De Engelse tekst is de oorspronkelijke versie. Andere talen zijn vertalingen van de oorspronkelijke instructies.
1.VEILIGHEIDSMAATREGELEN
Lees deze “VEILIGHEIDSMAATREGELEN” zorgvuldig door voordat u de airconditioner installeert
en zorg ervoor dat u het toestel op de juiste wijze installeert.
Betekenis van de WAARSCHUWING en VOORZORGSMAATREGELEN mededelingen.
Beide bevatten belangrijke veiligheidsinstructies. U dient ze dan ook altijd op te volgen.
WAARSCHUWING.......
VOORZORGSMAATREGELEN
Voer nadat de installatie is voltooid, een werkingstest uit om te bevestigen dat de apparatuur probleemloos
werkt. Leg daarna aan de cliënt uit hoe hij de apparatuur moet bedienen wijs hem erop dat hij de
bedieningshandleiding moet volgen. Vraag de cliënt de installatiehandleiding en de bedieningshandleiding
bij elkaar te bewaren, zodat deze later opnieuw kunnen worden nagelezen.
Deze airconditioner is ingedeeld in de categorie “apparaten niet voor algemeen gebruik”.
Het niet correct opvolgen van deze instructies kan ernstig lichamelijk letsel
of een dodelijk ongeval veroorzaken.
......Het niet correct opvolgen van deze instructies kan schade aan
eigendommen of lichamelijk letsel tot gevolg hebben, dat ernstig
kan zijn al naar gelang de omstandigheden.
WAARSCHUWING
• Laat de installatie door uw dealer of door vakbekwaam personeel uitvoeren.
Probeer de airconditioner niet zelf te installeren. Fouten bij installatie kunnen waterlekkage, elektrische
schokken of brand tot gevolg hebben.
• Installeer de airconditioner conform de instructies van deze installatiehandleiding.
Fouten bij installatie kunnen waterlekkage, elektrische schokken of brand tot gevolg hebben.
1Nederlands
Page 4
• Bij installatie van de unit in een kleine ruimte, moeten de nodige voorzorgen worden genomen
om te voorkomen dat bij lekkage de koelmiddelconcentratie te hoog wordt.
Neem contact op met uw verdeler voor meer informatie. Als de koelmiddelconcentratie te hoog wordt,
kan dit leiden tot zuurstofgebrek.
• Gebruik uitsluitend de voorgeschreven accessoires en onderdelen om het toestel te installeren.
Het niet gebruiken van de voorgeschreven onderdelen tijdens installatie kan het omvallen van de unit,
waterlekkage, elektrische schokken of brand tot gevolg hebben.
Installeer de airconditioner op een fundering die sterk genoeg is om het gewicht van de unit te kunnen hebben.
•
Als de fundering niet sterk genoeg is, kan de apparatuur vallen en verwondingen veroorzaken.
• Houd bij de installatie rekening met harde wind, tropische stormen en aardbevingen.
Als de installatie niet correct is uitgevoerd, kan de unit vallen en ongevallen veroorzaken.
• Elektrische werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een erkend elektricien conform de lokale
wetten en regelgeving, en met inachtneming van deze installatiehandleiding. Gebruik altijd een afzonderlijk
voedingscircuit en sluit in geen geval bijkomende bedrading aan op het bestaande circuit.
Onvoldoende capaciteit van de voeding en fouten in de bedrading kunnen elektrische schokken
en brand tot gevolg hebben.
• De airconditioner moet geaard worden.
Gebruik hiervoor geen gas- of waterpijp, bliksemafleider of telefoon-aardkabel.
Onvoldoende aarding kan kortsluiting of brand veroorzaken.
Een plotselinge schok van inslaande bliksem of iets anders kan de airconditioner beschadigen.
• Plaats een aardlekschakelaar.
Het niet plaatsen van een aardlekschakelaar kan gevaar voor elektrische schokken of brand
tot gevolg hebben.
• Schakel de unit uit alvorens elektrische onderdelen aan te raken.
Het aanraken van onderdelen onder spanning kan elektrische schokken tot gevolg hebben.
• Gebruik voor de bedrading de voorgeschreven draden en sluit ze stevig en vast aan zodanig er geen
externe kracht van de draden kan worden uitgeoefend op de klemaansluitingen.
Als de draden niet stevig zijn aangesloten en vastgemaakt, kan dit oververhitting, brand of dergelijke
tot gevolg hebben.
• De bedrading voor de elektrische voeding en tussen de binnen- en buitenunits moet correct gelegd
en gevormd worden, en het deksel van de regelkast moet stevig worden vastgemaakt zodat de bedrading
de structuuronderdelen zoals het deksel niet omhoog kan duwen.
Als het deksel niet goed is vastgemaakt, kan dit elektrische schokken of brand tot gevolg hebben.
• Als er tijdens installatie koelmiddelgas ontsnapt dient de ruimte onmiddellijk goed gelucht te worden.
Als het koelmiddel tot ontbranding komt, kunnen er giftige gassen vrijkomen.
• Controleer na het voltooien van de installatie of er geen lekkage van koelmiddelgas is.
Er kunnen giftige gassen vrijkomen als koelmiddelgas weglekt en dit in contact komt met warmtebronnen,
zoals gasfornuizen, kookplaten of verwarmingstoestellen met warmtespiralen.
• Raak koelmiddel dat uit de koelmiddelleiding of andere plaatsen is gelekt niet rechtstreeks aan aangezien
gevaar van bevriezing bestaat.
VOORZORGSMAATREGELEN
• Leg de afvoerleiding correct aan volgens deze installatiehandleiding en isoleer de leiding om condensatie
te voorkomen.
Een slecht geïnstalleerde afvoerleiding kan waterlekkage binnen en beschadiging van eigendom
tot gevolg hebben.
• Installeer de binnen- en buitenunits, de voedingskabel en de bedrading op tenminste 1 meter afstand
van televisietoestellen of radio’s om beeldstoring en bijgeluiden te voorkomen.
(Een afstand van 1 meter kan afhankelijk van de ontvangen signaalsterkte niet voldoende zijn
om de storing te elimineren.)
• Installeer de binnenunit zo ver mogelijk weg van TL-verlichting.
Als er een draadloze kit is geïnstalleerd in een ruimte met elektronische TL-verlichting (types met omzetter
of snelstarter), kan het bereik van de afstandsbediening korter zijn.
• Installeer de airconditioner niet in de volgende plaatsen:
1. Waar er een hoge concentratie is van minerale oliespray of stoom (zoals bijv. in een keuken).
De kwaliteit van plastic onderdelen kan verminderen waardoor ze uit het toestel kunnen vallen
of waterlekkage veroorzaken.
Nederlands2
Page 5
2. Waar bijtende gassen voorkomen, zoals zwavelzuurgas.
Er kan corrosie van koperen leidingen of gesoldeerde onderdelen optreden, wat lekkage
van het koelmiddel tot gevolg kan hebben.
3. Waar er machines zijn die elektromagnetische golven genereren en waar er vaak
spanningsschommelingen optreden, zoals in fabrieken.
Het besturingssysteem kan slecht gaan functioneren waardoor de unit mogelijk niet meer correct zal werken.
4. Waar ontvlambare gassen vrijkomen, waar koolstofvezel of ontvlambare stoffen in de lucht hangen,
of waar licht ontvlambare materialen voorkomen, zoals verfverdunner of benzine.
Het gebruik van de unit onder dergelijke omstandigheden kan brand tot gevolg hebben.
• De airconditioner is niet bedoeld voor gebruik in een potentieel explosieve atmosfeer.
2.VOOR INSTALLATIE
• Zorg ervoor dat, wanneer het apparaat aan de vier hijsogen wordt opgetild uit de kartonnen verpakking,
de andere delen van het apparaat, met name de jaloezie, de koelmiddelleiding, de afvoerleiding en
andere kunststof delen, niet belast worden.
• Controleer het type koelmiddel dat in het apparaat mot worden gebruikt. (Wanneer niet het juiste koelmid-
del wordt gebruikt, zal het apparaat niet goed functioneren.)
• De onderdelen die voor installatie nodig zijn dient u onder uw beheer te houden totdat de werkzaamheden
zijn voltooid. Gooi geen onderdelen weg.
• Kies een transportmethode.
• Laat de unit in de verpakking totdat deze op de plaats van installatie is aangekomen. Gebruik een draa-
griem van zacht materiaal of touw met beschermde platen wanneer het onvermijdelijk is dat de unit moet
worden verplaatst nadat de verpakking verwijderd is.
