het output-volume.
11: HEXA-CHORUS
Hexa-chorus is een 6-trappen chorus die het geluid diep en ruimtelijk doet klinken. (6 chorus-geluiden met verschillende delaytijden woren over elkaar gelegd.)
fig.6-15
L in
R in
Balance D
Hexa Chorus
Balance D
PRE DELAY (Pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u de delay time vanaf het originele geluid tot wanneer het chorus-geluid weerklinkt.
RATE 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het chorus­geluid.
DEPTH 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het chorus­geluid.
PRE DLY DEV (Pre delay deviation) 0–20
De bovengenoemde Pre Delay-parameter bepaalt de delay­tijd vanaf het originele geluid tot wanneer het chorus-geluid weerklinkt. Deze Pre Delay Deviation-parameter bepaalt de verschillen tussen de Pre Delay-tijden voor elk van de chorus-geluiden. Hoe hoger deze waarde, hoe verder de chorus-geluiden verspreid zullen liggen.
DEPTH DEV (Depth deviation) -20–+20
Hiermee bepaalt u het verschil in modulatiediepte tussen de chorus-geluiden.
L out
Balance E
Balance E
R out
PAN DEV (Pan deviation) 0–20
Hiermee bepaalt u het verschil in stereopositie tussen de verschillende chorus-geluiden.
Bij een waarde Ò0Ó worden alle chorus-geluiden centraal geplaatst. Bij een waarde Ò20Ó worden de chorus-geluiden op intervallen van 60 ¡ geplaatst t.o.v. het midden.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het chorus-geluid.
Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u ÒD0:100EÓ instelt, wordt enkel het chorus­geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee regelt u het output-volume.
12: TREMOLO-CHO (Tremolo Chorus)
Tremolo-chorus is een chorus met een tremolo-effect (cyclische modulatie van het volume).
fig.6-16
L in
Tremolo Chorus
R in
Balance D
Balance D
PRE DELAY (Pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u de delay time vanaf het originele geluid tot wanneer het chorus-geluid weerklinkt.
CHORUS RATE 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het chorus­geluid.
CHORUS DEPTH 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het chorus­geluid.
TREM RATE (Tremolo rate) 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het tremolo­effect.
TREM SEP (Tremolo separation) 0–127
Hiermee bepaalt u de ruimtelijkheid van het tremolo-effect.
TREM PHASE (Tremolo phase) 0–180
Hiermee bepaalt u de fase van het tremolo-effect.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het tremolo-chorus-geluid. Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het tremolo-chorus-geluid uitgestuurd.
L out
Balance E
Balance E
R out
Hoofdst.
6
59
6. De interne effecten gebruiken
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
13: SPACE-D
Space-D is een meervoudige chorus die een 2-trappen modulatie in stereo toepast. Dit geeft geen gevoel van modulatie, maar cre‘ert een transparant chorus-effect.
fig.6-17
L in
R in
Space D Space D
Balance D
Balance D
2-Band
Balance E Balance E
2-Band
EQ
EQ
L out
R out
PRE DELAY (Pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u de delay time vanaf het originele geluid tot wanneer het chorus-geluid weerklinkt.
RATE 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het chorus­geluid.
DEPTH 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het chorus­geluid.
PHASE 0–180
Hiermee bepaalt u de ruimtelijkheid van het chorus-geluid.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het chorus-geluid. Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het chorus-geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
14: STEREO-CHO (Stereo Chorus)
Dit is een stereo chorus. De klank van het chorus-geluid kunt u met een filter regelen.
fig.6-18
L in
R in
Chorus Chorus
Balance D
Balance D
Balance E Balance E
2-Band
EQ
2-Band
EQ
L out
R out
FILTER TYPE Off/LPF/HPF
Kies hier het filtertype.
Off:
Er wordt geen filter gebruikt.
LPF:
Het frequentiegebied boven de ingestelde Cutoff Freq wordt weggefilterd.
HPF:
Het frequentiegebied onder de ingestelde Cutoff Freq wordt weggefilterd.
CUTOFF FREQ (Cutoff frequency)
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz)
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de filter actief wordt.
PRE DELAY (Pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u de delay time vanaf het originele geluid tot wanneer het chorus-geluid weerklinkt.
RATE 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het chorus­geluid.
DEPTH 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het chorus­geluid.
PHASE 0–180
Hiermee bepaalt u de ruimtelijkheid van het chorus-geluid.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het chorus-geluid.
Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het chorus­geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
60
6. De interne effecten gebruiken
15: STEREO-FL (Stereo Flanger)
Dit is een stereo flanger (de LFO heeft dezelfde fase voor links en rechts). Dit geeft een metaalachtige resonantie die doet denken aan een straalvliegtuig dat opstijgt of landt. Door middel van een filter kunt u de klank van het flanger­geluid regelen.
fig.6-19
L in L out
R in R out
FILTER TYPE Off/LPF/HPF
Kies hier het filtertype.
Off:
Er wordt geen filter gebruikt.
LPF:
Het frequentiegebied boven de ingestelde Cutoff Freq wordt weggefilterd.
HPF:
Het frequentiegebied onder de ingestelde Cutoff Freq wordt weggefilterd.
CUTOFF FREQ (Cutoff frequency)
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz)
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de filter actief wordt.
PRE DELAY (Pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u de delay time vanaf het originele geluid tot wanneer het flanger-geluid weerklinkt.
RATE (LFO rate) 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het flanger­geluid.
DEPTH (LFO depth) 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het flanger­geluid.
PHASE 0–180
Hiermee bepaalt u de ruimtelijkheid van het flanger-geluid.
FEEDBACK -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het flanger-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. Hoe hoger de waarde, hoe distinctiever het geluid.
Flanger
Feedback Feedback
Flanger
Balance D
Balance D
2-Band
EQ
Balance E
Balance E
2-Band
EQ
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het flanger-geluid. Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het flanger-geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
16: STEP-FL (Step Flanger)
Step flanger is een flanger waarbij de toonhoogte van het flanger-geluid trapsgewijs verandert. De frequentie van de toonhoogte verandering kunt u instellen als een nootlengte van een bepaald tempo.
fig.6-20
L in L out
Step Flanger
Step Flanger
R in R out
PRE DELAY (Pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u de delay time vanaf het originele geluid tot wanneer het flanger-geluid weerklinkt.
RATE 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het flanger­geluid.
DEPTH 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het flanger­geluid.
FEEDBACK -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het flanger-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. Hoe hoger de waarde, hoe distinctiever het geluid.
STEP RATE 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de frequentie van de toonhoogte­verandering.
Feedback Feedback
Balance D
Balance D
2-Band
EQ
Balance E
Balance E
2-Band
EQ
Hoofdst.
6
61
6. De interne effecten gebruiken
PHASE 0–180
Hiermee bepaalt u de ruimtelijkheid van het flanger-geluid.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het flanger-geluid. Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het flanger-geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
17: STEREO-DELAY
Dit is een stereo delay.
fig.6-21
Als Feedback Mode op Normal staat ingesteld:
L in L out
Balance D
Delay
Feedback
Feedback
Delay
R in R out
Balance D
Als Feedback Mode op Cross staat ingesteld:
Balance D
L in L out
Delay
2-Band
EQ
Balance E
Balance E
2-Band
EQ
2-Band
EQ
Balance E
input.
DELAY LEFT (Delay time left) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het linker delay-geluid weerklinkt.
DELAY RIGHT (Delay time right) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het rechter delay-geluid weerklinkt.
PHASE LEFT (Feedback phase left) Normal/Invert
Hiermee bepaalt u de fase van het linker delay-geluid.
Normal: De fase blijft ongewijzigd. Invert: De fase wordt omgekeerd.
PHASE RIGHT (Feedback phase right) Normal/Invert
Hiermee bepaalt u de fase van het rechter delay-geluid.
Normal: De fase blijft ongewijzigd. Invert: De fase wordt omgekeerd.
FEEDBACK (Feedback level) -98–+98 % #
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het delay-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase.
HF DAMP
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de hoge frequentie­band van het teruggestuurde delay-geluid wordt weggefilterd.
Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
Feedback Feedback
Delay
R in R out
Balance D
Balance E
2-Band
EQ
FB MODE (Feedback mode) Normal/Cross
Hiermee bepaalt u naar welke input het delay-geluid moet worden teruggestuurd.
Normal:
Het linker delay-geluid wordt teruggestuurd naar de linker input en het rechter delay-geluid naar de rechter input.
Cross:
Het linker delay-geluid wordt teruggestuurd naar de rechter input en het rechter delay-geluid naar de linker
62
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het delay-geluid.
Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het delay­geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
6. De interne effecten gebruiken
18: MOD-DELAY (Modulation Delay)
Modulation-delay is een effect dat het delay-geluid moduleert. Het geeft een flanger-achtig effect.
fig.6-22
Als Feedback Mode op Normal staat ingesteld:
L in L out
Delay
Feedback Feedback
Delay
R in R out
Als Feedback Mode op Cross staat ingesteld:
L in L out
Delay
Feedback Feedback
Delay
R in R out
Balance D
Modulation
Modulation
Balance D
Balance D
Modulation
Modulation
Balance D
FB MODE (Feedback mode) Normal/Cross
Hiermee bepaalt u naar welke input het delay-geluid wordt teruggestuurd.
Normal:
Het linker delay-geluid wordt teruggestuurd naar de linker input en het rechter delay-geluid naar de rechter input.
Cross:
Het linker delay-geluid wordt teruggestuurd naar de rechter input en het rechter delay-geluid naar de linker input.
DELAY LEFT (Delay time left) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het linker delay-geluid weerklinkt.
DELAY RIGHT (Delay time right) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het rechter delay-geluid weerklinkt.
FEEDBACK (Feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het delay-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase.
HF DAMP
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de hoge frequentie-
2-Band
EQ
Balance E
Balance E
2-Band
EQ
2-Band
EQ
Balance E
Balance E
2-Band
EQ
band van het teruggestuurde delay-geluid wordt weggefilterd.
Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
RATE 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het modulatie­effect.
DEPTH 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het modulatie­effect.
PHASE 0–180
Hiermee bepaalt u de ruimtelijkheid van het modulatie­geluid.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het modulation-delay-geluid.
Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het modulation-delay-geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
19: 3-TAP-DELAY (Triple Tap Delay)
Triple-tap-delay is een effect dat delays in drie richtingen voortbrengt: centraal, links en rechts. De delay-tijd kan ook uitgedrukt worden als een nootlengte in een bepaald tempo.
fig.6-23
Balance D
L in
Left Tap
Triple Tap Delay
Feedback
R in
Center Tap
Right Tap
Balance D
DELAY LEFT (Delay time left) 200–1000 ms
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het linker delay-geluid weerklinkt.
DELAY RIGHT (Delay time right)
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot
2-Band
EQ
Balance E
Balance E
2-Band
EQ
L out
R out
Hoofdst.
6
63
6. De interne effecten gebruiken
L in
R in
L out
R out
Quadruple Tap Delay
Balance E
Balance D
Balance E
Balance D
Delay 1
Delay 2
Delay 3
Delay 4
Feedback
het rechter delay-geluid weerklinkt.
* Het instelbereik is hetzelfde als voor DELAY LEFT.
DELAY CENTER (Delay time center)
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het centrale delay-geluid weerklinkt.
* Het instelbereik is hetzelfde als voor DELAY LEFT.
FEEDBACK (Feedback level) -98%–+98% #
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het delay-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase.
HF DAMP
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de hoge frequentie­band van het teruggestuurde delay-geluid wordt weggefilterd.
Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
LEFT LEVEL 0–127
Hiermee bepaalt u het volume van het linker delay-geluid.
RIGHT LEVEL 0–127
Hiermee bepaalt u het volume van het rechter delay-geluid.
CENTER LEVEL 0–127
Hiermee bepaalt u het volume van het centrale delay-geluid.
20:
4-TAP-DELAY (Quadruple Tap Delay)
Quadruple-tap-delay brengt vier delays voort. De delay-tijd voor elke delay kan uitgedrukt worden als een nootlengte in een bepaald tempo.
fig.6-24
DELAY1 (Delay time 1) 200–1000 ms
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het geluid van delay 1 weerklinkt.
* Het instelbereik voor Delay Time 2 tot Delay time 4 is
hetzelfde.
DELAY2 (Delay time 2)
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het geluid van delay 2 weerklinkt.
DELAY3 (Delay time 3)
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het geluid van delay 3 weerklinkt.
DELAY4 (Delay time 4)
Hiermee bepaalt u de delay-tijd vanaf het originele geluid tot het geluid van delay 4 weerklinkt.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het delay-geluid.
Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het delay­geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
64
LEVEL1 0–127
Hiermee regelt u het volume voor delay 1.
LEVEL2 0–127
Hiermee regelt u het volume voor delay 2.
LEVEL3 0–127
Hiermee regelt u het volume voor delay 3.
LEVEL4 0–127
Hiermee regelt u het volume voor delay 4.
FEEDBACK (Feedback level) -98%–+98% #
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het delay-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase.
6. De interne effecten gebruiken
HF DAMP
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de hoge frequentie­band van het teruggestuurde delay-geluid wordt weggefilterd.
Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het delay-geluid.
Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het delay­geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
21: TIMECTRL-DLY (Time Control Delay)
Hiermee kan u een delay-tijd in real time aansturen.
Wanneer de delay-tijd gewijzigd is, dan veranderen de delay-tijd en de toonhoogte van het delay-geluid volgens de snelheid ingesteld in Acceleration. Naargelang de instellingen die u gebruikt, kunt u hier verbazende effecten mee verkrijgen.
fig.6-24a
L in
Time Control Delay
R in
Balance D
Feedback
Balance D
DELAY (Delay time) 200–1000 ms #
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid tot het delay-geluid weerklinkt.
FEEDBACK (Feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het delay-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase.
2-Band
EQ
Balance E
Balance E
2-Band
EQ
L out
R out
weggefilterd.
Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
PAN (Output pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het delay-geluid.
L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het delay-geluid.
Als u ÒD100:0EÓ instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het delay­geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
22:
2VOICE-P.SFT (2 Voice Pitch Shifter)
Pitch Shifter is een effect dat de toonhoogte van het originele geluid verschuift. 2-voice-pitch-shifter heeft 2 pitch shifters en kan dus 2 signalen met verschoven toonhoogte toevoegen aan het originele geluid.
fig.6-25
L in
R in
Level Balance A
2Voice Pitch Shifter
Level Balance B
PanA R PanB L
Balance D
PanA L
PanB R
Balance D
L out
Balance E
Balance E
R out
MODE (Pitch shifter mode) 1–5
Bij een hoge waarde is de respons trager, maar de toon­hoogte zal stabieler zijn.
Hoofdst.
6
ACCELERATION 0–15
Hiermee bepaalt u hoe snel de huidige delay-tijd overgaat naar de nieuwe delay-tijd wanneer de Delay time gewijzigd wordt. De snelheid waarmee de toonhoogte verandert, is evenredig met de delay-tijd.
HF DAMP
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de hoge frequentie­band van het teruggestuurde delay-geluid wordt
COARSE A (Coarse pitch A) -24–+12 #
Hiermee bepaalt u de toonhoogteverschuiving in halve tonen voor pitch shift A. (-2Ð+1 octaaf)
COARSE B (Coarse pitch B) -24–+12
Hiermee bepaalt u de toonhoogteverschuiving in halve tonen voor pitch shift B. (-2Ñ+1 octaaf)
FINE A (Fine pitch A) -100–+100
Hiermee regelt u de toonhoogteverschuiving voor pitch shift A, in stapjes van 2-cent (1 cent = 1/100 van een halve toon).
65
6. De interne effecten gebruiken
L in
R in
L out
R out
2-Band
EQ
Balance E
Balance E
Balance D
Balance D
2-Band
EQ
Feedback
Pitch Shifter
FINE B (Fine pitch B) -100–+100
Hiermee regelt u de toonhoogteverschuiving voor pitch shift B, in stapjes van 2-cent (1 cent = 1/100 van een halve toon).
PRE DELAY A (Pre delay time A) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid tot het geluid van pitch shift A weerklinkt.
PRE DELAY B (Pre delay time B) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid tot het geluid van pitch shift B weerklinkt.
PAN A (Output pan A) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het pitch shift A­geluid.
L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
PAN B (Output pan B) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het pitch shift B­geluid.
L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
LVL BALANCE (Level balance) A100:0B–A0:100B
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het geluid van pitch shift A en dat van pitch shift B.
Als u A100:0B instelt, wordt enkel het geluid van pitch shift A uitgestuurd. Als u A0:100B instelt, wordt enkel het geluid van pitch shift B uitgestuurd.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het originele geluid en het pitch shift-geluid.
Als u D100:0E instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het pitch shift-geluid uitgestuurd.
23: FB-P.SFT (Feedback pitch shifter)
Dit is een pitch shifter die het pitch shift-geluid terug naar de input kan sturen.
fig.6-26
MODE (Pitch shifter mode) 1–5
Bij een hoge waarde is de respons trager, maar de toon­hoogte zal stabieler zijn.
