staan in de uitdrukkelijke garantiebeschrijvingen bij de desbetreffende producten. Geen enkel onderdeel van dit document mag als extra
garantie worden gezien. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Microsoft, Windows en Windows NT zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten. Java is een
in de Verenigde Staten gedeponeerd handelsmerk van Sun Microsystems, Inc.
Aanname betreffende de lezer
Dit document is bedoeld voor de persoon die verantwoordelijk is voor het installeren, beheren en
oplossen van problemen met servers en opslagsystemen. HP neemt aan dat u bent gekwalificeerd
voor het onderhoud van computerapparatuur en dat u bent getraind in het herkennen van gevaren
met betrekking tot producten met gevaarlijke energieniveaus.
Inhoud
Overzicht van array-configuratieprogramma’s.................................................................................. 5
Hulpprogramma’s beschikbaar voor het configureren van een array .................................................................5
Vergelijking van de hulpprogramma’s ............................................................................................................6
Ondersteuning voor standaardconfiguratietaken ...................................................................................6
Ondersteuning voor geavanceerde configuratietaken.............................................................................7
Over ORCA................................................................................................................................................. 8
Over ACU.................................................................................................................................................19
ACU GUI gebruiken ...................................................................................................................................19
Server configureren waarop ACU geïnstalleerd is................................................................................20
Configureren van een remote server met ACU op een lokale server.......................................................21
Configureren van een lokale server met ACU op een remote server.......................................................22
Configureren van een server met gebruik van ACU op de SmartStart-cd ................................................23
ACU-scriptbestand maken ................................................................................................................. 46
Opties voor scriptbestanden ..............................................................................................................48
Foutmeldingen bij ACU-scripts ...........................................................................................................57
ACU CLI gebruiken ....................................................................................................................................63
CLI in de stand Console openen ........................................................................................................64
CLI in de stand Command (opdracht) openen ..................................................................................... 64
Hulpprogramma’s beschikbaar voor het configureren van een array .............................................................5
Vergelijking van de hulpprogramma’s.......................................................................................................6
Hulpprogramma’s beschikbaar voor het
configureren van een array
Er zijn drie hulpprogramma’s beschikbaar voor het configureren van een array op een HP Smart Array
controller: ORCA, CPQONLIN, en ACU.
•
ORCA is een eenvoudig hulpprogramma dat hoofdzakelijk gebruikt wordt voor het configureren van
de eerste logische-schijfeenheid in een nieuwe server, voordat het besturingssysteem geladen wordt.
•
CPQONLIN is een uitgebreider hulpprogramma voor online configuratie van servers die
gebruikmaken van Novell NetWare.
•
ACU is een geavanceerd hulpprogramma dat het uitvoeren van vele complexe configuratietaken
mogelijk maakt.
Raadpleeg alvorens u een hulpprogramma gebruikt, de lijst met voorzieningen en ondersteunde taken
voor elk hulpprogramma (zie “Vergelijking van de hulpprogramma’s” op pagina 6) om er zeker van te
zijn dat het hulpprogramma aan uw eisen voldoet.
Welk hulpprogramma u ook gebruikt, onthoud de volgende factoren bij het opbouwen van een array:
•
Alle schijfeenheden in een array moeten van hetzelfde type zijn (bijvoorbeeld allemaal SAS of
allemaal SATA).
•
Voor het meest efficiënte gebruik van schijfruimte moeten alle schijfeenheden binnen een
array ongeveer dezelfde capaciteit hebben. Elk configuratiehulpprogramma behandelt alle
fysieke-schijfeenheden in een array alsof deze dezelfde capaciteit hebben als de kleinste
schijfeenheid in de array. De overtollige capaciteit van een schijfeenheid kan niet gebruikt
worden in de array en is dus ook niet beschikbaar voor gegevensopslag.
•
Hoe meer fysieke-schijfeenheden er zich in een array bevinden, des te groter is de kans op
uitval van een schijfeenheid in de array (“Relatieve mogelijkheid op fouten van verschillende
logische-schijfeenheden” op pagina 83). Configureer alle logische-schijfeenheden in een array
met een geschikte storingstolerantie (RAID)-methode zie (“Schijfarrays en methoden voor
fouttolerantie” op pagina 84) om te voorkomen dat tijdens het uitvallen van een schijfeenheid
gegevens verloren gaan.
Overzicht van array-configuratieprogramma’s 5
Vergelijking van de hulpprogramma’s
Functie ACU CPQONLIN ORCA
Interface GUI, CLI, scripts Met menu’s Met menu’s of CLI
Talen
Engels. De GUI is ook
beschikbaar in het Frans, Duits,
Italiaans, Japans en Spaans.
Bron van
Software-cd of web Software-cd of web
exe-bestand
Wanneer kan het
hulpprogramma
worden gebruikt
Voor de GUI, altijd (om de
GUI uit te voeren voordat het
besturingssysteem geïnstalleerd
is, start u op vanaf de
software-cd). Voor de CLI
en scripts, altijd wanneer het
besturingssysteem is ingeschakeld
Waar kan het
hulpprogramma
gebruikt worden
Op de lokale server; kan ook via
een netwerk gebruikt worden als
beide servers gebruikmaken van
Linux of Microsoft® Windows®
ORCA ondersteunt alleen de basisconfiguratietaken, terwijl CPQONLIN en ACU de hele reeks
standaardtaken ondersteunen (zie “Ondersteuning voor standaardconfiguratietaken” op pagina 6).
ACU ondersteunt ook verschillende geavanceerde taken (zie “Ondersteuning voor geavanceerde
configuratietaken” op pagina 7), maar sommige van deze taken zijn niet beschikbaar in elk
ACU-interfaceformaat (GUI, CLI en scripts).
Alleen Engels Alleen Engels
Altijd wanneer het
besturingssysteem
is ingeschakeld
Alleen op de lokale
server
Vooraf geïnstalleerd
in ROM of HP Smart
Array controllers
Tijdens POST, voordat
het besturingssysteem
is geïnstalleerd
Alleen op de
lokale server
Ondersteuning voor standaardconfiguratietaken
OPMERKING: Een + in de betreffende kolom geeft aan dat de functie of procedure wordt
Procedure ACU CPQONLIN ORCA
Maken of wissen van arrays en logische-schijfeenheden + + +
Toewijzen van een RAID-niveau aan een logische-schijfeenheid + + +
Identificeren van apparaten door lampjes te laten oplichten + + -SSP configureren + +* -Toewijzen van een reserveschijf aan een array + + +
Een reserveschijf verdelen onder verschillende arrays + + -Toewijzen van meerdere reserveschijven aan een array + + -Specificeren van het formaat van de logische-schijfeenheid + + -Creëren van meerdere logische-schijfeenheden per array + + -De stripegrootte instellen + + -Het RAID-niveau of de stripegrootte migreren + + -Een array uitbreiden + + --
ondersteund. Een -- geeft aan dat de functie of procedure niet wordt ondersteund.
Overzicht van array-configuratieprogramma’s 6
Procedure ACU CPQONLIN ORCA
De uitbreidingsprioriteit, migratieprioriteit en
accelerator-ratio instellen
OPMERKING: Een + in de betreffende kolom geeft aan dat de functie of procedure wordt
Procedure ACU GUI ACU CLI Acu-scripting
Meerdere systemen identiek configureren +* +* +
Schakelaars configureren + -- -De configuratie van een systeem kopiëren naar meerdere
andere systemen
Een redundante controller uitschakelen +** + -Een schrijfcache van een fysieke-schijfeenheid op een
MSA20 inschakelen of uitschakelen
Identificeren van apparaten door lampjes te
laten knipperen
Een uitgevallen logische-schijfeenheid opnieuw inschakelen + + -De vertraging voor een oppervlaktecontrole instellen + + +
De voorkeurscontroller voor een logische-schijfeenheid
instellen (voor systemen die redundante controllers
ondersteunen)
Een RAID 1 array splitsen of een gesplitste array
opnieuw combineren
*Deze taak kan efficiënter worden uitgevoerd met een script.