• Raadpleeg bij het selecteren van de plaats van installatie tevens de papieren pasmal.
• Voorkom dat er druk op de koelleidingen, afvoerleidingen en plastic onderdelen wordt uitgeoefend als de
unit na het uitpakken wordt verplaatst.
• Gebruik het apparaat niet op plaatsen met een hoog zoutgehalte in de lucht, zoals in gebouwen aan de
kust, gebouwen met hoge spanningsfluctuaties zoals fabrieken, of in auto’s of zeeschepen.
2-1ACCESSOIRES
Controleer of de volgende accessoires bij het apparaat zijn meegeleverd.
3) Carrosserier-
Naam1) Afvoerslang2) Klem
Hoeveelheid
Vorm
NaamLeidingisolatie
Hoeveel-
heid
Vorm
1 stuks.1 stuks.8 stuks.6 stuks.1 stuks.
Afdichtmiddel
1 elk.1 elk.
6)
Voor gasleidingen
7)
Voor waterleidingen
8) Groot
9) Klein
ing voor hangbeugel
(Overigen)
Bedieningshandleiding
Installatiehandleiding
4) Klem
5) Papieren
pasmal
3Nederlands
Page 6
2-2OPTIONELE ACCESSOIRES
• De voor deze unit noodzakelijke afstandsbedieningen kunt u vinden in “Tabel 1” op pagina 4.
(Een afstandsbediening is echter niet nodig wanneer het apparaat wordt toegepast als niet-hoofd unit of wanneer groepsbediening wordt toegepast.)
• Er zijn twee verschillende soorten afstandsbedieningen: afstandsbedieningen met snoer en draadloze
afstandsbedieningen. Selecteer een afstandsbediening uit “Tabel 1” op pagina 4 die de instemming van de
klant heeft en monteer deze op een daartoe geschikte plaats.
Tabel 1
Type afstandsbedieningAlleen voor koelunitsModel met warmtepomp
Met draadBRC1D528, BRC1C61
DraadloosBRC7EA66BRC7EA63W
OPMERKING
• Wanneer de klant een afstandsbediening wil gebruiken die niet in “Tabel 1” op pagina 4 is opgenomen, kunt u
een geschikte afstandsbediening selecteren op basis van catalogi en technische informatie.
BESTEED TIJDENS INSTALLATIE EXTRA AANDACHT AAN DE VOLGENDE PUNTEN EN
INSPECTEER NA INSTALLATIE
a. Inspectiepunt na voltooiing van installatie.
Inspectiepunt
Zijn de binnen- en buitenunit stevig gemon-
teerd?
Wat kan gebeuren als het niet goed is uitgevoerd.
Als de apparaten loskomen, kunnen ze trill-
ingen of lawaai veroorzaken.
Is de gaslektest goed uitgevoerd?Er kan onvoldoende gekoeld worden.
Is de unit goed geïsoleerd?Er kan condenswater gaan druppen.
Stroomt de afvoer goed door?Er kan condenswater gaan druppen.
Komt de voedingsspanning overeen met de
spanning die op
de kenplaat staat?
Zjin de bedrading en de buizen goed aangelegd?
Er kunnen storingen optreden of
nenten doorbranden.
Er kunnen storingen optreden of
nenten doorbranden.
compo-
compo-
Is de unit goed geaard?Gevaar op elektrische schrokken.
Voldoet de bedrading aan de specificaties?
Worden de luchtinlaat of de luchtuitlaat van
binnen- of
buitennuit geblokkeerd?
Is de lengte van de koelleidingen en de lading van het
aanvullende koelmiddel geno-
teerd?
Er kunnen storingen optreden of compo-
nenten doorbranden.
Er kan onvoldoende gekoeld worden.
De lading van het koelmiddel in het systeem
kan niet goed bepaald worden.
Inspectiepunt
b. Inspectiepunt op moment van oplevering.
Lees ook aandachtig de “VEILIGHEIDSMAATREGELEN”
∗
Inspectiepunt
Inspectiepun
t
Heeft u de cliënt de werking van het systeem uitgelegd en de gebruiksaanwijzing laten zien?
Heeft u de cliënt de gebruiksaanwijzing overhandigd?
Nederlands4
Page 7
c. Items die uitleg behoeven
De items in de gebruiksaanwijzing die zijn gemarkeerd met WAARSCHUWING en VOORZORGSMAATEREGELEN hebben betrekking op situaties waaruit lichamelijk letsel en materiële schade
kan voortvioeien. Bovendien bevat de gebruiksaanwizing instructies vooe het normale gebruik van het
systeem. Het is van balang dat u de cliënt een volledinge beschrijving geeft van de werking van het
systeem en beveel de cliënt aan om de gebruiksaanwijzing goed te lezen.
2-3OPMERKINGEN VOOR DE INSTALLATEUR
Geef uw klanten uitgebreide instructies (voor de bediening van de verschillende functies en het instellen van de
temperatuur) door de klant zelf het apparaat te laten bedienen met behulp van de instructies in de handleiding.
3.HET SELECTEREN VAN DE PLAATS
(1) Kies een plaats die aan de volgende voorwaarden voldoet en de goedkeuring van de cliënt heeft.
• Waar de lucht optimaal kan circuleren.
• Waar de luchtdoorgangen niet geblokkeerd worden.
• Waar condens goed kan worden afgevoerd.
• Waar het plafond sterk genoeg is om het gewicht van de unit te dragen.
• Waar het valse plafond niet duidelijk overhelt.
• Waar voldoende ruimte voor installatie en onderhoud gerealiseerd kan worden.
• Waar geen gevaar voor lekkage van gevaarlijke gassen bestaat.
OPMERKING
• Wanneer er ruimte is ter plaatse van ∗ en u de opening 200 mm groter maakt, wordt onderhoud uitvoeren
eenvoudiger.
∗≥30∗≥30
Benodigde
onderhoudsruimte
• Waar het buizenwerk tussen de binnen- en buitenunits binnen de voorgeschreven limiet blijft. (Zie de
installatiehandleiding van de buitenunit.)
• Installeer de binnen- en buitennuits, de voedingskabel en de bedrading op tenminste 1 meter afstand
van televisietoestellen of radio’s om storing en bijgeluiden te voorkomen.
(Een afstand van 1 meter kan afhankelijk van de radiogoiven onvoldoende zjin om de storingen te voorkomen.)
(2) Gebruik ophangbouten voor installatie. Controleer of het plafond stevig genoeg is om het gewicht
van de unit te dragen. In geval van twijfel dient het plafond vóór installatie te worden versterkt.
(De papieren pasmal toont de bevestigingspunten. Houd de mal tegen het plafond om vast te stellen waar
het plafond versterkt moet worden.)
(3) Dit product kan worden geïnstalleerd op plafonds tot een hoogte van 3,5 meter. Wanneer het plafond
hoger is dan 2,7 meter, moet de afstandsbediening ter plaatse worden ingesteld. (Meer informatie vindt
u in “10. VELDINGSTELLINGEN” op pagina 19.)
Luchtuitlaat
Luchtinlaat
Obstakel
Vloer
Minimaal 2500 mm
boven de vloer
≥300
Voor hoge
installatie
(Lengte: mm)
5Nederlands
Page 8
4.VOORBEREIDINGEN VOOR INSTALLATIE
(1) Positie van de gaten voor de binnenunit, ophangbout, leidingen en bedrading.
A
B
C
D
E
FG
680
210260
Aanzicht vanaf
verlaagd plafond
Luchtuitlaat
160
Leidingopening
links
135
Vooraanzicht
Leidingopening
rechts
85
160
185
Afvoerleidingopening
boven
Opening
gasleiding
boven
Opening vloeistofleiding
boven
Model
Model 35, 45, 50960920390375310400375
Model 60, 7111601120490475410500475
Model 10014001360610595530620595
Model 12515901550705690625715690
(2) Maak de openingen voor de ophangbouten, koelmiddel- en afvoerleiding en bedrading open.
• Zie het papieren installatiesjabloon.
• Bepaal de plaats van alle openingen en maak de openingen in het plafond.
(3) Verwijder de onderdelen uit de binnenunit.
(3-1) Demonteer de luchtinlaatgrille.