COARSE (Coarse pitch) -24–+12 #
Hiermee bepaalt u hoeveel de toonhoogte verschuift, in stapjes van een halve toon. (-2Ð+1 octaaf)
FINE (Fine pitch) -100–+100
Hiermee regelt u de toonhoogteverschuiving fijn af, in stapjes van 2-cent (1 cent = 1/100 van een halve toon).
PRE DELAY (Pre delay time) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het pitch shift-geluid weerklinkt.
FEEDBACK -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het pitch shift-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase.
PAN (Output pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het pitch shift-geluid.
L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee regelt u het output-volume.
66
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het originele geluid en het pitch shift-geluid.
Als u D100:0E instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het pitch shift-geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee regelt u het output-volume.
6. De interne effecten gebruiken
L in
R in
L out
R out
Gate Reverb
2-Band
EQ
Balance E
Balance E
Balance D
Balance D
2-Band
EQ
24: REVERB
Reverb voegt galm toe aan het originele geluid, om een akoestische ruimte te simuleren.
fig.6-27
L in
R in
Balance D
Reverb
Balance D
TYPE (Reverb type) Room1/Room2/Stage1/Stage2/Hall1/Hall2
Kies hier het reverb-type.
Room1: Korte galm met hoge dichtheid Room2: Korte galm met lage dichtheid Stage1: Galm met zware nagalm Stage2: Galm met sterke vroege reflecties Hall1: Heldere galm Hall2: Rijke galm
PRE DELAY (Pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat de reverb weerklinkt.
TIME (Reverb time) 0–127 #
Hiermee bepaalt u de lengte van de galm.
HF DAMP
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u vanaf welke frequentie de hoge frequentieband van het reverb-geluid wordt weggefilterd. Als u een lage frequentie instelt, wordt er een groter deel van de hoge frequentieband weggefilterd, waardoor u een zachter reverb-geluid krijgt. Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het originele geluid en het reverb-geluid. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het reverb­geluid uitgestuurd.
2-Band
Balance E
Balance E
2-Band
EQ
EQ
L out
R out
25: GATE-REVERB
Gate reverb is een soort van reverb-effect dat het reverb­geluid afsnijdt tijdens het wegsterven.
fig.6-28
TYPE (Gatereverb type) Normal/Reverse/Sweep1/Sweep2
Kies hier het reverb-type.
Normal: Gewone gated reverb. Reverse: Omgekeerde reverb. Sweep1: Het reverb-geluid schuift van rechts naar
links.
Sweep2: Het reverb-geluid schuift van links naar
rechts.
PRE DELAY (Pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat de reverb weerklinkt.
GATE TIME 5–500 ms
Hiermee bepaalt u de lengte van het reverb-geluid.
LOW GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de lage frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de lage frequenties.
HIGH GAIN -15–+15 dB
Hiermee bepaalt u de gain voor de hoge frequentieband.
Positieve (+) waarden versterken de hoge frequenties.
BALANCE (Effect balance) D100:0E–D0:100E #
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het originele geluid en het reverb-geluid. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het reverb­geluid uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee regelt u het output-volume.
Hoofdst.
6
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee regelt u het output-volume.
67
6. De interne effecten gebruiken
26: OD CHO (Overdrive Chorus)
Dit effect schakelt een overdrive en een chorus in serie.
fig.6-29
L in
Overdrive
R in
Balance D
Chorus
Balance D
OD DRIVE 0–127 #
Hiermee regelt u de graad van vervorming voor de overdrive. Het volume verandert mee met de graad van vervorming.
OD PAN (Overdrive pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het overdrive-geluid.
L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
CHO PRE DLY (Chorus pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het chorus-geluid weerklinkt.
CHO RATE (Chorus rate) 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het chorus­geluid.
L out
Balance E
Balance E
R out
27: OD FL (Overdrive Flanger)
Dit effect schakelt een overdrive en een flanger in serie.
fig.6-30
L in
Overdrive
R in
OD DRIVE 0–127 #
Hiermee regelt u de graad van vervorming voor de overdrive. Het volume verandert mee met de graad van vervorming.
OD PAN (Overdrive pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het overdrive-geluid.
L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
FL PRE DLY (Flanger pre delay time) 0.0–100ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het flanger-geluid weerklinkt.
FL RATE (Flanger rate) 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het flanger­geluid.
Balance D
Feedback
Flanger
Balance D
L out
Balance E
Balance E
R out
CHO DEPTH (Chorus depth) 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het chorus­geluid.
CHO BALANCE (Chorus balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumeverhouding tussen het overdrive-geluid dat niet via de chorus passeert en het overdrive-geluid dat wel via de chorus passeert. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het overdrive-geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het overdrive­geluid dat via de chorus is gepasseerd, uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
FL DEPTH (Flanger depth) 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het flanger­geluid.
FL FEEDBACK (Flanger feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het flanger-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. U kunt een waarde van -98% tot +98% instellen, in stapjes van 2%. Er is geen feedback wanneer de waarde Ò0Ó is.
FL BALANCE (Flanger balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumeverhouding tussen het overdrive-geluid dat niet via de flanger passeert en het overdrive-geluid dat wel via de flanger passeert. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het overdrive-geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het overdrive­geluid dat via de flanger is gepasseerd, uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
68
6. De interne effecten gebruiken
28: OD DLY (Overdrive Delay)
Dit effect schakelt een overdrive en een delay in serie.
fig.6-31
L in
Overdrive
R in
Balance D
Delay
Feedback
Balance D
OD DRIVE 0–127 #
Hiermee regelt u de graad van vervorming voor de overdrive. Het volume verandert mee met de graad van vervorming.
OD PAN (Overdrive pan) L64–0–R63
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het overdrive-geluid.
L64 is uiterst links, 0 is centraal en R63 is uiterst rechts.
DLY TIME (Delay time) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het delay-geluid weerklinkt.
DLY FEEDBACK (Delay feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het delay-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. U kunt een waarde van -98% tot +98% instellen, in stapjes van 2%. Er is geen feedback wanneer de waarde Ò0Ó is.
DLY HF DAMP (Delay HF damp)
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de hoge frequentie­band van het teruggestuurde delay-geluid wordt weggefilterd.
Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
DLY BALANCE (Delay balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumeverhouding tussen het overdrive-geluid dat niet via de delay passeert en het overdrive-geluid dat wel via de delay passeert. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het overdrive-geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het overdrive­geluid dat via de delay is gepasseerd, uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
L out
Balance E
Balance E
R out
29: DS CHO (Distortion Chorus)
Dit effect schakelt een distortion en een chorus in serie. De parameters zijn in wezen dezelfde als voor Ò26: OD CHOÓ met uitzondering van de twee volgende.
OD DRIVE DS DRIVE #
Hiermee bepaalt u de graad van vervorming.
OD PAN DS PAN
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het distortion-geluid.
fig.6-32
L in
R in
Distortion
Balance D
Chorus
Balance D
L out
Balance E
Balance E
R out
30: DS FL (Distortion Flanger)
Dit effect schakelt een distortion en een flanger in serie. De parameters zijn in wezen dezelfde als voor Ò27: OD FLÓ, met uitzondering van de twee volgende.
OD DRIVE DS DRIVE #
Hiermee bepaalt u de graad van vervorming.
OD PAN DS PAN
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het distortion-geluid.
fig.6-33
L in
R in
Distortion
Balance D
Feedback
Flanger
Balance D
L out
Balance E
Balance E
R out
31: DS DLY (Distortion Delay)
Dit effect schakelt een distortion en een delay in serie. De parameters zijn in wezen dezelfde als voor Ò28: OD DLYÓ, met uitzondering van de twee volgende.
OD DRIVE DS DRIVE #
Hiermee bepaalt u de graad van vervorming.
OD PAN DS PAN
Hiermee bepaalt u de stereopositie van het distortion-geluid.
fig.6-34
L in
R in
Distortion
Balance D
Delay
Feedback
Balance D
L out
Balance E
Balance E
R out
Hoofdst.
6
69
6. De interne effecten gebruiken
Feedback
Flanger
L in
R in
L out
R out
Mix
Mix
Enhancer
Enhancer
Balance E
Balance E
Balance D
Balance D
32: EH CHO (Enhancer Chorus)
Dit effect schakelt een enhancer en een chorus in serie.
fig.6-35
L in
R in
Enhancer
Enhancer
Mix
Mix
Balance D
Chorus
Balance D
EH SENS (Enhancer sensitivity) 0–127
Hiermee bepaalt u de gevoeligheid van de enhancer.
EH MIX (Enhancer mix level) 0–127
Hiermee bepaalt u het volume voor de boventonen van de enhancer, t.o.v. het originele geluid.
CHO PRE DLY (Chorus pre delay time)
0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het chorus-geluid weerklinkt.
CHO RATE (Chorus rate) 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het chorus­geluid.
CHO DEPTH (Chorus depth) 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het chorus­geluid.
CHO BALANCE (Chorus balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumeverhouding tussen het enhancer-geluid dat niet via de chorus passeert en het enhancer-geluid dat wel via de chorus passeert. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het enhancer-geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het enhancer­geluid dat via de chorus is gepasseerd, uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
L out
Balance E
Balance E
R out
33: EH FL (Enhancer Flanger)
Dit effect schakelt een enhancer en een flanger in series.
fig.6-36
EH SENS (Enhancer sensitivity) 0–127
Hiermee bepaalt u de gevoeligheid van de enhancer.
EH MIX (Enhancer mix level) 0–127
Hiermee bepaalt u het volume voor de boventonen van de enhancer, t.o.v. het originele geluid.
FL PRE DELAY (Flanger pre delay time)
0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het flanger-geluid weerklinkt.
FL RATE (Flanger rate) 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het flanger­geluid.
FL DEPTH (Flanger depth) 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het flanger­geluid.
FL FEEDBACK (Flanger feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het flanger-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. U kunt een waarde van -98% tot +98% instellen, in stapjes van 2%. Er is geen feedback wanneer de waarde Ò0Ó is.
FL BALANCE (Flanger balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumeverhouding tussen het enhancer-geluid dat niet via de flanger passeert en het enhancer-geluid dat wel via de flanger passeert. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het overdrive-geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het enhancer­geluid dat via de flanger is gepasseerd, uitgestuurd.
70
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
6. De interne effecten gebruiken
Feedback
Delay
L in
R in
L out
R out
Balance E
Balance E
Balance D
Balance D
Chorus
Balance E
Balance E
Balance D
Balance D
34: EH DLY (Enhancer Delay)
Dit effect schakelt een enhancer en een delay in serie.
fig.6-37
L in
R in
Enhancer
Enhancer
Mix
Mix
Balance D
Delay
Feedback
Balance D
EH SENS (Enhancer sensitivity) 0–127
Hiermee bepaalt u de gevoeligheid van de enhancer.
EH MIX (Enhancer mix level) 0–127
Hiermee bepaalt u het volume voor de boventonen van de enhancer, t.o.v. het originele geluid.
DLY TIME (Delay time) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het delay-geluid weerklinkt.
DLY FEEDBACK (Delay feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het delay-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. U kunt een waarde van -98% tot +98% instellen, in stapjes van 2%. Er is geen feedback wanneer de waarde Ò0Ó is.
DLY HF DAMP (Delay HF damp)
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de hoge frequentie­band van het teruggestuurde delay-geluid wordt weggefilterd.
Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
DLY BALANCE (Delay balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumeverhouding tussen het enhancer-geluid dat niet via de delay passeert en het enhancer-geluid dat wel via de delay passeert. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het enhancer-geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het enhancer­geluid dat via de delay is gepasseerd, uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
L out
Balance E
Balance E
R out
#
35: CHO DLY (Chorus Delay)
Dit effect schakelt een chorus en een delay in serie.
fig.6-38
CHO PRE DELAY (Chorus pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het chorus-geluid weerklinkt.
CHO RATE (Chorus rate) 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het chorus­geluid.
CHO DEPTH (Chorus depth) 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het chorus­geluid.
CHO BALANCE (Chorus balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het chorus-geluid.
Als u D100:0E instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het chorus­geluid uitgestuurd.
DLY TIME (Delay time) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het delay-geluid weerklinkt.
DLY FEEDBACK (Delay feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het delay-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. U kunt een waarde van -98% tot +98% instellen, in stapjes van 2%. Er is geen feedback wanneer de waarde Ò0Ó is.
DLY HF DAMP (Delay HF damp)
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de hoge frequentie­band van het teruggestuurde delay-geluid wordt weggefilterd.
Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
Hoofdst.
6
DLY BALANCE (Delay balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumeverhouding tussen het chorus­geluid dat niet via de delay passeert en het chorus-geluid dat wel via de delay passeert. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het chorus-geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het chorus-geluid dat via de
71
6. De interne effecten gebruiken
Feedback
Flanger
L in
R in
L out
R out
Balance E
Balance E
Balance D
Balance D
Chorus
Balance E
Balance E
Balance D
Balance D
delay is gepasseerd, uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
36: FL DLY (Flanger Delay)
Dit effect schakelt een flanger en een delay in serie.
fig.6-39
Balance D
L in
R in
Feedback
Flanger
Balance D
Balance E
Balance E
Balance D
Delay
Feedback
Balance D
FL PRE DLY (Flanger pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het flanger-geluid weerklinkt.
FL RATE (Flanger rate) 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het flanger­geluid.
FL DEPTH (Flanger depth) 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het flanger­geluid.
L out
Balance E
Balance E
R out
DLY HF DAMP (Delay HF damp)
200/250/315/400/500/630/800/1000/1250/1600/2000/2500/3150/ 4000/5000/6300/8000 (200–8000 Hz), Bypass
Hiermee bepaalt u bij welke frequentie de hoge frequentie­band van het teruggestuurde delay-geluid wordt weggefilterd.
Als u niets wil wegfilteren, kies dan Bypass.
DLY BALANCE (Delay balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumeverhouding tussen het flanger­geluid dat niet via de delay passeert en het flanger-geluid dat wel via de delay passeert. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het flanger-geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het flanger-geluid dat via de delay is gepasseerd, uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
37: CHO FL (Chorus Flanger)
Dit effect schakelt een chorus en een flanger in serie.
fig.6-40
FL FEEDBACK (Flanger feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het flanger-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. U kunt een waarde van -98% tot +98% instellen, in stapjes van 2%. Er is geen feedback wanneer de waarde Ò0Ó is.
FL BALANCE (Flanger balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het flanger-geluid.
Als u D100:0E instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het flanger­geluid uitgestuurd.
DLY TIME (Delay time) 0.0–500 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het delay-geluid weerklinkt.
DLY FEEDBACK (Delay feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het delay-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. U kunt een waarde van -98% tot +98% instellen, in stapjes van 2%. Er is geen feedback wanneer de waarde Ò0Ó is.
72
CHO PRE DLY (Chorus pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het chorus-geluid weerklinkt.
CHO RATE (Chorus rate) 0.05–10.0 Hz
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het chorus­geluid.
CHO DEPTH (Chorus depth) 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het chorus­geluid.
CHO BALANCE (Chorus balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumebalans tussen het originele geluid en het chorus-geluid.
Als u D100:0E instelt, wordt enkel het originele geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het chorus­geluid uitgestuurd.
FL PRE DLY (Flanger pre delay time) 0.0–100 ms
Hiermee bepaalt u het tijdsinterval vanaf het originele geluid totdat het flanger-geluid weerklinkt.
6. De interne effecten gebruiken
FL RATE (Flanger rate) 0.05–10.0 Hz #
Hiermee bepaalt u de modulatiesnelheid van het flanger­geluid.
FL DEPTH (Flanger depth) 0–127
Hiermee bepaalt u de modulatiediepte van het flanger­geluid.
FL FEEDBACK (Flanger feedback level) -98–+98 %
Hiermee bepaalt u het aandeel (%) van het flanger-geluid dat terug naar de input wordt gestuurd. Bij een positieve (+) waarde wordt het signaal terug naar de input gestuurd met de originele fase; bij een negatieve (-) waarde krijgt u een omgekeerde fase. U kunt een waarde van -98% tot +98% instellen, in stapjes van 2%. Er is geen feedback wanneer de waarde Ò0Ó is.
FL BALANCE (Flanger Balance) D100:0E–D0:100E
Hiermee bepaalt u de volumeverhouding tussen het chorus­geluid dat niet via de flanger passeert en het chorus-geluid dat wel via de flanger passeert. Als u D100:0E instelt, wordt enkel het chorus-geluid uitgestuurd. Als u D0:100E instelt, wordt enkel het chorus-geluid dat via de flanger is gepasseerd, uitgestuurd.
LEVEL (Output level) 0–127
Hiermee bepaalt u het output-volume.
39: FL/DLY (Flanger/Delay)
Dit effect schakelt een flanger en een delay parallel. De para­meters zijn in wezen dezezelfde als voor Ò36: FL DLY.Ó Delay Balance bepaalt hier echter de volumebalans tussen het originele geluid en het delay-geluid.
fig.6-42
Flanger
Feedback Feedback
Delay
Balance D
Balance E
Balance E
Balance D
L in L out
R in R out
40: CHO/FL (Chorus/Flanger)
Dit effect schakelt een chorus en een flanger in parallel. De parameters zijn in wezen dezelfde als voor Ò37:CHO FL.Ó Flanger Balance bepaalt hier echter de volumebalans tussen het originele geluid en het flanger-geluid.
fig.6-43
Chorus
Feedback
Balance D
Balance E
L in L out
Hoofdst.
