12 OPMERKING: NA HET OPNIEUW OPSTARTEN IS HET MOGELIJK DAT DE
TERMINAL OP EEN UNIT BLIJFT STEKEN. DIT IS TE WIJTEN AAN HET FEIT DAT
HET GEHEUGEN VAN DE DRIVERS NOG VAN VOEDING WORDT VOORZIEN DOOR
DE GEHEUGENBATTERIJ EN DE GEGEVENS VAN DE VORIGE CONFIGURATIE
DUS NOG BEWAARD ZIJN GEBLEVEN. IN DIT GEVAL NEEMT U BIJ HET
UITGESCHAKELDE SYSTEEM DE BATTERIJEN UIT ALLE DRIVERS EN SLUIT U ZE
WEER AAN. AANHANGSEL D: COMMUNICATIE................................................................ 76
Deze handleiding biedt informatie over de installatie, setup en het oplossen van problemen
voor de ASDU01A-controller.
Alle beschrijvingen van de werking in deze handleiding gelden voor bedieningssoftware
versie ASDU01A en latere revisies.
De bedrijfskenmerken en menuselecties van de koeler kunnen verschillen van die van andere
versies van de bedieningssoftware. Neem contact op met Daikin voor informatie over softwareupdates.
1.1 Voorzorgsmaatregelen bij de installatie
Waarschuwing
Risico voor elektrische schokken. Gevaar voor letsels bij personeel of schade aan de
apparatuur. Deze apparatuur moet correct geaard zijn. Aansluitingen en service-
werkzaamheden aan het bedieningspaneel mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
personeel met de vereiste kennis op het vlak van de werking van de bediende apparatuur.
Let op
Componenten gevoelig voor statische elektriciteit. Een statische ontlading bij het werken aan
elektronische printplaten kan de componenten beschadigen. Raak naakt metaal in het
bedieningspaneel aan voordat u servicewerkzaamheden uitvoert om u zo van eventuele
statische elektriciteit te ontladen. Trek nooit kabels, klemmenblokken van printplaten of
stroomstekkers uit terwijl het paneel nog stroom krijgt.
1.2 Beperkingen inzake temperatuur en vochtigheid
De controller is ontworpen voor werking bij een omgevingstemperatuur van –40°C tot +65°C
met een maximale relatieve vochtigheid van 95% (niet-condenserend).
Het bedieningspaneel bevat een op een microprocessor gebaseerde controller die voorziet in
alle monitoring- en bedieningsfuncties die vereist zijn voor de veilige en efficiënte werking van de
koeler. De operator kan alle bedrijfsomstandigheden monitoren met behulp van het display van
4 lijnen met 20 tekens en het klavier met 6 toetsen of met een extra (optioneel) remote semigrafisch display of een IBM-compatibele computer met Daikin-compatibele monitorin g -software.
Ingeval van een storing legt de controller het systeem stil en wordt een alarmsignaal
geactiveerd. De voornaamste bedrijfsomstandigheden op het ogenblik van het alarm zijn
opgeslagen in het geheugen van de controller en kunnen nadien worden gebruikt als hulp bij het
opsporen van het probleem en de analyse van de storing.
Het systeem is beveiligd met een paswoord zodat alleen bevoegd personeel toegang heeft. De
operator moet met het klavier van het paneel een paswoord invoeren voordat hij een configuratie
kan veranderen.
6/88
3 HOOFDKENMERKEN VAN BEDIENINGSSOFTWARE
• Beheer van luchtgekoelde chillers en warmtepompen met traploze schroefcompressoren.
• Besturing van temperatuur aan verdamperuitlaat met een afwijking van ± 0,1°C (bij stabiele
belasting).
•Opvangen van plotse belastingsdalingen van tot 50%, met een maximale afwijking van 3°C in
de gestuurde temperatuur.
• Aflezing van alle belangrijke bedrijfsparameters van de unit (temperatuur, druk, enz.).
• Ventilatorregeling (voor condensatieregeling in koelerunits en verdampingsregeling in
warmtepomp-units) met Step Logic (Fantroll-configuratie), enkelvoudige of dubbele regelaars
ventilatorsnelheid (VSD- en dubbele VSD-configuratie) en gecombineerde trap +
snelheidsregeling (Speedtroll-configuratie).
