het einde van de levensduur van het product. Dit geldt voor het apparaat, maar ook voor alle toebehoren die van dit symbool zijn voorzien. Bied deze producten niet aan bij het gewone
huisvuil.
handelsmerken of handelsnamen van de respectievelijke eigenaren zijn.
Nokia tune is een geluidsmerk van Nokia Corporation.
This product includes software licensed from Symbian Software Ltd (c) 1998-2004. Symbian and Symbian OS are trademarks of Symbian Ltd.
This software is based in part of the work of the FreeType Team. This product is covered by one or more of the following patents: United States Patent 5,155,805, United States Patent 5,325,479,
United States Patent 5,159,668, United States Patent 2232861 and France Patent 90 05712.
Java and all Java-based marks are trademarks or registered trademarks of Sun Microsystems, Inc.
US Patent No 5818437 and other pending patents. T9 text input software Copyright (C) 1997-2004. Tegic Communications, Inc. All rights reserved.
This product is licensed under the MPEG-4 Visual Patent Portfolio License (i) for personal and noncommercial use in connection with information which has been encoded in compliance with
the MPEG-4 Visual Standard by a consumer engaged in a personal and noncommercial activity and (ii) for use in connection with MPEG-4 video provided by a licensed video provider. No license
is granted or shall be implied for any other use. Additional information, including that related to promotional, internal, and commercial uses, may be obtained from MPEG LA, LLC. See http://
www.mpegla.com.
Dit product is gelicentieerd onder de MPEG-4 Visual Patent Portfolio License (i) voor privé- en niet-commercieel gebruik in verband met informatie die is geëncodeerd volgens de visuele norm
MPEG-4 door een consument in het kader van een privé- en niet-commerciële activiteit en (ii) voor gebruik in verband met MPEG-4-videomateriaal dat door een gelicentieerde videoaanbieder
is verstrekt. Voor ieder ander gebruik is of wordt expliciet noch impliciet een licentie verstrekt. Aanvullende informatie, waaronder informatie over het gebruik voor promotionele doeleinden,
intern gebruik en commercieel gebruik, is verkrijgbaar bij MPEG LA, LLC. Zie http://www.mpegla.com.
Nokia voert een beleid dat gericht is op continue ontwikkeling. Nokia behoudt zich het recht voor zonder voorafgaande kennisgeving wijzigingen en verbeteringen aan te brengen in de
producten die in dit document worden beschreven.
In geen geval is Nokia aansprakelijk voor enig verlies van gegevens of inkomsten of voor enige bijzondere, incidentele, onrechtstreekse of indirecte schade.
De inhoud van dit document wordt zonder enige vorm van garantie verstrekt. Tenzij vereist krachtens het toepasselijke recht, wordt geen enkele garantie gegeven betreffende de
nauwkeurigheid, betrouwbaarheid of inhoud van dit document, hetzij uitdrukkelijk hetzij impliciet, daaronder mede begrepen maar niet beperkt tot impliciete garanties betreffende de
verkoopbaarheid en de geschiktheid voor een bepaald doel. Nokia behoudt zich te allen tijde het recht voor zonder voorafgaande kennisgeving dit document te wijzigen of te herroepen.
De beschikbaarheid van bepaalde producten kan per regio verschillen. Neem hiervoor contact op met de dichtstbijzijnde Nokia leverancier.
Exportbepalingen
Dit apparaat bevat mogelijk onderdelen, technologie of software die onderhevig zijn aan wet- en regelgeving betreffende export van de V.S. en andere landen. Omleiding in strijd met de
wetgeving is verboden.
FCC/INDUSTRY CANADA-KENNISGEVING
Het apparaat kan storingen veroorzaken bij tv's of radio's (bijvoorbeeld wanneer u een telefoon te dichtbij een ontvangend apparaat gebruikt). De FCC or Industry Canada kan u verplichten
het gebruik van uw telefoon te staken als dergelijke storing niet kan worden beëindigd. Als u hulp nodig hebt, kunt u contact opnemen met uw plaatselijke netwerkexploitant. Dit apparaat
voldoet aan artikel 15 van de FCC-regels. Gebruik is onderhevig aan de voorwaarde dat dit apparaat geen schadelijke storing veroorzaakt.
9241454/Uitgave 2
Hierbij verklaart, NOKIA CORPORATION, dat het toestel RA-8 in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn
1999/5/EG. Een kopie van de conformiteitsverklaring kunt u vinden op de volgende website:http://www.nokia.com/phones/declaration_of_conformity/.
De doorgestreepte container wil zeggen dat het product binnen de Europese gemeenschap voor gescheiden afvalverzameling moet worden aangeboden aan
Inhoudsopgave
Voor uw veiligheid.......................................................................6
Informatie over uw apparaat.................................................................6
Lees deze eenvoudige richtlijnen. Het niet opvolgen van de richtlijnen kan gevaarlijk of onwettig zijn. Uw apparaat bevat een afzonderlijke
GSM-radio en wireless LAN-radio. Door het apparaat uit te schakelen met de aan/uit-knop op de cover van het apparaat, worden beide radio's
uitgeschakeld. Als u het apparaat uitschakelt of het profiel Offline gebruikt, kunt u echter nog wel een nieuwe wireless LAN-verbinding tot stand
brengen. Zorg er daarom voor dat u voldoet aan alle toepasselijke veiligheidsnormen bij het tot stand brengen en gebruiken van een wireless
LAN-verbinding. Lees de volledige gebruikershandleiding voor meer informatie.
SCHAKEL HET APPARAAT ALLEEN IN ALS HET VEILIG IS
Schakel het apparaat niet in als het gebruik van mobiele telefoons verboden is of als dit storing of gevaar zou kunnen opleveren.
VERKEERSVEILIGHEID HEEFT VOORRANG
Houd u aan de lokale wetgeving. Houd terwijl u rijdt uw handen vrij om uw voertuig te besturen. De verkeersveiligheid dient uw
eerste prioriteit te hebben terwijl u rijdt.
STORING
Alle draadloze apparaten kunnen gevoelig zijn voor storing. Dit kan de werking van het apparaat negatief beïnvloeden.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT IN ZIEKENHUIZEN
Houd u aan alle mogelijke beperkende maatregelen. Schakel het apparaat uit in de nabijheid van medische apparatuur.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT IN VLIEGTUIGEN
Houd u aan alle mogelijke beperkende maatregelen. Draadloze apparatuur kan storingen veroorzaken in vliegtuigen.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT TIJDENS HET TANKEN
Gebruik het apparaat niet in een benzinestation. Gebruik het apparaat niet in de nabijheid van brandstof of chemicaliën.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT IN DE BUURT VAN EXPLOSIEVEN
Houd u aan alle mogelijke beperkende maatregelen. Gebruik het apparaat niet waar explosieven worden gebruikt.
GEBRUIK HET APPARAAT VERSTANDIG
Gebruik het apparaat alleen in de normale positie zoals in de productdocumentatie wordt uitgelegd. Raak de antennes niet onnodig
aan.
DESKUNDIG ONDERHOUD
Dit product mag alleen door deskundigen worden geïnstalleerd of gerepareerd.
TOEBEHOREN EN BATTERIJEN
Gebruik alleen goedgekeurde toebehoren en batterijen. Sluit geen incompatibele producten aan.
WATERBESTENDIGHEID
Het apparaat is niet waterbestendig. Houd het apparaat droog.
MAAK BACK-UPS
Maak een back-up of een gedrukte kopie van alle belangrijke gegevens.
AANSLUITEN OP ANDERE APPARATEN
Wanneer u het apparaat op een ander apparaat aansluit, dient u eerst de handleiding bij het apparaat te raadplegen voor uitgebreide
veiligheidsinstructies. Sluit geen incompatibele producten aan.
ALARMNUMMER KIEZEN
Controleer of de telefoonfunctie van het apparaat ingeschakeld en operationeel is. Druk zo vaak als nodig is op de ophangtoets om
het scherm leeg te maken en terug te keren naar het startscherm. Toets het alarmnummer en druk op de oproeptoets. Geef op waar
u zich bevindt. Beëindig het gesprek pas wanneer u daarvoor toestemming hebt gekregen.
Informatie over uw apparaat
Het draadloze apparaat dat in deze handleiding wordt beschreven, is goedgekeurd voor gebruik in het EGSM900/GSM1800/GSM1900netwerk. Neem contact op met uw serviceprovider voor meer informatie over netwerken.
Houd u bij het gebruik van de functies van dit apparaat aan alle regelgeving en eerbiedig de privacy en legitieme rechten van anderen.
Waarschuwing: Schakel het apparaat niet in wanneer het gebruik van draadloze apparatuur storingen of gevaar kan opleveren.
Om de telefoon te kunnen gebruiken, moet u zijn aangemeld bij een aanbieder van draadloze diensten. Veel van de functies van dit apparaat
zijn afhankelijk van de functies die beschikbaar zijn in het draadloze netwerk. Deze netwerkdiensten zijn mogelijk niet in alle netwerken
beschikbaar. Het kan ook zijn dat u specifieke regelingen moet treffen met uw serviceprovider voordat u de netwerkdiensten kunt gebruiken.
Mogelijk krijgt u van uw serviceprovider extra instructies voor het gebruik van de diensten en informatie over de bijbehorende kosten. Bij
sommige netwerken gelden beperkingen die het gebruik van netwerkdiensten negatief kunnen beïnvloeden. Zo bieden sommige netwerken
geen ondersteuning voor bepaalde taalafhankelijke tekens en diensten.
Het kan zijn dat uw serviceprovider verzocht heeft om bepaalde functies uit te schakelen of niet te activeren in uw apparaat. In dat geval worden
deze functies niet in het menu van uw apparaat weergegeven. Uw apparaat kan ook speciaal geconfigureerd zijn. Deze configuratie kan
menunamen, de menuvolgorde en symbolen betreffen. Neem voor meer informatie contact op met uw serviceprovider.
Dit apparaat ondersteunt WAP 2.0-protocollen (HTTP en SSL) die werken met TCP/IP-protocollen. Sommige functies van dit apparaat, zoals
multimediaberichten en de webbrowser, vereisen netwerkondersteuning voor deze technologieën.
Gedeeld geheugen
Bij de volgende functies van de communicator kan gebruik worden gemaakt van gedeeld geheugen: contacten, tekstberichten,
multimediaberichten, beltonen, geluidsbestanden, agenda-items, taken, bestanden die zijn opgeslagen in een toepassing (bijvoorbeeld
bedrijfsdocumenten, afbeeldingen, geluidsbestanden en videoclips) en gedownloade toepassingen. Het gebruik van een of meer van deze
functies kan het beschikbare geheugen verminderen voor de resterende functies die geheugen delen. Als bijvoorbeeld een groot aantal
afbeeldingen wordt opgeslagen, kan hiervoor al het beschikbare geheugen worden gebruikt. De communicator kan een bericht weergeven dat
het geheugen vol is als u een functie voor gedeeld geheugen probeert te gebruiken. Verwijder in dat geval enkele van de gegevens of items
die zijn opgeslagen in de functies voor gedeeld geheugen voordat u doorgaat.
Toebehoren, batterijen en laders
Controleer het modelnummer van uw lader voordat u deze bij dit apparaat gebruikt. Dit apparaat is bedoeld voor gebruik met de laders ACP-12
en LCH-12.
Waarschuwing: Gebruik alleen batterijen, laders en toebehoren die door Nokia zijn goedgekeurd voor gebruik met dit model. Het
gebruik van alle andere types kan de goedkeuring of garantie doen vervallen en kan gevaarlijk zijn.
Vraag uw leverancier naar de beschikbaarheid van goedgekeurde accessoires. Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u toebehoren
losmaakt.
Uw apparaat en toebehoren kunnen kleine onderdelen bevatten. Houd ze buiten het bereik van kleine kinderen.