• Schuif de blokkeerknoppen (2 stuks) op de luchtinlaatgrille naar binnen (in de richting van de pijlen) en til de grille omhoog. (Zie Afb. 1)
• Verwijder de luchtinlaatgrille door deze, wanneer de luchtinlaatgrille open is, aan de achterste nokken beet te pakken en naar voor te schuiven. (Zie Afb. 2)
Afb. 1Afb. 2
ABCDEFG
Ophangbout ( × 4)
(Lengte: mm)
(3-2) Verwijder de sierpanelen (links en rechts).
• Draai eerst de bevestigingsschroeven van de
sierpanelen (een schroef per paneel) los en
trek vervolgens het paneel naar voor (in de
richting van de pijl) en verwijder ze.
(Zie Afb. 3)
• Verwijder de accessoires.
Nederlands6
Afb. 3
Bevestigingsschroef
Accessoires
sierpaneel (M4)
Sierpaneel
Page 9
(3-3) Verwijder de ophangbeugels.
• Draai de 2 bouten (M8) waarmee de ophangbeugels zijn bevestigd aan beide zijden los (4 stuks, links en rechts) los tot ze nog ongeveer 10 mm vastzitten. (Zie Afb. 4.5)
• Trek, nadat u eerst de bevestigingsschroeven (M5) van de ophangbeugels hebt verwijderd, de ophang-beugels naar achter (in de richting van de pijl) en verwijder ze. (Zie Afb. 5)
Afb. 4Afb. 5
Bevestigingsbout
Mag maximaal
10 mm losgedraaid
worden
≤10
(4) Monteer de ophangbouten. (Gebruik ophangbouten M8 - M10.)
• Stel eerst de afstand tussen het plafond en de ophangbouten af. (Zie Afb. 6)
OPMERKING
• Gebruik een anker voor een bestaand plafond en keilpluggen of een solide ander ankerproduct voor een nieuw
plafond zodat het plafond het gewicht van het apparaat veilig kan dragen. Stel de afstand tot het plafond eerst
in voordat u verdergaat.
Binnenunit
Ophangbeugel
(M5) van de
ophangbeugel
Instelbout (M8)
van de ophangbeugel
Ophangbeugel
Afb. 6
Plafondsteen
Anker
25-55
Ophangbout
Alle bovengenoemde onderdelen zijn niet bijgeleverd.
Vals plafond
(Lengte: mm)
5.INSTALLATIE VAN DE BINNENUNIT
In sommige gevallen is het eenvoudiger om accessoires te monteren voordat de binnenunit geïnstalleerd wordt. Lees daarom ook eerst de handleidingen bij de accessoires.
Gebruik tijdens installatie alleen de bijgeleverde accessoires en de door uw bedrijf voorgeschreven materialen.
(1) Bevestig de haken aan de ophangbouten. (Zie Afb. 7)
OPMERKING
• Gebruik hierbij voor alle zekerheid altijd onderlegringen en dubbele moeren.
(2) Til de behuizing van de binnenunit omhoog, steek de bouten (M8) voor de ophangbeugel door de
ophangbeugels terwijl u vanaf de voorzijde tegen de behuizing duwt.
(Zie Afb. 8)
(3) Draai de bouten voor de ophangbeugels (M8) stevig vast op vier plaatsen, links en rechts.
(Zie Afb. 8)
7Nederlands
Page 10
(4) Vervang de schroeven voor de ophangbeugels (M5) die eerder werden verwijderd, op 2 plaatsen,
links en rechts. Hierdoor voorkomt u dat de behuizing van de binnenunit een beetje vooruit of achteruit kan schuiven. (Zie Afb. 8)
Afb. 7
Moer (niet meegeleverd)
Vulring (3 stuks)
(bevestigd)
Dubbele moeren
(niet meegeleverd)
Ophangbeugel
(5) Gebruik bij het ophangen van de behuizing van de binnenunit een waterpas of een met water gevulde
plastic slang om te controleren of de afvoerleiding zuiver horizontaal is of iets afloopt, zodat condensaat goed wordt afgevoerd. (Zie Afb. 9)
Afb. 9
A
Afb. 8
≤ 1˚
Ophangbeugel
Bevestiging
Instelbout (M8) van
de ophangbeugel
Bevestigingsbout (M5)
van de ophangbeugel
A.B
≤ 1˚
B
≤ 1˚
A.Als de afvoerleiding naar rechts afloopt, of naar rechts en naar achter.
Zorg dat de leiding waterpas is of laat de leiding iets naar rechts of naar achter aflopen. (Minder dan 1°.)
B.Als de afvoerleiding naar links afloopt, of naar links en naar achter.
Zorg dat de leiding waterpas is of laat de leiding iets naar links of naar achter aflopen. (Minder dan 1°.)
VOORZORGSMAATREGELEN
Wanneer het apparaat naar de verkeerde kant scheef wordt afgesteld, kan dat leiden tot waterlekkage.
6.
AANLEGGEN VAN DE KOELSTOFLEIDING
〈Meer informatie voor de koelmiddelbuizen voor de buitenunit vindt u in de installatiehandleiding die
aan de buitenunit is bevestigd.〉 〈Breng aan beide zijden van zowel de gas- als de vloeistofleidingen het thermische isolatiemateriaal
aan. Wanneer de leidingen niet worden geïsoleerd kan dat leiden tot waterlekkage.〉
(Gebruik geschikt isolatiemateriaal omdat bij gebruik van een warmtepomp de temperatuur van de gasleiding
kan oplopen tot ongeveer 120°C.)
〈Breng ook extra isolatiemateriaal om de koelmiddelleiding aan (minimaal 20 mm) in situaties waarbij
de temperatuur om de koelmiddelleidingen hoger kan worden dan 30 °C of de relatieve vochtigheid
hoger kan worden dan 80%. Op het oppervlak van de isolatie kan anders condens worden gevormd.〉〈Controleer, voordat de koelmiddelleidingen worden aangesloten, welk type koelmiddel wordt
gebruikt. Wanneer verschillende typen koelmiddel worden gebruikt zal de installatie niet goed
werken.〉
Nederlands8
Page 11
VOORZORGSMAATREGELEN
• Gebruik een pijpsnijder en tromp die geschikt is voor het te gebruiken koelmiddel.
• Breng, voordat u de trompverbinding aandraait, esterolie of etherolie op de tromp aan.
• Knijp de leiding dicht of plak deze af met tape om te voorkomen dat vuil, vloeistof of stof de
leiding kan binnendringen.
• Voorkom dat lucht of andere stoffen dan het koelmiddel in de koelmiddelleidingen terecht kunnen
komen. Ventileer de ruimte onmiddelijk wanneer gasvormig koelmiddel ontsnapt tijdens de
installatiewerkzaamheden.
• De buitenunit is gevuld met koelmiddel.
• Gebruik alleen naadloze leidingen van koperlegering.
(ISO 1337)
• Gebruik om beschadigingen aan de trompmoer en daaruit
voorkomende gaslekken te voorkomen een steeksleutel en
Afb. 10
Momentsleutel
Buisverbinding
een momentsleutel om de buizen naar de unit aan en af te
koppelen, zoals onderstaande afbeelding laat zien.
(Zie Afb. 10)
Trompmoer
• Zie “Tabel 2” voor de afmetingen van de benodigde ruimte
voor de flensmoeren.
Steeksleutel
• Breng, voordat u de flensverbinding bevestigt, wat ether- of
esterolie aan op de binnenzijde van de getrompte leiding en
draai deze drie of vier keer rond en draai vervolgens de
Afb. 11
Breng hier de ether- of
esterolie aan.
verbinding aan. (Zie Afb. 11)
OPMERKING
• Gebruik de flensmoer die bij de binnenunit werd meegeleverd.
VOORZORGSMAATREGELEN
Voorkom dat olie op de schroefclips op het decoratiepaneel terechtkomt.
De olie kan de schroefclips week maken.
Tabel 2
Trompmaat A (mm)
Buismaat Draaimoment
φ6,4(1/4”)
φ9,5(3/8”)
φ12,7(1/2”)
φ15,9(5/8”)
Type koelmiddel
Type
14,2-17,2 N • m
32,7-39,9 N • m
49,5-60,3 N • m
61,8-75,4 N • m
R410A
FHQ
8,7 – 9,1
12,8 – 13,2
16,2 – 16,6
19,3 – 19,7
0
0
2
±
90
Tromp
0
2
±
0
45
A
R0,4-0,8
• Zie “Tabel 2” voor het juiste aandraaimoment.
