Daikin D9HA2018A, D9HA2024A, D9HA2032A Operation manuals [nl]

Page 1
Installatie- en gebruikshandleiding
Daikin Altherma C Oil (A2 F)
A2 F 18H A2 F 24H A2 F 32H
07/2019
D9HA2018A D9HA2024A D9HA2032A
Installatie- en gebruikshandleiding
Olieverbrandingsketel A2 F
Nederlands
Page 2
Inhoudsopgave
1 Algemene veiligheidsmaatregelen 4
1.1 Bijzondere veiligheidsinstructies ............................................... 4
1.1.1 Neem de aanwijzingen in acht.................................... 5
1.1.2 Betekenis van de waarschuwingen en symbolen ....... 5
1.2 Veiligheidsinstructies voor de montage en de werking ............. 6
1.2.1 Algemeen.................................................................... 6
1.2.2 Doelmatig gebruik....................................................... 6
1.2.3 Opstellingsruimte van het apparaat ............................ 6
1.2.4 Elektrische installatie .................................................. 6
1.2.5 Eisen aan het verwarmingswater................................ 6
1.2.6 Verwarmingsinstallatie en sanitairzijdige aansluiting.. 7
1.2.7 Brandstof..................................................................... 7
1.2.8 Werking....................................................................... 7
2 Overdracht aan exploitant en garantie 8
2.1 Gebruiker wegwijs maken ......................................................... 8
2.2 Garantiebepalingen ................................................................... 8
3 Productbeschrijving 9
3.1 Opbouw en onderdelen ............................................................. 9
3.2 Beknopte beschrijving ............................................................... 11
4 Plaatsing en installatie 12
4.1 Afmetingen en aansluitmaten.................................................... 12
4.2 Plaatsingsmogelijkheden........................................................... 12
4.2.1 Buitenluchtaanzuiging................................................. 13
4.2.2 Bedrijf voorwaardelijk onafhankelijk van
omgevingslucht ........................................................... 14
4.2.3 Buitenluchtaanzuiging................................................. 14
4.2.4 Aanvullende aanwijzingen voor apparaattype
conform CEN/TR1749................................................ 14
4.3 Transport en bezorging ............................................................. 15
4.4 Olieverbrandingsketel plaatsen ................................................. 16
4.4.1 Opstelplaats kiezen..................................................... 16
4.4.2 Apparaat plaatsen....................................................... 17
4.5 Lucht-/rookgasafvoersysteem (LAS) ......................................... 17
4.5.1 Algemene aanwijzingen voor het
rookgasafvoersysteem................................................ 17
4.5.2 Rookgasleiding aansluiten.......................................... 18
4.5.3 Rookgasafvoersysteem bouwsets .............................. 20
4.6 Wateraansluiting........................................................................ 21
4.6.1 Hydraulische leidingen aansluiten .............................. 21
4.6.2 Condenswaterafvoerleiding aansluiten....................... 22
4.7 Elektrische aansluiting............................................................... 22
4.7.1 Ketelschakelpaneel openen en elektrische
aansluitingen maken ................................................... 22
4.7.2 Geïntegreerde verwarmingscirculatiepomp en
3‑weg-klep .................................................................. 24
4.7.3 Temperatuursensor en andere elektrische
componenten .............................................................. 25
4.7.4 Buitentemperatuursensor RoCon OT1 aansluiten...... 25
4.7.5 Mengermodule EHS157068 (optioneel)...................... 26
4.7.6 Kamerregelaar EHS157034 (optioneel)...................... 26
4.7.7 Internet-Gateway EHS157056 (optioneel).................. 26
4.7.8 Ruimtethermostaat (optie) .......................................... 26
4.7.9 Extern schakelcontact (optie)...................................... 27
4.8 Olieleiding aansluiten ................................................................ 27
4.8.1 Belangrijke aanwijzing voor de olieaansluiting............ 27
4.8.2 Oliefilter aansluiten ..................................................... 27
4.8.3 Olieleiding aansluiten.................................................. 28
4.9 Installatie vullen......................................................................... 28
4.9.1 Waterkwaliteit controleren en manometer afstellen.... 28
4.9.2 Verwarmingsinstallatie vullen...................................... 28
4.10 De ketelbekleding monteren/verwijderen .................................. 28
5 Inbedrijfstelling 31
5.1 Eerste inbedrijfstelling ................................................................ 31
5.1.1 Voorwaarden................................................................ 31
5.1.2 Controles voorafgaand aan de inbedrijfstelling............ 31
5.1.3 Inbedrijfstelling............................................................. 31
5.1.4 Na de inbedrijfstelling................................................... 32
5.2 Checklistst voor inbedrijfstelling ................................................. 32
6 Regeling en elektronische componenten 33
6.1 Bedieningselementen op het schakelpaneel van de ketel ......... 33
6.2 Bedieningsgedeelte RoCon B1 vervangen ................................ 33
6.3 Kabels vervangen....................................................................... 34
6.4 Sensoren vervangen .................................................................. 34
6.4.1 Thermometer van de aanvoertemperatuur /
retourthermometer en druksensor vervangen.............. 35
6.4.2 Thermometer afvoergas vervangen............................. 35
6.5 Zekering of printplaat vervangen................................................ 35
7 Oliebrander 37
7.1 Opbouw en beknopte beschrijving ............................................. 37
7.2 Veiligheidsfunctie ....................................................................... 38
7.3 De brander instellen ................................................................... 38
7.3.1 Instellingswaarden ....................................................... 38
7.3.2 Maak een toegang naar de brander............................. 39
7.3.3 Brander controleren en instellen.................................. 39
7.3.4 Vacuüm aan de oliepomp controleren ......................... 39
7.3.5 Rookgaskwaliteit instellen............................................ 39
7.3.6 Recirculatieopening ..................................................... 40
7.3.7 Elektrodenafstand en afstand olie-/luchtsproeier
controleren en instellen................................................ 40
7.4 Brander demonteren .................................................................. 41
7.4.1 Brander op servicestand zetten ................................... 41
7.4.2 Recirculatiebuis uit-/inbouwen ..................................... 42
7.4.3 Brander demonteren/monteren.................................... 42
7.5 Aansluiting automatische ontsteking .......................................... 43
7.6 Ontstekingstransformator met vlambewaking ............................ 43
7.7 Oliebranderpomp en oliefilter ..................................................... 44
8 Hydraulische aansluiting 45
8.1 Aansluiting hydraulische systeem .............................................. 45
9 Inspectie en onderhoud 47
9.1 Algemene inspectie en onderhoud............................................. 47
9.2 Inspectie- en onderhoudswerkzaamheden ................................ 47
9.2.1 Verwarmingssysteem vullen, bijvullen ......................... 47
9.2.2 Aansluitingen en leidingen controleren........................ 48
9.2.3 Branderkamer en condenswatersifon/Kondensat Box
reinigen ........................................................................ 49
9.2.4 Brander controleren en reinigen .................................. 51
9.2.5 Ontstekingselektroden en oliesproeier vervangen....... 51
10 Fouten en storingen 52
10.1 Fouten signaleren en storingen verhelpen ................................. 52
10.2 Overzicht van mogelijke storingen ............................................. 52
10.3 Foutcodes................................................................................... 54
10.4 Branderstoringen en STB-storingen verhelpen .......................... 55
10.5 Noodbedrijf ................................................................................. 55
11 Buitenbedrijfstelling 56
11.1 Tijdelijk stilleggen ....................................................................... 56
11.2 Definitieve buitenbedrijfstelling en afvoer ................................... 56
12 Technische gegevens 57
12.1 Basisgegevens ........................................................................... 57
12.1.1 Geïntegreerde verwarmingscirculatiepomp, 3‑weg-
kleppen ........................................................................ 58
12.1.2 Vermeldingen op het typeplaatje ................................. 58
12.1.3 Gegevensbladen conform Ecolabel en Ecodesign
verordening (EU) 811/2013.......................................... 59
12.1.4 Draaimomenten ........................................................... 60
12.2 Debiethoeveelheden en resterende transporthoogte ................. 60
12.3 Temperatuursensor .................................................................... 60
Installatie- en gebruikshandleiding
2
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 3
12.4 Elektrisch aansluitschema ......................................................... 61
13 Aantekeningen 63
Trefwoordenlijst 67
14 Voor de schoorsteenveger 68
14.1 Gegevens voor de constructie van de rookgasleiding............... 68
14.2 Emissiemeting ........................................................................... 68
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
3
Page 4