De Nokia 9300i-smartphone beschikt u over tal van zakelijke toepassingen, zoals e-mail, kantoortoepassingen en een
webbrowser, maar ook over flexibele en snelle netwerkverbindingen met geïntegreerd wireless LAN en EGPRS (EDGE).
De SIM-kaart, batterij en geheugenkaart installeren
Houd alle SIM-kaarten buiten bereik van kleine kinderen.
Raadpleeg de leverancier van uw SIM-kaart voor informatie over het gebruik van SIM-diensten. Dit kan de serviceprovider,
netwerkoperator of een andere leverancier zijn.
Gebruik alleen compatibele MMC-kaarten (multimediakaarten) met dit apparaat. Andere geheugenkaarten, zoals SD-kaarten
(Secure Digital), passen niet in de MMC-kaartsleuf en zijn niet compatibel met dit apparaat. Als u een incompatibele
geheugenkaart gebruikt, kan schade ontstaan aan de geheugenkaart en het apparaat en kunnen de gegevens die op de
incompatibele kaart zijn opgeslagen, beschadigd raken.
1. Schakel het apparaat altijd uit en ontkoppel de lader voordat u de batterij verwijdert.
Houd de achterzijde van het apparaat (in deze handleiding doorgaans aangeduid met "de communicator") naar u toe gericht.
Druk op de ontgrendelingsknop (1) en schuif de achtercover in de richting van de pijlen.
2. Plaats de SIM-kaart in de SIM-kaartsleuf (1).
Zorg ervoor dat de afgeschuinde hoek van de SIM-kaart omlaag wijst en dat de contactpunten op de kaart naar beneden zijn
gericht. Verwijder altijd eerst de batterij voordat u een SIM-kaart plaatst of verwijdert.
Als u een geheugenkaart hebt, schuift u deze in de geheugenkaartsleuf (2). Zorg ervoor dat de afgeschuinde hoek van de
geheugenkaart in de richting van de SIM-kaartsleuf wijst en dat de contactpunten op de kaart naar beneden zijn gericht. Zie
'Geheugenkaarten', p. 15.
3. Plaats de batterij. Lijn de contactpunten van de batterij uit met de bijbehorende aansluitingen in het batterijcompartiment.
4. Plaats de klemmetjes van de achtercover in de openingen en schuif de cover op zijn plaats.
Nadat de batterij is geplaatst, wordt de communicatorinterface opgestart. Het kan enige tijd duren voordat de
communicatorinterface is opgestart en klaar is voor gebruik. Zodra u Bureaublad ziet (de tekst Bureaublad en de datum worden
weergegeven in het display), kunt u doorgaan.
Tip: Als u de batterij hebt geplaatst maar de communicatorinterface start niet op, drukt u op de aan/uit-toets.
De batterij opladen
1. Sluit de lader aan op een stopcontact.
2. Sluit de netvoedingskabel aan op de onderzijde van de communicator. Zie Fig. Toetsen en aansluitingen, p. 11. De batterij-
indicator wordt actief in beide displays. Als de batterij helemaal leeg is, kan het enkele minuten duren voordat de batterijindicator zichtbaar wordt. Tijdens het opladen kan de communicator gewoon worden gebruikt.
3. De batterij-indicator geeft aan wanneer de batterij helemaal is opgeladen. Maak de lader eerst los van het apparaat en
vervolgens van het stopcontact.
Wanneer werking niet meer mogelijk is omdat het batterijniveau te laag is, schakelt het apparaat zichzelf uit. Als de
telefooninterface wordt uitgeschakeld, kan de communicatorinterface nog enige tijd actief blijven.
Alle geopende toepassingen vergroten de hoeveelheid energie die het apparaat verbruikt. Als u wilt controleren welke
toepassingen geopend zijn, drukt u op Menu en selecteert u .
Het apparaat in- en uitschakelen
1. U schakelt het apparaat in door de aan/uit-toets ingedrukt te houden.
2. Als het apparaat naar een PIN- of beveiligingscode vraagt, voert u de code in en drukt u op OK.
3. U schakelt het apparaat uit door de aan/uit-toets ingedrukt te houden.
Tip: Wanneer u de telefoon inschakelt, wordt de SIM-kaartprovider mogelijk herkend en worden de juiste instellingen
voor tekstberichten, multimediaberichten, GPRS en internettoegang automatisch geconfigureerd. Als dat niet het geval
is, neemt u contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen.
Nadat u de batterij hebt geplaatst, wordt eerst de communicatorinterface opgestart. U kunt de telefoon niet meteen inschakelen
na het plaatsen van de batterij. U moet wachten totdat de communicatorinterface volledig is opgestart. Zodra u Bureaublad
ziet (de tekst Bureaublad en de datum worden weergegeven in het display), kunt u doorgaan.
Tip: Als u de batterij hebt geplaatst maar de communicatorinterface start niet op, drukt u op de aan/uit-toets.
De communicatorinterface kan zonder de telefooninterface worden gebruikt wanneer er geen SIM-kaart is geplaatst of wanneer
het profiel Off line is geselecteerd.
Radio's
Het apparaat beschikt over een afzonderlijke GSM-radio en draadloze LAN-radio. Als u het apparaat uitschakelt door op de aan/
uit-toets op de klep van het apparaat te drukken, worden tevens beide radio's uitgeschakeld.
Als u het apparaat uitschakelt of het profiel Offline gebruikt, kunt u echter nog altijd een nieuwe verbinding met een wireless
LAN tot stand brengen. Zorg er derhalve voor dat u voldoet aan de geldende veiligheidsvoorschriften bij het tot stand brengen
en gebruiken van een verbinding met een wireless LAN.
Uw apparaat heeft twee interne antennes.
Opmerking: Zoals voor alle radiozendapparatuur geldt, dient onnodig contact met beide
antennes te worden vermeden als het apparaat is ingeschakeld. Het aanraken van de
antenne kan een nadelige invloed hebben op de gesprekskwaliteit en kan ervoor zorgen
dat het apparaat meer stroom verbruikt dan noodzakelijk is. U kunt de prestaties van
de antenne en de gesprekstijd van het apparaat optimaliseren door het antennegebied
tijdens een gesprek niet aan te raken.
De afbeelding toont de normale positie van het apparaat voor
gegevensverbindingen en normaal gebruik tegen het oor voor spraakoproepen.
Zie 'Gebruiksomgeving', p. 113.
Eerste keer opstarten
De eerste keer dat u de communicator inschakelt, dient u enkele basisinstellingen te definiëren. U kunt de instellingen naderhand
altijd wijzigen. Open de cover en volg de aanwijzingen in het display van de communicator.
1. Selecteer de taal voor de communicator en druk op OK.
2. Selecteer uw woonplaats (of dichtstbijzijnde stad) in de lijst en druk op OK. U kunt naar een stad zoeken door de eerste
letters van de naam van de stad te typen of door de joystick of pijltoetsen te gebruiken. Het is belangrijk dat u de juiste stad
selecteert, omdat geplande agenda-items die u opgeeft kunnen veranderen wanneer de woonplaats wordt gewijzigd.
3. Stel de tijd en datum in en druk op OK.
4. Druk op OK om uw eigen contactkaart te maken.
5. Voer de de gegevens voor uw contactkaart in en druk op OK.
6. Druk op OK.
De standaardmappen, zoals C:\Mijn bestanden\ en de submappen daarvan, worden tijdens de eerste keer opstarten gemaakt.
Als u de taal van de communicator nadien wijzigt, blijven de mapnamen ongewijzigd.
Toegangscodes
De communicator maakt gebruik van verschillende toegangscodes om onbevoegd gebruik van het apparaat en de SIM-kaart te
voorkomen.
U hebt de volgende toegangscodes nodig:
• PIN- en PIN2-code — The PIN-code (Personal Identification Number) beveiligt de SIM-kaart tegen onbevoegd gebruik en
wordt doorgaans bij de SIM-kaart geleverd. Voor bepaalde functies, zoals die voor het gebruik van vaste nummers, hebt u de
PIN2-code nodig die bij sommige SIM-kaarten wordt geleverd.
Nadat driemaal achter elkaar een verkeerde PIN-code is ingevoerd, wordt de PIN-code geblokkeerd en moet u de blokkering
opheffen met een PUK-code (Personal Unblocking Key) om ervoor te zorgen dat u de SIM-kaart weer kunt gebruiken. Voor
bepaalde functies, zoals die voor het gebruik van vaste nummers, hebt u de PIN2-code nodig die bij sommige SIM-kaarten
wordt geleverd. Als de codes niet bij de SIM-kaart zijn geleverd, kunt u deze alsnog opvragen bij de serviceprovider van de
SIM-kaart.
• Beveiligingscode — De beveiligingscode beveiligt de communicator tegen onbevoegd gebruik. De code is standaard ingesteld
op 12345. Wijzig de code en houd de nieuwe code geheim. Bewaar de code op een veilige plaats uit de buurt van de
communicator.
• PUK- en PUK2-codes — De PUK-code (Personal Unblocking Key) is nodig om een geblokkeerde PIN-code te wijzigen. De PUK2-
code is nodig om een geblokkeerde PIN2-code te wijzigen. Als de codes niet bij de SIM-kaart zijn geleverd, kunt u deze alsnog
opvragen bij de serviceprovider van de SIM-kaart.
• Blokkeerwachtwoord — Het blokkeerwachtwoord is nodig als u Oproepen blokkeren gebruikt. Zie 'Het blokkeerwachtwoord
wijzigen', p. 73.
Sommige toepassingen van het apparaat werken met wachtwoorden en gebruikersnamen tegen onbevoegd gebruik van
internet en de daarop geboden diensten. Deze wachtwoorden kunnen worden gewijzigd in de instellingen van de toepassingen.
Toetsen en aansluitingen
1 — Aan/uit-toets .
2 — Bladertoets, linker- en rechterselectietoets. Druk op het midden van de bladertoets of druk op een van de selectietoetsen
om de erboven weergegeven functie uit te voeren. U kunt het volume van de telefoon tijdens een gesprek regelen met de
bladertoets.
3 — Beltoets (links, ), eindtoets (rechts, ).
4 — PopPort™-aansluiting voor de USB-gegevenskabel, hoofdtelefoon en inductielus.
5 — Infraroodpoort en microfoon. Zorg ervoor dat u de microfoon tijdens het telefoneren niet bedekt met uw hand.
6 — Aansluiting lader.
7 — Luistergedeelte.
Communicatorinterface
Communicatortoetsenbord
1 — Toepassingstoetsen. Met elk van deze toetsen wordt de daarop vermelde toepassing gestart, behalve met de My own-toets,
waaraan u zelf een toepassing kunt koppelen. Druk op Ctrl+My own om de toepassing te selecteren die u met de My own-toets
wilt starten. U kunt deze toepassingen ook openen vanuit het Bureaublad.
2 — Chr-toets. Hiermee opent u een tekentabel waarin u speciale tekens kunt selecteren. Druk op Chr+toetsen met blauwe
symbolen voor toegang tot tekens en functies achter toetscombinaties.
3 — Help-toets. Druk op Chr+ voor hulp bij het gebruik van de communicator.
4 — Bluetooth-toets. Druk op Chr+ om Bluetooth te activeren. Druk nogmaals op Chr+ om Bluetooth uit te schakelen.
5 — Zoomtoetsen. Druk op Chr+zoomtoetsen om de lettertypen en bepaalde pictogrammen groter of kleiner te maken.
6 — Infrarood-toets. Druk op Chr+ om infrarood te activeren. Druk nogmaals op Chr+ om Bluetooth uit te schakelen.
7 — Menutoets. Druk op de Menu-toets om het menu te openen, of om in dialoogvensters met meerdere tabbladen van het ene
tabblad naar het andere te gaan.
8 — Joystick. Beweeg de joystick naar links, rechts, omhoog of omlaag om door verschillende lijsten te bladeren. Druk op het
midden van de joystick voor het selecteren of uitvoeren van de functie van een onderstreepte opdrachtknop. Selecteer
Bureaublad > Extra > Config.scherm > Algemeen > Scherm > Cursorinstellingen om de cursorversnelling te wijzigen.