38: CHO/DLY (Chorus/Delay)
Dit effect schakelt een chorus en een delay parallel. De para­meters zijn in wezen dezelfde als voor Ò35: CHO DLYÓ. Delay Balance bepaalt hier echter de volumebalans tussen het originele geluid en het delay-geluid.
fig.6-41
Chorus
Feedback
Delay
Balance D
Balance E
Balance E
Balance D
L in L out
R in R out
Flanger
R in R out
Balance D
Balance E
6
73
6. De interne effecten gebruiken
Instellingen maken voor de Chorus
Parameters zoals modulatiediepte en -snelheid voor het chorus-geluid stelt u als volgt in.
Procedure: Chorus instellen
1. Selecteer de patch waarvoor u Chorus wil instellen en
druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer de CHORUS-parameter met [PARAMETER].
Voor een beschrijving van de soorten chorus-parameters, zie ÒChorus-parameters en hun betekenis.Ó
fig.6-02
3. Stel met [VALUE] de gewenste waarde in.
Voor meer informatie over de waarden, zie ÒChorus­parameters en hun betekenis.Ó
4. Herhaal de stappen 2 tot 3 om alle chorus-parameters in
te stellen.
5. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
* Nadat de Patch Write-handeling is uitgevoerd, keert u
automatisch terug naar de Play mode.
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Chorus-parameters en hun betekenis
CHO SEND LEVEL (Chorus Send Level)
Bepaalt het volume van de chorus.
Hoe hoger deze waarde, hoe hoger het volume.
CHORUS RATE
Bepaalt de modulatiesnelheid van het chorus-effect.
Hoe hoger de waarde, hoe sneller de modulatie(cyclus).
CHORUS DEPTH
Bepaalt de modulatiediepte van het chorus-effect.
Hoe hoger de waarde, hoe dieper de modulatie.
CHORUS PRE-DELAY
Bepaalt het tijdsinterval tussen het moment dat het originele geluid weerklinkt en het moment dat de chorus begint.
Hoe hoger de waarde, hoe ruimer het geluid klinkt.
CHORUS FEEDBACK
Bepaalt hoeveel chorus-geluid er wordt teruggestuurd naar de input van de chorus.
Hoe hoger de waarde, hoe complexer de chorus.
Instellingen maken voor de Reverb
De GR-33 biedt u de keuze uit 8 types (REVERB TYPE), waarin u de sterkte en de lengte van de reverb vrij kunt instellen. Naargelang welk type u kiest, kan er ook delay (een effect dat een geluid herhaalt, zoals een echo) toegepast worden.
Procedure: Reverb instellen
1. Selecteer de patch waarvoor u Reverb wil instellen en
druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒREVERB TYPEÓ met [PARAMETER].
fig.6-01
3. Kies het reverb-type met [VALUE].
Voor meer informatie over de waarden, zie ÒReverb­parameters en hun betekenis.Ó
4. Kies met [PARAMETER] een reverb-parameter die u
5. Stel met [VALUE] de gewenste waarde in.
6. Herhaal de stappen 4 tot 5 om alle reverb-parameters in
7. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
* Nadat de Patch Write-handeling is uitgevoerd, keert u
* Als u de Patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
Reverb-parameters en hun betekenis
REVERB TYPE (Reverb/Delay Type)
Bepaalt het type van reverb of delay.
wenst in te stellen.
Voor een beschrijving van de soorten reverb-parameters, zie ÒReverb-parameters en hun betekenis.Ó
te stellen.
voeren (p. 36).
automatisch terug naar de Play mode.
te keren naar Play mode.
Room1: Korte galm met hoge dichtheid. Room2: Korte galm met lage dichtheid. Stage1: Galm met veel nagalm. Stage2: Galm met sterke vroege weerkaatsingen.
74
6. De interne effecten gebruiken
Hall1: Heldere galm. Hall2: Rijke galm. Delay: Standaard delay Pan Delay:
REV SEND LEVEL (Reverb/Delay Send Level)
Bepaalt het volume van de reverb (of delay). Hoe hoger deze waarde, hoe hoger het volume.
REVERB TIME (Reverb/Delay Time)
Als het REVERB TYPE ÒDelayÓ of ÒPan DelayÓ (delay) is, dan bepaalt dit de delay-tijd. Voor de andere instellingen (reverb) bepaalt dit de lengte van de galm. Hoe hoger deze waarde, hoe langer de delay of de reverb.
Delay-effect met echoÕs die links en rechts ÔgepandÕ zijn.
REVERB HF DAMP (Reverb/Delay HF Damp)
Bepaalt boven welke frequentie de hoge tonen van het reverb-geluid onderdrukt of ÒgedemptÓ worden. Hoe lager deze waarde, hoe meer hoge frequenties er worden weggefilterd, wat een zachter reverb-geluid oplevert. Als u de hoge frequenties niet wil dempen, stel dan deze parameter in op BYPASS.
DELAY FEEDBACK
Deze parameter kunt enkel instellen als REVERB TYPE op ÒDelayÓ of ÒPan DelayÓ staat. Bepaalt hoeveel van de output van het delay-effect er wordt teruggestuurd naar de input. Hoe hoger de waarde, hoe meer herhalingen.
De effecten tijdelijk uitschakelen (EFFECT BYPASS)
Wanneer u het geluid met en zonder effect wil vergelijken en wanneer u effectinstellingen maakt om een patch te cre‘ren, dan is het handig als u op een eenvoudige manier de interne Multi-effecten kunt in- en uitschakelen. Dit kan door middel van de Effect Bypass.
Een effect tijdelijk uitschakelen
1. Druk in de Patch Edit mode EFFECTS (effect-
instellingen) op [EFFECTS].
Het effect dat momenteel ge‘dit wordt (reverb, chorus, multi-effecten), wordt uitgeschakeld en overbrugd. In de kleine display knippert ÒEdtÓ, als teken dat het effect overbrugd wordt.
* Enkel het effect dat ge‘dit wordt, wordt overbrugd door de
Bypass-functie.
* De Bypass-functie is enkel beschikbaar in de Patch Edit mode
EFFECTS (effectinstellingen).
* Zelfs als u de Bypass-functie gebruikt, wordt de inhoud van de
effect-instellingen niet gewijzigd.
2. Druk nogmaals op [EFFECTS].
De Bypass-functie wordt opgeheven en u keert terug naar de toestand van voordat u Bypass activeerde.
In de kleine display stopt ÒEdtÓ met knipperen en blijft gewoon branden.
* Aangezien Effect Bypass slechts een tijdelijke toestand is,
wordt deze toestand niet behouden, ook al slaat u de patches op of als u het toestel uitschakelt. Om een effect in een individuele patch uit te schakelen, moet u REV SEND LEVEL (p. 75) en CHO SEND LEVEL (p. 74) op Ò0Ó zetten en MULTI-FX SW (p. 53) op ÒOffÓ, en dit in de patch opslaan.
Hoofdst.
6
Als de interne effecten niet werken
Als de interne reverb, chorus of Multi-effects geen resultaat geven, controleer dan de volgende punten:
¥ Controleer of ÒEditÓ knippert in de kleine display (zo ja,
dan staat de Bypass-functie aan).
¥ Staat ÒMULTI-FX SWÓ (p. 53) ingesteld op ÒOffÓ?
¥ Kijk na of de ÒREV SEND LEVELÓ-waarde (p. 75) op een
geschikt niveau staat.
¥ Kijk na of de ÒCHO SEND LEVELÓ-waarde (p. 74) op
een geschikt niveau staat.
¥ Als de ÒRev Send Level (Reverb Send Level)Ó-functie
geselecteerd is, zorg dan dat de expressiepedaal (p. 47) niet helemaal naar achteren staat.
¥ Als de ÒCho Send Level (Chorus Send Level)Ó-functie
¥ Zorg dat parameters zoals het ÒLEVELÓ van het effect-
geselecteerd is, zorg dan dat de expressiepedaal (p. 47) niet helemaal naar achteren staat.
type dat gebruikt wordt door Multi-effects, op een gepaste waarde staan.
75
7. De Arpeggiator-functie
De GR-33 is uitgerust met een Arpeggiator-functie die als geen ander geschikt is voor gitaarwerk. De Arpeggiator neemt het van u over wanneer u een akkoord ÔgestrumdÕ speelt, en speelt de noten van het akkoord op een simpele of complexe manier. Met de arpeggiator kunt u door middel
De Arpeggiator-functie
“Arpeggio-patronen”
We bekijken even de eenvoudigste manier om een arpeggio te spelen op een akoestische gitaar.
Met de linkerhand neemt u het akkoord en met de rechter­hand speelt u een constant patroon, bv. de snaren 5, 4, 3, 4, 1, 3, 2, 3.
fig.7-01
(Akkoord = C)
1e 2e 3e 4e 5e 6e
3
0
2
0
2
1
0
0
van synthesizer-klanken een eenvoudige backing cre‘ren terwijl u de melodie speelt. Hij geeft u ook toegang tot een brede waaier aan muzikale effecten die nooit eerder mogelijk waren met een gitaarsynthesizer.
Bij de GR-33 noemen we de volgorde waarin u de snaren aanslaat (Ò5, 4, 3, 4...Ó) een Òarpeggio-patroonÓ, of kortweg Òpatroon.Ó
De GR-33 bevat 50 preset arpeggio-patronen. Voor elke patch kunt u een van deze patronen kiezen. Wanneer de Arpeggiator aan staat en u speelt een akkoord (of een losse noot), dan speelt de arpeggiator een arpeggio met synth­klanken volgens de patch-instellingen die bepalen hoe de noten gespeeld wordenÑARP., TEMPO, enz.
* Als u een snaar aanslaat die niet voorkomt in het geselecteerde
patroonÑbv. snaar 6 in bovenstaand voorbeeldÑof als u meer of minder snaren gebruikt, dan past de GR-33 het patroon aan aan wat u speelt. Bv. de laagste noot van het akkoord (grondnoot) zou kunnen dienen als basis van de arpeggio.
Efficiënt gebruik van de Hold-functie tijdens arpeggio’s
Met het hold-effect dat u krijgt door in Pedal Effect mode pedaal 3 in te drukken, kunt u een akkoord laten klinken zonder dat het ritme van de Arpeggiator onderbroken wordt.
Wanneer de Arpeggiator aan staat, wordt het effect van de Hold-pedaal enkel op arpeggioÕs toegepastÑin tegenstelling tot gewoonlijk. Dit betekent dat u het arpeggiatorpatroon kunt aanhouden en tegelijkertijd met een andere tone een melodie spelen.
De GR-33 heeft ook een latch hold, waarmee u arpeggioÕs kunt laten doorklinken, ook nadat de pedaal gelost is. De arpeggio blijft klinken tot u opnieuw op de pedaal drukt.
Het hold-type stelt u in met de COMMON ÒHOLD TYPEÓ­parameter in Patch Edit mode.
Meer gedetailleerde information en instructies over deze parameter vindt u in Het Hold-type kiezen (HOLD TYPE) (p. 45).
Beschikbare Hold-types voor Arpeggiator
Wanneer de Arpeggiator aan staat, kunt u een van de volgende Hold-types kiezen.
Damper:
Als u de pedaal indrukt terwijl u op de gitaar speelt, krijgt u een arpeggio die aangehouden blijft, ook als de snaar niet meer trilt. Als u de snaren opnieuw aanslaat, herkent de Arpeggiator de nieuwe noten, waardoor de aangehouden arpeggio wordt aangepast.
Door de pedaal te lossen, heft u de hold voor de arpeggio opÑals de snaar niet meer trilt, dan stopt de arpeggio. Gebruik deze manier wanneer u de inhoud van de arpeggio wil veranderen zonder het ritme van de Arpeggiator te onderbreken.
Sostenuto:
Als u bij het spelen de pedaal indrukt terwijl er een arpeggio wordt weergegeven, dan wordt de huidige arpeggio aangehouden tot u de pedaal lost. Als u een nieuwe snaar aanslaat terwijl de arpeggio wordt aangehouden, dan wordt de nieuwe noot niet weergegeven in de arpeggio. Op die manier kunt u een melodie spelen op de gitaar, samen met de synth arpeggio backing.
76
7. De Arpeggiator-functie
Latch TypeA (Latch hold type A):
Bij een gewone hold-function, begint de hold wanneer u de pedaal indrukt en eindigt hij wanneer u de pedaal lost. Bij een latch hold, daarentegen, start u de hold door ŽŽnmaal op de pedaal te drukken en be‘indigt u hem door nogmaals op de pedaal te drukken. Op de GR-33 is een latch hold enkel beschikbaar wanneer u met de Arpeggiator werkt.
Wanneer de Arpeggiator speelt en u drukt op pedaal 3 (HOLD), dan houdt de GR-33 de arpeggio aan die op dat moment gespeeld wordt. Dit is een latch hold, dus de arpeggio blijft ook doorklinken als u de pedaal loslaat. De hold eindigt wanneer u de pedaal nogmaals indrukt. Zoals bij ÒSostenutoÓ hebben nieuwe noten geen invloed op de arpeggio.
Tijdens de latch hold kunt u met pedaal 4 (CTRL)Ñwaarmee u normaal gezien arpeggioÕs aan en uit zetÑhet akkoord van de arpeggio veranderen zonder zijn ritme te doorbreken. Hou pedaal 4 (CTRL) ingedrukt, speel het nieuwe akkoord en laat de pedaal losÑde Arpeggiator speelt het nieuwe
Bepalen hoe een arpeggio klinkt
In de Arpeggiator-functie van de GR-33 kunt u kiezen op welke tone de arpeggio wordt toegepast (HAR/ARP SELECT), alsook het arpeggio-patroon (ARP PATTERN) en het tempo (ARP TEMPO).
Arpeggiator in- en uitschakelen (HAR/ARP CONTROL)
akkoord.
Latch TypeB (Latch hold type B):
De bediening is in feite dezelfde als voor ÒLatch TypeAÓÑde hold blijft aangehouden wanneer u de pedaal loslaat en wordt opgeheven wanneer u de pedaal opnieuw indrukt. Bij ÒLatch TypeBÓÐnet als bij ÒLatch TypeAÓÐ wordt de aange­houden arpeggio niet be•nvloed door eventuele nieuwe noten die u speelt.
Het verschil met ÒLatch TypeAÓ ligt in wat er gebeurt wanneer u op de gitaar speelt terwijl pedaal 4 (CTRL) ingedrukt isÑbij ÒLatch TypeBÓ kunt u nieuwe noten spelen om de aangehouden arpeggio te be•nvloeden, net zoals bij ÒDamper.Ó Wanneer pedaal 4 echter niet ingedrukt is, hebben nieuw gespeelde noten geen effect op de arpeggio, net als bij ÒLatch TypeA.Ó
5. Ga naar Pedal Effect mode.
Voor details over de bediening, zie “Pedal Effect Mode”: Wat is het en hoe roep ik het op? (p. 26).
* Als alternatief kunt u ook het System mode item ÒS1/S2
FUNCTIONÓ gebruiken om ÒPatch SelectÓ te kiezen en terug te keren naar de Play mode.
Hoofdst.
Met pedaal 4 (CTRL) kunt u de arpeggiator aan en uit zetten.
Als u de arpeggiator tijdens het spelen wil aan en uit zetten, maak dan de volgende instellingen.
1. Druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒCTRL PEDALÓ met [PARAMETER].
3. Kies met [VALUE] ÒHAR/ARP Control.Ó
fig.7-01a
4. Druk op [WRITE] en voer de Patch Write-handeling uit
om de data op te slaan (p. 36).
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
6. Zet de arpeggiator aan/uit met pedaal 4 (CTRL).
7
De arpeggiator aan of uit zetten in Patch Edit mode
U kunt de arpeggiator on/off-instelling opslaan in de patch.
1. Druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒHAR/ARP CONTROLÓ [PARAMETER].
3. Stel met [VALUE] ÒOnÓ of ÒOffÓ in voor de
arpeggiator.
fig.7-01b
4. Druk op [WRITE] en voer de Patch Write-handeling uit
om de data op te slaan (p. 36).
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
77
7. De Arpeggiator-functie
* U kunt de arpeggiator ook in-/uitschakelen met pedaal 4
(CTRL), indien de arpeggiator-parameters ÒHAR/ARP CONTROLÓ, ÒHAR/ARP SELECTÓ of ÒARP PATTERNÓ geselecteerd zijn.
* De arpeggiator on/off-instelling geldt voor elke patch apart.
Wanneer u de Patch Write-handeling uitvoert, dan wordt de status van dat moment (on of off) ingesteld wanneer u de volgende keer die patch oproept.
Voor elke patch kunt u ofwel Arpeggiator of Harmonist kiezen, maar niet allebei.
