Registreer uw NDX400 op http://www.numark.de. Hiermede biedt u ons de mogelijkheid
om u informatie te sturen bij een productactualisering en voor de technische support.
GRUNDREGELN
Beginregels
1. Kijk na of alle vooraan in de gebruiksaanwijzing vermelde onderdelen in de verpakking
zitten.
2. LEES DE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ALVORENS HET PRODUCT IN GEBRUIK
TE NEMEN.
3. Bestudeer de schematische voorstelling van de aansluitingen.
4. Plaats de mixer op een daarvoor geschikte positie.
5. Zorg dat alle apparaten uitgeschakeld zijn en alle fader- en gainregelaars van uw mixers
op de laagste positie staan.
6. Sluit alle stereo ingangsbronnen aan zoals op de tekening te zien is..
7. Sluit alle stereo uitgangen op de versterker(s), tape decks, en/of andere toestellen aan.
8. Steek nu alle apparaten in de stopcontacten.
9. Schakel de toestellen aan in de opgegeven volgorde.
-· audio ingang bronnen (bijv. draaitafels of CD speler enz.)
-· mixer
-· tenslotte, alle versterkers of op de uitgangen aangesloten toestellen
10. Bij het uitschakelen volg je de omgekeerde werkwijze door eerst
-· de versterkers uit te schakelen
-· daarna de mixer
-· tenslotte alle ingangsbronnen
2
Aansluitschema
3
Overzicht van de bovenzijde
1. EJECT – Voor het uitwerpen van een CD. Zolang de CD afgespeeld wordt, heeft de toets
geen effect. Dit apparaat is geschikt voor alle gebruikelijke CD's, MP3-CD's en
overeenkomstig gebrande en gefinaliseerde CDR's. Vanwege de verschillen in de
specificatie van verschillende CD- branders en CD's, alsook zelfgebrande CD's kan de
weergave eventueel foutief zijn. Wij raden u aan om CD's met minimale snelheid te branden
om het beste resultaat te verkrijgen.
2. USB – Verbindt hier een USB-stick (met FAT16 of FAT32) met MP3's. Om de inhoud van
de USB-stick te bekijken drukt u op SOURCE en selecteert u “USB”.
3. CD / USB – Dril op deze toets om te selecteren of de NDX400 tracks van een geplaatste
CD of van een aangesloten USB-apparaat zal afspelen en weergeven. Een LED laat de
actueel gekozen bron zien.
4. FOLDER – Druk op deze toets om te wisselen tussen de mappen- weergave en de
bestanden-weergave. Bij de mappen- weergave gebruikt u de TRACK-knop om door alle
beschikbare mappen te bladeren. Na het selecteren van een map, drukt u op de FOLDERtoets om de bestanden weer te geven. Het eerste bestand is het eerste MP3-bestand welke
in deze map beschikbaar is. Om terug te keren naar de mappenweergave drukt u opnieuw
op de FOLDER- toets.
Opmerking:bij beide weergaven, dus mappen of bestanden, handelt het zich om een
eenvoudige lijstweergave van alle beschikbare mappen of bestanden op een "niveau" .De
functie biedt een snelle weg om door de bestanden te navigeren, en door de verschillende
bestandsgroepen binnen een map te lopen, zonder dat een "niveau" gewisseld of verlaten
hoeft te worden.
.
5. TRACK knop – Draai deze knop om een track te selecteren die afgespeeld zal worden.
Druk en draai deze knop om in een tracklijst 10 nummers verder te gaan.
6.
PLAY / PAUSE –
op deze plek een Cue-punt (deze kan met het JOG WHEEL in de zoekmodus gevonden
worden).
Afspelen of pauze van de track. Het pauzeren van een track produceert
4
7. CUE – Door CUE te drukken tijdens het afspelen, keert de speler terug naar het gezette
Cue (begin)punt van de track en zal vervolgens in pauze worden gezet. Het Cue punt is
het laatste punt waar de speler in play/pauze stand heeft gestaan.Door de toets
ingedrukt te houden laat de speler de muziek lopen. Bij het loslaten stopt de weergave
en keert weer terug naar dit punt. Het Cue punt kan verplaatst worden met het JOG
WHEEL terwijl de speler in pauze staat.
