Lees deze “VEILIGHEIDSMAATREGELEN” zorgvuldig door voordat u de airconditioner installeert en zorg
ervoor dat u het toestel op de juiste wijze installeert.
Laat na het voltooien van de installatie het apparaat proefdraaien om op fouten te controleren en instrueer de
cliënt in het gebruik en onderhoud van de airconditioner aan de hand van de bedieningshandleiding. Vraag
de cliënt de installatiehandleiding en de bedieningshandleiding bij elkaar te bewaren, zodat deze later
opnieuw kunnen worden nagelezen.
Deze airconditioner is ingedeeld in de categorie “apparaten niet voor algemeen gebruik”.
Betekenis van de WAARSCHUWING en VOORZORGSMAATREGELEN mededelingen.
WAARSCHUWING..........................Het niet correct opvolgen van deze instructies kan ernstig licha-
melijk letsel of een dodelijk ongeval veroorzaken.
VOORZORGSMAATREGELEN ...... Het niet correct opvolgen van deze instructies kan schade aan
eigendommen of lichamelijk letsel tot gevolg hebben, dat ernstig
kan zijn al naar gelang de omstandigheden.
WAARSCHUWING
• Laat de installatie door uw dealer of door vakbekwaam personeel uitvoeren.
Probeer de airconditioner niet zelf te installeren. Fouten bij installatie kunnen waterlekkage, elektrische
schokken of brand tot gevolg hebben.
• Installeer de airconditioner conform de instructies van deze installatiehandleiding.
Fouten bij installatie kunnen waterlekkage, elektrische schokken of brand tot gevolg hebben.
• Gebruik uitsluitend de voorgeschreven accessoires en onderdelen om het toestel te installeren.
Het niet gebruiken van de voorgeschreven onderdelen tijdens installatie kan het omvallen van de unit,
waterlekkage, elektrische schokken of brand tot gevolg hebben.
• Installeer de airconditioner op een fundering die sterk genoeg is om het gewicht van de unit te kunnen
hebben.
Op een te zwakke fundering kan de unit omvallen en lichamelijk letsel veroorzaken.
Nederlands1
Page 3
• Houd bij het installeren van de unit rekening met natuurkrachten, zoals harde wind, stormen of
aardbevingen, waar van toepassing.
Wanneer hiermee tijdens de installatie geen rekening wordt gehouden, kan dit tot gevolg hebben dat de
unit omvalt en ongevallen veroorzaakt worden.
• Zorg ervoor dat de unit wordt voorzien van een gescheiden voedingssysteem en dat al het werk aan de
elektrische bedrading wordt uitgevoerd door erkende elektriciens en conform de landelijk geldende
voorschriften en de instructies van deze installatiehandleiding.
Onvoldoende capaciteit van de voeding en fouten in de bedrading kunnen elektrische schokken en brand
tot gevolg hebben.
•
Zorg ervoor dat alle bekabeling stevig is vastgezet, het juiste type kabel wordt gebruikt en dat er op de
aansluitpunten of kabels geen druk wordt uitgeoefend.
Verkeerd aangesloten of bevestigde kabels kunnen abnormale warmteontwikkeling of brand veroorzaken.
• Leid, wanneer de voedingskabel en de bekabeling tussen de binnen- en buitenunits verbonden worden, de
kabels zodanig dat het deksel van de aansluitingenkast goed bevestigd kan worden.
Als het deksel van de aansluitingenkast niet correct bevestigd wordt, kan dat leiden tot elektrische
schokken, brand of oververhitting van de aansluitingen.
• Als er tijdens installatie koelmiddelgas ontsnapt dient de ruimte onmiddellijk goed gelucht te worden.
Als het koelmiddel tot ontbranding komt, kunnen er giftige gassen vrijkomen.
• Controleer na het voltooien van de installatie of er geen lekkage van koelmiddelgas is.
Er kunnen giftige gassen vrijkomen als koelmiddelgas weglekt en dit in contact komt met warmtebronnen,
zoals gasfornuizen, kookplaten of verwarmingstoestellen met warmtespiralen.
• Schakel de unit uit alvorens elektrische onderdelen aan te raken.
• Raak koelmiddel dat uit de koelmiddelleidingen of andere plaatsen is gelekt niet rechtstreeks aan
aangezien gevaar van bevriezing bestaat.
• De airconditioning moet geaard worden.
Aard de unit niet aan een gas- of waterpijp, bliksemafleider of telefoon-aardkabel.
Onvoldoende aarding kan elektrische schokken of brand veroorzaken.
Een plotselinge schok van inslaande bliksem of iets anders kan de airconditioner beschadigen.
• Plaats een aardlekschakelaar.
Het niet plaatsen van een aardlekschakelaar kan gevaar voor elektrische schokken of brand tot gevolg
hebben.
VOORZORGSMAATREGELEN
• Installeer volgens de aanwijzingen van deze installatiehandleiding afvoerleidingen om voor goede afvoer te
zorgen en isoleer leidingen om condensvorming te voorkomen.
Het op verkeerde wijze aanleggen van de afvoer kan waterlekkage binnenshuis en schade aan
eigendommen tot gevolg hebben.
• Installeer de binnen- en buitenunits, de voedingskabel en de bedrading op tenminste 1 meter afstand van
televisietoestellen of radio’s om beeldstoring en bijgeluiden te voorkomen.
(Een afstand van 1 meter kan afhankelijk van de ontvangen signaalsterkte niet voldoende zijn om de
storing te elimineren.)
• Het bereik van de (draadloze) afstandsbediening kan in kamers met TL-verlichting (vooral bij typen met
omzetter of snelstarter) korter zijn dan verwacht.
Installeer de binnenunit zover uit de buurt van TL-verlichting als mogelijk.
• Installeer de airconditioner niet in de volgende plaatsen:
1. Waar er een hoge concentratie is van minerale oliespray of stoom (zoals bijv. in een keuken).
Plastic onderdelen kunnen worden aangetast, onderdelen kunnen losraken en er kan waterlekkage
ontstaan.
2. Waar bijtende gassen voorkomen, zoals zwavelzuurgas.
Aantasting van koperen leidingen of gesoldeerde verbindingen kan lekkage van koelvloeistof tot gevolg
hebben.
3. In de buurt van machines die elektromagnetische straling opwekken.
Elektromagnetische straling kan de werking van het besturingssysteem beïnvloeden en storingen in de
unit veroorzaken.