Zelfs in een patch waarin deze functies uitgeschakeld zijn, is ofwel Arpeggiator of Harmonist nog wel geselecteerd. Wanneer Arpeggiator (Harmonist) geactiveerd wordt, toont de display van de Play mode ÒARPÓ of ÒHARÓ om aan te duiden welke er geselecteerd is.
fig.7-03
Als u Arpeggiator wil gebruiken in een patch waarvoor Harmonist geselecteerd is, Voer dan de procedure van de volgende paragraaf uit om in ÒHAR/ARP SELECTÓ een Arpeggiator-waarde als ÒArpeggio All.Ó
* Als u een Arpeggiator-instellingÑÒHAR/ARP SELECTÓ,
ÒARP PATTERNÓ of ÒARP TEMPOÓÑ tracht te wijzigen voor een patch waarin Arpeggiator uitgeschakeld is, dan wordt Arpeggiator automatisch aangezet om u de nieuwe instelling te laten controleren.
Tones kiezen voor de Arpeggiator (HAR/ARP SELECT)
De EFFECTS ÒHAR/ARP SELECTÓ (Harmony/Arpeggio select)-parameter in Patch Edit mode bepaalt voor de momenteel geselecteerde patch of de 1e tone, de 2e tone of een externe klankgenerator gebruikt wordt voor de Arpeggiator. Probeer enkele instellingen uit voor de preset patches en beluister het resultaat.
Tones kiezen voor de Arpeggiator
1. Selecteer de patch waarvoor u de Arpeggiator-
instellingen wil wijzigen en druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒHAR/ARP SELECTÓ met [PARAMETER].
fig.7-04
3. Kies met [VALUE] de gewenste Arpeggiator-instelling.
Voor de Arpeggiator-instellingen in ÒHAR/ARP SELECTÓ, zie de volgende paragraaf: ÒArpeggiator­instellingen die u in HAR/ARP SELECT kan selecteren.Ó
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
Om naar een andere Arpeggiator-parameter te gaan, gebruikt u [PARAMETER] om de gewenste parameter te selecteren en [VALUE] om de waarde te veranderen.
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Arpeggiator-instellingen die u in HAR/ARP
SELECT kan selecteren
Arpeggio All:
Arpeggiator wordt toegepast op alle tones van de interne klankgenerator en de externe MIDI-klankgenerator.
Arpeggio 1st:
Arpeggiator wordt enkel op de 1e tone van de interne klankgenerator toegepast.
Arpeggio 2nd:
Arpeggiator wordt enkel op de 2e tone van de interne klankgenerator toegepast.
Arpeggio 1&2:
Arpeggiator wordt zowel op de 1e als op de 2e tone toegepast (niet op de externe klankgenerator.)
Arpeggio Ext:
Arpeggiator wordt enkel op de externe MIDI-klankgenerator toegepast.
Arpeggio Ext&1:
Arpeggiator wordt op de 1e tone en de externe MIDI­klankgenerator toegepast.
Arpeggio Ext&2:
Arpeggiator wordt op de 2e tone en de externe MIDI­klankgenerator toegepast.
* U kunt ook de hieraan voorafgaande parameters ÑHarmony
All, Harmony 1st, ..., Harmony Ext&2Ñinstellen, maar als u daar een van kiest, stopt de Arpeggiator en wort Harmonist (p.
80) geselecteerd. Als Harmonist geselecteerd is, kunnen de ÒARP PATTERN-Ó of ÒARP TEMPO-Óparameters niet ingesteld worden.
78
7. De Arpeggiator-functie
Arpeggio-patronen kiezen (ARP PATTERN)
De GR-33 bevat 50 preset arpeggio-patronen. Voor elke patch kunt u een van deze patronen kiezen.
Meer details over de arpeggio-patronen vindt u in “Arpeggio-patronen” (p. 76).
Arpeggio-patronen kiezen
1. Selecteer de patch waarvoor u het Arpeggio-patroon
wil wijzigen en druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒARP PATTERNÓ met [PARAMETER].
fig.7-05
3. Kies met [VALUE] het gewenste Arpeggiator-patroon.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
Om naar een andere Arpeggiator-parameter te gaan, gebruikt u [PARAMETER] om de gewenste parameter te selecteren en [VALUE] om de waarde te veranderen.
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
Om naar een andere Arpeggiator-parameter te gaan, gebruikt u [PARAMETER] om de gewenste parameter te selecteren en [VALUE] om de waarde te veranderen.
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Het tempo instellen met de pedaal
U kunt het arpeggiator-tempo ook instellen door een pedaal op het gewenste tempo in te drukken. Dit noemen we de Tap Tempo Teach-functie.
Wanneer u naar Patch Edit mode gaat en instellingen maakt voor de arpeggiator, dan schakelt pedaal 4 (CTRL) normaal gezien de arpeggiator in en uit.
Pedaal 4 (CTRL) kunt u ook gebruiken voor de Tap Tempo Teach-functie bij het instellen van het arpeggio-tempo.
Terwijl het tempo in de display van de Patch Edit mode EFFECTS ÒARP. TEMPOÓ-parameter staat, drukt u herhaaldelijk op pedaal 4 (CTRL) aan het gewenste tempo. In de display verschijnt ÒTAPÓ en het tempo zal overeenkomstig veranderen. Wanneer het tempo ingesteld isÑwanneer u stopt met tikkenÑ, verdwijnt de ÒTAPÓ­indicator.
fig.7-07
(Tap Tempo Teach-functie)
Hoofdst.
Het tempo instellen (ARP TEMPO)
U kunt het tempo van een arpeggio vrij instellen en het tempo opslaan in de patch. Dit doet u met de ÒARP TEMPOÓ (arpeggio tempo)-parameter.
Het arpeggio-tempo instellen
1. Selecteer de patch waarvoor u het arpeggio-tempo wil
instellen en druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒARP TEMPOÓ met [PARAMETER].
fig.7-06
3. Kies met [VALUE] de gewenste waarde.
Het instelbereik voor ARP TEMPO gaat van 50 tot 250. Hoe hoger deze waarde, hoe sneller het tempo.
Oorspronkelijk tempo
Gewijzigd
* De Tap Tempo-functie kan ook geactiveerd worden door
middel van de BANK SHIFT-pedaal (Up) in Pedal Effect mode, wanneer de Arpeggiator aan staat.
* Het gewijzigde tempo is een patch-parameter. Indien gewenst,
kunt u op [WRITE] drukken om de Patch Write-handeling uit te voeren en het tempo in de patch op te slaan.
* Sommige preset patches stellen de waarde van ÒARP
TEMPOÓ in op een veelvoud van het eigenlijke tempo om een fijne tremolo te bekomen in het uiteindelijke tempo. In zulke gevallen kan Tap Tempo een onverwacht resultaat geven.
7
79
8.
Harmonieën toevoegen in een bepaalde
toonaard
Met de TONE ÒTRANSPOSEÓ-instelling (p. 51) van de GR-33 kunt u de toonhoogte van de 1e en 2e tone verschuiven t.o.v. de toonhoogte van de gitaar, zodat u een altijd-parallelle harmonie verkrijgt.
Echter, om meer muzikale harmonie‘n te cre‘ren moeten de toonhoogteverschillen tussen de noten de toonaard van de song en de gespeelde toonladder volgen.
(Harmonist)
De Harmonist
Laten we even kijken hoe de Harmonist in elkaar zit en hem vergelijken met de Transpose-functie.
In de onderstaande notenbalken worden de effecten van de Transpose-functie en de Harmonist vergeleken, wanneer u in de toonaard C majeur speelt.
fig.8-01
Transpose
Harmonist
Getransponeerde noot
Normale noot
Harmony-noot
Normale noot
De Harmonist-functie van de GR-33, kortweg ÒHarmonistÓ genoemd, cre‘ert harmonie‘n op precies deze manier. Door de toonaard in te stellen van een melodie die door een patch gespeeld wordt, kan de Harmonist mooie, gepaste harmonie‘n cre‘ren door synth-geluiden toe te voegen aan gitaargeluiden of andere synth-geluiden.
De pijlen in de figuur duiden het verschil aan tussen de twee methodes.
De harmonie‘n geproduceerd door parallelle transpositie kunnen soms raar klinken. De plaats in de toonlader waar dit voorkomt, hangt af van de toonaard, nl. of de toonaard majeur of mineur is, van het interval tussen de melodielijn en de harmonie, enz.
De Harmonist van de GR-33 gebruikt wat hij weet over de huidige toonaardÑwelke reeds is ingesteld in de patchÑom continu de harmonische intervallen tussen het gitaargeluid en het synth-geluid, of tussen de 1e en 2e tone, aan te passen. Zo krijgt u welluidende harmonie‘n.
De Harmonist ondersteunt ook akkoorden. Dit betekent dat u complexe akkoorden kan verkrijgen door een simpel 3­noten akkoord te spelen, zodat u tijdens een optreden niet in de problemen geraakt met een moeilijke vingerzetting.
Wat kunt u doen met de Harmonist?
Synth-geluiden toevoegen aan gitaargeluiden
Het toestel dat we kennen als ÒHarmonistÓ, is een soort van pitch shifter en kan enkel gitaarharmonie‘n maken voor gitaargeluiden.
Met de GR-33 Synth Harmonist daarentegen, kunt u aan de hand van de gitaarklanken die u normaal gebruikt, harmonie‘n maken met gelijk welke klank.
Deze kunt u in de praktijk aanwenden, bv. een marimba-lijn als ondersteunende harmonie toevoegen aan een clean gitaargeluid, of een rock-orgel toevoegen aan een vervormde gitaar voor een bluesy mineur-harmonie.
En u kunt ook altijd een gitaar-tone kiezen op de GR-33 voor een zuivere gitaarharmonie.
Als u een harmonie wil cre‘ren tussen het geluid van uw gitaar en de klanken van de GR-33, zet dan de guitar/synth selector van de GK-2A op ÒMIX.Ó
* Om alle synth-geluiden in de patchesÑvan de 1e en 2e tone
tot de externe MIDI-klankgeneratorÑte laten harmoniseren met uw gitaargeluid, volgt u de procedure op p. 82 en stelt u
ÒHAR/ARP SELECTÓ in op ÒHarmony All.Ó
Harmonieën met twee Synth­klanken creëren
U kunt harmonie‘n maken met enkel synth-geluiden, zoder dat de gitaar te horen is, door de guitar/synth selector van de GK-2A op ÒSYNTHÓ te zetten.
Als u een harmonie maakt met twee gelijkaardige tones, krijgt u een rijker geluid. Ook met totaal verschillende tones Ñzoals sax en muted trumpetÑkunt u een aardig effect verkrijgen. Selecteer hierbij ÒCROSS TONESÓ in de COMMON ÒPAN MODEÓ om de tones links en rechts in het stereobeeld te plaatsen. U kunt ook gitaarklanken combineren met de synth-melodielijn door de schakelaar op de GK-2A op ÒMIXÓ te zetten.
80
Bediening
8. Harmonieën toevoegen in een bepaalde toonaard (Harmonist)
De Harmonist in- en uitschakelen (HAR/ARP CONTROL)
Harmonist in-/uitschakelen met pedaal 4 (CTRL)
Als u tijdens het spelen Harmonist wil in-/uitschakelen, maak dan de volgende instellingen.
1. Druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒCTRL PEDALÓ met [PARAMETER].
3. Selecteer ÒHAR/ARP ControlÓ met [VALUE].
fig.7-01a
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren en de data op te slaan (p. 36).
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
5. Ga naar de Pedal Effect mode.
Voor meer details, zie “Pedal Effect Mode”: Wat is het en hoe roep ik het op? (p. 26).
* U kunt ook via de System mode-instelling ÒS1/S2
FUNCTIONÓ ÒPatch SelectÓ kiezen en terugkeren naar de Play mode.
6. Druk op pedaal 4 (CTRL) om de Harmonist uit te
schakelen.
De Harmonist in-/uitschakelen in Patch Edit mode
Als u de Harmonist on/off-instelling wil opslaan in de patch, voer dan de onderstaande procedure uit.
1. Druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒHAR/ARP CONTROLÓ met [PARAMETER].
3. Zet met [VALUE] de Harmonist op ÒOnÓ of ÒOff.Ó
fig.7-01b
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren en de data op te slaan (p. 36).
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
* U kunt de Harmonist ook met pedaal 4 (CTRL) in- en
uitschakelen, wanneer een van de parameters ÒHAR/ARP CONTROLÓ, ÒHAR/ARP SELECTÓ, ÒHARMONY STYLEÓ, ÒHARMONY KEYÓ of ÒHARMONY REMOTEÓ geselecteerd is.
* De Harmonist on/off-instelling is onafhankelijk voor elke
patch. Wanneer u de Patch Write-handeling uitvoert, dan wordt de status van dat moment (on of off) in de patch opgeslagen.
U kunt voor elke patch ofwel Arpeggiator of Harmonist selecteren, maar niet allebei.
Zelfs voor een patch waarin ze uitgeschakeld zijn, kan de Arpeggiator of de Harmonist nog wel geselecteerd worden. Wanneer de Arpeggiator (Harmonist) aan staat, dan staat in de display van de Play mode ÒARPÓ of ÒHARÓ om aan te duiden welke er momenteel geselecteerd is.
fig.8-02
Hoofdst.
8
Als u de Harmonist wil gebruiken in een patch waarvoor Arpeggiator geselecteerd, voer dan de procedure in de volgende paragraaf uit om ÒHAR/ARP SELECTÓ in te stellen op bv. ÒHarmony All.Ó
* Als u in patches waarvoor de Harmonist geselecteerd maar
uitgeschakeld is, de waarde van een Harmonist-parameter wijzigtÑÒHAR/ARP SELECTÓ, ÒHARMONY STYLEÓ, ÒHARMONY KEYÓ of ÒHARMONY REMOTEÓÑ, dan zal de Harmonist automatisch geactiveerd worden.
81
8. Harmonieën toevoegen in een bepaalde toonaard (Harmonist)
Harmony Tones kiezen (HAR/ ARP SELECT)
De ÒHAR/ARP SELECTÓ-parameter (Harmony/Arpeggio select) van elke patch bepaalt of de 1e tone, de 2e tone of een externe klankgenerator de harmonie produceert.
Harmony Select instellen
1. Selecteer de patch waarvoor u de Harmonist-
instellingen wil wijzigen en druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode.
2. Selecteer ÒHAR/ARP SELECTÓ met [PARAMETER].
fig.8-03
3. Kies met [VALUE] de gewenste Harmonist-instelling.
Voor de harmonist-instellingen in ÒHAR/ARP SELECTÓ, zie volgende paragraaf ÒHarmonist­instellingen die u in HAR/ARP SELECT kunt selecterenÓ.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
Om naar een andere Harmonist-parameter te gaan, kiest u met [PARAMETER] de gewenste parameter en wijzigt u de waarde met [VALUE].
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Harmonist-instellingen die u in HAR/ARP
SELECT kunt selecteren
Harmony All:
Alle tonesÑvan de interne klankgenerator en de externe MIDI-klankgeneratorÑproduceren harmonie‘n.
Harmony 1st:
De 1e tone van de interne klankgenerator produceert een harmonie.
Harmony 2nd:
De 2e tone van de interne klankgenerator produceert een harmonie.
Harmony 1&2:
De 1e en de 2e tone van de interne klankgenerator produceren een harmonie.
Harmony Ext:
De externe MIDI-klankgenerator produceert een harmonie.
Harmony Ext&1:
De 1e tone en de externe MIDI-klankgenerator produceren een harmonie.
Harmony Ext&2:
De 2e tone en de externe MIDI-klankgenerator produceren een harmonie.
* U kunt ook de volgende parametersÑArpeggio All, Arpeggio
1st, ..., Arpeggio Ext&2Ñinstellen, maar dan zal de Harmonist stoppen en de Arpeggiator (p. 76) geactiveerd worden. Als u hier Arpeggiator kiest, kunnen de parameters ÒHARMONY STYLEÓ, ÒHARMONY KEYÓ en ÒHARMONY REMOTEÓ niet ingesteld worden.
Harmonische intervallen instellen (HARMONY STYLE)
Het interval tussen de melodie en de harmonie, dat de Harmonist gebruiktÑeen terts, een kwint, enz.Ñ, wordt ingesteld met de ÒHARMONY STYLEÓ-parameter.
De Harmony Style instellen
1. Selecteer de patch waarvoor u de Harmony Style-
instellingen wil wijzigen en druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒHARMONY STYLEÓ met [PARAMETER].
fig.8-04
3. Kies met [VALUE] het gewenste harmony style-
interval.
U kunt kiezen tussen een interval van -7th, -6th, -5th, ­4th, -3rd, -2nd, +2nd, +3rd, +4th, +5th, +6th, +7th of Diminish.
ÒDiminishÓ produceert een harmonie die altijd op een verminderde terts (drie halve tonen) van de melodie staat, ongeacht de HARMONY KEY-instelling. Dit is handig wanneer u in een verminderde toonladder speelt.
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
Om naar een andere Harmonist-parameter te gaan, kiest u met [PARAMETER] de gewenste parameter en wijzigt u de waarde met [VALUE].