8. SCRATCH – Schakelt de Scratchmodus aan of uit. Als deze geactiveerd is, kan met het
JOG-WHEELS een 'Scratch'-effect gemaakt worden. De toets licht op als de
Scratchmodus ingeschakeld is.
9.
SEARCH –
scannen. Als de zoekmodus geactiveerd is, gaat deze toets rood oplichten.
10. REVERSE – Druk op deze toets om de weergave van de track om te keren (de toets
licht op). Druk opnieuw op deze toets om de normale weergave te hervatten.
11. BRAKE – Met deze toets wordt de afspeelsnelheid afgeremd (toets licht op). Als deze
functie ingeschakeld is, wordt bij het pauzeren van een track de weergave langzamer
voordat deze stopt – een effect dat het uitlopen van een platenspeler simuleert. Deze
uitlooptijd kan ingesteld worden door de toets BRAKE ingedrukt te houden en het JOG
WHEEL te draaien.
12. JOG WHEEL – Afhankelijk van de actuele modus heeft het JOG WHEEL vele functies.
a) Als er geen track afgespeeld wordt, zoekt het JOG WHEEL langzaam door de frames
van de track. Om een nieuwe Cue-punt te zetten, draait u het JOG WHEEL en start u de
weergave zodra u de gewenste positie bereikt heeft. Door op de Cue-toets te drukken
springt u terug naar dit Cue-punt.
b) Tijdens het afspelen van een track, verandert het JOG WHEEL tijdelijk de toonhoogte.
Als het wiel met de klok mee gedraaid wordt, tijdens het afspelen van muziek, dan wordt
de snelheid verhoogd. Als het wiel tegen te klok in gedraaid wordt, tijdens het afspelen
van muziek, dan wordt de snelheid langzamer. Deze functie helpt bij het aanpassen van
de beats.
c) Als de SEARCH- toets geactiveerd is, kan door draaien met het JOG WHEELS snel
door een track gescand worden.
d) Als de SCRATCH- toets geactiveerd is, wordt door draaien met het JOG WHEELS, de
weergegeven track „gescratcht“, zoals een naald op een langspeelplaat.
Opmerking: als een muziekstuk pauzeert en u het JOG WHEEL met de wijzers van de klok
mee draait en tegelijkertijd de "zijkanten" van het JOG WHEEL aanraakt, wordt de functie
"Stutter Cue" geactiveerd. Bij deze functie wordt het momentele gedeelte van het muziekstuk
steeds herhaald afgespeeld. Dit is vooral behulpzaam om een nauwkeurige punt in een
muziekstuk te zetten, zoals bijvoorbeeld de basis voor een lus-punt. Om de zogenaamde
"Stutter Cue" te stoppen, drukt u heel licht op het JOG WHEEL.
Druk op deze toets om met het JOG WHEEL snel door de muziek te
5
13. REC – Druk op deze toets en vervolgens op een van de HOT CUE- toetsen, om een
Hot-Cue-punt op de actuele positie van de track op te nemen.
14. HOT CUE – Druk op REC en vervolgens op een van deze toetsen, om een Hot-Cue-
punt op de actuele positie van de track op te nemen. Een LED boven de toets gaat
branden, om te laten zien dat er een Hot-Cue-punt gezet is. U kunt deze Hot-Cuepunten ook op dezelfde manier overschrijven. Om naar een Hot-Cue-punt terug te keren
en het afspelen te hervatten, drukt u eenvoudig op de overeenkomstige HOT-CUE-toets.
(Opmerking: de Hot-Cue-punten worden niet gewist, als u een nieuwe track kiest.)
15. LOOP IN – Maakt een nieuwe Cue-punt of start tijdens het afspelen een Loop-punt (een
“Loop In”- punt).
16. LOOP OUT – Maakt een eindpunt van een Loop (een loop Out"- punt) en start het
afspelen van de loop.
Druk op LOOP OUT tijdens het afspelen van de loop, om deze te beëindigen en op de
normale weergave over te gaan.