1 Algemene veiligheidsmaatregelen

1 Algemene
veiligheidsmaatregelen

1.1 Bijzondere veiligheidsinstructies

WAARSCHUWING
Verwarmingsapparaten die niet op de juiste manier zijn ingesteld en geïnstal­leerd, kunnen de werking van het ver­warmingsapparaat nadelig beïnvloeden en/of zwaar of fataal letsel van de ge­bruiker veroorzaken.
▪ Werkzaamheden aan het apparaat
(zoals bijv. instelling, inspectie, aan­sluiting en eerste ingebruikstelling) alleen door personen laten uitvoe­ren, die geautoriseerd zijn en voor de betreffende werkzaamheden een,
bevoegdheidstechnische of be­drijfsmatige opleiding hebben ge­noten, evenals aan een door een
verantwoordelijke instantie erkende vervolgopleiding hebben deelgeno­men. Hiertoe behoren met name
verwarmingsmonteurs, elektri­ciens en koelinstallatie/aircomon­teurs, die op grond van hun techni­sche opleiding en hun kennis, er-
varing met de deskundige installatie en onderhoud van verwarmings- en olie-installaties, evenals met warmte­pompen hebben opgedaan.
WAARSCHUWING
Het negeren van de volgende veilig­heidsinstructies kan leiden tot ernstig li­chamelijk letsel of de dood.
▪ Dit apparaat mag enkel door kinde-
ren van 8 jaar en ouder en personen met beperkte fysieke, sensorische of mentale vaardigheden of een gebrek aan ervaring of kennis worden ge­bruikt wanneer ze onder toezicht staan of worden geïnformeerd over het veilige gebruik van het apparaat en de daaruit voortvloeiende geva­ren begrijpen. Kinderen mogen niet met het apparaat spelen. Reiniging en onderhoud mogen niet door kin- deren zonder toezicht worden uitge­voerd.
▪ De netaansluiting moet conform
IEC60335-1 via een scheidingsvoor­ziening worden gemaakt die de scheiding van iedere pool met een contactopeningswijdte conform de voorwaarden van overspanningsca­tegorie III voor volle scheiding heeft.
▪ Alle elektrotechnische werkzaamhe-
den mogen alleen door elektrotech­nisch gekwalificeerd deskundig per­soneel met inachtneming van de na­tionale voorschriften en de instruc­ties in deze handleiding worden uit­gevoerd. Zorg ervoor dat er een geschikt stroomcircuit wordt gebruikt. Onvoldoende belastbaarheid van het stroomcircuit of ondeskundig uitge­voerde aansluitingen kunnen elektri­sche schokken of brand veroorza­ken.
▪ Bij de aansluiting van een boiler
moet er in het gebouw een drukont­lastingsvoorziening met een in­gangsdruk van kleiner dan als 0,6MPa (6bar) geïnstalleerd wor­den. De hierop aangesloten afvoer­leiding moet met een continue daling en een vrije afloop in een vorstvrije omgeving geïnstalleerd worden (zie
Hfst. 4.4).
▪ Uit de afvoerleiding van de drukont-
lastingsvoorziening kan water drup­pelen. De afvoeropening moet naar de atmosfeer toe open blijven.
▪ De drukontlastingsvoorziening moet
regelmatig gebruikt worden om kalk­afzettingen te verwijderen en er ze­ker van te zijn dat hij niet geblok­keerd is.
Installatie- en gebruikshandleiding
4
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 5
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
▪ Alle werkzaamheden aan de olie
transporterende delen mogen alleen door voor de hantering met stookolie gekwalificeerd deskundig personeel met inachtneming van de plaatselijke en nationale voorschriften en de in­structies in deze handleiding worden uitgevoerd.
▪ Ondeskundig uitgevoerde werk-
zaamheden aan olie of rookgas transporterende delen kunnen leven en gezondheid van personen in ge­vaar brengen en de werking van het verwarmingstoestel negatief beïn­vloeden.

1.1.1 Neem de aanwijzingen in acht

▪ De oorspronkelijke documentatie is geschreven in de Duitse taal.
Alle andere talen zijn vertalingen.
▪ Lees deze installatie- en gebruiksaanwijzing aandachtig voor u
met de montage en de inbedrijfstelling begint of voor u aan de ver­warmingsinstallatie gaat werken.
▪ De in dit document beschreven veiligheidsinstructies gaan om
zeer belangrijke thema´s. Volg ze zorgvuldig op.
▪ De installatie van het systeem en van alle in deze handleiding en
in de overige van kracht zijnde documenten voor de installateur beschreven werkzaamheden, moeten door een gecertificeerde in­stallateur uitgevoerd worden.
Alle handelingen nodig voor installatie, inbedrijfstelling en onder­houd, zowel als basisinformatie over de bediening en instellingen worden in deze handleiding beschreven. Voor gedetailleerde infor­matie over de bediening en regeling kunt u de bijgeleverde docu­mentatie raadplegen.
Alle verwarmingsparameters die noodzakelijk zijn voor een comfor­tabel gebruik zijn al af fabriek ingesteld. Neem voor de instelling van de regeling ook de eveneens geldige documenten in acht.
Documenten die eveneens van toepassing zijn
▪ A2F:
▪ Gebruikshandboek oor de eigenaar
▪ RoConBF: Gebruiksaanwijzing. ▪ Bij het aansluiten van verdere componenten de bijbehorende in-
stallatie- en bedieningshandleidingen.
De handleidingen zijn met de desbetreffende toestellen meegele­verd.
WAARSCHUWING
Wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie
Het negeren van deze waarschuwing kan leiden tot ernstig letsel of de dood.
VOORZICHTIG
Wijst op een mogelijk schadelijke situatie
Het negeren van deze waarschuwing kan leiden tot schade aan eigendommen en aan het milieu alsook tot licht letsel.
Dit symbool duidt op een tip en nuttige informatie voor de gebruiker. Het is dus geen waarschuwing voor mogelijke gevaren
Speciale waarschuwingssymbolen
Sommige gevaren worden door speciale symbolen aangegeven.
Elektrische stroom
Explosiegevaar
Gevaar voor brandwonden
Vergiftigingsgevaar
Geldigheid
Sommige informatie in deze handleiding heeft een beperkte geldig­heid. De geldigheid wordt aan de hand van een symbool aangege­ven.
Voorgeschreven aanhaalmoment in acht nemen (zie Aan­haalmomenten)
Taakoverzichten
1 Taakoverzichten worden op een lijst weergegeven. Wanneer ta-
ken in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd, wor­den ze genummerd.
è
Resultaten van een handeling worden met een pijl aangeduid.

1.1.2 Betekenis van de waarschuwingen en symbolen

In deze installatie- en gebruiksaanwijzing worden de veiligheidsaan­duidingen ingedeeld op basis van de ernst van het gevaar en de kans dat het zich voordoet.
GEVAAR
Wijst op een direct dreigend gevaar.
Het negeren van deze waarschuwing leidt tot ernstig letsel of de dood
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
5
Page 6
1 Algemene veiligheidsmaatregelen

1.2 Veiligheidsinstructies voor de montage en de werking

1.2.1 Algemeen

WAARSCHUWING
Verwarmingsapparaten die niet op de juiste manier zijn in­gesteld en geïnstalleerd, kunnen de werking van het ver­warmingsapparaat nadelig beïnvloeden en/of zwaar of fa­taal letsel van de gebruiker veroorzaken.
▪ Werkzaamheden aan de A2F (zoals bijv. instelling, in-
spectie, aansluiting en eerste ingebruikstelling) alleen door personen laten uitvoeren, die geautoriseerd zijn en voor de betreffende werkzaamheden een, bevoegd-
heidstechnische of bedrijfsmatige opleiding heb­ben genoten, evenals aan een door een verantwoor-
delijke instantie erkende vervolgopleiding hebben deel­genomen. Hiertoe behoren met name verwarmings-
monteurs, elektriciens en koelinstallatie/aircomon­teurs, die op grond van hun technische opleiding en
hun kennis, ervaring met de deskundige installatie en onderhoud van verwarmings- en olie-installaties, even­als met warmtepompen hebben opgedaan.
▪ Schakel bij alle werkzaamheden aan de A2F de exter-
ne hoofdschakelaar uit en vergrendel deze om onbe­doeld opnieuw inschakelen te voorkomen.
▪ Laat geen gereedschap of andere voorwerpen in het
huis van het apparaat achter als de installatie- en on­derhoudswerkzaamheden zijn voltooid.
Gevaren voorkomen
A2F is volgens de laatste stand van de techniek en de erkende technische regels gebouwd. Bij ondeskundig gebruik kan echter li­chamelijk letsel en materiële schade ontstaan. Ter voorkoming van gevaren mogen de apparaten uitsluitend worden geïnstalleerd of ge­bruikt:
▪ wanneer ze reglementair worden gebruikt,
▪ en wanneer ze in onberispelijke staat verkeren.
Dit veronderstelt dat u de inhoud van deze installatie- en gebruiks­aanwijzing kent en toepast, dat u alle geldende veiligheids- en ar­beidsgeneeskundige voorschriften en alle voorschriften om ongeval­len te voorkomen naleeft.
Vóór u werkzaamheden aan de CV-installatie uitvoert
▪ Uitsluitend erkende en opgeleide verwarmingsmonteurs mogen
werkzaamheden uitvoeren aan het verwarmingsysteem (zoals plaatsing, aansluiten en eerste inbedrijfstelling).
▪ Schakel voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de verwar-
minginstallatie de hoofdschakelaar uit en borg die tegen onbe-
doeld inschakelen. ▪ Loodverzegelingen mogen niet beschadigd of verwijderd worden. ▪ Let er a.u.b. op dat de veiligheidsventielen bij aansluiting aan de
verwarmingszijde aan de eisen conform EN12828 en bij aanslui-
ting aan de drinkwaterzijde aan de eisen conform EN12897 vol-
doen.