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
82
8. Harmonieën toevoegen in een bepaalde toonaard (Harmonist)
De verschillende instellingen geven de volgende intervallen tussen de melodie en de harmony.
fig.8-05
Toonaard=C
HARMONY STYLE
dim + 7th + 6th + 5th + 4th
+ 3rd
+ 2nd
- 2nd
- 3rd
- 4th
- 5th
- 6th
- 7th
minor
+ 3rd
tonic b2nd
2nd b3rd 3rd 4th b5th 5th #5th 6th b7th 7th
-10 -10-10 -10-10 -10 -10 -10 -11-10 -10 -11
3
33
4
334
(Eenheid: halve toon)
333333333333 9911 1110 10 10 10 1010 9 10 889998988988 667766776767 555655555555 334433433333 222222221221
-3 -3-1 -1-2 -2 -2 -2 -2-2 -3 -2
-4 -4-3 -3-3 -4 -3 -4 -4-3 -4 -4
-6 -6-5 -5-6 -6 -5 -5 -6-5 -6 -5
-7 -7-7 -7-7 -7 -7 -7 -7-7 -7 -7
-9 -9-8 -8-9 -9 -8 -9 -9-9 -9 -9
4334
3
* Wanneer de HARMONY STYLE Ò+3Ó is en de HARMONY
KEY op ÒminorÓ staat, dan wordt de harmony in een mineur­toonschaal gecre‘erd.
3. Druk op [TONE] en selecteer Ò1ST TRANSPOSEÓ met
[PARAMETER].
4. Kies met [VALUE] Ò-12Ó (1 octaaf omlaag).
fig.8-06
De 1e tone zal ŽŽn octaaf lager spelen dan het gitaargeluid.
* U kan voor elke snaar apart een TRANSPOSE-waarde
instellen. Als u in dit voorbeeld alle snaren een octaaf wil verlagen, gebruik dan [STRING SELECT] om in de kleine display ÒALLÓ in te stellen en zet dan de TRANSPOSE­waarde op Ò-12.Ó
5. Druk op [EFFECTS] en selecteer ÒHAR/ARP SELECTÓ
met [PARAMETER].
6. Kies met [VALUE] ÒHarmony 2nd.Ó
fig.8-07
7. Selecteer ÒHARMONY STYLEÓ met [PARAMETER].
Transpose en “HARMONY STYLE” instellen
De Transpose-instellingen omvatten de TONE Ò1ST TRANSPOSEÓ- en Ò2ND TRANSPOSEÓ-parameters, alsook COMMON ÒMIDI [TRANSPOSE].Ó Deze parameters staan los van ÒHARMONY STYLEÓ, de Harmonist-instelling voor het interval, en produceren elk hun eigen effect.
Dus wanneer u de Harmonist gebruikt, zou de transpositie­instelling voor alle tones (of voor de externe klankgenerator) die u als harmonie wil gebruiken, op Ò0Ó moeten staan.
Anderzijds kan het handig zijn om met Transpose een melodie of een harmonielijn ŽŽn of meerdere octaven te verschuiven.
Voorbeeld: De harmonie een octaaf verlagen
Laten we met de 1e tone en de 2e tone een tegenmelodie maken t.o.v. de melodie van de gitaarklank. De 1e tone wordt een octaaf lager gezet en de 2e tone speelt een harmonie een terts hoger.
1. Zet de GK-2A Guitar/Synth-schakelaar op ÒMIX.Ó
8. Kies met [VALUE] Ò+3rd.Ó
fig.8-08
De 2e tone zal een harmonie spelen, een terts hoger dan het gitaargeluid.
Dit geeft een vet geluid waarbij de gitaar tussen een synth-geluid van een octaaf lager en een synth-harmonie van een terts hoger zit.
* De waarden voor Transpose (TONE Ò1ST TRANSPOSEÓ ,
Ò2ND TRANSPOSEÓ en ÒMIDI [TRANSPOSE]ÓÑ-36 over 0 tot 24)Ñworden getoond in halve tonen (ŽŽn octaaf = 12). De ÒHARMONY STYLEÓ-waarden (-7th tot +7th, Diminish) daarentegen, worden uitgedrukt in intervallen (terts, kwint, enz.). Hou hier rekening mee, zodat er geen misverstanden optreden.
Hoofdst.
8
2. Selecteer de patch die u wenst te gebruiken en stel de
1e en de 2e tone in.
* Voor de tone-instellingen, zie
Synth-geluiden aanmaken
(p. 49).
83
8. Harmonieën toevoegen in een bepaalde toonaard (Harmonist)
De toonaard instellen (HARMONY KEY)
De ÒHARMONY KEYÓ-instelling bepaalt in welke toonaard de melodie van de patch zal gespeeld worden, bv. C of Gm (G mineur).
De Harmony Key instellen
1. Selecteer de patch waarvoor u de Harmony key-
instelling wil wijzigen en druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒHARMONY KEYÓ met [PARAMETER].
fig.8-09
3. Stel met [VALUE] de gewenste waarde in.
De mogelijke waarden voor HARMONY KEY vindt u in de volgende paragraaf ÒBeschikbare waarden voor HARMONY KEY.Ó
4. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
Om naar een andere Harmonist-parameter te gaan, kiest u met [PARAMETER] de gewenste parameter en wijzigt u de waarde met [VALUE].
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Als ÒHARMONY STYLEÓ op ÒDiminishÓ staat ingesteld, dan verschijnt ÒdimÓ in plaats van de geselecteerde toonaard.
De toonaard wijzigen met een externe pedaal of ander toestel, door middel van MIDI Note Messages (HARMONY REMOTE)
De Harmonist-toonaard (HARMONY KEY) kunt u ten allen tijde wijzigen door een MIDI note message naar de GR-33 te sturen vanuit een extern MIDI-toestel, zoals een FC-200 MIDI foot controller of een PK-5 MIDI pedal keyboard.
De parameter die voor elke patch bepaalt of deze functie aan of uit staat, is ÒHARMONY REMOTEÓ (harmony key remote).
De Harmonist Key wijzigen met een
externe MIDI Pedal
1. Sluit met een MIDI-kabel de MIDI OUT-connector van
een MIDI-klavier, een FC-200 of dergelijk apparaat aan op de MIDI IN-connector van de GR-33.
2. Zet het MIDI-zendkanaal van het externe toestel op
hetzelfde MIDI-kanaal als de GR-33 (p. 86).
3. Selecteer de patch waarvoor u de remote key-functie
wil gebruiken en druk op [EFFECTS] om naar Patch Edit mode te gaan.
4. Selecteer ÒHARMONY REMOTEÓ met
[PARAMETER].
fig.8-11
Beschikbare waarde voor HARMONY KEY
Voor HARMONY KEY kunt u een van de volgende waarden instellen.
C, C#, D, D#, E, F, F#, G, G#, A, A# of B
Cm, C#m, Dm, D#m, Em, Fm, F#m, Gm, G#m, Am, A#m of Bm
* Als ÒDiminishÓ geselecteerd is voor de eerder beschreven
ÒHARMONY STYLEÓ-instelling, dan blijft de harmonie dezelfde, ongeacht de instelling voor ÒHARMONY KEYÓ. (De harmonie staat vast op een verminderde terts boven de melodie.)
De Key-display
In patches waar Harmonist geselecteerd is, kunt u in Play mode de toonaard checken zonder dat u via Patch Edit mode het instellingsscherm voor ÒHARMONIST KEYÓmoet oproepen.
fig.8-10
De huidige instelling verschijnt in de display. ÒOnÓ betekent dat de remote-functie actief is en ÒOffÓ betekent dat ze uitgeschakeld is.
5. Stel met [VALUE] ÒOnÓ in.
6. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
Om naar een andere Harmonist-parameter te gaan, kiest u met [PARAMETER] de gewenste parameter en wijzigt u de waarde met [VALUE].
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
84
8. Harmonieën toevoegen in een bepaalde toonaard (Harmonist)
BANK
UP
(Rood)
Wit
BANK SHIFT
BANK
UP
(Rood)
Wit
BANK SHIFT
7. Raadpleeg de handleiding van het externe toestel en
stuur MIDI note messages naar de GR-33.
Als u de FC-200 gebruikt, druk dan op de ÒMODEÓ-toets van de pedaal om naar de Note mode te gaan.
In welke mode de GR-33 ook staat, hij zal MIDI Note On messages ontvangen en de HARMONY KEY op de overeenkomstige noot instellen.
* De Harmonist key remote-functie heeft geen effect op een patch
waarvoor Harmonist niet geselecteerd is in ÒHAR/ARP SELECTÓ, zelfs als ÒHARMONY REMOTEÓ op ÒOnÓ staat.
* Wanneer ÒHARMONY REMOTEÓ op ÒOnÓ staat,
produceert de interne klankgenerator van de GR-33 geen geluid in respons op ontvangen MIDI Note messagesÑNote messages worden ge•nterpreteerd als instructies om de toonaard te wijzigen, niet om klanken te spelen. Daarom laat u ÒHARMONY REMOTEÓ best op ÒOffÓ staan wanneer u deze functie niet nodig hebt.
Tijdens het spelen wisselen tussen Majeur en Mineur
In Pedal Effect mode (p. 26) kunt u met de ÒUpÓ-pedaal van een externe BANK SHIFT-pedaal de ÒHARMONY KEYÓ-instelling (p. 84) van majeur in mineur veranderen, of omgekeerd.
(bv., C# C#m C# C#m...)
fig.8-12
Bij sommige patches kan de ÒHARMONY STYLEÓ op ÒDiminishÓ ingesteld staan: de harmonie staat vast op een verminderde terts boven de melodie, ongeacht de instelling van ÒHARMONY KEYÓ. In dat geval zal de bovenvermelde handeling de ÒHARMONY KEYÓ niet afwisselen tussen majeur en mineur, maar zal de ÒHARMONY STYLEÓ afwisselen tussen ÒDiminishÓ en Ò+3rd.Ó Wanneer u overschakelt naar Ò+3rdÓ, dan wordt de toonaard bepaald door ÒHARMONY KEY.Ó Bijgevolg kunt u afwisselen tussen een verminderde en een majeur- (of mineur-)toonaard.
(Voorbeeld: Dim F Dim F..., of Dim Gm Dim Gm..., enz.)
fig.8-13
Hoofdst.
8
* Om een correcte weergave van uw performance te verzekeren
wanneer de GR-33 gebruikt wordt met een MIDI-sequencer, wordt de majeur/mineur-status uitgestuurd via MIDI OUT.
85
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
Door een externe klankgenerator aan te sluiten op de GR-33, wordt het mogelijk om andere klanken dan de 384 interne tones te gebruiken, en om vettere klanken te maken door tones van de GR-33 en van het externe toestel te combineren.
MIDI
<Wat is MIDI?>
MIDI staat voor ÒMusical Instrument Digital InterfaceÓ, een wereldwijde standaard die electronische muziek­instrumenten en hun randapparatuur toelaat om muziekdata en boodschappen (bv. voor de klankkeuze) uit te wisselen. MIDI is een standaard die gehanteerd wordt door een brede waaier van instrumenten van diverse fabrikanten. U kunt bv. met een MIDI controller van merk A een klankmodule van merk B aansturen of data naar een sequencer van merk C zenden.
MIDI-connectors (IN en OUT) zijn standaard op de GR-
33. Via MIDI kunt u met de gitaar externe klank­generators (bv. synthesizers en samplers) aansturen, of muziek inspelen op een MIDI-sequencer.
Zoals reeds vermeld op p. 37, kunt u data zoals patch data naar andere apparaten sturen voor opslag of weergave.
De GR-33 is eveneens een handig input-instrument voor een MIDI-sequencer (een MIDI-opnametoestel). Dit hoofdstuk beschrijft zulke toepassingen met externe toestellen (en hoe u de MIDI-functies gebruikt).
Hieronder staat een lijstje met enkele types van MIDI­boodschappen waarmee de GR-33 kan werken.
ÒNote On messagesÓ geven informatie over welke snaar
er wordt aangeslagen, over de toonhoogte en de aanslagsterkte.
ÒNote Off messagesÓ geven informatie over wanneer een
snaar stopt met trillen.
ÒBend messagesÓ geven informatie over vloeiende
toonhoogteveranderingen, bv. bij bending, sliding of hammering.
ÒProgram Change messagesÓ verzenden commandoÕs
voor de keuze van de patches.
ÒControl Change messagesÓ geven informatie over
veranderingen in volume en over de effecten.
ÒSystem Exclusive (SysEx) messagesÓ geven informatie
over de uitwisseling van patch data met externe instrumenten.
Een externe MIDI-klankmodule aansturen
Een externe MIDI-klankmodule aansluiten
Sluit de externe MIDI-klankmodule aan op de GR-33 zoals in de onderstaande figuur.
fig.9-01
MIDI OUT
MIDI IN
Externe MIDI-klankmodule
MIDI-kanaal/Bend Range instellen (BASIC CHANNEL, BEND RANGE)
Als u klaar bent met de aansluitingen, maak dan de nodige instellingen op de GR-33.
MIDI CHANNEL (BASIC CHANNEL)
Om MIDI performance-boodschappen te kunnen uitwisselen, moeten de GR-33 en het externe toestel ingesteld staan op hetzelfde MIDI-kanaal.
Er zijn 16 MIDI-kanalen beschikbaar (1 Ð 16). Op de GR-33 kunt u voor elke snaar een kanaal aanduiden, zodat u zes kanalen gebruikt (Mono mode); of u kunt informatie van de zes snaren over ŽŽn enkel kanaal sturen (Poly mode). In het geval van Mono mode moet u het eerste kanaal bepalen (BASIC CHANNEL) van de zes opeenvolgende kanalen die u zal gebruiken. Hoe u het BASIC CHANNEL instelt, wordt beschreven op p. 87.
86
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
* Voor een gedetailleerde uitleg over Mono mode en Poly mode, zie
de paragraaf: ÒVerzenden in Mono Mode of Poly Mode.Ó
* Wanneer u de GR-33 gebruikt in combinatie met een
multitimbrale klankmodule (een klankgenerator met verschillende performance parts) of een sequencer (een automatisch performance-toestel), zorg er dan voor dat de andere instrument-parts en kanalen elkaar niet overlappen.
BEND RANGE
De GR-33 kan zelfs continue toonhoogteveranderingen, die u verkrijgt met technieken zoals bending, hammering en sliding, of met een tremolo-arm, naar een extern toestel zenden. Dit gebeurt via MIDI Pitch Bend Change­boodschappen, net zoals met de pitch bender van een keyboard. Dit betekent dus dat de Bend Range-instelling hetzelfde moet zijn op het verzendende en het ontvangende instrument.
Normaal gezien deelt de GR-33 zijn Bend Range-instelling mee aan het externe MIDI-toestel en stuurt een boodschap om ze te wijzigen (*), telkens als u een andere patch kiest.
Dit betekent dat de Bend Range-waarde op de klank­generator automatisch kan worden ingesteld, telkens als er een andere patch wordt gekozen, gewoon door de maximale Bend Range-waarde van de externe MIDI-klankgenerator gelijk te zetten met die van de GR-33. (Door de Bend Range op een zo hoog mogelijke waarde in te stellen, krijgt u een groter bereik voor de toonhoogteveranderingen. Het instel­bereik hangt af van de ontvangende klankgenerator. Voor toestellen waarbij het bereik voor de Òbend upÓ en de Òbend downÓ verschillend is, moet u de instelling op de kleinste maximumwaarde zetten.)
* Boodschappen die de Bend Range meedelen aan het externe
MIDI-instrument en die de wijzigingen doorgeven
De gebruikte boodschappen zijn MIDI RPN (Registered Parameter Number) ÒPitch Bend SensitivityÓ-boodschappen (Control Change messages Nr. 100, Nr. 101, Nr. 6 en Nr. 38). (Indien nodig, kan de verzending van deze boodschappen gestopt worden. p. 95)
Als u een externe MIDI-klankgenerator gebruikt die zulke boodschappen niet herkent, dan moet u de Bend Range op het externe toestel manueel aanpassen aan de instelling van de GR-33. Raadpleeg de handleiding van de externe klank­generator voor informatie over diens MIDI-specificaties.
Het kanaal (en de Sending Mode) en de
Bend Range instellen
1. Druk op [SYSTEM] om naar System mode te gaan.
2. Selecteer ÒBASIC CHANNELÓ met [PARAMETER].
fig.9-02
3. Stel met [VALUE] de gewenste waarde in.
BASIC CHANNEL kunt u instellen op ÒMono 1Ð11Ó (mono mode-verzending) en ÒPoly 1Ð16Ó (poly mode­verzending).
* Wanneer u verzendt in Mono mode, worden er zes opeen-
volgende kanalen gebruikt. Daarom kunt u de kanalen 12--16 niet als eerste kanaal (BASIC CHANNEL) kiezen.
4. Wanneer u het BASIC CHANNEL hebt ingesteld, kies
dan ÒBEND RANGEÓ met [PARAMETER].
fig.9-03
5. Stel met [VALUE] de gewenste waarde in.
BEND RANGE kunt u instellen op Ò0, 1, 2, 4, 5, 7, 12, 24.Ó
6. Zet de instelling gelijk met de maximumwaarde die
voor Bend Range kan worden ingesteld op de externe klankgenerator en druk op [PLAY] om terug te keren naar de Play mode.
* Dit zijn de instellingen voor de GR-33, geen patch-
instellingen, dus u hoeft geen Patch Write uit te voeren. De laatste instellingen wordt automatisch in het geheugen opgeslagen, zelfs als u het toestel uitschakelt.