VOORZORGSMAATREGELEN
Wanneer de verbinding te strak wordt aangedraaid, kan deze beschadigen en lekkage van koelmiddel
veroorzaken.
9Nederlands
Page 12
Niet aanbevolen, maar voor noodgevallen
In principe dient u altijd een momentsleutel te gebruiken maar als die niet beschikbaar is, kunt u de hieronder
beschreven installatiemethode toepassen.
Controleer altijd of er geen lekken zijn als het werk klaar is.
Als u de optrompbout met een sleutel aandraait, komt er een punt waarop het aantrekkoppel plotseling toeneemt. Vanaf dat punt draait u de bout nog verder over de hoek die hieronder wordt aangegeven:
PijpdiameterAantal graden doordraaienAanbevolen armlengte van gereedschap
φ6,4 (1/4”)60 à 90 gradenCirca 150 mm
φ9,5 (3/8”)60 à 90 gradenCirca 200 mm
φ12,7 (1/2”)30 à 60 gradenCirca 250 mm
φ15,9 (5/8”)30 à 60 gradenCirca 300 mm
VOORZORGSMAATREGELEN
LET OP DE VOLGENDE PUNTEN BIJ HET MAKEN VAN SOLDEERVERBINDINGEN
“Gebruik geen vloeimiddel bij het maken van een soldeerverbinding tussen koperen koelmiddelleidingen.
Gebruik daarvoor in de plaats fosfor-kopersoldeer (BCuP-2: JIS Z 3264/B-Cu93P-710/795: ISO 3677)
waarvoor geen vloeimiddel nodig is.”
(Vloeimiddel is erg schadelijk voor koelmiddelleidingystemen. Wanneer bijvoorbeeld een vloeimiddel op basis
van chloride wordt gebruikt zullen de leidingen corroderen en wanneer het vloeimiddel fluor bevat zal de
koelmiddelolie worden aangetast.)
• Blaas, voordat u soldeerverbindingen maakt in koelmiddelleidingen, stikstof door de leidingen om aanwezige
lucht uit de leidingen te verdringen.
Als u soldeerverbinding maakt zonder de beschermende stikstofatmosfeer zal een grote hoeveelheid oxidefilm
in de leidingen ontstaan, die een systeemstoring zou kunnen veroorzaken.
• Vervang, wanneer de koelmiddelleidingen moeten worden gesoldeerd, eerst het aanwezige koelmiddel in de
koelmiddelleidingen door stikstof. Sluit de binnenunit met een flens- of trompverbinding aan zodra dit
gebeurd is.
• De stikstofdruk moet met behulp van een reduceerventiel worden ingesteld op 0,02 MPa wanneer tijdens
het vullen van de leidingen een soldeerverbinding moet worden gemaakt. (Zie Afb. 12)
Reduceerventiel
Koelmiddelleiding
Te solderen
onderdeel
Tape
handafsluiter
Stikstof
Afb. 12
• Breng, nadat u de verbinding heeft getest op gaslekkage, zorgvuldig de warmte-isolatie van de verbinding aan
volgens de specificaties uit de volgende grafiek en breng deze aan op de punten (6) en (7). (Bevestig beide
uiteinden met de klemmen (4)) (Zie Afb. 13)
• Wikkel de afdichtmat (9) alleen om de isolatie voor de verbindingen aan de gaszijde.
(Zie Afb. 13)
Stikstof
VOORZORGSMAATREGELEN
Isoleer alle ter plaatse gemonteerde leidingen helemaal tot aan de leidingkoppeling binnenin het apparaat. Wanneer iemand een niet-geïsoleerde leiding aanraakt kan deze een brandwond oplopen of kan
daardoor condens worden gevormd op de leiding.
Nederlands10
Page 13
Procedure voor het aanbrengen van thermische isolatie om de leidingen aan gaszijde.
Afb. 13
Isolatiemateriaal voor koppelingen (6)
(accessoire)
Flensmoerverbinding
Zorg ervoor dat de eindnaad van
het isolatiemateriaal zich aan de
bovenzijde van de leiding bevindt.
Leidingisolatiemateriaal
(Niet meegeleverd)
Isolatie voor gasleiding (6) (bijgeleverd)
Isolatie voor waterleiding (7) (bijgeleverd)
Leidingisolatiemateriaal
(hoofdunit)
Bevestigen aan
het apparaat
Hoofdunit
Klem (4) (meegeleverd)
Gasleidingen
Vloeistofleidingen
Klem (4) (bijgeleverd) (× 4)
Wikkel de isolatie vanaf
het apparaat om de
leiding.
Klein afdichtmateriaal (9)
(accessoire)
Bevestig aan de onderkant
(Voor zowel de gas- als de vloeistofleiding)
Procedure voor het aanbrengen van thermische isolatie om de leidingen aan vloeistofzijde.
Isolatiemateriaal voor koppelingen (7)
(accessoire)
Flensmoerverbinding
Zorg ervoor dat de eindnaad van
het isolatiemateriaal zich aan de
bovenzijde van de leiding bevindt.
Leidingisolatiemateriaal
(hoofdunit)
Bevestigen aan het apparaat
Hoofdunit
Leidingisolatiemateriaal
Klem (4) (meegeleverd)
(Niet meegeleverd)
(1) Voor leidingen via de achterzijde.
• Verwijder de leidingopening aan de achterzijde en installeer de leidingen. (Zie Afb. 14.16)
(2) Voor leidingen via de bovenzijde.
• Wanneer de leidingen via de bovenzijde worden geïnstalleerd, moet een optionele hoekkoppelingset worden
toegepast.
• Verwijder de leidingopening aan de bovenzijde en installeer de leidingen met behulp van de optionele hoekkoppelingset. (Zie Afb. 14.15)
(3) Voor leidingen via de rechterzijde.
• Snijd een langwerpige opening weg uit het sierpaneel (rechts) en installeer de leidingen. (Zie Afb. 16)
Knip, wanneer alleen de afvoerleiding via
rechts wordt geleid, alleen dit stuk open.
• Knip, wanneer alle leidingen zijn geïnstalleerd, het verwijderde sierpaneel met een schaar op maat en bevestig
het paneel.
Klem, voordat u de bovenste leidingopening opent, de voedingskabels voor de jaloeziemotor en de thermistor vast door deze door de draadklem op het deksel te voeren. (Zie Afb. 14.17)
• Tijdens deze werkzaamheden; sluit alle openingen tussen de leidingdoorvoer en de leidingen af met kit om
te voorkomen dat stof kan binnendringen in de binnenunit.
7.AANLEGGEN VAN DE AFVOERLEIDING
(1) Installeer de afvoerleiding.
• Controleer of de afvoer goed werkt.
• U kunt de afvoerleiding via rechtsachter, rechts, links of linksachter installeren. Zie “6. AANLEGGEN VAN DE KOELSTOFLEIDING” op pagina 8 voor installatie via rechts, rechts achter, links en linksachter.
(Zie Afb. 18)
Afb. 18
Achterzijde (metalen plaat)
afneembaar deel
Afvoerleiding via linkerzijde
Nederlands12
Afvoerleiding via
linkerachterzijde
Linker sierpaneel,
afneembaar deel
Page 15
• Wanneer de leiding via de linkerzijde wordt geleid, moet de rubber stop en de isolatie op de doorvoeropening voor de afvoerleiding worden verwijderd en aan de rechterzijde op het apparaat worden gemonteerd.
Steek de rubber stop in dat geval volledig in de leiding om lekkage te voorkomen.
• Zorg ervoor dat de leidingdiameter gelijk is aan of groter is dan de leidingdiameter van de installatie. (PVC-buis,
nominale diameter 20 mm, uitwendige diameter 26 mm)
• Zorg ervoor dat de afvoerleiding zo kort mogelijk is en afloopt met tenminste 1/100 om luchtbelvorming te
voorkomen. (Zie Afb. 19)
Afb. 19
Zorg ervoor dat
er geen slag in
de slang zit.
Goed
Scheef omlaag
Fout
Niet omhoog.
Zorg ervoor dat het
uiteinde niet onder
water staat.
VOORZORGSMAATREGELEN
Door opgehoopt water in de afvoerleidingen kan de afvoer verstopt raken.
• Gebruik de meegeleverde afvoerslang (1) en klem (2).
Schuif de afvoerslang volledig over de aansluiting van de lekschaal en bevestig de klem op de grijze tape.
