Ducati 749 User Manual [nl]

1
NL
DUCATI749
Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
2
NL
3
NL
Welkom in de club van de Ducati-liefhebbers, u hebt een bijzonder goede keuze gemaakt. Wij denken dat u deze nieuwe Ducati niet alleen als dagelijks vervoersmiddel zal gebruiken maar ook voor lange reizen. Ducati Motor Holding S.p.A. wenst u dan ook veel rijplezier toe. Omdat wij ons constant inspannen voor een steeds betere service, raadt Ducati Motor Holding S.p.A. u aan deze eenvoudige voorschriften zorgvuldig na te leven, met name de voorschriften voor het inrijden van de motorfiets. Alleen op die manier kunt u zeker altijd van uw Ducati genieten. Voor reparaties en advies contacteert u een van onze erkende servicecentra.
Veel rijplezier!
Opmerkingen
Ducati Motor Holding S.p.A. kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele fouten die zijn gemaakt tijdens het samenstellen van deze gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen. Alle informatie in deze handleiding is bijgewerkt tot op de publicatiedatum. Ducati Motor Holding S.p.A. behoudt zich het recht voor alle wijzigingen aan te brengen die de technische evolutie van haar producten noodzakelijk maakt.
Gebruik voor de veiligheid, garantie, betrouwbaarheid en de waarde van uw Ducati motorfiets alleen originele onderdelen van Ducati.
Opgelet
Deze aanwijzingen maken integraal deel uit van de motorfiets en dienen aan de nieuwe bezitter te worden overhandigd als de motor wordt verkocht.
4
NL
INHOUD
Aanwijzingen van algemene aard 6
Garantie 6 Symbolen 6 Nuttige informatie voor veilig reizen 7 Rijden met volle bepakking 8 Identificatiegegevens van de motorfiets 9
Bedieningsorganen 10
Plaats van de bedieningsorganen op de motorfiets 10 Het instrumentenpaneel 11 LCD - Belangrijkste functies 12 LCD - Parameters programmeren en weergeven 14 Antidiefstalsysteem 19 Sleutels 19 Codekaart 20 Gashendelprocedure om het antidiefstalsysteem uit te schakelen 21 De sleutels laten bijmaken 22 De startschakelaar en het stuurslot 23 De linker stuurschakelaar 24 De koppelingshendel 25 Chokehendel 26 De rechts stuurschakelaar 27
Gashendel 27 De hendel van de voorrem 28 Het pedaal voor de achterrem 29 Versnellingspedaal 29 De stand van het koppelingspedaal en de achterrem 30 De stand van het versnellingspedaal 31 De stand van het achterrempedaal 32
Belangrijkste elementen en mechanismen 33
Plaats op het voertuig 33 Benzinedop 34 Stand van het zadel - tank 35 Zadelslot en helmhouder 36 Zijstandaard 38 De stuurschokdemper 39 Regelknoppen op de voorvork 39 De achterste schokdemper afstellen 41 De stuurhoek van de motorfiets wijzigen 42
Gebruiksvoorschriften 43
Voorzorgen tijdens de inrijperiode 43 Controleren voor het starten 45 De motorfiets aanzetten 46 De motorfiets starten en ermee rijden 48 Remmen 48 De motorfiets stilzetten 49 Parkeren 49 Brandstof tanken 50 Standaard accessoires 51
5
NL
Belangrijkste gebruiks- en onderhoudswerkzaamheden 52
Delen van het frame demonteren 52 Het peil van de koelvloeistof controleren en eventueel bijvullen 55 Het peil van de rem- en de koppelingsvloeistof controleren 57 Controleer de slijtage van de remblokjes 58 De scharnierpunten smeren 59 De gaskabel afstellen 60 De accu opladen 61 De spanning van de ketting controleren 62 De ketting smeren 62 De lampjes van het dimlicht en de grote lichten vangen 63 De lampjes van het standlicht vervangen 65 Richtingaanwijzers 66 De achterste richtingaanwijzers 66 Remlicht 67 Nummerplaatverlichting 67 De hoogte van de koplamp afstellen 68 De stand van de achteruitkijkspiegeltjes 69 Tubeless banden 70 De olie van de motor controleren 72 De bougies reinigen en vervangen 73 De motorfiets reinigen 74 Winterstalling 75 Belangrijke waarschuwingen 75
Technische kenmerken 76
Afmetingen 76 Gewichten 77 Brandstof 77 Motor 78 Distributie 78 Prestaties 79 Bougies 79 Remmen 79 Overbrenging 80 Frame 81 Wielen 81 Banden 82 Ophangingen 82 Uitlaat 83 Beschikbare kleuren 83 Elektrische uitrustingen 83
Geheugensteuntje voor onderhoud 87
6
NL
AANWIJZINGEN VAN ALGEMENE AARD
Garantie
Voor uw eigen belang en voor de garantie en betrouwbaarheid van dit product, raden wij nadrukkelijk aan een erkende Ducati dealer te raadplegen voor alle handelingen die bijzondere technische deskundigheid vereisen. Ons uiterst gespecialiseerd personeel beschikt over alle uitrustingen en machines die nodig zijn voor perfect uitgevoerde reparaties en onderhoudsbeurten en gebruikt alleen originele onderdelen van Ducati die altijd passen en garant staan voor een motorfiets die altijd perfect rijdt en lang meegaat.
Bij alle Ducati motorfietsen hoort een garantieboekje. De garantie is niet geldig voor motorfietsen die worden gebruikt voor wedstrijden. In de geldigheidsperiode van de garantie mag er geen enkel component worden veranderd en mag er niets worden gemodificeerd of vervangen door andere, niet originele delen. Overtreding hiervan heeft het onmiddellijk vervallen van de garantierechten tot gevolg.
Symbolen
Ducati Motor Holding S.p.A. verzoekt u vriendelijk deze gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen aandachtig te lezen om vertrouwd te raken met uw motorfiets. Contacteer in geval van twijfel een erkende Ducati dealer. U zult de informatie uit deze handleiding goed kunnen gebruiken tijdens uw reizen die Ducati Motor Holding S.p.A. u altijd even rustig en prettig toewenst. Bovendien vrijwaart u de prestaties van uw motorfiets ermee.
Opgelet
Het niet naleven van deze voorschriften kan gevaarlijke situaties veroorzaken met ernstige, tot dodelijke, verwondingen.
Belangrijk
Kans voor schade aan de motorfiets en/of de componenten ervan.
Opmerkingen
Meer informatie over de uit te voeren werkzaamheden.
Alle richtingaanduidingen (links en rechts) gaan uit van de rijrichting van de motorfiets.
7
NL
Nuttige informatie voor veilig reizen
Opgelet
Eerst lezen voordat u de motor gebruikt.
Vaak zijn ongevallen te wijten aan rijden zonder ervaring. Rijd nooit zonder rijbewijs; om met deze motorfiets te rijden, dient u in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Leen de motor niet uit aan onervaren bestuurders of mensen die geen geldig rijbewijs hebben. De bestuurder en de passagier dienen altijd een valhelm te dragen. Draag geen wijde kleren die in motordelen kunnen blijven hangen of het zicht kunnen belemmeren. Zet de motor nooit aan in een gesloten ruimte. De giftige uitlaat- gassen kunnen tot bewusteloosheid en een snelle dood leiden. De bestuurder en de passagier dienen hun voeten tijdens het rijden altijd op de voetsteunen te zetten. Om voorbereid te zijn op elke verandering van richting of oneffenheid van het wegdek, dient de bestuurder altijd zijn handen op het stuur te houden, terwijl de passagier zich altijd met beide handen dient vast te houden aan de handgreep achter het achterste passagierszadeltje. Leef de nationale en plaatselijke wettelijke voorschriften na. Leef altijd de snelheidsbeperkingen na waar deze zijn aangeduid en rijd in elk geval nooit sneller dan de zichtbaarheid, het wegdek en het verkeer toestaan. Gebruik altijd en op tijd de richtingaanwijzers om aan te duiden dat u van richting gaat veranderen of
een andere rijbaan kiest. Zorg ervoor dat u altijd goed zichtbaar bent en rijd niet in de "dode hoek" van de voertuigen die voor u rijden. Let goed op op kruispunten, als u een privé-ruimte of een parking verlaat of als u de autoweg oprijdt. Zet de motor altijd uit als u tankt en mors geen benzine
op de motor of op de uitlaatpijp. Rook nooit tijdens het tanken. Tijdens het tanken komen dampen vrij die schadelijk zijn voor de gezondheid. Als brandstofdruppeltjes op uw huid of kleren komen, was deze dan onmiddellijk af met water en zeep en trek andere kleren aan. Haal de sleutel altijd uit het contact als u de motor ergens onbewaakt laat staan. De motor, de uitlaatpijp en de geluidsdempers blijven nog lang heet nadat de motor is uitgezet.
Opgelet
Het hele uitlaatgedeelte kan warm blijven, ook nadat de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van hout, bladeren enz.).
Parkeer de motorfiets zo dat niemand ertegen kan stoten en zet hem altijd op de zijstandaard. Parkeer de motor nooit op een ondergrond die niet vlak en recht of niet hard genoeg is, omdat de motorfiets hierop kan omvallen.
8
NL
Rijden met volle bepakking
Dit motorvoertuig is ontworpen voor veilig rijden van lange afstanden met volle bepakking. Het gewicht van de lading goed op het voertuig verdelen is uiterst belangrijk om de veiligheid van de motorfiets te behouden en niet in moeilijkheden te komen bij plotselinge stuurbewegingen of op slechte wegdekken.
Informatie omtrent de lading
Het totale gewicht van het motorvoertuig tijdens het rijden, met bestuurder, passagier, bagage en extra accessoires mag niet meer bedragen dan: 375 Kg.
De zwaarste bagage of accessoires dienen zo laag mogelijk en zo veel mogelijk in het midden van de motorfiets te zitten. Maak de bagage stevig vast op de motorfiets; bagage die niet goed is vastgemaakt, kan de motorfiets uit evenwicht brengen. Maak geen zware of grote voorwerpen vast aan het stuur of het voorste spatbord omdat dit de motorfiets gevaarlijk uit evenwicht brengt. Steek geen lading tussen de frameconstructie die verstrikt kan raken in bewegende delen van de motorfiets. Controleer de bandenspanning die zoveel moet bedragen als is voorgeschreven op pag. 70 en controleer of de banden in goede staat zijn.
9
NL
Identificatiegegevens van de motorfiets
Elke Ducati-motorfiets heeft twee identificatienummers, een voor het frame (afb. 1) en een voor de motor (afb. 2).
Frame N.
Motor N.
Opmerkingen
Deze nummers duiden op het model en dienen te
worden vermeld als men onderdelen bestelt.
afb. 2
afb. 1
10
NL
BEDIENINGSORGANEN
Opgelet
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waar de bedieningsorganen zitten die moeten worden gebruikt om te kunnen rijden met de motorfiets. Lees de beschrijvingen aandachtig voordat u deze bedieningsorganen gebruikt.
Plaats van de bedieningsorganen op de motorfiets (afb. 3)
1) Het instrumentenbord
2) De startschakelaar en het stuurslot
3) Stuurschakelaar links
4) De koppelingshendel
5) Choke voor starten met koude motor
6) Stuurschakelaar rechts
7) De gashendel
8) De remhendel van de voorrem
9) Het versnellingspedaal
10) Het pedaal voor de achterrem.
afb. 3
1
8
7
6
2
10
9
5
3
4
8
5
6
9
3
7
4
2
1
10
10
11
NL
Het instrumentenpaneel (afb. 4)
1) LCD, (zie pag. 12)
2) Toerenteller (min-1). Duidt het aantal toeren per minuut van de motor aan.