4. Waar ontvlambare gassen vrijkomen, waar koolstofvezel of ontvlambare stoffen in de lucht hangen, of
waar licht ontvlambare materialen voorkomen, zoals verfverdunner of benzine.
Het gebruik van de unit onder dergelijke omstandigheden kan brand tot gevolg hebben.
2Nederlands
Page 4
2.VOOR INSTALLATIE
• De onderdelen die voor installatie nodig zijn dient u onder uw beheer te houden totdat de werkzaamheden
zijn voltooid. Gooi geen onderdelen weg.
• Kies een transportmethode.
• Wanneer de unit bij vervoer wordt opgehesen, een draagriem van zacht materiaal gebruiken zoals
hieronder getoond.
(1) Horizontaal ophangen(2) Verticaal ophangen
Draagriem
*Zorg ervoor dat de
draagriem niet in de
richting van de pijl glijdt.
• Bij het verplaatsen van de unit of na het openen, geen druk uitoefenen op plastic onderdelen.
• Gebruik voor het kiezen van een installatieplaats de papieren pasmal (deel van de verpakking).
• Zie voor de installatie van een buitenunit, de installatiehandleiding bij de buitenunit.
Draagriem
Gebruik doeken of golfkarton
zodat de luchtuitlaatgrille en
de luchtinlaatgrille niet
beschadigd worden.
1. ACCESSOIRES
Controleer of de volgende accessoires bij het apparaat zijn meegeleverd.
NaamInstallatiebeugel
Hoeveelheid1 set2 stuks1 stuk1 elk
(1)
Vorm
(Bevestigd aan het bovenpaneel)
Afsluitplaat
Naam
Hoeveelheid1 stuk1 stuk5 stuks1 stuk
Vorm
bediening-
spaneel
(6) (7) (8) (9)
Afstandsbedi-
eningsdeksel
Doorvoerbescher-
mrubber
(2) (3) (4) Voor gasleidingen
KlemInstallatiepatroon
BusFittingisolatie
(5) Voor waterleidingen
(Overigen)
(10) Bedieningshan-
dleiding
(11) Installatiehan-
dleiding
(12) Schroeven
(M5 × 12, 2 stuks)
(Deel van de verpakking)
2. OPTIONELE ACCESSOIRES
• Wanneer de binnenunit bestuurd gaat worden door twee afstandsbedieningen (zie “LOKALE
INSTELLING”), deze op een geschikte plaats installeren. Raadpleeg hiervoor de betreffende
technische informatie.
(Volg voor wat betreft de installatieprocedure, de instructies in “Installatieprocedure voor
afstandsbediening” bevestigd aan de afstandsbediening.)
Nederlands3
Page 5
BESTEED TIJDENS INSTALLATIE EXTRA AANDACHT AAN DE VOLGENDE PUNTEN EN
INSPECTEER NA INSTALLATIE.
1. Inspectiepunt na voltooiing van installatie
Inspectiepunt
Zijn de binnen- en buitenunit stevig
bevestigd?
Is de gaslektest goed uitgevoerd?Er kan onvoldoende gekoeld worden.
Is de unit goed geïsoleerd?Er kan condenswater gaan druppen.
Stroomt de afvoer goed door?Er kan condenswater gaan druppen.
Komt de voedingsspanning overeen met de
spanning die op de kenplaat staat?
Zjin de bedrading en de buizen goed
aangelegd?
Is de unit goed geaard?Gevaar op elektrische schrokken.
Voldoet de bedrading aan de specificaties?
Worden de luchtinlaat of de luchtuitlaat van
binnen- of buitennuit geblokkeerd?
Is de lengte van de koelleidingen en de
lading van het aanvullende koelmiddel
genoteerd?
Wat kan gebeuren als het niet goed is
uitgevoerd.
Als de apparaten loskomen, kunnen ze
trillingen of lawaai veroorzaken.
Er kunnen storingen optreden of componenten
doorbranden.
Er kunnen storingen optreden of componenten
doorbranden.
Er kunnen storingen optreden of componenten
doorbranden.
Er kan onvoldoende gekoeld worden.
De lading van het koelmiddel in het
systeem kan niet goed bepaald worden.
Inspectiepunt
2. Inspectiepunt op moment van oplevering *Lees ook aandachtig de “VEILIGHEIDSMAATREGELEN”
InspectiepuntInspectiepunt
Heeft u de cliënt de werking van het systeem uitgelegd en de gebruiksaanwijzing laten
zien?
Heeft u de cliënt de gebruiksaanwijzing overhandigd?
Items die uitleg behoeven
De items in de gebruiksaanwijzing die zijn gemarkeerd met WAARSCHUWING en
VOORZORGSMAATEREGELEN hebben betrekking op situaties waaruit lichamelijk letsel en
materiële schade kan voortvioeien. Bovendien bevat de gebruiksaanwizing instructies vooe het
normale gebruik van het systeem. Het is van balang dat u de cliënt een volledinge beschrijving
geeft van de werking van het systeem en beveel de cliënt aan om de gebruiksaanwijzing goed te
lezen.
3. OPMERKINGEN VOOR DE INSTALLATEUR
Geef uw klanten instructies voor de juiste bediening van het apparaat (vooral voor de bediening van de
verschillende functies en het instellen van de temperatuur) door de klant zelf het apparaat te laten
bedienen met behulp van de instructies in de handleiding.
4Nederlands
Page 6
3.HET SELECTEREN VAN DE PLAATS
Kies een installatieplaats die aan de volgende voorwaarden voldoet en die de goedkeuring van de
klant heeft.
• Waar de lucht optimaal kan circuleren.
• Waar de luchtinlaat en –uitlaat niet geblokkeerd
worden en waar er voldoende ruimte voor
onderhoud en reparatie is.
• Waar condenswater goed kan worden afgevoerd.
• Waar de vloer sterk genoeg is het gewicht van de
binnenunit te dragen.
• Zorg ervoor dat de vloer niet duidelijk afloopt.
• Waar geen gevaar voor lekkage van gevaarlijke
gassen bestaat.
• Waar het buizenwerk tussen de binnen- en
buitenunits binnen de voorgeschreven limiet blijft.
(Zie de installatiehandleiding van de buitenunit.)
• Houd de binnenunit, buitenunit, voedingskabels en
de besturingsbedrading op tenminste 1 meter
afstand van televisietoestellen en radio-ontvangers.
Dit is om beeldstoring en bijgeluiden in deze
elektrische apparaten te voorkomen.
(Een afstand van 1 meter kan afhankelijk van de omstandigheden waarbij de elektrische golf wordt
geproduceerd onvoldoende zijn om storing te voorkomen.)