9 — Sync-toets. Breng een verbinding tot stand en druk op Chr+
pc.
Tip: Met behulp van de joystick of pijltoetsen kunt u van positie veranderen in de menu's en in het display, bijvoorbeeld
vanuit de toepassing Web. De pijltoets-links bevindt zich op de Bluetooth-toets (4), de pijltoets-omhoog en -omlaag
bevinden zich op de zoomtoetsen (5) en de pijltoets-rechts bevindt zich op de infraroodtoets (6).
om de communicator te synchroniseren met een compatibele
Tip: Druk op Esc om selecties te annuleren en dialoogvensters te sluiten.
Tip: Druk op Backspace om items zoals agenda-items en berichten te verwijderen. Druk op Backspace om tekens links
van de cursor te verwijderen of op Shift+Backspace om tekens rechts van de cursor te verwijderen.
Het display van de communicator wordt ingeschakeld wanneer u de klep opent. De toepassing die actief was op het moment
dat de communicator het laatst werd gebruikt, wordt in het display weergegeven. Wanneer u de klep sluit, wordt het
communicatordisplay uitgeschakeld.
Hoofdvenster Bureaublad
1 — Menu. Druk op de Menu-toets om het menu te openen. Gebruik de joystick of pijltoetsen om door het menu te bladeren en
druk op Enter om een menuoptie te selecteren.
2 — Map. U kunt toepassingen, snelkoppelingen en notities onderbrengen in verschillende groepen. Zie 'Nieuwe groepen
maken', p. 24.
3 — Schuifbalk. Als u bijvoorbeeld een lang bestand hebt in Documenten, kunt u aan de hand van de schuifbalk inschatten waar
u zich in het bestand bevindt en hoeveel u van het bestand kunt zien. Hoe groter het schuifblokje op de schuifbalk, hoe meer u
van het bestand kunt zien.
4 — Opdrachtknoppen. De opdrachten rechts in het display zijn gekoppeld aan de opdrachtknoppen. Wanneer een opdracht
grijs wordt weergegeven, kan deze niet worden gebruikt.
5 — Toepassing. Als u een toepassing wilt openen vanaf het Bureaublad, selecteert u de toepassing en drukt u op Openen of
op Enter.
6 — Indicatorgebied. In het indicatorgebied wordt informatie over toepassingen en het systeem weergegeven.
Dialoogvenster met tabbladen
1 — Tabbladen. U kunt van het ene tabblad naar het andere gaan door op de Menu-toets te drukken.
2 — Keuzelijst. U kunt verschillende opties in een keuzelijst weergeven en een van de opties selecteren.
3 — Opdrachtknoppen. Met behulp van de opdrachtknoppen kunt u functies op een tabblad of in een keuzelijst uitvoeren.
Als het display meerdere vensters bevat, wordt het geselecteerde venster altijd gemarkeerd weergegeven. Met behulp van de
Tab-toets kunt u van het ene venster naar het andere gaan.
Schakelen tussen geopende toepassingen
Als u wilt schakelen tussen geopende toepassingen, drukt u op Menu, selecteert u en selecteert u vervolgens de toepassing.
U kunt een toepassing ook sluiten vanuit de lijst met toepassingen.
Tip: Druk op Chr+Tab om te schakelen tussen geopende toepassingen. Druk nogmaals op Chr+Tab om door de lijst te
schuiven.
Het display
Het scherm kan een klein aantal ontbrekende, heldere of verkeerd gekleurde beeldpunten (dots) bevatten. Dit is kenmerkend
voor dit type display. Sommige displays kunnen pixels of dots bevatten die altijd in- of uitgeschakeld blijven. Dit is normaal en
geen fout in het ontwerp.
De Menu-toets
Het toetsenbord van de communicator is uitgerust met een Menu-toets. Druk op de Menu-toets voor verschillende menuopties.
Welke opties beschikbaar zijn, is afhankelijk van de actieve toepassing. De gekozen optie heeft alleen betrekking op het
geselecteerde of geopende item. In dialoogvensters met meerdere tabbladen kunt u de Menu-toets gebruiken van het ene naar
het andere tabblad te gaan.
Bladeren en selecteren
Gebruik de pijltoetsen of de joystick om de cursor te verplaatsen en selecties te maken in de communicatorinterface.
Bladeren in de communicatorinterface
U kunt met vier verschillende pijltoetsen bladeren. Bladeren wil zeggen dat u omhoog, omlaag, naar links en naar rechts kunt
navigeren in de toepassingsgroepen op het Bureaublad, in een toepassing, in de tekst of in het Menu. De werking van de joystick
is vergelijkbaar met die van de pijltoetsen, maar u kunt de joystick ook indrukken om bestanden te openen of de functie van
een onderstreepte opdrachtknop uit te voeren.
Selecteren
Als u tekst links van de cursor wilt selecteren, houdt u Shift ingedrukt en drukt u op de pijltoets-links totdat de tekst is
geselecteerd. Als u tekst rechts van de cursor wilt selecteren, houdt u Shift ingedrukt en drukt u op de pijltoets-rechts totdat de
tekst is geselecteerd.
Als u verschillende items wilt selecteren, bijvoorbeeld berichten, bestanden of contacten, drukt u op de pijltoets-omhoog, omlaag, -links of -rechts om naar het gewenste item te gaan.
Als u items een voor een wilt selecteren, gaat u naar het eerste item, houdt u Ctrl ingedrukt, gaat u naar het volgende item en
drukt u op de spatiebalk om dit item te selecteren.
Als u een object in een bestand wilt selecteren, bijvoorbeeld een bijlage in een document, plaatst u de cursor op het object
zodat aan beide zijden van het object vierkante markeringen verschijnen.
Als u een cel in een werkblad wilt selecteren, verplaatst u de cursor naar de gewenste cel. Als u een hele rij wilt selecteren,
verplaatst u de cursor naar de eerste cel van de eerste kolom in de gewenste rij en drukt u op Shift+pijltoets-links. Als u een
hele kolom wilt selecteren, verplaatst u de cursor naar de eerste cel van de kolom die u wilt selecteren en drukt u op Shift
+pijltoets-omhoog.
Standaardacties in verschillende toepassingen
De volgende acties kunt u in verschillende toepassingen uitvoeren:
Als u het profiel wilt wijzigen, drukt u op Menu, selecteert u en gaat u naar het gewenste profiel. Als u de profielinstellingen,
zoals de beltonen, wilt wijzigen, selecteert u het profiel en drukt u op Bewerken.
Als u een profiel gedurende een bepaalde tijd wilt activeren, drukt u op Menu, selecteert u en selecteert u het gewenste
profiel. Druk op Tijd ingesteld en stel de duur (maximaal 24 uur) voor het profiel in. Wanneer de eindtijd is aangebroken, wordt
het vorige, niet-tijdelijke profiel geactiveerd.
Als u een bestand wilt opslaan, drukt u op Menu en selecteert u Bestand > Opslaan. De beschikbare opties voor opslaan zijn
afhankelijk van de toepassing die u gebruikt.
Als u een bestand wilt verzenden, drukt u op Menu en selecteert u Bestand > Verzenden. U kunt een bestand verzenden als een
e-mail-, fax-, tekst- of multimediabericht. U kunt bestanden ook verzenden via een infrarood- of Bluetooth-verbinding.
Als u een snelkoppeling wilt toevoegen, drukt u op Menu en selecteert u Bestand > Toevoegen aan Bureaublad. Ga naar de groep
waaraan u de snelkoppeling wilt toevoegen en druk op Selecteren. Nadat u de groep hebt geselecteerd, drukt u op OK. U kunt
snelkoppelingen bijvoorbeeld toevoegen aan bestanden of webpagina's.
Als u wilt afdrukken op een compatibele printer, drukt u op Menu en selecteert u Bestand > Afdrukken. U kunt een voorbeeld
bekijken van items die u wilt afdrukken of het uiterlijk van af te drukken pagina's aanpassen.
Als u wilt knippen, kopiëren en plakken, drukt u op Menu en selecteert u Bewerken, Knippen, Kopiëren en Plakken.
Als u een bestand wilt verwijderen, drukt u op Menu en selecteert u Bewerken > Verwijderen.
Als u wilt in- of uitzoomen, drukt u op Menu, selecteert u eerst Beeld > In- en uitzoomen en vervolgens het gewenste zoomtype.
U kunt ook op Chr+zoom-toetsen drukken om in en uit te zoomen.
Druk op Chr als u speciale tekens wilt invoegen in tekst.
Tip: Als u speciale tekens wilt genereren door bepaalde niet gemarkeerde toetsen te gebruiken, bijvoorbeeld "a" of
"o", houdt u Chr ingedrukt terwijl u op een lettertoets drukt. Het eerste speciale teken dat overeenkomt met de
lettertoets wordt weergegeven. Druk nogmaals op de lettertoets om het tweede speciale teken weer te geven en ga
zo verder totdat het eerste teken weer wordt weergegeven.
De telefooninterface
Druk op om de laatst gekozen telefoonnummers weer te geven. Ga naar een nummer of naam en druk nogmaals op om
het nummer te bellen.
Als u uw voicemail wilt bellen (netwerkdienst), houdt u ingedrukt.
Druk op de bladertoets-rechts om ontvangen tekstberichten weer te geven.
Druk op de bladertoets-omlaag om de lijst met contacten te openen.
Druk op de bladertoets-links om tekstberichten te schrijven en te verzenden.
Als u het profiel wilt wijzigen, drukt u kort op de aan/uit-toets en gaat u naar het gewenste profiel. Druk op Select. om het
profiel te activeren. Zie 'Profielinstellingen', p. 68.
Houd ingedrukt om tussen twee telefoonlijnen te schakelen (netwerkdienst).
Display-indicatoren
De signaalsterkte van het cellulaire netwerk op uw huidige locatie. Hoe hoger de balk, hoe sterker het signaal.
Het batterijniveau. Hoe hoger de balk, hoe meer de batterij opgeladen is.
U hebt een bericht ontvangen.
U hebt de toetsen van de telefooninterface vergrendeld.
U hebt het apparaat vergrendeld.
U hebt het profiel Stil geselecteerd, waardoor het apparaat geen belsignaal geeft bij inkomende oproepen of berichten.
Bluetooth is geactiveerd.
Er is een infraroodverbinding actief. Als de indicator knippert, probeert de communicator verbinding te maken met het
andere apparaat of is er sprake van een verbroken verbinding.
Het apparaat is met een gegevenskabel aangesloten op een pc.
U hebt ervoor gekozen alle oproepen door te schakelen naar een ander nummer (netwerkdienst).
en Geeft de telefoonlijn aan die u hebt geselecteerd in het menu Instellingen > Oproepinst. > Lijn uitgaande oproepen als
u een abonnement voor twee telefoonlijnen hebt (netwerkdienst).
Het tijdelijke profiel is actief. In het Config.scherm kunt u de profielinstellingen, zoals de beltonen, wijzigen. Zie
'Profielinstellingen', p. 68.
U hebt een oproep gemist.
Een alarm is actief.
, , Een hoofdtelefoon, handsfree-eenheid of inductielus is op het apparaat aangesloten.
Een wireless LAN-verbinding is actief. Als u een interval voor scannen in de achtergrond hebt gedefinieerd, wordt
weergegeven wanneer een wireless LAN-netwerk beschikbaar is.
Als u een interval voor scannen in de achtergrond wilt definiëren, gaat u naar Bureaublad > Extra > Config.scherm >
Verbindingen > Wireless LAN > Instellingen.
Een GPRS-verbinding is actief.
Een EGPRS (EDGE)-verbinding is actief.
Een gegevensoproep is actief.
IP-passthrough is actief.
Het apparaat is bezig met synchroniseren.
Toetsblokkering
Wanneer het toetsenslot is ingeschakeld, kunt u soms nog wel het geprogrammeerde alarmnummer kiezen.