(Zie Afb. 20)
Draai de schroeven op de steun zover los tot er nog 4 mm schroefdraad over is. (Let op de bevestigingsrichting om te voorkomen dat de klem in aanraking komt met de inlaatgrille.) (Zie Afb. 21)
Afb. 20
Tape (grijs)
Klem (2) (bevestigd)
Afvoerleiding (1) (bevestigd)
Klem (2) (bevestigd)
Afb. 22
Fout
Afb. 21
Afdichtmiddel
(8) (bevestigd)
≤4
Afdichtmiddel
(8) (bevestigd)
Klem (2)
(bevestigd)
≤4
(Lengte: mm)
< Naar rechts achter of naar rechts >< Naar links achter of naar links >
• Isoleer de klem en de afvoerslang vanaf de onderzijde met de meegeleverde isolatiemat (8). (Zie Afb. 21)
• Isoleer de hele afvoerleiding binnenshuis.
• Zorg ervoor dat er geen slag in de afvoerslang binnenin de binnenunit komt. (Zie Afb. 22)
(Door slag in de afvoerslang kan de luchtinlaatgrille breken.)
13Nederlands
Page 16
(2) Controleer, nadat de leidingen zijn aangesloten, of de afvoer naar behoren werkt.
• Giet via de afvoeropening 600 ml vloeistof in de lekschaal om de afvoer te controleren.
Plastic bakje
om water mee
Luchtuitlaat
te gieten
Zorg ervoor dat het water niet opspat.
100 mm
Zorg ervoor dat de leidingen een
Centrale afvoerleiding
verval van tenminste 1/100 hebben,
om te voorkomen dat er luchtophoping ontstaat.
Door opgehoopt water in de afvoerleidingen kan
de afvoer verstopt raken.
VOORZORGSMAATREGELEN
Aansluitingen voor afvoerleidingen
Sluit de afvoerleidingen nooit direct aan op een rioolbuis die naar ammoniak ruikt. De ammoniak in het
riool kan dan de binnenunit binnenunit binnendringen via de afvoerleidingen, waardoor de warmtewisselaar gaat corroderen.
Nederlands14
Page 17
8.VOORBEELD VAN BEDRADING
Voor de bedrading van de buitenuit dient u de installatiehandelding te raadplegen die bij de buitenuit is
geleverd.
• Besturing met behulp van 2 afstandsbedieningen: 2 afstandsbedieningen voor de besturing van 1 bin-nenunit. (Zie Afb. 26)
Afb. 23Afb. 24
Dubbel- of multisysteem
Hoofvoeding
Hoofdschakelaar
Zekering
Buitenunit
123
123
P1 P2
Binnenunit
P1 P2
Afb. 25
Groepsregeing
Hoofvoeding
Hoofdschakelaar
Hoofvoeding
Hoofdschakelaar
Afstandsbediening
(Optionale accessoires)
Hoofvoeding
Hoofdschakelaar
Simultaan werken model
Hoofvoeding
Hoofdschakelaar
Zekering
Buitenunit
123
123
P1 P2
Binnenunit
(Hoofdunit)
P1 P2
Afstandsbediening (Optionale accessoires)
Afb. 26
Besturing met behulp van 2
afstandsbedieningen
Hoofdschakelaar
123
P1 P2
Binnenunit
(Hulpunit)
P1 P2
Hoofvoeding
Zekering
BuitenuintBuitenunitBuitenunit
123123123
123123123
P1 P2
Binnenunit
P1 P2
Zekering
P1 P2P1 P2
Zekering
BinnenunitBinnenunit
Afstandsbediening (Optionale accessoires)
Zekering
Buitenunit
123
123
P1 P2
Binnenunit
P1 P2P1 P2
Afstandsbediening 1 (Optionale
accessoires)
Afstandsbediening 2 (Optionale
accessoires)
15Nederlands
Page 18
OPMERKING
1. Alle transmissieleidingen met uitzondering van die van de afstandsbediening zjin gepolariseerd en
moeten overeenkomen met het symbool op het klemmenbord.
2. Sluit in het geval van groepsbediening de bedrading van de afstandsbediening aan de hoofdunit wanneer
de verschillende apparaten in de groep gelijktijdig moeten werken. (De niet-hoofdunit hoeft niet apart te
worden aangesloten)
3. Gebruik bij groepsbediening de afstandsbediening voor de binnenunit met de meeste mogelijkheden
(zoals bijv. met de jaloeziemotor).
4. Wanneer meerdere units als groep worden bediend met twee afstandsbedieningen, sluit u deze aan op de
hoofdunit. (De niet-hoofdunit hoeft niet apart te worden aangesloten.)
9.ELEKTRISCHE BEDRADING
• Alle ter plaatse verkregen onderdelen en materialen dienen aan de landelijk geldende voorschriften te vol-
doen.
• Gebruik alleen koperdraad.
Meer informatie over de elektrische aansluitingen vindt u in “8. VOORBEELD VAN BEDRADING” op pagina 15
•
dat is bevestigd aan de behuizing van het apparaat.
• Zie de installatiehandleiding van de afstandsbediening voor details over het aansluiten van de afstandsbediening.
• Alle bedrading dient door een erkend elektricien te worden aangelegd.
• Er dient een circuitonderbreker te worden geïnstalleerd waarmee de stroomtoevoer van het gehele
systeem kan worden onderbroken.
• Raadpleeg de installatiehandleiding van de buitenunit voor informatie over de draaddikte van de stroomkabel naar de buitenunit, de capaciteit van de circuitonderbreker en -schakelaar en instructies voor het aanleggen van de bedrading.
• Vergeet niet om de airconditioner te aarden.
• Sluit de aardingsdraad niet aan op een gas- of waterleiding, bliksemafleider of de aardedraad van een tele-
• Waterleidingen: aarding niet mogelijk wanneer PVC-buis is gebruikt.
• Telefoonaardkabels of lichtleidingen: mogelijk abnormaal hoge spanningen in de aarde als gevolg van
blikseminslagen.
• Specificaties voor ter plaatse verkregen bedrading
Tabel 3
Draad
Verbindingsbekabeling tussen
units
Kabel van de
afstandsbediening
Vinylsnoer met mantel of kabel
(2-draads) (OPMERKING 2)
H05VV - U4G
(OPMERKING 1, 3)
Draaddikte (mm
2,5
0,75 - 1,25
2
)
Lengte
Maximum 500 m
(OPMERKING 3)
-
Nederlands16
Page 19
OPMERKING
1. Alleen in geval van beschermde leidingen. Gebruik H07RN-F bij geen bescherming. (Dikte van de afs-
cherming: minimaal 1 mm)
2. Gebruik dubbele afgeschermde kabel voor de afstandsbediening (afscherming: minimaal 1 mm) of leid de
kabels door een wand of leidingdoorvoer zodat de gebruiker nooit met de kabel in contact kan komen.
3. Deze lengte is de totale uitgeslagen lengte in de systeem dat via groepsbediening wordt bediend.
VOORZORGSMAATREGELEN
• Trek, zelfs als de leidingopening aan de boven- of achterzijde verwijderd is, de kabel van de afstandsbedi-
ening en de verbindingsbekabeling tussen de units binnenin het apparaat door aparte doorvoeren zodat de
bekabeling nooit in contact kan komen met het metaal van de behuizing.
• Gebruik doorvoeren in muren en zet deze vast tegen de koelmiddelleidingen om ervoor te zorgen dat de
kabel van de afstandsbediening en de bekabeling tussen de eenheden mechanisch belast kan worden.
• Voorkom dat stof het apparaat kan binnendringen door de ruimte tussen de doorvoeren en het toe-
gangsluik (boven of achter) met kit of afdichtpasta te dichten.
• Zet de bedrading en het deksel goed vast, zodat er niets los kan raken.
• Klem de draden voor de afstandsbediening niet vast onder dezelfde klem als die gebruikt wordt voor het
vastzetten van de verbindingskabels tussen de units. Wanneer u dat doet, kan dat leiden tot storingen.
• Zorg ervoor dat de afstand tussen de draden voor de afstandsbediening en de verbindingskabels tussen de
units en andere kabels ten minste 50 mm is. Wanneer deze afstand kleiner is, kan dat leiden tot storingen
als gevolg van elektrische interferentie.
Aansluiting van de verbindingskabels tussen units en de kabel van de afstandsbediening (Zie Afb. 27)
• Het bedraden van de units
Houdt het deksel van het elektrische aansluitingencompartiment vast, draai de twee borgschroeven los, verwijder het deksel van het aansluitingencompartiment, sluit de voedingsdraden op de juiste manier aan op het
aansluitingenblok (3P).