50 mm
of meer
50 mm
of meer
4.INSTALLATIE VAN DE BINNENUNIT
Gebruik tijdens installatie alleen de bijgeleverde accessoires en de door uw bedrijf voorgeschreven
materialen.
〈 Bevestigingsprocedure 〉
• Bevestig de binnenunit met behulp van de ingebedde bout, enz. om te voorkomen dat de langwerpig
gevormde unit komt te vallen.
1. Maak de luchtinlaatgrille los.
Verwijder de schroeven (R & L, totaal 2) waarmee de grilleaanslag bevestigd is. Laat vervolgens de
grille naar u toe overhellen (1) en til deze in opwaartse richting naar buiten (2).
M4 × 12
Schroef
Voorpaneel
(2)
(1)
Grilleaanslag
Luchtinlaatgrille
Nederlands5
Page 7
2. In geval van een normale installatieplaats.
Draai de bevestigingsschroef los en verwijder de installatiebeugel (1) die voorlopig aan het
bovenpaneel bevestigd is. Bevestig de beugel met de bevestigingsschroeven (12) aan het bovenpaneel
zoals getoond in de afbeelding. Bevestig vervolgens de binnenunit aan het muuroppervlak met de
houtschroeven (niet meegeleverd).
Bevestigingsschroef
Schroef (12)
Installatiebeugel
(gemonteerd)
Installatiebeugel
(gemonteerd)
330
2-7 × 15 gleuf
(Voor vergrendeling
met houtschroef:
niet meegeleverd)
18
3. In het geval van een aardbevingbestendige installatieplaats.
Voer de bevestigingsprocedure hierboven uit en bevestig ook het bodemframe. Bevestig de binnenunit
aan de bodem met de ankerbouten (ter plaatse aan te schaffen) met behulp van de bevestigingsgaten
(×4) op het bodemframe.
• Gebruik de plaatsen aangegeven op het installatiepatroon (9) (onderdeel van het
verpakkingsmateriaal).
Bevestigingsgat (× 4)
4 - φ14 gat, Diepte: 30
(Voor vergrendeling met bout)
• Afmetingen in ( ) voor 100 - 125
modellen
Bodemframe
• Eenheid [mm]
260
130
Voor
57
144
(79)
(202)
6Nederlands
Page 8
5.AANLEGGEN VAN DE KOELSTOFLEIDING
〈Meer informatie voor de koelmiddelbuizen voor de buitenunit vindt u in de installatiehandleiding die
aan de buitenunit is bevestigd.〉
〈Breng aan beide zijden van zowel de gas- als de vloeistofleidingen het thermische isolatiemateriaal
aan. Wanneer de leidingen niet worden geïsoleerd kan dat leiden tot waterlekkage.〉
(Gebruik geschikt isolatiemateriaal omdat bij gebruik van een warmtepomp de temperatuur van de gasleiding
kan oplopen tot ongeveer 120°C.)
〈Breng ook extra isolatiemateriaal om de koelmiddelleiding aan (minimaal 20 mm) in situaties waarbij
de temperatuur om de koelmiddelleidingen hoger kan worden dan 30 °C of de relatieve vochtigheid
hoger kan worden dan 80%. Op het oppervlak van de isolatie kan anders condens worden gevormd.〉
Controleer, voordat de koelmiddelleidingen worden aangesloten, welk type koelmiddel wordt
〈
gebruikt. Wanneer verschillende typen koelmiddel worden gebruikt zal de installatie niet goed werken.
VOORZORGSMAATREGELEN
• Gebruik een pijpsnijder en tromp die geschikt is voor het te gebruiken koelmiddel.
• Breng, voordat u de trompverbinding aandraait, esterolie of etherolie op de tromp aan.
• Knijp de leiding dicht of plak deze af met tape om te voorkomen dat vuil, vloeistof of stof de leiding
kan binnendringen.
• Voorkom dat lucht of andere stoffen dan het koelmiddel in de koelmiddelleidingen terecht kunnen
komen. Ventileer de ruimte onmiddelijk wanneer gasvormig koelmiddel ontsnapt tijdens de
installatiewerkzaamheden.
〉
• De buitenunit is gevuld met koelmiddel.
• Gebruik alleen naadloze leidingen van koperlegering.
(ISO 1337)
• Gebruik om beschadigingen aan de trompmoer en daaruit
voorkomende gaslekken te voorkomen een steeksleutel en een
momentsleutel om de buizen naar de unit aan en af te koppelen,
zoals onderstaande afbeelding laat zien. (Zie Afb. 1)
• Zie “Tabel 1” voor de afmetingen van de benodigde ruimte voor
de flensmoeren.
• Breng, voordat u de flensverbinding bevestigt, wat ether- of
esterolie aan op de getrompte leiding, draai deze drie of vier
keer rond en draai vervolgens de verbinding aan. (Zie Afb. 2)
OPMERKING
• Gebruik de flensmoer die bij de binnenunit werd meegeleverd.
VOORZORGSMAATREGELEN
Voorkom dat olie op de schroefclips op het decoratiepaneel terechtkomt.
De olie kan de schroefclips week maken.
Tabel 1
BuismaatAandraaimomentTrompmaat A (mm)Tromp
Afb. 1
Momentsleutel
Buisverbinding
Trompmoer
Steeksleutel
Afb. 2
Esterolie of etherolie
φ9,5 (3/8”) 32,7 - 39,9 N·m12,8 - 13,2
φ15,9 (5/8”)61,8 - 75,4 N·m19,3 - 19,7
45˚Ⳳ2˚
90˚Ⳳ0,5˚
R0,4-0,8
A
• Zie “Tabel 1” voor het juiste aandraaimoment.
VOORZORGSMAATREGELEN
Wanneer de verbinding te strak wordt aangedraaid, kan deze beschadigen en lekkage van koelmiddel
veroorzaken.
Nederlands7
Page 9
Niet aanbevolen, maar voor noodgevallen
In principe dient u altijd een momentsleutel te gebruiken maar als die niet beschikbaar is, kunt u de
hieronder beschreven installatiemethode toepassen.
Controleer altijd of er geen lekken zijn als het werk klaar is.