Met behulp van de toetsblokkering voorkomt u dat de toetsen op de telefooninterface per ongeluk worden ingedrukt.
Als u de toetsen wilt blokkeren, drukt u op het midden van de bladertoets en op .
Als u de toetsen wilt vrijgeven, drukt u op het midden van de bladertoets en op .
Als u het systeem wilt vergrendelen, drukt u op het midden van de bladertoets en op . U moet een beveiligingscode definiëren
waarmee u het systeem kunt vergrendelen en weer vrijgeven.
Als u het systeem wilt ontgrendelen, drukt u op het midden van de bladertoets en op . Toets de beveiligingscode in en druk
op OK.
Volumeregeling
Waarschuwing: Luister naar muziek op een gematigd geluidsvolume. Voortdurende blootstelling aan een hoog
geluidsvolume kan uw gehoor beschadigen. Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt
gebruikt, aangezien het volume erg luid kan zijn.
Als u het volume wilt regelen tijdens een gesprek, drukt u op de bladertoets-links of -rechts.
Als u het volume wilt regelen tijdens het gebruik van de luidspreker, opent u Telefoon en bladert u met de joystick naar links
Opmerking: Voordat u een geheugenkaart uit het verkooppakket voor de Nokia 9210 Communicator in de Nokia 9300i
gebruikt, moet u de geheugenkaart converteren met Migratie en de toepassingen die u eerder op de geheugenkaart
had geïnstalleerd opnieuw installeren. Installeer echter niet opnieuw standaard geïnstalleerde toepassingen voor de
Nokia 9210 Communicator. De Nokia 9300i bevat latere versies van deze toepassingen en dit zijn de versies die op de
Nokia 9300i moeten worden gebruikt.
Uw Nokia-apparaat ondersteunt alleen het bestandssysteem FAT16 voor geheugenkaarten. Als u een geheugenkaart uit een
ander apparaat gebruikt of als u compatibiliteit tussen de geheugenkaart en uw Nokia-apparaat wilt garanderen, moet u de
geheugenkaart formatteren met uw Nokia-apparaat. Let wel: alle gegevens op de geheugenkaart worden permanent
verwijderd als u de geheugenkaart formatteerd.
Een geheugenkaart plaatsen en verwijderen
1. Als u een geheugenkaart hebt, schuift u deze in de geheugenkaartsleuf (2). Zorg ervoor dat de afgeschuinde hoek van de
geheugenkaart in de richting van de SIM-kaartsleuf wijst en dat de contactpunten op de kaart naar beneden zijn gericht. De
achtercover moet geplaatst zijn om ervoor te zorgen dat de geheugenkaart wordt herkend.
2.Belangrijk: Verwijder de MMC-kaart niet op het moment dat er een bewerking wordt uitgevoerd waarbij de kaart
wordt gebruikt. Wanneer u de kaart tijdens een dergelijke bewerking verwijdert, kan schade ontstaan aan de
geheugenkaart en het apparaat en kunnen de gegevens die op de kaart zijn opgeslagen, beschadigd raken.
Als u werkt met een geheugenkaart, kunt u de geheugenkaart verwijderen nadat u de achtercover hebt verwijderd, zelfs als
de batterij geplaatst is.
Als u toepassingen op een geheugenkaart hebt geïnstalleerd, worden deze weergegeven op het Bureaublad of in een van de
groepen op het Bureaublad, afhankelijk van de toepassing.
Zie ook de informatie over Bestandsbh. en 'Beveiliging geheugenkaart' op pagina 64.
Instructies in het apparaat
Druk op Chr+ om instructies over de toepassingen in het apparaat weer te geven. Het Help-systeem van het apparaat bevat
gedetailleerde instructies die u altijd bij de hand hebt.
De cd-rom gebruiken
De cd-rom in het verkooppakket is compatibel met Windows 98 Tweede editie, Windows ME, Windows 2000 en Windows XP.
U kunt vanaf de cd-rom ook Nokia PC Suite installeren en de gebruikershandleiding voor PC Suite lezen. Nokia PC Suite kan alleen
worden gebruikt in combinatie met Windows 2000 en Windows XP.
Ondersteuning en contactgegevens Nokia
Ga naar www.nokia.com/support of naar de Nokia-website voor uw land voor de nieuwste versie van deze handleiding, voor
aanvullende informatie, downloads en diensten voor uw Nokia-product.
Op de website vindt u informatie over het gebruik van Nokia-producten en -diensten. Als u contact wilt opnemen met de
klantenservice, raadpleegt u de lijst met plaatselijke Nokia Care-contactcentra opwww.nokia.com/customerservice.
Voor onderhoudsdiensten zoekt u de dichtstbijzijnde Nokia Care-serviceslocatie op www.nokia.com/repair.
Stickers in het verkooppakket
De stickers in het verkooppakket bevatten belangrijke informatie over service en klantenondersteuning. Bovendien bevat het
verkooppakket instructies voor het gebruik van deze stickers.
Gegevens overbrengen van andere apparaten
U kunt op verschillende manieren gegevens, zoals contacten of agenda-items, van compatibele apparaten naar de Nokia 9300i
overbrengen. Zie 'Gegevens- en softwarebeheer', p. 88.
Opmerking: Uw serviceprovider heeft mogelijk verzocht om bepaalde functies op het apparaat uit te schakelen of niet
te activeren. In dat geval worden deze functie niet in het menu weergegeven. Verder is uw apparaat mogelijk speciaal
geconfigureerd voor uw netwerkprovider. Deze configuratie kan wijzigingen in pictogrammen, menunamen en de
volgorde van de menu's tot gevolg hebben. Neem contact op met uw serviceprovider voor meer informatie.
U kunt de communicator op verschillende manieren aanpassen. Zie 'De communicator aanpassen', p. 101.
Met de telefooninterface kunt u bijvoorbeeld bellen en profielen wijzigen. De meeste van deze functies zijn ook beschikbaar in
de communicatorinterface.
Display telefooninterface, standby-modus
Voor meer geavanceerde taken gebruikt u de communicatorinterface, die u activeert door de klep te openen. Als u de klep opent
tijdens een gesprek, wordt de luidspreker geactiveerd. U kunt tijdens een gesprek ook de toepassingen gebruiken.
Bellen
Voordat u kunt bellen, moet de telefoon zijn ingeschakeld, voorzien zijn van een geldige SIM-kaart en zich binnen het bereik
van het netwerk bevinden.
Een GPRS-verbinding wordt tijdens spraakoproepen in de wachtstand geplaatst.
Als u wilt bellen, toetst u het netnummer en telefoonnummer in. Als u een onjuist teken intoetst, drukt u op Wis.
Tip: Voor internationale gesprekken drukt u tweemaal op voor het plusteken (+) (dit vervangt de internationale
toegangscode) en toetst u de landcode, het netnummer (laat zo nodig de eerste 0 weg) en het telefoonnummer in.
Druk op de beltoets om het nummer te kiezen. Als u het gesprek wilt beëindigen of de kiespoging wilt annuleren, drukt u op
de eindtoets.
Tip: Als u het volume tijdens een gesprek wilt aanpassen, drukt u op de bladertoets-rechts of -links om het volume
respectievelijk te verhogen of te verlagen.
Als u wilt bellen met behulp van de opgeslagen contacten, drukt u op de bladertoets-omlaag in de stand-bymodus. Toets de
eerste letters van de opgeslagen naam in. Ga naar de naam en druk op de beltoets.
Tip: U kunt nieuwe contacten opslaan in het menu Contacten van de telefoon of in het dialoogvenster
Contactenbestand van de communicatorinterface.
Als u een recent gekozen nummer wilt bellen, drukt u vanuit de stand-bymodus op de beltoets om een lijst weer te geven met
de 20 laatste nummers die u hebt gebeld of geprobeerd te bellen. Ga naar het gewenste nummer of de gewenste naam en druk
op de beltoets.
Als u wilt bellen via snelkeuze en u hebt telefoonnummers opgeslagen onder de toetsen tot en met , kunt u als volgt een
nummer kiezen: Druk vanuit de stand-bymodus op de gewenste cijfertoets en op de beltoets, of (als de functie Snelkeuze is
ingeschakeld) houd de cijfertoets ingedrukt vanuit de stand-bymodus totdat het nummer wordt gebeld. Als u een
telefoonnummer onder een cijfertoets wilt programmeren, drukt u op Menu vanuit de stand-bymodus en selecteert u
Contacten > Snelkeuze. Als u de functie Snelkeuze wilt inschakelen, drukt u op Menu vanuit de stand-bymodus en selecteert u
Instellingen > Oproepinst. > Snelkeuze.
Als u uw voicemailbox wilt bellen (netwerkdienst), houdt u ingedrukt vanuit de stand-bymodus of drukt u op en op de
beltoets.
Een oproep beantwoorden
Druk op de beltoets om een oproep te beantwoorden.
Druk op de eindtoets om de oproep te weigeren. De oproep wordt doorgeschakeld als u een doorschakeloptie, bijvoorbeeld
Doorsch. indien bezet, hebt geactiveerd.
Als u de beltoon wilt uitschakelen in plaats van een oproep te beantwoorden, drukt u op Stil.
Als u een nieuwe oproep wilt beantwoorden tijdens een gesprek wanneer de functie Wachtfunctieopties is geactiveerd, drukt
u op de beltoets of op Beantw. Het eerste gesprek wordt in de wachtstand geplaatst. Druk op de eindtoets om het actieve
gesprek te beëindigen.
Opties tijdens een gesprek
U kunt op Opties drukken voor een aantal van de volgende opties tijdens een gesprek: Microfoon uit/Microfoon aan,
Beëindigen, Alles afsluiten, Contacten, Menu, Standby/Uit standby, Nieuwe oproep, Opnemen, Weigeren en Toetsen vergr..
Overige mogelijk beschikbare opties tijdens een gesprek:
• Conferentie — Hiermee kunt u een actief gesprek en een gesprek in de wachtstand samenbrengen in een telefonische
vergadering (netwerkdienst).
• Apart — Hiermee kunt u een privégesprek voeren met een geselecteerde deelnemer aan de telefonische vergadering
(netwerkdienst).
• Wisselen — Hiermee kunt u schakelen tussen het actieve gesprek en het gesprek in de wachtstand (netwerkdienst).
• DTMF verzenden — Hiermee kunt u DTMF-toonreeksen (Dual Tone Multi-Frequency) verzenden, bijvoorbeeld wachtwoorden.
Toets de DTMF-reeks in of zoek deze op in Contacten en druk op DTMF.
U kunt het wachtteken w en het pauzeteken p intoetsen door herhaaldelijk op te drukken.
• Doorverbinden — Hiermee kunt u het gesprek in de wachtstand verbinden met het actieve gesprek en zelf de verbinding
verbreken (netwerkdienst).
Tip: Als u een Bluetooth-hoofdtelefoon of handsfree-eenheid gebruikt, kunt u een actieve oproep terugplaatsen naar
de Nokia 9300i door op Hndset te drukken.
Tekst intoetsen
U kunt tekst invoeren via de methode voor gewone tekstinvoer en via de methode voor tekstinvoer met woordenlijst. Tijdens
het invoeren van tekst geeft
geactiveerd. De tekengrootte wordt aangeduid door abc of ABC naast de tekstinvoerindicator. Abc betekent dat de eerste letter
van het woord met een hoofdletter wordt geschreven en dat alle andere letters automatisch klein worden geschreven. 123
geeft de cijfermodus aan.
Gewone tekstinvoer
Druk herhaaldelijk op een cijfertoets totdat het gewenste teken verschijnt. Op de toetsen staan niet alle tekens afgebeeld die
onder een toets beschikbaar zijn. Als de volgende letter zich op dezelfde toets als de huidige letter bevindt, wacht u totdat de
cursor wordt weergegeven (of bladert u naar links, rechts, boven of onder om de time-out te beëindigen) en voert u de letter
in. Welke tekens beschikbaar zijn, is afhankelijk van de taal die u hebt geselecteerd voor het invoeren van tekst. Druk op als
u een spatie wilt invoegen.