Zet vervolgens de verbindingskabels met de meegeleverde klem (4) vast op de verankering. (Zie Afb. 28)
• Kabel van de afstandsbediening: De multi-subunit voor groepsbediening is niet nodig. (Zie Afb. 27.29)
Aansluiten op het aansluitingenblok voor de afstandsbediening (2P). Zet vervolgens de kabel van de afstandsbediening met de meegeleverde klem (4) vast op de verankering. (Zie Afb. 28)
Bevestigen van de grille en de sierpanelen
• Bevestig, nadat de bedrading is aangesloten, de sierpanelen op het apparaat in de omgekeerde volgorde zoals
die is beschreven bij het verwijderen van de luchtinlaatgrille.
17Nederlands
Page 20
Afb. 27
Aansluitingenblok voor de afstandsbediening (2P)
Aansluitingencompartiment
Voedingsaansluitingenblok (3P)
Massa-aansluiting
Afstandsbedieningssnoer
Bevestigingsschroef voor het deksel
van het elektrische aansluitingencompartiment
Afb. 28
Klem (4) (bevestigd)
Klem
Leidingopening
Afb. 28
Doorvoeren
aan de achterzijde
Afdichten
met kit of
afdichtpasta
Vloeistofleiding
Gasleiding
Afvoerslang
Bedrading tussen units
Verbindingsbekabeling tussen units
(Maak de aansluiting, wanneer u de
niet-hoofdunit aansluit, op de hoofdunit)
Zo maakt u de aansluitingen op het
aansluitingenblok voor de voeding (3P)
Afb. 29
Verbindingsbekabeling
tussen units
Knip het overtollige
P1 P2
materiaal van de
Klem (4)
(bevestigd)
bevestigingsstrip af
nadat u deze heeft
aangetrokken.
Aansluitingenblok voor
de afstandsbediening (2P)
Afstandsbedieningssnoer
Klem
Afstandsbedieningssnoer
Let op de onderstaande opmerkingen wanneer u de voedingskabel aansluit op de aansluitingen.
Aantrekmomenten voor de aansluitschroeven.
• Gebruik een passende schroevendraaier voor het aandraaien van de schroeven van de aansluitingen.
Als de schroevendraaier te smal is zult u de koppen van de schroeven beschadigen en de aansluitingen
niet strak genoeg aan kunnen draaien.
• Als de aansluitschroeven te strak worden aangedraaid kunnen de schroeven beschadigen.
• In de onderstaande tabel vindt u de aantrekmomenten voor de schroeven van de aansluitingen
AansluitingDraaddikteDraaimoment
Aansluitingenblok voor de afstandsbediening (2P)M3,50,79 - 0,97 N•m
Voedingsaansluitingenblok (3P)M41,18 - 1,44 N•m
Massa-aansluitingM41,18 - 1,44 N•m
Aandachtspunten bij het aansluiten van de voedingskabel
Gebruik een aansluitoog voor de verbinding met het aansluitingenblok. Als dit niet mogelijk is, dient u
onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht te nemen. (Zie Afb. 30)
Nederlands18
Page 21
• Sluit geen kabels met verschillende kabeldiktes op dezelfde voedingsaansluiting aan. (Loszittende aansluitingen kunnen oververhitting veroorzaken.) (Zie Afb. 31)
• Wanneer kabels van gelijke dikte moeten worden aangesloten, moeten deze worden bevestigd op de manier
zoals is weergegeven in. (Zie Afb. 31)
• Maak de aansluitingen altijd met kabel van de voorgeschreven dikte, maak de aansluitingen altijd helemaal
af en bevestig de kabels zo dat, wanneer er aan de kabel wordt getrokken, de aansluitingen zelf niet
worden belast.
Afb. 30
Afb. 31
Bevestig kabels van
dezelfde dikte altijd
aan weerszijde.
(GOED)
GoedFoutFout
10. VELDINGSTELLINGEN
Monteer een isolatiemof
Ronde
kabelschoen
Sluit niet maar aan
een kant een kabel
met gelijke dikte aan.
(FOUT)
Elektra-draad
Gebruik geen kabels
van verschillende dikte.
(FOUT)
(1) Zorg ervoor dat de deksels van de controle eenheiden van de binnen- en buitenunits zijn gesloten.
(2) De veldingstellingen moeten conform de omstandigheden van installatie vanaf de afstandbedien-
ing worden uitgevoerd.
• Instelling gebeurt door wijziging van het “Functienr.”, het “EERSTE CODENR.” en het “TWEEDE
CODENR.”
• De “Lokale instelling” van de nieuwe afstandsbediening bepaalt de volgorde van de instellingen en de manier
waarop het apparaat werkt.
10-1 Instellen van de plafondhoogte
• Selecteer de TWEEDE CODENR. die overeenkomt met de plafondhoogte in “Tabel 4”.
(Het TWEEDE CODENR. is op de fabriek ingesteld op “01” voor een plafoondhoogte van 2,7 m of lager.)
Tabel 4
Plafondhoogte (m)
Minder dan 2,7m
2,7 à 3,502
Functienr.
13 (23)0
EERSTE CODENR.TWEEDE CODENR.
01
10-2 Instellingen voor opties
• Raadpleeg de installatiehandleiding van de optie voor details over de instelling ervan.
10-3 Instellen van de luchtfilterdisplay
• De afstandsbedieningen zijn voorzien van een LDC-scherm waarop kan worden aangegeven wanneer de
luchtfilters gereinigd moeten worden.
• Stel het TWEEDE CODENR. Afhankelijk van de hoeveelheid stof in de ruimte volgens “Tabel 5” in.
(De fabrieksinstelling voor het TWEEDE CODENR. is “01” voor licht vervuild filter.)
19Nederlands
Page 22
Tabel 5
Instelling
Lichte vervuiling van
luchtfilter
Zware vervuiling van
luchtfilter
het
het
Interval tussen luchtfilterdisplay
(levensduur)
Ca. 2500 uren
Ca. 1250 uren
Functienr.
10 (20)0
EERSTE
CODENR.
TWEEDE
CODENR.
01
02
10-4 Instelling van het binnenunit-nummer voor een simultaan werkend systeem
• In een simultaan werkend systeem stelt u het TWEEDE CODENR. volgens “Tabel 6” in.
(De fabrieksinstelling voor het TWEEDE CODENR. is “01” voor een gecombineerd systeem (1 unit))
• Meer informatie over het instellen van hoofd- en niet-hoofdunits bij de bediening van meerdere units als groep
vindt u op pagina 20 in “10-5
Bij gebruik van draadloze afstandsbediening
• Bij gebruik van draadloze afstandsbedieningen moeten de afstandsbedieningen geadresseerd worden. Zie
de installatiehandleiding van de afstandsbediening voor details over de instelling.
(2 units)
(3 units)
11 (21)0
Individuele instelling van systeem voor simultane werking
TWEEDE CODENR.
01
02
03
”.
10-5 Individuele instelling van systeem voor simultane werking
Het is eenvoudiger een afstandsbediening te gebruiken voer het instellen instellen van de slave-unit.
•
Voer de volgende procedure, bij het instellen van de master en de slave, zowel op de master als op de slave uit.
Procedure
(1) Wijzig de instelling voor het TWEEDE CODENR. in “02” voor individuele instelling, zodat de slave
afzonderlijk kan worden ingesteld. (De fabrieksinstelling voor het TWEEDE CODENR is “01” voor gecombineerde instelling.)
InstellingFunctienr.
Groepsinstelling
Individuele instelling
(2) Maak de lokale instelling (zie 10-1 tot en met 10-4) voor de master.
(3) Na (2) de hoofdvoedingschakelaar uitzetten.
(4) De afstandsbediening verwijderen van de master-unit en aansluiten op de slave-unit.
(5) De hoofdvoedingschakelaar opnieuw aanzetten en, zoals in (1), het TWEEDE CODENR. wijzigen in “02”,
individuele instilling.
(6) Maak de lokale instelling (zie 10-1 tot en met 10-3) voor de master.
(7) Na (6) de hootdvoerdingschakelaar uitzetten.
(8) Wanneer er meerdere subunits in het systeem worden gebruikt, herhaalt u de stappen (4) - (7).