1.2.2 Doelmatig gebruik

De A2F mag uitsluitend voor het verwarmen van warmwater-ver­warmingssystemen worden gebruikt. Hij mag alleen overeenkomstig de instructies in deze handleiding opgesteld, aangesloten en in be­drijf gesteld worden.
De A2F mag alleen met de geïntegreerde circulatiepomp en samen met een door de fabrikant goedgekeurde regeling worden gebruikt.
Elk ander gebruik geldt als niet-beoogd en leidt tot het verlies van de garantie. In dat geval is de gebruiker zelf aansprakelijk voor eventu­ele schade.
De A2F is geschikt voor de werking met lichte stookolie.
Het beoogde gebruik veronderstelt ook het naleven van de vereisten ten aanzien van onderhoud en inspectie. Reserveonderdelen moe­ten aan de minimale technische vereisten van de fabrikant beant­woorden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij originele vervangende on­derdelen.

1.2.3 Opstellingsruimte van het apparaat

▪ A2F alleen gebruiken als er voor voldoende verbrandingslucht-
voorziening is gezorgd. Als de A2F onafhankelijk van de omge­vingslucht conform fabrikantenstandaard gedimensioneerd, con­centrisch lucht-/rookgassysteem (LAS) gebruikt is dat automatisch gegarandeerd en er zijn verder geen eisen aan de plaats van op­stelling. Bij de plaatsing in woonvertrekken is uitsluitend deze werkwijze toegestaan.
▪ Let erop dat er bij een van de omgevingslucht afhankelijke of be-
perkt onafhankelijke werkwijze een opening voor de luchtaanvoer van buiten van ten minste 150cm2 aanwezig moet zijn.
▪ Gebruik de A2F bij een van de omgevingslucht afhankelijke werk-
wijze niet in vertrekken met agressieve dampen (bijv. haarspray, perchloorethyleen, tetrachloorkoolstof), veel stof (bijv. werkplaats) of hoge luchtvochtigheid (bijv. waskeukens).
▪ Voorkom bedrijfsomstandigheden, waaronder de brander sterk
vervuild kan raken. Gebruik het apparaat niet, wanneer zich in de omgeving van de luchtaanzuiging tijdelijk een verhoogde stofcon­centratie kan voordoen.
▪ Houd beslist de minimum afstanden t.o.v. muren en andere voor-
werpden aan (zie Hfst. 4.4.1).

1.2.4 Elektrische installatie

▪ De elektrische installatie mag uitsluitend worden aangelegd door
elektrotechnisch deskundig personeel met inachtneming van de van toepassing zijnde elektrotechnische richtlijnen en de voor­schriften van het elektriciteitsbedrijf.
▪ Vergelijk voor het aansluiten van de stroomtoevoer de netspan-
ning op het typeplaatje van de CV-installatie (230V, 50Hz) met de voedingsspanning.
▪ Scheid de voeding alvorens werkzaamheden aan onder spanning
staande onderdelen uit te voeren (schakel de hoofdschakelaar en de zekering uit en borg deze tegen onbedoeld herinschakelen).
▪ Breng na het voltooien van de werkzaamheden toestelbekleding
en onderhoudskleppen onmiddellijk weer aan.

1.2.5 Eisen aan het verwarmingswater

Schade door afzettingen en corrosie voorkomen: ter vermijding van corrosieproducten en afzettingen, de desbetreffende regels van de techniek resp. de ter plaatse van toepassing zijnde eisen in acht ne­men.
Bij vul- en aanvulwater dat zeer hard is (>3mmol/l - som van calci­um- en magnesiumconcentraties, berekend als calciumcarbonaat) moeten er maatregelen voor onzilting, ontharding of stabilisatie van de hardheid worden genomen.
Mininumvereisten voor de kwaliteit van vul- en aanvulwater:
▪ Waterhardheid (calcium en magnesium, berekend als calciumcar-
bonaat): ≤3mmol/l ▪ Geleidbaarheid: ≤1500 (ideaal: ≤100) μS/cm ▪ Chloride: ≤250mg/l ▪ Sulfaat: ≤250mg/l ▪ pH-waarde (verwarmingswater): 6,5- 8,5
Bij vul- en aanvulwater met een hoge totale hardheid of andere van de minimum eisen afwijkende eigenschappen moeten er maatrege­len voor de ontzilting, ontharding, hardheidsstabilisatie of andere doelmatige conditioneringsmaatregelen genomen worden om voor de vereiste waterkwaliteit te zorgen.
Installatie- en gebruikshandleiding
6
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 7
Het gebruik van vul- en aanvulwater dat niet aan de vermelde kwali­teitsvereisten voldoet, kan een duidelijk verkorte levensduur van het apparaat veroorzaken. Alleen de exploitant is hiervoor verantwoor­delijk.

1.2.6 Verwarmingsinstallatie en sanitairzijdige aansluiting

▪ Installeer de verwarmingsinstallatie in overeenstemming met de
veiligheidsvoorschriften van EN12828.
▪ De aansluiting op het sanitair voor het vullen van het systeem
vanuit het drinkwaternet en bij aansluiting van een boiler moet vol­doen aan de EN12897. Bovendien moet acht worden geslagen op de vereisten van
▪ EN1717 – Bescherming tegen verontreiniging van drinkwater in
waterinstallaties en algemene eisen voor inrichtingen ter voor­koming van verontreiniging door terugstroming (Protection against pollution of potable water installations and general re­quirements of devices to prevent pollution by backflow)
▪ EN61770 – Elektrische toestellen verbonden met het waterlei-
dingnet - Voorkomen van terughevelen van niet-drinkbaar water naar het net en het falen van slangstellen (Electric appliances connected to the water mains – Avoidance of backsiphonage and failure of hose-sets)
▪ EN806 – Eisen voor drinkwaterinstallaties voor gebouwen
(Specifications for installations inside buildings conveying water for human consumption)
▪ en aanvullend, de wetgeving in het land van gebruik.
1 Algemene veiligheidsmaatregelen

1.2.7 Brandstof

De A2F is uitsluitend bedoeld voor het gebruik van goedgekeurde soorten stookolie (zie Hfst. 12).

1.2.8 Werking

▪ A2F alleen met een gesloten ketelbekleding gebruiken. ▪ A2F alleen gebruiken als aan alle voorwaarden op de checklijst in
Hfst. 5.2 is voldaan.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
7
Page 8

2 Overdracht aan exploitant en garantie

2 Overdracht aan exploitant en
garantie

2.1 Gebruiker wegwijs maken

▪ Instrueer de gebruiker hoe hij het verwarmingssysteem moet be-
dienen en kan inspecteren alvorens het verwarmingssysteem wordt opgeleverd.
▪ Overhandig de gebruiker de technische documenten (op zijn minst
de gebruikshandleiding en het bedrijfshandboek) en maak de ge­bruiker erop attent, dat deze documenten altijd beschikbaar en in de buurt van het apparaat dienen te worden bewaard.
▪ Documenteer de overdracht door samen met de gebruiker het bij-
gevoegde installatie- en instructieformulier in te vullen en te on­dertekenen.

2.2 Garantiebepalingen

De wettelijke garantievoorwaarden zijn geldig. Onze verdere van toepassing zijnde garantiebepalingen vindt u op internet. Vraag in­dien nodig uw leverancier.
Recht op garantieprestaties is alleen van toepassing als aangetoond kan worden dat de jaarlijkse onderhoudswerkzaamheden als ver­meld in hoofdst.9 zijn uitgevoerd.
Installatie- en gebruikshandleiding
8
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 9

3 Productbeschrijving

3.1 Opbouw en onderdelen

3 Productbeschrijving
Afb.3-1 Opbouw en onderdelen - aanzicht van boven
1
Afb.3-2 Opbouw en onderdelen - voor- en achteraanzicht
Afb.3-3 Opbouw en onderdelen - aanzicht zonder bekleding
1
1
(1)
Legenda zie Tab. 3-1
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Afb.3-4 Opbouw en onderdelen - aanzicht onderste gedeelte
Installatie- en gebruikshandleiding
1
9
Page 10
3 Productbeschrijving
Afb.3-5 Opbouw en onderdelen met standaarduitvoering - sche-
matische weergave (hydraulisch systeem)
Afb.3-6 Opbouw en onderdelen met Ventil Kit - schematische
weergave (hydraulisch systeem)
1
1
Afb.3-7 Opbouw en onderdelen met Smart start Kit - schemati-
sche weergave (hydraulisch systeem)
1
pos. Omschrijving pos. Omschrijving
A Aanzicht van voren 21 Circulatiepomp ver-
warming B Aanzicht van achteren 22 Condensaatsifon 1 Voeding ruimteverwar-
ming
2 Afvoer ruimteverwar-
23 Aansluiting luchttoe-
voer
24 Olielfilter
ming
3 Boilerlading - voorloop
25 Aansluiting MAG
(optie)
4 Boilerlading - retour
26 Recirculatiebuis
(optie) 5 Olieaansluiting 27 KFE kraan 6 Rookgasaansluiting 28 Thermometer rookgas 7 Netschakelaar 29 Veiligheids-overdruk-
klep (verwarmingscir­cuit)
8 Regeling – bedienings-
gedeelte
30 Automatische ontluch-
ter 9 Ketelbekleding 32 Ventil Kit 10 In de hoogte verstelba-
33 Smart start Kit
re poten
11 Handgrepen 3UV1 /3
UV DHW
3‑weg-klep (verdeel-
klep, warm water/ver-
warmen) 12 Optionele rookgasaan-
3UVB1 3‑weg-klep (mengklep)
sluiting
13 Condenswaterafvoer-
FLS Flowsensor
leiding
(1)
Legenda zie Tab. 3-1
Installatie- en gebruikshandleiding
10
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 11
3 Productbeschrijving
pos. Omschrijving pos. Omschrijving
14 Doorvoer voor extern
membraanexpansievat
15 Afblaasleiding van de
veiligheidsklep
16 Kabeldoorvoer STBK Veiligheidtemperatuur-
17 Brander tv1 Temperatuursensor
18 Bedieningspaneel ke-
tel
19 Ketellichaam met
warmte- en geluidsiso­latie
20 Typeplaatje met fabri-
cagenummer
Tab.3-1 Legenda bij Afb. 3-1 t/m Afb. 3-7
MAG Membraanexpansievat
(toebehoren/in het ge­bouw)
DS Druksensor
begrenzer
van de toevoertempe­ratuur
tv2 Interne mengersensor
T
R
Retourtemperatuur­sensor