3) Waarschuwingslampje neutraal N (groen). Gaat branden als de versnelling in zijn vrij staat.
4) Controlelampje brandstofreserve (geel) Gaat branden als men de reserve-inhoud aanspreekt; er blijven nog ong. 3 liter benzine in de tank.
5) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers
(groen).
Gaat branden en knippert zodra een van de richtingaanwijzers wordt gebruikt.
6) Waarschuwingslampje motoroliedruk (rood). Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat er onvoldoende motoroliedruk is. Het moet even branden als de startschakelaar op ON wordt gezet, maar moet enkele seconden nadat de motor is aangeslagen, weer uit gaan. Soms kan dit lampje even gaan branden als de motor erg heet is gelopen, maar het zou moeten uitgaan als de toeren toenemen.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als dit waarschuwingslampje (6) blijft branden omdat u de motor kunt beschadigen.
7) Waarschuwingslampje groot licht (blauw).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat het
groot licht brandt.
afb. 4
12
NL
8) Waarschuwingslampje EOBD (ambergeel). Als dit permanent gaat branden, betekent dit dat de computer fouten signaleert en de motor blokkeert. Het dient bovendien als signaal tijdens de procedure om het antidiefstalsysteem te deblokkeren met de gashendel. Als er geen fouten worden gemeld, moet het even branden als de startschakelaar op ON wordt gezet, maar moet het enkele seconden later weer uit gaan (meestal 1,8 - 2 sec.).
9) Waarschuwingslampje injectie (rood) Signaleert dat de injectie wordt geblokkeerd door de computer: 200 toeren voordat het maximale toerental voor deze blokkering wordt bereikt, gaat de onderkant van dit lampje branden; 100 toeren voordat het maximale toerental voor deze blokkering wordt bereikt, gaat de bovenkant van dit lampje branden;
10) Bedieningsknoppen Knoppen die worden gebruikt voor het weergeven en invoeren van parameters.
LCD – Belangrijkste functies
Opgelet
Programmeer alleen parameters als de motorfiets stil staat. Kom op geen enkele manier aan het instrumentenpaneel terwijl u rijdt.
1) Snelheidsmeter Duidt de rijsnelheid aan.
2) Kilometerteller. Duidt het totaal aantal gereden kilometers aan.
3) Dagteller Duidt de kilometers aan die zijn gereden vanaf de laatste reset.
4) Klok.
5) Chronometer.
6) Meting van de maximale toersnelheid.
7) Acculampje.
8) Lampje: luchttemperatuur.
9) Verbruik.
10) Controlelampje watertemperatuur. Geeft de temperatuur weer van de koelvloeistof in de motor.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als de motor zijn maximumtemperatuur bereikt omdat u de motor hierdoor kunt beschadigen.
13
NL
11) Waarschuwing preventief onderhoud. Als dit lampje gaat branden, betekent dit dat de kilometerstand is bereikt waarna motorfiets een preventieve onderhoudsbeurt nodig heeft. De eerste 50 km nadat dit lampje is beginnen te branden, blijft het knipperen. Daarna zal het permanent branden. De erkende Ducati dealer die voor het onderhoud zorgt, zal het systeem resetten.
12) Controlelampje antidiefstalsysteem. Dit lampje blijft branden als de sleutelcode fout is of niet wordt herkend; het knippert als een signalering van het antidiefstalsysteem wordt gereset met de deblokkeringprocedure met hendel (zie pag. 21).
Belangrijk
Met het instrumentenpaneel kan men het elektronische start/injectiesysteem checken. Gebruik deze menu's nooit: ze zijn voorbehouden voor ons deskundig personeel. Als u deze menu's toevallig opent, zet dan de sleutel op OFF en raadpleeg een erkende Ducati dealer om de nodige controles te laten uitvoeren.
10
11
12
9
7
8
5
2
3
6
1
4
afb. 5
14
NL
LCD - Parameters programmeren en weergeven
Als het voertuig wordt aangezet (sleutel van OFF op ON), worden alle instrumenten gecontroleerd (wijzertjes, display, lampjes) zie (afb. 7)
Weergave van de functies op het linker display (A).
Als de knop (1) (afb. 6) wordt ingedrukt en de sleutel staat op ON, worden beurtelings de kilometerteller en de dagteller weergegeven.
Weergave van de functies op het rechter display (B).
Als de knop (2) (afb. 6) wordt ingedrukt en de sleutel staat op ON, worden beurtelings de accuspanning, de luchttemperatuur en het verbruik weergegeven.
OFF CHECK 1 CHECK 2 ON
afb. 7
2
B
A
1
afb. 6
15
NL
De klok instellen De toets (1) minstens 2 seconden lang indrukken. AM of PM kiezen met de toets (2). De toets (1)
indrukken om uw keuze te bevestigen en het uur te programmeren. Het uur wijzigen met de toets (2). De toets (1) indrukken om uw keuze te bevestigen en de minuten te programmeren. De minuten wijzigen met de toets (2). De toets (1) indrukken om uw keuze te bevestigen en het menu van de klok te verlaten.
De dagteller resetten TRIP-weergave op het display (3) kiezen. De toets (2)
minstens 2 seconden lang indrukken om de kilometers van de dagteller op het display op nul te zetten.
2
1
3
afb. 8
16
NL
Menu voor speciale functies (voertuigmodel en maateenheden)
De computer bepaalt automatisch de correcte maateenheden die op het display dienen te worden weergegeven; om deze parameters te wijzigen, zet u de sleutel eerst op OFF en dan op ON en drukt u gelijktijdig op de toetsen (1) en (2). Druk op de toets (1) om alle mogelijke maateenheden te overlopen. Om uw keuze te bevestigen, drukt u de toets (2) minstens 5 seconden lang in totdat op het display het woord OFF verschijnt. De sleutel op OFF zetten.
Opmerkingen
In de kadertjes met stippellijntjes zal de uitvoering
van het voertuig verschijnen (normaal, R en S)
Chronometerfunctie (afb. 10 en 11). Hiermee geeft u de maximale snelheid en het hoogste toerental weer van de rijperiode die u hebt gechronometreerd. LAP-weergave op het display (4) kiezen (zie pag. 14). Druk tijdens het rijden op de motorstartknop (5) om de boordchronometer aan te zetten. Als u de knop (5) vervolgens weer indrukt, zal de chronometer stoppen.
Opmerkingen
Als de LAP-functie is gekozen, kunt u de motor niet elektrisch starten (met de knop 5).
afb. 9
17
NL
U kunt na afloop tot 19 gechronometreerde tijden weergeven op het LCD. Druk op de knop (1) om alle opeenvolgende metingen weer te geven; op het instrumentenpaneel verschijnen de volgende gegevens:
- het nummer van de rit (6) waarnaar de gegevens
verwijzen;
- het maximale toerental van de motor (7) tijdens de
gechronometreerde rit;
- gechronometreerde tijd (4);
- de maximumsnelheid (8) tijdens het chronometreren.
Opmerkingen
De snelheidsmeter duidt een grotere snelheid aan dan de werkelijke, met een gemiddelde afwijking van 8%. De maximumsnelheid die op het LCD wordt weergegeven is de reële snelheid die het voertuig heeft bereikt tijdens de gechronometreerde rit.
Druk de knop (2) meer dan 5 seconden lang in om de
metingen te resetten.
6
8
4
2
1
7
afb. 10
5
afb. 11
18
NL
De watertemperatuur (afb. 12 en 13) Als de watertemperatuur onder -40 °C/-40 °F daalt, verschijnen op het display knipperende streepjes en gaat het ambergele waarschuwingslampje EOBD (8, afb. 4) branden. Als het water een temperatuur heeft tussen -39 °C /-38.2 °F en +45 °C/+113 °F en tussen +120 °C/+248 °F en +124 °C/+255.2 °F, zal de watertemperatuur op het display knipperen. Als het water een temperatuur heeft tussen +46 °C/+114.8 °F en +119 °C/+246.2 °F, zal de temperatuurweergave niet knipperen. Als de temperatuur van het water hoger wordt dan +125 °C/+257 °F, blijft op het display "125 °C/257 °F" weergegeven; deze waarde knippert en het ambergele
EOBD-lampje (8, afb. 4) brandt.
Instrumentenpaneelverlichting
Een lichtsensor meet de lichtsterkte rondom het voertuig en regelt de lichtsterkte van de verlichting van het LCD en van de waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel.
Als het standlicht brandt, is het instrumentenpaneel verlicht.
- 39 °C
- 40
°
C
+ 46
°
C
+ 45
°
C
+ 119 °C
+ 120
°
C
+ 124
°
C
+ 125
°
C
afb. 12
afb. 13
19
NL
Antidiefstalsysteem
Voor een betere beveiliging tegen diefstal is het voertuig uitgerust met een elektronisch antidiefstalsysteem dat de motor blokkeert en dat automatisch wordt ingeschakeld telkens als het instrumentenpaneel wordt uitgezet. In elke sleutelhandgreep zit hiervoor een elektronisch mechanisme dat het signaal verwerkt dat wordt uitgezonden telkens als het voertuig wordt aangezet door een speciale antenne in de stuurschakelaar. Dit signaal is een wachtwoord dat wijzigt telkens als de motor wordt aangezet en dat wordt herkend door de elektronische besturing om de motor aan te zetten.
Sleutels (afb. 14) Samen met het voertuig worden de volgende sleutels geleverd:
- 1 sleutel A (ROOD)
- 2 sleutels B (ZWART)
Opgelet
Rond de rode sleutel A zit een rubberen bescherming die belet dat de sleutel in contact kan komen met de andere sleutels. Haal deze bescherming er niet af, tenzij in geval van nood.
De B-sleutels zijn de normaal gebruikte sleutels en dienen om:
- het voertuig te starten.
- de tankdop open te maken.
- het zadelslot te openen (dubbel zadel).
De A-sleutel heeft dezelfde functies, maar men kan er andere zwarte sleutels mee wissen en indien nodig, herprogrammeren.
Opmerkingen
Samen met de sleutels wordt ook een plaatje (1) geleverd waarop het identificatienummer van de sleutels staat.
Opgelet
Haal de sleutels en het plaatje (1) uit elkaar en bewaar het plaatje en de A-sleutel op een veilige plaats. Wij raden bovendien aan slechts 1 van de zwarte sleutels te gebruiken om de motorfiets te starten.
1
B
A
afb. 14
20
NL
Codekaart
Bij de sleutels hoort ook de CODEKAART (afb. 15) met de volgende gegevens:
A) (afb. 16) de elektronische code waarmee men de motor deblokkeert als deze niet start als de sleutel op ON wordt gezet.
Opgelet
De CODEKAART dient op een veilige plaats te worden bewaard. Wij raden aan altijd de elektronische code die op de CODEKAART staat ter beschikking te hebben voor starten in noodgevallen. Met deze procedure kan de gebruiker, als het antidiefstalsysteem problemen heeft, de motorblokkering uitzetten die wordt gesignaleerd door het ambergele waarschuwingslampje EOBD (8, afb. 4) Dit kan men alleen met de elektronische code (electronic code) die op de codekaart staat.
afb. 15
A
afb. 16
21
NL
Gashendelprocedure om het antidiefstalsysteem uit te schakelen
1) De sleutel op ON zetten en de starthendel helemaal draaien en in deze stand houden. Het EOBD-waarschuwingslampje gaat na 8 seconden uit.