**Wordt alleen in de standaardmodus van de GUI ondersteund (“GUI-modi” op pagina 24).
ondersteund. Een -- geeft aan dat de functie of procedure niet wordt ondersteund.
-- -- +
+ + --
+ + --
+** + +
+ -- --
Overzicht van array-configuratieprogramma’s 7
ORCA
In dit gedeelte
Over ORCA .......................................................................................................................................... 8
ORCA is een ROM-ingebouwd array-configuratiehulpprogramma dat automatisch uitgevoerd wordt
tijdens de initialisatie van een HP Smart Array controller. Dit hulpprogramma is ontworpen om een
logische-schijfeenheid te kunnen configureren op een nieuwe HP server voordat het besturingssysteem
is geïnstalleerd.
•
Indien de opstartschijf niet is geformatteerd en de opstartcontroller is aangesloten op zes of minder
fysieke-schijfeenheden, wordt ORCA, wanneer de nieuwe server voor het eerst ingeschakeld wordt,
uitgevoerd als onderdeel van het auto-configuratieproces. Tijdens dit auto-configuratieproces
gebruikt ORCA alle fysieke-schijfeenheden op de controller om de eerste logische-schijfeenheid in
te stellen. Het RAID-niveau dat wordt gebruikt voor de logische-schijfeenheid is afhankelijk van het
aantal fysieke-schijfeenheden (één schijfeenheid = RAID 0; twee schijfeenheden = RAID 1+0; drie
tot zes schijfeenheden = RAID 5). Als de schijfeenheden verschillende capaciteiten hebben, zoekt
ORCA de kleinste schijfeenheid en gebruikt daarvan de capaciteit om te bepalen hoeveel ruimte
er gebruikt moet worden op de andere schijfeenheden.
•
Als de opstartschijf geformatteerd is of er meer dan zes schijfeenheden zijn aangesloten op de
controller, wordt u gevraagd ORCA handmatig uit te voeren.
Voor meer informatie over het auto-configuratieproces raadpleegt u HP ROM-Based Setup Utility User Guide (HP ROM-gebaseerde installatie van hulpprogramma Gebruikershandleiding) op de
documentatie-cd die bij de server geleverd is.
ORCA maakt gebruik van een menugestuurde interface (zie “ORCA-menu-interface gebruiken”
op pagina 9), en nieuwe modellen servers en controllers ondersteunen ook het CLI-formaat (zie “ORCA
CLI gebruiken” op pagina 9). Elk formaat biedt een snelle en makkelijke manier voor het configureren
van een basis logische-schijfeenheid. Beide formaten ondersteunen relatief weinig configuratietaken
(zie “Ondersteuning voor standaardconfiguratietaken” op pagina 6). Deze weinige taken zijn echter
voldoende voor eenvoudige configuraties. Stripegrootte wordt bijvoorbeeld vooraf bepaald door het
RAID-niveau dat u kiest en het formaat van de logische-schijfeenheid wordt automatisch bepaald door
het formaat van de fysieke-schijfeenheden die u selecteert.
ORCA 8
ORCA CLI gebruiken
1.
Zet de server aan.
POST wordt uitgevoerd.
Als de BIOS-interface in de Auto-modus staat, verandert u dit als volgt naar de opdrachtregelmodus:
a.
Druk op F9 om RBSU te openen wanneer u hier tijdens POST om wordt gevraagd.
b.
Selecteer in RBSU BIOS Serial Console & EMS>BIOS Interface Mode (BIOS seriële console &
EMS>BIOS interfacemodus).
c.
Verander de instelling naar opdrachtregel.
d.
Druk op Esc om RBSU te verlaten en vervolgens op F10 om te bevestigen dat u wilt afsluiten.
De server start opnieuw op en POST wordt nogmaals uitgevoerd.
Tijdens POST worden alle controllers in de server één voor één in de huidige opstartvolgorde
geïnitialiseerd. Indien een controller op een of meerdere vaste-schijfeenheden is aangesloten,
verschijnt tijdens het initialisatieproces een bericht voor deze controller, waarin u gevraagd
wordt ORCA op te starten.
2.
Druk op F8 bij de ORCA-prompt voor de controller die u wilt configureren.
De ORCA-opdrachtregelprompt verschijnt.
3.
Voer de opdracht in voor de taak die u wilt uitvoeren. Voer help in voor informatie over
opdrachtsyntaxis en voor een lijst met mogelijke opdrachten.
4.
Indien u een logische-schijfeenheid creëert, formatteert u deze bij het installeren van het
besturingssysteem. Als het besturingssysteem reeds is geïnstalleerd, volgt u de instructies voor
het formatteren van logische-schijfeenheden die gegeven worden in de documentatie van het
besturingssysteem.
ORCA-menu-interface gebruiken
1.
Zet de server aan.
POST wordt uitgevoerd.
Als de BIOS-interface in de Opdrachtregelmodus staat, verandert u dit als volgt naar de Auto-modus:
a.
Druk op F9 om RBSU te openen wanneer u hier tijdens POST om wordt gevraagd.
b.
Voer de volgende tekst in om de BIOS-interfacemodus in te stellen op Auto:
set config bios interface mode 1
c.
Druk op Esc om RBSU te verlaten en vervolgens op F10 om te bevestigen dat u wilt afsluiten.
De server start opnieuw op en POST wordt nogmaals uitgevoerd.
Tijdens POST worden alle controllers in de serveréén voor één in de huidige opstartvolgorde
geïnitialiseerd. Indien een controller op een of meerdere vaste-schijfeenheden is aangesloten,
verschijnt tijdens het initialisatieproces een bericht voor deze controller, waarin u gevraagd
wordt ORCA op te starten.
ORCA 9
2.
Druk op F8 bij de ORCA-prompt voor de controller die u wilt configureren.
Het hoofdmenu van ORCA verschijnt. Hier kunt u een logische-schijfeenheid maken, bekijken of
verwijderen.
U maakt als volgt een logische-schijfeenheid:
1.
Selecteer Create Logical Drive (Logische-schijfeenheid maken).
Op het scherm verschijnt een lijst van alle beschikbare (niet-geconfigureerde) fysieke-schijfeenheden
en de geldige RAID-opties voor het systeem.
2.
Navigeer met de pijltoetsen, spatiebalk en Tab-toets door het scherm en stel de
logische-schijfeenheid in. Eventueel kunt u hier ook een reserveschijf instellen.
3.
Druk op Enter als u de instellingen wilt accepteren.
4.
Druk op F8 om de instellingen te bevestigen en de nieuwe configuratie op te slaan.
Na enkele seconden verschijnt het scherm Configuration Saved (Configuratie opgeslagen).
5.
Druk op Enter om door te gaan.
6.
(Optioneel) Maak extra logische-schijfeenheden door stap 2 t/m 5 te herhalen.
7.
Formatteer de logische-schijfeenheid.
o
Indien u het besturingssysteem nog niet hebt geïnstalleerd, formatteert u de logische-schijfeenheid
tijdens het installeren van het besturingssysteem.
o
Indien het besturingssysteem reeds is geïnstalleerd, formatteert u de logische-schijfeenheid zoals
beschreven in de documentatie van het besturingssysteem.