Als u de optrompbout met een sleutel aandraait, komt er een punt waarop het aantrekkoppel plotseling
toeneemt. Vanaf dat punt draait u de bout nog verder over de hoek die hieronder wordt aangegeven:
PijpdiameterAantal graden doordraaienAanbevolen armlengte van gereedschap
φ9,5 (3/8”) 60 à 90 gradenCirca 200 mm
φ15,9 (5/8”)30 à 60 gradenCirca 300 mm
1. Aanleggen van de koelmiddelleidingen.
• Maak de leidingopsluitplaat los.
〈 In het geval van links of rechts lopende leidingen 〉
1. Open de gaten bij het rechter (linker) zijpaneel. (Zie Afb. 3)
2. Steek de koelmiddelleidingen, afvoerleidingen en de unitbedrading door het gat in het zijpaneel.
Afb. 3
Bodemframe
〈 In het geval van naar achteren lopende leiding 〉
1. Open de gaten in het achterpaneel. (Zie Afb. 5)
2. Steek de koelmiddelleidingen, afvoerleidingen en de unitbedrading door het gat in het achterpaneel.
〈 In het geval van naar beneden lopende leidingen 〉
1. Snijd gaten uit op het aangegeven gedeelte van het bodemframe. (Zie Afb. 5)
2. Steek de koelmiddelleidingen, afvoerleidingen en de unitbedrading door het gat in het
bodempaneel.
Zijpaneel
Doorvoergat (kies een van beide)
(linker en rechter zijpanelen en achterpaneel)
∗ Bevestig de doorvoergatbeschermrubber (2) ( )
na het maken van de opening.
Doorvoergat voor bedrading (kies een van beide)
(linker en rechter zijpanelen)
Bevestig de bus (3)
∗
( ) na het maken van de opening.
8Nederlands
Page 10
Afb. 4
Leidingopsluitplaat
Fittingisolatie (4)(5)
(gemonteerd)
Bevestig met
behulp van
de klem (8)
Afb. 5
Uitdrukopening
Afvoerslang
binnen de unit
• Na het aanleggen van de leidingen en bedrading, de koelmiddelleidingen, afvoerslang in de unit,
besturingsbedrading en aardingskabel van binnenunit en buitenunit in de leidinggeleider vastzetten.
(Zie voor het aanleggen van de elektrische bedrading “ELEKTRISCHE BEDRADING”.)
Achterpaneel
Bodemframe
Snijd gaten hier.
6.AANLEGGEN VAN DE AFVOERLEIDING
1. Leg de afvoerleidingen aan.
Let bij het aanleggen van de afvoerleiding op een juiste afvoer. Let ook op de volgende punten om
lekkage te voorkomen.
Afvoerslang
binnen de unit
Ventilatorbehuizing
Vloeistofleiding
Gasleiding
Nederlands9
Afvoerleidingen (Ter plaatse aan te schaffen.)
Vinylbuis (binnendiameter: 20 mm)
Bodemframe
Slang hier verankeren.
Page 11
VOORZORGSMAATREGELEN
• Maak de afvoerleiding vast aan de koelmiddelleidingen, zoals rechts getoond of bevestig deze met een
andere methode zodat er geen trekspanning op de slang binnenin de unit wordt uitgeoefend. Dit is
noodzakelijk om te voorkomen dat de afvoerleiding losraakt en om een juiste isolatie te garanderen. Laat
de afvoerleiding aflopen met een afschot van minimaal 1/100 om luchtbelvorming te voorkomen.
• Door opgehoopt water in de afvoerleiding kan de afvoerleiding verstopt raken.
• Op de leiding kan zich condens vormen en vanuit de unit naar buiten lekken. Zorg er dus voor de leiding
op tenminste de twee hieronder aangegeven plaatsen te isoleren.
• De hele leiding in het vertrek en binnenin de unit.
• Bij de aansluiting tussen de afvoerslang van de unit en de afvoerleiding van het gebouw.
2. Controleer na het aanleggen van de afvoerslang dat de afvoer goed afvloeit en dat
geen water lekt bij de verbindingen.
• Giet voorzichtig ongeveer
1000 cc water door de
luchtuitlaat naar binnen zodat
dit direct onder een hoek en
zonder te spatten op de
warmtewisselaar valt. (Zie
afbeelding rechts.)
* Als het water te snel wordt
gegoten of als de waterdruk te
hoog is, loopt het water door
de warmtewisselaar heen en
druipt dit op de
ventilatormotor eronder.
* Als water op de binnenste
voorwand terecht komt, zal dit
op de vloer lekken.
Luchtuitlaat
Warmtewisselaar
VOORZORGSMAATREGELEN
• Om te voorkomen dat kleine dieren naar binnen dringen, het doorvoergat van de leidingen met stopverf of
warmte-isolatiemateriaal (niet meegeleverd) afsluiten.
• Aansluitingen voor afvoerleidingen
Sluit de afvoerleidingen nooit direct aan op een rioolbuis die naar ammoniak ruikt. De ammoniak in het riool
kan dan de binnenunit binnenunit binnendringen via de afvoerleidingen, waardoor de warmtewisselaar
gaat corroderen.
10Nederlands
Page 12
7.AFZONDERLIJKE INSTALLATIE VAN HET BEDIENINGSPANEEL
• Bij deze unit kan de afstandsbediening (bedieningsgedeelte) dat bevestigd is aan het bedieningspaneel
afzonderlijk geïnstalleerd worden met behulp van een ter plaatse aan te schaffen afstandsbedieningskabel.
Zie het hoofdstuk ELEKTRISCHE BEDRADING (pagina 13) voor specificaties van de
afstandsbedieningskabel.
1. Maak het deksel van de aansluitingenkast los en maak de afstandsbedieningskabel los
van het klemmenbord van de afstandsbediening.
Bekabeling voor de
afstandsbediening
Voorplaatpaneel
Klemmenbord van
Schroef
(M4 × 2)
afstandsbediening
Deksel van de aansluitingenkast
2. Verwijder de houderplaat van de
afstandsbediening aan de
achterzijde van het
voorplaatpaneel.
3. Bevestig de meegeleverde
gatafsluitplaat op het
voorplaatpaneel op de plaats waar
de afstandsbediening was
aangebracht.
Schroef (M4)
Voorplaatpaneel
Afstandsbediening
Houderplaat van
afstandsbediening
Schroef (M4 × 4)
Voorplaatpaneel
Gatafsluitplaat (6)
(gemonteerd)
Schroef (M4 × 4)
Nederlands11
Page 13
4. Sluit de afstandsbedieningskabel
(niet meegeleverd) aan op het
Deksel van de
aansluitingenkast
Klemmenbord van
afstandsbediening
klemmenbord van de
afstandsbediening en leid de
afstandsbedieningskabel uit de
unit zoals hieronder getoond.
