Philips Avalon FM20, Avalon FM30, Avalon FM40, Avalon FM50 User manual

GEBRUIKSAANWIJZING
Avalon CTG-apparaat
FM20 / FM30 / FM40 / FM50
Versie F.0 met softwareversie F.01.xx
FOETALE BEWAKING
Gedrukt in Duitsland 12/07
*M2703-9004D*
451261025651
S
M2703-9004D
1Inhoudsopgave
1 Introductie 1
Voor wie is deze gebruiksaanwijzing bestemd? 1 Onderzoek eerst of er sprake is van foetaal leven voordat u de monitor gaat gebruiken Introductie van de Avalon CTG-apparaten 3
Beoogd gebruik 3 Contra-indicaties 3 Indicaties voor het gebruik 3
2 Installatie 5
Controlelijst voor installatie 5 Uitpakken en de levering controleren 6
Initiële inspectie 6 Schadeclaims 6 Inpakken 6
De monitor monteren 7 De monitor op het elektriciteitsnet aansluiten 7 Wanneer en hoe testen 7 Veiligheidstesten 8
2
3 Bediening 9
Ondersteunde metingen 10 Avalon FM20 en FM30 11
Avalon FM20 11 Avalon FM30 11
Avalon FM40 en FM50 12
Avalon FM40 12 Avalon FM50 12
Snoerloze bewaking 13 Belangrijke onderdelen van de Avalon FM20/FM30 14
Overzicht 14 Rechterkant 14 Achterkant 14 Linkerkant 15
De Avalon FM40/FM50 leren kennen 16
Voorkant 16 Achterkant 17
Tr a n s d u c e r s 18 Bediening en navigatie 20
Knoppen 22
Permanente knoppen 22 Slimme knoppen 22 Pop-uptoetsen 23
i
Werken met het tipscherm 23 De werking van het tipscherm uitschakelen 23 Scherm elementen kiezen 23
Gebruiksmodi 24 Automatische scherm lay-outs 24 Instellingen 25
Actieve instellingen: 25 Eigen standaard 25 Fabrieksstandaard 25 Globale instellingen 26 Meetinstellingen wijzigen 26 De niet-invasieve bloeddrukmeting in- en uitschakelen 26 Monitorinstellingen wijzigen 26
Helderheid van het scherm aanpassen 26 Touch toon volume instellen 27 Datum en tijd instellen 27
De monitorversie controleren 27 Voorbereiding om een patiënt te bewaken 28
Inschakelen: FM20/FM30 28 Inschakelen: FM40/FM50 28 De kijkhoek van het display aanpassen (FM20/FM30) 28 Vastzetten van banden en transducers 30
Gebruikmaken van banden en vastzetknopen 30 Gebruikmaken van klittenband bevestiging 31
Een transducer op de monitor aansluiten 32 Controleren/instellen papierschaal 34 Papiergeleider: FM40/FM50 34 De papiergeleider verwijderen: FM40/FM50 34 Papier laden: FM20/FM30 36 Papier laden: FM40/FM50 37 Papier is op indicatie 40 Papier snelheid kiezen 40 Het papier afscheuren: FM20/FM30 40 Het papier afscheuren: FM40/FM50 41
De papiergeleider gebruiken 41 De papiergeleider niet gebruiken 41
De recorder aan- en uitschakelen 41 Het papier doorvoeren 43 Een gebeurtenis markeren 43 Notities invoeren 44 Signaalkwaliteit 44
Beginnen met bewaken 45 De monitor in Standby zetten 45 Na het bewaken 45 De netvoeding loskoppelen 45 Problemen oplossen 46
ii
4 Alarmen 47
Alarmmodus 47 Visuele alarmindicatoren 48 Hoorbare alarmindicatoren 48
Configuratie van alarmtonen 48
Standaard Philips alarmen 49 Hoorbare alarmen volgens de ISO/IEC standaard 9703-2 49
Het volume van het alarmgeluid wijzigen 49
Alarmen bevestigen 49 ‘Losgeraakt’ INOP’s bevestigen 50 Alarmen pauzeren of uitschakelen 50
Alle alarmen pauzeren 50 Alle alarmen uitschakelen 50 Alarmen voor afzonderlijke metingen in- of uitschakelen 51 Tijdens het pauzeren of uitschakelen van alarmen 51 Herstarten van gepauzeerde alarmen 51
Alarmgrenzen 51
Individuele alarmgrenzen nakijken (Alleen alarmmodus “Alle”) 52 Alarmgrenzen wijzigen 52
Alarmen nakijken 52
Alarmmeldingen venster 52 Alarmen nakijken venster 52
Alarmen vasthouden 53
Vasthoudendheid voor alarmen nakijken 53 Gedrag vasthoudend alarm 54
Alarmen testen 54 Alarmgedrag bij Aan/Uit schakelen 55
5 Patiëntalarmen en INOP’s 57
Patiëntalarmmeldingen 57 Technische alarmmeldingen (INOP’s) 59
6 Opname en ontslag van patiënten 63
Opname/Ontslag op de monitor 63
Patiënt opnemen 63 Patiëntgegevens bewerken 64 Een patiënt ontslaan 64
Controle op nieuwe patiënten 64 OB TraceVue: via LAN 64 OB TraceVue: via RS232 65
7 Non-Stress Test Timer 67
Instellen NST Autostart/Autostop 67 NST timer weergeven 67 Timer afgelopen melding 67
iii
Opzet NST pop-uptoetsen bereiken 68
Via de Timer knop (manier 1) 68 Via de Hoofd opzet knop (manier 2) 68 Via het veld NST (manier 3) 68 Timer opzet pop-uptoetsen 68 Looptijd 69
8 Bewaking van FHF en FMP met ultrasound 71
MHF aanzien voor FHF 71 Kruiscorrelatie verificatie 72 Wat u nodig hebt 72 Snoerloos bewaken - belangrijke overwegingen 72 Bewaking voorbereiden 73 Foetaal hartgeluid kiezen 74 Foetaal hartgeluid volume wijzigen 74 Foetale bewegingen profiel 74
FMP-statistiek 75 FMP in- en uitschakelen 76
Problemen oplossen 76 Ultrasound transducers testen 77
9 FHF van tweelingen bewaken 79
Belangrijke overwegingen 79 Extern tweelingen bewaken 80 Intern bewaken 81 Kruiscorrelatie verificatie 82 Scheiden van FHF-curven 82
Curvescheiding in- en uitschakelen 82 De scheidingsvolgorde bepalen 83 Als curvescheiding is aangezet 83
‘Standaard’ scheidingsopdracht 83 ‘Klassieke’ scheidingsopdracht 84
Als curvescheiding is uitgezet 85
Problemen oplossen 85
10 Foetale hartfrequentie alarmen 87
Alarminstellingen wijzigen 87
Alarmen aan- of uitzetten 87 Alarmgrenzen wijzigen 87 Alarmvertragingen wijzigen 88 Vertraging van signaalverlies wijzigen 88
11 FHF van drielingen bewaken 89
Belangrijke overwegingen 89 Bewaken van drielingen 90 Kruiscorrelatie verificatie 90
iv
Scheiden van FHF-curven 91
Curvescheiding in- en uitschakelen 91 Als curvescheiding is aangezet 91
‘Standaard’ scheidingsopdracht 91 ‘Klassieke’ scheidingsopdracht 92
Als curvescheiding is uitgezet 93
Problemen oplossen 93
12 Weeënactiviteit extern bewaken 95
Wat u nodig hebt 95 Extern weeën bewaken 96
Resetten van de Toco basislijn 96 Automatische basislijn aanpassing 96
Toco gevoeligheid 96 Problemen oplossen 97 Transducers testen 98
13 Weeënactiviteit intern bewaken 99
Wat u nodig hebt 99 Interne (IUP) bewaking 100
Nullen van de monitor 100 IUP-schaal kiezen 100
Problemen oplossen 101
14 FHF bewaken met DECG 103
MHF aanzien voor FHF 103 Wat u nodig hebt 103 Aansluiten 105 DECG-bewaking 105 Artefacten onderdrukken 106
De curve afdrukken 107
Problemen oplossen 107 DECG-gebruik testen 107
15 Niet-invasieve bloeddruk bewaken 109
De oscillometrische NiBD-meting 109
Beperkingen ten aanzien van de meting 110 Meetmethoden 110 Referentiemethode 110
Voorbereidingen om NiBD te meten 110
Meting corrigeren als de arm of het been niet op dezelfde hoogte als het hart is 111 De NiBD-waarden 111
Metingen starten en stoppen 112 Automatisch gebruik en herhaaltijd instellen 112 De alarmbron kiezen 112
v
Assistentie bij venapunctie 113 Kalibratie 113 Problemen oplossen 114
16 Bewaking van SpO
2
115
Een SpO2-sensor kiezen 115 De sensor aanbrengen 115 SpO2-kabels aansluiten 116 SpO2 meten 116 Een verdachte SpO2-waarde evalueren 117 Over SpO2-alarmen 117
Alarmvertragingen 117 De SpO2-alarmgrenzen aanpassen 118 Desat-alarmgrens aanpassen 118 De alarmgrenzen voor pols aanpassen 118
Toonmodulatie instellen 118 QRS-volume instellen 118
17 Maternale hart/pols frequentie bewaken 119
Prioriteit bij maternale hart-/polsfrequentie 119 Kruiscorrelatie verificatie 119 MHF vanuit MECG-elektrodes 120
Elektroden aanbrengen 120 Aansluiten 121 MHF bewaken 121
MECG bewaken 121
Elektroden aanbrengen 122 De curve op het scherm weergeven 122 De curve afdrukken 122
Polsfrequentie vanuit SpO
2
De alarmgrenzen voor hartfrequentie/pols aanpassen 123 Gemiddelde polsfrequentie uit niet-invasieve bloeddruk 123 Problemen oplossen 123 MECG-gebruik testen 123
122
18 De ECG-curve afdrukken 125
19 Modus Papier opslaan voor maternale metingen 129
20 Gegevens terughalen 131
Curven terughalen op papier 131 Terughalen van curven op een OB TraceVue-systeem 132 Opgeslagen gegevens registreren 132
vi
21 Verzorging en reiniging 135
Algemene punten 135 Reinigen en desinfecteren 136
Reinigingsmiddelen 137 Desinfecteermiddelen 137
Reinigen en desinfecteren van bewakingsaccessoires 137 Steriliseren 137
22 Onderhoud 139
De apparatuur en accessoires inspecteren 139 De kabels en snoeren inspecteren 139 Onderhoudstaken en testschema 140 Registratiepapier bewaren 140 De printkop reinigen 141 De monitor als afval afvoeren 141
23 Accessoires en verbruiksartikelen 143
Informatie over latex 143 Tr a n s d u c e r s 144 Foetale accessoires 144 DECG-accessoires: compatibiliteit van onderdelen 145 MECG-accessoires 146 Accessoires voor niet-invasieve bloeddruk 146
Duurzame en disposable manchetten voor volwassenen/kinderen 146 Duurzame manchetten met antiseptische coating voor volwassenen 146 Zachte, per volwassen patiënt, te gebruiken enkelslangs disposable manchetten 147
SpO2 Accessoires 147 Printerpapier 149
24 Conformiteit met specificaties en standaarden 151
Omgevingsspecificaties 151 Fysieke specificaties 152 Functionaliteit specificaties 153
Foetaal / Maternaal 153 Niet-invasieve bloeddruk 156 SpO
2
Recorder specificaties 160 Alarm uitgangspunten 162 Compatibele externe displays: alleen FM40/FM50 162 Informatie van de fabrikant 163 Handelsmerk verantwoording 163 Conformiteit met regelgeving en standaarden 163
Veiligheid en functionaliteit 163 Elektromagnetische compatibiliteit (EMC) 164 EMC testen 164
158
vii
Elektromagnetische interferentie verminderen 164 Systeemkarakteristieken 165 Elektromagnetische emissies en immuniteit 165 Elektromagnetische immuniteit 166 Aanbevolen in acht te nemen afstand 167 Aanbevolen afstanden tot andere RF-apparatuur 169
Omgeving 170 Bewaking na netspanningsverlies 170 ESU, MRI en defibrilleren 170 Cardiale pacemakers en elektrische stimulatoren 170 Spanningsfluctuaties/pieken 171 Symbolen op het systeem 171
viii

1Introductie

Voor wie is deze gebruiksaanwijzing bestemd?

Deze gebruiksaanwijzing is bestemd voor getraind verpleegkundig personeel dat gebruik wil maken van de Avalon FM20, FM30, FM40 en FM50 CTG-monitors. Deze gebruiksaanwijzing legt uit hoe de monitor en zijn transducers ingesteld en gebruikt dienen te worden. Zorg dat u op de hoogte bent van de betekenis van GEVAAR en PAS OP voordat u begint met het bewaken van patiënten. Bewaar de gebruiksaanwijzingen van accessoires en lees deze zorgvuldig. Deze bevatten belangrijke informatie over onderhoud en reiniging die niet in deze gebruiksaanwijzing worden herhaald.
U dient:
• Getraind te zijn in het gebruik van (CTG-)monitors.
• Getraind te zijn in de interpretatie van FHF-curven.
1
• Bekend te zijn met het gebruik van medische apparaten en met standaard foetale bewakingsprocedures.
Raadpleeg de Service Guide voor informatie over het configureren en servicen van de monitor, of neem contact op met uw technische dienst.
Mogelijk beschikt uw monitor niet over alle in deze gebruiksaanwijzing genoemde parameters en functies. Uw monitor kan er enigszins anders uitzien dan op de illustraties in deze gebruiksaanwijzing.
In deze gebruiksaanwijzing:
•waarschuwt een GEVAAR u voor een potentieel serieus probleem, ongunstig effect, of veiligheidsrisico. Niet in acht nemen van een waarschuwing voor gevaar kan tot de dood of tot ernstig letsel voor gebruiker of patiënt leiden.
• waarschuwt een PAS OP u waar speciale zorg noodzakelijk is voor het veilig en effectief omgaan met het product. Het niet opvolgen van deze instructies kan leiden tot persoonlijke schade of beschadiging van het product of andere zaken, en eventueel tot ernstiger schade.
Monitor heeft betrekking op de gehele CTG-monitor. Display heeft betrekking op de fysieke weergave-eenheid. Scherm heeft betrekking op alles wat op het display van de monitor wordt getoond, zoals metingen, alarmen, patiëntgegevens enzovoort.
• Daar waar het label van een monitor naast de paragraaf staat, betekent dit dat de informatie alleen voor die monitor geldt. Als de informatie van toepassing is op alle modellen, wordt er niets aangegeven.
1
1 Introductie Onderzoek eerst of er sprake is van foetaal leven voordat u de monitor gaat gebruiken

Onderzoek eerst of er sprake is van foetaal leven voordat u de monitor gaat gebruiken

De huidige foetale bewakingstechnologie is nog niet altijd in staat de signaalbron van de foetale hartfrequentie (FHF) onder alle omstandigheden te onderscheiden van die van de maternale hartfrequentie (MHF). Daarom dient u met onafhankelijke middelen het in leven zijn van de foetus vast te stellen voordat u een CTG-monitor aansluit, bijvoorbeeld door foetale bewegingen te palperen of foetale hartgeluiden te beluisteren met een fetoscope, stethoscoop, of Pinard-stethoscoop. Indien u geen foetale hartgeluiden kunt horen en bewegingen niet kunt vaststellen door palpatie, doe dan een echo onderzoek met een ultrasound apparaat. Blijf controleren of het signaal voor de geregistreerde hartfrequentie van de foetus afkomstig is tijdens de bewaking.
Wees erop attent dat:
• een maternale hartfrequentiecurve kenmerken kan hebben die erg veel lijken op een foetale curve, zelfs acceleraties en deceleraties kan vertonen. Ga niet uitsluitend af op het curvepatroon bij het bepalen of een curve van foetale oorsprong is.
• Foetale bewegingsprofiel (FMP) annotaties bij een foetale curve alleen zijn niet altijd een teken dat de foetus in leven is. Het lijfje van een overleden foetus kan bewegen en ervoor zorgen dat de monitor foetale beweging annoteert.
Hier volgen enkele voorbeelden waar het maternale signaal foutief als foetale hartfrequentie kan worden geïnterpreteerd.
• Bij gebruik van een ultrasound transducer:
– Is het mogelijk maternale signaalbronnen op te pikken, zoals het maternale hart, de aorta of andere
grote vaten.
– Verkeerde identificatie kan optreden als de MHF hoger is dan normaal (in het bijzonder wanneer
dit boven 100 spm komt).
• Bij gebruik van een foetale schedelelektrode:
– Elektrische impulsen kunnen van het maternale hart soms doorgegeven worden aan de
CTG-monitor via een spiraal elektrodekabel door een recentelijk in nood geraakte foetus, zodat het op een foetale signaalbron lijkt.
– De geregistreerde MHF (en eventueel artefacten) kunnen misplaatst als FHF worden
geïnterpreteerd (in het bijzonder wanneer dit hoger dan 100 spm is).
• Als foetaal bewegingsprofiel (FMP) ingeschakeld is:
kunnen FMP-annotaties in geval van foetale dood, veroorzaakt worden door:
– Beweging van de in nood verkerende foetus of als gevolg van beweging van de moeder.
– Beweging van de in nood verkerende foetus tijdens of volgend op palpatie van foetale beweging
(speciaal wanneer daar kracht bij uitgeoefend is).
– Beweging van de ultrasound transducer.
– De ultrasound transducer die maternale bewegingsbronnen detecteert, zoals de aorta van de
moeder.
Raadpleeg ook de hoofdstukken “Bewaking van FHF en FMP met ultrasound” en “FHF bewaken met DECG”.
2
Introductie van de Avalon CTG-apparaten 1 Introductie
Het is aan te bevelen om zowel maternale als foetale hartfrequentie te bewaken om de kans op misinterpretatie van maternale hartfrequentie voor foetale zo klein mogelijk te maken. De kruiscorrelatie verificatiefunctie van de monitor (CCV) kan helpen om automatisch te detecteren wanneer de maternale hartfrequentie lijkt op die van de foetus. Raadpleeg voor meer informatie “Kruiscorrelatie verificatie” op pagina 72.

Introductie van de Avalon CTG-apparaten

De Avalon CTG-apparaten omvatten de Avalon FM20, FM30, FM40 en FM50. De constructie van de FM20/FM30 en de FM40/FM50 verschilt, maar de werking van alle monitors is grotendeels hetzelfde. De Avalon CTG-apparaten maken grotendeels gebruik van dezelfde transducers en accessoires en zijn compatibel met het Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem (M2720A).

Beoogd gebruik

De Philips Avalon FM20 (M2702A), FM30 (M2703A), FM40 (M2704A) en FM50 (M2705A) CTG-monitors zijn bedoeld voor non-invasieve en invasieve bewaking van de fysiologische parameters van zwangere vrouwen tijdens antepartum testen en gedurende de weeën en bevalling. De FM30 en FM50 zijn ook bedoeld voor invasieve bewaking.
Alle monitors zijn bedoeld voor de bewaking van foetale en maternale hartfrequenties, weeënactiviteit, maternale niet-invasieve bloeddruk en (bij de FM30, FM40 en FM50) zuurstofsaturatie (SpO
Alle monitors zijn bedoeld om alarmen te genereren aan de hand van foetale en maternale parameters, patiëntgegevens met bijbehorende curven weer te geven, te registreren en op te slaan, patiëntgegevens te versturen naar een patiëntinformatie- en bewakingssysteem en voor postpartum bewaking van de moeder.
).
2
De monitors zijn bedoeld om gebruikt te worden door getraind verloskundig personeel.
Ze zijn bedoeld voor gebruik in poliklinische en klinische omgevingen in een ziekenhuis. Ze zijn niet bedoeld voor gebruik op intensive care-afdelingen of OK's. De FM20 en FM30 zijn ook bedoeld voor gebruik in medische zorginstellingen buiten ziekenhuizen, bijvoorbeeld in artsenpraktijken en in particuliere praktijken.

Contra-indicaties

De monitors zijn NIET bedoeld voor:
– gebruik tijdens defibrillatie, elektrochirurgie of MRI (magnetic resonance imaging).
– ECG-metingen bij patiënten die aangesloten zijn op externe elektrische stimulatoren of bij wie
een cardiale pacemaker is geïmplanteerd.
– gebruik met de IUP/ECG-patiëntmodule (M2738A) in woonhuizen en ruimtes die direct zijn
aangesloten op het openbare laagspanningsnet dat gebouwen die voor woondoeleinden worden gebruikt, van stroom voorziet
PAS OP Federale wetgeving in de U.S.A. beperkt aankoop van dit apparaat tot, of in opdracht van een arts.