3.2 Beknopte beschrijving

De A2F is een geheel vooraf gemonteerde olie-verbrandingswaar­de-unit.
Werkwijze
De A2F is zo geconstrueerd dat hij van de omgevingslucht onafhan­kelijk gebruikt kan worden (concentrische rookgas-/toevoerluchtge­leiding). Alle rookgas transporterende delen worden omspoeld door verbrandingslucht. De verbrandingslucht wordt door een installatie­schacht of een dubbelwandige rookgasleiding door de brander recht­streeks van buiten aangezogen. Deze werkwijze wordt door ons aanbevolen en heeft meerdere voordelen:
▪ De verwarmingsruimte heeft geen ventilatieopening naar buiten
nodig en daardoor koelt de ruimte niet af. ▪ Laag energieverbruik. ▪ Bijkomende energiewinst in het rookgaskanaal aangezien de lucht
nodig voor de verbranding voorverwarmd wordt. ▪ Vervuilingen uit de omgeving van de brander worden niet aange-
zogen. Daardoor kan de verwarmingsruimte tegelijk als werkruim-
te, waskeuken of iets eenders worden gebruikt. ▪ De eenheid kan onder het dak geplaatst worden. ▪ Plaatsing in garages mogelijk.
Het verwarmingswater wordt eerst geheel omlaag in het ketelli­chaam getransporteerd. Daar wordt het via de naburige verbran­dingsruimte en meerdere rvs warmetwisselaarbuizen die in het ketel­lichaam liggen, in de retourstroming verwarmd. Het verwarmde ver­warmingswater wordt van de bovenste aansluiting van het ketelli­chaam naar de voorloopaansluiting van het ketelhuis getranspor­teerd. De rookgassen stromen na omkering van de vlam in de ver­brandingskamer van boven naar beneden door de buizen van de warmtewisselaar in het ketelhuis. In deze buizen bevinden zich tur­bulatoren die de warmteoverdracht op het verwarmingswater verbe­teren.
Het optredende condenswater wordt via de condenswatersifon en vervolgens via een kunststof buis in der riolering geleid. Optioneel kan het via de als toebehoren verkrijgbare condenswaterbox geneu­traliseerd worden.
Smart start-functie
Om het frequent optredende takten van de brander bij weinig warm­tebehoefte van de kamerverwarming te voorkomen, is de Smart start-functie ontwikkeld.
Als de optionele Smart start Kit (twee traploos aanstuurbare 3-weg kleppen) in de A2F wordt gemonteerd, kan van de Smart start-func­tie gebruik gemaakt worden. Hierbij wordt het verzoek voor de ka-
merverwarming na een start van de brander tijdelijk via de in de boi­ler aanwezige warmte bediend. De Smart start-functie blijft actief tot het volgende verzoek voor warmwaterbereiding wordt gedaan.
De Smart start-functie wordt automatisch via de regeling RoConBF gestuurd.
Veiligheidsmanagement
Het gehele veiligheidsmanagement van de A2F wordt verzorgd door de elektronische regeling. Bijvoorbeeld wordt bij watertekort, oliete­kort of bij ongedefinieerde bedrijfshoedanigheden een veiligheidsaf­schakeling uitgevoerd. Een desbetreffende foutmelding geeft de vak­man alle noodzakelijke informatie voor het oplossen van de storing.
Elektronische regeling
Een elektronische, digitale regeling in verbinding met de „intelligen­te“ automatische ontsteking van de brander regelt automatisch alle verwarmings- en warmwaterfuncties voor het directe verwarmings­circuit en een optioneel boilerlaadcircuit.
Optioneel kunnen via aangesloten mengermodules EHS157068 één of meer gemengde circuits aangesloten en geregeld worden.
Alle instellingen, weergaven en functies worden via de geïntegreer­de regeling RoConBF uitgevoerd. Het display en de bedieningsele­menten zorgen voor comfortabele bedieningsmogelijkheden.
Voor een beter comfort is een digitale ruimteregelaar (EHS157034) optioneel verkrijgbaar. Die kan als afstandsbediening en als ruimte­thermostaat worden gebruikt.
Via de optionele gateway (EHS157056) kan de regeling met internet worden verbonden. Daarmee is een afstandsbesturing van de A2F via mobiele telefoons (via app) mogelijk.
HR-techniek
De HR-techniek maakt op een optimale manier gebruik van de in de stookolie aanwezige energie. Het rookgas wordt in de ketel – en bij van de omgevingslucht onafhankelijk werkwijzen in het concentri­sche rookgassysteem – zodanig afgekoeld dat het dauwpunt wordt onderschreden. Daardoor condenseert een deel van de bij het ver­branden van de stookolie opgetreden stoom. De condensatiewarmte wordt in tegenstelling tot lagetemperatuurketels naar de verwarming geleid, waardoor rendementen van meer dan 100% (gerelateerd aan de onderste verwarmingswaarde) mogelijk zijn.
Brandstof
De A2F kan met standaard- of met zwavelarme stookolie (zwavel­gehalte <50ppm) worden gebruikt. Hij is voor de verbranding van stookolie met biogene aandelen voorbereid. Bijmenging van biologi­sche stookolie tot 10% (B10) is zonder verdere montage mogelijk.
INFORMATIE
Wij adviseren het gebruik van stookolie EL zwavelarm om een maximaal rendement te verkrijgen en het onderhouds­werk minimaal te houden.
Condenswaterzuivering
Het bij de verbranding in een olie-HR-ketel optredende condenswa­ter heeft bij de toepassing van stookolie die niet zwavelarm is, een pH-waarde van 1,8–3,7. Voordat het in de riolering wordt afge­voerd, moet het geneutraliseerd worden.
De optionele condenswaterzuivering heeft de volgende functies:
▪ Verwijdering van zwevende stoffen in de bezinkingsbak ▪ Neutralisatie van het condenswater in het filtermateriaal Hydrolit-
MG
Bij de toepassing van zwavelarme stookolie kan het condenswater meestal zonder neutralisatie naar de riolering afgevoerd worden. Neem hiervoor de voorschriften van de plaatselijke waterbedrijven in acht.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
11
Page 12

4 Plaatsing en installatie

A
736
A
606
271
262
1360
134
263 140
140
80
0
0
110
293 368 442 516
540
50
124
R
H
≥ 40 cm
≥ 40 cm
≥ 40 cm
≥ 200 cm
CA
FG
RV
(e)
(e)
(d)
(d)
(f)
(a)
1
(a)
4
(a)
3
(b)
5
(c)
6
(a)
2
C
93
C
53
C
53
C
83
C
33
C
33
B
23
B
23P
B
33
B
53
B
53P
4 Plaatsing en installatie
WAARSCHUWING
Op ondeskundige wijze geïnstalleerde apparaten kunnen het leven en de gezondheid van personen in gevaar bren­gen en slecht functioneren.
▪ Plaatsing en installatie van de A2F alleen door geauto-
riseerde en opgeleide verwarmingsspecialisten.