(9) Na de instelling de afstandsbediening verwijderen van de slave-unit en opnieuw aansluiten op de master-
unit.
De instelling is nu voltooid.
∗U hoeft de afstandsbediening van de master-unit niet opnieuw te bedraden als de optionele afstands-
bediening van de slave-unit wordt gebruikt.
(Maak echter wel de draden van het klemmenbord voor de afstandsbediening van de master-unit los.)
(Zie Afb. 24 op pagina 15)
11 (21)1
EERSTE CODENR.
TWEEDE CODENR.
01
02
Nederlands20
Page 23
10-6 Bij het installeren van groepsbediening
• Wanneer het apparaat wordt gebruikt als gecombineerde unit of als master bij groepsbediening, kunt u met de
afstandsbediening maximaal 16 units gelijktijdig starten/stoppen (groepsbediening).
• In dat geval zullen alle binnenunits werken op de manier zoals wordt ingesteld met de afstandsbediening.
• Selecteer een afstandsbediening waarmee zoveel mogelijk functies die in de groep beschikbaar zijn, kunnen
worden bediend.
Buitenunit 1Buitenunit 2Buitenunit 3
Binnenunit 1Binnenunit 2
Binnenunit 3
Afstandsbediening voor groepsbediening
Aansluitingen maken (Zie “9. ELEKTRISCHE BEDRADING” op pagina 16.)
(1) Verwijder het deksel van het elektrische aansluitingencompartiment.
(2) Verbind de aansluitingen in het elektrische aansluitingencompartiment (P
) door. (Geen polariteit.)
1 P2
(Zie Afb. 25 op pagina 15 en Tabel 3 op pagina 16)
OPMERKING
• Sluit, wanneer het apparaat wordt gebruikt samen met meerdere apparaten en via groepsbediening wordt best-
uurd, de afstandsbediening alleen aan op de master.
10-7 Besturing met behulp van afstandsbedieningen (Besturen van 1 binnenuit door 2
afstandsbedieningen)
• Wanneer u 2 afstandsbedieningen gebruikt, moet u de ene op “HOOFD” instellen en de andere op “HULP”.
HOOFD/HULP-OMSCHAKELING
Steek een schroevendraaler met wigvormige kop in de sparings tussen het bovenste en onderste deel van de
(1)
afstandsbediening en verwijder het bovenste deel door de schroevendraaler te draalen. (De printkaart van de
afstandsbediening is bevestigd aan het bovenste deel van de afstandsbediening.)
(2) Zet de hoofd/hulp-omschakeling op de printplaat van een van de afstandsbedieningen in de stand “S”.
(Laat de schakelaar op de printplaat van de andere afstandsbediening in de stand “M” staan.)
(Zie Afb. 33)
(Zie Afb. 32)
Afb. 32Afb. 33
Bovenste deel van de
afstandsbediening
S
(Fabrieksinstelling)
S
M
Printplaat
Onderste deel
van de
Steek de schroevendraaler
afstandsbediening
hierin en verwijder het bovenste deel
van de afstandsbediening voorzichtig
(Als de fabrieksinstellingen
ongewijzigd zijn gebleven,
hoeft u slechts één van de
afstandsbedieningen te
veranderen.)
S
M
afstandsbediening
Aansluitingen maken (Zie “9. ELEKTRISCHE BEDRADING” op pagina 16.)
(3) Verwijder het deksel van het elektrische aansluitingencompartiment.
(4)
Sluit afstandsbediening 2 aan op het aansluitingenblok (P1 P2) voor de afstandsbediening in het elektrische
aansluitingencompartiment. (Geen polariteit.) (Zie Afb. 26 op pagina 15 en Tabel 3 op pagina 16)
OPMERKING
Sluit, wanneer het apparaat wordt gebruikt samen met meerdere apparaten en via groepsbediening wordt bestuurd, de afstandsbediening alleen aan op de master.
21Nederlands
Page 24
11. TESTEN
(1) Zorg ervoor dat de deksels van de controle eenheiden van de binnen- en buitenunits zijn gesloten.
(2) Meer informatie vindt u in de paragraaf “BESTEED TIJDENS INSTALLATIE EXTRA AANDACHT
AAN DE VOLGENDE PUNTEN EN INSPECTEER NA INSTALLATIE” op pagina 4.
• Nadat de aanleg van de koelleidingen, de afvoerleidingen en de elektrische bedrading is voltooid dient u
het systeem uit veiligheid te testen.
11-1 TESTEN
1. Open de stopklep van de gasleiding.
2. Open de stopklep van de vloeistofleiding.
3. Elektrificeer het verwarningselement gedurende de 6 uren. (Niet nodig bij modellen die uitsluitend voor
koeling zjin ontwerpen)
4. Zet de unit met de afstandsbediening på koelen en druk de AAN/UIT-toets is om de unit in werking te
zetten ( ).
5. Druk op de toets INSPECTIE / WERKINGSTEST 4 keer ( ) in (2 keer bij draadloze afstandsbedien-
ingen) en test de unit gedurende 3 minuten.
6. Druj de LUCHTSTROOMRICHTINGREGELAAR ( ) in om te controleren of de unit functioneert.
7. Druk op de toets INSPECTIE / WERKINGSTEST ( ) in en laat de unit normaal werken.
TEST
8. Controleer de werking van de unit conform de gebruiksaanwijzing.
VOORZORGSMAATREGELEN
1. Als het apparaat niet of niet goed werkt vindt u meer informatie in paragraaf “11-2 DIAGNOSES BIJ
STORINGEN”.
2. Druk, nadat de test is uitgevoerd, eenmaal op de toets INSPECTIE / WERKINGSTEST om het apparaat
in de inspectiemodus te schakelen en controleer of de code “00” (=normaal) wordt weergegeven.
Raadpleeg, als er een code wordt weergegeven (behalve “00”, paragraaf “11-2 DIAGNOSES BIJ STORINGEN”.
OPMERKING
• Wanneer het apparaat niet werkt als gevolg van een storing, kunt u een diagnose stellen met behulp van
de onderstaande storingentabel.
TEST
11-2 DIAGNOSES BIJ STORINGEN
Wanneer de voeding ingeschakeld is kunt u het type storing bepalen aan de hand van de storingscode die wordt weergegeven op het LCD-scherm van de afstandsbediening.
Controleer, wanneer er geen melding op het LCD-scherm van de afstandsbediening wordt weergegeven, de
volgende items voordat u een storingsoorzaak op basis van een storingscode vaststelt.
• Losse of verkeerd aangesloten bekabeling (tussen de voeding en de buitenunit, tussen de buiten- en de
binnenunit of tussen de binnenunit en de afstandsbediening)
• Doorgebrande zekering in de binnen- of buitenunit
• Op het LCD-scherm wordt de melding “88” kort weergegeven nadat de voeding werd ingeschakeld.
Dit betekent dat de werking van de afstandsbediening gecontroleerd wordt; dit is geen aanwijzing voor een storing.
Storingsoorzaken bepalen met behulp van de codes op het LCD-scherm van de afstandsbediening.
1. Bij de aangesloten afstandsbediening. (OPMERKING 1)
Wanneer het systeem stopt als gevolg van probleem knipperen de verklikkerlamp en “ ” en wordt de storingcode weergegeven op het LCD-scherm. Zoek in dat geval de weergegeven storingscode op in de tabel met
storingcodes bij groepsbediening; op die manier vindt u de oorzaak van de storing. (OPMERKING 2)
2. Met de draadloze afstandsbediening.
(Zie ook de bedieningshandleiding van de draadloze afstandsbediening)
Wanneer het apparaat stopt als gevolg van een storing, zal het display op de binnenunit knipperen. Zoek
in dat geval de weergegeven storingscode op in de tabel met storingcodes; op die manier vindt u de
oorzaak en een manier om deze storing te verhelpen. (OPMERKING 2)
(1) Druk op de toets INSPECTIE /WERKINGSTEST, “ ” wordt weergegeven en “0” knippert.
Druk op de toets DE TIJD PROGRAMMEREN en lees het apparaatnummer af waarbij de storing is opgetreden.
(2)
Aantal pieptonen 3 korte pieptonen.........Voer de volgende stappen allemaal uit
1 korte pieptoon...........Voer de stappen (3) en (6) uit
1 lange pieptoon..........Geen storing
Nederlands22
Page 25
(3) Druk op de FUNCTIEKEUZETOETS; de storingscode knippert bovenin het LCD-scherm.