17. RELOOP – Speelt de track direct vanaf het begin van de loop (en reactiveert de loop).
18. PROGRAM – Deze toets dient voor het produceren van een programma – een reeks
aan muziekstukken die permanent afgespeeld worden.
• Om een muziekstuk aan het programma toe te voegen, deze met de TRACK knop
selecteren, dan de toets PROG indrukken en vasthouden en tevens de REC toets
indrukken. Op het display knippert nu "P–##" (waarbij "##" de plaats van het
muziekstuk in het programma aangeeft – "P–01," "P–02," enz.). Herhaal deze
procedure om meerdere muziekstukken toe te voegen. Als een programma
opgeslagen wordt, verschijnt op het display "PROG".
•
• Om het programma te beeindigen, de toets PROG indrukken en vasthouden en op
• Om een programma te wissen, de toets PROG indrukken en vasthouden en op de
19. SINGLE – Met deze toets kan tussen Auto-Cue (weergave stopt na elk muziekstuk) of
Om het gemaakte programma te bekijken,
momenteel gekozen muziekstuk in het programma word op het display weergegeven
en kan met de TRACK knop ingesteld worden. De totale tracks in het programma
wordt links boven op het display weergegeven (als "P##").
spelen, draait u de TRACK knop en selecteert u het gewenste muziekstuk. Druk op
de TRACK knop op het muziekstuk te laden en met PLAY af te spelen.
de toets FOLDER drukken. (Indien op het moment een muziekstuk afgespeeld wordt,
zal deze niet onderbroken worden).
toets EJECT drukken. Bij de vraag of het programma gewist zal worden, zet u via de
TRACK knop op "YES" of "NO" en drukt u deze in om uw keuze te bevestigen.
(Indien op het moment een muziekstuk afgespeeld wordt, zal deze niet onderbroken
worden).
continu afspelen (muziekstukken worden achter elkaar zonder onderbreking afgespeeld)
omgeschakeld worden.
drukt u een keer op de toets PROG. Het
Om het programma af te
6
20. TIME – Met de TIME-toets schakelt u om tussen de afgespeelde en
de resterende tijdweergave van een track en de resterende afspeeltijd van de gehele
CD.
21. PITCH – Dient voor het instellen van de PITCH FADER (mogelijke waarden: ±4%, 8%,
16% en 100%) of schakelt deze uit. (Als er alle drie LED's oplichten, staat de PITCH
FADER op ±100%). De actuele instelling wordt via de LED's en het display
weergegeven,
22. PITCH FADER – Met de PITCH FADER wordt het totale niveau van de muziek
ingesteld, wanneer één of alle PITCH LED's branden. Het niveau verandert zich niet als
er geen PITCH-LED brandt.
23. PITCH BEND -/+ – U kunt de twee Pitch Bend toetsen gebruiken om de toonhoogte en
het tempo van de muziek tijdelijk om tot -/+ 4% van de actuele Pitch- instelling te
veranderen.
24. MASTER TEMPO – Activeert het Master-tempo, welke de toonsoort van de track met de
oorspronkelijke toonsoort verbindt (zoals het met 0% toonhoogteregeling gespeeld
wordt). Zodoende kunt u het tempo van de track regelen, zonder effecten op de
toonsoort of –hoogte.
25. TAP – Om een BPM-Rate handmatig in te voeren, raakt u deze toets in de maat van de
muziek aan. Als de NDX 400 een BPM Rate automatisch herkent, houdt u deze toets
twee seconden ingedrukt.
26. LCD – toont alle functies in realtime.
7
Overzicht achterzijde
1. SPANNINGSOMSCHAKELAAR – Stel hier
de voor uw lokatie geldende stroomspanning
in.
2. AANSLUITING NETKABEL – sluit hier de
meegeleverde netkabel aan.
3. AAN-/UIT-SCHAKELAAR – Schakel het
apparaat via deze toets aan of uit. Het
apparaat moet steeds met deze toets uitgeschakeld worden voordat aansluitkabels
afgekoppeld worden. Principieel wordt aanbevolen, om de CD-speler voor de versterkers
in te schakelen en na de versterkers weer uit, om niveaupieken te voorkomen.