2) De starthendel loslaten zodra het EOBD- lampje uitgaat.
3) Het EOBD-lampje zal nu opnieuw beginnen branden, maar knippert. Zoveel "knippersignalen" tellen als het eerste cijfer van de elektr. code; de starthendel 2 seconden lang opendraaien en dan loslaten. Op deze manier herkent de computer besturing het cijfer, het EOBD-lampje gaat continu branden en blijft 4 seconden lang aan. Als men nu niet onmiddellijk het tweede cijfer van de code invoert met de gashendelprocedure, zal het EOBD-lampje 20 knippersignalen zenden en dan constant gaan branden, waarna de procedure van voor af aan dient te worden herhaald (vanaf stap ) en de sleutel weer op OFF dient te worden gezet1.
4) Herhaal de handelingen van punt (3) totdat alle cijfers zijn ingevoerd
5) Als de starthendel nu wordt losgelaten en de code is correct ingevoerd, zal het EOBD-lampje gaan knipperen om te bevestigen dat de motor niet meer geblokkeerd is. Het lampje gaat na 4 seconden uit. Als de code NIET correct is ingevoerd, blijft het EOBD-lampje branden en kan men de procedure herhalen door eerst de sleutel op OFF te zetten en dan alle stappen vanaf punt (1) zo vaak te herhalen als men wenst.
Opmerkingen
Als de starthendel te vroeg wordt losgelaten, zal het lampje weer continu gaan branden en dient men de sleutel op OFF te zetten en de procedure te herhalen vanaf punt (1).
22
NL
Werkingsprincipe
Telkens als de schakelaarsleutel van ON op OFF wordt gezet, blokkeert het beveiligingsysteem de motor. Als de motor wordt gestart door de sleutel van OFF op ON te zetten:
1) zal het CODE-lampje op het instrumentenbord kort knipperen als de code wordt herkend; het beveiligingsysteem herkent de code in de sleutel en zet de motorblokkering uit. Als men de knop START indrukt, start de motor;
2) als het CODE-lampje blijft branden, heeft de beveiliging de code niet herkend. In dit geval is het raadzaam de sleutel eerst op OFF en dan weer op ON te zetten en als de blokkering aan blijft staan, met de andere zwarte sleutel proberen te starten. Als de motor nog niet start, dient men een erkende Ducati dealer te contacteren.
3) Als het CODE-lampje blijft knipperen, betekent dit dat het antidiefstalsysteem een signalering heeft gereset (bijvoorbeeld met de gashendelprocedure). Als de sleutel op OFF en dan weer op ON wordt gezet, moet het lampje van het systeem weer normaal gaan werken (zie punt 1).
Opgelet
Zware stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigen Gebruik altijd dezelfde sleutel tijdens de procedure. Als u een andere sleutel gebruikt, kan het zijn dat het systeem de sleutelcode niet herkent.
De sleutels laten bijmaken
Als de klant duplicaten van de sleutels nodig heeft, dient hij zich tot de technische servicecentra van DUCATI te wenden en alle sleutels die hij nog in zijn bezit heeft met zich mee te nemen, samen met de CODEKAART. De technische service van DUCATI programmeert (tot een maximum van 8 sleutels) alle nieuwe en oude sleutels. De technische service van DUCATI kan de klant verzoeken te bewijzen dat deze de rechtmatige eigenaar van het voertuig is. Sleutels die niet worden voorgelegd voor de programmaprocedure, worden uit het geheugen gewist zodat sleutels die eventueel verloren zijn geraakt, niet meer kunnen worden gebruikt om de motor te starten.
Opmerkingen
Als de motor een andere eigenaar krijgt, dienen aan deze laatste ook alle sleutels en de CODEKAART te worden overhandigd.
23
NL
De startschakelaar en het stuurslot (afb. 17)
Deze zit voor de brandstoftank en heeft vier standen: A) ON: zet de lichten en de motor aan; B) OFF: zet de lichten en de motor uit; C) LOCK: Het stuur is vergrendeld; D) P: standlichten aan en stuur vergrendeld.
Opmerkingen
Om de contactsleutel in deze laatste twee standen te zetten, dient men de sleutel in het contact te duwen en er dan aan te draaien. De sleutel kan uit het contact worden getrokken in de standen (B), (C) en (D).
Belangrijk
Het voertuig is uitgerust met een elektronisch energiebesparend systeem. Om stroomverlies te voorkomen als men de sleutel in de ON-stand vergeet, zal dit systeem 15 seconden nadat de startknop NIET is ingedrukt, de stroomvoeding onderbreken. Na afloop dient men de sleutel van OFF weer op ON te zetten.
afb. 17
A
B
N
O
F
F
O
H
S
U
P
LOCK
N
IO
P
IT
N
C
IG
D
24
NL
De linker stuurschakelaar (afb. 18)
1) Lichtschakelaar met twee standen: stand = dimlicht aan; stand = groot licht aan.
2) Schakelaar = richtingaanwijzer met drie standen: midden = uit; stand = linksaf; stand = rechtsaf. Om de richtingaanwijzer uit te schakelen, drukt u de schakelaar in zodra deze weer in het midden staat.
3) Schakelaar = claxon.
4) Schakelaar = met groot licht signaal geven. .
4
1
2
3
afb. 18
25
NL
De koppelingshendel
De koppelingshendel (1) is uitgerust met een knop(2) waarmee men de afstand tussen de hendel zelf en de knop op het stuur kan afstellen. Deze afstand is afgesteld op 10 klikken van de knop (2). Door de knop naar rechts te draaien, verwijdert u deze van de gashendel. Andersom, naar links, zet u hem dichterbij. Als de koppelingshendel wordt ingetrokken (1) wordt de transmissie van de motor naar de koppeling en dus naar het aandrijfwiel, onderbroken. Dit is heel belangrijk in alle rijfasen, maar vooral in de startfase.
Opgelet
De rem- en koppelingshendels dienen te worden afgesteld terwijl de motorfiets uit en stil staat.
Belangrijk
Als u de koppelingshendel op een correcte manier gebruikt, gaat de motor langer mee en voorkomt u beschadigingen aan de transmissiedelen.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de standaard uitgeklapt is en de koppelingshendel is ingetrokken (motor in zijn vrije), of als de motor in versnelling staat (in dit geval moet de standaard ingeklapt zijn).
afb. 19
2 1
26
NL
A
1
B
afb. 20
Chokehendel (afb. 20) De chokehendel dient om te starten met een koude motor en meer benzine toe te voeren voor een groter stationair toerental. Standen van de chokehendel: A) = niet ingeschakeld; B) = helemaal ingeschakeld. De hendel kan op tussenstanden worden gezet om de motor geleidelijk aan warm te laten lopen (zie pag. 46)
Belangrijk
Gebruik de chokehendel niet als de motor warm is. Niet rijden met ingeschakelde choke.
27
NL
De rechter stuurschakelaar (afb. 21)
1) Lichtschakelaar met drie standen: rechts = lichten uit. in het midden = voorste en achterste standlichten, nummerplaatverlichting en instrumentenpaneelverlichting aan; naar links = koplamp, standlichten voor en achter, nummerplaatverlichting en instrumentenpaneelverlichting aan.
2) Noodstopschakelaar (MOTORSTOP), met twee standen: stand (RUN) = rijden; stand (OFF) = motorstop.
Opgelet
Deze schakelaar dient vooral om de motor snel uit te zetten in noodgevallen. Als de motor uit staat, zet men deze schakelaar weer in de ruststand om het voertuig weer aan te kunnen zetten.
Belangrijk
Als u, nadat u hebt gereden met brandende lichten, de motor uitzet met de schakelaar (2) en u laat de contactsleutel op ON staan, blijven de lichten branden en kan de accu ontladen.
3) Knop = motor starten.
2
1
3
4
afb. 21
Gashendel (afb. 21) Met de gashendel (4) op de rechterkant van het stuur opent men de gaskleppen. Als de hendel wordt losgelaten, keren deze automatisch terug in de oorspronkelijke minimumstand.
28
NL
De hendel van de voorrem (afb. 22)
Als men de hendel (1) in de richting van de gashendel trekt, remt men met de voorrem. Lichtjes trekken is voldoende omdat dit mechanisme hydraulisch werkt. De hendel is uitgerust met een knop (2) waarmee men de afstand tussen de hendel zelf en de knop op het stuur kan afstellen. Deze afstand is afgesteld op 10 klikken van de knop (2). Door deze naar rechts te draaien, zet u de hendel verder van de gashendel af. Andersom, naar links, zet u hem dichterbij.
1 2
afb. 22
29
NL
Het pedaal voor de achterrem (afb. 23)
Om met de achterrem te remmen, drukt men het pedaal (1) met de voet in. Dit remsysteem is hydraulisch.
Versnellingspedaal (afb. 24) De ruststand van het versnellingspedaal is in het midden (N). Hij keert automatisch terug; de neutrale stand wordt gesignaleerd door het waarschuwingslampje neutraal N (3, afb. 4) dat gaat branden. Het pedaal kan worden verzet: naar onder = de pedaal indrukken voor de 1eversnelling en om terug te schakelen. Het waarschuwingslampje N op het instrumentenpaneel gaat uit; naar boven = het pedaal naar boven trekken voor de 2
e
versnelling, de 3e, 4e, 5e en 6e. Een pedaalstand bedient telkens 1 versnelling.
1
afb. 23
N
2
3
4
5
6
1
afb. 24
De stand van het koppelingspedaal en het achterrempedaal
Opmerkingen
U kunt de stand van de pedalen van koppeling en
achterrem wijzigen door de bevestigingsgaten bovenaan (A en B) te combineren met de gaten onderaan (C, D, E, F en G) op de voetsteunbeugels. De afbeelding illustreert alleen hoe men de stand van de koppelingspedaal wijzigt. De stand van het achterrempedaal wordt op analoge wijze aangepast.
Opgelet
Omdat deze componenten zo belangrijk zijn voor de
veiligheid van uw motorfiets, raden wij u aan de stand ervan te laten wijzigen door een erkende Ducati dealer.
30
NL
afb. 25
A
B
C
D
G
E
F
31
NL
2
1 3
afb. 26
De stand van het versnellingspedaal (afb. 26) De stand van de versnellingshendel kan aan de behoeften van elke bestuurder worden aangepast. Er zijn drie mogelijkheden:
De stand van het pedaal bij benadering aanpassen
De bewegende terugkeerstang blokkeren met een sleutel in de hiervoor bestemde opening (1) en de contramoer (3) losdraaien. De schroef (2) losdraaien en verwijderen en de stang verzetten totdat het pedaal in de gewenste stand staat. De stang kan vier standen innemen t.o.v. de schroefmiddellijn (2). Na afloop de schroef (2) en de contramoer (3) vastdraaien.
Precies afstellen
De bewegende terugkeerstang blokkeren met een sleutel in de hiervoor bestemde opening (1) en de contramoer (3) losdraaien. De stand van het pedaal wijzigen met de sleutel in de opening (1) om aan de stang te draaien. Na afloop de contramoer (3) vastdraaien.
Gecombineerd afstellen
Men kan de twee hiervoor beschreven afstellingen gelijktijdig uitvoeren, maar mag nooit vergeten de contramoer (3) en de schroef (2) na afloop weer vast te draaien.