• Druk op Wis als u een teken links van de cursor wilt verwijderen. Houd Wis ingedrukt als u snel tekens wilt verwijderen.
• Druk op als u de lettergrootte wilt wijzigen.
• Houd ingedrukt als u wilt schakelen tussen de letter- en cijfermodus.
• Houd de gewenste cijfertoets ingedrukt als u een cijfer wilt invoegen vanuit de lettermodus.
• Druk herhaaldelijk op om een leesteken of een speciaal teken in te voegen. U kunt ook op drukken, naar het gewenste
teken gaan en op Kiezen drukken.
aan dat tekstinvoer met woordenlijst is geactiveerd en dat gewone tekstinvoer is
Tekstinvoer met woordenlijst
Als u tekstinvoer met woordenlijst wilt inschakelen, drukt u tijdens het invoeren van tekst op Opties en selecteert u
Woordenlijst. Selecteer een taal in de lijst met opties. Tekstinvoer met woordenlijst is uitsluitend beschikbaar voor de talen in
de lijst. Als u wilt terugkeren naar gewone tekstinvoer, selecteert u Woordenlijst uit.
Tip: Als u tekstinvoer met woordenlijst snel wilt in- en uitschakelen tijdens het invoeren van tekst, drukt u tweemaal
op .
Tekst invoeren via tekstinvoer met woordenlijst
1. Begin met het invoeren van een woord met de toetsen tot en met . Toets het woord in door eenmaal op elke toets te
drukken voor een letter. De woordsuggestie verandert na elke toetsaanslag. Als u bijvoorbeeld "Nokia" wilt intoetsen
wanneer de Nederlandse woordenlijst is geselecteerd, drukt u op voor N, voor o, voor k, voor i en voor a.
2. Als het gewenste woord wordt weergegeven, bevestigt u het woord door op te drukken om een spatie toe te voegen of
door op de bladertoets-rechts te drukken.
Als het woord niet juist is, drukt u herhaaldelijk op om de overeenkomsten te zien die in de woordenlijst zijn aangetroffen,
of drukt u op Opties en selecteert u Overeenkomsten. Wanneer het gewenste woord wordt weergegeven, bevestigt u dit.
Als het teken ? achter een woord wordt weergegeven, bevindt het woord dat u wilde invoeren zich niet in de woordenlijst.
Als u het woord aan de woordenlijst wilt toevoegen, drukt u op Spelling, voert u het woord in via gewone tekstinvoer en
drukt u op Opslaan. Wanneer de woordenlijst vol is, vervangt het nieuwe woord het oudste woord dat werd toegevoegd.
3. Begin met het volgende woord.
Als u samengestelde woorden wilt invoeren, voert u het eerste deel van het woord in en bladert u naar rechts om het woord
te bevestigen. Voer vervolgens het laatste deel van het woord in. Druk op om een spatie toe te voegen om het samengestelde
woord te voltooien.
De telefoon bevat een reeks menufuncties.
De meeste daarvan zijn voorzien van een korte Help-tekst. U kunt deze Help-tekst weergeven door naar de menufunctie te gaan
en ongeveer 15 seconden te wachten. U moet Help-teksten activeren in Instellingen > Telefooninst. voordat ze worden
weergegeven.
Een menufunctie activeren
Als u een menufunctie wilt activeren door te bladeren, drukt u op Menu vanuit de stand-bymodus, gaat u naar het gewenste
hoofdmenu, bijvoorbeeld Instellingen, en drukt u op Select.. Ga naar een submenu, bijvoorbeeld Oproepinst., en druk op
Select.. Ga naar een instelling en druk op Select..
Als u een functie wilt activeren door een indexnummer te gebruiken, drukt u op Menu vanuit de stand-bymodus. Toets binnen
2 seconden het indexnummer in van het menu, het submenu en de instelling die u wilt gebruiken. Het indexnummer wordt
rechtsboven in het display weergegeven.
Druk op Vorige als u wilt terugkeren naar het vorige menuniveau. Als u het menu wilt afsluiten vanuit het hoofdmenu, drukt u
op Uit. U kunt het menu ook afsluiten door op de eindtoets te drukken.
instellingen, 5 Instellingen tijd en datum, 6 Rechter selectietoets
Geeft toegang tot de extra functies die op de SIM-kaart beschikbaar zijn. Dit
menu is uitsluitend beschikbaar als dit door de SIM-kaart wordt
ondersteund.
Berichten
Met uw apparaat kunnen tekstberichten worden verzonden die langer zijn dan 160 tekens. Als een bericht langer is dan 160
tekens, wordt het als een reeks van twee of meer berichten verzonden.
Bovenaan in het display wordt de berichtlengte aangegeven, terugtellend vanaf 160. 10/2 betekent bijvoorbeeld dat u nog 10
tekens kunt toevoegen als u de tekst in twee berichten wilt verzenden.
Het gebruik van speciale (Unicode-)tekens zoals ë, â en á kost meer ruimte.
Als uw bericht speciale tekens bevat, wordt de berichtlengte mogelijk niet correct aangegeven. Voordat het bericht wordt
verzonden, krijgt u een melding als het bericht de maximumlengte voor berichten overschrijdt.
Druk op Menu en selecteer Berichten.
U kunt ook andere berichttypen intoetsen op de communicatorinterface. Zie 'Berichten', p. 30.
Wanneer u berichten verzendt, kan het zijn dat op het apparaat de melding Bericht is verzonden wordt weergegeven. Hiermee
wordt aangegeven dat het bericht is verzonden naar het nummer van de berichtencentrale dat in het apparaat is
geprogrammeerd. Dit is geen indicatie dat het bericht is aangekomen op de doellocatie. Raadpleeg uw serviceprovider voor
meer informatie over berichtdiensten. Als u een tekstbericht wilt opstellen, selecteert u Bericht opstellen en toetst u de
berichttekst in. Als u het bericht wilt verzenden, drukt u op de beltoets of op Verzend. en voert u het telefoonnummer van de
ontvanger in, of drukt u op Zoeken om het telefoonnummer op te zoeken in de lijst met contacten. Als u op Opties drukt tijdens
het intoetsen van het bericht, kunt u het bericht bijvoorbeeld aan verschillende ontvangers sturen of het bericht opslaan voor
later gebruik.
Tip: U kunt de editor voor korte berichten openen vanuit de stand-bymodus door op de bladertoets-links te drukken.
Als u de inhoud van een tekstberichtenmap wilt weergeven, selecteert u Mappen en selecteert u de gewenste map. Als u een
nieuwe map wilt maken, drukt u op Opties in de mappenlijst en selecteert u Map toevoegen.
Tip: U kunt de map Postvak IN openen vanuit de stand-bymodus door op de bladertoets-rechts te drukken.
Voicemailboxes gebruiken - Als u het nummer van uw voicemailbox wilt definiëren of bewerken (netwerkdienst), selecteert u
Spraakberichten > Nummer voicemailbox. Toets het nummer in of zoek het op in de lijst met contacten. U krijgt het
voicemailnummer van uw serviceprovider of netwerkoperator.
Als u spraakberichten wilt beluisteren (netwerkdienst), selecteert u Spraakberichten > Luisteren naar voicemail.
Als u een dienstopdracht naar de serviceprovider wilt zenden (netwerkdienst), selecteert u Dienstopdrachten. Toets de opdracht
in en druk op de beltoets of op Verzend..
Logboek
U kunt gekozen nummers en de telefoonnummers van gemiste en ontvangen oproepen weergeven, en de duur van uw
gesprekken bekijken.
Gemiste en ontvangen oproepen worden alleen opgeslagen als het netwerk deze functies ondersteunt en de telefoon is
ingeschakeld en zich binnen het bereik van het netwerk bevindt.
Druk op Menu en selecteer Logboek.
U kunt ook informatie over recente oproepen weergeven op de communicatorinterface. Zie 'Gekozen nummers, ontvangen
oproepen en gemiste oproepen weergeven', p. 26.
Contacten
U kunt de namen en telefoonnummers (contacten) die u in het telefoongeheugen of op de SIM-kaart hebt opgeslagen,
weergeven en beheren.
In het telefoongeheugen kunt u namen met verschillende telefoonnummers opslaan. Het aantal namen dat u kunt opslaan, is
afhankelijk van de hoeveelheid gegevens die u voor elke naam hebt opgeslagen.
In het SIM-kaartgeheugen kunt u één telefoonnummer per naam opslaan.
U kunt ook de uitgebreidere toepassing Contacten van de communicatorinterface gebruiken.
Snelkoppelingen naar de lijst met contacten
U kunt de lijst met contacten ook als volgt openen:
Druk vanuit de stand-bymodus op Contact (indien beschikbaar), of druk op Favor. en selecteer Contacten.
Ga vanuit de stand-bymodus met de bladertoets naar de gewenste naam, druk op Gegev. en ga naar een nummer.
Druk tijdens een gesprek op Opties en selecteer Contacten.
Contacten zoeken, toevoegen en verwijderen
Als u wilt zoeken naar een contact, drukt u vanuit de stand-bymodus op Menu en selecteert u Contacten > Zoeken, of drukt u
op de bladertoets-omlaag in de stand-bymodus. Toets de eerste letters van de gewenste naam in. Ga naar de gewenste naam
en druk op Gegev.. Blader door de telefoonnummers bij de naam.
Als u een naam en telefoonnummer in het geselecteerde geheugen wilt opslaan, drukt u op Menu en selecteert u Contacten >
Contact toev.. Toets de eerste naam in en druk op OK. Als u het telefoongeheugen gebruikt, toetst u de tweede naam in en drukt
u op OK. Toets het netnummer en telefoonnummer in en druk op OK. Selecteer het nummertype en druk op Select. > OK.
Tip: Als u het telefoonnummer wilt gebruiken vanuit het buitenland, drukt u tweemaal op voor het plusteken (+)
en toetst u de landcode, het netnummer (laat zo nodig de eerste 0 weg) en het telefoonnummer in.
Tip: U kunt snel een naam en telefoonnummer opslaan vanuit de stand-bymodus door het telefoonnummer in te
toetsen en op Opslaan te drukken. Toets de eerste naam in en druk op OK. Toets de tweede naam in en druk op OK >
OK.
Als u meerdere nummers per naam wilt opslaan en het geselecteerde geheugen is Telefoon, gaat u vanuit de stand-bymodus
naar de naam waaraan u het nummer wilt toevoegen en drukt u op Gegev.. Druk Opties en selecteer Nr. toevoegen om een
nieuw telefoonnummer aan de naam toe te voegen.
Als u contacten en alle bijbehorende nummers wilt verwijderen, drukt u vanuit de stand-bymodus op Menu en selecteert u
Contacten > Verwijderen. Selecteer Eén voor één of Alles verwijderen.
Als u één nummer bij een naam wilt verwijderen, gaat u vanuit de stand-by modus naar de gewenste naam en drukt u op
Gegev.. Ga naar het nummer dat u wilt verwijderen, druk op Opties en selecteer Nr. verwijderen.
Als u een naam of nummer wilt bewerken, gaat u vanuit de stand-by modus naar de gewenste naam en drukt u op Gegev.. Druk
op Opties en selecteer Naam bewerken of Nr. bewerken. Wijzig de naam of het nummer en druk op OK.
Druk vanuit de stand-bymodus op Menu, selecteer Contacten > Instellingen en selecteer een van de volgende opties:
• Actief geheugen — Hier kunt u het geheugen selecteren dat u voor uw contacten wilt gebruiken.
• Wgv Contacten — Hier kunt u selecteren hoe de contacten moeten worden weergegeven.
Snelkeuze
Als u een nummer wilt toewijzen aan een van de toetsen tot en met , drukt u op Menu vanuit de stand-bymodus, selecteert
u Contacten > Snelkeuze en gaat u naar de gewenste cijfertoets.