4.1 Afmetingen en aansluitmaten

4.2 Plaatsingsmogelijkheden

Afb.4-1 Montagematen
Pos. Omschrijving
R
H
Tab.4-1 Legenda bij Afb. 4-1
Installatie- en gebruikshandleiding
12
Minimum vertrekhoogte (zie Hfst. 4.4.1)
INFORMATIE
Wij adviseren ter voorkoming van de veel afkoelverliezen de montage van zwaartekrachtremmen SKB (toebeho- ren) of het aanbrengen van een sifon aan de aansluitlei­ding.
Afb.4-2 Plaatsingsmogelijkheden
Pos. Omschrijving
1-6 Plaatsingsvarianten (beschrijving zie Hfst. 4.2.1 t/m
Hfst. 4.2.3)
CA Toevoerlucht (verbrandingslucht) FG Rookgassen RV Ventilatie van achteren a Plaatsingsvariant voor van de omgevingslucht onafhan-
kelijke werking (rookgas/toevoerlucht concentrisch) b Plaatsingsvariant voor beperkt van de omgevingslucht
onafhankelijke werking (rookgas/toevoerlucht geschei-
den) c Plaatsingsvariant voor van de omgevingslucht afhanke-
lijk werking d In lengte geventileerde schacht met een brandweer-
standsduur van 90min (bij woonhuizen met een kleine
hoogte 30min). Voor de brandweerstandsduur dienen
de verordeningen nageleefd te worden die specifiek zijn
voor het land! e Ventilatieopening (1x150cm2 of 2x75cm²) f Opening voor ventilatie achter (150cm2)
Tab.4-2 Legenda bij Afb. 4-2
De A2F is principieel geconstrueerd voor de van de omgevings­lucht onafhankelijke werking. Hij is standaard voorzien van een
concentrische gasafvoer-/luchttoevoeraansluiting DN 80/125.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 13
4 Plaatsing en installatie
INFORMATIE
Door resonantie in het rookgassysteem kan in sommige gevallen het geluid bij de uitmonding van de rookgasleiding worden versterkt. Het geluidsvolume kan door het gebruik van een geluidsdemper (toebehoren: DN80: E8MSD resp. DN110: E11MSD) effectief worden gereduceerd.
INFORMATIE
Het gebruik van de A2F bij de van de omgevingslucht on­afhankelijke werking met concentrische rookgas-/toevoer­luchtgeleiding wordt door ons aanbevolen. Zo mogelijk de­ze plaatsingsvariant kiezen!
Bij beperkt van de omgevingslucht onafhankelijke werking (gescheiden rookgas-/toevoerluchtgeleiding bij een verbin­dingsleiding met één wand) en bij van de omgevingslucht afhankelijke werking met de plaatsingsruimte een ventila­tieopening van ten minste 150cm2 naar buiten toe heb­ben.
Dientengevolge kan de opstelruimte niet in de zin van de energiebesparingsverordening (EnEV) worden aangemerkt als het vereiste verwarmd bouwvolume, wat nadelig is voor de energie-evaluatie van het gebouw. Daardoor wordt de totale energie-efficiëntie van het gebouw in de strekking van de Europese richtlijn 2010/31/EU: EPBD minder.
De beschrijving hierna van de plaatsingsvarianten bevat belangrijke aanwijzingen voor de betreffende mogelijke klassificatie van de apparaten aan de hand van soort en rookgasgeleiding (apparaattype) conform EN15035 en CEN/TR 1749. Neem hiervoor ook Hfst. 4.2.4 en Hfst. 4.5 in acht.
Aan de beschreven SETs zijn aparte montagehandleidin­gen toegevoegd.
De hierna vermelde SETs zijn aanbevelingen voor de doe­lamtige samenstelling van noodzakelijke aparte onderde­len voor de typische plaatsingsvarianten.

4.2.1 Buitenluchtaanzuiging

INFORMATIE
Bij de plaatsing van het toestel in woonvertrekken is slechts één van de plaatsingsvarianten 1t/m 4 toegestaan.
Plaatsingsvariant 1
De A2F wordt met de concentrische LAS-verbindingsleiding SetK op de schoorsteen of een installatieschacht aangesloten.
▪ Toevoer verbrandingslucht uit de open lucht door de schoorsteen
of een geïnstalleerde pijp.
▪ Gasafvoer in de open lucht middels een gasafvoerleiding door de-
zelfde buis als de luchttoevoer.
▪ Verticale minimum afstand tussen rookgasuitgang en daknok:
40cm.
▪ Apparaattype C
Plaatsingsvariant 2
De A2F staat direct onder het dak. Aansluiting met SETL.
▪ Toevoer verbrandingslucht en afvoer van afvoergas middels een
concentrische dubbele buis.
▪ Toevoer verbrandingslucht uit de open lucht middels de buitenste
ringspleet van de dubbele buis, gasafvoering in de open lucht mid­dels de binnenbuis.
▪ Verticale minimum afstand tussen rookgasuitgang en dakopper-
vlak: 40cm. ▪ Minimum hoogte van de rookgasleiding: 2m. ▪ Apparaattype C
93x
33x
Plaatsingsvariant 3
De A2F staat niet direct onder het dak. De dubbele buis voor de toevoer van de verbrandingslucht en de afvoer van afvoergas gaat door de dakconstructie.
▪ Toevoer verbrandingslucht en afvoer van afvoergas middels een
concentrische dubbele buis (zie Plaatsingsvariant 2).
▪ In de buurt van de dakconstructie moet de dubbele buis voor de
toevoer van de verbrandingslucht en de rookgasafvoer door een beschermbuis met voldoende brandweerstand geleid worden of qua constructie van het dak gescheiden zijn.
▪ Apparaattype C
33x
Plaatsingsvariant 4
De A2F wordt met de LAS-verbindingsleiding SETK op het buiten­wandsysteem SETG aangesloten.
▪ Toevoer verbrandingslucht uit de open lucht middels de ringspleet
van de dubbele buis door de buitenwand (van onderen aangezo­gen).
▪ Gasafvoer naar buiten met concentrische buis door de buiten-
wand en vervolgens ten minste 40cm boven het dakoppervlak. Eenmaal buiten dient de buitenste luchtruimte als warmte-isole­ring van de afvoerbuis.
▪ Apparaattype C
53x
Als de doorvoering door de wand zich op een hoogte van minder dan een meter boven het terrein bevindt, adviseren wij om de verbrandingslucht via een afzonderlijke toevoer­buis toe te voeren (montagehoogte: ca.2m). W8ZR resp.
W11ZR
Plaatsingsvariant 5
Als de voor de geleiding van het rookgas gebruikte schacht om con­structieve of goedkeuringsredenen hiervoor niet geschikt is, tegelijk hiermee de verbrandingslucht toe te voeren, moet de verbrandings­lucht via een aparte leiding aangevoerd worden.
Als hierbij de rookgasverbindingelding naar de schacht met een dub­bele wand is uitgevoerd en door de verbrandingslucht wordt om­spoeld, zijn er geen verdere ventilatie-eisen voor de opstelplaats.
▪ De toevoer van verbrandingslucht gebeurt van buiten via een vol-
doende dichte toevoerleiding die rechtstreeks met de concentri­sche buitenpijp van de verbindingsleiding is verbonden. De leiding voor de toevoerlucht moet zo gedimensioneerd zijn dat de aan-
zuigweerstand bij een nominaal vermogen kleiner dan 50Pa
is.
▪ De verbindingsleiding tussen de A2F en de installatieschacht is
geheel concentrisch en door verbrandingslucht omspoeld uitge­voerd.
▪ Apparaattype C
, C
53x
83x
INFORMATIE
De A2F is principieel geschikt voor de plaatsing en de werking in garages. Voorwaarden hiertoe zijn echter:
▪ bedrijf onafhankelijk van omgevingslucht,
▪ de bedieningshandleiding is in een bestendige uitvoe-
ring op een goed zichtbare plaats in de buurt van het apparaat beschikbaar,
▪ ter plaatse is een beveiliging voor de gehele installatie
aangebracht tegen mechanische beschadiging (au­to’s!), bijv. beugels of stootbalken.
▪ Duurzaam tegen vorst beveiligd.
Plaatsingsvariant 7 (zonder afbeelding)
Indien door de plaatselijke bepalingen toegestaan, kan de A2F met SETW2 met horizontale rookgasafvoer aangesloten worden.
▪ Toevoer verbrandingslucht en afvoer van afvoergas middels een
concentrische dubbele buis.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
13
Page 14
4 Plaatsing en installatie
▪ Toevoer verbrandingslucht vanuit de open lucht via de buitenste
ringspleet van de dubbele buis (ingang aanvoerlucht via aanzuig­rooster van de wanddoorvoer), gasafvoering in de open lucht mid-
dels de binnenbuis. ▪ Minimum hoogte van de rookgasleiding: 2m ▪ Neem de plaatselijke voorschriften voor minimum afstanden van
ramen en andere openingen in het gebouw in acht! ▪ Apparaattype C
13x
4.2.2 Bedrijf voorwaardelijk onafhankelijk van
omgevingslucht
Alternatief voor plaatsingsvariant 5
De A2F wordt met apart geleide toevoer-/rookgasleidingen gebruikt (2-buis-systeem).
▪ Toevoer verbrandingslucht van buiten via een voldoende dichte
luchttoevoerleiding door de buitenwand. De leiding voor de toe-
voerlucht moet zo gedimensioneerd zijn dat de aanzuigweer-
stand bij nominale prestatie kleiner dan 50Pa is. ▪ De rookgasafvoer naar buiten gebeurt door de schoorsteen of
door een installatieschacht. Als de verbindingsleiding tussen de
A2F en de installatieschacht met één wand of niet geheel om-
spoeld door verbrandingslucht wordt uitgevoerd, is er een ventila-
tieopening naar buiten van ten minste 150cm2 vereist.
Door geschikte maatregelen moet ervoor worden gezorgd dat de
brander bij een gesloten ventilatieopening niet gebruikt kan wor-
den. ▪ De installatieschacht waarin de rookgasleiding ligt, moet van ach-
teren geventileerd worden. Hiervoor moet in het onderste gedeelte
een ventilatieopening van ten minste 150cm2 aanwezig zijn.
De dwarsdoorsnede voor deze installatieschacht moet zo gedi-
mensioneerd zijn dat tussen buitenwand van de rookgasleiding
en de binnenkant van de installatieschacht de volgende mini-
mum afstand wordt aangehouden:
▪ bij een rechthoekige schachtdoorsnede: 2cm
▪ bij een ronde schachtdoorsnede: 3cm.
De ventilatieopening mag zich niet in ruimtes bevinden waarin een
vacuüm wordt gemaakt (bijv. door gecontroleerde woningsventila-
tie, droogtrommel enz.). ▪ Apparaattype C
, C
53x
83x