• Bevestig de afstandsbedieningskabel
aan de leidinggeleider.
Bekabeling voor de afstandsbediening
5. Open de afstandsbediening en bevestig de afstandsbedieningskabel (niet
meegeleverd). (De afstandsbedieningskabel heeft geen polariteit.)
1. Verwijder het bovenste gedeelte van
de afstandsbediening.
Verwijder het bovenste gedeelte van
de afstandsbediening met
schroevendraaiers, enz.
Bovenste deel
van de
afstandsbediening
2. Maak de afstandsbedieningskabel
vast.
3. Zet de afstandsbediening in elkaar in
de omgekeerde volgorde van 1. en
installeer tenslotte het bijbehorende
afstandsbedieningsdeksel (7).
Printplaat
Bovenste deel
van de
afstandsbediening
Bovenste deel
van de
afstandsbediening
Bekabeling voor de
afstandsbediening
afstandsbe-
diening
Steek de
vergrendeling aan
de onderkant het
eerst in.
Afstandsbedieningsdeksel (7)
(gemonteerd)
6. Monteer na de afstandsbedieningbedrading de binnenunit aan de hand van de
procedures 1. ~ 4.
12Nederlands
Page 14
8.ELEKTRISCHE BEDRADING
• Alle ter plaatse verkregen onderdelen en materialen dienen aan de landelijk geldende voorschriften te
voldoen.
• Gebruik alleen koperdraad.
• Zie voor de elektrische bedrading ook “BEDRADINGSSCHEMA” dat bevestigd is aan de unitbehuizing.
• Zie de installatiehandleiding van de afstandsbediening voor details over het aansluiten van de
afstandsbediening.
• Alle bedrading dient door een erkend elektricien te worden aangelegd.
• Er dient een circuitonderbreker te worden geïnstalleerd waarmee de stroomtoevoer van het gehele
systeem kan worden onderbroken.
• Plaats een aardlekschakelaar.
Het niet plaatsen van een aardlekschakelaar kan gevaar voor elektrische schokken tot gevolg hebben.
• Raadpleeg de installatiehandleiding van de buitenunit voor informatie over de draaddikte van de
stroomkabel naar de buitenunit, de capaciteit van de circuitonderbreker en -schakelaar en instructies voor
het aanleggen van de bedrading.
• Vergeet niet om de airconditioner te aarden.
• Aard de installatie nooit op gasleidingen, afvoerpijpen, bliksemafleiders of telefoonaardingskabels.
• Gasleidingen: kunnen in geval van een gaslekkage ontploffen en brand veroorzaken.
• Waterleidingen: geen aardingseffect als harde plastic leidingen gebruikt worden.
• Telefoonaardingskabels en bliksemafleiders: het grondpotentiaal kan gevaarlijk toenemen als deze door
de bliksem getroffen worden.
• Specificaties voor ter plaatse verkregen bedrading
Draaddikte
2
)
(mm
2,5–
Bedrading van de units
Draad
H05VV-U4G
(OPMERKING 1)
Kabel van de
afstandsbediening
(Wanneer het
bedieningspaneel
Vinylsnoer met mantel of kabel
(2-draads) (OPMERKING 2)
0,75 - 1,25
afzonderlijk geïnstalleerd
wordt)
OPMERKING
1. Alleen in geval van beschermde leidingen. Gebruik H07RN-F bij geen bescherming.
2. Dikte van isolatie: 1 mm of meer
Aansluiten van de bedrading
Aardingsaansluitpunt
Klem
Klemmenbord
voedingsbedrading (3P)
Bedradingsschema
Lengte
Maximum 500 m
Aardingsaansluitpunt
321
Bedrading van de units
Aardingsdraad
Leidingopsluitplaat
Deksel van de
aansluitingenkast
Nederlands13
Page 15
〈 Methoden van bedrading van de units en aansluiten van de afstandsbedieningskabels 〉
• Maak het deksel van de aansluitingenkast los zoals getoond in de afbeelding en sluit de kabels aan op het
klemmenbord voor de unitbedrading (3P) aan de rechterzijde van de unit met de juiste faserichting.
Bevestig de bedrading vervolgens met de klem.
• Leid de bedrading en breng het deksel stevig aan zodat dit tijdens werk aan de bedrading niet los kan
raken.
• Vergrendel de verbindingsbekabeling tussen de units en de aardingskabel aan de leidingopsluitplaat.
[ VOORZORGSMAATREGELEN ]
• Klem de afstandsbedieningkabels niet samen met de verbindingsbekabeling tussen de units. Dit kan
defecten veroorzaken.
• Afstandsbedieningskabels en verbindingsbekabeling tussen de units moeten op een afstand van tenminste
50 mm van overige elektrische bedrading geplaatst worden. Wanneer deze richtlijn niet wordt opgevolgd,
kan dit defecten veroorzaken als gevolg van elektrische storing.
• Om te voorkomen dat kleine dieren naar binnen dringen, sluit u het doorvoergat van de leidingen af met
stopverf of warmte-isolatiemateriaal (niet meegeleverd). (Als kleine dieren, zoals insecten, in de unit
binnendringen, kunnen deze dieren kortsluiting in de aansluitingenkast veroorzaken.)
VOORZORGSMAATREGELEN
• Houd onderstaande richtlijnen aan bij het aansluiten van bedrading aan het klemmenbord van de
voedingsbedrading.
Aandachtspunten bij het aansluiten van de voedingskabel
(Gebruik ronde kabelschoenen voor aansluiting op het klemmenbord van de voedingsbedrading. Volg
onderstaande instructies in het geval dit om onvermijdelijke redenen niet gebruikt kan worden.)
• Sluit geen kabels met verschillende kabeldiktes op dezelfde voedingsaansluiting aan.
(Loszittende aansluitingen kunnen oververhitting veroorzaken.)
• Bij het aansluiten van bedrading van dezelfde dikte, deze aansluiten zoals getoond in onderstaande
afbeelding.
• Let er op bij het aanleggen van bedrading dat de voorgeschreven kabels gebruikt worden, maak de
aansluitingen volledig en bevestig kabels zodanig dat geen krachten van buiten op de aansluitpunten
worden uitgeoefend.
• Draai de klemschroef niet te hard aan omdat anders
de schroef beschadigd kan raken.
• Het aandraaimoment van iedere klemschroef wordt in
de tabel rechts vermeld.