Druk op Wijs toe > Zoeken en selecteer de naam en het nummer voor de snelkeuzetoets.
Als er al een telefoonnummer aan de toets is toegewezen, drukt u op Opties en selecteert u Wijzigen om het telefoonnummer
te wijzigen of Verwijderen om de toewijzing te verwijderen.
Overige functies
Druk vanuit de stand-bymodus op Menu, selecteer Contacten en selecteer een van de volgende opties:
• Dienstnummers — U kunt de nummers bellen die uw serviceprovider op de SIM-kaart heeft opgeslagen (netwerkdienst).
• Eigen nummers — U kunt de aan de SIM-kaart toegewezen nummers weergeven als de kaart die mogelijkheid biedt. Neem
contact op met de serviceprovider voor meer informatie.
Profielen
Druk op Menu en selecteer Profielen.
Als u van profiel wilt wisselen, gaat u naar het gewenste profiel en selecteert u Activeren.
Als u een profiel gedurende een bepaalde tijd wilt activeren, selecteert u het gewenste profiel en selecteert u Tijd ingesteld.
Stel de duur (maximaal 24 uur) voor het profiel in. Wanneer de eindtijd is aangebroken, wordt het vorige, niet-tijdelijke profiel
geactiveerd.
Tip: U kunt een profiel activeren vanuit de stand-bymodus door op de aan/uit-knop te drukken en het gewenste profiel
te selecteren.
U kunt de profielinstellingen bewerken in de communicatorinterface van het apparaat. Zie 'Profielinstellingen', p. 68.
Instellingen
Druk op Menu en selecteer Instellingen.
Als u de oproepinstellingen wilt aanpassen, gaat u naar Oproepinst. en selecteert u:
• Doorschakelen (netwerkdienst) — om inkomende oproepen door te sturen naar een ander nummer, bijvoorbeeld uw
voicemail.
Neem contact op met de serviceprovider voor meer informatie. Opties die niet door de SIM-kaart of netwerkoperator worden
ondersteund, worden niet weergegeven.
Selecteer de gewenste optie. Selecteer bijvoorbeeld Doorsch. indien bezet om spraakoproepen door te schakelen wanneer
uw nummer in gesprek is of wanneer u een inkomende oproep weigert.
Als u de doorschakeloptie wilt inschakelen, selecteert u Activeren, het gewenste telefoonnummer (het nummer van uw
voicemail of een ander nummer) en de time-out waarna de oproep moet worden doorgeschakeld (als dit mogelijk is voor
de betreffende doorschakeloptie). U schakelt de doorschakeloptie uit door Annuleren te selecteren. Als u wilt controleren of
de doorschakeloptie is in- of uitgeschakeld, selecteert u Status control. (als dit mogelijk is voor de betreffende
doorschakeloptie). Er kunnen meerdere doorschakelopties tegelijkertijd actief zijn.
De bijbehorende pictogrammen worden weergegeven in de stand-bymodus.
• Met willek. toets — selecteer Aan als u een inkomende oproep wilt beantwoorden door kort op een willekeurige toets te
drukken, met uitzondering van de aan/uit-toets, de selectietoetsen en de eindtoets.
• Autom. opnieuw — selecteer Aan om in te stellen dat maximaal 10 nieuwe kiespogingen moeten worden gedaan als het
gekozen nummer niet kan worden bereikt.
• Snelkeuze — selecteer Aan als u de namen en telefoonnummers die geprogrammeerd zijn onder de snelkeuzetoetsen
tot en met wilt kunnen bellen door de betreffende toets ingedrukt te houden.
• Wachtfunctieopties — selecteer Activeren om het netwerk te verzoeken u een melding te sturen wanneer u tijdens een
gesprek een nieuwe oproep ontvangt (netwerkdienst).
• Identificatie verzenden — selecteer Ja om uw nummer weer te geven aan de persoon die u belt (netwerkdienst). Als u
Netwerkinstelling selecteert, wordt de instelling gebruikt die u bent overeengekomen met de serviceprovider.
• Lijn uitgaande oproepen (netwerkdienst) — om telefoonlijn 1 of 2 te selecteren om te bellen. Als u Lijn 2 selecteert en niet
op deze netwerkdienst bent geabonneerd, kunt u niet bellen. U kunt echter wel gesprekken op beide lijnen beantwoorden,
ongeacht welke lijn is geselecteerd. U kunt bijvoorbeeld werken met een privélijn en een zakelijke lijn. Het is mogelijk om
lijnselectie te voorkomen, als dit door de SIM-kaart wordt ondersteund.
Tip: Vanuit de stand-bymodus kunt u tussen de telefoonlijnen schakelen door ingedrukt te houden.
Als u de telefooninstellingen wilt aanpassen, gaat u naar Telefooninst. en selecteert u:
• Celinformatie — om in te stellen dat gemeld moet worden wanneer u het apparaat gebruikt in een netwerk dat gebaseerd
is op Micro Cellular Network-technologie (MCN) (netwerkdienst).
• Netwerk kiezen — om in te stellen dat het apparaat automatisch een beschikbaar netwerk in uw gebied moet selecteren.
Als u Handmatig selecteert, kunt u een netwerk selecteren dat een roaming-overeenkomst met uw serviceprovider heeft.
• SIM-dienstacties bevestigen — om in te stellen dat de telefoon de bevestigingsberichten moet weergeven die tussen uw
telefoon en de serviceprovider worden verzonden wanneer u SIM-kaartdiensten gebruikt.
Als u deze diensten gebruikt, moet hiervoor wellicht een tekstbericht worden verzonden of een telefonische oproep worden
uitgevoerd. Deze diensten kunnen apart in rekening worden gebracht.
• Automatische Help-tekst — om in te stellen dat op de telefoon Help-teksten moeten worden weergegeven die u ondersteunen
bij het gebruik van de menufuncties.
• Starttoon — om een toon te laten horen wanneer de telefoon wordt ingeschakeld.
Als u de beveiligingsinstellingen van de telefoon wilt aanpassen, gaat u naar Beveiligingsinst. en selecteert u:
• PIN-code vragen — om in te stellen dat altijd om de PIN-code moet worden gevraagd bij het inschakelen van de telefoon.
Bij sommige SIM-kaarten is het niet mogelijk om deze instelling te wijzigen.
• Oproepen blokkeren — om oproepen te beperken (netwerkdienst).
Selecteer de gewenste blokkeringsoptie en schakel deze in (Activeren) of uit (Annuleren), of controleer of de optie actief is
(Status control.).
• Besloten groep (netwerkdienst) — om een groep personen op te geven waarnaar u kunt bellen en die u kunnen bellen. Neem
voor meer informatie contact op met uw netwerkoperator of serviceprovider. Selecteer Standaard om de standaardgroep te
activeren die bent overeengekomen met de netwerkoperator, of selecteer Aan als u een andere groep wilt gebruiken (u moet
dan het indexnummer van de groep weten).
Wanneer de oproepen beperkt zijn tot specifieke gebruikersgroepen, kunt u mogelijk nog wel het geprogrammeerde
alarmnummer kiezen.
• Toegangscodes — om de beveiligingscode, PIN-code, PIN2-code of het blokkeerwachtwoord te wijzigen.
• Vergrendelen bij wisselen SIM — om in te stellen dat het apparaat naar de beveiligingscode moet vragen wanneer een
onbekende SIM-kaart in het apparaat wordt geplaatst. Het apparaat houdt een lijst bij met SIM-kaarten die herkend worden
als kaarten van de eigenaar.
• Vergrendel sys. — om het apparaat te vergrendelen. Als u het apparaat wilt vrijgeven, drukt u op Vrijgev. > vanuit de stand-
bymodus. Zie 'Beveiligingsinstellingen voor het apparaat definiëren', p. 72.
Als u de weergaveinstellingen van de telefoon wilt aanpassen, gaat u naar Weergave-instellingen en selecteert u:
• Kleurenschema's — om de kleur van bepaalde onderdelen van het telefoondisplay te selecteren, bijvoorbeeld voor de
indicatoren voor de signaalsterkte en de capaciteit van de batterij.
• Operatorlogo — om het operatorlogo weer te geven of te verbergen.
• Timeout screensaver — om de time-out in te stellen waarna de screensaver moet worden geactiveerd.
Als u de datum- en tijdinstellingen wilt aanpassen, selecteert u Instellingen tijd en datum.
Als u de functie voor de rechterselectietoets in de stand-bymodus wilt instellen, gaat u naar Rechter selectietoets en selecteert
Het Bureaublad is een beginpunt van waaruit u alle toepassingen in de communicator of op een geheugenkaart kunt openen.
Gebruik de joystick of pijltoetsen om omhoog en omlaag over het scherm te bewegen.
Het Bureaublad laat alle in de communicator geïnstalleerde toepassingen zien. Ook nieuw geïnstalleerde toepassingen worden
op het Bureaublad weergegeven. De meeste toepassingen worden ondergebracht in standaardgroepen, te weten Persoonlijk,
Kantoor, Media en Extra. Als u toepassingen op een geheugenkaart hebt geïnstalleerd, worden deze weergegeven op het
Bureaublad of in een van de groepen, afhankelijk van de toepassing.
De toepassingen worden als volgt ondergebracht in de standaardgroepen:
• de groep Persoonlijk: Telefoon, Contacten, Berichten en Agenda
• de groep Kantoor: Documenten, Werkblad, Presentaties, Bestandsbh. en Rekenmach.
• de groep Media: Web, Afbeeldingen, Voice rec., Music Player en RealPlayer
• de groep Extra: Config.scherm, Back-up, Synchronisatie, Overdr., Migratie, Modem, Verb. beheer, Apparaatbeheer, Cell
broadcast en Help
Als u een toepassing of groep wilt openen of een snelkoppeling wilt activeren, selecteert u de toepassing, de map of de
snelkoppeling en drukt u op Openen.
Als u een toepassing wilt verwijderen, gaat u naar Bureaublad > Extra > Config.scherm > Gegevensbeheer >
Toepassingsbeheer.
Als u een notitie wilt schrijven, drukt u op Notitie schrijven.
Tip: Als u een notitie wilt schrijven in het hoofdvenster van het Bureaublad, kunt u ook op Desk drukken.
Tip: De notities worden opgeslagen in de huidige locatie. Zo worden tips die in de groep Kantoor zijn gemaakt, ook in
die groep opgeslagen. Als u een lijst met notities in Bureaublad wilt weergeven, drukt u op Notitielijst.
Vanuit de meeste toepassingen kunt u uw eigen snelkoppelingen aan het Bureaublad toevoegen. Met de snelkoppelingen kunt
u een document of webpagina openen.
Als u een snelkoppeling wilt toevoegen aan het Bureaublad, drukt u op Menu en selecteert u Bestand > Toevoegen aan
Bureaublad. Ga naar de groep waaraan u een snelkoppeling wilt toevoegen, selecteer de groep en druk op OK.
Als u een snelkoppeling of notitie wilt verwijderen, drukt u op Menu en selecteert u Bestand > Verwijderen.
Als u de volgorde van pictogrammen voor toepassingen, snelkoppelingen of notities wilt wijzigen, selecteert u het pictogram,
drukt u op Menu en selecteert u Bestand > Verplaatsen. Verplaats het pictogram naar de gewenste locatie met behulp van de
joystick of pijltoetsen en druk op Hier plaatsen. Het is niet mogelijk een toepassing, snelkoppeling of notitie naar groepen te
verplaatsen.
Als u de grootte van de pictogrammen wilt aanpassen, drukt u op Menu en selecteert u Beeld > Inzoomen of Uitzoomen.
Als u een achtergrondafbeelding wilt toevoegen of wijzigen, drukt u op Menu en selecteert u Extra > Instellingen
achtergrond.... Open het tabblad Bureaublad en stel Achtergrond in op Ja. Ga naar het veld Afbeeldingsbestand en druk op
Wijzigen om te zoeken naar een afbeelding. Ga naar een afbeelding en druk op OK.