•Condensatieregeling (of verdampingsregeling) voor efficiënte werking. Deze regeling is
gebaseerd op de verzadigde condensatietemperatuur (verdampingstemperatuur) of de
drukverhouding van de compressor.
•Dubbel instelpunt – met lokale schakelaar of remote schakelaar – voor temperatuur uittredend
water.
•Tijdelijke opheffing van het instelpunt met een extern signaal (4-20 mA) - op basis van de
retourtemperatuur van de verdamper of de buitentemperatuur.
•Regelbare afnamesnelheid van de maximale output beperkt de uitslingering in negatieve
richting ingeval van lage vraag in het systeem.
•Door de mogelijkheid om te starten met warm water kan de unit vlot starten, zelfs bij een
hoge temperatuur van het gekoeld water in de verdamper.
•SoftLoad-feature beperkt stroomverbruik en belastingen bij piekvraag tijdens lage vraag in de
kring.
•Stroombeperking beperkt het stroomverbruik van de unit door ofwel de stroom
(stroombeperking) of de capaciteitsvraag (vraagbeperking) te beperken.
•De functie voor geluidsarme werking van de ventilatoren helpt het geluid van de unit te
verminderen door de ventilatorsnelheid te beperken volgens een tijdschema.
• Beheer van twee verdamperwaterpompen.
• Klavier voor een gebruiksvriendelijke interface. De operator kan de bedrijfsomstandigheden
van de koeler loggen op het display met achtergrondverlichting met 4 lijnen en 20 kolommen.
• Beveiliging met drie niveaus tegen onbevoegde toegang.
• Diagnosesysteem dat de laatste 10 alarms opslaat met datum, tijd en bedrijfsomstandigheden
op het moment van het alarm.
• Week- en jaartimer voor starten en stoppen.
• Eenvoudige integratie in gebouwbeheersystemen via afzonderlijke digitale aansluiting voor
unit start/stop en 4-20 mA signalen voor temperatuurinstelpunt van gekoeld water en
beperking van vraag.
•Communicatiemogelijkheden voor monitoring op afstand, veranderen van instelpunt, trend-
logging, detectie van alarms en events, via een IBM-compatibele pc.
•Communicatiemogelijkheden met gebouwbeheersystemen via selecteerbaar protocol of
Communicatie-Gateway.
•Remote communicatiemogelijkheden via analoge of GSM-modem.
7/88
4 SYSTEEM-LAY-OUT
***De configuratie van de modulaire architectuur is gebaseerd op het gebruik van de regeling.
Een basis-controller (grote versie, ingebouwd display, of, optioneel, een extra semi-grafisch
display) wordt gebruikt om de basisfuncties van de unit te regelen en de eerste twee compressoren
te beheren; een tweede controller (grote versie) wordt gebruikt voor het beheer van de derde en
vierde compressor (indien aanwezig).
U kunt voor elke controller tot vier pCOe-uitbreidingskaarten gebruiken om de regeling uit te
breiden met optionele mogelijkheden.
Drivers voor elektronische expansieklep in optie.
De algemene lay-out ziet u in afb. 1.
OPTIONAL
pLAN
J23 port
pCO2 controller #1
pCOe
Expansion #1
pCOe
Expansion #2
pCOe
Expansion #3
pCOe
Expansion #4
pLAN
pLAN
pLAN
pCO2 controller #2
EEXV Driver
#1
Additional
Display
J23 port
OPTIONAL
EEXV Driver
#2
pCOe
Expansion #1
OPTIONAL
EEXV Driver
Supervisory
Systems
#3
pCOe
Expansion #2
EEXV Driver
OPTIONAL
pCOe
Expansion #4
#4
Afbeelding 1 – Lay-out van controller
J23 port J23-poort
OPTIONAL OPTIE
pCO2 controller #1 pCO2-controller #1
pCOe Expansion #1 pCOe-uitbreiding #1
Supervisory systems Monitoring-systemen
EEXV Driver #1 EEXV-driver #1
Additional display Extra display
8/88
ASDU01A-controllers, drivers voor elektronische expansiekleppen en het extra display
worden aangesloten via het pLAN-netwerk van de ASDU01A-regelingen, terwijl de pCOeuitbreidingskaarten via het RS485-uitbreidingsnetwerk worden aangesloten op de ASDU01Acontrollers.