Klemmenbord voor afstandsbedieningskabel0,79~0,97
Klemmenbord voor bedrading tussen de units
Aardingsaansluitpunt
Aandraaimoment (N·m)
1,18~1,44
1,44~1,94
Ronde
kabelschoen
Bevestig kabels van
dezelfde dikte altijd
aan weerszijde.
(GOED)
Sluit niet maar aan
een kant een kabel
met gelijke dikte aan.
(FOUT)
Gebruik geen kabels
van verschillende dikte.
(FOUT)
Elektra-draad
GOEDFOUTFOUT
14Nederlands
Page 16
9.VOORBEELD VAN BEDRADING
(Voor de bedrading van de buitenuit dient u de installatiehandelding te raadplegen die bij de buitenuit is
geleverd.)
Het systeemmodel bevestigen.
1. Alle transmissielijnen met uitzondering van die van de afstandsbediening moeten overeenkomen met het
symbool bij de klemmen.
Nederlands15
Page 17
2. Als de unit geregeld wordt door 2 afstandsbedieningen, aanvullende bedrading aanleggen vanaf de
afstandsbediening naar het klemmenbord van de afstandsbediening. (Zie het hoofdstuk getiteld
AFZONDERLIJKE INSTALLATIE VAN HET BEDIENINGSPANEEL)
3. Als de unit door groepsregeling bestuurd wordt, de afstandsbedieningskabel tussen het klemmenbord van
de afstandsbediening en het bedieningspaneel losmaken. (Zie het hoofdstuk getiteld AFZONDERLIJKE
INSTALLATIE VAN HET BEDIENINGSPANEEL)
Besturing met behulp van 2 afstandsbedieningen (besturing van 1 binnenunit met 2
afstandsbedieningen)
• Bij gebruik van 2 afstandsbedieningen, moet het bedieningspaneel van een van beide of van de
afzonderlijke afstandsbediening op “HOOFD” ingesteld worden en de andere op “HULP”.
〈
HOOFD/HULP-OMSCHAKELING
1. Steek een rechte
〉
Bovenste deel van de
afstandsbediening
schroevendraaier in de sleuf
tussen het onderste en het
bovenste deel van de
afstandsbediening en haal zo het
bovenste deel van
afstandsbediening los.
Onderste deel
van de
afstandsbediening
Steek de schroevendraaler hierin en verwijder het
bovenste deel van de afstandsbediening voorzichtig.
2. Zet de HOOFD/HULP-OMSCHAKELING op de printplaat van een van de afstandsbedieningen in
de stand “S”. (Laat de schakelaar op de printplaat van de andere afstandsbediening in de stand “M”
staan.)
(Fabrieksinstelling)
S
M
Printplaat
afstandsbediening
Enkel één afstandsbediening
moet gewijzigd worden.
S
M
16Nederlands
Page 18
10. INSTALLATIE VAN DE LUCHTINLAATGRILLE
1. Haak de luchtinlaatgrille in de gleuf op het bodemframe van de unit in de volgorde van
(1) → (2). (Zie onderstaande afbeelding.)
(2)
(1)
(2)
Luchtinlaatgrille
Luchtinlaatgrille
Bodemframe
(1)
Bodemframe
2. Pas de grilleaanslag (voorpaneel) in de gleuf in de luchtinlaatgrille en zet de grille op
zijn oorspronkelijke plaats vast met de schroef. (Zie onderstaande afbeelding.)
* Let erop de schroeven niet te vast te draaien.
M4 × 12
Schroef
Voorpaneel
Grilleaanslag
Luchtinlaatgrille
Luchtinlaatgrille
Bodemframe
11. LOKALE INSTELLING
Lokale instelling
〈
De lokale instelling moet gemaakt worden met behulp van de afstandsbediening overeenkomstig de
installatiecondities.
• Instelling gebeurt door wijziging van het “Functienr.”, het “EERSTE CODENR.” en het “TWEEDE
CODENR.”
• Zie onderstaande procedure voor Lokale instelling.
〈 Procedure 〉
(1) Druk in de normale modus gedurende 4 seconde of langer op de toets INSPECTIE/WERKINGSTEST
( ) om over te schakelen naar “LOKALE INSTELLING MODUS”.
TEST
(2) Druk op de TEMPERATUURINSTELLING toets ( ) en kies het gewenste “Functienr.”.
〉
Nederlands17
Page 19
(3) Als bij groepsregeling elke binnenunit afzonderlijk ingesteld moet worden, op de TIMERMODUS START/
STOP toets ( ) drukken en het nummer van de binnenunit kiezen.
(Niet nodig in het geval van een gecombineerde instelling van de groepsregeling)
(4) Druk op het bovenste gedeelte van de TIJD PROGRAMMEREN toets ( ) n kies het “EERSTE
CODENR.”.
(5) Druk op het gedeelte van toets ( )en kies het “TWEEDE CODENR.”.
(6) Druk eenmaal op de TIMER AAN/UIT toets ( ) om de wijziging van de instelling te bevestigen.
(7) Druk op de INSPECTIE/WERKINGSTEST toets ( ) om terug te keren naar de “NORMALE MODUS”.
TEST
OPMERKING
• Wanneer de instelling wordt gemaakt voor groepsbediening is afzonderlijke instelling van de binnenunits
vereist; gebruik het modusnummer ( ) wanneer de instellingsresultaten gecontroleerd moeten worden.
UNIT NR.
Functienr.
EERSTE CODENR.
UNIT NO.
SETTING
TWEEDECODENR.
(3)
TEST
(1)(7)
(4)
(6)
(5)
(2)
1. Instellen van de luchtfilterdisplay
• De bedieningspanelen zijn uitgerust met een vloeibaar kristal display met luchtfiltersymbolen voor het
tonen van het tijdstip voor het reinigen van de luchtfilters.
• Stel het TWEEDE CODENR. Afhankelijk van de hoeveelheid stof in de ruimte volgens Tabel 2 in.
(Het TWEEDE CODENR. is op de fabriek ingesteld op “01” voor lichte vervuiling van het luchtfilter.)
Tabel 2
Instelling
Lichte vervuiling van
het luchtfilter
Zware vervuiling van
het luchtfilter
Filterreinigingsperiode
(lange gebruiksduur type)
Functienr.
Ca. 2500 uren
10 (20)0
Ca. 1250 uren02
EERSTE
CODENR.
TWEEDE
CODENR.
01
18Nederlands
Page 20
2. Instelling van het binnenunit-nummer voor een simultaan werkend systeem
• Bij gebruik in de simultane werking systeemmodus, het TWEEDE CODENR. wijzigen zoals getoond
in Tabel 3.