ORCA 10
CPQONLIN
In dit gedeelte
Over CPQONLIN ................................................................................................................................11
Samenvatting van de configuratieprocedure met gebruik van CPQONLIN ...................................................11
CPQONLIN bedienen in de handmatige configuratiemodus.......................................................................12
Met de HP Online Array Configuration Utility for NetWare (HP Online Array-configuratiehulpprogramma
voor NetWare) (CPQONLIN) kunt u een array configureren op een NetWare-server terwijl deze
server online is. Indien u een array wilt configureren terwijl de server offline is, gebruikt u ACU
(zie “Configureren van een server met gebruik van ACU op de SmartStart-cd” op pagina 23) in
plaats van CPQONLIN.
Voor het installeren van CPQONLIN, haalt u de juiste Smart Component van de HP website
) of van de software-cd die bij de
(http://h18000.www1.hp.com/support/files/index.html
controller is geleverd. De installatie-instructies worden bij het onderdeel geleverd.
Samenvatting van de configuratieprocedure met
gebruik van CPQONLIN
1.
Voer bij de controleprompt cpqonlin in.
2.
Gebruik de pijltoetsen om het menu-item Array Configuration Utility
(Array-configuratiehulpprogramma) te selecteren en druk vervolgens op Enter.
Het scherm laat een lijst zien van de controllers in de server.
3.
Navigeer naar de controller die u wilt configureren en druk op Enter.
o
Indien er geen logische-schijfeenheden op de controller zijn aangesloten, wordt een
auto-configuratiewizard gestart die de optimale configuratie weergeeft van de schijfeenheden
op de controller. U kunt de voorgestelde configuratie accepteren, alleen het RAID-niveau
wijzigen van een van de logische-schijfeenheden, of de optie Custom Configuration (Aangepaste
configuratie) gebruiken om de schijfeenheden handmatig volledig opnieuw te configureren
(zie “CPQONLIN bedienen in de handmatige configuratiemodus” op pagina 12).
o
Indien minimaal een logische-schijfeenheid op de controller is aangesloten, gaat CPQONLIN
verder in de handmatige configuratiemodus (zie “CPQONLIN bedienen in de handmatige
configuratiemodus” op pagina 12). Druk op de pijltoetsen, Enter en Esc om door het scherm
te navigeren en stel de nieuwe logische-schijfeenheid in. U kunt op elk gewenst moment het
online Help-systeem raadplegen door op de toets F1 te drukken.
CPQONLIN 11
4.
Als u klaar bent met het configureren van de array bewaart u de veranderingen wanneer u dit
gevraagd wordt.
5.
U moet de nieuwe logische-schijfeenheden formatteren om deze beschikbaar te stellen voor
gegevensopslag. Raadpleeg hiervoor de instructies in de documentatie bij het besturingssysteem.
CPQONLIN bedienen in de handmatige
configuratiemodus
Wanneer CPQONLIN in de handmatige configuratiemodus opent, laat het scherm twee vakken zien.
•
Het hoofdvak is het vak Logical Configuration View (Weergave logische configuratie), dat de
geselecteerde controller en een boomstructuur van alle arrays, logische-schijfeenheden, en niet
toegewezen fysieke-schijfeenheden die op de controller zijn aangesloten weergeeft. (Druk op
Tab om naar de fysieke configuratieweergave te schakelen.)
•
Het tweede vak toont een menu met configuratieopties (zie “Menu-opties in CPQONLIN” op
pagina 13) voor het item dat geselecteerd is in het vak Logical Configuration View (Weergave
logische configuratie).
Om het configuratieproces te starten beweegt u de markering naar het item in het hoofdvak dat u wilt
configureren en drukt u op Enter. De markering springt naar het tweede vak waar u verder kunt gaan
met het configuratieproces via dezelfde methode (navigeer naar het menu-item en druk op Enter).
Druk op Esc om tijdens het configuratieproces met de markering terug te gaan naar het vorige vak.
Druk op F1 voor hulp.
Gedetailleerde procedures voor gewone taken worden beschreven in “Kenmerkende handmatige
configuratieprocedures” (op pagina 14).
CPQONLIN 12
Menu-opties in CPQONLIN
Menu-opties zijn alleen zichtbaar als deze van toepassing zijn. Indien u bijvoorbeeld de controller
markeert in het vak Logical Configuration View (Weergave logische configuratie) en de controller
heeft geen fysieke-schijfeenheden die niet zijn toegewezen, dan zal het menu Controller Options
(Controlleropties) de menu-optie Create New Array (Nieuwe array creëren) niet weergeven.
•
Menu Controller Options (Controlleropties) (verschijnt in het tweede vak wanneer de controller
gemarkeerd wordt in het vak Logical Configuration View (Weergave logische configuratie)).
Menu-optie Resultaat van het markeren van de optie
Controller Settings
(Controllerinstellingen)
Create New Array
(Nieuwe array maken)
•
Menu Array Options (Array-opties) (verschijnt in het tweede vak wanneer een array wordt
gemarkeerd in het vak Logical Configuration View (Weergave logische configuratie)).
Een nieuw vak wordt geopend en geeft de
instellingen weer voor drie opties: Rebuild Priority
(Prioriteit opnieuw opbouwen), Expand Priority
(Prioriteit uitbreiden), en Accelerator Ratio
(Accelerator-ratio).
Drie vakken gaan open:
•
Create Array (Array maken) (toont een menu met
de volgende opties: Assign Drive (Schijfeenheid
toewijzen), Assign Spare (Reserve toewijzen),
Remove Drive (Schijfeenheid verwijderen) en
Accept Changes (Veranderingen accepteren)
•
Physical Drives (Fysieke-schijfeenheden) (geeft
een lijst van reserveschijven en niet-toegewezen
fysieke-schijfeenheden die zijn aangesloten op
de controller)
•
New Array (Nieuwe array) (toont de bijgewerkte
fysieke configuratieweergave)
Menu-optie Resultaat van het markeren van de optie
Expand Array
(Array uitbreiden)
Assign Spare
(Reserveschijf
toewijzen)
Drie vakken gaan open:
•
Expand Array (Array uitbreiden) (toont een menu
met de volgende opties: Assign Drive (Schijf
toewijzen), Remove Spare (Reserve verwijderen)
en Accept Changes (Veranderingen accepteren)
•
Physical Drives (Fysieke-schijfeenheden) (geeft
een lijst van reserveschijven en niet-toegewezen
fysieke-schijfeenheden die zijn aangesloten op
de controller)
Een nieuw vak gaat open en toont een menu met
de geldige schijfeenheden.
CPQONLIN 13
Menu-optie Resultaat van het markeren van de optie
Remove Spare
(Reserveschijf
verwijderen)
Delete Entire Array
(Gehele array
verwijderen)
•
Het menu Logical Drive Options (Logische-schijfeenheidopties) (verschijnt in het tweede vak wanneer
Een nieuw vak gaat open en toont de reserves.
De gegevens en alle logische-schijfeenheidstructuren
in de array worden gewist.
een logische-schijfeenheid wordt gemarkeerd in het vak Logical Configuration View (Weergave
logische configuratie)).
Menu-optie Resultaat van het markeren van de optie
Delete (Verwijderen)
Drive Settings
(Instellingen
schijfeenheid)
SSP-instellingen*
*Deze menu-optie is alleen beschikbaar op de MSA1.000 en MSA1.500.
De gegevens en de logische-schijfeenheidstructuur in de
array worden gewist.
Een nieuw vak wordt geopend en geeft de instellingen
weer voor twee opties: Storingstolerantie en
stripegrootte
Een nieuw vak gaat open waarin de optie Enable
(Inschakelen) of Disable (Uitschakelen) wordt
weergegeven.