EEXV-driver #4 EVD200
Extra display PGD Speciale tekens of extra display N
(*) Het ingebouwde display kan worden gecombineerd met een extra PGD.
(**) Afhankelijk van het pLAN-adres van de controller waarop de uitbreiding is aangesloten.
(***) Aansluiting van pCO
Groot
Ingebouwd display (*)
e
#2 op controller #2 is alleen bedoeld voor best uri ng van warmtepomp.
Unitregeling
Besturing van compressoren #1 & #2
Besturing van compressoren #3 & #4 Alleen in units
met 3 of 4
compressoren
Extra hardware voor compressoren #1 &
2 of voor compressoren #3 & #4 (**)
Regeling warmteterugwinning of
warmtepomp (***)
Extra hardware voor compressoren #1 &
2 of voor compressoren #3 & #4 (**)
Besturing van elektronische expansie kl ep
voor compressor #1
Besturing van elektronische expansie kl ep
voor compressor #2
Besturing van elektronische expansie kl ep
voor compressor #3
Besturing van elektronische expansie kl ep
voor compressor #4
J
N
N
N
N
N
N
N
4.1 Bedieningspaneel
Het bedieningspaneel bestaat uit een display met achtergrondverlichting met 4 lijnen van
20 tekens en een klavier met 6 toetsen met de hieronder beschreven functies.
Dit display kan een ingebouwde component van de master-controller zijn (standaard optie) of
een afzonderlijk toestel in optie op basis van PGD-technologie met zeefdruk.
Afbeelding 2 - Bedieningspaneel – PGD-optie en ingebouwd display
Voor het ingebouwd display is geen instelling vereist, terwijl voor het PGD de adressering
moet worden ingesteld via een procedure met het klavier (zie het aanhangsel over pLANinstellingen voor meer informatie).
10/88
Afbeelding 3 – PGD-display
11/88
4.2 Hoofdkaart
De besturingskaart bevat de voor het monitoren en besturen van de unit vereiste hardware en
software.
1. Voeding G (+), G0 (-)
2. Status-led
3. Zekering 250 V AC
4. Universele analoge inputs (NTC, 0/1 V, 0/10 V,
0/20 mA, 4/20 mA)
5. Passieve analoge inputs (NTC, PT1000, Aan-uit)
6. Analoge outputs 0/10 V
7. 24 V AC/V DC digitale inputs
8. 230 V AC of 24 V AC/V DC digitale inputs
9. Aansluiting synoptische terminal
10. Connector standaard terminal (en programma-
download)
11. Dig itale outputs (relais)
12. Aan sluiting uitbreidingskaart
13. pLAN-aansluiting en microschakelaars
Aansluiting seriële kaart
14. Aan s luiting printerkaart
15. Aansluiting geheugenuitbreiding
ON
OFF
16. Ingebouwd paneel
R G V
Microschakelaars adressering
Afbeelding 4 – ASDU01A-controller
12/88
4.3 pCOe-uitbreiding
Extra (optionele) functionaliteiten kunnen aan de architectuur van de controller worden
toegvoegd door middel van de uitbreidingskaarten van afbeelding 5-6.
1. Voedingsconnector [G (+), G0 (-)]
2. Analoge output 0 - 10 V
3. Networkconnector voor uitbreidingen in RS485 (GND, T+, T-) of tLAN (GND, T+)
4. 24 V AC/V DC digitale inputs
5. Gele led voor aanduiding voedingsspanning en 3 led’s signalering
6. Serieel adres
7. Analoge inputs en sensorvoeding
8. Relais digitale outputs
Afbeelding 5 - pCOe-uitbreiding
Dit apparaat moet worden geadresseerd voor een correcte communicatie met de controller via
het RS485-protocol. De microschakelaars voor adressering zitten bij de status-led’s (zie item 6 in
afbeelding 5). Wanneer het adres juist is ingesteld, kan de uitbreiding worden gekoppeld aan de
controller-kaart. Voor de juiste aansluiting sluit u pen J23 op de controller aan op pen J3 op de
uitbreidingskaart (vergeet niet dat de connector van de uitbreidingskaart verschilt van die in de
controller, maar u moet draden aanbrengen op dezelfde posities van de connectors).
Uitbreidingskaarten zijn slechts I/O-uitbreidingen voor de controller en geen enkele software is
vereist.