Tip: De achtergrondafbeelding voor het display van de telefoon kunt u instellen op het tabblad Cover van hetzelfde
dialoogvenster.
Als u het pictogram of de naam van een groep, toepassing, snelkoppeling of notitie wilt wijzigen, selecteert u het item, drukt
u op Menu en selecteert u Bestand > Eigenschappen. Ga naar Pictogram en druk op Wijzigen. Ga naar een nieuw pictogram en
druk op Gereed. Ga naar Naam, typ de nieuwe naam en druk op Gereed.
Groepen beheren
U kunt toepassingen, snelkoppelingen of notities onderbrengen in verschillende groepen op het Bureaublad. Het is mogelijk
om dezelfde toepassing of snelkoppeling in verschillende groepen te plaatsen.
Als u een groep wilt openen, selecteert u de groep en drukt u op Openen.
Als u een toepassing, snelkoppeling of notitie naar een andere groep wilt verplaatsen, selecteert u een item, drukt u op Menu
en selecteert u Bestand > Weergeven in groepen.... De huidige groep wordt gemarkeerd. Ga naar een nieuwe groep, selecteer
U kunt toepassingen, snelkoppelingen of notities onderbrengen in verschillende groepen op het Bureaublad. Het is niet mogelijk
een groep binnen een groep te maken. Zo kunt u geen groep maken binnen de groep Kantoor.
Als u een nieuwe groep wilt maken, drukt u op Menu en selecteert u Bestand > Nieuwe groep.... Voer een naam voor de groep
In Telefoon kunt u de contacten weergeven die u in de contactendatabase, op de SIM-kaart of op de geheugenkaart hebt
opgeslagen. U kunt ook oproepen starten, recente nummers weergeven, voicemailboxes bellen en gespreksinstellingen
definiëren.
Waarschuwing: Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt gebruikt, aangezien het volume
erg luid kan zijn.
Bellen
Voordat u kunt bellen, moet de telefoon zijn ingeschakeld, voorzien zijn van een geldige SIM-kaart en zich binnen het bereik
van het netwerk bevinden.
Als u wilt bellen, gaat u naar Telefoon, toetst u het telefoonnummer in of selecteert u het contact in de lijst en drukt u op
Bellen.
Als u het volume van het actieve gesprek wilt aanpassen, drukt u op Volumeregeling. Druk op Volume + om het volume te
verhogen en op Volume - om het te verlagen. Druk op Gereed wanneer het volume is ingesteld.
Als u recente uitgaande, beantwoorde of gemiste oproepen wilt bekijken, drukt u op Recente oproepen en selecteert u Gekozen
nrs, Ontvangen oproepen of Gemiste oprpn. Gebruik de Menu-toets om door de tabbladen van het dialoogvenster te bladeren.
Als u een nummer wilt bellen, gaat u naar het nummer en drukt u op Bellen.
Als u uw voicemail wilt controleren (netwerkdienst), drukt u op Voicemailbox.
Een GPRS-verbinding wordt tijdens spraakoproepen in de wachtstand geplaatst.
Een oproep beantwoorden
U kunt de naam en het nummer van een inkomende oproep bekijken (als de beller dit toestaat), of alleen het nummer als het
nummer niet in de contactendatabase is opgenomen.
Als u de oproep wilt beantwoorden, drukt u op Opnemen.
Tip: Als u een privégesprek wilt voeren, gebruikt u de handsfree set of sluit u de klep van het apparaat.
Als u wilt wisselen tussen een actief gesprek en een gesprek in de wacht (netwerkdienst), selecteert u het gesprek in de wacht
met behulp van de pijltoetsen en drukt u op Activeren.
Als u de beltoon wilt uitschakelen, drukt u op Dempen.
Als u de oproep wilt weigeren, drukt u op Weigeren.
Snelkeuze
Met de snelkeuzefunctie kunt u een nummer kiezen door een cijfertoets en de beltoets in te drukken terwijl de klep gesloten
is.
Druk op Menu en selecteer Instellingen > Snelkeuzenummers....
Als u een cijfertoets aan een telefoonnummer wilt toewijzen, gaat u naar een snelkeuzetoets en drukt u op Nummer toevgn..
Selecteer het gewenste nummer in de contactendatabase.
Als u het telefoonnummer dat aan een cijfertoets is toegewezen wilt verwijderen, gaat u naar de snelkeuzetoets en drukt u op
Verwijder nummer.
Als u het telefoonnummer dat aan een cijfertoets is toegewezen wilt wijzigen, gaat u naar de snelkeuzetoets en drukt u op
Nummer wijzigen. Selecteer het gewenste nummer in de contactendatabase.
Een telefonische vergadering starten
In een telefonische vergadering kunnen u en maximaal vijf andere personen tegelijk met elkaar spreken.
Als u een telefonische vergadering wilt starten (netwerkdienst), start u een uitgaande oproep of beantwoordt u een
binnenkomende oproep. Tijdens het gesprek belt u een volgende deelnemer of beantwoordt u een volgende inkomende oproep
en drukt u op Telefon. vergaderen.
Als u een lijst met deelnemers aan de telefonische vergadering wilt weergeven, drukt u op Opties conferent..
Als u het geluid voor een telefonische vergadering wilt uitschakelen, drukt u op Stil.
Als u een deelnemer uit de telefonische vergadering wilt verwijderen, gaat u naar de deelnemer in de lijst en drukt u op
Verwijderen.
Als u een privégesprek wilt voeren met een deelnemer aan de telefonische vergadering, gaat u naar de deelnemer in de lijst en
drukt u op Eén op één.
Gekozen nummers, ontvangen oproepen en gemiste oproepen weergeven
U kunt laatstgekozen nummers en ontvangen of gemiste oproepen weergeven.
Gemiste en ontvangen oproepen worden alleen opgeslagen als het netwerk deze functies ondersteunt en de telefoon is
ingeschakeld en zich binnen het bereik van het netwerk bevindt.
Druk op Recente oproepen en selecteer Gekozen nrs, Ontvangen oproepen of Gemiste oprpn.
Gebruik de Menu-toets om door de tabbladen van het dialoogvenster te bladeren.
U kunt de gespreksgegevens ook bekijken in het logboek.
Als u een nummer wilt kiezen, selecteert u de oproep in de lijst en drukt u op Bellen.
Als u alle oproepen uit de lijst wilt verwijderen, drukt u op Alles wissen.
Als u het telefoonnummer van de oproep wilt opslaan in de contactendatabase, selecteert u het nummer in de lijst en drukt u
op Toevoegen aan Contacten.
Zie 'Logboek', p. 28.
DTMF-tonen verzenden
U kunt DTMF-tonen (Dual Tone Multi-Frequency) verzenden tijdens een actieve oproep om de voicemailbox of andere
telefoondiensten te regelen.
Als u een DTMF-toonreeks wilt verzenden, doet u een oproep, wacht u tot de oproep wordt beantwoord, drukt u op Menu en
selecteert u Bellen > DTMF-toon zenden.... Selecteer een vooraf gedefinieerde DTMF-toonreeks of typ de reeks.
Tip: U kunt DTMF-reeksen aan visitekaartjes toevoegen. Ga naar Contacten, open een visitekaartje, druk op Veld
toevoegen en selecteer DTMF.
Als u een pauze van ongeveer 2 seconden voor of tussen DTMF-tekens wilt invoegen, drukt u op de toets p.
Als u het apparaat wilt instellen op het alleen verzenden van tekens nadat u op Toon verzenden hebt gedrukt tijdens
een oproep, drukt u op de toets w.
Tip: U kunt ook DTMF-tonen verzenden door op de cijfertoetsen te drukken. Als de klep van het apparaat gesloten is,
kunt u op de cijfertoetsen van het toetsenblok drukken om tonen te verzenden.
Het profiel Offline instellen
Met het profiel Offline kunt u voorkomen dat u per ongeluk de telefoon inschakelt, gebruikmaakt van Bluetooth en berichten
verzendt of ontvangt. Wanneer dit profiel wordt geselecteerd, worden bovendien alle actieve internetverbindingen verbroken.
Als u het profiel Offline gebruikt, kunt u echter nog altijd een nieuwe verbinding met een wireless LAN tot stand brengen. Zorg
er derhalve voor dat u voldoet aan de geldende veiligheidsvoorschriften bij het tot stand brengen en gebruiken van een
verbinding met een wireless LAN.
Belangrijk: In het profiel Offline kunt u geen oproepen doen of ontvangen, en kunnen ook overige functies waarvoor
GSM-netwerkdekking vereist is, niet worden gebruikt. Als u wilt bellen, moet u de telefoonfunctie eerst activeren door
een ander profiel te kiezen. In het profiel Offline kunt u echter een alarmnummer kiezen door op de aan / uit-knop op
de cover van het apparaat te drukken en vervolgens het alarmnummer in te toetsen. Gebruik hiervoor uitsluitend de
interface van de telefoon, niet die van de communicator. Als het apparaat vergrendeld is, moet u de beveiligingscode
invoeren om de telefoonfunctie te activeren. Wanneer het apparaat is vergrendeld, kunt u soms nog wel het
alarmnummer kiezen.
Als u een alarmnummer wilt kiezen terwijl het apparaat in het profiel Offline staat of wanneer het apparaat is
vergrendeld, is het noodzakelijk dat het nummer door het apparaat wordt herkend als alarmnummer. Het verdient
aanbeveling het profiel te wijzigen of de vergrendeling van het apparaat op te heffen door de beveiligingscode in te
voeren voordat u het alarmnummer kiest.
Als u het profiel Offline wilt activeren, drukt u op Menu en selecteert u > Off line.
Als u opnieuw volledige communicatie wilt toestaan, drukt u op Menu en selecteert u > Profiel Offline afsluiten > OK.
Vervolgens schakelt u de telefoon in.
Tip: U kunt het profiel Offline activeren vanuit elk toepassingsmenu of vanuit de telefoon.
Oproepen doorschakelen
U kunt inkomende oproepen doorschakelen naar uw voicemailbox of naar een ander telefoonnummer.
Als u spraakoproepen wilt doorschakelen, gaat u naar Telefoon, drukt u op Menu en selecteert u Instellingen > Spraakoproepen
doorschakelen.
Selecteer een van de volgende doorschakelopties:
• Alle oproepen — alle inkomende oproepen doorschakelen
• Indien in gesprek — inkomende oproepen doorschakelen wanneer u een actieve oproep hebt
• Indien buiten bereik — oproepen doorschakelen wanneer de telefoon is uitgeschakeld of zich buiten de dekking van het
netwerk bevindt
• Indien niet opgenomen — oproepen doorschakelen na een bepaalde periode. Geef op hoelang de telefoon een belsignaal
moet geven voordat de oproep in het veld Vertraging wordt doorgeschakeld.
Tip: U kunt Indien in gesprek, Indien buiten bereik en Indien niet opgenomen in één keer activeren door naar Indien
niet beschikbaar te gaan en op Wijzigen te drukken.
Als u de huidige doorschakelingen wilt controleren, gaat u naar de doorschakeloptie en drukt u op Control. status.
Als u het doorschakelen van spraakoproepen wilt beëindigen, drukt u op Alles annuleren.
Oproepen blokkeren
U kunt inkomende en uitgaande oproepen blokkeren, evenals internationale oproepen (netwerkdienst).
De functies voor het blokkeren en doorschakelen van oproepen kunnen niet tegelijkertijd actief zijn.
Wanneer oproepen zijn geblokkeerd, kunt u soms wel officiële alarmnummers kiezen.
Als u spraakoproepen wilt blokkeren, gaat u naar Telefoon en selecteert u Instellingen > Spraakoproepen blokkeren.