Als de GR-33 een Bend Range met waarde Ò0Ó verzendt, dan krijgt u voor de klanken van de externe MIDI-klankgenerator ongeveer hetzelfde effect als wanneer u COMMON ÒCHROMATICÓ (p. 42) instelt op ÒType2Ó.
Als er een multitimbrale klankgenerator aangesloten is en in stap 3 kiest u Mono mode, dan worden de te gebruiken tones toegewezen aan zes parts op de klankgenerator. De ontvangstkanalen worden afgestemd op de zes aangesloten kanalen, geselecteerd op de GR-33. In deze toestand kunt u klanken van de externe MIDI-klankgenerator spelen op een gitaar waarop een GK-2A is gemonteerd.
* Als de externe MIDI-klankgenerator geen geluid produceert,
probeer dan eens het volume van de GK-2A open te zetten of de selector van de GK-2A op ÒSYNTHÓ of ÒMIXÓ te zetten.
Als er nog steeds geen geluid is, controleer dan de sound level-instellingen op de klankgenerator en ook de kabel­aansluitingen. Als deÒMIDI [PC]Ó-instelling (p. 88) gewijzigd is, zorg dan dat ze niet op ÒOffÓ staat.
Als u de Volumeknop en de Selector van de GK-2A gebruikt
Wanneer het volume op de GK-2A gewijzigd wordt, wordt de wijziging met MIDI Control Change-boodschap Nr. 7 vanuit de MIDI OUT van de GR-33 verzonden. (Het ontvangsttoestel moet Control Change-boodschap Nr. 7 kunnen herkennen.)
Zo kunt u het volumeniveau op het externe toestel aansturen met de volumeknop van de GK-2A. Wanneer de selector van
Hoofdst.
9
87
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
de GK-2A op ÒGUITARÓ staat, wordt er voor de Control Change-boodschap Nr. 7 een waarde Ò0Ó naar de externe klankgenerator gestuurd en stopt het geluid dat deze produceerde. Als de selector op ÒMIXÓ of ÒSYNTHÓ staat, wordt er een waarde verzonden die overeenstemt met de stand van het GK-2A-volume of de expressiepedaal , en wordt er weer geluid geproduceerd.
Indien nodig, kan de verzending van Control Change­boodschap Nr. 7 gestopt worden (p. 97).
Verzenden in Mono Mode or Poly Mode
Het verschil tussen verzenden in Mono of Poly mode, wat u samen met het MIDI CHANNEL hebt ingesteld, is als volgt.
Verzenden in Mono Mode
Aantal gebruikte kanalen:
Er wordt per snaar 1 kanaal gebruikt. Het nummer van het kanaal dat u in Edit mode instelde, wordt automatisch geselecteerd als het eerste van zes opeenvolgende kanalen. (Als bv. ÒMono 3Ó ingesteld is, worden de zes kanalen van kanaal 3 t.e.m. kanaal 8 respectievelijk gebruikt voor de snaren 1 t.e.m. 6. Dit impliceert dat de kanalen 12 t.e.m. 16 niet als eerste kanaal kunnen worden gekozen wanneer u in Mono mode verzendt.)
Patch- en andere parameters wijzigen door middel van MIDI-boodschappen vanuit de GR-33
Wanneer u met de pedaal of met [VALUE] patches wijzigt op de GR-33, wordt er vanuit MIDI OUT een Program Change­boodschap (tone change) verzonden naar het externe toestel. Op deze manier kunt u tones kiezen op de externe klank­generator of patches kiezen voor gitaareffecten.
Het nummer van de Program Change-boodschap die verzonden wordt, kan vrij gewijzigd worden en opgeslagen in de patches van de GR-33. (Bij aankoop van het toestel zijn de Program Change-nummers 1 t.e.m. 128 respectievelijk toegewezen aan de patches A11 Ð D84.)
Tijdens de patch-keuze het Program
1. Selecteer de patch waarvoor u de instelling wil
2. Selecteer ÒMIDI [PC]Ó met [PARAMETER].
fig.9-04
(MIDI [PC])
Change-nummer voor het externe toestel veranderen
veranderen en druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
Eigenschappen:
Informatie over continue toonhoogteveranderingen (MIDI Bend messages) kan voor elke snaar apart verzonden worden. Zo kunt u gitaartechnieken, zoals het gebruik van een tremolo-arm en harmonized bending, reproduceren.
Geschikte gebruiksomstandigheden:
Vooral wanneer u een multitimbrale klankgenerator met zes of meer parts gebruikt.
Verzenden in Poly Mode
Aantal gebruikte kanalen: Er wordt ŽŽn gemeenschappelijk kanaal gebruikt voor alle snaren. Het zendkanaal stelt u in in de Edit mode.
Eigenschappen:
Er wordt slechts ŽŽn kanaal gebruikt voor alle guitar parts, zodat het aantal gebruikte MIDI-kanalen gereduceerd wordt. Zo kunt u ook klankgenerators aansturen die niet op zes kanalen tegelijk kunnen ontvangen.
Hou er echter rekening mee dat wanneer er twee of meer snaren bespeeld worden, er geen Bend messages verzonden worden en de toonhoogte per halve toon verandert. Dit betekent dat de eigenlijke toonhoogte die u op de gitaar speelt, niet kan worden weergegeven in het synth-geluid.
Geschikte gebruiksomstandigheden:
Wanneer u een externe klankgenerator met vijf of minder parts gebruikt of wanneer u het aantal MIDI-kanalen (parts van de klankgenerator) wil reduceren.
3. Kies met [STRING SELECT] ÒALLÓ voor de in te
stellen snaren.
Als u instellingen voor individuele snaren wil wijzigen, lees dan de paragraaf ÒVerschillende klanken kiezen voor verschillende snaren.Ó
fig.9-05
4. Stel met [VALUE] de gewenste waarde in.
Het program change-nummer kan ingesteld worden op Off, of op 1Ð128.
5. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Als u enkel de interne klankgenerator wil gebruiken, kies dan ÒOffÓ in stap 4. Voor patches die op ÒOffÓ staan, kunt u ook de verzending van andere performance data dan program changes stopzetten.
Omgekeerd, als u een bepaalde patch enkel met de externe klankgenerator wil spelen, zet dan de ÒLAYERÓ-instelling (p. 51) van die patch van de GR-33 op ÒMute.Ó
88
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
* De overeenstemming tussen Program Change-nummers
ontvangen door de GR-33 en de GR-33 patches die door deze nummers worden opgeroepen, kan niet gewijzigd worden. Bij aankoop van het toestel zijn de Program Change-nummers 1 Ð 128 respectievelijk toegewezen aan de patches A11 Ð D84. Dit kan niet gewijzgd worden.
Als u wil beginnen met de transmit-nummers en de receive­nummers op elkaar af te stemmen, roep dan de System mode-functie op, kies de optie FACTORY RESET, kies ÒPC NumberÓ en voer uit.
Meer informatie en instructies voor deze procedure vindt u in De Program Change-nummers aanpassen aan de volgorde van de patches (p. 97).
Verschillende klanken kiezen voor verschillende snaren
U kunt verschillende Program Change messages naar een externe klankgenerator sturen, en niet alleen voor elke patch, maar zelfs voor elke snaar.
Zet in stap 3 van de vorige procedure ÒTijdens de patch­keuze het Program Change-nummer voor het externe toestel veranderenÓ de [STRING SELECT]-toets in een andere positie dan ÒALLÓ (bv. 6-5, 6, 5, e.d.) en wijzig de instelling met [VALUE]. Deze methode maakt het mogelijk om het Program Change-nummer enkel voor de geselecteerde snaar te wijzigen.
Ongewone zaken, zoals het toewijzen van een verschillende tone aan elk van de zes snaren met de externe klank­generator, worden op deze manier ook veel eenvoudiger. U kan bepaalde snaren uitschakelen voor de externe klank­generator door ÒOFFÓ in te stellen voor de betreffende snaren.
* Door middel van de [STRING SELECT]-toets kunt u
instellingen maken voor verschillende snaren voor een externe MIDI-klankgenerator, en niet alleen voor Program Change­boodschappen, maar ook voor MIDI Bank Select-boodschappen (zie volgende paragraaf).
Meer dan 128 tones selecteren (MIDI [CC0], MIDI [CC32])
Wanneer u met de GR-33 klanken kiest op een externe klank­module die meer klanken bevat dan dat er program change­nummers (1--128) voorhanden zijn, gebruik dan MIDI Bank Select-boodschappen (control change-nummers 0 en 32) in combinatie met de program change-boodschappen.
* De ÒbankÓ waarnaar hier verwezen wordt, is een uitgebreide
Program Change-boodschap, verklaard in de MIDI-specificaties, en heeft volstrekt niets te maken met de banknummers van de GR-33 (het tweede cijfer in de display, nl. de ÒBankÓ in ÒBank ShiftÓ, ÒBank UpÓ en ÒBank DownÓ). Let op dat u deze twee begrippen niet verwart.
De GR-33 ondersteunt ook deze functie voor het verzenden van Bank Select-boodschappen.
MIDI Bank Select-boodschappen verzenden
1. Selecteer de patch waarvan u de instelling wil wijzigen
en druk op [COMMON] om naar de Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒMIDI [CC0]Ó (Control Change-nummer 0)
met [PARAMETER].
fig.9-06
3. Selecteer ÒALLÓ met [STRING SELECT].
fig.9-07
4. Stel met [VALUE] de waarde voor de op te roepen tone
in (Off, 0 Ð 127).
5. Wanneer u klaar bent met de ÒMIDI [CC0]Ó-instelling,
selecteer dan ÒMIDI [CC32]Ó (Control Change-nummer
32) met [PARAMETER].
fig.9-08
Hoofdst.
6. Selecteer ÒALLÓ met [STRING SELECT].
fig.9-09
7. Stel met [VALUE] de waarde voor de op te roepen tone
in (Off, 0 Ð 127).
89
9
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
8. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36).
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Wanneer u een patch oproept waarvoor de bovenstaande instellingen gemaakt zijn, dan worden de Bank Select­boodschap en het Program Change-nummer van die patch tegelijkertijd gebruikt om een tone van de externe MIDI­klankgenerator op te roepen.
Als u voor elke snaar een andere instelling maakt, stel dan in de stappen 3 en 6 hierboven met de [STRING SELECT]-toets een andere waarde dan ÒALLÓ in (bv. 6-5, 6, 5, ... 1), en verander met [VALUE] ÒMIDI [CC0]Ó en ÒMIDI [CC32].Ó
Als u in Patch Edit mode met [VALUE] het Program Change­nummer wijzigt of als u Control Change Nr. 0 of Nr. 32 verandert, dan worden de nodige MIDI-boodschappen, overeenkomstig met de geselecteerde nummers, naar de externe MIDI-klankgenerator gestuurd en deze geeft het resultaat van de instelling aan.
Als u de waarden zeer snel doorloopt, bv. als u snel aan [VALUE] draait, dan kan de externe klankgenerator overladen geraken met MIDI-boodschappen en kan hij een waarschuwing weergeven (bv. ÒMIDI Buffer FullÓ).
MIDI Bank Select ontvangen
Bank Select is de gemeenschappelijke instelling voor zowel verzenden als ontvangen. Wanneer de GR-33 data ontvangt, kunt u door middel van combinaties van Bank Select- en Program Change-boodschappen van een extern toestel eender welke van de 256 patches in het apparaat oproepen.
Preset patches (E11 Ð H84) kunt u oproepen met Control Change No. 0 , met waarde Ò1Ó + het juiste Program Change­nummer (1 Ð 128). Ook de user patches (A11 Ð D84) kunt u oproepen met Control Change No. 0, met waarde Ò0Ó + het juiste Program Change-nummer (1 Ð 128).
De overeenstemming tussen de patches en de Bank Select­instellingen van het ontvangende toestel ligt ook vast en kan niet gewijzigd worden, zelfs niet door de verzonden Bank Select- en Program Change-boodschappen te overschrijven.
U kunt een MIDI foot controller, bv. de FC-200 of de Boss FC-50 (p. 24), aansluiten en daarmee patches kiezen op de GR-33. In dat geval worden Program Change-boodschappen e.d. die in de opgeroepen patch zijn weggeschreven voor de externe MIDI-klankgenerator, uitgestuurd via MIDI OUT, waardoor het mogelijk wordt om alle lagere apparaten in de keten als groep aan te sturen.
fig.9-10
MIDI IN
Externe MIDI-klankmodule
MIDI OUT
MIDI Foot Controller
Door de Program Change-nummers te ordenen (p. 97), worden alle waarden voor Control Change Nr. 0 en Nr. 32 terug op Ò0Ó gezet voor de user patch Bank Select­boodschappen.
MIDI
IN
MIDI OUT
De Arpeggiator of de Harmonist toepassen op een externe klank­module
Arpeggiator toepassen op een externe MIDI-
klankgenerator
De Arpeggiator van de GR-33 kan evengoed gebruikt worden op de klanken van een externe MIDI-klankgenerator als op de interne 1e en 2e tones.
Als ÒArpeggio AllÓ, ÒArpeggio ExtÓ, ÒArpeggio Ext&1Ó of ÒArpeggio Ext&2Ó ingesteld staat in de EFFECTS-instelling ÒHAR/ARP SELECTÓ(p. 78) in de Patch Edit mode, wordt de arpeggiator toegepast op de tones van de externe MIDI­klankgenerator.
Met de Harmonist harmonieën creëren met de
externe MIDI-klankgenerator
Met een externe MIDI-klankgenerator kunt u harmonie‘n cre‘ren op dezelfde manier als met de interne 1e en 2e tones.
Door in de Patch Edit mode de EFFECTS-parameter ÒHAR/ ARP SELECTÓ (p. 82) in te stellen op ÒHarmony AllÓ, ÒHarmony ExtÓ, ÒHarmony Ext&1Ó of ÒHarmony Ext&2Ó, kunt u een tegen-melodie cre‘ren met behulp van de externe MIDI-klankgenerator.
90
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
Het verband tussen de Envelope Follow-functie en de MIDI­boodschap
Patches die de Envelope Follow-functie (p. 36) gebruikenÑ m.a.w. patches waarvoor de COMMON ÒPLAY FEELÓ­parameter in de Patch Edit mode op ÒEnvelope1Ó of ÒEnvelope2Ó is ingesteld Ñzenden tijdens het spelen informatie over de snaaramplitude (decay) naar MIDI OUT op MIDI Control Change Nr. 18 (general control 3).
Dit wordt vooral gebruikt tijdens de opname en weergave van performances op de GR-33 zelf, via een lusverbinding met een MIDI-sequencer (p. 94), en dient om guitar-string envelopes (decay-informatie) op te nemen, samen met de gespeelde klanken, en om de gespeelde klanken ongewijzigd weer te geven.
Wanneer u een externe MIDI-klankgenerator gebruikt die tone changes en andere effecten kan toewijzen aan gelijk welke Control Change-boodschap die ontvangen wordt, kunt u ook Nr. 18 (verzonden zoals hierboven beschreven) gebruiken om wijzigingen aan te brengen in de klanken.
Externe MIDI-toestellen aansturen met de pedaal
De interne pedaaleffecten en enkele effecten van de expressiepedaal kunnen ook toegepast worden op een externe klankgenerator.
Pedal Effect 1 (WAH)
Boodschappen over het indrukken en lossen van de pedaal worden verzonden op Control Change Nr. 19. Wanneer ÒModulationÓ ingesteld staat voor het ÒWAH TYPEÓ(p. 43), dan wordt Control Change Nr. 1 gebruikt, i.p.v. Nr. 19.
Pedal Effect 2 (P-GLIDE)
MIDI Pitch Bend-boodschappen worden gebruikt om een effect te cre‘ren dat gelijkt op het effect voor de interne klankgenerator.
Pedal Effect 3 (HOLD)
Dit wordt bekomen door het uitzenden van MIDI Note Off­boodschappen te onderbreken tijdens een hold. (Er wordt geen Control Change Nr. 64 verzonden, zoals bij keyboards. Voor de aansturing van de interne klankgenerator wordt de pedaalhandeling verzonden op Control Change Nr. 82 (general control 7).)
* Wanneer u verzendtin Poly mode (p. 88), is string-specific
processing niet mogelijk wanneer u dezelfde toonhoogte speelt op verschillende snaren, dus zal het hold-effect niet perfect worden overgebracht.
Pedal Effect 4 (CTRL)
Arpeggiator en Harmonist kunnen op dezelfde manier in- en uitgeschakeld worden als voor de ingebouwde klankgenerator.
De Expressiepedaal-effecten
Wanneer u met een expressiepedaal een bepaald effect toepast, dan wordt de pedaalbeweging uitgestuurd via MIDI OUT. Dit gebeurt doorgaans met Control Change Nr. 4 (foot type), maar u kunt ook andere nummers gebruiken als u de ÒEXP PEDALÓ-instelling (p. 47) als volgt verandert.