4.2.3 Buitenluchtaanzuiging

Plaatsingsvariant 6
De A2F kan ook afhankelijk van de omgevingslucht worden aange­sloten. Hierbij wordt de inwendige rookgasleiding (kunststof aanslui­ting Ø80mm) van de comcentrische lucht-rookgas-aansluiting op de rookgasleiding aangesloten. Het apparaat zuigt de verbrandings­lucht door de ringspleet in de mantelbuis uit zijn omgeving aan.
Voor de rookgasafvoer naar buiten, de schachtdimensionering en de ventilatie van achteren gelden dezelfde voorwaarden als in
Hfst. 4.2.2. Een ventilatieopening naar buiten van ten minste
150cm2 is beslist noodzakelijk.
▪ Apparaattype B23, B
INFORMATIE
Door resonantie in het rookgassysteem kan in sommige gevallen het geluid bij de uitmonding van de rookgasleiding worden versterkt. Het geluidsvolume kan door het gebruik van een geluidsdemper (DN80: E8MSD resp. DN110: E11MSD) effectief worden gereduceerd.
, B33, B53, B
23P
53P
4.2.4 Aanvullende aanwijzingen voor apparaattype conform CEN/TR1749
INFORMATIE
Wij adviseren principieel om de A2F onafhankelijk van de omgevingslucht (apparaattype C) en met concentrische lucht-/rookgas-geleidingen te installeren (zie Hfst. 4.2.1). Andere toegestane toepassingen van de luchttoevoer en rookgasafvoer zijn in deze handleiding niet nader beschre­ven.
Bijzondere eisen die voor soortgelijke systemen conform EN15035 van toepassing zijn, worden hierna genoemd.
C13:
▪ horizontale uitmondingen rookgasafvoer en -toevoer ▪ Uitmondingen binnen een vierkant van 50cmx50cm
C33:
▪ verticale uitmondingen rookgasafvoer en -toevoer ▪ Uitmondingen binnen een vierkant van 50cmx50cm ▪ Afstand van de uitmondingniveaus <50cm
C43:
▪ Aansluiting van meer dan één apparaat op een gemeenschappe-
lijk lucht-/rookgassysteem dat bestanddeel van het gebouw is ▪ verticale uitmonding rookgasafvoer en -toevoer ▪ Uitmondingen binnen een vierkant van 50cmx50cm ▪ Afstand van de uitmondingniveaus <50cm ▪ Geschikt berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk dat bij
de aanvoer van rookgas in het gemeenschappelijke lucht-/rook-
gassysteem onderdruk heerst. Het rookgas moet met een natuur-
lijke trek worden afgevoerd. ▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
▪ Condenswaterafvoer uit het gemeenschappelijke lucht-/rookgas-
systeem mag niet door het apparaat worden afgeleid.
C53:
▪ verticale uitmonding rookgasafvoer ▪ Uitmonding luchttoevoer in verschillende drukbereiken mogelijk. ▪ Uitmondingen mogen niet aan tegenoverliggende muren van het
gebouw geïnstalleerd worden.
C63:
▪ Aansluiting op een apart goedgekeurd en aangeboden rookgas-/
luchtsysteem, indien door nationaal recht toegestaan. ▪ Daarmee kunnen alle andere voor apparaattype C beschreven in-
stallatievormen uitgevoerd worden, als aan de voorwaarden van
de betreffende installatievorm is voldaan. ▪ Indien de dimensies van het toegepaste systeem afwijken van het
in deze handleiding beschreven systeem (zie Hfst. 4.5.1), is er
een geschikt berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk. ▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
▪ Eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van het leidingen-
stelsel:
▪ Minimum eisen conform Hfst. 4.5.1 voldaan
▪ Condenswaterafvoer in het apparaat bij enkele toewijzing toe-
gestaan, bij meervoudige toewijzing niet toegestaan.
▪ Maximale temperatuur verbrandingslucht: 60°C
▪ Maximaal toegestaan rookgasrecirculatiedebiet onder windom-
standigheden: 10%
C83:
▪ Aansluiting van één of meer apparaten op een vacuüm-rookgas-
systeem die bestanddeel van het gebouw is.
Installatie- en gebruikshandleiding
14
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 15
4 Plaatsing en installatie
▪ verticale uitmonding rookgasafvoer ▪ Luchttoevoer via bijbehorende tweede leiding 1. ▪ Uitmonding luchttoevoer in verschillende drukbereiken mogelijk. ▪ Geschikte berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk dat
bij de aanvoer van rookgas in dit rookgasafvoersysteem onder­druk heerst.
▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
▪ Eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van het rookgasaf-
voersysteem:
▪ Minimum eisen conform Hfst. 4.5.1 (behalve drukklasse) vol-
daan.
▪ Condenswaterafvoer in het apparaat bij enkele toewijzing toe-
gestaan, bij meervoudige toewijzing niet toegestaan.
C93:
▪ als C33, echter ▪ aansluiting van de luchttoevoerleiding op een aanwezige verticale
schacht (bijv. schoorsteen) die bestanddeel van het gebouw is.
▪ De dwarsdoorsnede voor deze installatieschacht moet zo gedi-
mensioneerd zijn dat tussen buitenwand van de rookgasleiding en de binnenkant van de installatieschacht de volgende mini- mum afstand wordt aangehouden:
▪ bij een rechthoekige schachtdoorsnede: 2cm
▪ bij een ronde schachtdoorsnede: 3cm
B23:
▪ Rookgasleiding zonder stromingsbeveiliging - vacuümwerking ▪ Eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van de rookgaslei-
ding: ▪ Minimum eisen conform Hfst. 4.5.1 voldaan. ▪ Uitmonding rookgasafvoer naar buiten ▪ Toevoerlucht direct vanuit de plaatsingsruimte van het apparaat
(zie Hfst. 4.2.3). ▪ Als de dimensionering van de rookgasleiding van de in deze
handleididng beschreven dimensionering afwijkt, is er een ge-
schikt berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk. ▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
B
:
23P
▪ als B23, maar overdrukwerking
B33:
▪ Aansluiting van meer dan één apparaat op een gemeenschappe-
lijk rookgassysteem (vacuüm-rookgasschacht). ▪ Verticale uitmonding rookgasafvoer. ▪ Toevoerlucht direct vanuit de plaatsingsruimte van het apparaat
(zie Hfst. 4.2.3). ▪ Geschikte berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk dat
bij de aanvoer van rookgas in dit rookgasafvoersysteem onder-
druk heerst. ▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
▪ Onder overdruk staande onderdelen van de verbindingsleiding
moeten als concentrisch leidingenstelsel worden gelegd.
B53:
▪ als B33, echter aansluiting op bijbehorende rookgasafvoerleiding
inclusief rookgasuitmonding.
B
:
53P
▪ als B53, maar overdrukwerking.
Afstanden van houders en verschuiving
De afstand van de houders van de rookgasleiding mag verticaal maximaal 2m zijn.
Horizontaal moeten de houders van de verbindingsleidingen zo dicht bij elkaar aangebracht worden dat er geen helling omlaag gevormd kan worden waarin condenswater opgestuwd kan worden.
Als er in het verticale gedeelte van de rookgasleiding een verschui­ving noodzakelijk is, mag de grootste hoek niet groter zijn dan 45°. Bij een buiten liggende installatie mag de hoogte boven de laatste houder niet groter zijn dan 1,5m.

4.3 Transport en bezorging

WAARSCHUWING
De A2F kan beschadigd worden door hem aan de bekle­ding op te tillen of te verschuiven.
▪ De A2F alleen met gedemonteerde bekleding met
twee personen aan de hiervoor bedoelde handgrepen in de achterwand van het apparaat en aan het ketelfra­me dragen.
De A2F wordt op een pallet aangeleverd. Alle transportmiddelen voor de werkvloer, zoals vorkheftruck en steekwagen zijn geschikt voor het vervoer.
Leveringspakket
▪ A2F (voorgemonteerd) ▪ Ketelbekleding (zie Afb. 4-3) ▪ Bouten voor ketelbekleding ▪ Documentatiepakket ▪ Kabelbinders ▪ Olielfilter ▪ Buitenthermometer
(1)
Als de luchttoevoer eerst als rookgasleiding of schoorsteen van een stooksysteem met olie of vaste stoffen werd gebruikt, moet hij vóór het ge­bruik als luchttoevoerleiding worden gereinigd.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
15
Page 16
4 Plaatsing en installatie
Afb.4-3 Leveringspakket standaardpakket toebehoren
Pos. Omschrijving
A Ketelbekleding – zijafdekking B Ketelbekleding – zijafdekking C Ketelbekleding – deksel D Ketelbekleding – voorafdekking E Klein toebehoren: bouten, 4-polige printplaatstekker,
trekontlastingsclip (3x) F Kabelbinders G Buitenthermometer h Olielfilter i Documentatie
Tab.4-3 Legenda bij Afb. 4-3
Toebehoren voor de A2F zie prijslijst.