13/88
A
A. Adresschakelaars
Afbeelding 6 – pCOe detail: schakelaars
Zoals u kunt zien in afbeelding 6, beschikken de uitbreidingskaarten over slechts vier
microschakelaars om het netadres in te stellen. Voor meer details over de configuratie van
microschakelaars, zie het volgende hoofdstuk.
Er zijn drie status-led’s, en elke led geeft een andere conditie van de uitbreidingskaart aan.
Tabel 3 – betekenis pCOe-led’s
ROOD GEEL GROEN Betekenis
- -
-
AAN
knippert
- - - Wachten op opstarten systeem door de master (max. 30 sec.)
AAN
- - Storing “I/O mismatch”
- - Communicatiestoring
AAN
CAREL /tLAN-monitorprotocol actief
- Storing sensor/input
14/88
4.4 Driver elektronische expansieklep
De kleppen-drivers bevatten de software voor de besturing van de elektronische expansieklep
en zijn aangesloten op de batterijgroep die ingeval van een stroompanne stroom levert om de klep te
sluiten.
A
A. Microschakelaars adressering
Afbeelding 7 – EXV-driver
4.4.1 Betekenis van de status-led’s van de EEXV-driver
Onder normale omstandigheden geven vijf (5) led’s het volgende aan:
• POWER: (geel) brandt continu zolang er stroom is. Brandt niet bij werking op batterij.
• OPEN: (groen) Knippert terwijl de klep opent. Brandt wanneer de klep volledig open is.
• CLOSE: (groen) Knippert terwijl de klep opent. Brandt wanneer de klep volledig gesloten is.
• Alarm: (rood) Brandt of knippert ingeval van hardware-alarm.
• pLAN: (groen) Brandt tijdens normale werking van pLAN.
Ingeval van een kritiek alarm kan de storing worden geïdentificeerd aan de hand van de status
van de led’s zoals hieronder aangegeven.
Het hoogste prioriteitsniveau is niveau 7. Bij meer dan één alarm wordt alleen dat met het
hoogste prioriteitsniveau aangegeven.
Tabel 4 – Betekenis van led’s driver-alarm
Alarms die het systeem
stilleggen
Leesfout EPROM 7
Klep blijft open bij
stroomonderbreking
Bij opstarten, wachten op opladen
batterij (parameter……….)
Zoals eerder vermeld is elke component voorzien van een aantal microschakelaars die moeten
worden ingesteld voor de hierboven vermelde LAN-adressering zoals beschreven in de volgende
tabel.
Tabel 5 – Instellingen microschakelaars
pLAN-component Microschakelaars
1 2 3 4 5 6
COMP. KAART #1 ON
COMP. KAART #2
DRIVER EXV #1 ON ON
DRIVER EXV #2
DRIVER EXV #3 ON
DRIVER EXV #4
Voor beide controllers is slechts één besturingssoftware geïnstalleerd (in geval van twee
controllers); de controller van de unit wordt geïdentificeerd door het pLAN-adres.
e
Op de pCO
-kaarten of EEXV-drivers wordt geen software geïnstalleerd (een in de fabriek
geïnstalleerde software wordt gebruikt).
Elke controller biedt een procedure voor voorconfiguratie om de volledige hardwareconfiguratie van het netwerk te herkennen; de configuratie wordt opgeslagen in de controller in een
permanent geheugen en een alarm wordt geproduceerd als de hardware-configuratie tijdens de
werking verandert (netwerk of kaartstoringen of toegevoegde kaarten).
De procedure voor voorconfiguratie wordt automatisch gestart wanneer de unit voor het eerst
opstart (na de installatie van de software); zij kan handmatig worden geactiveerd (netwerk
verversen) als de configuratie van het netwerk verandert, wanneer een uitbreiding permanent wordt
verwijderd of wanneer een nieuwe uitbreiding wordt gekoppeld na de eerste software-boot.
Veranderingen in de netwerkconfiguratie zonder verversen van het netwerk zal een alarm
veroorzaken wanneer een uitbreiding wordt verwijderd (of defect is) of een nieuwe uitbreiding
wordt toegevoegd.
Functies waarvoor een uitbreidingskaart vereist is kunnen alleen worden geconfigureerd als
de uitbreidingskaart herkend is in de netwerkconfiguratie.