Indicaties voor het gebruik

De monitors zijn geïndiceerd voor gebruik door getraind medisch personeel voor de bewaking van de fysiologische parameters van zwangere vrouwen.
3
1 Introductie Introductie van de Avalon CTG-apparaten
4
De installatie dient uitgevoerd te worden door gekwalificeerd technisch personeel, hetzij van de eigen medisch technische afdeling, of door Philips Support.
Als eerste stap in de voorbereiding om de monitor te gebruiken, kunt u de instructies opvolgen die in dit hoofdstuk worden gegeven.
De conventies die gebruikt worden in dit document, vindt u in Hoofdstuk 3, “Bediening”.
Mogelijk zijn niet alle accessoires en verbruiksartikelen beschikbaar in alle landen. Neem contact op met uw plaatselijke Philips-vertegenwoordiger voor details over beschikbaarheid.

Controlelijst voor installatie

Gebruik deze controlelijst om uw installatie te documenteren.
2

2Installatie

Stap Ta ke n Afvinken
indien gereed
1 Controleer wat er geleverd is, pak het uit en controleer de levering
(zie “Uitpakken en de levering controleren” op pagina 6)
2 Monteer de monitor op de betreffende plek in uw installatie
(zie “De monitor monteren” op pagina 7)
3 Sluit het GTC-apparaat aan op het elektriciteitsnet met het meegeleverde
netsnoer (zie “De monitor op het elektriciteitsnet aansluiten” op pagina 7)
4 Voer de veiligheidstesten uit (zie “Veiligheidstesten” op pagina 8)
5 Controleer of de standaardinstellingen (inclusief de netfrequentie) van
toepassing zijn voor uw instelling
6 Controleer/kies de schaal van het papier (zie “Controleren/instellen
papierschaal” op pagina 34)
7 Laad papier in de recorder (zie “Papier laden: FM20/FM30” op pagina 36 of
“Papier laden: FM40/FM50” op pagina 37, afhankelijk van de monitor)
8 Controleer/wijzig datum en tijd (zie “Datum en tijd instellen” op pagina 27) 9 Controleer/kies de papiersnelheid (zie “Papier snelheid kiezen” op pagina 40)
10 Voer zonodig de systeemtest uit (raadpleeg de Service Guide)
11 Test de transducers (zie “Ultrasound transducers testen” op pagina 77 en
“Transducers testen” op pagina 98).
5
2 Installatie Uitpakken en de levering controleren

Uitpakken en de levering controleren

De monitor en bestelde ondersteunende opties worden in beschermende dozen verpakt geleverd.

Initiële inspectie

Controleer vóór het uitpakken of er tekenen van beschadiging of verkeerd gebruik te zien zijn.
Open de verpakking voorzichtig en haal het instrument en de accessoires eruit.
Controleer of de inhoud compleet is en of de juiste opties en accessoires zijn geleverd.
Systeemcomponenten, accessoires en
verbruiksartikelen
To c o+ transducer (met bandklip) - 1 - 1
Toco transducer (met bandklip) 1 - 1 -
US transducer (met bandklip) 1 1 1 1
Patiëntmodule voor DECG/MECG/IUP optioneel
IUP-adapterkabel
DECG duurzame beenplaat adapterkabel - 1 - 1
MECG-adapterkabel - 1 - 1
Voorvalmarkeerder optioneel optioneel optioneel optioneel
CTG pak papier (landspecifiek geïnstalleerd) 1 1 1 1
Netsnoer 1111
Gebruiksaanwijzing op papier 1 1 1 1
Dvd-rom met documentatie: bevat de Service Guide voor de FM20/30, de Service Guide voor de FM40/50, Gebruiksaanwijzingen (inclusief vertaalde versies) en Training Guide
1.
Uitsluitend voor bepaling van maternale hartfrequentie.
2. Wordt bij de patiëntmodule meegeleverd.
2
FM20 FM30 FM40 FM50
1
optioneel optioneel
11
1111
1
optioneel

Schadeclaims

Neem contact op met de vervoerder als de verpakking beschadigd is.
Als één van de apparaten beschadigd is, neem dan contact op met zowel de vervoerder als de Philips service organisatie om reparatie of vervanging te regelen.

Inpakken

Bewaar het originele verpakkingsmateriaal voor het geval u de apparatuur voor service naar Philips moet sturen. Als u niet langer over het originele verpakkingsmateriaal beschikt, kan Philips u adviseren over alternatieven.
6
De monitor monteren 2 Installatie

De monitor monteren

De monitor kan op een vlakke ondergrond staan, onder een hoek, gebruikmakend van de ingebouwde standaard, aan de muur bevestigd, op een instrumentwagen of een rolstandaard. Raadpleeg de Service Guide voor details.
De monitor kan op een vlakke ondergrond of op een instrumentwagen staan. Raadpleeg de Guide van de monitor voor meer informatie.

De monitor op het elektriciteitsnet aansluiten

De monitor is in elektrische zin een klasse II apparaat, waarin de beveiliging tegen elektrische schokken niet gebaseerd is op basale isolatie en veiligheidsaarding, maar op dubbele en/of extra isolatie.
De monitor is een klasse I elektrisch apparaat. Bescherming tegen elektrische schokken wordt geleverd door een veiligheidsaarding.
De monitor heeft een breed spanningsbereik, zodat de monitor gebruikt kan worden op een netspanningsbron van 100 V tot 240 V (± 10%) en 50 of 60 Hz (± 5%).
WAARSCHUWING
• Gebruik altijd het geleverde netsnoer met de randaardestekker om deze op een geaard stopcontact aan te sluiten. Neem nooit een verloopkabel of adapter om het netsnoer op een niet-geaard stopcontact aan te sluiten.
• Controleer of de netfrequentie correct is ingesteld voor uw instelling (50 Hz of 60 Hz) voordat u de monitor in gebruik neemt.
Alleen bij de FM20/FM30: De veiligheidsaarding is vereist voor EMC-doeleinden. Het heeft geen beveiligingsfunctie tegen elektrische schokken! De beveiliging tegen elektrische schokken is in dit apparaat gerealiseerd door dubbele en/of versterkte isolatie.
Service
• Gebruik geen verlengsnoeren of meervoudige losse stekkerdozen.

Wanneer en hoe testen

De volgende tabel geeft aan welke test of inspectie op welk moment vereist is.
Te s t Uit te voeren test of inspectie Wanneer uitvoeren?
Visueel Kijk of de monitor, transducers en kabels niet
beschadigd zijn.
Zijn deze vrij van schade?
Aanzetten Zet de monitor aan. Start hij succesvol zonder
fouten? Na het starten geeft de monitor een geluid en kunt u het bewakingsscherm zien.
Als de recorder geconfigureerd is om automatisch Aan te gaan, print deze dan “Zelftest OK” op het registratiepapier? (Zie pagina 41 voor details.)
Installatie
Preventief onderhoud
Installatie
Preventief onderhoud
7
2 Installatie Veiligheidstesten
Te s t Uit te voeren test of inspectie Wanneer uitvoeren?
Veiligheidstesten (1) tot (4)
Functionaliteit Test de transducers (zie “Ultrasound transducers
Systeem Voer na het combineren van apparatuur tot een
Raadpleeg de Service Guide voor informatie over het testen, inspecteren en repareren, evenals upgrades en alle andere service-aangelegenheden.

Veiligheidstesten

Details over veiligheidstesten en procedures die vereist zijn na een installatie of een uitwisseling van systeemcomponenten, worden beschreven in de Service Guide. Deze veiligheidstesten zijn verkregen uit internationale standaarden, maar kunnen mogelijk niet voldoende zijn om aan plaatselijke regelgeving te voldoen.
Voer de veiligheidstesten (1) tot (4) voor losse apparaten uit zoals beschreven in de Service Guide van de monitor als dit vereist is door de plaatselijke regelgeving, en telkens als u apparatuur combineert om een systeem te vormen of onderdelen uitwisselt.
testen” op pagina 77 en “Transducers testen” op pagina 98).
systeem de systeemtest uit overeenkomstig IEC/EN 60601-1-1/IEC/EN 62353 indien van toepassing (raadpleeg de Service Guide).
Installatie
Preventief onderhoud
Installatie
Preventief onderhoud
Systeemonderdelen combineren
WAARSCHUWING
• Gebruik geen verlengsnoeren of meervoudige stekkerdozen. Als u gebruikmaakt van een losse meervoudige contactdoos, moet het samengestelde systeem voldoen aan IEC/EN 60601-1-1.
• Sluit geen enkel apparaat aan dat niet wordt ondersteund als deel van een systeem.
• Gebruik geen apparaten in de buurt van de patiënt als deze niet voldoen aan IEC/EN 60601-1. De gehele installatie, inclusief apparaten die niet in de buurt van de patiënt staan, moet voldoen aan IEC/EN 60601-1-1. Alle niet-medische apparaten, inclusief pc's met het OB TraceVue- systeem, die in de buurt van de patiënt staan en worden gebruikt, moeten gevoed worden via een goedkeurde scheidingstrafo (die voldoet aan IEC/EN 60601-1-1), waarbij netsnoeren mechanisch gefixeerd zijn en ongebruikte contacten zijn afgedekt.
8
3

3Bediening

Dit hoofdstuk geeft u een overzicht van de monitor en de functies ervan. U leest hoe u taken uitvoert die voor alle metingen gelijk zijn (zoals het invoeren van gegevens, het aan- en uitzetten van een meting, het wijzigen van enkele monitorinstellingen en instellen van de recorder). Er is een apart hoofdstuk met informatie over alarmen. De overige hoofdstukken beschrijven hoe u afzonderlijke metingen uitvoert en u krijgt informatie over het onderhoud van de apparatuur.
9
3 Bediening Ondersteunde metingen

Ondersteunde metingen

De volgende metingen worden ondersteund:
Ondersteunde metingen
Foetaal Maternaal
CTG-
apparaat
Foetale hartfrequentie
(FHF) via US
Inclusief tweelingen
●❍●
● ❍●●●●●❍ ❍
●❍●
● ❍●●●●●● ●
Legenda: = Standaard
)
2
Drieling (FHF) via US
To c o
FHF
via direct ECG
(DECG)
Intra-uterine druk
(IUP)
--
--
= Optioneel
Maternale hartfrequentie
(MHF) via maternale
ECG-elektroden
Maternaal ECG
(MECG)
-
-
Niet-invasieve bloeddruk
met polsfrequentie
Pulsoximetrie
●●
- = Niet beschikbaar
met polsfrequentie
(Maternaal SpO
-
10
Avalon FM20 en FM30 3 Bediening

Avalon FM20 en FM30

Dit gedeelte beschrijft de mogelijkheden van uw CTG-monitor.

Avalon FM20

De Avalon FM20 CTG-monitor verschaft een oplossing voor externe foetale bewakingstoepassingen, en optioneel niet-invasieve maternale vitale waarden.
Hiermee kunt u tot twee foetale hartfrequenties (FHF) extern meten met ultrasound, weeën activiteit met een externe Toco transducer en de maternale hartfrequentie (MHF) via ECG-elektroden op de moeder en optioneel niet-invasieve bloeddruk.
Metingen worden in getalvorm weergegeven op een 6,5-inch kleurendisplay. Het display is een tipscherm, en u bedient de monitor door middel van dit tipscherm. De geïntegreerde recorder documenteert foetale en maternale metingen, evenals door de gebruiker gedefinieerde annotaties.
U kunt de monitor aansluiten op een OB TraceVue verloskundig documentatie en bewakingssysteem via de RS232 aansluiting, of over een LAN verbinding (met OB TraceVue versie E.00.00 en later).

Avalon FM30

De Avalon FM30 CTG-monitor verschaft een oplossing voor zowel externe als interne foetale bewakingstoepassingen, en optioneel niet-invasieve maternale vitale waarden.
De Avalon FM30 heeft alle functies en mogelijkheden van de Avalon FM20. Bovendien kunt u één FHF intern meten via het directe foetale elektrocardiogram (DECG) en weeënactiviteit invasief meten via een intra-uterine (IUP) catheter in combinatie met een Toco maternale zuurstofsaturatie (SpO
De Avalon FM30 is voorzien van het label intrapartumbewaking.
) meten.
2
+
transducer. Optioneel kunt u de
, dat aangeeft dat deze geschikt is voor
11
3 Bediening Avalon FM40 en FM50

Avalon FM40 en FM50

Dit gedeelte beschrijft de mogelijkheden van uw CTG-monitor.

Avalon FM40

De Avalon FM40 CTG-monitor verschaft een oplossing voor zowel externe als interne foetale bewakingstoepassingen, en optioneel niet-invasieve maternale vitale waarden.
Hiermee kunt u foetale hartfrequenties (FHF) extern meten met ultrasound, weeënactiviteit met een externe Toco transducer en de maternale hartfrequentie (MHF) via ECG-elektroden op de moeder. Optioneel kunt u de niet-invasieve bloeddruk en maternale zuurstofverzadiging (SpO
Metingen worden in getalvorm weergegeven op een 6,5-inch kleurendisplay. Het display is een tipscherm, en u bedient de monitor door middel van dit tipscherm. De geïntegreerde recorder documenteert foetale en maternale metingen, evenals door de gebruiker gedefinieerde annotaties.
U kunt de monitor aansluiten op een OB TraceVue verloskundig documentatie en bewakingssysteem via de RS232 aansluiting, of over een LAN verbinding (met OB TraceVue versie E.00.00 en later).

Avalon FM50

De Avalon FM50 CTG-monitor verschaft een oplossing voor zowel externe als interne foetale bewakingstoepassingen, en optioneel niet-invasieve maternale vitale waarden.
De Avalon FM50 heeft alle functies en mogelijkheden van de Avalon FM40. Bovendien kunt u één FHF intern meten via het directe foetale elektrocardiogram (DECG) en weeënactiviteit invasief meten via een intra-uterine (IUP) catheter in combinatie met een Toco
De Avalon FM50 is voorzien van het label intrapartumbewaking.
+
transducer.
, dat aangeeft dat deze geschikt is voor
) meten.
2
12
Snoerloze bewaking 3 Bediening

Snoerloze bewaking

Alle monitors zijn compatibel met het Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem (M2720A). Let op de volgende punten bij snoerloze bewaking:
• Er kan maar één Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem tegelijk aangesloten zijn.
• Bewaking van meerlingen zwangerschappen met snoerloze transducers wordt niet ondersteund.
• Gebruik van zowel snoerloze als van snoer voorziene transducers wordt niet ondersteund. U kunt gebruikmaken van snoerloze foetale transducers of foetale transducers met snoer.
• Als de monitor de aanwezigheid van een Avalon CTS interfacekabel M2731-60001 (rode connector) of M2732-60001 (zwarte connector, alleen voor aansluiting op de achterkant van de FM40/FM50) registreert, wordt dit gemeld door middel van de volgende statusindicator rechtsonder op het scherm:
Indicator Uitleg
Er is een Avalon CTS interfacekabel aangesloten op de monitor, maar het Avalon CTS basisstation is niet aangesloten op de interfacekabel, is niet aangesloten op de netvoeding of staat in Stand-by.
Er is een Avalon CTS interfacekabel aangesloten op de monitor, het Avalon CTS basisstation is aangesloten en ingeschakeld en de draadloze transducers zijn gereed voor gebruik, maar er zijn nu geen draadloze transducers actief (alle transducers zijn nog op het basisstation geplaatst).
Er is een Avalon CTS interfacekabel aangesloten op de monitor, het Avalon CTS basisstation is aangesloten en ingeschakeld, en er is minstens één draadloze transducer uit het basisstation gehaald en actief. Aangezien draadloze transducers prioriteit hebben boven transducers met snoer, zijn eventuele aangesloten transducers met snoer uitgeschakeld.
• Draadloze transducers hebben prioriteit boven transducers met snoer. Wanneer een Avalon CTS basisstation via de correcte interfacekabel is aangesloten op het CTG-apparaat en er ook transducers met snoer zijn aangesloten op het apparaat, worden de transducers met snoer uitgeschakeld wanneer een draadloze transducer actief is. Om weer over te schakelen op bewaking via transducers met snoer, dockt u de draadloze transducers terug in het Avalon CTS basisstation of zet u dit Standby, waarna u weer de transducers met snoer gebruikt voor de bewaking.
• Bij gebruik van een snoerloze ultrasound transducer van een Avalon CTS systeem zet de monitor het Foetaal Bewegingen Overzicht automatisch Uit. U kunt dit weer inschakelen als u wilt, (zie “FMP in- en uitschakelen” op pagina 76), maar u dient ook de paragrafen “Snoerloos bewaken - belangrijke overwegingen” op pagina 72 en “Foetale bewegingen profiel” op pagina 74 te raadplegen.
13
3 Bediening Belangrijke onderdelen van de Avalon FM20/FM30

Belangrijke onderdelen van de Avalon FM20/FM30

Overzicht

1 Tipscherm display
1
2
3
5
2 Netspannings-LED
3 Papierlade
4 Papierlade vergrendeling
5 Connectors (zie linker zijaanzicht)
4

Rechterkant

Achterkant

10
8
6
AAN/UIT- schakelaar
7
Netsnoer connector
6 7
8
Handvat
9
Ingebouwde beugel
10
Display vergrendeling
14
9
Belangrijke onderdelen van de Avalon FM20/FM30 3 Bediening

Linkerkant

11
Fetale transducer connectors ­elk ervan accepteert elke foetale transducer, een Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem basisstation (aangesloten via de interfacekabel M2731-60001), of een markeerknop
12
1213
11
Niet-invasieve bloeddruk aansluiting (optioneel)
13
SpO2 connector (optioneel, alleen bij FM30)
15
3 Bediening De Avalon FM40/FM50 leren kennen

De Avalon FM40/FM50 leren kennen

Voorkant

Aan/uit/stand-by-schakelaar1
4
89
7
5
6
3
2
2 Netspannings-LED
3 Registratiepapiertafel
4 Kleurendisplay met tipscherm
5 Transparante papiergeleider met
scheurrand
6 Papieruitwerpknop Druk hierop om
de papierlade te openen. Houd deze knop ingedrukt als u papier wilt
1
7 Foetale transducer connectors.
8 Niet-invasieve bloeddruk aansluiting
9 SpO
verwijderen.
U kunt hiermee elke foetale sensor of patiëntmodule aansluiten, inclusief de Avalon CTS via de M2731-60001 interfacekabel (met de rode connector).
connector
2
16
De Avalon FM40/FM50 leren kennen 3 Bediening

Achterkant

Gereserveerd voor toekomstig gebruik: veiligheidsaarding voor gebruik in
1
2 Spanningsvereffeningsaardingspunt
3 Netspanningsconnector
4 Luidspreker
5 Sleuf 01 voor optionele LAN/RS232-
12
3
4
(A)(B)
6
9
8
6 Sleuf 02 voor optionele interfaces:
5
7
7 Sleuf 03 gereserveerd voor toekomstig
8 Video-uitgang (VGA)
9 Telemetrie-interface. Als u niet
systeeminstallaties.
systeeminterface (voor aansluiting van een verloskundig informatie- en bewakingssysteem)
Of een dual PS/2-systeeminterface
(A) voor aansluiting van een muis en toetsenbord
Of een MIB-interface (B) voor
aansluiting van een extern tipscherm
gebruik
gebruikmaakt van een van de foetale transducer connectors, kunt u één Avalon CTS aansluiten op één van de connectors via de M2732-60001 interfacekabel (met de zwarte connector).
17
3 Bediening Transducers

Tr ans du c er s

1
Transducer vinder LED - brandt bij de transducer die als
1
2
Toc o tr an s du c er
(M2734A)
meetbron fungeert.
2
Band knoop
3
Kabel - sluit aan op één van de vier foetale transducer connectors op de monitor.
3
Ultrasound transducer
(M2736A)
4
Connector - voor aansluiting
4
van ECG/IUP adapterkabels.
+
(alleen M2735A Toco transducer)
18
Toco+ transducer met ECG/IUP-functie
(M2735A)
Transducers 3 Bediening
5
Vlinder bandklip (geplaatst getoond; voor gebruik met
6
banden zonder knoopsgaten)
6
Detail van MECG-adapterkabel aangesloten op Toco
+
transducer
7
5
Detail van actieve vinder LED
7
8
Connector - voor aansluiting van ECG/IUP adapterkabels
+
(zelfde als voor Toco
8
9
transducer)
9
Kabel - sluit aan op één van de vier foetale transducer connectors op de monitor.
Patiëntmodule voor ECG/IUP
(M2738A)
19
3 Bediening Bediening en navigatie