(Het TWEEDE CODENR. is in de fabriek ingesteld op “01” voor Nummer Pair systeem.)
Meer informatie vindt u in de paragraaf “BESTEED TIJDENS INSTALLATIE EXTRA
AANDACHT AAN DE VOLGENDE PUNTEN EN INSPECTEER NA INSTALLATIE” .
• Nadat de aanleg van de koelleidingen, de afvoerleidingen en de elektrische bedrading is voltooid dient u
het systeem uit veiligheid te testen.
1. TESTEN
1 Open de stopklep van de gasleiding.
2 Open de stopklep van de vloeistofleiding.
3 Elektrificeer het verwarningselement gedurende de 6 uren. (Niet nodig bij modellen die uitsluitend
voor koeling zjin ontwerpen)
4 Stel het bedieningspaneel in op koeling en start het apparaat door het indrukken van de AAN/UIT
toets ().
5 Druk op de toets INSPECTIE / WERKINGSTEST () 4 keer in (2 keer bij draadloze
afstandsbedieningen) en test de unit gedurende 3 minuten.
6 Druj de LUCHTSTROOMRICHTINGREGELAAR () in om te controleren of de unit functioneert.
7 Druk op de toets INSPECTIE / WERKINGSTEST () in en laat de unit normaal werken.
8 Controleer de werking van de unit conform de gebruiksaanwijzing.
VOORZORGSMAATREGELEN
• Zie onderstaande diagnoses als het apparaat niet juist functioneert.
Druk, nadat de test is uitgevoerd, eenmaal op de toets INSPECTIE / WERKINGSTEST om het apparaat
•
in de inspectiemodus te schakelen en controleer of de code “00” (=normaal) wordt weergegeven.
Raadpleeg als er een andere code dan “00” wordt aangegeven onderstaande storingsdiagnoses.
TEST
TEST
2. DIAGNOSES BIJ STORINGEN
Met het apparaat ingeschakeld. Storingen kunnen gecontroleerd worden op het bedieningspaneel.
■ Storingsoorzaken bepalen met behulp van de codes op het LCD scherm van het bedieningspaneel.
1 Met het bedieningspaneel. (OPMERKING 1)
Wanneer het systeem stopt als gevolg van een storing, knippert de verklikkerlamp en wordt “”
en de storingscode op het LCD scherm getoond. Zoek in dat geval de weergegeven storingscode
op in de tabel met storingscodes. In het geval van groepsregeling wordt het unitnummer getoond,
zodat het binnenunitnummer met de storing herkend kan worden. (OPMERKING 2)
2 Met de draadloze afstandsbediening.
(Zie ook de bedieningshandleiding van de draadloze afstandsbediening)
Wanneer het apparaat stopt als gevolg van een storing, zal het display op de binnenunit knipperen.
Zoek in dat geval de weergegeven storingscode op in de tabel met storingscodes en spoor aan de
hand van onderstaande procedures de oorzaak op. (OPMERKING 2)
(1) Druk op de toets INSPECTIE / WERKINGSTEST, “ ” wordt weergegeven en “0” knippert.
Nederlands19
Page 21
(2) Druk op de toets DE TIJD PROGRAMMEREN en lees het apparaatnummer af waarbij de storing
is opgetreden.
Aantal pieptonen3 korte pieptonen.........Voer de volgende stappen allemaal uit
1 korte pieptoon...........Voer de stappen (3) en (6) uit
1 lange pieptoon ..........Geen storing
(3) Druk op de FUNCTIEKEUZE toets; de storingscode knippert bovenin het LCD scherm.
(4) Druk nogmaals op de toets DE TIJD PROGRAMMEREN tot het apparaat 2 korte pieptonen geeft
en zoek de bovenste code.
(5) Druk op de FUNCTIEKEUZE toets; de storingscode knippert onderin het LCD scherm.
Druk nogmaals op de toets DE TIJD PROGRAMMEREN tot het apparaat een lange pieptoon geeft en
(6)
zoek de bovenste code.
• Een lange pieptoon geeft de storingscode aan.
OPMERKING
1. Druk op de toets INSPECTIE/WERKINGSTEST op het bedieningspaneel; “” begint te knipperen.
Houdt de toets AAN/UIT minimaal 5 seconden ingedrukt totdat de hierboven beschreven storingenlijst
2.
verdwijnt, nadat de storingcode tweemaal aan en uit is gegaan en de code “00” (normaal) is weergegeven. Het display schakelt nu om van de inspectiemodus naar de normale bedieningsmodus.
3. Storingscode
• Voor de plaatsen waar de storingscode blanco blijft, wordt de “” indicatie niet getoond. Hoewel het
systeem blijft werken, het systeem inspecteren en eventueel noodzakelijke reparaties uitvoeren.
• Afhankelijk van het type binnen- of buitenunit wordt de foutcode al dan niet weergegeven.
CodeStoring/Opmerkingen
A1Printplaat van de binnenunit van de PC defect
A3Niveau afvoerwater abnormaal
A6Ventilatormotor binnenunit overbelast, te hoge spanning of geblokkeerd.
A7Draaiklepmotor geblokkeerd
AF
AH
AJ
C4Sensor voor warmtewisselaar lamp is defect
C9Sensor voor aanvoerluchtlamp defect
CC
CJ
E0Beveiliging geactiveerd (buitenunit)
E1Printplaat van de buitenunit defect (buitenunit)
E3Hogedruk abnormaal (buitenunit)
E4Lage druk abnormaal (buitenunit)
E5Storing bij blokkeren van de motor van de compressor (buitenunit)
Luchtbevochtiger defect
Luchtreiniger defect
Alleen de luchtreiniger werkt niet.
Ingestelde type niet correct
Capaciteitsgegevens verkeerd ingesteld of niets geprogrammeerd in de datachip.
Temperatuursensorsysteem defect
Sensor voor afstandsbediening is defect
De thermistor van de afstandsbediening werkt niet, maar system thermo run kan wel
worden uitgevoerd.
Storing bij blokkeren van de ventilatormotor
Storing door momentane overspanning op de buitenventilator (buitenunit)
Buitenluchtthermistor defect (buitenunit)
De airconditioner stopt als gevolg van een fout afhankelijk van het model of de
gebruiksomstandigheden.