4.4 Olieverbrandingsketel plaatsen

4.4.1 Opstelplaats kiezen

De opstelplaats van de A2F moet aan de volgende minimum eisen voldoen (zie ook Hfst. 1.2.3).
Opstelhoogte
▪ De onderkant van de condensaatwateraansluiting aan het appa-
raat dient hoger gelegen te zijn dan de afloophoogte van de con­densafvoerslang, omdat anders condenswater in de afvoer opge­stuwd kan worden. Indien nodig een voetstuk installeren.
▪ Kleine oneffenheden van het plaatsingsoppervlak kunnen met de
in hoogte verstelbare poten gecompenseerd worden (zie
Hfst. 4.4.2).
Plaatsingsoppervlak ▪ De ondergrond moet vlak en glad zijn en voldoende draagkracht
van de ondergrond van 500kg/m² exclusief veiligheidstoeslag
hebben. Zo nodig een voetstuk installeren.
▪ Opstelmaten in acht nemen (zie Hfst. 4.1).
Plaatsingsruimte
▪ Bij bedrijf onafhankelijk van omgevingslucht (gebruik van het con-
centrische lucht-/afvoergassysteem) worden geen bijzondere ei­sen aan de ventilatie van de plaatsingsruimte gesteld.
▪ Bij voorwaardelijk van omgevingslucht onafhankelijk bedrijf en bij
omgevingslucht afhankelijk bedrijf dient in de opstellingsruimte een ventilatieopening naar buiten van tenminste 150cm2 aanwe­zig te zijn. Als de rookgasleiding door een installatieschacht naar buiten leidt, moet die van achteren worden geventileerd (zie
Hfst. 4.2.2).
▪ Bij van omgevingslucht onafhankelijk bedrijf dient de plaatsings-
ruimte vrij te zijn van agressieve dampen (bijv. haarspray, per­chloorethyleen, tetrakoolstoffen), grote hoeveelheden stof en hoge
luchtvochtigheid (zoals in keukens of wasruimtes). ▪ De plaatsing buiten is niet toegestaan. ▪ De plaatsing in een explosiegevaarlijke omgeving is niet toege-
staan. ▪ De elektronische regeling mag nooit blootgesteld worden aan
weersinvloeden. ▪ De A2F moet op een vorstvrije locatie worden geplaatst.
INFORMATIE: OPSLAG STOOKOLIE IN DE PLAAT­SINGSRUIMTE
Het bouwvoorschrift veroorlooft normaal gesproken (afhan­kelijk van de brandverordening in het land) een opslag van stookolie van maximaal 5000 liter in de plaatsingsruimte toe, mist het gebouw aan gebouwklasse 1 is toegewezen en de plaatsingsruimte geen verblijsfvertrek is.
Plaatsing op zolder
Als de A2F op zolder wordt geplaatst en de olie in eronder liggende ruimtes wordt opgeslagen, is de oliepomp van de brander normaal gesproken niet voldoende. Als de onderdruk aan de zuigkant de waarden van 0,4bar overschrijdt moet de olie met een aparte pomp naar de brander getransporteerd worden. Wij adviseren met klem om een zuigaggregaat toe te passen.
Om storingen bij de start of tijdens de werking van de brander te ver­mijden, moet de minimumhoogte van de rookgasafvoerleiding 2m bedragen.
Installatie- en gebruikshandleiding
16
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 17
4 Plaatsing en installatie
WAARSCHUWING
Bij toepassing van een drukaggregaat kan er bij storingen olie vrijkomen. Vrijkomende olie kan ernstige schade aan het milieu toebrengen.
▪ Plaats de ketel in een dichte bak en beveilig die met
een vlotterschakelaar (aansluiting via extra stekkerrail).
▪ Gebruik uitsluitend een filterbak van metaal (nooit van
plexiglas).
Opstelling in garages
Indien de plaatselijke voorschriften een verwarmingsketel in garages niet algemeen verbieden is de A2F principieel geschikt voor de plaatsing en de werking in garages. Voorwaarden hiertoe zijn echter:
▪ bedrijf onafhankelijk van omgevingslucht, ▪ de bedieningshandleiding is in een bestendige uitvoering op een
goed zichtbare plaats in de buurt van het apparaat beschikbaar,
▪ ter plaatse is een beveiliging voor de gehele installatie aange-
bracht tegen mechanische beschadiging (auto’s!), bijv. beugels of stootbalken.
▪ Duurzaam tegen vorst beveiligd.
Oppervlaktetemperaturen, minimum afstand
▪ Licht ontvlambare en licht brandbare stoffen principieel niet in de
buurt van de A2F opslaan of gebruiken (minimum afstand 1m).
▪ Wij adviseren om bij de plaatsing van het apparaat de op Afb. 4-4
beschreven minimum afstanden t.o.v. muren en plafonds aan te houden, om onderhouds- en reparatiewerkzaamheden te kunnen uitvoeren zonder overmatige montagekosten en -inspanningen.
▪ Bij de inbouw in een nis kan de A2F aan de linkerkant direct te-
gen de muur van de nis geplaatst worden, als het oppervlak voor de A2F vrij toegankelijk is.

4.4.2 Apparaat plaatsen

Voorwaarde
▪ De opstelplaats voldoet aan de nationale voorschriften en aan de
in Hfst. 4.4.1 beschreven minimum eisen.
Plaatsing
1 Verpakking geheel verwijderen (ook de randbescherming) en mi-
lieuvriendelijk afvoeren.
2 A2F op de opstelplaats neerzetten. Til of verschuif het apparaat
uitsluitend aan de hiervoor bedoelde handgrepen.
3 A2F zo positioneren dat er zonder belemmeringen aan de aan-
sluitpunten van de olieslangen resp. de montagepositie van de gelegde verwarmingsleidingen en de rookgasleiding gewerkt kan worden.
4 Horizontale stand en juiste plaatsingshoogte van de A2F contro-
leren. Kleine oneffenheden kunnen met vier in de hoogte verstel­bare poten worden gecompenseerd.
Hoogteverstelling
Afb.4-4 Minimum afstanden voor de plaatsing
Pos. Omschrijving
R
H
a Minimum muurafstand aan de zijkant: 0,50m
Tab.4-4 Afmetingen minimum afstanden
▪ Door zijn constructie kunnen bij bedrijf onafhankelijk van de omge-
vingslucht met nominaal vermogen aan geen enkel onderdeel van het apparaat behalve de bekleding ervan temperaturen >70°C optreden. Daarom wordt er geen minimumafstand tot objecten van brandbaar materiaal voorgeschreven.
▪ Bij beperkt van omgevingslucht onafhankelijk bedrijf (gescheiden
rookgas-/aanvoerluchtgeleiding) en bij van omgevingslucht afhan­kelijk bedrijf dient een afstand van ten minste 50mm bewaard te blijven tussen de rookgasleiding en brandbare objecten.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Minimum vertrekhoogte: 1,80m
Afb.4-5 In de hoogte verstelbare poten
▪ De hoogte van de A2F aan de schroef met een binnenzeskant
maat 5mm of een muilsleutel maat 17mm aanpassen.