32
NL
2
1
3
4
5
6
afb. 27
De stand van het achterrempedaal (afb. 27) De stand van de achterremhendel op de volgende manier wijzigen: De contramoer (1) losdraaien. Aan de regelschroef (2) van het pedaal draaien totdat deze in de gewenste stand staat. De contramoer (1) vastdraaien. Met de hand controleren of er een speling van ong. 1,5÷2 mm op zit voordat u er mee remt. Als de speling niet correct is, past u de lengte van het pompstangetje op de volgende manier aan: De contramoer (3) op het pompstangetje losdraaien. Het stangetje op het gaffeltje (4) vastdraaien voor meer speling en losdraaien voor minder speling. De contramoer (3) vastdraaien en de speling opnieuw controleren.
Men kan de stand preciezer afstellen door de stand van het rempedaal te wijzigen (5) in de beugels (6). De bevestigingschroef van het pedaal losdraaien en het pedaal in de beugel in de gewenste stand zetten. De bevestigingschroef vastdraaien.
33
NL
BELANGRIJKSTE ELEMENTEN EN MECHANISMEN
Plaats op het voertuig (afb. 28)
1) De benzinedop
2) Zadelslot (dubbel zadel).
3) Zijstandaard
4) Haak voor de helmhouder (dubbelzit).
5) De stuurschokdemper
6) Achteruitkijkspiegeltjes
7) Regelknoppen voor de voorvork.
8) Regelknoppen voor achterste schokdemper.
9) Trekstang.
10) Uitlaatdemper (zie opmerking op pag. 49)
11) Katalysator.
afb. 28
7
3
9
2
10
5
16
6
7
11
8
4
34
NL
Benzinedop (afb. 29)
Openen
Het dekseltje (1) openmaken en de sleutel in het slot steken. De sleutel 1/4 slag naar rechts draaien om het slot te openen. De dop optillen.
Sluiten
De dop sluiten met de sleutel en deze er goed induwen. De sleutel naar links draaien totdat het slot weer in zijn oorspronkelijke stand staat en de sleutel eruit halen. Het dekseltje (1) op het slot sluiten.
Opmerkingen
De dop kan alleen worden gesloten als de sleutel in
het slot steekt.
Opgelet
Telkens als men getankt heeft (zie pag. 50) dient men te controleren of de dop perfect op zijn plaats zit en gesloten is.
1
afb. 29
35
NL
Stand van het zadel - tank (zonder passagierszadel)
Op de uitvoering voor 1 berijder kan men de hele groep “zadel-tank-zadelachterkant” verplaatsen t.o.v. het achterste kleine framegedeelte (1). Het zadel (2) kan 20 mm worden verplaatst om aan de behoeften van elke berijder te voldoen. Ga als volgt te werk om deze stand te wijzigen: de schroeven (3) aan de zijkant losdraaien en verwijderen en de zijhandvaten (4) eraf halen. De schroeven (5) losdraaien en het zadel en de tank samen naar achter of naar voor verplaatsen.
In het kleine framegedeelte (1) zitten drie openingen (6) voor drie standen. Zet de opening in het zadel op de opening in het frame die u wenst. Draai de schroeven (5) vast op de voorgeschreven koppelwaarde; In het midden van de achterkant van het zadel zit een geleidende pen (7) die in een opening (8) glijdt, waarop een H-vormig rubber zit (9). Monteer de zijhandvaten weer en maak deze vast op het voorgeschreven aanhaalmoment met de schroeven op de zijkant (3).
2
6
1
afb. 30
D
U
C
A
T
I
7
9
8
5
4
3
afb. 31
36
NL
2
1
1
1
0
0
Zadelslot en helmhouder (dubbelzit)
Openen (afb. 32 en 33) De sleutel in het slot (4) steken en naar rechts draaien tot u het zadelslot hoort klikken. De achterkant van het zadel (2) lichtjes naar boven trekken en optillen. Achteraan in de ruimte onder het zadel zit de helmhouder. De helmhouderkabel (A) in de helm en het uiteinde van de kabel in de haak steken. De helm laten hangen (afb. 31) en het zadel weer monteren om de helm vast te maken.
Opgelet
Dit mechanisme dient om de helm te beveiligen als men de motor ergens parkeert. Laat de helm niet op deze manier vastgemaakt op de motorfiets zitten tijdens het rijden; de helm kan uw bewegingen tijdens het rijden belemmeren en u kunt de controle over het voertuig verliezen. U dient het kabeltje onder het kleine framegedeelte aan de linkerkant te steken. Als u het kabeltje ergens anders steekt, kunt u het zadel niet sluiten.
afb. 32
afb. 33
A
37
NL
Sluiten (afb. 34) De voorste sluithaken op de onderkant van het zadel onder de dwarse buis van het geraamte steken. Op het passagierzadel drukken tot u het slot hoort klikken. het passagierzadel een beetje naar boven trekken om te controleren of het slot goed gesloten is. .
afb. 34
38
NL
Zijstandaard (afb. 35)
Belangrijk
Voordat u de zijstandaard gebruikt, controleert u of het oppervlak waarop u hem wenst te zetten stevig en vlak genoeg is.
Op zachte grond, kiezelsteen, door de zon verhit asfalt enz. kan de geparkeerde motor omvallen. Als u op een helling parkeert, zet u het achterwiel altijd in de dalende richting van de helling. Om de zijstandaard open te klappen, drukt u met uw voet (terwijl u beide handen op het stuur van de motorfiets houdt) tegen de standaard (1) en duwt u deze helemaal uit. Laat de motorfiets naar links overhellen om de standaard op de grond te zetten.
Opgelet
Niet op de motor blijven zitten als deze op de zijstandaard geparkeerd is.
Om de zijstandaard in de ruststand in te klappen (horizontaal) zet men de motorfiets recht en duwt men tegelijkertijd de standaard naar boven (1).
Opmerkingen
Wij raden aan regelmatig te controleren of het systeem waarmee de standaard in zijn ruststand blijft zitten (twee in elkaar gedraaide trekveren) en de veiligheidssensor (2) goed functioneren.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de standaard uitgeklapt is en de motor in zijn vrij staat, of als de koppelingshendel is ingetrokken en de motor in versnelling staat (in dit geval moet de standaard ingeklapt zijn).
afb. 35
2
1
39
NL
Regelknoppen op de voorvork
Zowel de in- als de uitbeweging van de telescopen van de voorvork en de veervoorspanning kunnen worden afgesteld.
Dit doet men met de regelschroefknoppen op de buitenkant:
1) om de hydraulische schokdemping in de uit-beweging
af te stellen (afb. 37);
2) om de voorspanning van de veren binnenin te wijzigen
(afb. 37);
3) om de hydraulische schokdemping in de uit-beweging
af te stellen (afb. 38).
De stilstaande motor op zijn zijstandaard zetten. Draai met een gewone schroevendraaier aan de afstelknop (1) op het uiteinde van elke veerpoot om de hydraulische uit-beweging bij te stellen. Om aan de knop (3) te draaien, steekt u een schroevendraaier in de opening door de steekas ter hoogte van de veerpootas. Als u aan de regelschroeven (1 en 3) draait, voelt u deze klikken. Elke klik stemt overeen met een schokdempingstand. Als u de schroef helemaal op de "0" stand vastdraait, bereikt u de hoogste schokdemping. Als u in deze stand de schroef naar links draait, kunt u de klikken tellen die overeenstemmen met de 1e, 2e, 3
e
stand enz.
De stuurschokdemper (afb. 36) Deze zit voor de brandstoftank en is bevestigd aan het frame en aan de stuurkop. De stuurschokdemper maakt het stuur stabieler en preciezer en verbetert de handelbaarheid van de motorfiets in elke rijsituatie.
afb. 36
40
NL
De STANDAARD standen zijn de volgende: compressie of in-beweging 8 klikken; extensie of uit-beweging: 8 klikken; Om de veervoorspanning in elke veerpoot te wijzigen, draait u aan de zeshoekknop (2) met een zeshoeksleutel van 22 mm. De voorspanning (A, afb. 37) kan gaan van 25 tot 10 mm. De voorspanning is standaard ingesteld op 20 mm.
Belangrijk
Zet de stelschroeven op beide veerpoten op
dezelfde stand.
A
2
1
3
afb. 37
afb. 38
41
NL
De achterste schokdemper afstellen (afb. 39)
Er zitten regelknoppen aan de buitenkant van de achterste schokdemper waarmee de schokdempers kunnen worden aangepast aan de lading van de motorfiets. De regelknop (1) die op de linkerkant zit, daar waar de schokdemper aan de onderkant van de voorvork is vastgemaakt, regelt de hydraulische schokdemping tijdens de uit-beweging. De regelknop (2) op het expansievat van de schokdemper, regelt de indrukfase van de hydraulische schokdemping. Door de regelknoppen (1 en 2) naar rechts te draaien, verhoogt men de schokdemping; naar links vermindert men deze. Standaardafstelling uitgaande beweging (1): in de volledig gesloten stand (naar rechts gedraaid), de knop anderhalve slag losdraaien. Standaardafstelling ingaande beweging (2): in de volledig gesloten stand (naar rechts gedraaid), de knop 1 slag losdraaien. De twee schroefringen (3) op de bovenkant van de schokdemper regelen de voorspanning van de veer aan de buitenkant. Om de voorspanning van de veer te wijzigen, draait u eerst de bovenste ring los. Vervolgens draait men de onderste ring losser of vaster voor een grotere of kleinere voorspanning. Als u de gewenste voorspanning hebt verkregen, draait u de bovenste ring weer vast.
Opgelet
Gebruik een speciale haaksleutel om aan de
schroefringen van de voorspanning te draaien. Draai
voorzichtig om uw hand niet te verwonden door stoten tegen andere delen van de motor als de haak van de sleutel uit de ring schiet tijdens het draaien.
Opgelet
In de schokdemper zit gas onder hoge druk dat ernstige problemen kan veroorzaken als onervaren personen deze demonteren.
Als men met passagier en bagage wenst te rijden, zet u de veer van de achterschokdemper op de hoogste voorspanning om het dynamische gedrag van de motor op het wegdek te optimaliseren. Het kan nodig zijn ook de uittrekfase van de hydraulische schokdemping hiervoor bij te stellen.
afb. 39
2
1
3
42
NL
De stuurhoek van de motorfiets wijzigen (afb. 40)
De stand van de stuurhoek is het resultaat van testen die onze technici in verschillende rijcondities hebben uitgevoerd. De stand van de stuurhoek wijzigen is een delicate handeling die gevaarlijk kan zijn als deze met onvoldoende ervaring wordt uitgevoerd. Voordat men de standaardstand wijzigt, dient men het referentiepunt (H, afb. 40) te meten.
De bestuurder kan de stuurhoek van de motorfiets aanpassen aan zijn eigen behoeften, door de demping van de stuurschokdemper te wijzigen. De afstand van de trekstang (2) verhogen of verlagen door de moeren (3) van de bolgewrichten (1) los te draaien met de openingen voor de sleutel (4). Na afloop de moeren (3) met een aanhaalmoment van 25 Nm vastdraaien.
Opmerkingen
Opletten: de moer (3) aan de onderkant heeft linkse
schroefdraad.
Opgelet
De lengte van de trekstang (2) tussen de
gewrichten (1) mag niet meer bedragen dan 285 mm.
H
4
1
3
1
3
2
afb. 40
afb. 41
43
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Voorzorgen tijdens de inrijperiode
Maximale snelheid (afb. 42) Snelheid tijdens het inrijden en het normale rijden:
1) Tot 1000 km;
2) Van 1000 tot 2500 km;
3) Na 2500 km.