20Nederlands
Page 22
J2
J3
J5Thermistor aanvoerleiding defect (buitenunit)
J6
J9Aanvoerluchttemperatuursensor defect (buitenunit)
JADruksensor voor afvoerleiding defect (buitenunit)
JCDruksensor voor aanvoerleiding defect (buitenunit)
L4
L5
L8
L9
LC
P1Fasedraad niet correct (buitenunit)
P3Storing temperatuursensor op printplaat (buitenunit)
P4Storing temperatuursensor op koelelement (buitenunit)
PJ
U0
U1
U2
U4
UF
U5
U8
UA
UC
UJBesturingsfout in toebehorenapparatuur
Spanningssensor defect
Thermistor afvoerleiding defect (buitenunit)
De airconditioner stopt als gevolg van een fout afhankelijk van het model of de
gebruiksomstandigheden.
Warmtewisselaar thermistor defect (buitenunit)
De airconditioner stopt als gevolg van een fout afhankelijk van het model of de
gebruiksomstandigheden.
Oververhit koelelement (buitenunit)
Koeling omvormer defect.
Momentane overspanning (buitenunit)
Mogelijk aardingsfout of kortsluiting in de motor van de compressor.
Thermische beveiliging (buitenunit)
Mogelijk elektrische overbelasting in de compressor of verbroken verbinding in de motor
van de compressor.
Afslagbeveiliging (buitenunit)
Compressor mogelijk geblokkeerd.
Storing bij transmissie tussen de besturingen van de omvormer van de buitenunits
(buitenunit)
Ingestelde type niet correct (buitenunit)
Capaciteitsgegevens verkeerd ingesteld of niets geprogrammeerd in de datachip.
Temperatuur aanvoerleiding abnormaal
Hoeveelheid koelmiddel mogelijk onvoldoende.
Faserichting verkeerd
Verwissel twee van de fasedraden L1, L2 en L3.
Storing voedingsspanning (buitenunit)
Faseverlies van omzetter of defect in de hoofdcircuitcondensator kan het gevolg zijn.
Verbindingsfout (tussen binnenunit en buitenunit)
Verkeerd aangesloten bekabeling tussen binnen- en buitenunits of defecte printplaat van
de binnen- en buitenunit.
Wanneer de melding UF wordt weergegeven, is de bedrading tussen de binnenunit en de
buitenunit niet goed aangesloten. Sluit in dat geval direct de voedingsspanning af en sluit
de bekabeling op de juiste manier aan. (De compressor en de ventilator van de
buitenunit kunnen in werking treden zonder dat daarvoor een opdracht via de
afstandsbediening noodzakelijk is.)
Transmissiefout (tussen binnenunit en afstandsbediening)
Storing bij transmissie tussen binnenunit en afstandsbediening.
Storing in verbinding tussen hoofd- en hulpafstandsbedieningen.
(Storing in hulpafstandsbediening.)
Verkeerde instelling voor groepensysteem
Fout in multisysteem instellingen voor simultane AAN/UIT bediening.
Centraal besturingsadres overlap
Nederlands21
Page 23
13. BEDRADINGSSCHEMA
(Zie Afb. 6)
1NAAR BUITENUNIT2
3AANSLUITINGENKAST4BINNENUNIT
5OPMERKING) 7
BEDIENINGSPANEEL
22Nederlands
Page 24
BEDRADINGSSCHEMA
4
2
3
FVQ71 · 100 · 125BV1B3D058900-1
AANSLUITSTEKKER
(ADAPTER VOOR BEKABELING)
AANSLUITSTEKKER VOOR EXTRA LEVERBARE
X33A
BINNENUNIT
CONDENSATOR
C1
A1P PRINTPLAAT
AANSLUITSTEKKER
AANSLUITSTEKKER
(VOEDING VOOR ADAPTER)
X35A
X60A
MAGNETISCH RELAIS (M1F)
LICHTDIODE
(ONDERHOUDS-CONTROLE - GROEN)
HAP
K1R-K4R
1
(INTERFACEADAPTER
VOOR SKY AIR MODELLEN)
X61A
MOTOR (DRAAIKLEP)M1S
THERMISTOR (LUCHT)
MAGNETISCH RELAIS (M1S)
MOTOR (BINNENVENTILATOR)
M1F
KAR
THERMISTOR (WIKKELING)
TEMPERATUURSCHAKELAAR
R1T
R2T
Q1M
5
BEGRENZER-SCHAKELAAR
(DRAAIKLEP)
TRANSFORMATOR
(220-240V/22V)
KEUZESCHAKELAAR (NOOD)
SS1
S1Q
T1R
AANSLUITSTRIP
(AFSTANDSBEDIENING)
X1M
: KORTSLUITSTEKKER : VELDBEDRADING
BIJGEVOEGDE INSTRUCTIEHANDLEIDING OP DE UNIT TE WORDEN AANGESLOTEN.
OPMERKINGEN)
1. : AANSLUITPOOL , : AANSLUITSTEKKER
BEDIENINGSPANEEL
KEUZESCHAKELAAR
SIGNAALONTVANGER CIRCUIT
SIGNAALONT-VANGETC
RC
(HOOFD/HULP)
SS1
WORDEN.
2. INDIEN GEBRUIK WORDT GEMAAKT VAN CENTRALE AFSTANDSBEDIENING DIENT DEZE CONFORM DE
3. X33A, X35A, X60A, X61A ZIJN AANGESLOTEN WANNEER DE OPTIONELE ACCESSOIRES GEBRUIKT
THERMISTOR (LUCHT)R1T
HET SYSTEEM. RAADPLEEG DE TECHNISCHE GEGEVENS EN DE DOCUMENTATIE ENZ. VOORDAT U
DEZE AANSLUIT.
IN DE INSTALLATIEHANDLEIDING EN DE TECHNISCHE GEGEVENS, ENZ.
BLU: BLAUW
4. DE UITVOERING VAN DE AFSTANDSBEDIENING IS AFHANKELIJK VAN DE GEBRUIKTE COMBINATIES IN
5. BEVESTIG DE INSTELLING MET DE KEUZESCHAKELAAR (SS1) OP DE MANIER ZOALS IS BESCHREVEN
GEBRUIK H07RN-F IN GEVAL VAN GEEN BESCHERMING.
6. BETEKENIS VAN DE SYMBOLEN: RED: ROOD BLK: ZWART WHT: WIT ORG: ORANJE BRN: BRUIN
7. WORDT ENKEL GETOOND IN GEVAL VAN BESCHERMDE LEIDINGEN.
Afb. 6
Nederlands23
Page 25
3PA60136-8YEM07A043A
(0802) HT
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.