Bediening en navigatie

Uw monitor heeft een tipscherm. Alles wat u nodig hebt voor het bedienen van de monitor, anders dan aan/uit zetten, bevindt zich op het scherm. De meeste schermelementen zijn interactief. Schermelementen omvatten meetwaarden, schermknoppen, informatievelden, statusindicators, alarmvelden en menu's.
Als er een optioneel extern tipscherm is aangesloten op de monitor, kunt u de monitor met dit tipscherm bedienen.
1
15
18 17
16
324
Toco
Stop
31 jan
doorloop
13
Bakker, Jannie
20 minNST
FHF1
NIBD Auto
Sys.
Alle instellingen zijn hersteld
Stil
Toco
basislÿn
Start/
14
13:31
Alleen INOP
SpO
2
Papier
Opname/ Ontslag
5
Bed 11
FHF2
67
Pols
Hoofd­scherm
12
8
9, 10
11
Schermelementen
Item Beschrijving
Inforegel van de monitor
INOP en alarmstatusregel (toont actieve alarmmeldingen)
1
LAN verbinding, alleen statusindicator. RS232 systeemverbinding wordt niet aangegeven.
2
Monitor aangesloten op OB Tr a c e Vu e
Patiënt identificatie
3
Datum en tijd
4
Bedlabel (bij aansluiting op een Philips OB TraceVue-systeem)
5
LAN kabel aangesloten, maar geen verbinding met OB TraceVue
20
Als er geen indicator te zien is, is er ook geen netwerk aansluiting.
Bediening en navigatie 3 Bediening
Schermelementen
Item Beschrijving
Aanpassing foetaal hartgeluidsvolume/indicator
6
Aanpassing alarmvolume/indicator
7
Overige schermelementen
Getal/meetwaarden
8
Status indicator - voor CTG-recorder
9
CTG-recorder Aan
Status indicator - voor Avalon CTS systeem:
10
Er is een Avalon CTS interfacekabel aangesloten op de monitor, maar het Avalon CTS basisstation is niet aangesloten op de interfacekabel, is niet aangesloten op de netvoeding of staat in Stand-by.
Alle geopende menu’s sluiten en teruggaan naar hoofdscherm
11
Rolmogelijkheid om meer knoppen te zien
12
Slimme knoppen - wisselen naar gelang de configuratie van de monitor
13
Stil - knop waarmee alle actieve alarmen worden bevestigd door hoorbare alarmindicatoren uit te zetten
14
Status regel - toont status en prompt meldingen
15
Signaalkwaliteit indicator:
16
CTG-recorder Uit (als de modus Papier opslaan is uitgeschakeld)
CTG-recorder Uit (als de modus Papier opslaan is ingeschakeld)
Er is een Avalon CTS interfacekabel aangesloten op de monitor, het Avalon CTS basisstation is aangesloten en ingeschakeld en de draadloze transducers zijn gereed voor gebruik, maar er zijn nu geen draadloze transducers actief (alle transducers zijn nog op het basisstation geplaatst).
Recorderprobleem dat door de gebruiker kan worden opgelost (bijvoorbeeld papier op, papier vastgelopen, verkeerde papierschaal ingesteld)
CTG-recorder is defect. Raadpleeg een technicus.
Er is een Avalon CTS interfacekabel aangesloten op de monitor, het Avalon CTS basisstation is aangesloten en ingeschakeld, en er is minstens één draadloze transducer uit het basisstation gehaald en actief. Eventuele aangesloten transducers met snoer worden uitgeschakeld.
Goed/vol
Metingenlabel (een draadloze meting van een aangesloten Avalon CTS systeem wordt aangegeven door het symbool )
17
NST timer, als deze is geconfigureerd (standaard uitgeschakeld)
18
Acceptabel/middelmatig
Slecht/geen signaal
21
3 Bediening Bediening en navigatie

Knoppen

De monitor kent drie verschillende soorten knoppen.
Permanente knoppen
Een permanente knop staat als grafische afbeelding altijd op het scherm en geeft snel toegang tot een aantal functies.
- bevestigt alle actieve alarmen door hoorbare alarmindicatoren en lampjes uit te
Stil
zetten.
Hoofdscherm - alle geopende menu’s sluiten en teruggaan naar het hoofdscherm.
Slimme knoppen
Slimme knoppen zijn configureerbare grafische knoppen onder in het hoofdscherm. Met slimme knoppen krijgt u snel toegang tot functies. De keuze aan slimme knoppen, die op uw monitor beschikbaar zijn, hangt af van de configuratie van uw monitor en de aangeschafte opties.
Hoofd opzet - naar het menu
Hoofd opzet gaan.
Alarmpauze - pauzeert
alarmindicatoren. De duur van de pauze hangt af van de monitorconfiguratie. Als de duur van de pauze oneindig is, heeft deze knop het label Kies de knop nogmaals om alarmindicatoren direct weer te activeren.
Alarmen UIT.
Start registr. - de CTG-
recorder inschakelen.
Start ECG - starten met
afdrukken van ECG-curve.
Recorder Start/Stop - CTG­recorder aan/uit zetten.
Papier doorloop - voert het
papier automatisch door naar de volgende vouw.
Stop registr. - de CTG-recorder
uitschakelen.
Opgesl. datareg. -
curvegegevens uit het geheugen van de monitor herstellen.
Opname/Ontslag
patiëntidentificatie invoeren voor opname/ontslag.
-
Toco basislÿn - Toco basislijn
resetten.
Notities inv - u kunt hiermee
notities opgeven.
Timer - opent NST timer venster.
IUP nullen - IUP-meting nullen. Markeer - een gebeurtenis markeren.
22
Bediening en navigatie 3 Bediening
Pop-uptoetsen
Pop-up toetsen zijn knoppen die, indien nodig, op het scherm van de monitor verschijnen bij bepaalde taken. De pop-up toets Akkoord verschijnt bijvoorbeeld alleen als u een wijziging dient te bevestigen.
Start/Stop
- start/stop voor manuele niet-invasieve bloeddruk meting
- start automatische serie
- stopt huidige automatische meting binnen een serie
Start NiBD:
- start voor manuele niet-invasieve bloeddrukmeting
- start automatische serie
Herhaaltijd - tijdsinterval
tussen twee niet-invasieve bloeddrukmetingen instellen.
Monitor Standby - stand-
bymodus activeren en bewaking onderbreken. Alle cijfers en curven verdwijnen van het scherm. De instellingen en patiëntgegevens blijven behouden.
:
Stop Alles - alle niet-invasieve
bloeddrukmetingen stoppen.
Stop NiBD:
- stop voor manuele niet-invasieve bloeddrukmeting
- stopt huidige automatische meting binnen een serie
Standaarden - standaardwaarden
gebruiker laden.

Werken met het tipscherm

U selecteert schermelementen door deze rechtstreeks aan te raken op het scherm van de monitor.

De werking van het tipscherm uitschakelen

Als u de tiptoetswerking van de monitor tijdelijk wilt uitschakelen, drukt u op de permanente knop Hoofdscherm en houd u deze ca. drie seconden ingedrukt. Er verschijnt dan een hangslot op de permanente knop Hoofdscherm.
Als u de werking van het tipscherm weer wilt inschakelen, kiest u de permanente knop Hoofdscherm nogmaals en houd u deze ca. drie seconden ingedrukt.

Scherm elementen kiezen

U selecteert een schermelement om acties uit te voeren die daaraan zijn gekoppeld.
U activeert de meeste schermelementen door ze direct aan te raken. Kies bijvoorbeeld het FHF1 getal om het Opzet FHF1 menu te bereiken, of kies de Start/Stop slimme knop om de CTG-recorder te starten of te stoppen.
Sommige kleinere schermelementen zijn echter bij elkaar gegroepeerd boven in het scherm in de informatiebalk. Deze elementen bereikt u door de informatiebalk ergens aan te raken en dan te kiezen uit de lijst die dan verschijnt. Om bijvoorbeeld alarmmeldingen te zien:
1 Raak het alarmstatusveld aan, of ergens anders in de informatiebalk bovenin het scherm. Het venster
met de keuzelijst zal verschijnen.
23
3 Bediening Gebruiksmodi
2
Kies Alarmmeldingen uit de lijst. Dit opent het Alarmmeldingen venster van waaruit u verder kunt gaan met het nakijken van de alarmmeldingen

Gebruiksmodi

Bij het aanzetten van de monitor wordt de bewakingsmodus geactiveerd. Ga als volgt te werk om naar een andere modus te gaan:
1 Ga naar het menu Hoofd opzet.
2 Kies Soorten gebruik en kies het gewenste gebruik.
Uw monitor kent vier gebruiksmodi. Sommige ervan zijn beveiligd met een wachtwoord.
Bewakingsmodus: Dit is de normale modus voor het bewaken van patiënten U kunt elementen zoals alarmgrenzen en dergelijke wijzigen. Bij ontslag van de patiënt krijgen deze elementen hun standaardwaarden terug. U kunt wijzigingen alleen in de configuratiemodus permanent opslaan. Soms worden items zoals bepaalde menuopties ‘grijs’ weergegeven; u kunt ze dan niet selecteren of wijzigen. Deze items zijn informatief en kunnen alleen in de configuratiemodus worden gewijzigd.
Demomodus: Met een wachtwoord beveiligd, alleen voor demonstratie en trainingsdoeleinden. Schakel tijdens bewaking niet over op de demonstratiemodus. Als er transducers zijn aangesloten en de recorder staat aan, wordt er een demo curve geregistreerd. Deze wordt echter niet verstuurd naar een verloskundig informatie en bewakingssysteem, zoals OB TraceVue.
Configuratiemodus: Met een wachtwoord beveiligd, alleen voor in configureren getrainde medewerkers. De taken worden beschreven in de Service Guide. Tijdens de installatie van de monitor wordt deze voor uw toepassing geconfigureerd. Deze configuratie bepaalt de standaard instellingen waarmee u werkt, als u inschakelt.
Servicemodus: Met een wachtwoord beveiligd, alleen voor getrainde servicemedewerkers.
Als de monitor in de modus Demo, Configuratie of Service is, wordt dit aangegeven in een apart veld met de naam van de modus. Kies dit veld om naar een andere modus te gaan.

Automatische scherm lay-outs

Uw monitor heeft voor-geconfigureerde scherm lay-outs, die bepalen hoe de informatie op uw scherm gegroepeerd is. De monitor gebruikt automatisch de juiste scherm lay-out voor dat wat u bewaakt. Geen actie vereist.
Als u transducers aansluit of loskoppelt, of de niet-invasieve bloeddrukmeting in- of uitschakelt, wordt de schermlay-out automatisch aangepast. Als een meting is uitgeschakeld, verdwijnen de curven en waarden van die meting van het scherm van de monitor. De monitor stopt met het verzamelen van gegevens en het genereren van alarmen voor die meting. Als u een transducer loskoppelt, terwijl deze noch aan het meten is, geeft de monitor een losgeraakt INOP (en in het geval van SpO meetwaarden vervangen door vraagtekens).
Config
worden de
2
24
Instellingen 3 Bediening

Instellingen

In deze sectie worden de instellingen beschreven die beschikbaar zijn op de monitor.

Actieve instellingen:

Wat de monitor weergeeft, en op welk wijze hij werkt, wordt bepaald door de instellingen. Deze bepalen wat er op het scherm staat, en hoe, evenals de alarmgrenzen, enz.
De actieve instellingen zijn die welke de monitor op dit moment gebruikt, inclusief wat de laatste gebruiker daarin gewijzigd heeft. Actieve instellingen zijn niet permanent, maar blijven bewaard na een spanningsuitval
Er zijn twee voor-geconfigureerde standaard instellingen:
•Eigen standaard
• Fabrieksstandaard

Eigen standaard

De eigen standaard is een complete configuratie die opgeslagen is in het geheugen van de monitor. U kunt de individuele instellingen ervan wijzigen, en deze opslaan als eigen standaard. Met andere woorden, u kunt actieve instellingen, naar uw voorkeur gewijzigd, opslaan als eigen standaard (in configuratie modus).
In bewakingsmodus, werken:
1 Kies de Standaarden knop .
2 Kies Akkoord in het dialoog venster om de eigen standaard te laden.
Met Akkoord de eigen standaard instellingen herladen
kunt u deze instellingen terughalen om volgens uw eigen voorkeur te kunnen
Akkoord Annuleren

Fabrieksstandaard

De fabrieksstandaard is een complete, door de fabriek vastgestelde configuratie. U kunt deze niet wijzigen. In de configuratiemodus kunt u deze fabrieksstandaarden als actieve instellingen laden.
PAS OP Hiermee zet u alle instellingen terug op door de fabriek gedefinieerde waarden. Sommige waarden
kunnen verschillen van de waarden waarmee de monitor oorspronkelijk is geleverd (bijvoorbeeld de registratiesnelheid en de papierschaal). Nadat u de fabrieksstandaarden hebt geladen, is het aan te raden de instellingen te controleren en zonodig te wijzigen in de instellingen die u normaal gebruikt.
U kunt de fabrieksinstellingen gebruiken als basis voor uw eigen standaarden. Raadpleeg de Service Guide voor details.
25
3 Bediening Instellingen

Globale instellingen

Algemene monitor configuratie instellingen worden opgeslagen als globale instellingen. Dit omvat instellingen voor netfrequentie, soort QRS en of de monitor automatisch terugkeert naar eigen standaard na een onderbreking langer dan één minuut van de netspanning. U kunt de globale instellingen wijzigen in configuratiemodus.

Meetinstellingen wijzigen

Elke meting heeft een instelmenu waarin u alle instellingen kunt aanpassen. U bereikt het instelmenu als volgt:
• via de meetwaarde - selecteer de meetwaarde om het instelmenu van de meting te openen. Als u bijvoorbeeld het menu Opzet FHF1 wilt openen, selecteert u de FHF1-waarde (foetale hartfrequentie 1).
• via de slimme knop Hoofd opzet. Gebruik deze methode als u een meting wilt instellen die op dat moment is uitgeschakeld. Kies Hoofd opzet en vervolgens Metingen. Kies de naam van de meting vervolgens uit de lijst. Met deze knop krijgt u toegang tot elk instelmenu van de monitor.
In deze gebruiksaanwijzing wordt altijd de methode via het instelmenu van de metingen beschreven. U kunt uw voorkeursmethode zelf kiezen.

De niet-invasieve bloeddrukmeting in- en uitschakelen

De niet-invasieve bloeddrukmeting is de enige meting die u handmatig kunt in- en uitschakelen. Ga hiervoor als volgt te werk:
1 Ga naar het instelmenu voor de niet-invasieve bloeddrukmeting.
2 Kies NiBD; de keuze wisselt tussen Aan en Uit. Op het display wordt de actieve instelling getoond.

Monitorinstellingen wijzigen

Ga als volgt te werk om instellingen zoals helderheid, of tipschermvolume te wijzigen:
1 Ga naar het Hoofd opzet menu met de slimme knop .
2 Kies de instelling die u wilt wijzigen, of kies Gebruikers interface voor het submenu
waar u instellingen daarvoor kunt wijzigen.
Helderheid van het scherm aanpassen
1 Ga naar het Hoofd opzet menu met de slimme knop .
2 Kies Gebruikers interface.
3 Kies Helderheid.
26
4 Kies de gewenste helderheid. 10 is het meest helder, 1 is het minst helder. Optimaal is in de
meeste gevallen het beste.
De monitorversie controleren 3 Bediening
Touch toon volume instellen
Touch toon volume betreft het geluid dat u hoort wanneer u een veld op het scherm aanraakt. Ga als volgt te werk om het volume ervan in te stellen:
1 Ga naar het Hoofd opzet menu met de slimme knop .
2 Kies Gebruikers interface.
3 Selecteer Touch ToonVolume en selecteer vervolgens het gewenste touch toon volume: 10 is
de hardste instelling, 1 de zachtste. Met 0 schakelt u het geluid geheel uit.
Datum en tijd instellen
1 Selecteer het schermelement Datum, tijd op de inforegel van de monitor om het menu
Datum, tijd te openen.
2 Kies achtereenvolgens Jaar, Maand, Dag, Uur (alleen 24-uurs indeling) en eventueel
Minuut.
3 Kies Datum,tijd opsl. om de nieuwe instellingen op te slaan.
De monitor gebruikt datum en tijd van het Philips OB TraceVue-systeem als de monitor daarop aangesloten is, inclusief de overgang zomer/wintertijd.
WAARSCHUWING
Wijzigen van datum en tijd terwijl de monitor aangesloten is op een OB TraceVue-systeem kan resulteren in discrepantie tussen de datum en tijd op de monitor en die van het OB TraceVue-systeem.
Als de monitor van de netspanning wordt losgekoppeld, behoudt de monitor de datum- en tijdinstellingen ten minste twee maanden.

De monitorversie controleren

1 Selecteer in Hoofd opzet -> Versie voor het Monitor versie menu.
2 Vanui t het Monitor versie menu selecteert u de monitor component voor welke u versie
informatie nodig hebt.
27
3 Bediening Voorbereiding om een patiënt te bewaken

Voorbereiding om een patiënt te bewaken

Controleer of de foetus leeft voordat u gaat bewaken. Maak uzelf vertrouwd met de basisprincipes voor het gebruik voordat u begint.

Inschakelen: FM20/FM30

• Sluit de monitor aan op de netspanning en schakel de monitor in.
• De groene netspannings LED gaat branden.
• De monitor voert eerst een zelftest uit en start daarna op. "Zelftest OK", het serienummer en revisies van software en firmware worden afgedrukt op het CTG-papier van de recorder (indien Autostart daarvan geconfigureerd staat op Aan).
• Het display van de monitor gaat aan.
• Er weerklinkt een opstarttoon uit de luidspreker.

Inschakelen: FM40/FM50

• Sluit de monitor aan op de netspanning. De groene LED gaat branden.
• Druk op de aan/uit-schakelaar.
• De monitor voert eerst een zelftest uit en start daarna op. "Zelftest OK", het serienummer en revisies van software en firmware worden afgedrukt op het CTG-papier van de recorder (indien Autostart daarvan geconfigureerd staat op Aan).
• Het display van de monitor gaat aan.
• Er weerklinkt een opstarttoon uit de luidspreker.