Kenmerkende handmatige configuratieprocedures
Dit gedeelte beschrijft de procedures voor de volgende vaak voorkomende taken:
•
Een nieuwe array en logische-schijfeenheid maken (op pagina 14)
•
Reserveschijven toevoegen (op pagina 15)
•
De prioriteit opnieuw opbouwen en de prioriteit uitbreiden instellen (op pagina 16)
•
De accelerator-ratio instellen (op pagina 17)
•
Een array uitbreiden (op pagina 17)
•
Nieuwe array en logische-schijfeenheid maken
RAID-niveau of stripegrootte migreren (op pagina 18)
1.
Open CPQONLIN en selecteer de controller die u wilt configureren.
Het vak Logical Configuration View (Weergave logische configuratie) verschijnt.
2.
Druk op Enter.
De markering verplaatst naar het vak Controller Options (Controlleropties).
3.
Markeer de optie Create New Array (Nieuwe array maken), en druk op Enter.
Het scherm laat drie vakken zien (Create Array (Nieuwe array maken), Physical Drives
(Fysieke-schijfeenheden), en New Array (Nieuwe array)), en de markering verplaatst naar
het vak Create Array (Array maken).
4.
Markeer de optie Assign Drive (Schijfeenheid toewijzen), en druk op Enter.
De markering wordt naar het vak Physical Drives (Fysieke-schijfeenheden) verplaatst.
CPQONLIN 14
5.
Markeer een schijfeenheid die u onderdeel van de array wilt maken en druk op Enter.
Het vak New Array (Nieuwe array) bevat de toegevoegde schijfeenheid en de markering wordt
naar het vak Create Array (Array maken) verplaatst.
6.
Herhaal stap 4 en 5 totdat het opbouwen van de array afgerond is.
o
Selecteer voor het meest efficiënte gebruik van schijfruimte, fysieke-schijfeenheden van
vergelijkbare capaciteit.
o
Voor optimale systeemprestaties selecteert u fysieke-schijfeenheden die zijn aangesloten op
verschillende poorten van de controller.
o
Gebruik, indien u een RAID 5-configuratie wilt maken, maximaal 14 fysieke-schijfeenheden om
de kans dat de array te maken krijgt met uitval van logische-schijfeenheden te beperken.
o
Selecteer geen fysieke-schijfeenheden die u als reserveschijven wilt gebruiken. Reserveschijven
worden in een aparte procedure aangemaakt (zie “Toevoegen reserveschijven” op pagina 15).
7.
Markeer de menu-optie Accept Changes (Veranderingen accepteren), en druk op Enter.
Het vak Create New Logical Drive (Maak nieuwe logische-schijfeenheid) verschijnt.
8.
Selecteer het RAID-niveau dat u wilt gebruiken voor de logische-schijfeenheid en druk op Enter.
9.
Selecteer de stripegrootte die u wilt gebruiken voor de logische-schijfeenheid en druk op Enter.
10.
Voer de capaciteit in voor de logische-schijfeenheid en druk op Enter.
11.
Druk op Esc om de instellingen te bewaren en terug te keren naar het vak Logical Configuration
View (Weergave logische configuratie).
12.
De nieuwe logische-schijfeenheden moeten worden geformatteerd voordat deze kunnen worden
gebruikt voor gegevensopslag. Raadpleeg hiervoor de instructies in de documentatie bij het
besturingssysteem.
Toevoegen reserveschijven
Door een of meer online reserveschijven aan een array toe te wijzen kunt u de vervanging van
defecte schijfeenheden uitstellen. Hiermee wordt echter niet het fouttolerantieniveau van bestaande
logische-schijfeenheden in de array vergroot. Een logische-schijfeenheid in een RAID 5-configuratie
lijdt bijvoorbeeld onherstelbaar gegevensverlies als twee fysieke-schijfeenheden tegelijkertijd uitvallen,
ongeacht het aantal toegewezen reserveschijven.
Een schijfeenheid die u als reserve wilt gebruiken moet aan de volgende criteria voldoen:
•
Het moet een niet-toegewezen schijfeenheid zijn of een reserve voor een andere array.
•
Het moet een schijfeenheid zijn van hetzelfde type als de bestaande schijfeenheden in de array
(bijvoorbeeld SATA of SAS).
•
De schijfeenheid moet een capaciteit hebben die niet kleiner is dan die van de kleinste schijfeenheid
in de array.
U voegt als volgt een reserveschijf toe aan een array:
1.
Markeer in het deelvenster Logical Configuration View de array waaraan u een reserveschijf wilt
toevoegen en druk op Enter.
2.
Markeer in het menu Array optie de optie Assign Spare (Reserve toewijzen) en druk op Enter.
CPQONLIN 15
Het scherm toont het vak Valid Spares Selection(s) (Selectie(s) geldige reserves), waarin alleen de
schijfeenheden getoond worden de goedgekeurd zijn als reserves voor de geselecteerde array.
Als een schijfeenheid die u verwacht had niet genoemd wordt, kan het zijn dat deze een te kleine
capaciteit had vergeleken met de andere schijfeenheden in de array. Druk op Tab om over te
schakelen naar de Weergave fysieke configuratie en controleer de schijfgrootte.
3.
Markeer de schijfeenheid die u als reserve wilt aanwijzen en druk op Enter.
4.
(Optie) Voeg meer reserves aan de array toe door stap 3 te herhalen.
5.
Wanneer u klaar bent met het toewijzen van reserves, drukt u op Esc om de markering terug te
plaatsen naar het menu Array Options (Array-opties).
Prioriteit voor opnieuw opbouwen of uitbreiden instellen
De instellingen die gebruikt worden voor de opnieuw opbouwen-prioriteit en de uitbreidingsprioriteit
bepalen hoeveel belang u het opnieuw opbouwen of uitbreiden van een array wilt geven voor een
betrekkelijk normale I/O-werking.
•
Bij een lage prioriteit worden de schijfeenheden alleen opnieuw opgebouwd of uitgebreid
wanneer de controller niet bezig is met het verwerken van normale I/O-verzoeken. Deze instelling
beïnvloedt nauwelijks de normale I/O-bewerkingen. Een array die bij deze instelling opnieuw
opgebouwd wordt moet echter lange tijd werken met een mogelijk verstoorde fouttolerantie
tijdens het opbouwen. Als een andere fysieke-schijfeenheid in deze periode defect raakt, kunt
u gegevens verliezen.
•
Als u een gemiddelde prioriteit instelt, wordt de helft van de tijd besteed aan het opnieuw
samenstellen of uitbreiden van de array, terwijl de rest van de tijd wordt gebruikt voor het
afhandelen van normale I/O-aanvragen.
•
Als u een hoge prioriteit instelt, worden de schijfeenheden sneller opnieuw opgebouwd of
uitgebreid, maar treedt er vertraging op bij het verwerken van de normale I/O-bewerkingen.
Hoewel dit gevolgen heeft voor de systeemprestaties, biedt deze methode een betere beveiliging
van de gegevens omdat de array gedurende een kortere tijd kwetsbaar is voor storingen van de
schijfeenheid.
U wijzigt een van deze instellingen als volgt:
1.
Markeer in het vak Logical Configuration View (Weergave logische configuratie) de controller en
druk op Enter.
De markering verplaatst naar het vak Controller Options (Controlleropties).
2.
Markeer de optie Controller Settings (Controllerinstellingen), en druk op Enter.
Het paneel met Controller Settings (Controllerinstellingen) verschijnt.
3.