Tot 1000 Km
Tijdens de eerste 1000 km dient men de kilometerteller in het oog te houden: dit zijn de snelheden die absoluut niet mogen worden overschreden :
5.500÷6000 min-1. Tijdens de eerste inrij-uren van de motor, is het aangeraden de lading en het toerental voortdurend te wijzigen, binnen de voorgeschreven limieten. Bijzonder goed hiervoor geschikt zijn wegen met veel bochten en hellingen waarop de motor, de remmen en de ophangingen goed kunnen inlopen.
Voorzichtigheid is geboden tijdens de eerste 100 Km, met name tijdens het remmen: niet bruusk en lang remmen om het wrijvingsmateriaal op de remblokjes de kans te geven gelijkmatig "af te slijten". Om alle mechanische delen tegelijkertijd de kans te geven hun bewegingen op elkaar af te stemmen en de belangrijkste motororganen nooit in gevaar te brengen, raden wij aan niet bruusk te versnellen en de motor niet te lang op het hoogste toerental te laten draaien, vooral niet op hellingen. Wij raden bovendien aan de ketting vaak te controleren en indien nodig te smeren.
Van 1000 tot 2500 km
Men kan de prestaties van de motor nu gaan opdrijven maar nooit meer dan: 7000 min-1.
Belangrijk
Tijdens de inrijperiode dient men het onderhoudsprogramma stipt na te leven en de garantiecontroles die in het boekje staan te laten uitvoeren. Het niet naleven van deze norm ontslaat Ducati Motor Holding S.p.A. van elke vorm van aansprakelijkheid voor eventuele schade aan de motor en de levensduur ervan.
44
NL
afb. 42
Na 2500 Km
Na het inrijden is het aangeraden nooit sneller te rijden dan:
10.000 min-1. De motor gaat langer mee als u dit voorschrift naleeft en de noodzaak tot reviseren en afstellen vermindert.
0÷1.000 Km
2.500
÷
+Km
1.000÷2.500 Km
45
NL
Controleren voor het starten
Opgelet
Als u de motor niet inspecteert voordat u vertrekt, kunt u deze ernstige schade berokkenen en loopt u het risico zowel de bestuurder als de passagier ernstig te verwonden.
Voordat u begint te rijden, dient u de volgende punten te controleren:
Brandstof in de tank
Controleren hoeveel brandstof er in de tank zit. Eventueel bijtanken (pag. 50)
Controleren hoeveel olie er in de motor zit
Kijk in het olievenstertje om de olie te controleren. Eventueel bijvullen (pag. 72)
Rem- en koppelingsvloeistof
Controleer hoeveel vloeistof er in elk reservoir zit. 57).
Het peil van de koelvloeistof controleren
Het peil van de vloeistof in het expansievat controleren; Eventueel bijvullen (pag. 55)
Staat van de banden
De druk en de slijtage van de banden controleren (pag.
70)
De bedieningsorganen
Controleren of de hendels en pedalen van de remmen, de koppeling, gas en versnelling correct werken.
Lampen en waarschuwingsignalen
Controleer of de lampen werken en of de claxon werkt. Als de lampen stuk zijn, dient u deze te vervangen (pag.
63).
Sloten
Controleer of de dop op de benzinetank goed sluit (pag.
34) en of het zadelslot goed werkt (tweezit) (pag. 36)
Standaard
Controleer of de standaard goed opent en sluit en op de goede plaats blijft zitten (pag. 38).
Opgelet
In geval van onregelmatigheden stelt u het vertrek
uit en contacteert u een erkende Ducati dealer.
46
NL
LOCK
P
IGNITION
P
U
S
H
O
F
F
O
N
ON
afb. 43
De motorfiets aanzetten
Opmerkingen
Om een al warme motor aan te zetten, volgt u de
procedure voor Hoge omgevingstemperatuur”.
Opgelet
Zorg ervoor dat u de bedieningsorganen kent die u
nodig hebt tijdens het rijden (pag. 10).
Normale omgevingstemperatuur
(tussen 10 °C/50 °F en 35 °C/95 °F):
1) De startschakelaar op ON zetten (afb. 43). Controleren of het groene lampje neutraal N en het rode lampje
op het instrumentenpaneel branden.
Belangrijk
Het oliedruklampje moet enkele seconden nadat de
motor is aangeslagen, weer uit gaan (pag. 11).
Opgelet
De zijstandaard moet ingeklapt zijn (ruststand,
horizontaal), omdat anders de veiligheidssensor het starten onmogelijk maakt.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de standaard
uitgeklapt is en de motor in zijn vrij staat, of als de koppelingshendel is ingedrukt en de motor in versnelling staat (in dit geval moet de standaard ingeklapt zijn).
47
NL
3
2
2) De chokehendel (1) in stand B zetten (afb. 44)
3) Controleren of de startknop (2, afb. 45) op (RUN) staat; de startknop indrukken (3). Het voertuig moet spontaan starten, zonder gas te geven.
Belangrijk
Niet langer dan 5 seconden elektrisch starten. Indien nodig 10 seconden wachten voordat u de motor weer probeert te starten.
4) De chokehendel (1) geleidelijk aan recht zetten (A) (afb. 44).
Belangrijk
De motor niet op een hoog toerental brengen als deze koud is. Wachten tot de olie warm is en alle punten heeft gesmeerd die dit nodig hebben.
Hoge omgevingstemperatuur (meer dan 35 °C/95 °F): De startprocedure is dezelfde als voor een "Normale omgevingstemperatuur", maar zonder de choke (1, afb.
44) te gebruiken.
Lage omgevingstemperatuur (minder dan 10 °C/50 °F): De startprocedure is dezelfde als voor een Normale omgevingstemperatuur, maar de motor dient tot circa 5 minuten warm te draaien.
afb. 45
afb. 44
A
B
1
48
NL
De motorfiets starten en ermee rijden
1) De koppelingshendel intrekken.
2) Met de punt van uw voet en een besliste beweging de versnellingshendel induwen om deze in eerste versnelling te zetten.
3) Gas geven met de gashendel, tegelijkertijd langzaam de koppelingshendel loslaten; de motorfiets begint te rijden.
4) De koppelingshendel helemaal loslaten en gas geven.
5) Om over te schakelen naar een volgende versnelling, de gashendel helemaal sluiten voor een lager toerental, de koppelingshendel intrekken, het versnellingspedaal naar boven duwen en de koppelingshendel loslaten. Op de volgende manier schakelt u terug naar een lagere versnelling: de gashendel loslaten, koppelingshendel intrekken, even gas geven om alle tandwielen te synchroniseren, terugschakelen en de koppelingshendel loslaten. De hendels dienen correct en op het juiste moment wijze te worden bediend: op een helling, wanneer de motor snelheid mindert, dient u onmiddellijk naar een lagere versnelling terug te schakelen. Doet u dit niet, dan brengt u het hele voertuig (en niet alleen de motor) in moeilijke arbeidsomstandigheden.
Belangrijk
Niet bruusk gas geven: u kunt er de motor mee "verzuipen" of de transmissiedelen mee forceren. Laat de koppeling niet uit staan tijdens het rijden: dit kan tot oververhitting en dus abnormale slijtage van alle schijven leiden.
Remmen
Op tijd vertragen, terugschakelen om met te motor te remmen en vervolgens remmen met beide remmen. Voordat de motor stilstaat, de koppelingshendel intrekken om te voorkomen dat de motor plots uitslaat.
Opgelet
Als u maar 1 rem gebruikt om te remmen, remt u niet goed. Rem niet te bruusk en niet te hard; de wielen kunnen hierdoor blokkeren en u kunt de controle over de motorfiets verliezen. Als het regent of als het glad is rijdt, is het remverhogen aanzienlijk minder. Rem in deze gevallen zachtjes en voorzichtig. Door plotselinge bewegingen te maken, kunt u de controle over het voertuig verliezen. Op lange en steile dalingen is het beter de motorrem te gebruiken, terug te schakelen en de remmen afwisselend en kort te gebruiken: door voortdurend remmen wordt het wrijvingsmateriaal oververhit en het remvermogen drastisch verminderd. Een lagere bandenspanning dan de voorgeschreven spanning, vermindert ook het remvermogen, de handelbaarheid en de wegligging van de motorfiets.
49
NL
De motorfiets stilzetten
Vertragen, terugschakelen en de gashendel loslaten. Naar de eerste versnelling terugschakelen en dan de versnelling in de neutrale stand zetten. Remmen en stoppen. De motor uitzetten door de sleutel op OFF te zetten (pag. 23).
Belangrijk
Het voertuig is uitgerust met een elektronisch energiebesparend systeem. Om stroomverlies te voorkomen als men de sleutel in de ON-stand vergeet, zal dit systeem 15 seconden nadat de startknop NIET is ingedrukt, de stroomvoeding onderbreken. Als deze tijd is verstreken, dient men de sleutel eerst weer op OFF en dan op ON te zetten. De sleutel niet op ON laten staan terwijl de motor uit staat.
Parkeren
De stilstaande motor op zijn zijstandaard zetten (zie pag.
38). Het stuur helemaal naar links draaien en de sleutel op LOCK zetten om diefstal te voorkomen. Als U in een garage of in een andere ruimte parkeert, controleer dan dat deze goed geventileerd is en dat de motor niet te dicht bij warmtebronnen staat. In geval van nood laat u de standlichten branden door de sleutel in de stand P te zetten.
Belangrijk
Laat de sleutel niet te lang in deze stand P staan omdat de accu kan ontladen. Laat de sleutel nooit in een onbewaakt voertuig zitten.
Opgelet
Het hele uitlaatgedeelte kan warm blijven, ook nadat de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van hout, bladeren enz.).
Opgelet
Sloten of vergrendelingsystemen die beletten dat de motor kan worden verplaatst (bijv. schijfremsloten, kettingwielsloten enz.) zijn bijzonder gevaarlijk en kunnen de motor, de bestuurder en de passagier in gevaar brengen.
50
NL
Brandstof tanken (afb. 46)
Niet te veel brandstof in de tank doen. De brandstof moet onder de vulpijp blijven.
Opgelet
Gebruik loodvrije brandstof met een octaangetal van 95 (zie pag. 77). Er mag geen benzine in de vulpijp onder de dop blijven zitten.
Max level
afb. 46
51
NL
Standaard accessoires (afb. 47 en 48)
In de rechter kuiphelft is een opbergruimte met: de gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen; een helmhouder; gereedschapset met:
- een bougiesleutel; aan de andere kant: een sleutel met twee diameters (inwendig Ø 10 + uitwendig Ø 14);
- een pen voor de bougiesleutel;
- een dubbele schroevendraaier;
- een inbussleutel voor de kuip (een zit);
- een schroevendaaier om de achterste schokdemper af te stellen.
Bij de tweezit hoort ook een helmhouder die onder het passagierzadel zit.
afb. 47
afb. 48
52
NL
BELANGRIJKSTE GEBRUIKS- EN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
Delen van het frame demonteren
Voor bepaalde onderhoudsverrichtingen en reparaties dient men sommige delen van het frame te demonteren.
Opgelet
Als u gedemonteerde delen niet of niet goed opnieuw monteert, kunnen deze losraken tijdens het rijden waardoor u de controle over de motorfiets kunt verliezen.
Belangrijk
Om de gelakte delen en het plexiglas van het kuipje niet te beschadigen, dient u altijd de kunststof sluitringetjes te monteren onder de borgschroeven.