16/88
M
M
Het netwerk moet worden ververst wanneer de controller wordt vervangen.
Het netwerk moet niet worden ververst wanneer een reeds in het systeem gebruikte defecte
uitbreidingskaart wordt vervangen.
4.6.1 Identificatie van de versie
Om de software-klasse en versie eenduidig te kunnen identificeren wordt een reeks van vier
velden gebruikt (dit geldt ook voor andere besturingssoftware van Daikin):
C
1
C2C
F
3
m
•Een identificatiecode met drie letters (C1C2C3) geeft de klasse van de units aan waarvoor de
software voorzien is
De eerste letter C1 geeft het koeltype van de koeler aan en kan de volgende waarden
aannemen:
A : voor luchtgekoelde koelers
W : voor watergekoelde koelers
De tweede letter C2 geeft het compressortype aan en kan de volgende waarden aannemen:
S : voor schroefcompressoren
R : voor zuigercompressoren
Z : voor scroll-compressoren
C : voor centrifugaalcompressoren
T : voor Turbocor-compressoren
De derde letter C3 geeft het verdampertype aan en kan de volgende waarden aannemen:
D : voor verdamper met directe expansie
R : voor remote verdamper
F : voor verzopen verdamper
•Een code met één letter (F) geeft de unit-reeks aan
Binnen het bestek van dit document (schroefkoelers met een C2-code “S”) kan deze de
volgende waarden aannemen
A : Frame 3100-reeks
B : Frame 3200-reeks
C : Frame 4-reeks
U : wanneer de software geldt voor alle reeksen binnen de klasse
• Een numerieke code met twee tekens voor een belangrijke versie (MM)
• Een numerieke code met één teken voor een minder belangrijke versie (m)
Binnen het bestek van dit document is de eerste versie:
ASDU01A
De versies worden ook geïdentificeerd door een release-datum.
De eerste drie tekens van de versie veranderen nooit (tenzij bij een nieuwe unitklasse, en dus
ook een nieuwe software).
17/88
Het vierde teken verandert wanneer er een kenmerk bijkomt dat specifiek is voor een reeks; in
dat geval mag de “U” niet meer worden gebruikt en wordt een software voor alle reeksen
uitgebracht. Wanneer dit gebeurt, wordt het teken van de versie (MMm) gereset op de laagste
waarde.
Het nummer voor een hoofdversie (MM) wordt verhoogd telkens wanneer een nieuwe functie
wordt toegevoegd in de software, of wanneer het lagere nummer van de versie een
maximumwaarde (Z) heeft bereikt.
Het lagere nummer van de versie (m) wordt verhoogd bij elke kleine wijziging in de software
zonder dat daarom de software in belangrijke mate verandert (o.a. oplossen van bugs en kleine
veranderingen in de interface).
Bij engineering-versies wordt een label toegevoegd; dit bestaat uit de letter E, gevolgd door
twee cijfers voor chronologische identificatie.
Engineering-versies zijn versies die voorafgaan aan de finale release van de software; zij
kunnen ook worden gebruikt voor betatestdoeleinden.
Voor andere versies dan de engineering-versie verschijnt de volgende informatie
McQuay
I n t e r n a t i o n a l
C odE: MTM
A S D X X Y d d / m m / y y
Voor engineering-versies verschijnt de volgende informatie
McQuay
I n t e r n a t i o n a l
C ode: MTM
AS D X X YENN d d/ mm/ y y
18/88
5 FINALE FYSIEKE INPUTS EN OUTPUTS
De volgende parameters zijn inputs en outputs van de elektronische kaarten.
Zij worden intern gebruikt en/of naar het pLAN en het monitoringsysteem gestuurd, naar
gelang de software-vereisten.