“Volume 1st”, “Volume 2nd” “Pitch”: MIDI Pitch Bend-
“Modulation”: Control Change Nr. 1 “Pan (Normal)”: Control Change Nr. 10 “Cho Send Level”: Control Change Nr. 93 “Rev Send Level”: Control Change Nr. 91 “Tempo&Pitch”: MIDI Pitch Bend-
Daarenboven, als voor de ÒEXP PEDALÓ-parameter (p. 47) een waarde tussen ÒCC1 en 31Ó of tussen ÒCC64 en 95Ó is ingesteld, dan volgt de Control Change-boodschap van het overeenkomstige nummer de beweging van de expressie­pedaal en wordt ze enkel via MIDI OUT uitgestuurd. Dit maakt het mogelijk om met de pedaal enkel de externe MIDI­klankgenerator.
* Wanneer de GR-33 Control Change Nr. 4 ontvangt, dan
verandert het synth-geluid van de interne klankgenerator volgens de functie die op dat moment aan de expressiepedaal is toegewezen. Als er echter een functie met een specifieke Control Change-boodschap, zoals de bovenvermelde Nr. 7, Nr. 1 of Nr. 91 is toegewezen, dan wordt Nr. 4 genegeerd.
: Control Change Nr. 7
boodschappen
boodschappen en Control Change Nr. 4
Hoofdst.
9
91
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
Performance Data transponeren voor een externe klankgenerator (MIDI [TRANSPOSE])
Wanneer u een externe klankgenerator gebruikt, dan kunnen zeer hoge of zeer lage noten, welke niet op de arm van de gitaar staan, verzonden worden door de COMMON­instelling ÒMIDI [TRANSPOSE]Ó in de Patch Edit mode te veranderen om de output via MIDI OUT te transponeren.
Procedure: MIDI [TRANSPOE] instellen
1. Selecteer de patch waarvan u de instelling wil wijzigen
en druk op [COMMON] om naar Patch Edit mode te gaan.
2. Selecteer ÒMIDI [TRANSPOE]Ó met [PARAMETER].
fig.9-11
3. Kies ÒALLÓ met [STRING SELECT].
Als u instellingen voor individuele snaren wil wijzigen, zie Verschillende klanken kiezen voor verschillende snaren (p. 89).
fig.9-12
4. Stel met [VALUE] de waarde in.
Het instelbereik voor ÒMIDI [TRANSPOSE]Ó gaat van
-36 tot +24, in stapjes van een halve toon.
5. Druk op [WRITE] om de Patch Write-handeling uit te
voeren (p. 36)
* Nadat u de Patch Write hebt uitgevoerd, keert u automatisch
terug naar Play mode.
* Als u de patch niet wil opslaan, druk dan op [PLAY] om terug
te keren naar Play mode.
Wat als een externe module niet de verwachte klanken produceert?
Als de externe klankgenerator niet doet wat u had verwacht, controleer dan de volgende punten.
¥ Stemmen de MIDI-kanalen voor verzending en
ontvangst overeen? (p. 86)
¥ Ga na of het volumeniveau op de externe klankgenerator
niet verlaagd is door een MIDI Volume-boodschap die verzonden werd wanneer u het volume regelde met de expressiepedaal.
¥ Ga na of het volume op de GK-2A of de expressiepedaal
niet te laag staat.
¥ Staat de selector van de GK-2A op ÒGUITARÓ?
¥ Als u werkt met een klankgenerator die geen zes MIDI-
kanalen tegelijk kan ontvangen, zorg dan dat hij de data van de GR-33 in Mono mode (p. 88) ontvangt.
92
* Als de toonhoogte vals klinkt vergeleken met de gitaar,
controleer dan de ÒBEND RANGEÓ-instelling (p. 86).
* Als ÒBEND RANGEÓ op Ò0Ó staat, dan verandert de
toonhoogte per halve toon.
* Als u verzendt in Poly mode, dan verandert de toonhoogte per
halve toon wanneer u akkoorden speelt (p. 86).
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
De GR-33 gebruiken als extern input-instrument voor een sequencer
Door de GR-33 aan te sluiten op een MIDI-sequencer (toestel dat MIDI-performances opneemt en weergeeft), kunnen zelfs gitaristen die geen klavier spelen, in real-time opnemen op de sequencer.
Een sequencer aansluiten
Sluit met MIDI-kabels de GR-33, de sequencer (of computer met sequencer software) en een multitimbrale klank­generator op elkaar aan zoals in de figuur.
fig.9-13
MIDI IN
Multitimbrale MIDI-klankmodule
MIDI OUT
MIDI
IN
MIDI-sequencer
MIDI OUT
Input-procedures en instellingen voor de apparaten
1. Stel het zendkanaal, de zendmodus en de bend range
van de GR-33 gelijk met die van de gebruikte klank­generator.
Voor details, zie MIDI-kanaal/Bend Range instellen (BASIC CHANNEL, BEND RANGE) (p. 86).
2. Zet de Data Thru-functie (ook ÒSoft ThruÓ genaamd)
aan voor MIDI IN OUT op de sequencer. (Maak de instelling zodat de MIDI-boodschappen van de GR-33 tijdens de opname ook worden uitgestuurd via de MIDI OUT van de sequencer.)
3. Zet de GR-33 aan en hou daarbij de [PLAY]-toets
ingedrukt om ÒLocal Control OffÓ in te stellen. In de display zal ÒLOCAL CONTROL OFFÓ verschijnen en dan start het toestel op.
Meer details over Local Control Off vindt u in de volgende paragraaf: ÒLocal Control Off.Ó
4. Wanneer alles klaar is, speel dan op de gitaar en
controleer of de externe klankgenerator geluid produceert. Als er geen problemen zijn, start dan de opname op de externe sequencer. Wanneer de opname klaar is, zet dan de sequencer in play mode en controleer het resultaat.
5. Al su ook de klankgenerator van de GR-33 wil
gebruiken in de song, verbind dan ook de MIDI THRU van de externe klankgenerator met de MIDI IN van de GR-33. Zo kunt u ook de klankgenerator van de GR-33 gebruiken terwijl u de parts van de externe MIDI­klankgenerator beluistert. (Hier moet het MIDI­zendkanaal ingesteld worden zodat het niet conflicteert met de kanaalinstelling op de externe klankgenerator.
De zojuist beschreven setup kan ook dienen om tone­wisselingen en effecten van de ingebouwde en externe pedalen op te nemen, naast de klanken van de gitaar­performance. (Wanneer u de Harmonist gebruikt, kunt u afwisselen tussen een majeur- en mineur-toonaard door in de Pedal Effect mode op de ÒUpÓ-pedaal van een externe BANK SHIFT-pedaal te drukken. Deze informatie wordt eveneens verzonden en opgenomen in de vorm van Control Change­boodschappen.)
* Als u lage noten wil opnemen, die u op de gitaar niet kunt
spelen, verander dan de ÒMIDI [TRANSPOSE]Ó-instelling in Ò-12Ó (ŽŽn octaaf omlaag) of Ò-24Ó (twee octaven omlaag).
93
Hoofdst.
9
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
* Als de sequencer die u gebruikt, niet op meer dan ŽŽn kanaal
tegelijkertijd kan opnemen, gebruik dan de Poly mode om te verzenden en op te nemen (p. 88).
“Local Control Off”
Wanneer de interne klankgenerator en de guitar controller van de GR-33 met elkaar verbonden zijn, dan staat het toestel op ÒLocal On.Ó Het toestel staat op ÒLocal OffÓ wanneer de interne klankgenerator en de guitar controller niet met elkaar verbonden zijn en het toestel enkel reageert op MIDI­boodschappen van een sequencer. Guitar performance­boodschappen worden ook enkel via MIDI OUT uitgestuurd.
fig.9-14
Sequencer
Thru-functie op MIDI OUT: On
MIDI OUT
PITCH
TO MIDI
MIDI IN
GK IN
DOWN/S1
SYNTHVOL
UP/S2
GUITAR
MIX
SYNTH
MIDI OUT
GR-33
Klank-
generator
MIDI IN
Local Control
OFF
Botsingen tussen performance data van de gitaar en van de sequencer, die voorkomen wanneer bv. Òsoft thruÓ aan staat, kunnen worden vermeden door local control uit te zetten.
Om de local control uit te zetten, moet u het toestel uitschakelen en weer inschakelen terwijl u de [PLAY]-toets ingedrukt houdt. (Wanneer u nadien het toestel weer aanzet, staat de local control opnieuw aan. Deze instelling wordt dus niet in het geheugen opgeslagen.)
* De precieze werking van interne functies verschilt naargelang
local control aan of uit staat. Local control staat normaal gezien aan, maar denk eraan dat u local control moet uitschakelen wanneer u een lusverbinding met externe apparatuur gebruikt.
Als u een MIDI-lusverbinding maakt en u laat local control aan staan, dan kan dit problemen of een foutieve werking tot gevolg hebben, bv. het niet herkennen van bepaalde commandoÕs.
Realistische getokkelde snaar­instrumenten creëren (Data)
Als u met de GR-33 partijen inspeelt voor gitaar en gelijkaardige snaarinstrumenten, waaronder harp, koto, enz., dan kunt u bepaalde karakteristieken van getokkelde snaren bekomen, zoals voicing en een expressieve feeling, wat niet mogelijk is wanneer u de muziek met een klavier inspeelt. Let hierbij echter op de volgende punten.
Zorg dat er op de sequencer geen Quantize-functie (een
functie die data met een licht afwijkende timing corrigeert tot exacte achtste noten, zestiende noten, e.d.) geactiveerd is voor de timing van de input-data.
Wanneer u na de opname bewerkingen met de sequencer uitvoert om de positie van de data te verschuiven, zorg dan dat alle Bend messages mee verschoven worden met de Note messages, zodat hun overeenstemming niet verloren gaat.
Speciale toonhoogteveranderingen die enkel met een gitaar­synthesizer te realiseren zijn (zoals een tremolo en harmonized bending), kunnen ook naar de sequencer gestuurd worden en weergegeven door ze in de Mono mode te verzenden, waarbij voor elke snaar een apart MIDI-kanaal gebruikt wordt.
Arpeggiator- en Harmonist­performances opnemen
Arpeggiator-effecten opnemen op een
sequencer
Voorbeeld 1:
Pas de arpeggiator toe op de noten van de externe MIDI­klankgenerator en neem het resultaat op
Zet de EFFECTS ÒHAR/ARP SELECTÓ-instelling in de Patch Edit mode op ÒArpeggio ExtÓ, voer de stappen 1, 2 en 4 van ÒInput-procedures en instellingen voor de apparatenÓ op p. 93 uit. (Sla stap 3 over!) Speel na stap 4 op uw gitaar en zorg dat de arpeggiator wordt toegepast op de externe MIDI­klankgenerator. Ga daarna verder vanaf stap 5 om op te nemen.
Voorbeeld 2:
Pas de arpeggiator toe op de 1e en 2e tones van de GR-33 en neem het resultaat op.
Zet de EFFECTS ÒHAR/ARP SELECTÓ-instelling in de Patch Edit mode op ÒArpeggio 1stÓ, ÒArpeggio 2ndÓ of ÒArpeggio 1&2Ó en voer de opname uit. (ArpeggioÕs worden gespeeld tijdens de opname, maar enkel de informatie van de originele gitaar-performanceÑdus niet de arpeggio-informatie zelfÑ wordt opgenomen op de sequencer.) Als bij de weergave dezelfde patch gebruikt wordt, wordt de performance­informatie ontvangen van MIDI IN en reconstrueert de GR­33 de arpeggioÕs.
94
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
* De instelling ÒArpeggio AllÓ is niet geschikt voor ÒHAR/ARP
SELECTÓ als de sequencer en de GR-33 via een MIDI-kabel met elkaar verbonden zijn (local control off).
* Net zoals in Voorbeeld 1, vormt het geen enkel probleem om de
arpeggioÕs op te nemen met ÒArpeggio ExtÓ, dan deze data ongewijzigd terug te zenden vanuit de MIDI OUT van de sequencer (naar een patch waarvan de arpeggioÕs voor de 1e en de 2e tone uit staan), om zo de arpeggioÕs te reconstrueren. Deze methode kan echter niet dienen om een performance te reconstrueren waarbij beide tones gespeeld worden maar waarbij de arpeggiator enkel op de 1e tone wordt toegepast.
* Wanneer u verzendt in de Poly mode (p. 88), kunt u enkel de
methode van Voorbeeld 1 gebruiken voor opname en weergave.
Harmonist-effecten opnemen op een
sequencer
Voorbeeld 1:
Gebruik de 1e tone voor de melodie en de 2e tone voor de harmonie (of vice versa) en neem het resultaat op.
Zet de EFFECTS ÒHAR/ARP SELECTÓ-instelling in de Patch Edit mode op ÒHarmony 2ndÓ (of ÒHarmony 1stÓ), zorg dat u in de toestand van stap 4 van ÒInput-procedures en instellingen voor de apparatenÓ op p. 93 zit, speel op uw gitaar en zorg dat u de gewenste harmonie verkrijgt. Ga daana verder met stap 5 om op te nemen. Als u bij de weergave dezelfde patch gebruikt, kunt u dezelfde harmonie cre‘ren als bij de opname.
Voorbeeld 2:
Gebruik de noten van externe MIDI-klankgenerator als melodie en de 1e en 2e tones als harmonie en neem het resultaat op.
Zet de EFFECTS ÒHAR/ARP SELECTÓ-instelling in de Patch Edit mode op ÒHarmony 1&2Ó, maak de opname op dezelfde manier als in Voorbeeld 1 en geef de performance weer met dezelfde patch. Zorg dat de externe klankgenerator en de GR-33 op hetzelfde MIDI-kanaal ingesteld staan.
* Het is niet mogelijk om een opname te maken met de GR-33 als
de melodie en de externe MIDI-klankgenerator als de harmonie.
* De instelling ÒHarmony AllÓ is niet geschikt voor ÒHAR/
ARP SELECTÓ als de sequencer en de GR-33 via een MIDI­kabel met elkaar verbonden zijn (local control off).
De omvang van een MIDI Pitch Bend-boodschap reduceren
<De Bend Data Thin-functie>
Op de gitaar kunt u met de vinger een vibrato-techniek toepassen, voor een organische vibrato waarvan u de amplitude en de snelheid vrij kunt vari‘renÑiets dat zeer moeilijk te realiseren is op een klavier.
Wanneer u sequencer data aanmaakt, neemt de GR-33 zulke vinger-vibratoÕs, glissandoÕs, en tremoloÕs op als MIDI Pitch Bend-boodschappen. Het resultaat is dat de uitgestuurde MIDI performance-boodschap een groot aantal Pitch Bend-boodschappen bevat. In sommige gevallen kunnen deze Pitch Bend-boodschappen de hoeveelheid data sterk doen toenemen, zodat de geheugencapaciteit van de sequencer overschreden wordt.
De Bend Data Thin-functie moet dit tot een minimum beperken.
Het aantal Pitch Bend-boodschappen dat verzonden wordt, kan gereduceerd worden door middel van de Bend Data Thin-functie. Hoewel de toonhoogteveranderingen niet meer zo vloeiend zullen zijn, kan dit de hoeveelheid MIDI data beperken.
De Bend Data Thin-functie oproepen
1.
Druk op [SYSTEM] om naar System mode te gaan.
Selecteer ÒBEND DATA THINÓ met [PARAMETER].
2.
fig.9-15
Kies ÒOnÓ met [VALUE].
3.
Druk op [PLAY] om terug te keren naar Play mode.
4.
* Dit is een instelling voor de GR-33 (System mode), geen
patch-instelling, dus u hoeft geen Patch Write uit te voeren. De laatste instelling wordt automatisch opgeslagen in het geheugen, ook als het toestel wordt uitgeschakeld.
Het resultaat hiervan is dat er minder pitch bend data verzonden worden, totdat BEND DATA THIN weer op ÒOffÓ wordt gezet. (Zolang deze functie actief is, zullen de toonhoogteveranderingen van de interne klankgenerator minder vloeiend zijn.)
Hoofdst.
9
95
9. Gebruik van externe klankgenerators en sequencers
Praktisch gebruik van MIDI­kanalen
fig.9-16
Verzenden in Mono Mode
Gitaar 1
Mono Mode ch1 Mono Mode ch7
MIDIch
1
2345678910111213141516
In gebruik
Verzenden in Poly Mode
Poly Mode ch1
MIDIch
1
2345678910111213141516
In gebruik
Gitaar 1
Poly Mode ch2
Er blijven 14 kanalen over
Gitaar 2
Er blijven slechts
4 kanalen over
Gitaar 2
Een MIDI-systeem heeft 16 kanalen en normaal gezien kunnen er 16 instrument parts bestaan. Met een gitaar­synthesizer neemt elke snaar echter een kanaal in beslag.
Dit betekent dat een input van 2 parts met de gitaarsynth naar een ensemble van een 16-part externe multitimbrale klankgenerator 12 kanalen zou gebruiken.
Zet in zulke gevallen de System mode-instelling ÒBASIC CHANNELÓ (p. 86) van ÒPoly 1Ó op ÒPoly 16Ó en stuur de input-signalen naar de sequencer in de Poly mode. Zo kunt u verder gaan met opnemen, waarbij u slechts ŽŽn kanaal per part gebruikt, net als met een klavierinstrument.