De kijkhoek van het display aanpassen (FM20/FM30)

U kunt het display van de FM20 en de FM30 kantelen in één van de vijf posities of het volledig omlaag duwen. Het kantelmechanisme werkt in een éénrichting vergrendelingssysteem. U hoort een klik bij elk van de vijf posities die bereikt wordt. Het scherm kan alleen teruggeklapt worden nadat het zover mogelijk naar voren gedraaid is.
U kantelt het display vanuit de ingeklapte positie als volgt:
1 Ontgrendel het display door de vergrendeling in te drukken.
28
Voorbereiding om een patiënt te bewaken 3 Bediening
2
Trek het display naar u toe. U hoort een klik als de eerste positie bereikt is. Als u het display nog verder wilt kantelen, trekt u het verder naar u toe, tot u de gewenste hoek bereikt.
U kantelt het display als volgt terug:
1 Trek het display zover mogelijk naar u toe.
2 Kantel het dan geheel terug totdat dit met een klik sluit.
Als uw monitor aan de muur bevestigd is dient het display vlak gedraaid te zijn.
29
3 Bediening Voorbereiding om een patiënt te bewaken

Vastzetten van banden en transducers

U kunt meer dan één band gebruiken, als u bijvoorbeeld weeën activiteit en foetale hartfrequentie tegelijkertijd wilt bewaken. Er zijn in principe twee manieren om banden en transducers vast te zetten:
• Gebruikmaken van banden en vastzetknopen.
• Gebruik maken van klitteband met vlinderklip.
Gebruikmaken van banden en vastzetknopen
1 Leg een transducerband op het bed, en zorg daarbij dat de vastzetknoop, nadat deze is vastgezet,
van de moeder af wijst.
2 Leg de patiënt op het bed en wikkel de band rond haar buik zodat deze stevig, maar wel
comfortabel vastzit.
3 Zet de band vast door de fixatieknoop door het overlappende deel van de band te steken.
Zorg dat de fixatieknoop en het losse eind van de band aan de kant van de patiënt zitten.
4 Als u de transducer naar tevredenheid hebt aangebracht, kunt u deze aan de band bevestigen door
de bandknoop op de transducer door één van de gaten in de band te steken.
Als alternatief kunt u de vlinderklip op de transducer bandknoop vastzetten en deze gebruiken om de transducer aan de band te bevestigen. De klip geeft u de gelegenheid de transducer gemakkelijk te verschuiven.
30
Voorbereiding om een patiënt te bewaken 3 Bediening
Gebruikmaken van klittenband bevestiging
Steek de ene kant van de band tussen bandgeleiders door aan de ene kant van de vlinderclip en zet hem vast met de klittenbandsluiting. Steek de andere kant van de band tussen bandgeleiders door aan de andere kant van de vlinderclip, regel de juiste spanning en zet hem vast met de klittenbandsluiting.
Zet één kant vast met de klittenbandsluiting
Bandgeleiders
Tr e k h e t a n d e r e e in d door, regel de spanning en zet hem vast met de klittenbandsluiting.
Bandgeleiders
31
3 Bediening Voorbereiding om een patiënt te bewaken

Een transducer op de monitor aansluiten

SpO2 connector Niet-invasieve bloeddruk
aansluiting
U kunt een foetale transducer, een ECG/UIP-patiëntmodule, een interfacekabel (M2731-60001, rode connector) van een Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem, of een externe markeerknop aansluiten op elk van de vier foetale transducer connectors gemarkeerd met of “Fetal Sensors” Voor het meten van maternale SpO of “SpO
”1 en voor maternale niet-invasieve bloeddruk sluit u de manchet aan op de connector die
2
gemarkeerd is met of “NBP”
2
1
.
Bij de FM40 en FM50 kunt u in plaats van de foetale transducer connectors aan de voorkant, ook een Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem interfacekabel (M2732-60001, zwarte connector) aansluiten op een van de twee speciale zwarte connectors met de markering ‘Tele’ aan de achterkant van de monitor.
Foetale connector aansluitingen
1
.
sluit u de sensor aan op de connector die gemarkeerd is met
32
M2732-60001 interfacekabel naar Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem.
1.Land afhankelijk.
Sluit de zwarte connector aan op een van de twee zwarte aansluitingen (met aanduiding ‘Tele’) op de achterkant van de monitor.
Voorbereiding om een patiënt te bewaken 3 Bediening
Als u een transducer of sensor aansluit:
• wordt de betreffende meting op het display zichtbaar. Bij foetale metingen met een Avalon CTS systeem zal het symbool extra verschijnen naast het metingenlabel, als aanduiding dat de meting geschiedt met een snoerloze transducer.
Metingenlabel
FHF1
Symbool voor snoerloze meting
To c o
• Metingen van de foetale hartfrequentie worden gelabeld in de volgorde waarin u de transducers voor die metingen inplugt. Het maakt niet uit welke foetale transducer connector u gebruikt, omdat de monitor automatisch een kanaal toewijst. Bij de bewaking van een drieling wordt bijvoorbeeld automatisch een kanaal toegewezen aan de eerste transducer die u aansluit, en de meting wordt gelabeld met FHF1. De tweede wordt gelabeld met FHF2 en de derde met FHF3. Zie ook “FHF van tweelingen bewaken” op pagina 79 en “FHF van drielingen bewaken” op pagina 89.
• Wanneer u een meetwaarde op het scherm aanraakt, wordt het instelmenu voor die meting geopend. De foetale transducer connector waarop de transducer voor deze meting is aangesloten, is herkenbaar aan de transducerpositie-indicator in de blauwe instelmenukop: voor FM20/30;
voor FM40/50.
Bakker, Jannie
23 jun
8:37
Alleen INOP
Bed 11
Indicator
FHF1
Opzet FHF1
Kies als audio
Kies als audio
FHF2
transducerpositie (het voorbeeld toont een scherm van de FM20/30,
FHF-geluidsvolume
waarbij de transducer voor FHF1 is aangesloten op de linkersleuf).
NIBD
Sys.
Stil
Foetale beweging:
Sign.kwÿt vertr.
To c o
basislÿn
Start/
Stop
Aan
60 sec
P
o
d
Pol s
e
i
r
a
p r
o
Opname/
o
o
p
l
Ontslag
Hoofd­scherm
• De blauwe vinder LED op de transducer met snoer gaat branden als u de meting ervan op het scherm aantipt, zodat u weet met welke transducer u te maken hebt.
33
3 Bediening Voorbereiding om een patiënt te bewaken
Vinder LED
• De recorder print een annotatie van datum, tijd, papiersnelheid en bewakingsmodus. Dit wordt elke 10 minuten herhaald.

Controleren/instellen papierschaal

U kunt de papierschaal controleren (US voor U.S.A., of Internat’l voor andere landen) in het Foetale recorder menu. In bewakingsmodus kunt u deze instelling wel zien (in grijs), maar niet veranderen. U kunt dit wijzigen in de configuratiemodus.
1 Ga naar het menu Hoofd opzet met de slimme knop .
2 Selecteer CTG recorder.
3 Controleer de huidige instelling voor papierschaal. Als dat niet klopt, wijzig deze dan, in het foetale
recorder menu in de configuratiemodus van de monitor, als volgt:
Kies Type schaal om te wisselen tussen US en Internat’l.

Papiergeleider: FM40/FM50

De recorder van de FM40 en de FM50 is voorzien van een transparante papiergeleider die:
• zorgt voor de juiste uitlijning van het papier tijdens het laden en als de recorder in bedrijf is. Raadpleeg de instructies voor het laden van papier op pagina 39.
• een afscheurrand bevat waarmee u het registratiepapier niet alleen kunt afscheuren waar u wilt (niet per se bij een vouw), maar die ook helpt te voorkomen dat het papier daarbij scheeftrekt. Raadpleeg voor meer informatie “Het papier afscheuren: FM40/FM50” op pagina 41.
• verwijderbaar is (zie “De papiergeleider verwijderen: FM40/FM50” op pagina 34).

De papiergeleider verwijderen: FM40/FM50

U kunt de papiergeleider verwijderen en u kunt de recorder ook gebruiken zonder de geleider. Wanneer u de papiergeleider niet gebruikt, moet u ALTIJD het papier afscheuren langs de perforatie, om te vermijden dat het papier scheef komt te zitten (zie “Het papier afscheuren: FM40/FM50” op pagina 41).
34
Voorbereiding om een patiënt te bewaken 3 Bediening
De papiergeleider verwijderen:
1 Druk op de papieruitwerpknop om de papierlade te openen.
2 Buig de transparante papiergeleider naar voren.
Het uitsteeksel houdt de papiergeleider in de gesloten positie
3 Maak de papiergeleider los aan één kant van de houder...
4 ....verwijder vervolgens de papiergeleider.
35
3 Bediening Voorbereiding om een patiënt te bewaken
Het terugzetten gaat in de omgekeerde volgorde.

Papier laden: FM20/FM30

PAS OP Gebruikmaken van papier dat niet goedgekeurd is door Philips kan resulteren in versnelde vervaging en
kan de thermische printkop beschadigen. Dit soort schade wordt niet gedekt door de garantie.
Ga als volgt te werk om een pak papier te laden:
1 Als de recorder is ingeschakeld, drukt u op de slimme knop Start/Stop of de slimme
knop Stop registr. om de recorder uit te zetten alvorens een nieuw pak papier te laden.
2 Druk op de papiertafel vergrendelingsknop om de lade naar voren toe geheel te openen.
3 Til eventueel achtergebleven papier uit de lade.
4 Bereid u voor om een nieuw pak papier in de lade te doen, met de onderkant naar beneden.
De onderkant wordt aangegeven met het woord STOP op de laatste pagina van het nieuwe pak.
5 Ontvouw de bovenste pagina van het pak en plaats de weeën activiteit schaal aan de rechterkant.
36
Voorbereiding om een patiënt te bewaken 3 Bediening
6 Schuif het pak in de lade.
7 Druk op de papierlade tot deze met een "klik" sluit.
Klik
8 Druk op de slimme knop Start/Stop of de slimme knop Start registr.
om de recorder in te schakelen.
9 Annotaties van curve informatie worden op het papier afgedrukt (zie “De recorder aan- en
uitschakelen” op pagina 41 voor details).

Papier laden: FM40/FM50

PAS OP Gebruikmaken van papier dat niet goedgekeurd is door Philips kan resulteren in versnelde vervaging en
kan de thermische printkop beschadigen. Dit soort schade wordt niet gedekt door de garantie.
Ga als volgt te werk om een nieuw pak papier te laden:
1 Als de recorder is ingeschakeld, drukt u op de slimme knop Start/Stop of de slimme
knop Stop registr. om de recorder uit te zetten alvorens een nieuw pak papier te laden.
2 Druk op de papieruitwerpknop om de papierlade te openen.
37
3 Bediening Voorbereiding om een patiënt te bewaken
3
Til eventueel achtergebleven papier uit de lade. Houd de papieruitwerpknop ingedrukt om het papier gedeeltelijk uit te werpen, zodat het gemakkelijker te verwijderen is.
4 Buig de transparante papiergeleider naar voren. De geleider wordt in de gesloten positie gehouden
door een uitsteekseltje aan beide kanten van de houder.
Het uitsteeksel houdt de papiergeleider in de gesloten positie
5 Bereid u voor om een nieuw pak papier in de lade te doen, met de onderkant naar beneden.
De onderkant wordt aangegeven met het woord STOP op de laatste pagina van het nieuwe pak.
6 Ontvouw de bovenste pagina van het pak en plaats de weeën activiteit schaal aan de rechterkant.
7 Schuif het pak in de lade.
38
Voorbereiding om een patiënt te bewaken 3 Bediening
8
Voer het papier gelijkmatig door de papiergeleider. Sluit de papiergeleider nog niet.
9 Sluit de papierlade.
10 Sluit nu de papiergeleider.
11 Druk op de slimme knop Start/Stop of de slimme knop Start registr.
om de recorder in te schakelen.
12 Annotaties van curve informatie worden op het papier afgedrukt (zie “De recorder aan- en
uitschakelen” op pagina 41 voor details).
39
3 Bediening Voorbereiding om een patiënt te bewaken

Papier is op indicatie

Elk pak papier heeft 150 pagina's. De monitor geeft een "papier is op" waarschuwing in de statusregel onder op het scherm wanneer er nog vijf pagina's te gaan zijn. Als u de recorder inschakelt of op de knop Papier doorloop drukt, terwijl er minder dan vijf pagina's resteren, kan het twee pagina's duren voordat het alarm afgaat. Laad bijtijds een nieuw pak.
Als het papier in de recorder opraakt, klinkt een waarschuwingssignaal indien dat geconfigureerd is.
Foetale curven blijven geregistreerd worden in het geheugen van de monitor en kunnen compleet terug gehaald worden als nieuw papier binnen een uur geladen wordt en de instelling overbrugging bij papier op ingeschakeld is in de configuratie modus. Raadpleeg “Curven terughalen op papier” op pagina 131 voor verdere informatie.

Papier snelheid kiezen

U kunt een papier snelheid van 1, 2, of 3 centimeter per minuut kiezen (cm/min). De standaardinstelling is 3 cm/min.
Het ACOG technisch bulletin betreffende FHF-bewaking geeft aan dat “accurate patroonherkenning
moeilijk, zo niet onmogelijk is bij 1 cm/min en dat 1 cm/min alleen aanbevolen wordt voor een meer economische werkwijze. Als er bijzonderheden optreden bij de foetale hartfrequentie, kan een hogere papiersnelheid de FHF-patroonherkenning vergroten".
Aanvullend wordt nog vermeld dat, omdat door een wijziging in de papier snelheid het beeld van een FHF-curve wijzigt, aangeraden wordt om ALLE monitors in uw ziekenhuis op dezelfde snelheid in te stellen.
De papiersnelheid instellen (in de configuratiemodus):
1 Ga naar het menu Hoofd opzet met de knop .
2 kiest u CTG recorder.
3 In het Recorder menu kunt u de actuele snelheidsinstelling zien. Kies nu Recordersnelheid.
4 Selecteer de gewenste papiersnelheid: 1, 2 of 3 cm/min.

Het papier afscheuren: FM20/FM30

PAS OP Trek NOOIT aan het papier om het door te voeren, omdat het hierdoor scheef kan komen te zitten.
Scheur het papier ALTIJD langs de perforatie.
Ga als volgt te werk om het papier met de bewaakte curve af te scheuren:
1 Als de recorder actief is (de statusindicator “recorder aan” wordt weergegeven),
zet u de recorder uit door op de slimme knop Start/Stop of de slimme knop Stop registr. van de CTG-recorder te drukken.
40
2 Kies de Papier doorloop knop
doorgevoerd naar de volgende vouw.
3 Als het papier niet meer doorloopt, kunt u het papier langs de performatie afscheuren.
. Hiermee wordt het papier automatisch
Voorbereiding om een patiënt te bewaken 3 Bediening

Het papier afscheuren: FM40/FM50

PAS OP Trek NOOIT aan het papier om het door te voeren, omdat het hierdoor scheef kan komen te zitten.
De papiergeleider van de recorder is voorzien van een scheurrand waarmee u het papier netjes op de gewenste plaats kunt afscheuren (dit hoeft geen vouw te zijn). Als u de papiergeleider niet gebruikt, moet u het papier ALTIJD langs de perforatie afscheuren.
De papiergeleider gebruiken
Het registratiepapier na gebruik afscheuren met de papiergeleider gaat als volgt:
1 Als de recorder actief is (de statusindicator “recorder aan” wordt weergegeven)
zet u de recorder uit door op de slimme knop Start/Stop of de slimme knop Stop registr. van de CTG-recorder te drukken.
2 Scheur het papier af zoals aangegeven op de afbeeldingen. Trek het papier altijd omhoog,
zoals aangegeven met de pijlen, omdat het anders scheef af kan scheuren. U kunt beginnen met afscheuren van de linker- of de rechterkant (op de afbeelding ziet u een rechtshandige gebruiker).
Als u het papier bij een vouw wilt afscheuren, drukt u op de Papier doorloop knop , wacht u tot het papier stopt en scheurt u het af.
De papiergeleider niet gebruiken
Het registratiepapier na gebruik afscheuren zonder gebruik te maken van de papiergeleider gaat als volgt:
1 Zet de recorder uit door de slimme knop Start/Stop of de slimme knop
Stop registr. te selecteren.
2 Kies de Papier doorloop knop . Hiermee wordt het papier automatisch
doorgevoerd naar de volgende vouw.
3 Als het papier niet meer doorloopt, kunt u het papier langs de performatie afscheuren.

De recorder aan- en uitschakelen

Let op dat naast de normale registratie van directe curven u soms een registratie inhaalmanoeuvre op hogere snelheid vanuit het interne geheugen van de monitor kunt zien als de recorder net gestart is. Raadpleeg “Curven terughalen op papier” op pagina 131 voor details.
Een beschrijving van de diverse symbolen die op de registratie kunnen voorkomen vindt u onder “Recorder specificaties” op pagina 160.
41
3 Bediening Voorbereiding om een patiënt te bewaken
Als u de recorder wilt inschakelen, selecteert u Start/Stop in het Foetale recorder menu of drukt u
op een van de slimme toetsen: Start/Stop of Start registr. . Als u de
recorder aanzet:
• verschijnt de “recorder aan” status indicator rechtsonder in het scherm.
• loopt het papier snel 2 cm door en gaat dan over op de ingestelde snelheid.
• Telkens als de recorder ingeschakeld wordt verschijnt verticaal een kopje op het registratiepapier met de volgende inhoud:
FHF1
Hart­frequentie label
– "Zelftest OK": de bevestiging dat
de monitor de zelftest succesvol heeft uitgevoerd en gereed is voor gebruik.
– software- en firmwareversie
– serienummer
–de tijd
–de datum
11:47:33, 23 mrt 2006, 3 cm/min
Bakker, Jannie 123456
Toco
Uterus activiteit label
– naam patiënt en opnamenummer
(indien ingevoerd)
– de papiersnelheid
Verticaal afgedrukte kop
• De actuele bewakingsmodi (als er transducers aangesloten zijn op de monitor) wordt afgedrukt.
• Telkens als er een transducer modus wordt gewijzigd:
–de tijd
–de datum
– curve identificatie symbolen
– de papiersnelheid
42
De monitor drukt tijd, datum, papiersnelheid en bewakingsgebruik af in de kop bij inschakelen en daarna elke tien minuten en als de bewakingsmodus wijzigt. De tijd markering begint met het symbool.
Tijdmarkering elke tien minuten
11:59, 22 mrt 2006, 3 cm/min
Toco
Voorbereiding om een patiënt te bewaken 3 Bediening
Maternale parameters worden ook op het blad papier genoteerd. In geval van NiBD wordt de annotatie aan het eind van de meting gedaan. Als de herhalingstijd voor niet-invasieve bloeddrukmeting kort is kan het zijn dat de waarden niet geprint worden.
De registratie van notities (zie “Notities invoeren” op pagina 44) of tijd/datum informatie kan onderbroken worden door aansluiten of loshalen van een transducer of door wijziging in een meting gerelateerde instelling (bijvoorbeeld, artefact onderdrukking, Toco gevoeligheid, of alarm instellingen).
Een nieuwe opname van een patiënt, of een wijziging in de papierschaal, stopt alle annotaties en levert een nieuwe verticale kop op het registratiepapier.
De recorder uitschakelen:
Of selecteer Start/Stop in het CTG recorder menu.
Of druk op een van de slimme toetsen (afhankelijk van de configuratie: Start/Stop of
Stop registr. .
Als bij de recorder Stop bevestigen is ingesteld (een van de opties in de configuratiemodus), moet u bevestigen dat u de recorder wilt stoppen.
Als de recorder uit staat, wordt de statusindicator “recorder uit” weergegeven rechtsonder in het scherm: als de modus Papier opslaan is uitgeschakeld en als deze is ingeschakeld.

Het papier doorvoeren

U kunt het papier automatisch doorvoeren naar de volgende vouw door op de slimme knop
Papier doorloop te drukken. U kunt deze knop niet gebruiken als opgeslagen
gegevens worden geregistreerd.

Een gebeurtenis markeren

U kunt bijzondere gebeurtenissen op het blad papier registreren (bijvoorbeeld als pijnmedicatie wordt bijgehouden of als de moeder van houding verandert). De moeder kan de externe markeerknop gebruiken om zelf gebeurtenissen te markeren. U kunt de externe markeerknop op elke vrije connector van de CTG-recorder aansluiten.
Om een gebeurtenis op het blad papier aan te geven kunt u:
•de Markeer knop kiezen;
• of de knop van de externe markeerknop drukken. De externe markeerknop wordt via één van de transducer connectors op de monitor aangesloten.
43
3 Bediening Voorbereiding om een patiënt te bewaken
Een kleine pijl wordt afgedrukt op de hartfrequentieschaal van het blad papier. Dit staat exact op het moment dat de markeerknop het eerst werd ingedrukt; de knop ingedrukt houden heeft geen invloed op de annotatie.

Notities invoeren

Uw monitor heeft een set door de fabriek geconfigureerde notities. Het is mogelijk deze notities in configuratiemodus aan te passen (raadpleeg hiervoor de Service Guide).
Ga als volgt te werk om een notitie in te voeren:
1 Druk op de Notities inv om het venster hiervoor te openen.
2 Blader, zo nodig, door de lijst om de gewenste te kiezen. Er verschijnt een bevestigingsdialoog
venster:
Kies Akkoord om de notitie op te slaan en te registreren.
Kies Annuleer om de notitie te negeren.
3 Kies Akkoord om de notitie in te voeren. De notitie verschijnt dan in de statusregel van het display
en wordt geprint als de CTG-recorder aan staat.
Notities worden standaard afgedrukt in de lengterichting van de curve, in de marge tussen het raster voor FHF en het raster voor weeënactiviteit. U kunt de recorder ook zo configureren dat notities in de breedte worden afgedrukt U kunt deze instelling wijzigen in de configuratiemodus. Wijzig hiervoor de instelling voor Opmerk. registr. in het foetale recorder menu van Langs curve (standaardinstelling) in In curve (notities worden in de breedte afgedrukt).
Tot twee notities kunnen direct worden geprint en de monitor kan tijdelijk nog twee notities opslaan om deze af te drukken nadat de eerste twee geregistreerd zijn. Elke verdere notitie wordt genegeerd. Als u bijvoorbeeld snel achter elkaar zes notities invoert, worden de eerste twee direct geprint, de volgende twee worden in het geheugen opgeslagen en geprint zodra de eerste twee zijn afgedrukt. De laatste twee gaan verloren.
Als het printen van notities samenvalt met de regelmatige afdruk van de tijdmarkering, wat elke tien minuten gebeurt, wordt deze uitgesteld totdat de notities afgedrukt zijn.

Signaalkwaliteit

Als tijdens bewaking de kwaliteit van het foetale hartfrequentie signaal fluctueert en slechter wordt, betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat de transducer opnieuw geplaatst moet worden. Het fluctueren kan veroorzaakt worden door beweging van de foetus. Geef het signaal tijd om te stabiliseren alvorens te beslissen of de transducer (ultrasound) opnieuw geplaatst moet worden of dat er een nieuwe elektrode aangebracht dient te worden (ECG). Voor de beste curve kwaliteit moet de signaal kwaliteit indicator vol zijn en daarmee goede signaalkwaliteit aangeven, alhoewel het ook mogelijk kan zijn om curven te registreren op een lager signaal kwaliteitsniveau.
Akkoord Annuleren
44
Beginnen met bewaken 3 Bediening

Beginnen met bewaken

Controleer of de foetus leeft voordat u gaat bewaken.
Nadat u de monitor hebt ingeschakeld:
1 Controleer of de juiste patiëntkabels en transducers voor de metingen die u wilt bewaken,
aangesloten zijn.
2 Neem uw patiënt op in de monitor (zie “Patiënt opnemen” op pagina 63).
3 Controleer of de alarmgrenzen, het alarm en het foetale hartfrequentie volume, de patiëntcategorie,
enz. overeenstemmen met de patiënt. Wijzig de gegevens als dat nodig is.
4 Raadpleeg de gebruiksaanwijzing voor gedetailleerde informatie over de metingen die u wilt
uitvoeren.