Zijkuiphelften op motorfiets met passagierzadel
De kuiphelften verwijderen met de inbussleutel die onder het zadel zit: de twee snelsluitingen (1) losdraaien waarmee de kuipbeugels zijn bevestigd; de twee snelsluitingen (2) losdraaien waarmee de kuiphelften aan het kuipje zijn bevestigd; de vier snelsluitingen (3) losdraaien waarmee de kuiphelften aan het frame zijn bevestigd; de schroef (4) losdraaien waarmee de linker- aan de rechter kuiphelft zit, onder de kuiphelften zelf.
afb. 49
Zijkuiphelften op motorfiets zonder passagierzadel
De vier snelsluitingen (3) met ring losdraaien waarmee de kuiphelften aan het frame zijn bevestigd; Aan de rechterkant de inbussleutel voor kuiphelften uit de opbergruimte halen en de kuiphelften verwijderen: de twee snelsluitingen (1) losdraaien waarmee de kuipbeugels zijn bevestigd; de twee snelsluitingen (2) losdraaien waarmee de kuiphelften aan het kuipje zijn bevestigd; de schroef (4) losdraaien waarmee de linker- aan de rechter kuiphelft zit, onder de kuiphelften zelf.
2
3
1
4
53
NL
5
Opmerkingen
Bij het opnieuw monteren van de kuiphelften dient
u de voorste pen (5) op de juiste plaats te steken, ter hoogte van het kuipje.
Opmerkingen
Om de linker kuiphelft te monteren, dient u de
zijstandaard uit te klappen en deze door de opening in de kuiphelft te steken.
Achteruitkijkspiegeltjes
De schroef (6) losdraaien waarmee de achteruitkijkspiegel is vastgemaakt. De borgpennen (7) uit de sluitveertjes halen die op de kuipjeshouder zitten (8). De rubber (9) eraf halen en de kabels van de richtingaanwijzers (10) losmaken. Dezelfde handelingen herhalen om de andere achteruitkijkspiegel te demonteren.
Belangrijk
Tijdens het opnieuw monteren, dient u een borgvloeistof op de schroefdraad van de schroeven (6) aan te brengen.
afb. 50
afb. 51
6
9
10
8
7
7
3
54
NL
Het kuipje
Opmerkingen
Om het kuipje te demonteren, dienen eerst de achteruitkijkspiegeltjes en de zijkuipen te worden gedemonteerd zoals hierboven is beschreven.
Demonteer het instrumentenpaneel (1) en haal het uit de sluitrubbertjes (2). Maak de kabels van het lampje van het standlicht los. Draai de twee schroeven (3) los waarmee het kuipje aan de zijkant aan de koplamp is vastgemaakt.
Opmerkingen
De achteruitkijkspiegeltjes en de twee zijkuipen monteert u nadat u het kuipje weer hebt gemonteerd.
afb. 52
afb. 53
2
2
1
2
55
NL
Het peil van de koelvloeistof controleren en eventueel bijvullen (afb. 54)
Controleer hoeveel koelvloeistof er in het expansievat zit op de rechterkant van de motorfiets; het peil moet tussen de MAX- en MIN-streepjes (1 en 2) het langste streepje (2) is het maximumpeil; het kortste streepje (1) is het minimumpeil. Als er te weinig vloeistof in zit, dient u deze bij te vullen.
Opmerkingen
Het vloeistofpeil controleert u het best door het
reservoir aan de linker onderkant van de motorfiets te bekijken, tussen het voorwiel en de rechter kuiphelft.
2
1
afb. 54
56
NL
De rechter kuiphelft eraf halen (pag. 52). Draai de vuldop los (3, afb. 55) en giet er een mengsel van water en antivriesmiddel SHELL Advance Coolant of Glycoshell (35÷40% van het volume) in, tot aan het
MAX-streepje.
Schroef de dop (3) er weer op en monteer de gedemonteerde delen. Dit mengsel is het beste voor optimale motorprestaties (de vloeistof heeft een vriespunt van -20 °C/-4 °F).
Inhoud van het vloeistofcircuit: 2,8 dm3(liter).
Opgelet
Om de koelvloeistof bij te vullen dient de motor koud te zijn en het voertuig perfect recht te staan.
3
afb. 55
57
NL
MIN
Het peil van de rem- en koppelingsvloeistof controleren
De vloeistof of olie mag niet onder de MIN-streepjes op beide reservoirs komen (afb. 56) (op de afbeelding ziet men zowel het voorste als het achterste remvloeistofreservoir). Als er te weinig vloeistof in zit, kan er lucht in de leidingen komen en werkt het systeem op de duur niet meer. Laat de vloeistof of olie bijvullen of vervangen op de in de onderhoudstabel in het garantieboekje voorgeschreven tijdstippen door een erkende Ducati dealer.
Belangrijk
Om de 4 jaar is het raadzaam de leidingen laten
vervangen.
De koppeling
Als er te veel speling op de koppelingshendel zit en de motor schokt of slaat uit bij het schakelen, betekent dit dat er lucht in de leiding van de koppeling zit. Contacteer een erkende Ducati dealer om de leiding te laten controleren en/of te laten ontluchten.
Opgelet
Naarmate de koppelingsplaten slijten, staat het peil
van de koppelingsolie hoger: giet er dus nooit meer in dan de voorgeschreven hoeveelheid (3 mm boven het minimum).
afb. 56
Remleiding
Als er speling op de rempedaal of remhendel zit ook al zijn de remblokjes in goede staat, dient u een erkende Ducati dealer te contacteren om het remsysteem te laten controleren en eventueel de leiding te laten ontluchten.
Opgelet
De vloeistof voor de remmen en de koppelingolie is schadelijk voor plastic en gelakte delen, zorg dus dat hier geen vloeistof op valt. Hydraulische vloeistof is bijtend en kan schade en verwondingen veroorzaken. Meng geen verschillende kwaliteiten met elkaar. Controleer of alle pakkingen en dichtingen in goede staat zijn.
58
NL
Controleer de slijtage van de remblokjes (afb. 57)
Om de remblokjes te kunnen controleren zonder de klauw te demonteren, zitten op alle blokjes slijtagegroeven. Op een goed blokje moeten de groeven goed zichtbaar zijn.
Belangrijk
Om de remblokjes te laten vervangen, contacteert
u een erkende Ducati dealer.
afb. 57
MIN
59
NL
De scharnierpunten smeren
Regelmatig de buitenkabels rond de start- en de chokekabels controleren. Ze mogen nergens platgedrukt zijn en er mogen geen scheurtjes in de plastic buitenkant zitten. Controleer met de starter of de kabels vlot bewegen in de buitenkabel: als ze haperen of stroef bewegen, dienen ze te worden vervangen door een erkende Ducati dealer. Voor de gaskabel raden wij aan deze te openen door de twee borgschroeven los te draaien (1, afb. 58) en daarna het kabeluiteinde en de spindel in te vetten met vet van het type SHELL Advance grease of retinax LX2.
Opgelet
Sluit de hendel voorzichtig en vergeet niet de
kabels in de spindel te steken.
Het deksel monteren en de schroeven (1) vastdraaien.
Voor een optimaal in- en uitklappende zijstandaard dient deze eerst zorgvuldig te worden schoongemaakt en dan te worden ingevet met vet van het type SHELL Alvania R3 op alle wrijvingspunten.
afb. 58
1
60
NL
De gaskabel afstellen
In elke stuurstand moet de starthendel een vrije slag hebben, gemeten op de omtrek van de rand van de hendel, van 1,5÷ 2,0 mm. Stel dit eventueel af met de speciale regelaars (1 en 2, afb. 60) ter hoogte van de stuurkop op de linkerkant van het voertuig. De regelknop (1) draait de gashendel open; de regelknop (2) sluit deze. De beschermkapjes van de regelknoppen halen en de contramoeren losdraaien. Aan beide regelaars evenveel draaien: naar rechts voor meer speling; naar links voor minder speling. Na afloop de contramoeren weer vastdraaien en de beschermkapjes erop steken.
1,5÷2 mm
1,5÷2 mm
afb. 59
2
1
afb. 60
61
NL
De accu opladen (afb. 61)
Het is raadzaam de accu te demonteren om deze op te laden. De linker kuiphelft eraf halen (pag. 52), de schroef (1) losdraaien en de bovenste bevestigingsbeugel eraf halen. Maak eerst de negatieve zwarte pool (–) los, en dan de positieve rode (+) pool.
Opgelet
De accu produceert explosieve gassen: houd ze ver
uit de buurt van warmtebronnen.
Laad de accu op in een goed verluchte ruimte. Maak de kabeltjes vast aan de polen: de rode aan de positieve (+), de zwarte aan de negatieve (–) pool.
Belangrijk
Sluit de accu aan op de acculader voordat u deze
laatste aan zet; het gas in de accucellen kan exploderen.
Maak altijd eerst de positieve vast (rode).
De accu weer op de accuhouder zetten en de beugel bovenaan vastmaken met de schroef (1), de polen vastmaken en de borgschroeven ervan invetten voor een betere geleiding.
afb. 61
Opgelet
Houd de accu ver uit het bereik van kinderen.
Laat de accu op 0,9 A ong. 5÷10 uren opladen.
1
+
62
NL
De spanning van de ketting controleren (afb. 62)
Belangrijk
Om de ketting te laten spannen, contacteert u een
erkende Ducati dealer.
De motorfiets op de zijstandaard zetten en het onderste gedeelte van de ketting induwen met een vinger, loslaten en de afstand meten tussen het uitsteeksel (A) en het midden van de pin eronder. De waarde die u meet dient tussen 30 ÷ 35 mm te liggen.
Opgelet
Zorg ervoor dat de contramoeren (1) van de kettingspanmechanismen stevig zijn aangeschroefd: dit is van fundamenteel belang voor de veiligheid van de bestuurder en de passagier.
Belangrijk
Een slecht gespannen ketting doet de transmissieorganen snel slijten.
De ketting smeren
Op de transmissieketting zitten O-ringen om de glijdende elementen te beschermen tegen invloeden van buitenaf en de smering langer te vrijwaren. Om deze ringen tijdens het schoonmaken niet te beschadigen, gebruikt u liefst speciaal hiervoor bestemde oplosmiddelen en een hogedrukreiniger (zonder te overdrijven).
30 ÷ 35 mm
1
A
afb. 62
Droog de ketting met perslucht of met een vochtopslorpend materiaal en smeer elk kettingelement met SHELL Advance Chain of Advance Teflon Chain.
Belangrijk
Met verkeerde smeermiddelen kunt u de ketting, het grote tandwiel en het kleine motortandwiel beschadigen.
3
2
63
NL
1
HI
LO
LO
USA
HI
USA
De lampjes van het dimlicht en de grote lichten vangen
Voordat u een lampje dat stuk is vervangt, dient u te controleren of de spanning en het vermogen van het nieuwe lampje voldoen aan de voorschriften die zijn opgesomd onder het punt "Elektrische uitrustingen" op pag. 83. Controleer altijd eerst of het nieuwe lampje brandt voordat u de gedemonteerde delen weer monteert. Op de afbeelding 63 ziet u de plaats van de lampjes van het dimlicht (LO), het grote licht (HI) en het standlicht (1).
Belangrijk
In de uitvoering voor de U.S.A., is de plaats van de
lampjes van het dimlicht en het grote licht omgekeerd.