5.1 Controller #1 – Besturing van basisunit en compressoren #1 & #2
DI12 Storing overgang of solid state #1
DI13 Storing overgang of solid state #
DI14 Overbelasting of motorbeveiliging #
DI15 Overbelasting of motorbeveiliging #
DI16 Un it aan/uit
DI17 Aan/uit op afstand
DI18 PVM (fase-/spanningsbewaking) of GPF
(aardbeveiliging) #2 (**)
19/88
Analoge output Digitale output
Ch. Beschrijving Type Ch. Beschrijving
AO1 Regeling ventilatorsnelheid #1
AO2 Regeling tweede ventilatorsnelheid #1 of
modulaire output ventilator #1
AO3 VRIJ
AO4 Regeling ventilatorsnelheid #2
AO5 Regeling tweede ventilatorsnelheid #2 of
DI11 Lagedrukschakelaar #4 (***)
DI12 Storing overgang of solid state #3
DI13 Storing overgang of solid state #4
DI14 Overbelasting of motorbeveiliging #3
DI15 Overbelasting of motorbeveiliging #4
DI16 Storing besturing 1
ventilatorsnelheid #3 (**)
DI17 Storing besturing 1
ste
of 2de
ste
of 2de
ventilatorsnelheid #4 (**)
DI18 PVM (fase-/spanningsbewaking) of GPF
(aardbeveiliging) #4 (***)
21/88
Analoge output Digitale output
Ch. Beschrijving Type Ch. Beschrijving
AO1 Regeling ventilatorsnelheid #3
AO2 Regeling tweede ventilatorsnelheid #3 of
0-10Vdc
0-10Vdc
modulaire output ventilator #3
AO3 VRIJ
AO4 Regeling ventilatorsnelheid #4
AO5 Regeling tweede ventilatorsnelheid #4 of
0-10Vdc
0-10Vdc
modulaire output ventilator #4
AO6 VRIJ
DO18 3de ventilatortrap #
(*) Wanneer geen EEXV-driver is geïnstalleerd. Wanneer een EEXV-driver is geïnstalleerd, detecteert de EEXV-driver
lage druk.
(**) Alleen voor units met 2 verdampers
(***) Optie
(*) Wanneer geen EEXV-driver is geïnstalleerd. Wanneer een EEXV-driver is geïnstalleerd, moet de EEXV-driver de
ontdooitemperatuur detecteren (aanzuigtemperatuur).
(**) Optie
(*) Wanneer geen EEXV-driver is geïnstalleerd. Wanneer een EEXV-driver is geïnstalleerd, moet de EEXV-driver de
ontdooitemperatuur detecteren (aanzuigtemperatuur).
4 -20mA
DO1 4-wegsklep Comp #3
5.5 pCOe-uitbreiding #3 – Waterpompbesturing
Analoge input Digitale input
Ch. Beschrijving Type Ch. Beschrijving
B1 VRIJ DI1 Eerste pomp alarm
B2 VRIJ DI2 Tweede pomp alarm
B3 VRIJ DI3 Eerste warmteterugwinningspomp alarm
B4 VRIJ DI4 Tweede warmteterugwinningspomp alarm
Analoge output Digitale output
Ch. Beschrijving Type Ch. Beschrijving
AO1 VRIJ DO1 Tweede waterpomp
DO2 VRIJ
DO3 Eerste warmteterugwinningspomp (*)
DO4 Tweede warmteterugwinningspomp (*)
(*) Optie
25/88
5.6 pCOe-uitbreiding #4 – Extra ventilatortrapbesturing
Het systeem regelt de watertemperatuur aan de verdamperuitlaat om ze op de waarde van het
instelpunt te houden.
Het systeem optimaliseert de efficiëntie en betrouwbaarheid van de componenten.
Het systeem zorgt voor de veilige werking van de unit en alle componenten en voorkomt
gevaarlijke situaties.
6.2 Unit activeren
De unit kan op verschillende manier worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Lokale schakelaar: wanneer de digitale input “Unit On/Off” open is, staat de unit op “Local
switch Off”; wanneer de digitale input “Unit On/Off” gesloten is, staat de unit op “Unit On” of
“Remote switch Off”, naar gelang de digitale input “Remote On/Off”.
Remote schakelaar: wanneer de lokale schakelaar op On staat (digitale input “Unit On/Off”
gesloten), als de digitale input “Remote On/Off “ gesloten is, is de unitstatus “Unit On”; wanneer de
digitale input “Remote On/Off “ open is, staat de unit op “Remote switch Off”.
Netwerk: een BAS (gebouwbeheersysteem) of monitoringsysteem kan een On/Off-signaal
sturen via de seriële verbinding om de unit in te schakelen of op "Rem. Comm. Off".
Timerprogrammering: de unit kan worden geprogrammeerd volgens een tijdschema (“Time
Schedule Off”) op wekelijkse basis; dit omvat verschillende vakantiedagen.