De monitor in Standby zetten

Schakel de monitor als volg in stand-by:
Hetzij
Kies de Standby knop.
Of
1 Ga naar het menu Hoofd opzet met de knop .
2 kiest u Stand-by.
Aanraking van een willekeurig element op het scherm herstart de monitor.

Na het bewaken

1 Patiënt ontslaan.
2 Haal de transducer van de patiënt en veeg met een zachte tissue de gel af. Maak de transducer
dan schoon.
3 Scheur het papier af op de vouw. Trek NOOIT aan het papier om het door te voeren, om te
voorkomen dat het scheef trekt in de recorder, en probeer ook niet het papier op een andere plek dan bij de vouw af te scheuren (behalve als u de papiergeleider bij de FM40/FM50 gebruikt).
4 Schakel de monitor uit.

De netvoeding loskoppelen

Om de monitor los te koppelen van de netspanning, schakelt u deze uit via de Aan/uit schakelaar aan de rechterkant van het apparaat, of haalt u het netsnoer uit het stopcontact.
Als u op de Aan/Stand-by-knop drukt, wordt de monitor niet losgekoppeld van de netspanning. Als u dat wilt doen, moet u de stekker uit het stopcontact halen. Als u de stekker uit het stopcontact haalt voordat de monitor in Stand-by wordt gezet, gaat er een pieper af. Deze waarschuwt u als de stekker van de monitor per ongeluk uit het stopcontact wordt gehaald.
45
3 Bediening Problemen oplossen

Problemen oplossen

Probleem Mogelijke oorzaken Oplossingen
Lichte of ontbrekende curve. Verkeerd papier. Gebruik het aanbevolen type papier.
Vuile printkop.
Alleen FM20/30: Papier trekt scheef omdat de lade niet goed is gesloten.
Einde papier aangegeven als het pak nog niet verbruikt is.
Slechte papier doorvoer of verkeerd papier.
Contr. papier INOP wordt weergegeven. Raadpleeg hoofdstuk “Patiëntalarmen en
CTG defect INOP weergegeven.
Einde van papier INOP wordt weergegeven.
Papierschaal fout INOP wordt weergegeven.
Reinig de printkop. Raadpleeg voor meer informatie “De printkop reinigen” op pagina 141.
Sluit de lade helemaal door met beide handen gelijkmatig aan beide kanten te duwen.
Controleer papierdoorvoer en gebruik aanbevolen papier.
INOP’s”.
46
4

4Alarmen

De in dit hoofdstuk geboden alarminformatie geldt voor alle metingen. Alarminformatie die specifiek is voor een bepaalde meting, staat in de afzonderlijke sectie voor die bepaalde meting.
De monitor heeft drie alarmniveaus: rood, geel en INOP.
Rode en gele alarmen zijn patiëntalarmen. Een rood alarm duidt op een patiëntenalarm van hoge prioriteit zoals een potentieel levensbedreigende situatie (bijvoorbeeld, SpO alarmgrens). Een geel alarm duidt op een patiëntenalarm van lagere prioriteit (bijvoorbeeld een overschrijding van een foetale hartfrequentiegrens).
INOP’s zijn technische alarmen. Deze geven aan dat de monitor niet kan meten en daarom kritieke situaties bij de patiënt niet betrouwbaar kan detecteren. Als de bewaking wordt onderbroken door een INOP (bijvoorbeeld "elektr.los"), geeft de monitor een vraagteken aan op de plaats van de meetwaarde en klinkt een INOP-toon. INOP's zonder deze toon kunnen duiden op een probleem met de betrouwbaarheid van de meting, maar dat bewaking niet onderbroken is.
onder de desaturatie
2
Alarmen worden aangegeven na de alarmvertragingstijd. Deze bestaat uit de vertragingstijd van het systeem plus de vertragingstijd voor de individuele meting. Zie het hoofdstuk Specificaties voor meer informatie.
Als op een bepaald moment meer dan één alarm actief is, verschijnen de alarmmeldingen na elkaar in de alarmregel. Naast de melding staat een pijl die aangeeft dat er meer dan één melding actief is.
De monitor geeft het hoorbare alarmsignaal voor het alarm met de hoogste prioriteit. Als tijdens dezelfde meting meer dan één alarmconditie actief is, kondigt de monitor het ernstigste alarm aan.

Alarmmodus

U kunt het gedrag bij alarmen voor uw monitor configureren. Er zijn drie mogelijke instellingen:
Alle: patiëntalarmen en INOP's zijn ingeschakeld, met alle bijbehorende hoorbare en zichtbare indicatoren geactiveerd.
Alleen INOP: alleen INOP's zijn ingeschakeld, met de bijbehorende hoorbare en zichtbare indicatoren geactiveerd. Dit is de standaard alarmmodus.
WAARSCHUWING
Bij Alleen INOP-modus worden geen patiëntalarmen ingeschakeld of aangegeven.
** FHF1 hoog
47
4Alarmen Visuele alarmindicatoren
De alarmstatusregel voor gele en rode alarmen toont "Alleen INOP" samen met het "Alarmen UIT"-symbool. Er worden geen alarmgrenzen of pictogrammen weergegeven. Er zijn ook geen alarminstellingen beschikbaar in de instelmenu's.
Alleen INOP

Visuele alarmindicatoren

Alarmmelding: Een alarmmelding, die de oorzaak van het alarm aangeeft, verschijnt in het alarmstatusgebied op de tweede regel bovenaan het scherm. Als voor meer dan één meting een alarmconditie geldt, verandert de melding elke twee seconden en staat er een pijltje ( ) aan de zijkant. De achtergrondkleur van de alarmmelding komt overeen met de alarmprioriteit: rood voor rood alarm, geel voor geel alarm en lichtblauw voor INOP's. De asterisken (*) naast de alarmmelding geven de alarmprioriteit aan: *** voor rode alarmen en ** voor gele alarmen. INOP’s worden zonder asterisken weergegeven.
Afhankelijk van de wijze waarop de monitor is geconfigureerd, kunnen meldingen voor de uiterste waarde van overschrijding van de grenzen
• in tekstvorm verschijnen, bijvoorbeeld “**FHF1 laag” of
• in numerieke vorm, bijvoorbeeld “**FHF1 94<110”, waarbij het tweede getal de huidige alarmgrens is en het eerste getal de maximale waarde waarmee de grens is overschreden.
Knipperende getallen: De getallen, voor de meting waarvoor de alarmconditie geldt, knipperen.
Oplichtende alarmgrenzen: Als het alarm is veroorzaakt door een overschrijding van een alarmgrens,
wordt de desbetreffende alarmgrens helderder op het scherm van de monitor weergegeven.

Hoorbare alarmindicatoren

Welke hoorbare alarmindicatoren voor uw monitor zijn geconfigureerd, hangt af van de alarmstandaard die in uw ziekenhuis geldt. Hoorbare alarmindicatoren worden herhaald totdat u het alarm bevestigt door het uit te schakelen of te pauzeren, of totdat de alarmconditie ophoudt (als hoorbare alarmindicatie ingesteld staat op zelfherstellend).
WAARSCHUWING

Configuratie van alarmtonen

Vertrouw niet uitsluitend op hoorbare alarmen voor patiëntbewaking. Als het alarmvolume op een laag niveau, of uit staat tijdens patiëntbewaking, kan de patiënt in gevaar zijn. Bedenk dat de meest betrouwbare methode van patiëntbewaking persoonlijke aandacht combineert met correct gebruik van bewakingsapparatuur.
De hoorbare alarmindicatoren voor uw monitor zijn te configureren. In het configuratiegebruik van de monitor kunt u de alarmtoon wijzigen overeenkomstig de diverse alarmstandaarden in de verschillende landen.
48
Alarmen bevestigen 4Alarmen
Standaard Philips alarmen
• Rood alarm: Een hoge toon wordt elke seconde herhaald.
• Geel alarm: Een lagere toon wordt elke twee seconden herhaald.
• INOP's: een INOP-toon wordt elke twee seconden herhaald.
Hoorbare alarmen volgens de ISO/IEC standaard 9703-2
• Rood alarm: Een hoge toon wordt vijf maal herhaald, gevolgd door een pauze.
• Geel alarm: Een lagere toon wordt drie maal herhaald, gevolgd door een pauze.
• INOP's: Een lagere toon wordt twee maal herhaald, gevolgd door een pauze.

Het volume van het alarmgeluid wijzigen

Het symbool voor het alarmvolume rechtsboven in het monitorscherm geeft het huidige volume aan. Ga als volgt te werk om het volume te wijzigen:
1 Kies het volumesymbool . De volumeschaal verschijnt.
2 Kies het gewenste volume uit deze schaal.
Uit
Wanneer het alarmvolume is ingesteld op nul, wordt dit als volgt aangegeven in het volumesymbool. Als u het alarmvolume uitschakelt, krijgt u geen hoorbare indicaties van alarmcondities.

Alarmen bevestigen

Alle actieve alarmen en INOP's bevestigt u met de Stil knop. Daarmee worden de hoorbare alarmindicatoren uitgeschakeld.
Een vinkje naast de alarmmelding geeft aan dat het alarm bevestigd is.
Alarmvolume
Stil
Als de conditie, die het alarm veroorzaakte, aanwezig blijft nadat het alarm is bevestigd, blijft de alarmmelding op het scherm staan met een vinkje ernaast.
FHF_1_hoog
49
4Alarmen ‘Losgeraakt’ INOP’s bevestigen
Als de alarmconditie niet meer aanwezig is, stoppen alle alarmindicatoren en wordt het alarm hersteld.
Wanneer u de alarmen van een meting, waarvoor een alarm geldt, uitschakelt, of wanneer u de meting zelf uitschakelt, stopt ook de alarmindicatie.

‘Losgeraakt’ INOP’s bevestigen

Als u een INOP bevestigt die het gevolg is van een losgeraakte transducer, wordt de bijbehorende meting uitgeschakeld.

Alarmen pauzeren of uitschakelen

Als u het geluid van alarmen tijdelijk wilt onderbreken, bijvoorbeeld tijdens het verhuizen van een patiënt, kunt u de alarmen pauzeren. Afhankelijk van de monitorconfiguratie worden alarmen gedurende één, twee of drie minuten of oneindig gepauzeerd.
U kunt als volgt de instelling voor Alarmpauze op uw monitor bekijken:
1 Selecteer Hoofd opzet -> Alarminstelling.
2 Controleer de Alarmen UIT instelling.
Deze instelling kan alleen worden gewijzigd in het configuratiegebruik.

Alle alarmen pauzeren

Als u geconfigureerd hebt dat alarmen 1, 2 of 3 minuten onderdrukt kunnen worden, heeft de slimme knop het label Alarmpauze.
Kies de Alarmpauze knop om alle alarmen te onderdrukken.
Of
1 Kies Hoofd opzet.
2 Kies Alarmen.
3 Kies Pauzeer alarmen.

Alle alarmen uitschakelen

U kunt alarmen alleen permanent uitzetten als uw monitor daarvoor geconfigureerd is en de permanente knop voorzien is van de tekst Alarmen UIT.
Kies de Alarmen UIT knop.
Of
1 Kies Hoofd opzet.
2 Kies Alarmen.
Alarm-
pauze
Alarmen
UIT
50
3 Kies Alarmen UIT
.
Alarmgrenzen 4Alarmen

Alarmen voor afzonderlijke metingen in- of uitschakelen

Dit geldt voor de alarmmodus Alle.
1 Kies de meetwaarde om het instelmenu ervan te openen.
2 Kies Alarmen; de keuze wisselt tussen Aan en Uit.
Het symbool voor Alarmen uit wordt naast het metinggetal weergegeven.

Tijdens het pauzeren of uitschakelen van alarmen

In het alarm veld, bovenin het beeld, verschijnt de melding Alarmpauze, of Alarmen UIT met het alarmpauzesymbool en de resterende pauzetijd in minuten en seconden, of het Alarmen UIT symbool.
• Er klinken geen alarmen en er worden geen alarmmeldingen getoond.
• INOP-meldingen worden wel getoond, maar er klinken geen INOP-tonen.
De enige uitzondering is de INOP NiBD manch.ovrdruk. Deze INOP wordt gegeven zelfs als de alarmen gepauzeerd of uitgeschakeld zijn.
Als een ontkoppelings INOP optreedt terwijl de alarmen gepauzeerd of uitgeschakeld zijn, wordt de betreffende meting uitgeschakeld.

Herstarten van gepauzeerde alarmen

U schakelt de alarmindicatie na een pauze handmatig weer in door nogmaals op de knop Alarmpauze (of Alarmen UIT) te drukken.
De alarmindicatie start automatisch opnieuw nadat de pauze is verstreken. Als de monitor is geconfigureerd voor een oneindige pauze, moet u nogmaals op Alarmen UIT drukken om de alarmindicatie weer in te schakelen.
, samen
ALARMPAUZE 1:28
ALARMEN UIT

Alarmgrenzen

De alarmgrenzen die u instelt, bepalen welke condities gele en rode grensoverschrijdingsalarmen veroorzaken.
-meting (indien beschikbaar), waarbij het waardenbereik op een schaal van 0 tot 100 ligt,
2
WAARSCHUWING
Voor de SpO geldt dat als u de bovengrens van het alarm op 100 instelt, het hoge alarm wordt uitgeschakeld en als u de ondergrens op 0 instelt het lage alarm wordt uitgeschakeld. In zo'n geval wordt het symbool voor Alarmen UIT niet weergegeven.
Bedenk dat de monitors op uw afdeling allemaal andere alarminstellingen kunnen hebben om bij de verschillende patiënten te passen. Controleer voordat u gaat bewaken of alle alarminstellingen geschikt zijn voor de patiënt.
51
4Alarmen Alarmen nakijken

Individuele alarmgrenzen nakijken (Alleen alarmmodus “Alle”)

Meestal kunt u de voor een meting ingestelde alarmgrenzen zien naast de waarde op het hoofdscherm.
Als het tonen van de alarmgrenzen naast het metinggetal niet op uw monitor is geconfigureerd, kunt u de grenzen zien in het instelmenu van de betreffende meting. Selecteer het metinggetal om het menu te activeren en controleer de grenzen.
Alarm­grenzen
FHF2
150
110

Alarmgrenzen wijzigen

Alarmgrenzen van individuele metingen wijzigen via het metingen instelmenu:
1 Selecteer in het instelmenu van de meting de alarmgrens die u wilt wijzigen. Er wordt een lijst
met beschikbare waarden voor de alarmgrens geactiveerd.
2 Kies een waarde uit de lijst om de alarmgrens aan te passen.

Alarmen nakijken

Als u de actieve alarmen en INOP’s wilt nakijken, selecteert u een van de alarmstatusvelden op het scherm van de monitor. Het Alarmmeldingen venster verschijnt. Alle alarmen en INOP’s worden uit het alarmgeheugen van de monitor gewist als u een patiënt ontslaat of naar de Demonstratiemodus gaat.

Alarmmeldingen venster

Het Alarmmeldingen venster toont alle huidige actieve alarmen en INOP’s in chronologische volgorde, met bovenaan de meest recente melding. INOP’s staan aan de linkerkant van het scherm en patiëntalarmen aan de rechterkant. Actieve rode alarmen worden eerst getoond, gevolgd door gele alarmen. Alarmen of INOP’s die zijn bevestigd, worden getoond met het afvink teken.
De pop-up toetsen van het Alarmmeldingen venster verschijnen als het venster wordt geopend. Als u de pop-up toets Alarmen nakijken selecteert, wordt het Alarmen nakijken venster geopend.

Alarmen nakijken venster

Het Alarmen nakijken venster bevat een lijst van maximaal 100 meest recente alarmen en INOP’s met datum- en tijdinformatie. Als de monitor daarvoor is geconfigureerd, wordt elk alarm getoond met de alarmgrens die actief was toen het alarm werd veroorzaakt en de maximumwaarde die voorbij deze grens is gemeten. Het Alarmen nakijken venster toont ook veranderingen die zijn aangebracht in de status van Alarmen Aan/Uit of Stilgezet.
Alarmen nakijken
5 apr 16:55:18 alarmen aan
5 apr 16:45:15 ** SpO
5 apr 16:44:57 Alarmen stilgezet
5 apr 16:44:46 ** FHF1 hoog (153 >150)
5 apr 16:44:39 ** SpO
pulseert niet
2
laag (95 <99)
2
52
Alarmen vasthouden 4Alarmen
De informatie in het Alarmen nakijken venster wordt gewist als een patiënt wordt ontslagen of wanneer u het demonstratiegebruik verlaat.
De pop-up toetsen van het Alarmen nakijken venster verschijnen als het venster wordt geopend. Als u de pop-up toets Actieve alarmen selecteert, wordt het Alarmmeldingen venster geopend.

Alarmen vasthouden

De instelling voor alarmen vasthouden op uw monitor definieert hoe de alarmindicatoren zich gedragen als u ze niet bevestigt. Als alarmen als zelfherstellend zijn ingesteld, stoppen de alarmindicatoren als de alarmconditie eindigt. Als de functie voor alarmen vasthouden is ingeschakeld, blijft de monitor visuele en/of hoorbare alarmindicatoren geven of aankondigen als de alarmconditie eindigt om u de gelegenheid te geven te zien wat de oorzaak van de alarmering was. De indicatoren houden aan totdat u het alarm bevestigt.

Vasthoudendheid voor alarmen nakijken

U kunt als volgt de instelling voor Alarmen vast/zelfherstellend op uw monitor bekijken:
1 Selecteer Alarmen in het Hoofd opzet menu van de monitor.
2 Kies Alarm instellingen en bekijk de Visueel vast en Auditief vast
instellingen.
Deze instelling kan alleen worden gewijzigd in het configuratiegebruik. U dient te weten welke instelling voor uw afdeling is gekozen. Er zijn drie mogelijkheden voor zowel de visuele als auditieve vasthoudendheid: Rood, Rood en Geel en Uit. De configuratie voor Auditief vast kan nooit een hoger niveau hebben dan wat er geconfigureerd is voor de visuele vasthoudendheid. Met andere woorden, de instelling voor Auditief vast heeft altijd hetzelfde of een lager niveau dan de instelling voor Visueel vast. Als Visueel vast bijvoorbeeld geconfigureerd is als alleen Rood, kan Auditief vast alleen ingesteld worden op Rood of Uit. De volgende tabel toont de mogelijke combinaties voor de vasthoudend instellingen:
Mogelijke combinaties voor vasthoudend instellingen
Visueel vasthoudend Auditief vasthoudend
Rood en geel Rood en geel
Rood en geel Rood
Rood en geel Uit
Rood Rood
Rood Uit
Uit Uit
53
4Alarmen Alarmen testen

Gedrag vasthoudend alarm

Alarm conditie Rode en gele alarmen voor metingen
Alarm is niet bevestigd
Alarm is bevestigd. Alarmconditie is
Alle INOP's behalve de losgeraakt INOP's zijn zelfherstellend.