Koplamp
Om het bovenste lampje eruit te halen, moet eerst het instrumentenpannel (2) (zie pag. 54) uit de sluitrubbers worden gehaald. De stopring (3) van de bovenste lamp naar links losdraaien en het stukke lampje eruit halen. Vervangen met een identiek nieuw lampje. De stopring (3) naar rechts draaien om het lampje te blokkeren. Om bij het onderste lampje te kunnen, dient u het koepeltje te demonteren zoals beschreven in de paragraaf "Delen van het frame demonteren" op pag. 52 en de onderkant (4) van de koplamphouder door de schroeven (5) los te draaien. Dit lampje vervangt u op dezelfde wijze als het bovenste.
afb. 63
afb. 64
64
NL
5
4
5
5
5
Opmerkingen
Om de lampjes uit de koplamp te halen hoeft u het
zwarte massaklemmetje niet van de behuizing te halen.
Opmerkingen
Raak het glas van de nieuwe lamp niet aan: het kan
zwart worden waardoor de lichtsterkte vermindert.
Opnieuw monteren
Als u het nieuwe lampje hebt gemonteerd, sluit u de bedrading van het instrumentenpaneel weer aan en steekt u dit precies in de sluitrubbers. Monteer de onderste bedekking en het koepeltje en maak deze vast met de daarvoor bestemde schroeven; controleer of de kabels van de richtingaanwijzers goed in de gleuven in de houders van het koepeltje zitten.
afb. 65
65
NL
De lampjes van het standlicht vervangen
Om deze lampjes te vervangen (1), dient u eerst het instrumentenpaneel uit de sluitrubbers te halen (zie pag.54) en dan uw hand in de lampenhouder te steken. De lampenhouder eruit halen en de lamp vervangen. Als u het nieuwe lampje hebt gemonteerd, sluit u de bedrading van het instrumentenpaneel weer aan en steekt u dit precies in de sluitrubbers.
1
afb. 66
66
NL
Richtingaanwijzers (afb. 67)
Opmerkingen
Op de afbeelding is de achteruitkijkspiegel waarop
de richtingaanwijzer zit, gedemonteerd.
De schroef (1) losdraaien en het gekleurde glas (2) van de houder halen. Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het eerst even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om het nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u het naar rechts tot u het hoort klikken. Het gekleurde glas weer in de juiste richting in de gleuf in houder van de richtingaanwijzer steken. De schroeven (1) vastdraaien.
De achterste richtingaanwijzers
Om de lampjes van de achterste richtingaanwijzers te vervangen, dient u 1/4 slag aan de behuizing (3) te draaien om het glas naar boven te draaien en de behuizing er dan uit te halen. Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het eerst even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om het nieuwe lampje erin te steken, druk je erop en draai je het naar rechts tot je het hoort klikken. Monteer de behuizing (3) en maak deze vast op de houder door er 1/4 slag aan te draaien.
1
2
afb. 67
3
afb. 68
67
NL
Remlicht (afb. 69)
Om de lampjes van de rem- en standlichten te vervangen, draait u eerst de twee schroeven (1) los waarmee het glas (2) is vastgemaakt. In het deksel (2) zitten twee pennen waarmee het glas (3) van het achterste remlicht vastzit. Schuif het deksel (2) eruit en demonteer het glas (3) van het remlicht. Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het eerst even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om het nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u het naar rechts tot u het hoort klikken. Monteer de gedemonteerde delen.
Nummerplaatverlichting (afb. 70) Om aan het lampje van de nummerplaat te kunnen, draait u de twee schroeven (4) los waarmee de bedekking (5) is vastgemaakt. Haal het oude lampje eruit en steek het nieuwe erin.
3
2
5
1
4
afb. 69
3
afb. 70
10 m
9
10
x
x
68
NL
afb. 71
De hoogte van de koplamp afstellen (afb. 71) Controleer de lichtbundel van de koplamp door de motor met op druk gebrachte banden en een bestuurder op het zadel, perfect loodrecht op de lengteas op een afstand van 10 meter voor een muur of een scherm te zetten. Teken een horizontale lijn op de hoogte van het midden van de koplamp en een verticale lijn op de lengtelijn van het voertuig op de muur. Controleer dit zo mogelijk met schemerlicht. Zet het dimlicht aan: de bovenste scheidingslijn tussen de donkere zone en de verlichte zone op de muur, mag niet hoger dan 9/10 komen van de hoogte, gemeten bij de vloer tot aan het midden van de koplamp.
Opmerkingen
De hierboven beschreven meetprocedure is de Italiaanse wettelijk voorgeschreven procedure om de maximale koplamphoogte te berekenen. Pas de procedure dus aan de wettelijke voorschriften van uw eigen land aan.
69
NL
De verticale richting van de koplamp past u aan met de regelknop (1, afb. 72), links van de koplamp. Als u de knoppen naar rechts draait, verzet u de lichtbundel naar onder; naar links verzet u deze naar boven.
Opmerkingen
Om bij de onderste knop te kunnen, dient u het
koepeltje te demonteren zoals beschreven op pag. 54.
De stand van de achteruitkijkspiegeltjes (afb. 73) Het spiegeltje met de hand verzetten door te drukken op punt (A).
A
afb. 73
LAAG
HOOG
1
afb. 72
70
NL
Tubeless banden
Spanning voorband: 2,1 bar - 2,3 Kg/cm
2
Spanning achterband: 2,2 bar - 2,4 Kg/cm
2
De bandenspanning wijzigt naar gelang van de buitentemperatuur en de hoogte; meet de spanning en pas deze aan telkens als u in gebieden rijdt met grote temperatuur- en hoogteverschillen.
Belangrijk
De bandenspanning moet met koude banden worden gemeten. Om de velg van het voorwiel te beschermen op erg oneffen wegdekken, verhoogt u de bandenspanning met 0,2÷0,3 bar.
De (tubeless) banden repareren of vervangen
Als er een klein gaatje komt in een band zonder luchtkamer, duurt het een hele tijd voordat deze helemaal leegloopt omdat deze vrij lekvast is. Controleer dus of er geen lekken in een band zitten die een beetje is leeggelopen.
Opgelet
Vervang de band als er een gaatje in is. Monteer een nieuwe band van hetzelfde merk en type als de oorspronkelijke. Controleer goed of u de stofdopjes op de ventielen goed hebt vastgeschroefd zodat de lucht er niet tijdens het rijden uit kan lopen. Monteer nooit een band met een luchtkamer; als dit voorschrift wordt overtreden, kan de band plots springen met zware gevolgen voor de bestuurder en de passagier.
Als een band wordt vervangen, dient het wiel te worden uitgebalanceerd.
Belangrijk
De tegengewichten van de wielen niet verwijderen of verplaatsen.
Opmerkingen
Om de banden te laten vervangen, contacteert u een erkende Ducati dealer zodat u er zeker van bent dat de wielen op de juiste manier worden ge(de)monteerd.
71
NL
afb. 74
Minimumdiepte van het loopvlak
De minimumdiepte (S, afb. 74) van de groeven in het loopvlak dient op het punt met de grootste slijtage te worden gemeten: de diepte mag niet minder dan 2 mm bedragen en in elk geval niet minder dan de wettelijk voorgeschreven diepte in het land waarin de motor wordt gebruikt.
Belangrijk
Controleer regelmatig of er geen barsten of sneden in de banden zitten, vooral op de zijkanten, en of er geen verdikkingen of grote slijtageplekken op zitten die wijzen op schade aan de binnenkant van de band; vervang ze als ze ernstig beschadigd zijn. Haal steentjes of ander vuil dat in de groeven van de band zit, eruit.
72
NL
–10
Unigrade
Multigrade
010203040
°
C
40
20W–40 20W–50
15W–40 15W–50
10W–40
10W–30
10W
20W
20
30
De olie van de motor controleren (afb. 75)
In het olievenstertje (1) op het koppelingsdeksel kunt u zien hoeveel olie er in de motor zit Controleer de olie als het voertuig perfect recht staat en de motor koud is. Het peil moet tussen de streepjes op het venstertje staan. Als het wat te laag is, vult u motorolie bij van het type SHELL Advance Ultra 4. Haal de vuldop (2) eraf en vul olie bij totdat het peil juist is. Steek de dop er weer op.
Belangrijk
Laat de olie verversen of de oliefilters vervangen op de in de onderhoudstabel in het garantieboekje voorgeschreven tijdstippen door een erkende Ducati dealer.
Viscositeit
SAE 10W-40 De andere viscositeitswaarden in de tabel kunnen worden gebruikt als de gemiddelde temperatuur van het gebied waarin de motor wordt gebruikt, binnen de aangeduide limieten ligt.
afb. 75
1
2
0,6÷0,7 mm
73
NL
De bougies reinigen en vervangen (afb. 76)
De bougies vormen een belangrijk element van het voertuig en dienen regelmatig te worden gecontroleerd. Dit is een vrij eenvoudige handeling waarmee ook wordt gecontroleerd of de motor goed functioneert. Om een bougie te controleren en eventueel te laten vervangen, contacteer u een erkende Ducati dealer die de kleur van de elektrode in het midden zal controleren: als de kleur overal even lichtbruin is, betekent dit dat de motor goed werkt. Ook de slijtage en de ruimte tussen de elektrodes wordt gecontroleerd; de voorgeschreven ruimte bedraagt: 0,6÷0,7 mm.
Belangrijk
Meer of minder ruimte kan niet alleen de prestaties van het voertuig verminderen, maar kan ook startmoeilijkheden veroorzaken of problemen op het stationair toerental.
afb. 76
74
NL
Opgelet
Na het wassen kunnen de remmen soms minder goed werken. Smeer geen vet of olie op de remschijven waardoor het remvermogen afneemt. Reinig de remschijven met een oplosmiddel dat geen vet bevat.
De motorfiets reinigen
Om de metalen en gelakte delen mooi glanzend te houden, moet de motorfiets regelmatig gewassen en gereinigd worden. Hoe vaak hangt af van de manier waarop u ermee rijdt, en op welke wegen de motor rijdt. Gebruik er speciale, als het kan biologisch afbreekbare, producten voor en vermijd bijtende of schurende wasmiddelen of oplosmiddelen.
Belangrijk
Was de motor niet onmiddellijk nadat u ermee hebt gereden om "kringen" van te snel opdrogende producten op de nog warme oppervlakken te vermijden. Spuit niet met heet water of water onder hoge druk op de motor. Hogedrukreinigers kunnen de veerelementen, de velgen, de elektrische componenten, de dichtingen van de veerelementen, luchtopeningen en uitlaat laten vastlopen of ernstige onregelmatigheden veroorzaken, waardoor het voertuig onveilig wordt en niet meer aan de veiligheidsvereisten voldoet.
Als bepaalde motordelen bijzonder vuil zijn of er zit olie of vet op, gebruik dan een ontvettend middel en zorg ervoor dat niet in aanraking komt met transmissiedelen (ketting, klein en groot tandwiel enz.).
75
NL
Winterstalling
Als de motorfiets een lange tijd niet wordt gebruikt, raden wij aan het volgende te doen: de motorfiets helemaal reinigen de brandstof uit de tank aftappen; via de bougiegaten een beetje motorolie in de cilinders gieten en de motor met de hand enkele keren laten draaien zodat de binnenkanten met een dun laagje olie worden bedekt; de motorfiets op de hoofdstandaard zetten; de accu losmaken en eruit halen. Als de motorfiets langer dan een maand stilstaat, dient u de accu te controleren en eventueel op te laden. Bedek de motorfiets met een speciaal zeil dat de lak niet beschadigt en geen condens vasthoudt. Dit zeil kunt u bij Ducati Performance kopen.