Markeer de instelling voor de prioriteit opnieuw opbouwen die u wilt gebruiken voor deze controller
en druk op Enter. (Deze instelling geldt alleen voor logische-schijfeenheden die geconfigureerd zijn
met RAID 1+0, RAID 5, of RAID 6 fouttolerantie, omdat alleen deze logische-schijfeenheden
opnieuw opgebouwd kunnen worden.)
4.
Herhaal stap 3 voor de instelling voor de uitbreidingsprioriteit.
5.
Druk op Esc om de instellingen te bewaren en terug te keren naar het vak Logical Configuration
View (Weergave logische configuratie).
CPQONLIN 16
Accelerator-ratio instellen
De instelling die gebruikt wordt voor de accelerator-ratio bepaalt hoeveel van het cache-geheugen
toegewezen is aan ‘read-ahead cache’ en hoeveel aan ‘posted-write cache’. Verschillende applicaties
hebben verschillende optimale instellingen. Deze instelling geldt alleen als de controller gebruik maakt
van een batterij-ondersteunde cache.
U wijzigt de accelerator-ratio als volgt:
1.
Markeer in het vak Logical Configuration View (Weergave logische configuratie) de controller en
druk op Enter.
De markering verplaatst naar het vak Controller Options (Controlleropties).
2.
Markeer de optie Controller Settings (Controllerinstellingen), en druk op Enter.
Het paneel met Controller Settings (Controllerinstellingen) verschijnt.
3.
Markeer de instelling voor de accelerator-ratio die u wilt gebruiken voor deze controller en druk
op Enter.
4.
Druk op Esc om de instellingen te bewaren en terug te keren naar het vak Logical Configuration
View (Weergave logische configuratie).
Array uitbreiden
U kunt de opslagcapaciteit van een array verhogen door fysieke-schijfeenheden toe te voegen.
Alle schijfeenheden die u wilt toevoegen moeten aan de volgende criteria voldoen:
•
Het moet een niet-toegewezen schijfeenheid zijn.
•
Het moet een schijfeenheid zijn van hetzelfde type als de bestaande schijfeenheden in de array
(bijvoorbeeld SATA of SAS).
•
De schijfeenheid moet een capaciteit hebben die niet kleiner is dan die van de kleinste schijfeenheid
in de array.
Reken bij het uitbreiden van een array op ongeveer 15 minuten per gigabyte voor het voltooien van de
uitbreiding. Gedurende deze periode kan de controller geen andere uitbreiding of migratie uitvoeren.
De prestaties van de array kunnen verminderen tijdens de uitbreiding, afhankelijk van de instelling
Expand Priority (Uitbreidingsprioriteit) (zie “Prioriteit voor opnieuw opbouwen of uitbreiden instellen”
op pagina 16). Om het effect op de normale serverwerking te minimaliseren, breidt u een array uit in
periodes met een laag servergebruik.
U breidt een array als volgt uit:
1.
Maak een backup van alle gegevens in de array. Hoewel bij het uitbreiden van een array
waarschijnlijk geen gegevens verloren gaan, biedt deze voorzorgsmaatregel extra bescherming.
2.
Bevestig dat de cache-batterij is aangesloten en volledig is opgeladen.
3.
Markeer de array in het vak Logical Configuration View (Weergave logische configuratie) en druk
op Enter.
4.
Markeer in het menu Array Options (Array-opties) de optie Expand Array (Array uitbreiden) en druk
op Enter.
Het scherm laat drie vakken zien (Expand Array (Array uitbreiden), Physical Drives
(Fysieke-schijfeenheden), en Expand Existing Array (Bestaande array uitbreiden)),
en de markering verplaatst naar het vak Expand Array (Array uitbreiden).
CPQONLIN 17
5.
Markeer de optie Assign Drive (Schijfeenheid toewijzen), en druk op Enter.
De markering wordt naar het vak Physical Drives (Fysieke-schijfeenheden) verplaatst.
6.
Markeer een fysieke-schijfeenheid die u aan de array wilt toevoegen en druk op Enter.
(Voor optimaal gebruik van de schijfcapaciteit selecteert u een schijfeenheid die dezelfde
capaciteit heeft als de andere schijfeenheden in de array.)
De markering gaat terug naar het vak Expand Array (Array uitbreiden).
7.
(Optie) Herhaal stap 5 en 6 om meer schijfeenheden toe te voegen.
8.
Markeer de optie Accept Changes (Veranderingen accepteren), en druk op Enter.
9.
Druk op Esc om het uitbreiden van de array te beginnen en terug te keren naar het vak Logical
Configuration View (Weergave logische configuratie).
Voor het bekijken van de voortgang van de array-uitbreiding drukt u op F3 en gaat u vervolgens naar
de voortgangsbalk bij de onderkant van het scherm.
RAID-niveau of stripegrootte migreren
Reken bij het migreren van het RAID-niveau of de stripegrootte op ongeveer 15 minuten per gigabyte
voor het voltooien van de migratie. Gedurende deze periode kan de controller geen andere uitbreiding
of migratie uitvoeren. De prestaties van de array kunnen verminderen tijdens de uitbreiding, afhankelijk
van de instellingen Expand Priority (Uitbreidingsprioriteit) en Rebuild Priority (Prioriteit opnieuw
opbouwen) (zie “Prioriteit voor opnieuw opbouwen of uitbreiden instellen” op pagina 16). Om het effect
op de normale serverwerking te minimaliseren migreert u in periodes met een laag servergebruik.
U voert een migratie als volgt uit:
1.
Maak een backup van alle gegevens in de array. Hoewel bij migratie waarschijnlijk geen gegevens
verloren gaan, biedt deze voorzorgsmaatregel extra bescherming.
2.
Bevestig dat de cache-batterij is aangesloten en volledig is opgeladen.
3.
Markeer in het vak Logical Configuration View (Weergave logische configuratie) de logischeschijfeenheid en druk op Enter.
De markering verplaatst naar het vak Logical Drive Options (Logische-schijfeenheidopties).
4.
Markeer de optie Drive Settings (Schijfinstellingen), en druk op Enter.
Het vak met Drive Settings (Schijfinstellingen) verschijnt.
5.
Wijzig in dit vak de instellingen voor fouttolerantie en de stripegrootte naar behoefte.
6.
Druk op Esc om de migratie te starten en terug te keren naar het vak Logical Configuration View
(Weergave logische configuratie).
Voor het bekijken van de voortgang van de migratie drukt u op F3 en gaat u vervolgens naar de
voortgangsbalk bij de onderkant van het scherm.
CPQONLIN 18
ACU
In dit gedeelte
Over ACU...........................................................................................................................................19
ACU GUI gebruiken ............................................................................................................................. 19
ACU CLI gebruiken ..............................................................................................................................63
Over ACU
ACU is de belangrijkste toepassing voor het configureren van arrays op HP Smart Array controllers.
De toepassing is beschikbaar in drie interfaceformaten (GUI, CLI en scripting), die elk alle
standaardconfiguratietaken ondersteunen (zie “Ondersteuning voor standaardconfiguratietaken”
op pagina 6). Ook ondersteunt ACU verschillende geavanceerde taken (zie “Ondersteuning voor
geavanceerde configuratietaken” op pagina 7), die niet allemaal in alle formaten beschikbaar zijn.
Voor het installeren van ACU, zoekt u naar het exe-bestand op de HP website
(http://h18000.www1.hp.com/support/files/index.html
de controller en volgt u de instructies die gegeven worden bij het bestand. De GUI en CLI hebben
aparte exe-bestanden, terwijl de scripting-mogelijkheid wordt geleverd als onderdeel van de GUI.