EŽn nadeel van verzenden in Poly mode, is dat er geen Pitch Bend-boodschappen kunnen worden verzonden voor bending, sliding, vibratoÕs, e.d. wanneer u akkoorden speelt, maar in deze mode maakt u veel economischer gebruik van kanalen en parts , als u die oordeelkundig gescheiden houdt van de Mono mode input en daarbij rekening houdt met de te gebruiken tones en met single-note playing.
Wat als u moeilijkheden hebt met sequencing?
Controleer nog eens alle aansluitingen van MIDI-kabels
(OUT IN, p. 93) en de instelling voor local control (on of offÑp. 94).
Wanneer u een opname afspeelt, controleer dan de
instellingen van het MIDI-kanaal en de Bend Range (p. 86).
Zorg dat de verzendingsmodi (Mono of Poly) overeen-
stemmen. Als u tijdens de weergave slechts ŽŽn snaar hoort, dan zou het kunnen dat u performance data, aangemaakt met een niet-multitimbrale klankgenerator, verzendt in Mono mode.
Als er geen MIDI-data kunnen worden verzonden en als
het opnemen niet lukt voor een bepaalde snaar, zet dan met de [STRING SELECT]-toets de COMMON ÒMIDI [PC]Ó-instelling in de Patch Edit mode op het nummer van de snaar en zorg dat deze parameter niet op ÒOffÓ staat (p. 88).
Tijdens de verzending in Poly mode gebeuren
toonhoogteveranderingen voor akkoorden in stappen van een halve toon. Als u een continue toonhoogte­verandering wil, speel dan losse noten i.p.v. akkoorden of verzend in MIDI Mono mode.
Als MIDI Bend Range op Ò1Ó of Ò2Ó staat, dan zou er bij
een performance met continue toonhoogte­veranderingen (door bending, e.d.) een frequente en hinderlijke retriggering van klanken kunnen optreden. Als u voor de verzending en de ontvangst dezelfde Bend Range-instelling gebruikt, maak de waarde dan zo groot mogelijk (p. 86).
Om een snellere klankopwekking en vloeiende toon-
hoogteveranderingen te verkrijgen, verzendt de GR-33 de toonhoogte als een combinatie van Note messages en Pitch bend messages. Dus, als het microscope-scherm (event list) van de sequencer enkel Note messages vertoont, dan zou deze on-screen informatie kunnen verschillen van wat er werkelijk gebeurt. Als er geen continue toonhoogteverandering nodig is, dan kunt u een getrouwere weergave van de de data op het scherm verkrijgen door de Bend Range op Ò0Ó te zetten (p. 86).
96
10. Andere handige functies
De Program Change-nummers aanpassen aan de volgorde van de patches
Als u vaak de originele instellingen van de patches hebt veranderd en ze hebt weggeschreven naar verschillende geheugenlocaties, of als u de volgorde van depatches hebt gewijzigd, dan stemmen de Program Change-nummers Ò(MIDI [PC])Ó die aan de patches zijn toegewezen, niet meer overeen met hun eigenlijke volgorde.
Als u wil dat de vaste program change-nummers voor de ontvangst opnieuw overeenstemmen met de patch­nummers, te beginnen bij de eerste patch, voer dan de volgende procedure uit om de program change-nummers voor de verzending te resetten (naar de fabrieksinstellingen), te beginnen bij de eerste patch.
* Hou er rekening mee dat door deze handeling alle vorige
ÒMIDI [PC]Ó-instellingen voor de patches verloren gaan.
De Program Change-nummers aanpassen
aan de volgorde van de patches
1. Druk op [SYSTEM] om naar de System mode te gaan.
2. Selecteer ÒFACTORY RESETÓ met [PARAMETER].
fig.10-01
3. Kies met [VALUE] ÒPC Number.Ó
4. Druk op [WRITE].
De melding ÒSure ?Ó verschijnt. Bevestig of u de Factory Reset-handeling werkelijk wil uitvoeren.
fig.10-02
5. Om de handeling uit te voeren, drukt u nogmaals op
[WRITE].
ÒNow Writing...Ó verschijnt in de display. Zodadelijk keert de GR-33 automatisch terug naar de Play mode. Daarmee is de Factory Reset voltooid.
De Program Change-nummers van de patches worden opnieuw in volgorde toegewezen te beginnen bij de eerste patch (1, 2, 3,..., 127, 128). (Alle waarden voor Control Change Nr. 0 (MIDI[CC0]) en Nr. 32 (MIDI[CC32]) worden teruggezet op Ò0Ó voor de verzending van Bank Select-boodschappen voor user patches.)
Om deze handeling te annuleren, drukt u op een andere toets dan [WRITE].
Verzending van de MIDI Controller Nr. 7 (Volume) beëindigen
Control Change Nr. 7 dient niet alleen om wijzigingen van de volumeknop van de GK-2A te verzenden, maar ook voor data van zijn ÒSYNTH - MIX - GUITARÓ-selector. Er bestaan ook MIDI-compatibele effectprocessors die u niet kunt instellen om volume control-boodschappen van Control Change Nr. 7 te negeren.
Als dit gebeurt, moet u even opletten, want als de GR-33 via MIDI-kabels verbonden is met een externe effectprocessorÑ voor de verwerking van gitaarsignalen en voor MIDI-sturing
fig.10-03
Naar gitaarversterker
Effectprocessor voor gitaargeluid blijft Volume-boodschappen ontvangen.
Naar synth-versterker
* Patch Change-boodschappen worden
verzonden vanuit de GR-33 naar de gitaareffectprocessor.
van de externe effectenÑ, dan kan het zijn dat niet alleen het ook het synth-geluid wegvalt, maar ook het gitaargeluid, wanneer u de selector van de GK-2A op ÒGUITARÓ zet.
Wanneer u de GR-33 gebruikt in combinatie met een processor die geen Control Change Nr. 7-boodschappen kan uitsluiten, volg dan de onderstaande stappen om te voorkomen dat de GR-33 dit type van data uitzendt.
DOWN/S1
UP/S2
SYNTHVOL
GUITAR
MIX
SYNTH
Hoofdst.
10
97
10. Andere handige functies
Verzending van de MIDI Controller Nr. 7
beëindigen
1. Druk op [SYSTEM] om naar System mode te gaan.
2. Selecteer ÒVOL SEND SWÓ met [PARAMETER].
fig.10-04
3. Kies ÒOffÓ met [VALUE].
4. Druk op [PLAY] om terug te keren naar Play mode.
* Deze instelling geldt voor het hele systeem Ðhet is geen patch-
instellingÐ, dus hoeft u geen patch write uit te voeren. De instelling wordt automatisch in het geheugen opgeslagen, ook als u het toestel uitschakelt.
Dit stopt de verzending van Control Change Nr. 7 vanuit MIDI OUT, waardoor het zopas beschreven probleem verholpen wordt.
* Hiermee wordt ook de verzending van Control Change Nr. 7-
boodschappen voor andere volume-parameters be‘indigd, dus gebruik deze instelling enkel als het noodzakelijk is. Als de verzending eenmaal uitgeschakeld is, blijft dit zo tot u de instelling weer op ÒOnÓ zet of tot u de systeeminstellingen terugzet op hun oorspronkelijke waarde door middel van een Factory Reset (p. 16).
Verzending van de Bend Range Request-boodschap beëindigen
De GR-33 deelt zijn huidige Bend Range-instelling mee aan alle externe MIDI-toestellen, telkens als er een nieuwe patch wordt geselecteerd.
De boodschappen die hier gebruikt worden, zijn MIDI RPN (Registered Parameter Number) ÒPitch Bend SensitivityÓ­boodschappenÑd.w.z. Control Change-boodschappen Nr. 100, Nr. 101, Nr. 6 en Nr. 38.
Als om een bepaalde reden de verzending van deze bood­schappen be‘indigd moet wordenÑbv. als u het aantal boodschappen dat naar een sequencer wordt gezonden wanneer u patches kiest op de GR-33, wil beperkenÑvoer dan de onderstaande stappen uit om deze functie uit te schakelen.
* Als de verzending eenmaal uitgeschakeld is, blijft dit zo tot u
de instelling weer op ÒOnÓ zet of tot u de systeeminstellingen terugzet op hun oorspronkelijke waarde door middel van een Factory Reset (p. 16).
1. Druk op [SYSTEM] om naar System mode te gaan.
2. Selecteer ÒBEND REQ SWÓ met [PARAMETER].
fig.10-05
3. Kies ÒOffÓ met [VALUE].
4. Druk op [PLAY] om terug te keren naar Play mode.
* Deze instelling geldt voor het hele systeem Ðhet is geen patch-
instellingÐ, dus hoeft u geen patch write uit te voeren. De instelling wordt automatisch in het geheugen opgeslagen, ook als u het toestel uitschakelt.
Als dit gebeurd is, worden er geen Bend Range Request­boodschappen (MIDI Pitch Bend Sensitivity) meer verzonden wanneer u een andere patch kiest.
98
11. Appendix
Problemen oplossen
Wanneer u enkel op de GR-33 speelt
U hoort geen synth-geluiden wanneer u op de gitaar speelt
Staat de volume-knop van het toestel te laag?
Zet het volume op een geschikt niveau.
Staat het volume op de GK-2A te laag? Staat de selector
van de GK-2A op GUITAR?
Zet de selector op SYNTH of MIX en zet het volume op
een geschikt niveau.
Staat de expressiepedaalÐwaaraan de Volume-functie
is toegewezenÐ (vooraan) omhoog?
Druk de expressiepedaal (vooraan) naar beneden.
Werd noch de 1e noch de 2e tone geselecteerd voor de
Layer-instelling?
Wijs de 1e (of 2e) tone toe aan elk van de snaren (p. 51).
Is de ÒPATCH LEVELÓ-instelling te laag?
Zet het volume op een geschikt niveau (p. 38).
aan toe (p. 47).
Het volume verschilt van snaar tot snaar
Staat de ÒPICKUP SENSÓ juist ingesteld voor elke
snaar?
Regel de instellingen bij waar nodig (p. 17).
De toonhoogte stijgt niet wanneer u Pitch Glide (of de Pitch-functie van de expressiepedaal) gebruikt
Voor functies die de toonhoogte traploos veranderen,
kan het bereik van de wijziging bij stijgende toon­hoogte beperkt zijn, om wille van de tone of het register.
Als u op een beperking stuit, gebruik de functie dan met
een smaller bereik voor de wijziging (p. 44).
De klankverandering door de expressiepedaal verschilt van tone tot tone
De toonhoogte blijft hetzelfde, ook wanneer u de Master Tune-instelling verandert.
De enige klanken die onmiddellijk van toonhoogte
veranderen wanneer u de Master Tune-instelling van de GR-33 wijzigt, zijn synth-klanken die aangestuurd worden door een extern MIDI-instrument. De synth­klanken die aangestuurd worden door de gitaar, volgen de eigenlijke toonhoogte van de gitaar (ongeacht de Master Tune-instelling), behalve wanneer de ÒCHROMATICÓ-instelling van de patch ingesteld staat op een waarde van ÒType1Ó tot ÒType3Ó.
Als u de Master Tune-instelling gemaakt hebt (p. 18),
stem de gitaar dan opnieuw met de ingebouwde tuner (p. 18) en zorg dat alle toonhoogtes (ook die van de gitaar) goed gestemd zijn.
De Layer-instelling is correct, maar één tone is niet hoorbaar
Staat Ò1:2 BALANCEÓ (p. 52) te veel op de 1e tone of de
2e tone?
Pas de instelling aan zodat u een geschikte balans krijgt.
Voor sommige van de 384 tones verschilt de manier
waarop het effect wordt toegepast subtiel van de gewone manier waarbij de Brightness- of de Wah­Wah-functie toegewezen is.
Wijs de functie effectief toe en controleer op voorhand
hoe het effect wordt toegepast (p. 47).
De manier waarop modulatie wordt toegepast, verschilt van tone tot tone wanneer u het pedaaleffect of de expressiepedaal van het toestel gebruikt
Elke tone heeft een aparte instelling voor de snelheid
waarmee de toonhoogte fluctueert wanneer u modulatie toepast.
Controleer de fluctuatiesnelheid op voorhand en kies
een tone met een fluctuatiesnelheid die bij de song past.
De ÒModulationÓ-instelling voor het pedaaleffect
(WAH) heeft ook een aparte instelling voor de fluctuatiediepte van elke tone.
Controleer de diepte van het effect en kies een tone met
een diepte die bij de song past.
Hoofdst.
Is de expressiepedaal Ðwaaraan de tone-balans is
toegewezenÐ ingedrukt (of staat hij omhoog)?
Beweeg de expressiepedaal of wijs er een andere functie
11
99
11. Appendix
Eén tone is niet hoorbaar wanneer u met de expressiepedaal de volume­balans van de tone regelt
Staat de TONE ÒLAYERÓ-parameter zo ingesteld dat
enkel de 1e of de 2e tone (maar niet allebei) wordt weergegeven?
Wijzig de instelling zodat de 1e en de 2e tone beide
worden weergegeven (p. 51).
Staat de TONE Ò1:2 BALANCEÓ-instelling (p. 52) op
Ò50Ó of Ò-50Ó?
Stel een waarde in die dichter bij Ò0Ó ligt en controleer de
werking.
De ingebouwde effecten werken niet
Staan de EFFECTS-parameters ÒREV SEND LEVELÓ
(p. 75) en ÒCHO SEND LEVELÓ (p. 74) op Ò0Ó, of staat ÒMULTI-FX SWÓ (p. 53) op ÒOffÓ?
Kies een andere waarde dan ÒOff.Ó
Staan ÒREV SEND LEVELÓ, ÒCHO SEND LEVELÓ en
de Multi-effectparameters voor het volume op een geschikte waarde ingesteld?
Stel een geschikte waarde in.
gitaar, wanneer ÒHAR/ARP SELECTÓ (p. 82) op ÒHarmony AllÓ of ÒHarmony 1&2Ó staat.
In extreem hoge registers hoort u geruis met subtiele fluctuaties
Dit is een typisch fenomeen voor digitale klank-
generators, genaamd Òaliasing noiseÓ. Het kan hoorbaar zijn wanneer u slide-technieken of de Pitch Shift-functie gebruikt, maar het is geen defect. De GR-33 beperkt deze ruis tot een minimum wanneer u op de gitaar speelt.
De toonhoogte verandert niet vloeiend
Staat COMMON ÒCHROMATICÓ op een waarde van
ÒType1Ó tot ÒType3Ó?
Zet CHROMATIC op ÒOffÓ voor patches die een
traploze toonhoogteverandering vereisen (p. 42).
Is de Bend Data Thin-functie (p. 95) in gebruik? Het
gebruik van deze functie kan resulteren in iets minder vloeiende toonhoogteveranderingen, zelfs als u gewoon speelt.
Gebruik de Bend Data Thin-functie niet als dit niet
noodzakelijk is.
Knippert ÒEdtÓ in de kleine display om aan te duiden
dat het toestel in EFFECT BYPASS mode staat?
Druk op [EFFECTS] om de Bypass-functie op te heffen
(p. 75).
De interne effecten van de GR-33 worden enkel op de
interne synth-klanken gebruikt. Ze worden niet toegepast op het geluid van de gitaar zelf.
U kunt externe effecten voor de gitaar op enkel de
gitaarklanken toepassen door de GUITAR OUT jack te gebruiken. (Als u ŽŽn enkele versterker wil gebruiken voor zowel de gitaar- als de synth-klanken, dan dient u ook de GUITAR RETURN jack te gebruiken.) (p. 15)
Als de functies ÒCho Send Level (Chorus Send Level)Ó
of ÒRev Send Level (Reverb Send Level)Ó geselecteerd zijn, zorg dan dat de expressiepedaal (p. 47) niet helemaal naar achteren staat.
Druk de expressiepedaal in.
De toonhoogte van de synth-klanken verandert niet op dezelfde manier als de toonhoogte van het gitaargeluid
Sommige tones (bv. percussie-instrumenten en effect-
geluiden) vertonen een andere toonhoogteverandering dan met de gitaar. Dit is geen defect.
Als de Harmonist aan staat, worden er voor de synth-
klanken andere toonladders gebruikt dan voor de
“Battery Low!” verschijnt in de display wanneer u het toestel aanzet
Dit is een waarschuwing dat de interne batterij die de
data van de user patches en de systeeminstellingen in stand houdt, bijna leeg is. Als deze melding verschijnt, laat dan de batterij zo spoedig mogelijk vervangen. Zoniet kunt u data verliezen.
Voor onderhoud: wend u tot uw dealer of tot bevoegde
onderhoudstechnici van Roland.
Wanneer u Patch-instellingen verandert
De display begint plots te knipperen
Als u voor een parameter waar de [STRING SELECT]-
toets een functie heeft, ÒALLÓ (alle snaren) of Ò5-6Ó (snaren 5 en 6) instelt, dan wijst de knipperende display erop dat de huidige instellingen verschillen van snaar tot snaar.
Bij EFFECTS editing betekent een knipperende ÒEdtÓ
dat de bypass-functie aan staat.
Het geluid verandert niet wanneer u de instellingen wijzigt
De Attack-, Release- en Brightness-instellingen van de
100
Loading...