Alarmen testen

Ga in het algemeen als volgt te werk om de werking van visuele en hoorbare alarmen te testen:
1 Zet het alarm aan.
Alarmconditie is nog aanwezig.
Alarmconditie is niet meer aanwezig
nog aanwezig.
Alarmconditie is niet meer aanwezig
Zelfherstellende
alarmen
Visueel en auditief
vasthoudend
Visueel vasthoudend,
auditief
zelfherstellend
Alarmtoon aan. Alarmmelding. Knipperende getallen.
Alle hoorbare en zichtbare alarmindicatoren stoppen automatisch
Auditief alarm bevestigd. Alarmmelding. Knipperende getallen. Auditief alarm herinnering (indien geconfigureerd)
Hoorbare en zichtbare alarmindicatoren stoppen automatisch
Alarmtoon aan.
Alarmmelding.
Knipperende getallen.
Alarmmelding. Knipperende getallen.
Hoorbare alarmindicatoren stoppen automatisch.
2 Stel de alarmgrenzen in.
3 Meet of simuleer de parameter buiten de grens, of met signaalverlies.
4 Controleer of de visuele en hoorbare alarmen werken.
Om bijvoorbeeld FHF-alarmen te testen:
1 Sluit een US transducer aan op een foetale connector.
2 Schakel FHF-alarmen in (zie “Alarmen aan- of uitzetten” op pagina 87).
3 Zet de bovengrens op 150 spm en de vertraging op 60 seconden en de ondergrens op 110 met
vertraging van 60 seconden (zie “Alarmgrenzen wijzigen” op pagina 87).
4 Genereer een foetale hartfrequentie van ca. 180 spm (3 slagen per seconde) gedurende meer dan
een minuut.
5 Verifieer de werking van de visuele en hoorbare alarmering.
54
Alarmgedrag bij Aan/Uit schakelen 4Alarmen

Alarmgedrag bij Aan/Uit schakelen

Als u de alarmen inschakelt, worden de instellingen die zijn bepaald in de gebruikers standaarden als uitgangspunt genomen.
Als de monitor langer dan een minuut uitgeschakeld is en dan weer ingeschakeld wordt, of na een spanningsonderbreking die langer dan een minuut geduurd heeft, of als de patiënt ontslagen werd, kan de monitor geconfigureerd zijn om hetzij de alarminstellingen van het eigen standaard profiel, hetzij de meest recent gebruikte alarm instellingen te gebruiken. In elk van deze situaties dient u te controleren of de alarminstellingen voor uw patiënt geschikt zijn.
Als de spanningsonderbreking korter dan een minuut duurde, keren de alarminstellingen terug in de status van vlak vóór de spanningsonderbreking.
55
4Alarmen Alarmgedrag bij Aan/Uit schakelen
56

5Patiëntalarmen en INOP’s

Dit hoofdstuk bevat een alfabetische lijst van patiëntalarmen en technische alarmen (INOP’s), ongeacht hun prioriteit. De lijst met INOP’s begint op pagina 59.

Patiëntalarmmeldingen

Foetale alarmen worden aangeduid met “FHF” of “DFHF”. Alle andere alarmen zonder deze aanduiding betreffen maternale parameters.
Alarmmelding Va n Conditie Indicatie
***BRADY (pols)
of
***BRADY xxx < yyy
***DESAT
of
***DESAT xxx < yyy
**DFHF hoog
of
**DFHF xxx > yyy
**DFHF laag
of
**DFHF xxx < yyy
***EXTREME BRADY
of
***BRADY xxx < yyy
***EXTREME TACHY
of
***TACHY xxx > yyy
SpO
2
SpO
2
FHF (DECG)
FHF
(DECG)
MECG De maternale hartfrequentie uit
MECG De maternale hartfrequentie uit
De hartfrequentie uit het polssignaal is beneden de bradycardiegrens gedaald. xxx geeft de laagst gemeten waarde; yyy is de bradycardiegrens.
De SpO2-waarde is onder de desaturatie alarmgrens gedaald. xxx geeft de laagst gemeten waarde; yyy is de desaturatiegrens.
De foetale hartfrequentie uit DECG is boven de bovengrens gekomen. xxx geeft de hoogste gemeten waarde aan en yyy de bovengrens.
De foetale hartfrequentie uit DECG is onder de ondergrens gedaald. xxx geeft de laagste gemeten waarde aan en yyy de ondergrens.
het maternale ECG is onder de bradycardiegrens gedaald. xxx geeft de laagste gemeten waarde aan en yyy de bradycardiegrens.
het maternale ECG is boven de tachycardiegrens gestegen. xxx geeft de hoogste gemeten waarde aan en yyy de tachycardiegrens.
5
Getal knippert en alarmgrens is geaccentueerd, rood alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, rood alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert en de bovengrens is geaccentueerd, gele alarmlamp, alarmtoon.
Getal knippert en ondergrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, rood alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, rood alarmlampje, alarmtoon.
57
5 Patiëntalarmen en INOP’s Patiëntalarmmeldingen
Alarmmelding Va n Conditie Indicatie
**FHF1 hoog of **FHF1 xxx > yyy
**FHF2 hoog of **FHF2 xxx > yyy
**FHF3 hoog of **FHF3 xxx > yyy
**FHF1 laag of **FHF1 xxx < yyy
**FHF2 laag of **FHF2 xxx < yyy
**FHF3 laag of **FHF3 xxx < yyy
**HF hoog
of
**HF xxx > yyy
**HF laag
of
**HF xxx < yyy
**NiBD hoog Niet-
**NiBD laag Niet-
**Pols hoog SpO
**Pols laag SpO
**SpO2 hoog SpO
**SpO2 laag SpO
***TACHY (pols) of ***TACHY xxx > yyy
FHF
(ultrasound)
De foetale hartfrequentie uit ultrasound is boven de bovengrens gestegen. xxx geeft de hoogste gemeten waarde aan en yyy de bovengrens.
FHF
(ultrasound)
De foetale hartfrequentie uit ultrasound is onder de ondergrens gedaald. xxx geeft de laagste gemeten waarde aan en yyy de ondergrens.
MECG De maternale hartfrequentie uit het
maternale ECG is boven de bovengrens gestegen. xxx geeft de hoogste gemeten waarde aan en yyy de bovengrens.
MECG De maternale hartfrequentie uit het
maternale ECG is onder de ondergrens gedaald. xxx geeft de laagste gemeten waarde aan en yyy de ondergrens.
De gemeten NiBD-waarde Invasieve BloedDruk
overschrijdt de bovengrens.
s, d of m achter het label geeft
aan welke druk de grens heeft
overschreden (systolisch, diastolisch
of mean).
De gemeten NiBD-waarde is beneden Invasieve BloedDruk
de ondergrens gekomen.
s, d of m achter het label geeft aan
welke druk de grens heeft overschreden
(systolisch, diastolisch of mean).
2
De polsfrequentie heeft de bovengrens
overschreden.
2
De polsfrequentie is beneden de
ondergrens gedaald.
2
De arteriële zuurstofsaturatie heeft de
bovengrens overschreden.
2
De arteriële zuurstofsaturatie is
beneden de ondergrens gedaald.
SpO
2
De hartfrequentie uit het
polssignaal heeft de tachycardiegrens
overschreden. xxx geeft de hoogst
gemeten waarde en yyy is de
tachycardiegrens.
Getal knippert, bovengrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, en ondergrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, bovengrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, en ondergrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, bovengrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, en ondergrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, bovengrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, en ondergrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, bovengrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, en ondergrens is geaccentueerd, geel alarmlampje, alarmtoon.
Getal knippert, alarmgrens is geaccentueerd, rood alarmlampje, alarmtoon.
58
Technische alarmmeldingen (INOP’s) 5 Patiëntalarmen en INOP’s

Technische alarmmeldingen (INOP’s)

INOP-melding, indicatie Bron Actie
Bediening defect
INOP geluid.
Contr. eigen tekst
INOP geluid
Contr. Keyboard
INOP geluid
Contr. muis
INOP geluid.
Contr. papier
INOP geluid.
Contr. tipscherm Monitor Voer een visuele en functionele controle van tipscherm uit.
Contr.instellingen
INOP geluid
Contr.Mon.Functies
INOP geluid.
CTG defect
INOP geluid.
DECG defect
INOP geluid.
DECG elektr.los
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
DECG ontkoppeld
INOP geluid.
DECG signaal weg DECG De signaalkwaliteit is niet voldoende voor de verwerking van de
Defecte instelling
INOP geluid.
ECG defect
INOP geluid.
ECG elektr. los
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
Monitor Voer een visuele en functionele controle op alle
bedieningsapparaten uit. Raadpleeg een technicus.
Monitor Controleer de monitor- en patiëntinstellingen voordat u
verder gaat met bewaken als deze INOP verschijnt. Als dat verrassingen oplevert, kan er een probleem zijn met de monitorsoftware. Raadpleeg een technicus.
Monitor Voer een visuele en functionele controle van het toetsenbord
uit. Raadpleeg een technicus.
Monitor Voer een visuele en functionele controle van de muis uit.
Raadpleeg een technicus.
Recorder Controleer of het papier niet vastgelopen is, of de papierlade
wel goed gesloten is en het papier met het raster naar boven geladen is en dat het juiste Philips papier wordt gebruikt.
Raadpleeg een technicus.
Monitor Controleer de monitor- en patiëntinstellingen voordat u
verder gaat met bewaken als deze INOP verschijnt. Als dat verrassingen oplevert, kan er een probleem zijn met de monitorsoftware. Raadpleeg een technicus.
Monitor Er is mogelijk een intern probleem bij de monitor aangetroffen.
Raadpleeg een technicus.
Recorder Er is een probleem met de CTG-recorder hardware.
Raadpleeg een technicus.
DECG Er is een probleem met de DECG-hardware. Raadpleeg een
technicus.
DECG Eén of meer DECG-elektrode(n) niet aangesloten. Zorg
dat alle elektrodendraden vastzitten en dat er geen elektroden losgeraakt zijn. Controleer of alle aansluitingen goed zitten en of de beenplaat elektrode goed aangebracht is. Als de INOP blijft aanhouden, probeer dan een andere adapterkabel of beenplaat elektrode. Als de INOP blijft aanhouden, raadpleeg dan een technicus.
DECG Sluit de DECG-transducer weer aan op de monitor. Controleer
of alle aansluitingen goed zitten.
meting. Sluit de foetale scalp elektrode opnieuw aan.
Monitor De monitor kan de geconfigureerde instellingen voor bewaking
niet gebruiken. Raadpleeg een technicus.
MECG Er is een probleem met de MECG-hardware. Raadpleeg een
technicus.
MECG Eén of meer MECG-elektrode(n) niet aangesloten. Zorg dat
alle elektrodendraden vastzitten en dat er geen elektroden losgeraakt zijn. Controleer of alle aansluitingen goed zitten. Als deze INOP blijft aanhouden, probeer dan een andere adapterkabel. Als de INOP blijft aanhouden, raadpleeg dan een technicus.
59
5 Patiëntalarmen en INOP’s Technische alarmmeldingen (INOP’s)
INOP-melding, indicatie Bron Actie
ECG ontkoppeld
INOP geluid
Einde van papier
INOP geluid.
FHF1 defect
FHF2 defect
FHF3 defect
INOP geluid.
FHF1 ontkoppeld
FHF2 ontkoppeld
FHF3 ontkoppeld
INOP geluid.
FHF1 signaal weg
FHF2 signaal weg
FHF3 signaal weg
Geen Centrale Bew.
INOP geluid
Intern. Comm.defect
INOP geluid
IUP defect
INOP geluid.
IUP ontkoppeld
INOP geluid.
LAN incompatibel
INOP geluid
Luidspreker defect
INOP geluid
Manchet niet leeg
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
Tijdens deze INOP kunnen er geen alarmen worden gepauzeerd of uitgeschakeld.
NiBD defect
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
MECG Sluit de MECG-transducer weer aan op de monitor.
Controleer of alle aansluitingen goed zitten.
Recorder Het einde van het papier is gedetecteerd. Plaats een nieuw
pak papier.
FHF
(ultrasound)
FHF
(ultrasound)
FHF
(ultrasound)
Monitor Er is een probleem met de communicatie naar het netwerk.
Monitor Er is een probleem met de I2C Bus communicatie in de
IUP Er is een probleem met de IUP hardware. Raadpleeg een
IUP Sluit de IUP transducer weer aan op de monitor. Controleer
Monitor Er is een probleem met de communicatie naar het netwerk en
Monitor Neem contact op met een technicus om de luidspreker en de
Niet­Invasieve BloedDruk
Niet­Invasieve BloedDruk
Er is een probleem met de FHF-hardware. Raadpleeg een technicus.
Sluit de FHF-transducer weer aan op de CTG-monitor. Controleer of alle aansluitingen goed zitten.
De signaalkwaliteit is niet voldoende voor de verwerking van de meting. Pas de plaatsing van de transducer aan zodat er een beter signaal verkregen wordt.
Centrale bewaking is nu niet mogelijk (geen patiëntalarmen of informatie). Controleer de aansluiting. Raadpleeg een technicus.
monitor. Raadpleeg een technicus.
technicus.
of alle aansluitingen goed zitten.
centrale bewaking is momenteel niet mogelijk. Controleer de verbinding. Schakel de monitor uit en raadpleeg een technicus als de INOP blijft bestaan.
verbindingen ervan te laten controleren.
Verwijder de manchet bij de patiënt. Zorg dat de slang niet geknikt of gedraaid is. Probeer de meting te herhalen. U kunt deze INOP stilzetten, maar de INOP-melding blijft zichtbaar totdat de volgende NiBD-meting gestart is, of dat de
Verwijder de manchet bij de patiënt. De niet-invasieve bloeddruk hardware is defect. Raadpleeg een technicus. U kunt deze INOP stilzetten, maar de INOP-melding blijft zichtbaar totdat de volgende NiBD-meting gestart is, of de
Stop Alles toets is gekozen.
Stop Alles toets is gekozen.
60
Technische alarmmeldingen (INOP’s) 5 Patiëntalarmen en INOP’s
INOP-melding, indicatie Bron Actie
NiBD manch.ovrdruk
Getal vervangen door een -?- - ;
INOP geluid. Tijdens deze INOP kunnen er geen alarmen worden gepauzeerd of uitgeschakeld.
NiBD meting faalde
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
NiBD onderbroken
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
OB defect
INOP geluid.
Papierschaal fout
INOP geluid.
Printkop te warm
INOP geluid.
SpO2 geen puls
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
SpO2 geen sensor
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
SpO2 grillig
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
Niet­Invasieve BloedDruk
De druk in de NiBD manchet is hoger dan de veiligheidsgrens voor overdruk. Verwijder de manchet bij de patiënt. Zorg dat de slang niet geknikt of gedraaid is en dat de correcte patiëntcategorie gekozen is. Probeer de meting te herhalen. U kunt deze INOP stilzetten, maar de INOP-melding blijft zichtbaar totdat de volgende NiBD-meting gestart is, of de
Stop Alles toets is gekozen.
Niet­Invasieve BloedDruk
Controleer of u de juiste maat manchet hebt en of de plaatsing correct is, kijk ook of de juiste patiëntcategorie gekozen is. Probeer de meting te herhalen. U kunt deze INOP stilzetten, maar de INOP-melding blijft zichtbaar totdat de volgende NiBD-meting gestart is, of de
Stop Alles toets is gekozen.
Controleer de conditie en geschiktheid van de patiënt voor niet-invasieve bloeddruk bewaking. Gebruik een andere manchet om de meting voort te zetten.
Niet­Invasieve BloedDruk
Controleer de slang en manchet op lekkage en knikken. Controleer of u de juiste maat manchet hebt en of de plaatsing correct is, kijk ook of de juiste patiëntcategorie gekozen is. Probeer de meting te herhalen. Als de INOP herhaaldelijk optreedt, raadpleeg dan een technicus. U kunt deze INOP stilzetten, maar de INOP-melding blijft zichtbaar totdat de volgende NiBD-meting gestart is, of de
Stop Alles toets is gekozen.
Deze INOP komt voor als de meting langer duurt dan de maximale tijd voor oppompen, leeglopen of de totale meettijd.
Monitor Er is een probleem met de hardware van de monitor.
Raadpleeg een technicus.
Recorder Het raster van het papier in de recorder komt niet overeen met
de schaal die in de monitor geconfigureerd is. Zorg dat u de juiste schaal met het juiste papier gebruikt in uw instituut: voorgedrukt: 30-240 in de U.S.A. en Canada, 50-210 in andere landen.
Recorder De printkop is te warm geworden. De recorder stopt, de
recorder Start/Stop knop is uitgeschakeld en dit blijft totdat de printkop voldoende afgekoeld is. Wacht tot de printkop afgekoeld is, druk dan op de recorder Start/Stop knop of de Stil knop om de INOP te wissen.
SpO
SpO
SpO
2
2
2
Controleer de doorbloeding op de meetplek. Stimuleer zo nodig de circulatie of kies een andere meetplek. Als de INOP te wijten is aan een niet-invasieve bloeddrukmeting aan dezelfde arm, wacht dan tot de NiBD-meting voltooid is.
Controleer of de SpO2 sensor aangesloten is. Als deze INOP blijft, probeer dan een andere adapterkabel en sensor. Als u de INOP stilzet, wordt de meting uitgeschakeld.
Controleer de plaatsing van de sensor. Probeer een andere adapterkabel en sensor. Als de INOP aanhoudt, raadpleeg dan een technicus.
61
5 Patiëntalarmen en INOP’s Technische alarmmeldingen (INOP’s)
INOP-melding, indicatie Bron Actie
SpO2 intrfrentie
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
SpO
2
Er is te veel interferentie, veroorzaakt door te veel omgevingslicht en/of elektrische interferentie. Dek de sensor af om omgevingslicht te minimaliseren. Zorg dat de sensorkabel niet beschadigd is of te dicht bij netsnoeren ligt als de INOP blijft bestaan.
SpO2 lage PFI
Label is voorzien van een ? (twijfelachtig getal)
SpO2 sens.defect
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
SpO2 trageUpdate
Label is voorzien van een ? (twijfelachtig getal)
SpO2 Pols?
Getal is vervangen door - ? -
SpO
SpO
SpO
SpO
2
Nauwkeurigheid kan in het geding zijn door een te geringe perfusie. Stimuleer de circulatie op de meetplek. Kies een andere meetplek als de INOP aanhoudt.
2
De SpO2 sensor of adapterkabel is defect. Probeer een andere adapterkabel en sensor. Als de INOP aanhoudt, raadpleeg dan een technicus.
2
Het bijwerken van de weergegeven waarden is vertraagd vanwege een niet-invasieve bloeddrukmeting aan dezelfde arm, of extreem veel storing in het signaal.
2
De detecteerbare pulsaties van het SpO2 signaal liggen buiten het opgegeven polsfrequentie bereik.
INOP geluid
SpO2 sensor los
Getal is vervangen door - ? -
SpO
2
De SpO2 sensor is niet goed aangebracht bij de patiënt. Breng de sensor volgens de instructies van de fabrikant aan.
INOP geluid
SpO2 onbk.sensor
Getal is vervangen door een -?- -
SpO2 zoekend
Getal niet beschikbaar
SpO2 defect
INOP geluid
SpO2 bijwerken
Label is vervangen door een -?- -,
SpO
SpO
SpO
SpO
2
De aangesloten sensor of adapterkabel wordt niet ondersteund door de SpO
meting. Gebruik uitsluitend gespecificeerde
2
sensors en kabels.
2
SpO2 analyseert het patiëntensignaal om Pols en SpO2 waarden te verkrijgen. Wacht tot deze zoekactie voltooid is.
2
Er is een probleem met de SpO2-meting. Raadpleeg een technicus.
2
De SpO2 meting is bezig met bijwerken. In deze modus is bewaken niet mogelijk.
of getal is niet beschikbaar
SpO2 zwak signaal
Label is voorzien van een ?
SpO
2
De signaal kwaliteit van de SpO2 meting is slecht en de meetnauwkeurigheid kan in het geding zijn.
(twijfelachtig getal)
Storing in SpO
2
Getal is vervangen door een -?- ­INOP geluid.
SpO
2
Veel patiëntbeweging of elektrische interferentie zorgen voor onregelmatige pulspatronen. Probeer patiëntbewegingen te reduceren of de kabel van de sensor losser te leggen.
Tijd voorbij: NST Monitor De tijd van de NST-timer is afgelopen. Als u de timergegevens
wist, wordt de INOP gewist.
TOCO defect
INOP geluid.
TOCO ontkoppeld
INOP geluid
Toco Er is een probleem met de Toco hardware. Raadpleeg een
technicus.
Toc o Sl ui t de Toc o tr an sd u ce r w e er aan op de monitor. Controleer of
alle aansluitingen goed zitten.
62
6Opname en ontslag van
De monitor kan basale patiëntgegevens opslaan, die gebruikt worden om patiënten te identificeren.

Opname/Ontslag op de monitor

Dit hoofdstuk beschrijft hoe u patiënten opneemt en ontslaat wanneer u de monitor als los apparaat gebruikt (d.w.z. niet gekoppeld aan een verloskundig informatie- en bewakingssysteem zoals OB TraceVue).

Patiënt opnemen

De monitor toont fysiologische gegevens zodra een patiënt wordt aangesloten. Zo kunt u met bewaken beginnen nog voordat een patiënt is opgenomen. Het is van belang de patiënt volledig op te nemen, zodat u de patiënt duidelijk kunt identificeren in registraties.
Gebruik het venster Patiëntgegevens en de bijbehorende pop-uptoetsen voor het opnemen en ontslaan van de patiënt.
6
patiënten
Een patiënt opnemen:
1 Kies het veld voor de naam of gebruik
de knop Opname/Ontslag om het Patiëntgegevens venster te bereiken.
2 Wis eventuele oude gegevens met de toets
Patiënt ontslaan en kies daarna Akkoord.
Indien u de voorgaande patiënt niet ontslaat, zult u niet in staat zijn onderscheid te maken tussen de huidige en vorige patiënt, bijvoorbeeld in de registraties.
3 Kies Patiënt opnemen.
4 Geef de informatie van de patiënt op. Selecteer hiervoor de velden en gebruik het schermtoetsenbord.
Als er een normaal toetsenbord op de monitor is aangesloten, kunt u dit gebruiken om
patiëntgegevens in te voeren. – Achternaam: voer de achternaam van de patiënt in, bijvoorbeeld BakkerVoornaam: voer de voornaam van de patiënt in, bijvoorbeeld JannieNummer: voer het statusnummer van de patiënt in, bijvoorbeeld 12345678
Achternaam Voornaam Nummer
Patiëntgegevens
.
.
.
63
6 Opname en ontslag van patiënten Controle op nieuwe patiënten
5
Kies Akkoord. De status van de patiënt verandert in Opgenomen. Als de recorder loopt, stopt
deze onmiddellijk en start weer met het annoteren van de nieuwe patiëntgegevens.