Selecteer een van de volgende blokkeeropties:
• Uitgaande oproepen — voorkomen dat spraakoproepen kunnen worden uitgevoerd
• Internationale oproepen — voorkomen dat internationale oproepen kunnen worden uitgevoerd
• Inkomende oproepen in buitenland — inkomende oproepen blokkeren wanneer u in het buitenland bent
• Int. oproepen (niet naar eigen land) — uitgaande internationale oproepen blokkeren, maar wel inkomende oproepen naar
uw eigen land toestaan
Voor het gebruik van gespreksblokkering hebt u het blokkeerwachtwoord nodig dat u hebt gekregen van de serviceprovider
toen u zich op de dienst abonneerde.
Als u de status van het blokkeren van gespreksoproepen wilt controleren, gaat u naar de blokkeeroptie en drukt u op Control.
status.
Als u het blokkeren van spraakoproepen wilt beëindigen, drukt u op Alles annuleren.
Oproepinstellingen, netwerkinstellingen en telefoonlijninstellingen
In het dialoogvenster Overige instellingen kunt u verschillende instellingen voor gesprekken en netwerkdiensten definiëren.
Ga naar Telefoon, druk op Menu en selecteer Instellingen > Overige instellingen.
Oproepinstellingen
Selecteer Bellen in het dialoogvenster Overige instellingen.
Als u uw telefoonnummer wilt weergeven aan degenen die u belt (netwerkdienst), gaat u naar Identificatie verzenden, drukt
u op Wijzigen en selecteert u Aan.
Als u de telefoon wilt instellen om kort de duur van het laatste gesprek weer te geven, gaat u naar Overzicht na gesprek, drukt
u op Wijzigen en selecteert u Aan.
Als u wilt instellen dat het nummer opnieuw moet worden gekozen als dit bij de eerste poging in gesprek was, gaat u naar
Automatisch herhalen, drukt u op Wijzigen en selecteert u Aan.
Selecteer Netwerk in het dialoogvenster Overige instellingen.
Als u handmatig een netwerk wilt selecteren, gaat u naar Netwerk kiezen, drukt u op Wijzigen en selecteert u Handmatig.
Selecteer een van de netwerken die op uw locatie beschikbaar zijn.
Tip: Handmatige selectie is handig wanneer u weet dat het ene netwerk goedkoper is dan het andere, of dat het meer
bandbreedte biedt.
Als u het apparaat wilt instellen om het netwerk automatisch te selecteren, gaat u naar Netwerk kiezen, drukt u op Wijzigen
en selecteert u Automatisch.
Als u de wachtfunctie wilt gebruiken (netwerkdienst), gaat u naar Wachtfunctie, drukt u op Wijzigen en selecteert u Aan.
Wanneer tijdens een gesprek een nieuwe oproep binnenkomt, wordt u hierop geattendeerd via een toon en een melding.
Tip: Druk op Control. status om te controleren of de wachtfunctie ingeschakeld is.
Geavanceerde instellingen
Wanneer de functie Vaste nummers is ingeschakeld, kunt u mogelijk wel het geprogrammeerde alarmnummer kiezen.
Selecteer Geavanceerd in het dialoogvenster Overige instellingen.
Als u alleen oproepen naar bepaalde nummers (vaste nummers) wilt toestaan, gaat u naar Vast nummer, drukt u op Wijzigen
en selecteert u Aan. Zelfs als de functie voor vaste nummers in gebruik is, kunt u bladeren door de nummers die in het geheugen
van het apparaat zijn opgeslagen. Als uw SIM-kaart de functie voor vaste nummers niet ondersteunt, kunt u deze functie niet
gebruiken.
Als u de lijst met vaste nummers wilt wijzigen, gaat u naar Vast nummer en drukt u op Lijst met nummers.
Tip: Met de functie voor vaste nummers kunt u bijvoorbeeld oproepen beperken tot bepaalde regio's. In dat geval typt
u het netnummer in het veld Nummer.
Als u wilt opgeven hoe een inkomende oproep moet worden ontvangen, gaat u naar Standaardmodus. Als u bijvoorbeeld
Spraakoproepen selecteert, wordt een inkomende oproep behandeld als een spraakoproep als het netwerk niet kan vaststellen
of de oproep een spraakoproep of een faxoproep is. Dit kan zich voordoen wanneer het telefoon- en faxnummer van de beller
hetzelfde is. Deze instelling is niet overal beschikbaar.
Als u de telefoonlijn voor uitgaande oproepen wilt wijzigen (netwerkdienst), gaat u naar Gebruikte lijn, drukt u op Wijzigen en
selecteert u de telefoonlijn. U kunt deze functie alleen gebruiken als u een SIM-kaart hebt die de dienst voor het wisselen van
lijnen en het abonneren op twee telefoonlijnen ondersteunt.
Als u de keuze van een telefoonlijn wilt blokkeren, gaat u naar Lijnkeuze blokkeren, drukt u op Wijzigen en selecteert u Ja.
Instellingen voicemailbox
U kunt het telefoonnummer van een voicemailbox definiëren, evenals een DTMF-toonreeks die u voor de mailbox wilt gebruiken
(netwerkdienst).
Druk op Menu en selecteer Instellingen > Voicemailboxes....
Als u het telefoonnummer van de voicemailbox wilt definiëren, gaat u naar Nummer en toetst u het telefoonnummer in. U krijgt
het voicemailnummer van uw serviceprovider.
Tip: Als u uw voicemailbox wilt gebruiken in het buitenland, voegt u het plusteken en de land- of regiocode toe aan
het telefoonnummer.
Als u een DTMF-toonreeks voor de voicemailbox wilt definiëren, gaat u naar DTMF en toetst u de toonreeks in.
Logboek
In het Logboek kunt u informatie over de communicatie met het apparaat weergeven, bijvoorbeeld over de verzonden en
ontvangen tekstberichten en over ontvangen en uitgevoerde oproepen. In het logboek kunnen maximaal 1000 gebeurtenissen
worden vastgelegd. Daarna worden de oudste gebeurtenissen overschreven door nieuwere gebeurtenissen.
Als u het logboek wilt openen, drukt u op Menu en selecteert u Extra > Logboek.
Sneltoets: U kunt in de meeste toepassingen op Shift+Ctrl+L drukken om het logboek to openen.
Als u de gegevens voor Van/Aan wilt gebruiken, drukt u op Gebruiken. Klik op de betreffende knop om tekstberichten,
faxberichten of oproepen te beantwoorden, of de beller of afzender van een bericht toe te voegen aan uw contactendatabase.
Als u het type communicatie wilt selecteren dat u wilt weergeven, bijvoorbeeld alleen telefoongesprekken, drukt u op Filteren
Als u logboekgebeurtenissen wilt weergeven op basis van richting, drukt u op Beeld > Filteren op richting.... U kunt bijvoorbeeld
alle communicatie weergeven, alleen inkomende of alleen uitgaande communicatie, of gemiste communicatie.
Als u de informatie in het logboek in een andere volgorde wilt sorteren, drukt u op Menu en selecteert u een van de twee opties
in Beeld > Sorteervolgorde
Als u uitvoerige informatie over een communicatiegebeurtenis wilt weergeven, drukt u op Details. U kunt bijvoorbeeld het type,
adres en onderwerp van een bericht, het telefoonnummer van de beller of de afzender van een bericht bekijken.
Als u de inhoud van het logboek wilt wissen, drukt u op Menu en selecteert u Extra > Logboek wissen....
Als u wilt opgeven hoe lang logboekgebeurtenissen in het logboek moeten blijven voordat ze worden verwijderd, drukt u op
Menu en selecteert u Extra > Logperiode....
Als u een nummer uit het logboek wilt kopiëren, drukt u op Menu en selecteert u Bestand > Nummer kopiëren. U kunt het
nummer plakken op een nieuwe contactkaart of in een nieuw bericht.
Als u wilt weergeven hoeveel gegevens zijn verzonden en ontvangen met GPRS of wireless LAN, drukt u op Menu en selecteert
u Extra > GPRS-gegevensteller of WLAN-teller.
In Berichten kunt u tekstberichten, multimediaberichten, e-mailberichten, faxberichten en speciale tekstberichten met
gegevens zoals instellingen, bookmarks of webpagina's, opstellen, verzenden, ontvangen, bewerken en indelen. U kunt ook
berichten en gegevens ontvangen via Bluetooth of infrarood, dienstberichten en cell broadcast-berichten ontvangen en
dienstopdrachten verzenden.
Voordat u berichten kunt verzenden of ontvangen:
• De telefoon moet zijn ingeschakeld, voorzien zijn van een geldige SIM-kaart en zich binnen het dekkingsgebied van het
netwerk bevinden. De klep van het apparaat kan open of dicht zijn.
• Het gebruikte netwerk moet faxoproepen, gegevensoproepen en SMS (Short Message Service) ondersteunen als u daarvan
gebruik wilt maken.
• De dienst voor faxoproepen, gegevensoproepen en SMS moet voor uw SIM-kaart zijn geactiveerd.
• De instellingen voor internettoegangspunten moeten gedefinieerd zijn. Zie 'Instellen internet', p. 74.
• De e-mailinstellingen moeten gedefinieerd zijn. Zie ' Instellingen e-mailaccount', p. 34.
• De instellingen voor korte berichten moeten gedefinieerd zijn. Zie 'Instellingen voor tekstberichten', p. 36.
• De instellingen voor multimediaberichten moeten gedefinieerd zijn. Zie 'Instellingen multimediaberichtenaccount', p. 38.
Neem contact op met uw serviceprovider, netwerkoperator of internetprovider voor de juiste instellingen.
Tip: Wanneer u de Nokia 9300i in gebruik neemt, wordt de SIM-kaartprovider mogelijk herkend en worden de juiste
instellingen voor tekstberichten, multimediaberichten en GPRS automatisch geconfigureerd. Wellicht moet u eerst
contact opnemen met uw netwerkoperator om het gebruik van multimediaberichten en GPRS te activeren.
Berichtencentrale
Het beginvenster van Berichten bestaat uit twee delen: links de lijst met mappen en rechts de berichten in de geselecteerde
map. U kunt de Tab-toets gebruiken om van het ene naar het andere deelvenster te gaan.
Het beginvenster van Berichten bevat de volgende mappen:
• Postvak IN — bevat alle ontvangen berichten behalve e-mailberichten, SIM-kaartberichten en netwerkberichten. E-
mailberichten worden opgeslagen in de externe postbus.
• Postvak UIT — bevat berichten die nog moeten worden verzonden.
• Concepten — bevat conceptberichten die nog niet zijn verzonden.
• Verzonden — bevat verzonden berichten, met uitzondering van de berichten die via Bluetooth zijn verzonden.
De externe postbussen die u hebt ingesteld, worden meestal onder aan de lijst met mappen weergegeven.
Berichten intoetsen en lezen
Als u een bericht wilt weergeven, selecteert u het bericht en drukt u op Openen.
Als u een map wilt weergeven in het volledige display, drukt u op Map openen.
Druk op Bericht opstellen. Selecteer het gewenste berichttype en druk op OK.
Als u de afzender en alle geadresseerden van een e-mailbericht wilt beantwoorden, drukt u op Menu en selecteert u
Opstellen > Allen beantwoorden.
Als u een bericht wilt doorsturen, selecteert u het bericht, drukt u op Menu en selecteert u Opstellen > Doorsturen. U kunt mogelijk
niet alle berichten doorsturen.
Tip: U kunt met deze methode ook berichten uit de map Verzonden doorsturen.
Als u een bericht als gelezen of ongelezen wilt markeren, drukt u op Menu, selecteert u Opstellen > Markeren en selecteert u
Als gelezen of Als ongelezen.
Druk op Menu en selecteer Ontvangen > SIM-berichten. SIM-berichten zijn tekstberichten die op de SIM-kaart zijn opgeslagen.
Het is mogelijk dat u niet alle typen berichten kunt afdrukken, zoals multimediaberichten of andere speciale berichttypen.
Als u berichten in een bepaalde volgorde wilt sorteren, drukt u op Menu en selecteert u een van de opties in het menu Beeld >