Belangrijke waarschuwingen
In sommige landen (Frankrijk, Duistland, Engeland, Zwitserland, enz.) zijn plaatselijke wettelijke milieu- en lawaaivoorschriften. Voer regelmatig de eventuele voorgeschreven controles uit en gebruik alleen originele reserveonderdelen van Ducati die voldoen aan de voorschriften van de verschillende landen.
76
NL
TECHNISCHE KENMERKEN
Afmetingen (mm) (afb. 77)
afb. 77
2095
1420
125
780
1090
730
Gewichten
Drooggewicht: 199 Kg. Gewicht met volle lading: 375 Kg.
Opgelet
Als u de motorfiets zwaarder laadt dan de voorgeschreven limieten, rendeert hij minder, en wordt hij minder handelbaar zodat u er de controle over kunt verliezen.
77
NL
Brandstof Type dm3(liter)
Brandstoftank, met reserve Loodvrije benzine met een oorspronkelijk 15,5 van 3 dm3(liter) minimum octaannummer van 95
Smeercircuit SHELL - Advance Ultra 4 3,7
Remcircuit voor/achter en koppeling Speciale vloeistof voor hydr.systemen
SHELL - Advance Brake DOT 4
Beschermmiddel voor elektrische contacten Spray voor de behandeling van elektr. circuits
SHELL - Advance Contact Cleaner
Voorvork SHELL - Advance Fork 7.5 of Donax TA 0,480
(per veerpoot)
Koelvloeistofcircuit Antivriesmiddel SHELL - Advance Coolant of 2,3
Glycoshell 35÷40% + water
Belangrijk
Het is niet toegestaan additieven te gebruiken voor brandstof of smeermiddelen.
78
NL
6
1 2 3
7
5 4
afb. 78
Motor
Viertakt met twee in 90° in de lengte liggende "L" cilinders. Boring mm: 90 Slag mm: 58,8 Totale cilinderinhoud, cm3: 748 Compressieverhouding: 1:11,7±0,5. Max. koppel op de as (95/1/EG) kW/CV: 76/103 bij 10.000 min
–1
Max. koppel op de as (95/1/CE): 77 Nm bij 8.500 min
–1
Maximumtoerental, min–1:
11.500
Belangrijk
In geen enkele rijconditie mag men de
voorgeschreven snelheidsbeperkingen overschrijden.
Distributie
Desmodromisch met vier kleppen per cilinder, aangedreven door acht tuimelaars (vier open en vier dicht) en door twee bovenliggende nokkenassen. Motorasaandrijving met cilindertandwielen, poelies en tandriemen.
Schema van de desmodromische distributie (afb. 78)
1) Tuimelaar voor openen (of bovenste tuimelaar);
2) regelaar bovenste tuimelaar;
3) regelaar tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
4) drukveer onderste drukveer;
5) tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
6) nokkenas;
7) klep.
79
NL
Type: 34-4 zuigertjes. Wrijvingsmateriaal: TOSHIBA TT 2172. Pomp type: PR18.
Achteraan
Met vaste geperforeerde stalen schijf. Schijfdiameter: 240 mm. Hydraulisch bedieningsorgaan: pedaal op rechterkant. Remoppervlak: 32 cm2. Merk: BREMBO Type: 34-2 zuigertjes. Wrijvingsmateriaal: FERIT I/D 450 FF. Pomp type: PS 11.
Opgelet
De remvloeistof kan lakwerk oplossen. Als er toevallig remvloeistof in contact komt met de ogen of de huid, dient men deze overvloedig met stromend water te wassen.
Prestaties
U haalt de maximale snelheid bij elke versnelling als u de voorschriften voor het inrijden stipt naleeft en regelmatig het voorgeschreven onderhoud uitvoert. Max. snelheid (alleen met de bestuurder): 250 Km/h.
Bougies
Merk: CHAMPION Type: RG 4 HC
Remmen
Vooraan
Met twee semi-zwevende geperforeerde schijven. Materiaal: staal. Schijfdiameter: 320 mm. Hydraulisch bedieningsorgaan: hendel op rechterkant van stuur. Remoppervlak: 79 cm2. Merk van de remklauwen: BREMBO
80
NL
Overbrenging
Droge koppeling met hendel op linkerkant van het stuur. Overbrenging tussen motor en versnellingsas: tandwielen met kroontanden. Verhouding motortandwiel/koppelingstandwiel: 32/59 Constante aangrijping, 6 versnellingen met pedaal op linkerkant. Verhouding tandwiel uitgang versnellingsbak /achterste kroontandwiel: 14/39 Totale verhoudingen: 1e15/37 2e17/30 3e20/28 4e22/26 5e23/24 6e24/23
Kettingoverbrenging tussen versnelling en achterwiel: Merk: DID Type: 525 HV . Afmetingen: 5/8"x5/16" Aant. schakels:
96.
Belangrijk
De motorfiets is goedgekeurd met de hier vermelde verhoudingen die dus niet mogen worden gewijzigd.
Als u de motorfiets wenst aan te passen voor speciale parkoersen of wedstrijden, is Ducati Motor Holding S.p.A. te uwer beschikking om andere dan de seriegeleverde verhoudingen aan te duiden; raadpleeg hiervoor een erkende Ducati dealer.
Opgelet
Als het achterste tandwiel moet worden vervangen, raadpleegt u een erkende Ducati dealer. Als dit component niet correct wordt vervangen, kan dit uw veiligheid en die van de passagier ernstig in gevaar brengen en de motorfiets onherroepelijk beschadigen.
81
NL
Wielen
Velgen in lichtmetaal met vijf spaken.
Vooraan
Afmetingen: 3,50x17" .
Achteraan
Afmetingen: 5,50x17" .
Beide wielen hebben een demontabele steekas.
Frame
Raamwerkconstructie: bovenste kooi in hardstalen buizen. Stuurhoek (op elke kant): 28° 30'
De standaard stuurhoek voor normaal weggebruik is : Wielhoek: 24° 30' Naloop: 97 mm.
82
NL
Banden
Vooraan
Radiale "tubeless" band. Afmetingen: 120/70-ZR17
Achteraan
Radiale "tubeless" band. Afmetingen: 190/50-ZR17
Ophangingen
Vooraan
Hydraulische vork met omgekeerde telescoop, uitwendige afstelling voor de in- en uitbeweging van de hydraulische schokdemping en de voorspanning van de veren in de veerpoten. Diameter dragende buizen: 43 mm. Vrije slag: 125 mm.
Achteraan
Progressief door tuimelaar tussen frame en bovenste draaipunt van de schokdemper. De onderkant van de schokdemper waarvan de uittrekbeweging, de induwbeweging en de veervoorspanning afstelbaar zijn, is gescharnierd op een schommelende achtervork in staal. De achtervork draait rond de steekas die door de motor zit.
Dit systeem maakt dit voertuig uiterst stabiel. Slag: 71 mm. Slag achterwiel: 128 mm.
83
NL
Opmerkingen
Raadpleeg om de lampjes te vervangen de
paragraaf "lampjes vervangen" op pag. 63.
Zekeringen
De hoofdzekeringendoos (1, afb. 79) zit tussen de koplamp en het kuipje. Men kan bij de zekeringen door eerst het deksel van de doos te halen waarop de montage en de stroomsterkte zijn beschreven .
Er zijn twee zekeringen voor het injectierelais en de computer (2, afb. 80) naast de accu. De zekering (3) beveiligt de elektronische spanningsregelaar. Om bij deze zekering te kunnen, moet het kapje (4) eerst eraf worden gehaald.
Men herkent een doorgeslagen zekering aan een onderbroken gloeidraad (4, afb. 81).
Belangrijk
Om mogelijke kortsluitingen te voorkomen, dient de zekering te worden vervangen terwijl de startsleutel op OFF staat.
Opgelet
Nooit zekeringen monteren met andere dan de voorgeschreven waarden. Als u dit voorschrift overtreedt, kunt u het elektrische systeem beschadigen of zelfs brand veroorzaken.
Uitlaat
Gekatalyseerd volgens de milieuvoorschriften.
Beschikbare kleuren
Verkrijgbaar in de kleuren: geel Ducati cod. 473.201 (PPG); rood Ducati anniversary cod. 473.101 (PPG); metallic frame en velgen.
Elektrische uitrustingen
De volgende belangrijkste componenten:
koplamp met twee op elkaar geplaatste halogeenlampen: dimlicht HB3 12V-60W; groot licht HB3 12V-60W; standlichtlampen van 12V-5W. Elektrische bedieningen op het stuur: Richtingaanwijzers, lampen 12V-10W. Claxon. Schakelaars voor remlichten. Hermetisch afgedichte accu, 12V-10 Ah. Wisselstroomdynamo 12V-480W. Elektronische regelaar, beveiligd met een zekering van 40 A naast de accu. Startmotor Denso, 12V-0,7 kW. Achterlicht met lamp met twee gloeidraden 12V-5/21W
voor rem- en standlicht; 12V-5W lamp voor nummerplaatverlichting.
84
NL
1
A
B
C D
3
2
E
F
afb. 79
afb. 80
4 4
GOED SLECHT
afb. 81
85
NL
Bedradingschema stroom/ontsteking
01 Stuurschakelaar links 02 Sleutelcontact 03 Linker koelventilator. 04 Rechter koelventilator. 05 Startmotor 06 Startrelais 07 Accu 08 Zekering van de spanningsregelaar 09 Spanningsregelaar 10 Wisselstroomdynamo. 11 Achterste richtingaanwijzer RECHTS 12 Achterlicht 13 Nummerplaatverlichting 14 Linker richtingaanwijzer achter 15 Tank 16 Injectiezekeringen 17 Injectierelais 18 Diagnosesysteem 19 Bobine horizontale cilinder 20 Bobine verticale cilinder 21 Bougie horizontale cilinder 22 Bougie verticale cilinder 23 Injectie horizontale cilinder 24 Injectie verticale cilinder 25 Potentiometer luchtverdeelklep 26 Toerental/timing sensor 27 Watertemperatuursensor 28 Snelheidsensor 29 Zijstandaardschakelaar 30 Neutraalschakelaar
31 Oliedrukschakelaar 32 Remschakelaar achteraan 33 Start- en injectiesysteem. 34 Zekeringen 35 Koppelingschakelaar. 36 Remschakelaar voor 37 Stuurschakelaar links 38 Transponderantenne 39 Luchttemperatuursensor 40 Eindschakelaar 41 Instrumentenpaneel 42 Lichtenrelais.
43) Richtingaanwijzer voor LINKS 44 Koplamp 45 Standlicht voor 46 Richtingaanwijzer voor RECHTS 47 Claxon
86
NL
Kabelkleuren B Paars Bk Zwart Y Geel R Rood Lb Lichtblauw Gr Grijs G Groen Bn Bruin O Oranje P Roze
Zekeringenhouder (afb. 79 e 80)
nr. Beschrijving Waarde
1A Dimlicht en groot licht 15 A
1B Rem - claxon - knipperfunctie 20 A
1C Key on 7,5 A
1D Voeding instrumentenpaneel 3 A
2E Computer 3 A
2F Injectierelais 20 A
Opmerkingen
Het bedradingschema zit achteraan in dit boekje.
87
NL
GEHEUGENSTEUNTJE VOOR ONDERHOUD
km Naam Kilometerstand Datum
Ducati Service
1000
10000
20000
30000
40000
50000
88
DUCATIMOTOR HOLDING S.p.A. Via Cavalieri Ducati, 3 40132 Bologna, Italy Tel 39.051.6413111 Fax 39.051.406580 www.ducati.com
913.7.077.1G
Stampato 11/2002
Loading...