Patiëntgegevens bewerken

U kunt de gegevens van een patiënt nadat deze is opgenomen bewerken. Kies de naam van de patiënt op het hoofdscherm om het venster Patiëntgegevens te openen en breng de nodige wijzigingen aan.

Een patiënt ontslaan

U dient altijd een ontslagprocedure uit te voeren, zelfs als uw vorige patiënt niet opgenomen werd. Een ontslag:
– wist de informatie in het venster Patiëntgegevens venster.
– zet alle monitor instellingen terug op die welke als standaarden zijn geconfigureerd.
– zorgt ervoor dat het papier automatisch wordt doorgevoerd als de recorder actief is.
– stopt de CTG-recorder.
Als een patiënt wordt ontslagen uit de monitor, worden de NAW-gegevens van de patiënt verwijderd. De curvegegevens worden niet beïnvloed.
Ga als volgt te werk om een patiënt te ontslaan,
1 Kies het patiëntnaamveld om het venster Patiëntgegevens en de bijbehorende toetsen te
bereiken.
2 Kies de pop-uptoets voor Patiënt ontslaan.
Alle trends, voorvallen en patiënt identificatie van de huidige patiënt wordt gewist en de instellingen keren terug naar de standaarden.
3 Kies Akkoord om de patiënt te ontslaan.

Controle op nieuwe patiënten

De monitor kan zodanig worden geconfigureerd dat
• na een bepaalde periode uitgeschakeld te zijn geweest
• na een bepaalde periode in stand-by te hebben gestaan
wordt gevraagd of er nu een nieuwe patiënt wordt bewaakt. Het pop-upvenster heeft de titel Is dit een nieuwe patiënt?. Als u Ja kiest, wordt de vorige patiënt ontslagen en wordt gestart met de bewaking van de nieuwe patiënt. Als u Nee kiest, wordt de bewaking van de huidige patiënt met de huidige instellingen voorgezet.
U kunt de termijnen voor beide voorwaarden onafhankelijk van elkaar configureren.
Akkoord Annuleren

OB TraceVue: via LAN

Als de monitor via LAN aangesloten is op een OB TraceVue-systeem is dit de "baas" over de NAW-gegevens van de patiënt. Alle patiënt of locatie gerelateerde gegevens, die zichtbaar zijn op het CTG-apparaat, worden ingesteld, overschreven en bijgewerkt door OB TraceVue. Raadpleeg de Gebruiksaanwijzing van OB TraceVue voor details.
64
OB TraceVue: via RS232 6 Opname en ontslag van patiënten

OB TraceVue: via RS232

In tegenstelling tot een verbinding via LAN, heeft het OB TraceVue-systeem geen controle over de opname en ontslagfuncties van de monitor, als deze via een RS232-verbinding aangesloten is.
Afhankelijk van hoe OB TraceVue geconfigureerd is, zal hetzij de Achternaam, Voornaam en het bedlabel, of alleen maar het bedlabel, overgenomen worden uit het OB TraceVue-systeem. Raadpleeg de Gebruiksaanwijzing van OB TraceVue voor details.
65
6 Opname en ontslag van patiënten OB TraceVue: via RS232
66

7Non-Stress Test Timer

De non-stress test (NST) timer telt de tijd af die voor de non-stress test ingesteld werd. De timer telt op tot aan de tijd die ingesteld is voor de NST.

Instellen NST Autostart/Autostop

U kunt de recorder zodanig instellen dat deze automatisch start (NST Autostart) als de NST timer gestart wordt, en automatische stopt (NST Autostop) als de NST voltooid is (de timer tijd is verlopen). Standaard is NST Autostart Aan, en NST Autostop is Uit.

NST timer weergeven

U kunt het systeem zo configureren dat het timer meldingssymbool ( ), het NST-label, een voortgangsbalk en de verlopen tijd linksboven in het scherm worden weergegeven. Standaard wordt de NST-timer niet weergegeven op het scherm.
7
Als alternatief kunt u de timer zien in het Timers venster.
U opent het Timers venster als volgt:
Hetzij
a. Druk op de Timer knop
Of
b. Ga naar de NST pop-uptoetsen (zie “Opzet NST pop-uptoetsen bereiken”) en druk op de
Timers knop.

Timer afgelopen melding

Als de timer afgelopen is, verandert de kleur van blauw in groen, hoort u een enkelvoudige toon en verschijnt er een melding in de statusregel op het hoofdscherm.
Het volume van de toon kan in configuratiegebruik worden ingesteld.
.
67
7 Non-Stress Test Timer Opzet NST pop-uptoetsen bereiken

Opzet NST pop-uptoetsen bereiken

Instellen en bedienen van de NST timer (bijvoorbeeld, starten, stoppen, timer wissen en looptijd instellen) gaat met een aantal pop-uptoetsen, die u op drie manieren kunt bereiken:
•Via de Timer knop (manier 1).
•Via de Hoofd opzet knop (manier 2).
• Via het NST-veld linksboven in het scherm, indien geconfigureerd (manier 3).

Via de Timer knop (manier 1)

Druk op de slimme knop Timer . Het Timer-venster verschijnt en de
pop-uptoetsen voor het bedienen en instellen van de NST-timer worden zichtbaar
(zie “Timer opzet pop-uptoetsen”).

Via de Hoofd opzet knop (manier 2)

1 Ga naar het menu Hoofd opzet met de knop .
2 Kies NST om het menu Opzet NST te bereiken. Het Timer venster verschijnt en de
pop-uptoetsen voor het bedienen en instellen van de NST timer worden zichtbaar
(zie “Timer opzet pop-uptoetsen”).

Via het veld NST (manier 3)

Selecteer het NST-veld linksboven in het scherm, indien geconfigureerd. De pop-uptoetsen voor het bedienen en instellen van de NST timer worden zichtbaar (zie “Timer opzet pop-uptoetsen”).

Timer opzet pop-uptoetsen

Pop-upto etsen Na het kiezen van de volgende toetsen.... Opmerkingen
Start
Stop
Wissen
Opzet NST
Timers
start de timer onmiddellijk.
stopt de timer, zodat deze, na een pauze weer gestart kan worden met de knop.
wist de timer, einde van deze timer episode.
opent het menu Opzet NST. Van hieruit kunt u de looptijd instellen.
terugkeren naar het Timers venster. Deze pop-uptoets is niet beschikbaar via
Start knop, of gewist met de Wissen
Deze pop-uptoets is niet beschikbaar via manier 2, omdat het menu Opzet NST reeds geopend is.
manier 1, omdat het Timers venster reeds geopend is.
68
Opzet NST pop-uptoetsen bereiken 7Non-Stress Test Timer

Looptijd

U kunt de looptijd instellen op 10 - 60 minuten.Als u de looptijd wilt instellen, opent u eerst het menu Opzet NST:
1 U opent het menu Opzet NST:
Hetzij
a. Ga naar het menu Hoofd opzet met de knop en dan kiest u NST.
Of
b. u gaat naar de NST pop-uptoetsen (zie “Opzet NST pop-uptoetsen bereiken”) en u drukt op de
Opzet NST knop.
2 Kies Looptijd.
69
7 Non-Stress Test Timer Opzet NST pop-uptoetsen bereiken
70
8
8Bewaking van FHF en FMP
met ultrasound
Voor het extern bewaken van een foetale hartfrequentie, gebruikt u een ultrasound transducer die aan een band rond de buik van de moeder is vastgemaakt. De ultrasound transducer stuurt een ultrasound straal van lage energie richting foetale hart en detecteert het teruggekaatste signaal. Uw monitor kan ook foetale bewegingen detecteren en daarvan het foetale bewegingen profiel (FMP) op de curve noteren. Bewaking met ultrasound wordt aanbevolen vanaf de 25e zwangerschapsweek bij non-stress test of routine onderzoek.
WAARSCHUWING
Uitvoering van ultrasound beeldvorming of Doppler flow metingen samen met ultrasound foetale bewaking kan foutieve foetale hartfrequentiewaarden opleveren en de registratie ervan verstoren.

MHF aanzien voor FHF

FHF-detectie door de monitor hoeft niet altijd te duiden op het in leven zijn van de foetus. Controleer het in leven zijn van de foetus voordat u gaat bewaken en blijf controleren of de foetus wel de signaalbron is voor de geregistreerde hartfrequentie (zie “Confirm Fetal Life Before Using the Monitor” on page 2).
Hier volgen enkele voorbeelden waar het maternale signaal foutief als foetale hartfrequentie kan worden geïnterpreteerd.
• Bij gebruik van een ultrasound transducer:
– Is het mogelijk maternale signaalbronnen op te pikken, zoals het maternale hart, de aorta of andere
grote vaten.
– Verkeerde identificatie kan optreden als de maternale hartfrequentie (MHF) hoger is dan normaal
(in het bijzonder wanneer dit boven 100 spm komt).
• Als foetaal bewegingsprofiel (FMP) ingeschakeld is:
Foetale bewegingsprofiel (FMP) annotaties bij een foetale curve alleen zijn niet altijd een teken dat de foetus in leven is. FMP-annotaties kunnen bijvoorbeeld in geval van foetale dood, veroorzaakt worden door:
– Beweging van de in nood verkerende foetus of als gevolg van beweging van de moeder.
– Beweging van de in nood verkerende foetus tijdens of volgend op palpatie van foetale ligging
(speciaal wanneer daar kracht bij uitgeoefend is).
– Beweging van de ultrasound transducer.
71
8 Bewaking van FHF en FMP met ultrasound Kruiscorrelatie verificatie

Kruiscorrelatie verificatie

Het is aan te bevelen om zowel maternale als foetale hartfrequentie te bewaken om de kans op misinterpretatie van maternale hartfrequentie voor foetale zo klein mogelijk te maken (zie Hoofdstuk 17, “Maternale hart/pols frequentie bewaken”). De kruiscorrelatie verificatiefunctie van de monitor (CCV) kan helpen om automatisch te detecteren wanneer dezelfde hartfrequentie wordt opgepikt door verschillende transducers.
Wanneer maternale en foetale hartfrequentie worden bewaakt, zal CCV u waarschuwen wanneer de waarden gelijk zijn. Dit kan een aanwijzing zijn dat de foetus is overleden. De transducer verkrijgt het signaal dan uit maternale bron. CCV kan alle bewaakte hartfrequenties vergelijken en aangeven wanneer er twee kanalen hetzelfde signaal oppikken.
Als CCV detecteert dat twee hartfrequenties met elkaar overeenstemmen, wordt u hierover binnen ca. een minuut gewaarschuwd om de curven te controleren en eventueel transducers te verplaatsen.

Wat u nodig hebt

• Ultrasound transducer.
• Ultrasound gel.
• Transducer band (en eventueel vlinderbandklip, indien nodig).

Snoerloos bewaken - belangrijke overwegingen

Let op de volgende zaken bij gebruik van een Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem (M2720A) op uw monitor:
• Raadpleeg “Snoerloze bewaking” op pagina 13 voor algemene regels aangaande het gebruik van snoerloze transducers van een Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem.
• Bij gebruik van een snoerloze ultrasound transducer van een Avalon CTS systeem voor het meten van een foetale hartfrequentie kunt u niet ook nog tegelijkertijd een andere ultrasound transducer (met of zonder snoer) toepassen.
WAARSCHUWING
Ter vermijding van interferentie op ultrasound kanalen: Bij overgaan van snoerloze naar ultrasound transducers met snoer voor het meten van de foetale hartfrequentie, de snoerloze ultrasound transducer bij de patiënt VERWIJDEREN en deze docken in het Avalon CTS-basisstation. Gebruik nooit ultrasound transducers die op meerdere CTG-apparaten aangesloten zijn bij dezelfde patiënt.
• Bij gebruik van een Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem (M2720A) zet de monitor automatisch het Foetaal bewegingen profiel (FMP) op Uit, vanwege de kans op genereren van artefacten als de moeder beweegt. U kunt FMP manueel wel weer inschakelen als u dat wenst, maar u dient wel te weten dat FMP niet aangeraden wordt als de moeder rond kan lopen en u dient FMP (Fetal Movement Profile) op het CTG-apparaat uit te schakelen (FMP uit) als de moeder loopt. Zie ook “Foetale bewegingen profiel” op pagina 74.
72
Bewaking voorbereiden 8 Bewaking van FHF en FMP met ultrasound
• Het symbool verschijnt naast het metingenlabel, om aan te geven dat de meting via een snoerloze transducer verloopt.
Symbool voor snoerloze meting
FHF1

Bewaking voorbereiden

Bereid ultrasound bewaking voor volgens onderstaande lijst. Het standaard protocol van uw instituut kan daarvoor een volgorde bepaald hebben.
• Bepaal de ligging van de foetus.
• Leg de band bij de patiënt aan.
• Schakel de monitor en recorder in.
• Sluit de transducer aan op een vrije connector. Bedenk dat de kwaliteitsindicator voor hartfrequentie in eerste instantie een ongeldig signaal zal aangeven.
• Breng een dun laagje ultrasound gel aan op de onderkant van de transducer.
PAS OP Gebruik van ultrasound gel die niet door Philips goedgekeurd is, kan de signaalkwaliteit verslechteren
en schade toebrengen aan de ultrasound transducer. Dit soort schade wordt niet gedekt door de garantie.
• Plaats de transducer op het abdomen, zo mogelijk boven het ruggetje van de foetus of onder het niveau van de navel bij een a-terme zwangerschap of bij stuitligging. Plaats de transducer met een ronddraaiende beweging zodat de gel goed contact maakt.
Wanneer de transducer goed aangesloten is en een goed signaal ontvangen wordt, is de signaalkwaliteitsindicator geheel gevuld. Als er te weinig signaal ontvangen wordt, geeft de indicator dit aan en verschijnt er geen getal op het scherm.
• Stel het geluidsvolume van de luidspreker in de monitor zo in dat u duidelijk hoort wanneer de transducer over het abdomen bewogen wordt. Zet de transducer vast onder de band wanneer u een goed signaal te pakken hebt.
WAARSCHUWING
Controleer periodiek de pols van de moeder met het signaal dat u uit de luidspreker hoort om er zeker van te zijn dat u foetale hartfrequentie bewaakt. Laat u niet misleiden door een dubbele of verhoogde maternale of foetale hartfrequentie.
Als de ultrasound transducer op de patiënt geplaatst is, kan de transducer enigszins warm worden (minder dan 1 °C boven de omgevingstemperatuur). De transducer kan een maximum temperatuur bereiken van 44 °C bij een luchttemperatuur van 40 °C als deze NIET op een patiënt aangebracht is.
73
8 Bewaking van FHF en FMP met ultrasound Foetaal hartgeluid kiezen

Foetaal hartgeluid kiezen

U kunt het geluid van één ultrasound transducer tegelijk beluisteren. Als een foetaal hartgeluid gekozen is bij een FHF-kanaal, ziet u het audiobronsymbool naast het FHF-label voor dat kanaal.
FHF2
150 110
Kies de audiobron voor een FHF-kanaal als volgt:
Ga naar het menu Opzet FHF voor het kanaal dat u wilt horen.
Druk op Kies als audio. Het kan enkele seconden duren voordat het audio bron symbool verschijnt.

Foetaal hartgeluid volume wijzigen

Het symbool voor het FHF-volume rechtsboven in het monitorscherm geeft het huidige volume aan. Ga als volgt te werk om het volume te wijzigen:
1 Kies het volumesymbool
2 Kies het gewenste volume uit deze schaal.
Foetaal hartgeluid volume
Uit
. De volumeschaal verschijnt.

Foetale bewegingen profiel

74
Het foetale bewegingen profiel (FMP) als parameter detecteert foetale bewegingen via een ultrasound transducer die op de monitor is aangesloten. Alleen van de foetus die bewaakt wordt in het FHF1­kanaal, wordt het FMP geannoteerd.
Foetale bewegingen profiel 8 Bewaking van FHF en FMP met ultrasound
Wanneer u FMP hebt ingeschakeld (zie “FMP in- en uitschakelen” op pagina 76), wordt dit automatisch getriggerd wanneer:
• U een ultrasound transducer aansluit.
• Een patiënt wordt ontslagen.
Weet dat bij gebruik van een Avalon CTS snoerloos foetaal Transducer Systeem (M2720A), de monitor automatisch het FMP op Uit zet (zie “Snoerloos bewaken - belangrijke overwegingen” op pagina 72).
Als FMP ingeschakeld is, zal de ultrasound transducer grote foetale lichaamsbewegingen detecteren. Oogbewegingen worden niet gedetecteerd en beweging van handen en voeten kunnen ook gemist worden. Positioneren of verplaatsen van de transducer wordt ook geregistreerd als foetale beweging. Beweging van de moeder, excessieve ademhalingsbeweging of de hik bij de foetus, kan eveneens als foetale beweging worden geregistreerd. U kunt deze artefacten op het curvepapier markeren met de externe markeerknop of voorval-markeerknop zoals beschreven in “Een gebeurtenis markeren” op pagina 43. Negeer deze bewegingen bij het beoordelen van het FMP. Bij het bewaken van meerlingen wordt alleen de foetus van het FHF1-kanaal op bewegingen geannoteerd, maar bedenk wel dat deze bewegingen ook veroorzaakt kunnen worden door de andere foetussen.
Het foetale bewegingen profiel (FMP) verschijnt als "activiteiten blokken" (A hieronder) aan de bovenkant van de Toco schaal, de lengte van ieder blok toont de duur van de activiteit.

FMP-statistiek

FMP-statistiek wordt elke tien minuten afgedrukt.
FMP startte hier
FMP ingeschakeld
De FMP-statistiek wordt als twee percentages uitgedrukt:
• Het eerste toont het percentage van de gedetecteerde foetale beweging in de voorgaande 10 minuten (zie B hierboven).
FMP
FMP
FMP
14%(12%)
BC
A
• Het tweede toont het percentage van de gedetecteerde foetale beweging sinds de start van de registratie (zie C hierboven).
FMP wordt afgedrukt op het papier om de start van FMP-statistiek te markeren.
75
8 Bewaking van FHF en FMP met ultrasound Problemen oplossen
De FMP-detectie begint ca. een halve minuut na een doorlopend hartfrequentiesignaal (signaal indicator tweederde of geheel vol) om zo min mogelijk transducer plaatsingsartefacten mee te nemen. U zult deze bewuste vertraging opmerken:
• Als een nieuwe patiënt wordt opgenomen. Ontslag van een patiënt start de FMP-statistiek op nul.
• Als u een ultrasound transducer aansluit.

FMP in- en uitschakelen

U kunt FMP voor het FHF1-kanaal in- of uitschakelen. Ga daartoe als volgt te werk:
1 Ga naar het menu Opzet FHF1.
2 Kies Foetale beweging om te kunnen wisselen tussen Aan en Uit.
3 Keer terug naar het hoofdscherm.