Raadpleeg voor informatie over de minimale monitorinstellingen en de versienummers van ondersteunde
besturingssystemen en browsers, het README.txt-bestand dat bij het exe-bestand geleverd wordt.
ACU GUI gebruiken
Voordat u de ACU GUI kunt gebruiken moet u deze openen. De methode voor het openen van de GUI is
afhankelijk van het gebruik.
•
Gebruik van de GUI als lokale toepassing op een server waarop ACU geïnstalleerd is (zie “Server
configureren waarop ACU geïnstalleerd is” op pagina 20)
•
Gebruik van de GUI als een service op een lokale host in een Windows®- of Linux-omgeving voor
het configureren van een remote server (zie “Configureren van een remote server met ACU op een
lokale server” op pagina 21)
•
Gebruik van de GUI als een service op een remote host in een Windows®- of Linux-omgeving voor
het configureren van een lokale server (zie “Configureren van een lokale server met ACU op een
remote server” op pagina 22)
•
Gebruik van de GUI rechtstreeks vanaf de SmartStart-cd (zie “Configureren van een server met
gebruik van ACU op de SmartStart-cd” op pagina 23)
) of op de software-cd die geleverd is met
Bij een open GUI, is de procedure voor het configureren van een array onafhankelijk van het gebruik van
de GUI. Er moet echter wel nog een modus geselecteerd worden (zie “GUI-modi” op pagina 24).
ACU 19
Server configureren waarop ACU geïnstalleerd is
1.
Klik op Start en selecteer Setup HP Array Configuration Utility
(Instelling HP Array-configuratiehulpprogramma).
Het scherm Execution Mode (Uitvoermodus) verschijnt.
o
Als de optie Local Application Mode (Lokale toepassingsmodus) is geselecteerd gaat u door
met stap 2.
o
Als de optie Remote Service Mode (Service op afstandmodus) is geselecteerd, verandert
u naar de Local Application Mode (Lokale toepassingsmodus), herstart u de server en gaat
u door met stap 2.
2.
Klik op Start en selecteer Programma’s>HP-systeemwerkset>HP Array Configuration Utility.
ACU wordt in de browser gestart en vervolgens wordt gecontroleerd welke controllers op het
systeem zijn aangesloten. Dit kan een minuut of twee duren. Wanneer de controllerdetectie
voltooid is, verschijnen de controllers in een lijst aan de linkerkant van het scherm.
3.
Selecteer een controller uit de lijst.
Het hoofdconfiguratiescherm van ACU wordt weergegeven.
4.
Selecteer de modus die u wilt gebruiken (zie “GUI-modi” op pagina 24)
5.
Configureer de controller. (Voor details raadpleegt u “Expressmodus gebruiken” (op pagina 25),
“Configuratiewizardsmodus gebruiken” (op pagina 28), of “Configuratiestand Standard gebruiken”
(op pagina 27)).
6.
Bewaar de configuratie wanneer dit gevraagd wordt.
7.
Selecteer een andere controller om te configureren of sluit ACU af.
8.
Indien u bij stap 1 naar de Local Application mode (Lokale toepassingsmodus) bent gegaan, gaat u
terug naar de ACU Remote Service mode (Service op afstandmodus) na het configureren van arrays
op deze server en vervolgens start u opnieuw op.
9.
U maakt nieuwe logische-schijfeenheden beschikbaar voor de opslag van gegevens met behulp van
de schijfbeheerprogramma’s van het besturingssysteem waarmee u partities kunt maken en de
schijfeenheden kunt formatteren.
ACU 20
Configureren van een remote server met ACU op een
lokale server
1.
Klik op de lokale server (host) op Start en selecteer Setup HP Array Configuration Utility
(Instelling HP Array configuratiehulpprogramma).
Het scherm Execution Mode (Uitvoermodus) verschijnt.
o
Als de optie Remote Service Mode (Service op afstandmodus) is geselecteerd, gaat u door
met stap 2.
o
Als de optie Local Application Mode (Lokale toepassingsmodus) is geselecteerd, verandert
u naar de Remote service mode (Service op afstandmodus), herstart u de server en gaat u door
met stap 2.
2.
Open de browser op de remote server.
3.
Typ de volgende tekst in het adresveld van de remote browser (waarbij servernaam staat voor
de naam of het IP-adres van de host):
http://servername:2301
Het aanmeldingsscherm voor System Management Homepage wordt geopend.
4.
Meld u aan.
o
Wanneer u versie 2.0.0 of later van System Management Homepage gebruikt, typt u de
gebruikersnaam en het wachtwoord van uw besturingssysteem.
o
Gebruikt u een oudere versie van System Management Homepage, dan gebruikt u uw
WBEM-gebruikersnaam en -wachtwoord.
Voor meer informatie over System Management Homepage, raadpleegt u de HP System
Management Homepage-website
(http://h18013.www1.hp.com/products/servers/management/agents/index.htmlHP System Management Homepage Installation Guide (HP System Management Homepage
Gebruikershandleiding) op de HP website (http://www.hp.com
De System Management Homepage wordt geopend.
5.
Klik links op de pagina op Array Configuration Utility (Hulpprogramma Array Configuration).
ACU wordt gestart en vervolgens wordt gecontroleerd welke controllers op het systeem zijn
aangesloten. Dit kan een minuut of twee duren. Wanneer de controllerdetectie voltooid is,
verschijnen de controllers in een lijst aan de linkerkant van het scherm.
6.
Selecteer een controller uit de lijst.
Het hoofdconfiguratiescherm van ACU wordt weergegeven.
).
) of de
ACU 21
7.
Selecteer de modus die u wilt gebruiken (zie “GUI-modi” op pagina 24)
8.
Configureer de controller. (Voor details raadpleegt u “Expressmodus gebruiken” (op pagina 25),
“Configuratiewizardsmodus gebruiken” (op pagina 28), of “Configuratiestand Standard gebruiken”
(op pagina 27)).
9.
Bewaar de configuratie wanneer dit gevraagd wordt.
10.
Selecteer een andere controller om te configureren of sluit ACU af.
11.
Indien u ACU op deze server liever bedient in de Local Application Mode (Lokale applicatiemodus),
verandert u de modus zoals beschreven in stap 1 en start u de server daarna opnieuw op.
12.
U maakt nieuwe logische-schijfeenheden beschikbaar voor de opslag van gegevens met behulp van
de schijfbeheerprogramma’s van het besturingssysteem waarmee u partities kunt maken en de
schijfeenheden kunt formatteren.
Configureren van een lokale server met ACU op een
remote server
1.
Klik op de server waar ACU op geladen is op Start en selecteer Setup HP Array
Configuration Utility (Instelling HP Array configuratiehulpprogramma).
Het scherm Execution Mode (Uitvoermodus) verschijnt.
o
Als de optie Remote Service Mode (Service op afstandmodus) is geselecteerd, gaat u door
met stap 2.
o
Als de optie Local Application Mode (Lokale toepassingsmodus) is geselecteerd, verandert u
naar de Remote service mode (Service op afstandmodus), herstart u de server en gaat u door
met stap 2.
2.
Maak op de server die u wilt configureren contact met de Systems Insight Manager server
(poort: 280), en meld u aan.
3.
Selecteer Device Queries (Apparaatquery’s).
4.
Selecteer All servers (Alle servers) onder Device by Type (Apparaat per type).
5.
Maak een verbinding met de server waarop ACU wordt uitgevoerd.
6.
Selecteer System Management Homepage (Startpagina systeembeheer) onder Device Links
(Apparaatkoppelingen).
Het aanmeldingsscherm voor System Management Homepage wordt geopend.
7.