(4) Druk nogmaals op de toets
zoek de bovenste code.
(5) Druk op de FUNCTIEKEUZETOETS; de storingscode knippert onderin het LCD-scherm.
(6) Druk nogmaals op de toets
zoek de bovenste code.
• Een lange pieptoon maakt u attent op de aanwezigheid van een storingscode.
OPMERKING
1. Bij de aangesloten afstandsbediening, druk op de afstandsbediening op de toets INSPECTIE /WERK-
INGSTEST, “ ” begint te knipperen.
2. Houdt de toets AAN/UIT minimaal 5 seconden ingedrukt totdat de hierboven beschreven storingenlijst
verdwijnt, nadat de storingcode tweemaal aan en uit is gegaan en de code “00” (normaal) is weergegeven.
Het display schakelt nu om van de inspectiemodus naar de normale bedieningsmodus.
DE TIJD PROGRAMMEREN
DE TIJD PROGRAMMEREN
tot het apparaat 2 korte pieptonen geeft en
tot het apparaat een lange pieptoon geeft en
11-3 Codelijst storingen
• Voor de plaatsen waar de storingscode blanco blijft, wordt de “ ” indicatie niet getoond. Hoewel het
systeem blijft werken, het systeem nspecteren en eventueel noodzakelijke reparaties uitvoeren.
• Afhankelijk van het type binnen- of buitenunit wordt de foutcode al dan niet weergegeven.
Code
A1
A3
A5
A6
A7
AF
AH
AJ
C4
C5
C9
CC
CJ
E0
E1
E3
E4
E5
E6
Storing/Opmerkingen
Printplaat van de binnenunit van de PC defect
Niveau afvoerwater abnormaal
Buiten werking gesteld door de hoge drukbesturing of vorstbeveiliging
(OPMERKING 1)
Ventilatormotor binnenunit overbelast, te hoge spanning of geblokkeerd
Motor jaloeziebeweging geblokkeerd.
Alleen de richting van de luchtstroom kan niet worden geregeld.
Luchtbevochtiger defect
Luchtreiniger defect
Alleen de luchtreiniger werkt niet.
Ingestelde type niet correct
Capaciteitsgegevens verkeerd ingesteld of niets geprogrammeerd in de datachip.
Temperatuursensor voor de warmtewisselaar is defect(OPMERKING 1)
Binnenwarmtewisselaar/thermistor verdampingstemperatuur defect(OPMERKING 1)
Sensor voor de aanvoerluchttemperatuur is defect(OPMERKING 1)
Vochtigheidssensor abnormaal
Sensor voor afstandsbediening is defect
De thermistor van de afstandsbediening werkt niet, maar system thermo run kan
wel worden uitgevoerd.
Beveiliging geactiveerd (buitenunit)
Printplaat van de buitenunit defect
Hogedruk abnormaal (buitenunit)(OPMERKING 1)
Lage druk abnormaal (buitenunit)
Storing bij blokkeren van de motor van de compressor(OPMERKING 1)
Compressormotor is vergrendeld als gevolg van te hoge belasting (buiten)
(OPMERKING 1)
E7
E8
23Nederlands
Storing bij blokkeren van de buitenventilatormotor
Buiten ventilatormotor onmiddelijke overstroomstoring(OPMERKING 1)
Overdruk inlaat (buitenunit)
Page 26
E9
EA
F3
F6
H0
H3
H4
H6
H7
H8
H9
J1
J2
J3
J5
J6
J7
J8
J9
JA
JC
L1
L3
L4
L5
Elektronische expansieklep defect (buitenunit)
Storing in de schakelaar voor koelen/verwarmen (buiten)(OPMERKING 1)
Temperatuur afvoerleiding abnormaal (buitenunit)(OPMERKING 1)
Hogedrukscontrole (in koeling) (buitenunit)
Sensorfout voor omvormer (buitenunit)(OPMERKING 1)
Hogedrukschakelaar defect (buitenunit)
Lagedrukschakelaar defect (buitenunit)
Detectiesensor niet op de juiste plaats gemonteerd (buitenunit)(OPMERKING 1)
Buiten ventilatormotor positiesignaalstoring
CT-Storing (buitenunit)(OPMERKING 1)
Buitenluchtthermistor defect (buitenunit)(OPMERKING 1)
Fout druksensorsysteem (batch) (buitenunit)
Systeemstoring huidige sensor (buitenunit)(OPMERKING 1)
Thermistor afvoerleiding defect (buitenunit)(OPMERKING 1)
Thermistor aanvoerleiding defect (buitenunit)
Warmtewisselaar thermistor defect (buitenunit)(OPMERKING 1)
Buitenwarmtewisselaar/thermistor verdampingstemperatuur defect (buitenunit)
(OPMERKING 1)
Fout temperatuursensorsysteem vloeistofleiding (buitenunit)(OPMERKING 1)
Thermistor in gasleiding defect (koelen) (buiten)(OPMERKING 1)
Druksensor afvoerleiding defect
Druksensor aanvoerleiding defect
Fout omvormer (buitenunit)
Thermistor reactor defect (buitenunit)(OPMERKING 1)
Oververhit koelelement (buitenunit)(OPMERKING 1)
Koeling omvormer defect.
Momentane overspanning (buitenunit)(OPMERKING 1)
Mogelijk aardingsfout of kortsluiting in de motor van de compressor.
L8
L9
LC
P1
P3
P4
P6
PJ
U0
U1
Thermische beveiliging (buitenunit)
Mogelijk elektrische overbelasting in de compressor of verbroken verbinding in de
motor van de compressor.
Afslagbeveiliging (buitenunit)
Compressor mogelijk geblokkeerd.
Storing bij transmissie tussen de besturingen van de omvormer van de buitenunits
(buitenunit)
Onderbroken fasedraad (buitenunit)(OPMERKING 1)
Storing temperatuursensor op printplaat (buitenunit)
Storing temperatuursensor op koelelement (buitenunit)(OPMERKING 1)
Systeemstoring sensor gelijkstroomuitvoer (buitenunit)
Ingestelde type niet correct (buitenunit)
Capaciteitsgegevens verkeerd ingesteld of niets geprogrammeerd in de datachip.
Temperatuur aanvoerleiding abnormaal(OPMERKING 1)
Faserichting verkeerd
Verwissel twee fasen van de fasedraden L1, L2 en L3.
Nederlands24
Page 27
U2
Storing voedingsspanning (buitenunit)(OPMERKING 1)
Mogelijk het defect in 52C.
U4
UF
U5
U7
U8
UA
UC
UE
UH
UJ
OPMERKING
1. Er volgt een abnormale stop, afhankelijk van het model of de toestand.
Verbindingsfout (tussen binnenunit en buitenunit)
Verkeerd aangesloten bekabeling tussen binnen- en buitenunits of defecte printp-
laat van de binnen- en buitenunit.
Transmissiefout (tussen binnenunit en afstandsbediening)
Storing bij transmissie tussen binnenunit en afstandsbediening.
Transmissiefout van de omvormmodule
Storing in verbinding tussen hoofd- en hulpafstandsbedieningen.
(Storing in hulpafstandsbediening.)
Verkeerde instelling voor groepensysteem
Verkeerde instelling van keuzeschakelaar van groepensysteem.
(Zie schakelaar SS2 op de printplaat van de hoofdunit)
Centraal besturingsadres overlap
Transmissiefout (tussen binnenunit en centrale afstandsbediening)
Fout veldinstelling(OPMERKING 1)
Transmissiefout aanvullende apparatuur(OPMERKING 1)
VOORZORGSMAATREGELEN
• Zie na voltooiing van het testen “b. Inspectiepunt op moment van oplevering” op blz. 4 en vergewis u ervan
dat alle punten gecontroleerd zijn.
• Als de afwerking binnen nog niet klaar is bij voltooiing van het testen, legt u aan de klant uit dat de airconditioner niet in bedrijf genomen mag worden. Dit is essentieel om het product te beschermen tot de
binnenafwerking klaar is.
Als het apparaat toch gebruikt wordt, kan het aangetast worden door ubstanties die vrijkomen uit verf en
lijm die voor de binnenafwerking gebruikt zijn.
Informatie voor testaannemers
Controleer, wanneer u het product na het testen aan de klant oplevert, of het deksel van de besturingskast, het luchtfilter en het aanzuigrooster gemonteerd zijn. Leg de klant voorts uit hoe de voedingsonderbreker (AAN/UIT) werkt.