Problemen oplossen

Probleem Mogelijke oorzaken Oplossingen
Grillige curve.
Waarden grillig.
Signaalkwaliteit indicator blijft slecht.
Twijfelachtige FHF. Onbedoelde registratie van MHF. Verplaats de transducer.
Foetale ritmestoornissen. Overweeg FHF te bewaken met DECG
Obese patiënt.
Transducer niet optimaal geplaatst. Verplaats de transducer totdat de
Band te los. Zet de band vaster.
Te veel gel. Verwijder het teveel.
Zeer actieve foetus. Geen.
Onvoldoende gel. Breng genoeg gel aan om te zorgen dat de
Transducer niet optimaal geplaatst. Verplaats de transducer totdat de
FHF minder dan 50 spm (en de FHF is hoorbaar).
Registratie van periodieke signalen als de transducer niet op de patiënt aangebracht is.
De geregistreerde FHF lijkt een verdacht hogere of verdacht lagere waarde dan de werkelijke FHF te hebben. In zeldzame gevallen wordt de FHF half of dubbel geteld.
na het breken van de vliezen.
signaalkwaliteit indicator een goed signaal aangeeft (ten minste voor tweederde gevuld is).
transducer goed contact maakt met de huid van de moeder.
signaalkwaliteit indicator een goed signaal aangeeft (ten minste voor tweederde gevuld).
Na het breken van de vliezen, kunt u met een foetale scalpelektrode (alleen FM30 en FM50) een FHF meten tot wel 30 spm.
Controleer op foetaal leven.
Koppel alle NIET-gebruikte ultrasound transducers los, omdat continue, regelmatige mechanische of elektromagnetische invloeden tot een kunstmatige curve kunnen leiden.
Als u aan de geldigheid van de geregistreerde FHF twijfelt, controleer de FHF dan altijd met onafhankelijke middelen (bijvoorbeeld door auscultatie). Meet de maternale pols met onafhankelijke middelen.
76
Ultrasound transducers testen 8 Bewaking van FHF en FMP met ultrasound
Probleem Mogelijke oorzaken Oplossingen
FHF niet geregistreerd. FHF is lager dan 50 spm of hoger dan
240 spm.
FHF defect INOP weergegeven. Raadpleeg hoofdstuk “Patiëntalarmen
FHF-signaal kwijt INOP weergegeven.
FHF ontkoppeld INOP weergegeven.
Als u veronderstelt dat de transducer defect is. Test de transducer. Zie hierna.

Ultrasound transducers testen

Als één van de volgende testen niet lukt, herhaal de test dan met een andere transducer. Waarschuw uw technicus als de tweede transducer door de test komt en daarmee bevestigt dat de eerste transducer defect is.
Als ook de tweede transducer niet goed door de test komt, waarschuw dan uw technicus of personeel van het Philips Response Center.
Ga als volgt te werk om een ultrasound transducer te testen:
1 Schakel de monitor en recorder in.
2 Sluit de transducer aan op de CTG-monitor.
Na het breken van de vliezen, kunt u met een foetale scalpelektrode (alleen FM30 en FM50) een FHF meten tot wel 30 spm.
Als de FHF buiten het gespecificeerde bereik valt, controleert u de FHF met onafhankelijke middelen.
en INOP’s”.
3 Kies het foetale hartgeluid voor dit kanaal.
4 Stel het luidspreker volume in op een hoorbaar niveau.
5 Houd de transducer in uw hand en beweeg uw andere hand herhaaldelijk naar en van het oppervlak.
6 Controleer of u het geluid hoort uit de luidspreker.
77
8 Bewaking van FHF en FMP met ultrasound Ultrasound transducers testen
78
9

9FHF van tweelingen bewaken

U kunt de FHF's van tweelingen extern bewaken door gebruik te maken van twee ultrasound transducers. Het is niet mogelijk tweelingen te bewaken met de snoerloze ultrasound transducers.
Bovendien kunt u foetale hartfrequenties van tweelingen tijdens weeën en gedurende de bevalling na het breken van de vliezen bewaken door de ene extern met ultrasound en de andere intern met DECG te bewaken.
Raadpleeg de betreffende voorgaande hoofdstukken voor contra-indicaties en andere informatie over de gekozen meetmethode.
FHF-detectie door de monitor hoeft niet altijd te duiden op het in leven zijn van de foetussen. Controleer het in leven zijn van de foetus voordat u gaat bewaken en blijf controleren of de foetussen wel de signaalbron zijn voor de geregistreerde hartfrequenties.

Belangrijke overwegingen

Bij het bewaken:
• Zorg dat u twee verschillende hartfrequenties registreert. De kruiscorrelatie verificatie waarschuwt u als de twee hartfrequenties met elkaar overeenkomen (dat is als beide transducers dezelfde FHF registreren). Als dit optreedt, controleer de curve dan en verplaats zonodig een ultrasound transducer om de tweede foetale hartfrequentie correct te detecteren.
• Foetale hartfrequentiemetingen worden gelabeld in de volgorde waarin u de transducers voor die metingen inplugt. Het maakt niet uit welke foetale sensor connector u gebruikt, omdat de monitor automatisch een kanaal toewijst. Er wordt bijvoorbeeld automatisch een kanaal toegewezen aan de eerste transducer die u aansluit, en de meting wordt gelabeld met FHF1. De tweede wordt gelabeld met FHF2, enzovoort.
Als u de transducers waarmee de FHF wordt gemeten tijdelijk wilt loskoppelen om ze later weer aan te sluiten (bijvoorbeeld als de moeder naar het toilet gaat), is het bijzonder belangrijk dat u de transducers aansluit in dezelfde volgorde waarin u ze oorspronkelijk hebt aangesloten, zodat de labeling consistent blijft.
• De blauwe transducer vinder LED laat u in één oogopslag zien welke transducer voor welk hartfrequentiekanaal in gebruik is.
• De foetale sensor connector waarop de transducer is aangesloten, wordt geïdentificeerd door de transducerpositie-indicator in de blauwe instelmenukop: voor FM20/30; voor FM40/50.
79
9 FHF van tweelingen bewaken Extern tweelingen bewaken
• De curve die geregistreerd wordt voor FHF1 is dikker (donkerder) dan die van FHF2. Dit zorgt dat de twee hartfrequenties gemakkelijker te onderscheiden zijn. De dikte van de geregistreerde curve kan in configuratiegebruik ingesteld worden.
• Bedenk dat er slechts één hartgeluid tegelijk via de luidspreker gehoord kan worden. Het audiobronsymbool geeft aan naar welke foetus u luistert. Om het andere hartgeluid te horen, dient u het foetale hartgeluid voor dit kanaal te kiezen (zie “Foetaal hartgeluid kiezen” op pagina 74).
• Bewaak de maternale pols, in het bijzonder tijdens de latere fase van de bevalling om te vermijden dat u maternale hartfrequentie aanziet voor foetale hartfrequentie.
• Zorg dat u een zo goed mogelijk signaal registreert door te letten op de signaalkwaliteitsindicators en zonodig transducers te verplaatsen.

Extern tweelingen bewaken

U hebt twee ultrasound transducers nodig om tweelingen extern te bewaken. Volg de procedures die beschreven zijn in Hoofdstuk 8, “Bewaking van FHF en FMP met ultrasound”. De blauwe transducer vinder LED laat u in één oogopslag zien welke transducer voor welk FHF-kanaal in gebruik is en licht op wanneer u het FHF-getallenveld op het scherm kiest.
80
Tweelingen FHF's bewaken met ultrasound
Voorbeeld van het scherm bij ultrasound bewaking van tweelingen:
FHF1 FHF2
To c o
Intern bewaken 9 FHF van tweelingen bewaken

Intern bewaken

Bewaak één van de tweelingen volgens de procedures die beschreven zijn in Hoofdstuk 8, “Bewaking van FHF en FMP met ultrasound”. Bewaak de andere volgens de procedures die beschreven zijn in Hoofdstuk 14, “FHF bewaken met DECG”.
Tweelingen FHF's bewaken met ultrasound en DECG
Voorbeeld van een scherm bij tweelingen bewaken in combinatie van ultrasound en direct ECG (de foetale hartfrequentie vanuit DECG is op het scherm gelabeld "DFHF"):
DFHF FHF2
To c o
81
9 FHF van tweelingen bewaken Kruiscorrelatie verificatie

Kruiscorrelatie verificatie

Als de twee bewaakte hartfrequenties (van foetale of maternale oorsprong) op enig tijdstip met elkaar overeenkomen (dat is als beide transducers dezelfde hartfrequentie registreren), wordt dit gedetecteerd via de kruiscorrelatie verificatie en wordt een herhaaldelijk afgedrukt op de registratie na ongeveer 30 seconden. Als u extern bewaakt, controleer de curve dan en verplaats één van de transducers zonodig om de tweede hartfrequentie correct te detecteren.
Als u intern bewaakt, controleer de curve dan en verplaats zonodig de ultrasound transducer om de tweede foetale hartfrequentie correct te detecteren.

Scheiden van FHF-curven

Om u te helpen curven met vergelijkbare basislijnen te interpreteren, kunt u de basislijnen ervan scheiden door een offset van 20 spm. U moet hiervoor de curvescheiding inschakelen. Zie “De scheidingsvolgorde bepalen” op pagina 83 voor meer informatie over de offset.
FHF1 FHF2
FHF1 FHF2
FHF1 FHF2

Curvescheiding in- en uitschakelen

1 Sluit transducers aan op de monitor om foetale hartfrequentie te meten. Afhankelijk van de
meetmethode hebt u nodig:
Hetzij
Twee ultrasound transducers
Of
+
Eén ultrasound en één Toco
2 Ga naar het menu Hoofd opzet door op de knop Hoofd opzet te drukken.
3 Selecteer CTG recorder.
4 Kies Curve scheiding om te schakelen tussen Aan en Uit.
5 Verlaat het Hoofd opzet menu.
82
transducer (om DECG te bewaken)
Scheiden van FHF-curven 9 FHF van tweelingen bewaken

De scheidingsvolgorde bepalen

In de configuratiemodus kunt u twee verschillende manieren kiezen om de curve-offset (de volgorde waarin de curven worden gescheiden) te bepalen wanneer Curve scheiding is ingeschakeld.
1 Ga naar het menu Hoofd opzet door op de knop Hoofd opzet te drukken.
2 Selecteer CTG recorder.
3 Selecteer Scheidingsopdracht om te schakelen tussen Standaard en Klassiek.
Standaard: de FHF2-curve wordt met 20 spm omhoog verschoven (offset; de curve wordt
geregistreerd met 20 spm hoger dan de werkelijke waarde). Er wordt geen offset toegepast op de FHF1-curve: deze blijft altijd waar hij is. (Als er een derde FHF is, wordt deze met 20 spm naar beneden verschoven.)
Klassiek: de FHF1-curve wordt met 20 spm omhoog verschoven als er meerdere FHF-
metingen zijn. Er wordt geen offset toegepast op de FHF2-curve: deze blijft altijd waar hij is. (Als er een derde FHF is, wordt deze met 20 spm naar beneden verschoven.)
4 Verlaat het Hoofd opzet menu.

Als curvescheiding is aangezet

Als curvescheiding aanstaat, print de recorder een stippellijn met de twee FHF's bovenaan en aan de onderkant. Hier worden voorbeelden gegeven van de twee methoden (Standaard en Klassiek) waarmee de opdracht voor de curvescheiding kan worden bepaald.
‘Standaard’ scheidingsopdracht
Om gemakkelijker onderscheid tussen de curven te kunnen maken, wordt de curve van de ultrasound transducer die aangesloten is op het FHF2-kanaal, met 20 spm gescheiden van het FHF1-kanaal. Met andere woorden, de curve voor FHF2 wordt geregistreerd met 20 spm hoger dan de werkelijke waarde. De curve voor FHF1 wordt nooit verschoven.
• De recorder print een stippellijn met het label in de FHF-schaal om de curve voor FHF2 te identificeren.
• De FHF-curve wordt elke 5 cm met gelabeld.
• Het label voor FHF2 wordt gemarkeerd met .
De volgende registratie geeft een voorbeeld van ingeschakelde tweelingen offset.
FHF1 FHF2
83
9 FHF van tweelingen bewaken Scheiden van FHF-curven
Alleen de curve van FHF2 vertoont offset. De weergegeven waarde voor FHF blijft onveranderd. Trek 20 van de geregistreerde curve voor FHF2 af om de werkelijke waarde voor FHF2 te weten. Bijvoorbeeld als de geregistreerde curve 160 toont, is de werkelijke FHF 140.
‘Klassieke’ scheidingsopdracht
Om gemakkelijker onderscheid tussen de curven te kunnen maken, wordt de curve van de ultrasound transducer die aangesloten is op het FHF1-kanaal, met 20 spm gescheiden van het FHF2-kanaal. Met andere woorden, de curve voor FHF1 wordt geregistreerd met 20 spm hoger dan de werkelijke waarde. De curve voor FHF2 wordt nooit verschoven.
• De recorder print een stippellijn met label in de FHF-schaal om de curve voor FHF1 te identificeren.
• De FHF-curve wordt elke 5 cm met gelabeld.
• Het label voor FHF1 wordt gemarkeerd met .
De volgende registratie geeft een voorbeeld van ingeschakelde tweelingen offset.
FHF1 FHF2
84
Alleen de curve van FHF1 vertoont offset. De weergegeven waarde voor FHF blijft onveranderd. Trek 20 van de geregistreerde curve voor FHF1 af om de werkelijke waarde voor FHF1 te weten. Bijvoorbeeld als de geregistreerde curve 160 toont, is de werkelijke FHF 140.
Problemen oplossen 9 FHF van tweelingen bewaken

Als curvescheiding is uitgezet

Om aan te geven waar tweelingen offset uitgeschakeld is, wordt een stippellijn met als label afgedrukt in de FHF-schaal.
FHF1 FHF2
‘Standaard’ curvescheiding uitgeschakeld

Problemen oplossen

Algemene problemen die kunnen optreden bij bewaking van foetale hartfrequentie met ultrasound, vindt u in het hoofdstuk “Bewaking van FHF en FMP met ultrasound”. Raadpleeg ook het hoofdstuk “FHF bewaken met DECG” voor problemen die u kunt tegen komen bij directe bewaking van de foetale hartfrequentie.
Het volgende probleem kan optreden bij het bewaken van tweelingen.
FHF1 FHF2
‘Klassieke’ curvescheiding uitgeschakeld
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
wordt herhaaldelijk afgedrukt en
verschijnt op het scherm.
Beide transducers registreren dezelfde FHF, of één van de foetale transducers registreert de MHF
.
Verplaats een ultrasound transducer.
85
9 FHF van tweelingen bewaken Problemen oplossen
86
10Foetale hartfrequentie
Alarmering van foetale hartfrequentie (FHF) kan zowel hoorbare als visuele waarschuwingen geven van een niet-geruststellende foetale situatie. Uw monitor moet geconfigureerd zijn met alarmmodus Alle om FHF-alarmering in te schakelen (zie Hoofdstuk 4, “Alarmen’’).

Alarminstellingen wijzigen

Als u één van de volgende handelingen verricht voor een FHF-metingenkanaal, geldt dit voor alle actieve FHF-metingen, zowel voor ultrasound als voor DECG:
• FHF-alarmen in- of uitschakelen.
10
alarmen
• Alarmgrenzen wijzigen.
• Alarmvertragingen wijzigen.
• Vertraging van signaalverlies wijzigen.
De monitor behoudt deze instellingen, zelfs als de monitor wordt uitgeschakeld. De alarmgrenzen worden telkens op de curve afgedrukt als alarmen ingeschakeld zijn.

Alarmen aan- of uitzetten

1 Sluit een ultrasound- of een DECG-transducer aan op een vrije connector van de monitor.
2 Ga naar het instelmenu van de aangesloten FHF-meting.
3 Kies Alarmen; de keuze wisselt tussen Aan en Uit.

Alarmgrenzen wijzigen

1 Sluit een ultrasound- of een DECG-transducer aan op een vrije connector van de monitor.
2 Ga naar het instelmenu van de aangesloten FHF-meting.
3 Kies Bovengrens en kies de gewenste alarmgrens uit de lijst om het bovengrensalarm te wijzigen.
4 Kies Ondergrens en kies de gewenste alarmgrens uit de lijst om het ondergrensalarm te wijzigen.
87
10 Foetale hartfrequentie alarmen Alarminstellingen wijzigen

Alarmvertragingen wijzigen

U kunt de alarmvertragingen wijzigen in configuratie gebruik.
1 Sluit een ultrasound- of een DECG-transducer aan op een vrije connector van de monitor.
2 Ga naar het instelmenu van de aangesloten FHF-meting.
3 Kies Vertraging hoog en kies de gewenste vertragingstijd (in seconden) uit de lijst om de
vertragingstijd voor het bovengrensalarm te wijzigen.
4 Kies Vertraging laag en kies de gewenste vertragingstijd (in seconden) uit de lijst om de
vertragingstijd voor het ondergrensalarm te wijzigen.

Vertraging van signaalverlies wijzigen

De signaalverliesvertraging is de configureerbare vertraging voor een INOP. U kunt deze vertragingen wijzigen in configuratie gebruik:
1 Sluit een ultrasound- of een DECG-transducer aan op een vrije connector van de monitor.
2 Ga naar het instelmenu van de aangesloten FHF-meting.
3 Kies Sign.kwÿt vertr. en kies de gewenste vertragingstijd van het INOP-signaalverlies
(in seconden) uit de lijst.
88
11

11FHF van drielingen bewaken

Als de monitor kan worden gebruikt voor drielingen, is deze voorzien van het label .
U kunt de FHF's van drielingen extern bewaken door gebruik te maken van 3 ultrasound transducers. Bewaking van drielingen is niet mogelijk met het Avalon CTS snoerloos Foetaal Transducer Systeem. OB TraceVue ondersteunt de bewaking van drielingen als het apparaat via een LAN-verbinding (hiervoor is OB TraceVue versie E.00.00 of hoger nodig) of een seriële RS232-verbinding (hiervoor is OB TraceVue versie E.00.00 of hoger nodig) is aangesloten op de CTG-monitor.
Raadpleeg de betreffende voorgaande hoofdstukken voor contra-indicaties en andere informatie over de gekozen meetmethode.
FHF-detectie door de monitor hoeft niet altijd te duiden op het in leven zijn van de foetussen. Controleer het in leven zijn van de foetus voordat u gaat bewaken en blijf controleren of de foetussen wel de signaalbron zijn voor de geregistreerde hartfrequenties.

Belangrijke overwegingen

De procedures en eventuele contra-indicaties die voor bewaking van tweelingen van kracht zijn, gelden ook voor de bewaking van drielingen. Bovendien geldt bij het bewaken van drielingen:
• Bedenk dat bewaking van drie FHF's beduidend ingewikkelder is dan het bewaken van één of twee FHF's. De aard van de toepassing verhoogt de waarschijnlijkheid dat een foetale hartfrequentie door meer dan één transducer wordt geregistreerd.
Zorg dat u twee verschillende hartfrequenties registreert. Let extra op elke vorm van coïncidentie van hartfrequenties die door de kruis correlatiefunctie van de monitor wordt gedetecteerd. De kruis correlatiefunctie waarschuwt u (middels een ) wanneer twee of meer hartfrequenties met elkaar overeenkomen (d.w.z. als twee of meer transducers dezelfde FHF registreren, of als een foetale transducer de MHF aan het registreren is). Als dit optreedt, controleer de curve dan en verplaats zonodig de ultrasound transducers, om de verschillende foetale hartfrequenties correct te detecteren. Controleer zonodig de FHF's met onafhankelijke middelen, zoals een fetoscoop, stethoscoop, of Pinard stethoscoop.
• De blauwe transducer vinder LED laat u in één oogopslag zien welke transducer voor welk hartfrequentiekanaal in gebruik is.
• De foetale sensor connector waarop de transducer is aangesloten, wordt geïdentificeerd door de transducerpositie-indicator in de blauwe instelmenukop: voor FM20/30; voor FM40/50.
89
11 FHF van drielingen bewaken Bewaken van drielingen
• De curve die geregistreerd wordt voor FHF3 is dikker (donkerder) dan die van FHF1, die op zijn beurt weer dikker is dan die van FHF2. Dit zorgt dat de drie hartfrequenties gemakkelijker te onderscheiden zijn. De dikte van de geregistreerde curve kan in configuratiegebruik ingesteld worden.
• Bedenk dat er slechts één hartgeluid tegelijk via de luidspreker gehoord kan worden. Het audiobronsymbool geeft aan naar welke foetus u luistert. Om een ander hartgeluid te horen, dient u het foetale hartgeluid voor dit kanaal te kiezen (zie “Foetaal hartgeluid kiezen” op pagina 74).
• Bewaak de maternale pols om te vermijden dat u deze aanziet voor een FHF
• Zorg dat u een zo goed mogelijk signaal registreert door te letten op de signaalkwaliteitsindicators en zonodig transducers te verplaatsen.

Bewaken van drielingen

U hebt drie ultrasound transducers nodig om drielingen extern te bewaken. Volg de procedures die beschreven zijn in Hoofdstuk 8, “Bewaking van FHF en FMP met ultrasound” en in Hoofdstuk 9, “FHF van tweelingen bewaken”. De blauwe transducer vinder LED laat u in één oogopslag zien welke transducer voor welk hartfrequentiekanaal in gebruik is.

Kruiscorrelatie verificatie

Als de bewaakte hartfrequenties (van foetale of maternale oorsprong) op enig tijdstip met elkaar overeenkomen (dat is als de transducers dezelfde hartfrequentie registreren) wordt dit gedetecteerd via de kruiscorrelatie verificatie en wordt een herhaaldelijk afgedrukt op de registratie na ongeveer 30 seconden. Controleer de curven en verplaats één of meer transducers zonodig om de FHF's correct te detecteren.
FHF1 FHF2
FHF1
FHF2
FHF1
FHF2
.
90
Loading...