Meld u aan.
o
Wanneer u versie 2.0.0 of later van System Management Homepage gebruikt, typt u de
gebruikersnaam en het wachtwoord van uw besturingssysteem.
o
Gebruikt u een oudere versie van System Management Homepage, dan gebruikt u uw
WBEM-gebruikersnaam en -wachtwoord.
Voor meer informatie over System Management Homepage, raadpleegt u de HP System
Management Homepage-website
(http://h18013.www1.hp.com/products/servers/management/agents/index.htmlHP System Management Homepage Installation Guide (HP System Management Homepage
Gebruikershandleiding) op de HP website (http://www.hp.com
)
) of de
De System Management Homepage wordt geopend.
ACU 22
8.
Klik links op de pagina op Array Configuration Utility (Hulpprogramma Array Configuration).
ACU wordt gestart en vervolgens wordt gecontroleerd welke controllers op het systeem zijn
aangesloten. Dit kan een minuut of twee duren. Wanneer de controllerdetectie voltooid is,
verschijnen de controllers in een lijst aan de linkerkant van het scherm.
9.
Selecteer een controller uit de lijst.
Het hoofdconfiguratiescherm van ACU wordt weergegeven.
10.
Selecteer de modus die u wilt gebruiken (zie “GUI-modi” op pagina 24)
11.
Configureer de controller. (Voor details raadpleegt u “Expressmodus gebruiken” (op pagina 25),
“Configuratiewizardsmodus gebruiken” (op pagina 28), of “Configuratiestand Standard gebruiken”
(op pagina 27)).
12.
Bewaar de configuratie wanneer dit gevraagd wordt.
13.
Selecteer een andere controller om te configureren of sluit ACU af.
14.
Indien u ACU op de remote server liever bedient in de Local Application Mode (Lokale
toepassingsmodus), verandert u de modus zoals beschreven in stap 1 en start u de server
daarna opnieuw op.
15.
U maakt nieuwe logische-schijfeenheden beschikbaar voor de opslag van gegevens met behulp van
de schijfbeheerprogramma’s van het besturingssysteem waarmee u partities kunt maken en de
schijfeenheden kunt formatteren.
Configureren van een server met gebruik van ACU op de
SmartStart-cd
1.
Sluit alle applicaties.
2.
Plaats de cd met SmartStart in de cd-rom-drive.
3.
Start de server opnieuw op.
De server start op van de cd en laadt het exe-bestand en de drivers van de SmartStart.
4.
Selecteer bij de prompt de taal en ga akkoord met de licentiebeperkingen.
5.
Klik op de knop Maintain Server (Server onderhouden).
6.
Klik op de knop Array Configuration Utility (Array-configuratieprogramma).
ACU wordt gestart en vervolgens wordt gecontroleerd welke controllers op het systeem zijn
aangesloten. Dit kan een minuut of twee duren. Wanneer de controllerdetectie voltooid is,
verschijnen de controllers in een lijst aan de linkerkant van het scherm.
ACU 23
7.
Selecteer een controller uit de lijst.
Het hoofdconfiguratiescherm van ACU wordt weergegeven.
8.
Selecteer de modus die u wilt gebruiken (zie “GUI-modi” op pagina 24)
9.
Configureer de controller. (Voor details raadpleegt u “Expressmodus gebruiken” (op pagina 25),
“Configuratiewizardsmodus gebruiken” (op pagina 28), of “Configuratiestand Standard gebruiken”
(op pagina 27)).
10.
Bewaar de configuratie wanneer dit gevraagd wordt.
11.
Selecteer een andere controller om te configureren of sluit ACU af.
12.
U maakt nieuwe logische-schijfeenheden beschikbaar voor de opslag van gegevens met behulp van
de schijfbeheerprogramma’s van het besturingssysteem waarmee u partities kunt maken en de
schijfeenheden kunt formatteren.
GUI-modi
De GUI-indeling van ACU heeft drie modi: Express, Configuratiewizards en Standaard.
•
In de Expressmodus (zie “Expressmodus gebruiken” op pagina 25) stelt ACU een paar
eenvoudige vragen over uw configuratievoorkeuren, en stelt het programma automatisch de
optimale configuratie in gebaseerd op uw antwoorden. Deze modus is alleen beschikbaar
als een array op de geselecteerde controller een ongebruikte schijfruimte bevat of als er
fysieke-schijfeenheden zijn aangesloten op de controller die niet aan een array zijn toegewezen.
•
In de Configuratiewizardsmodus (zie “Configuratiewizardsmodus gebruiken” op pagina 28),
selecteert u het item dat u wilt configureren en wordt u vervolgens door ACU door de
configuratieprocedure voor dit item geleid.
•
In de Standaardmodus (zie “Configuratiestand Standard gebruiken” op pagina 27), selecteert u het
item dat u wilt configureren, waarna ACU alle configuratieopties voor dit item toont. Op die manier
kunt u het item in slechts één venster configureren.
De GUI opent standaard in de Standaardmodus. Om naar Express- of Configuratiewizardsmodus
te veranderen, klikt u op de juiste link in de rechter onderhoek van het hoofdscherm van ACU.
ACU 24
Expressmodus gebruiken
De Expressmodus is alleen beschikbaar als een array op de geselecteerde controller een ongebruikte
schijfruimte bevat of als er fysieke-schijfeenheden op de controller zijn aangesloten die niet aan een
array zijn toegewezen.
De procedure voor het gebruik van de Expressmodus is iets anders bij het configureren van een
nieuwe controller (zie “Nieuwe controller configureren met gebruik van de Expressmodus” op pagina 25)
dan bij het wijzigen van een bestaande configuratie (zie “Configuratie wijzigen in de stand Express”
Nieuwe controller configureren met gebruik van de Expressmodus
op pagina 26).
1.
Klik op Express Configuration (Snelle configuratie) in het deelvenster rechtsonder in het
hoofdconfiguratiescherm van ACU. Het openingsscherm voor de Expressmodus wordt weergegeven.
2.
Klik op Begin.
Vervolgens wordt van alle fysieke-schijfeenheden die op de controller zijn aangesloten, een set
van het optimale aantal arrays en logische-schijfeenheden gemaakt. Dit duurt enkele minuten. Het
venster wordt bijgewerkt als dit proces is voltooid. In het grijze deelvenster Configuration View
(Configuratieweergave) wordt de nieuwe configuratie weergegeven en onder dit deelvenster staat
een lijst met mogelijke fouttolerantieniveaus voor de eerste logische-schijfeenheid.
3.
Selecteer een RAID-niveau en klik op Next (Volgende).
ACU 25
Als u een fouttolerante RAID-methode selecteert terwijl er een niet-toegewezen fysieke-schijfeenheid
van de juiste capaciteit beschikbaar is, wordt u nu gevraagd of u reserveschijven aan de array wilt
toewijzen. Door reserveschijven toe te wijzen kunt u de vervanging van defecte schijfeenheden
uitstellen, maar verhoogt u niet het fouttolerantieniveau van een logische-schijfeenheid in de
array. Een logische-schijfeenheid in een RAID 5-configuratie lijdt bijvoorbeeld onherstelbaar
gegevensverlies als twee fysieke-schijfeenheden tegelijkertijd uitvallen, ongeacht het aantal
toegewezen reserveschijven.
4.
Indien u een fouttolerante RAID-methode hebt toegewezen aan de logische-schijfeenheid, selecteert
u een van de volgende opties voor de reserves:
o
Als u niet wilt dat deze array een reserveschijf heeft, klikt u eerst op No (Nee) en vervolgens op
Next (Volgende).
o
Als u reserveschijven wilt toewijzen aan de array, klikt u eerst op Yes (Ja) en vervolgens op Next
(Volgende). Selecteer in het volgende scherm de schijfeenheden die u als reserveschijf wilt
gebruiken en klik op Next (Volgende).