4. RCA- AANSLUITINGEN – Sluit uw CD-speler via deze line-uitgangen aan op uw mixer.
5. REMOTE START CONNECTOR – Sluit hier de fader start- kabel (wordt niet
meegeleverd) aan van een fader start compatibele mixer. Elke keer als u de crossfader
van de mixer naar het kanaal van het apparaat beweegt, zal deze automatisch de
weergave starten. Als u de fader in de omgekeerde richting beweegt, zal de weergave
stoppen. Beweegt u de fader nu weer terug naar het kanaal van het apparaat, wordt
opnieuw de weergave gestart.
LCD- aanduidingselementen
1. PLAY / PAUZE – Is geactiveerd,
wanneer het apparaat een CD afspeelt of
pauzeert.
2. CUE – Licht continu, wanneer het
apparaat op een Cue-punt pauzeert.
3. CD / USB – Hier wordt aangeduid of de muziekstukken afgespeeld worden via een CD
of via een op de USB aangesloten apparaat.
4. TRACK / FOLDER NUMBER – Toont het nummer van de momenteel afgespeelde track
of een geopend register. Als een programma bekeken of afgespeeld wordt, begint het
cijfer met een "P" ("P01," "P02," enz.) en toont de track in het programma.
5.
TOTAL TRACK –
poort aangesloten is. (Als het register geopend is betekend dit het totale aantal mappen
die op het USB-apparaat aanwezig zijn).
6. MINUTES – Toont of de verstreken of de resterende minuten, afhankelijk van de
instelling van de modus.
7. SECONDS – Toont of de verstreken of de resterende seconden, afhankelijk van de
instelling van de modus.
Toont het aantal tracks op de CD of op het apparaat dat op de USB-
8
8.
FRAMES –
frames. Toont of de verstreken of de resterende frames, afhankelijk van de ingestelde
modus.
9. TIME MODE – (Afgelopen) toont de tijd in het daadwerkelijke afspeelverloop.
(Resterend) laat zien hoeveel tijd voor een bepaalde titel resteert. (Totaal) laat zien
hoeveel de resterende tijd van een CD is. Deze functie wordt via de TIME- toets
aangestuurd.
10.
TIME BAR –
via de TIME- toets.
11.
PLAY MODE –
muziekstuk) bevindt of in de continue afspeelwerking (afspelen van de CD zonder
onderbreking). Deze functie wordt via de SINGLE- toets aangestuurd.
12. RELOOP – Geeft aan dat er een Loop afgespeeld wordt.
13. BPM – Toont het tempo van de momenteel afspelende track in BPM (maat per minuut).
Als er hier "AUTO BPM" getoond wordt, betekent dit, dat het tempo automatisch
berekend werd.
14. PITCH – Toont het Pitch bereik.
15. MT (MASTER TEMPO) – Geeft aan, dat de toets MASTER TEMPO ingedrukt werd.
16. PROG – Geeft aan, dat er een programma afgespeeld wordt.
17.
TEXT DISPLAY –
Voor een nauwkeurige cueing verdeelt de CD-speler één seconde in 75
Toont of de verstreken of de resterende tijd, afhankelijk van de instelling
Geeft aan of zich het apparaat in de Auto-Cue (stopt na elk afgespeeld
Toont tijdens navigeren door MP3's, de mapnaam of bestandsnaam.
SPECIFICATIONS
DISC TYPE: Redbook CD, CD-R, CD-RW, MP3 CD
TIME DISPLAY:
FREQ RESPONSE: ± 2 dB (20 Hz – 20 kHz)
THD: < 0.03%
SNR:
OUTPUT LEVEL: 1.9 V (±0.2)
CHANNEL SEPARATION: > 80 dB
CHANNEL DIFFERENCE:
PITCH CONTROL RANGE: ± 4, 8, 16 or 100%
DIMENSIONS (W x D x H): 292 mm x 216 mm x 106 mm
WEIGHT:
POWER SUPPLY: 115/230 V AC, 60/50 Hz
POWER CONSUMPTION: 20 W
* Specifications are subject to change
9
Track Elapsed, Track Remaining, Total Remaining
80 dB (A-weighted)
< 1 dB
3.2 kg
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.