In het deelvenster wordt nu de nieuwe configuratie weergegeven en u wordt gevraagd of u hiermee
akkoord gaat.
5.
Selecteer de juiste optie voor het accepteren of afwijzen van de configuratie.
o
Als u de voorgestelde configuratie afwijst, gaat ACU terug naar het hoofdconfiguratiescherm
zodat u de nieuwe array handmatig kunt configureren.
o
Als u de voorgestelde configuratie accepteert, verschijnt een scherm met de bevestiging dat de
nieuwe configuratie is opgeslagen. U kunt nu de configuratie verfijnen met een van de andere
ACU GUI-modi, een andere controller configureren of ACU afsluiten.
6.
Klik op Finish (Voltooien).
Configuratie wijzigen in de stand Express
1.
Klik eerst op Express Configuration (Snelle configuratie) en vervolgens op Begin.
Als er niet-toegewezen fysieke-schijfeenheden zijn op de controller, kunt u een nieuwe array
maken of een bestaande array uitbreiden.
Onthoud dat het uitbreiden van een array ongeveer 15 minuten per gigabyte duurt. (Indien
de controller geen batterij-ondersteunde cache heeft, duurt de uitbreiding aanzienlijk langer.)
Tijdens deze procedure kan er geen andere uitbreiding, vergroting of migratie op dezelfde
controller plaatsvinden.
2.
Maak uw keus en klik op Next (Volgende).
Op het scherm wordt de optimale configuratie voor de controller weergegeven en u wordt
gevraagd of u hiermee akkoord gaat.
3.
Selecteer de logische-schijfeenheid en klik vervolgens op Finish (Voltooien).
ACU 26
Configuratiestand Standard gebruiken
1.
Klik op een item in het deelvenster Configuration View (Configuratieweergave). Rechts in het
scherm verschijnt een lijst met de taken die voor dit item kunnen worden uitgevoerd.
De taken in de lijst vormen een subset van het totale aantal taken dat mogelijk is voor het
geselecteerde item. Welke van de mogelijke taken in de lijst worden opgenomen en welke
worden weggelaten voor een item, is afhankelijk van het model en de configuratie van de controller.
Als de geselecteerde controller bijvoorbeeld geen niet-toegewezen fysieke-schijfeenheden heeft,
is Create Array (Array maken) geen beschikbare taak. De tabel (“Mogelijke taken in de
configuratiestand Standard (Standaard)” op pagina 27) bevat een overzicht van alle mogelijke
taken voor elk type item.
2.
Klik op de koppeling voor een taak. Rechts op het scherm wordt een lijst van alle mogelijke
configuratieopties voor die taak weergegeven (ter vervanging van de takenlijst).
3.
Stel de configuratieopties in op de door u gewenste waarden.
4.
Mogelijke taken in de configuratiestand Standard (Standaard)
opslagpresentatie), voor RA4x00 controllers
More Information (Meer informatie)
Create Logical Drive (Logische-schijfeenheid maken)
More Information (Meer informatie)
Configuratiewizardsmodus gebruiken
De procedure voor het gebruik van de Configuratiewizardsmodus is anders bij het configureren van een
nieuwe controller dan bij het opnieuw configureren van een bestaande array.
•
Voor het configureren van een nieuwe controller, maakt u eerst ten minste één array (“Array
maken” op pagina 30), en stelt u vervolgens de array samen met de logische-schijfeenheid
(“Logische-schijfeenheid maken” op pagina 31).
•
Voor het opnieuw configureren van een array (zie “Configuratie wijzigen met de Configuration
Wizards (Configuratiewizards)” op pagina 33), selecteert u eerst de array en vervolgens de taak
die u wilt uitvoeren vanuit het menu dat op het scherm is weergegeven.
Voor meer informatie over de schermlay-out raadpleegt u “Standaardscherm voor modus Configuration
Wizards (Configuratiewizards)” (op pagina 29).
ACU 28
Standaardscherm voor stand Configuration Wizards (Configuratiewizards)
Het scherm van de stand Configuration Wizards (Configuratiewizards) bestaat uit vier delen: de lijst
Devices (Apparaten), het deelvenster Configuration View (Configuratieweergave), het hoofdmenu en
de kolom met veelgestelde vragen.
•
De lijst Devices (Apparaten) links in het scherm bevat alle herkende controllers die op het systeem
zijn aangesloten.
•
Het grijze deelvenster Configuration View (Configuratieweergave) middenboven in het scherm laat
alle arrays, logische-schijfeenheden, ongebruikte ruimte en niet-toegewezen fysieke-schijfeenheden
zien die zijn aangesloten op de geselecteerde controller. Standaard is de logische
configuratieweergave te zien.
o
Als u wilt overschakelen op de fysieke configuratie, klikt u op Show Physical View
(Fysieke weergave) in de rechterbovenhoek van het deelvenster.
o
Voor meer informatie over een item in dit deelvenster klikt u op het pictogram van het
desbetreffende item. Er wordt een venster weergegeven.
•
Het hoofdmenu middenonder in het scherm bevat de opties die in deze fase beschikbaar zijn.
ACU 29
•
De kolom met veelgestelde vragen rechts in het scherm bevat informatie en tips die betrekking
hebben op het huidige scherm. Raadpleeg de informatie in dit gedeelte voordat u op Help klikt
in de rechterbovenhoek van het browserscherm.
Array maken
1.
Klik op Configuration Wizards (Configuratiewizards) in het deelvenster rechtsonder in het
hoofdconfiguratiescherm van ACU.
2.
Klik eerst op Create an array (Array maken) en vervolgens op Begin.
In het deelvenster Configuration View (Configuratieweergave) verschijnt een tijdelijke aanduiding
voor de array die u wilt maken. (Als op de controller een groot aantal fysieke-schijfeenheden is
aangesloten, gebruikt u de schuifbalken in het deelvenster Configuration View
(Configuratieweergave) om alle fysieke-schijfeenheden en arrays te bekijken).
3.
Selecteer het type schijfeenheid dat u in de array wilt gebruiken.
4.
Selecteer de fysieke-schijfeenheden die u in de array wilt gebruiken.
o
Gebruik fysieke-schijfeenheden met een vergelijkbare capaciteit.
Voor het opbouwen van een array wordt van elke fysieke-schijfeenheid dezelfde hoeveelheid
ruimte gebruikt. Aangezien deze hoeveelheid de capaciteit van de kleinste fysieke-schijfeenheid
niet kan overschrijden, is de extra capaciteit van een grotere schijfeenheid in de array
onbruikbaar.
o
Voor optimale systeemprestaties kunt u het best fysieke-schijfeenheden gebruiken die zijn
aangesloten op verschillende poorten van de controller.
o
Gebruik maximaal 14 fysieke-schijfeenheden in een RAID 5-configuratie om de kans dat de
array te maken krijgt met uitval van logische-schijfeenheden te beperken.
Telkens wanneer u een fysieke-schijfeenheid toevoegt aan de array, wordt de configuratieweergave
bijgewerkt zodat u kunt zien hoeveel vrije schijfruimte beschikbaar is in de array.
5.
Klik op Next (Volgende) wanneer u alle gewenste fysieke-schijfeenheden aan de array heeft
toegevoegd.
6.
Als er een niet-toegewezen fysieke-schijfeenheid van de juiste capaciteit beschikbaar is, wordt
u gevraagd of u reserveschijven wilt toewijzen aan de array.
ACU 30
Loading...
+ 69 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.