4.5 Lucht-/rookgasafvoersysteem (LAS)

4.5.1 Algemene aanwijzingen voor het rookgasafvoersysteem

GEVAAR: GEVAAR VOOR VERGIFTIGING
Door vrijkomend rookgas in gesloten vertrekken die niet voldoende geventileerd zijn kan er vergiftigingsgevaar optreden.
▪ Installeer uitsluitend goedgekeurde rookgasafvoersys-
temen.
▪ Afhankelijk van de plaatsingsvariant moet er voor de
voorgeschreven ventilatie van achteren worden ge­zorgd (zie Hfst. 4.2).
Installatie- en gebruikshandleiding
17
Page 18
4 Plaatsing en installatie
Noodzakelijke voorwaarden
Voor de uitvoering en dimensionering van het rookgasafvoersysteem moeten de geldige brandbeschermingsverordening en de nationale voorschriften en EN15287 in acht worden genomen.
Principieel kan voor het rookgasafvoersysteem iedere rookgaslei­ding conform EN14471 met CE-keuring worden gebruikt die aan de volgende minimum eisen voldoet:
▪ Geschikt voor stookolie. ▪ Geschikt voor rookgastemperaturen van ten minste 120°C (tem-
peratuurklasse T120 of hoger).
▪ Geschikt voor een overdruk van ten minste 200 Pa (drukklasse P1
of H1). ▪ Vochtbestendig (condenswaterbestendigheidsklasse W). ▪ Voldoende corrosiebestendig (corrosiebestendigheidsklasse 2).
De eigenschappen van het rookgassysteem moeten op het geïnstal­leerde apparaat zichtbaar zijn (typeplaatje in de plaatsingsruimte).
Voor de installatie van het rookgas en toegevoerde lucht transporte­rende systeemcomponenten of de bevestigingen ervan, moeten de betreffende montagehandleidingen in acht worden genomen.
Iedere rookgasleiding moet voor controle en instelling van de
verbrandingswaarden met een geschikte testadapter worden
gemonteerd. De LAS-bouwsets bevatten telkens een testadapter
(D8PA) ▪ Afhankelijk van de plaatselijke bouwvoorschriften moeten op de
noodzakelijke punten inspectiecomponenten worden gemonteerd.
Aansluittypen
▪ Aan de zijkant of naar achteren (SETK) ▪ Directe dakdoorvoer (SETL) ▪ Recht, direct naar achteren (SETH), optionele aansluiting aan de
achterkant van het apparaat
Zie voor verdere details en aansluitmaten voor de drie varianten van de rookgasaansluiting Hfst. 4.5.3.
Inbouwplaats en leidinghoogte
▪ De maximaal toegestane rookgastegendruk is 200Pa. Het druk-
verlies in de toevoerleiding mag niet groter zijn dan 50Pa. ▪ Inschuifhoek van de rookgaspijp in de schoorsteen of installatie-
schacht: ten minste 3°. ▪ Horizontale onderdelen in de verbindingsleiding vermijden of zo
kort mogelijk uitvoeren. ▪ Stijging voor horizontale onderdelen van de rookgasleiding: ten
minste 3°. Zodat condenswater onbelemmerd kan wegstromen
zijn tegenhellingen in de gehele rookgasleiding niet toegestaan. ▪ Wanneer meer dan 3 buigingen van >45° nodig zijn voor de rook-
gasleiding, wordt de maximaal toelaatbare hoogte ervan met ten
minste 1m per buiging verminderd (indien nodig rookgas bere-
kenen). ▪ Bij een verlenging van het horizontale verbindingsdeel tot meer
dan 2m, wordt de maximaal toelaatbare hoogte met precies de-
zelfde lengte verminderd. ▪ In horizontale verbindingsstukken mogen geen flexibele rookgas-
leidingen toegepast worden. ▪ Rechte buistrajecten moeten met een afstand van <2m met ge-
schikte muurhouders worden bevestigd. Binnen verticale schach-
ten moeten geschikte afstandhouders worden gebruikt.
Weerstand van het rookgasafvoersysteem
Voor een veilige start van de brander en stabiele instelwaarden is een minimum weerstand in de rookgasleiding noodzakelijk.
1 Brander inschakelen (zie Hfst. 14.2).
2 De weerstand met een verschildrukmeettoestel aan het rookga-
smeetstuk tussen rookgas- en toevoerlucht-meetopening meten (verschildruk bij alle A2F ten minste 0,2mbar).
è
Als de verschildruk bij een maximum toerental van de brander­ventilator niet wordt bereikt, moet er een geluidsdeper worden gemonteerd (E8MSD)
De Tab. 4-5 toont de maximaal toegestane hoogte van de rookgas­leiding zodat de A2F binnen het gedeelte van het nominale vermo­gen gebruikt kan worden.
Plaatsingsvariant
(conform Afb. 4-2)
Max. toegestane hoogte van de rookgaslei-
ding DN80
A2F 18H A2F 24H A2F 32H
2
11
43 51 61
3
2
3
3
2
2
2
8 12 18 10 14 20 10 14 20
7 7 10 25 25 25 25 25 25
Tab.4-5 Maximaal toegestane hoogte van de rookgasafvoerlei-
ding in m
Ingeval van beperking van het vermogensbereik kan een nieuwe be­rekening van de maximaal toelaatbare hoogte van de gasafvoerlei­ding noodzakelijk zijn. De kengetallen voor de berekening van de rookgassen staan vermeld in Afb. 4-6 en Hfst. 14.
Afb.4-6 Rookgasdebiet naar gelang branderbelasting (alle types)
pos. Omschrijving
m
AG
Rookgasdebiet
P Branderbelasting
Tab.4-6 Legenda bij Afb. 4-6
Het rookgasdebiet is afhankelijk van het brandervermogen van de A2F.

4.5.2 Rookgasleiding aansluiten

INFORMATIE
De uitvoerende technici dienen hun werkzaamheden voor de aanvang ervan met het plaatselijke schoorsteenvegers­bedrijf te coördineren. Ook voor gebieden waar dit niet wettelijk is voorgeschreven, bevelen wij aan de werkzaam­heden van het schoorsteenvegersbedrijf op een formulier te documenteren.
Voorwaarden
▪ Het rookgasafvoersysteem voldoet aan de in Hfst. 4.5.1 vermelde
eisen.
(1)
Schachtdiameter bij DN80: 135mm x 135mm
(2)
Met een horizontale verbindingsleiding van 2m lang en een 87° ombuiging is rekening gehouden
(3)
Concentrische rookgast-/luchttoevoerleiding DN80/125
Installatie- en gebruikshandleiding
18
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 19
4 Plaatsing en installatie
▪ Het rookgasafvoersysteem voldoet ook aan eventuele meer uitge-
breide nationale of regionale veiligheidsvoorschriften.
▪ De A2F is correct geplaatst.
Aansluiting
INFORMATIE
Wij adviseren het gebruik van de bijbehorende LAS-bouw­sets (zie Hfst. 4.5.3). Deze voldoen aan alle eisen en zijn bovendien uitgevoerd met speciale zuurbestendige pakkin­gen.
Voor de installatie van het rookgas en toegevoerde lucht transporterende systeemcomponenten of de bevestigingen ervan, moeten de betreffende montagehandleidingen in acht worden genomen.
1 A2F op de opstelplaats op het rookgasafvoersysteem aanslui-
ten (Afb. 4-1).
2 Typeplaatje van de rookgasafvoerleiding aanbrengen in de
plaatsingsruimte.
INFORMATIE
Door resonantie in het rookgassysteem kan in sommige gevallen het geluid bij de uitmonding van de rookgasleiding worden versterkt. Het geluidsvolume kan door het gebruik van een geluidsdemper (E8MSD resp. E11MSD) effectief worden gereduceerd.
Afb.4-7 Aansluitmaten rookgasleiding
Pos. Omschrijving
A Aansluiting aan ketelzijde B Aansluiting aan rookgas
Tab.4-7 Legenda bij Afb. 4-7
Aansluitzijde Aansluiting Aansluitingsmaat in
mm
A Aan ketelzijde A1 Rookgas DN 80
mof A2 Luchttoevoer DN
125 mof
B Aan de zijde van
B1 Rookgas DN 80 Inwendige diameter
de gasafvoer
B2 Luchttoevoer DN 125
Inwendige diameter
+0,8
=80,4 Inwendige diameter
-0,5
=127,0
+0,3
=80,0 Inwendige diameter
+0,3
=126,0
Tab.4-8 Aansluitmaten LAS-aansluiting van de A2F
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
19
Page 20
4 Plaatsing en installatie
130
10080
215
014
009
004
013
003
002
015
016
017
040
(PA)
040
(PA)
039 052031 050
038 052050
1335
1835
041
040
(PA)
038
3696
082 (3x)
094 (3x)
081
090
101103
252
WA
215
088
098
1)
2)
WA
094 W8 WH 40-60 mm ( 155079.0059) 095 W8 WHV14 43-137 mm ( 155079.0087) 096 W8 WHV23 137-231 mm ( 155079.0088) 097 W8 WHV32 231-325 mm ( 155079.0089) 091 W8 WKV15 55 - 147 mm ( 155079.0084) 092 W8 WKV24 147 - 239 mm ( 155079.0085) 093 W8 WKV33 239 - 331 mm ( 155079.0086)
2)
1)
SET-L + XXX
XXX D8 FD15 0-15° 049 ( 155079.0082) D8 SD25S 5-25° 045 ( 155079.0014) D8 SD45S 25-45° 046 ( 155079.0037) D8 SD55S 35-55° 047 ( 155079.0012) D8 FD 048 ( 155079.0040)
xxx
SET-H
(
155079.08)
DRFLUEGAKITA
SET-L
( 155079.10)
E8 RR *
( 155079.0107)
E8 MSD *
( 154578)
SET-E
( 155079.05)
SET-L
( 155079.10)
099
E8 RR *
( 155079.0107)
E8 MSD *
( 154578)
SET-E
( 155079.05)
SET-G
( 155079.07)
E8 ZR *
( 155079.0114)
W8 ZR *
( 155079.0066)
SET-K
( 155079.09)
335 350
640
350
255
85
SET-K
SET-H

4.5.3 Rookgasafvoersysteem bouwsets

Afb.4-8 Rookgasafvoersysteem bouwsets
Installatie- en gebruikshandleiding
20
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Daikin A2 F
Page 21
4 Plaatsing en installatie
Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving
* Indien nodig WH Wanndhouder PA Testadapter WHV Verlenging voor wandhouder RR Inspectiepijp WKV Verlenging voor buitenwandconsole SD Schuine dakafdekking ZR Luchttoevoerbuis (montagehoogte voor luchttoevoerin-
gang ≥1m boven terrein) FD Vlakke dakafdekking WA Wandafstand MSD Geluidsdemper
Tab.4-9 Legenda bij rookgassysteem bouwsets
Aanvullende bouwsets
▪ Rookgasaansluiting op een schachtsysteem (vaste rookgasleiding
SET-E of flexibele rookgasleiding SET-O) ▪ Rookgasaansluiting voor buitenwandleiding (SET-G)
Indien nodig moeten er extra noodzakelijke concentrische LAS-bui­zen voor grotere dak- of plafondhoogtes, eenwandige PP-buizen voor ovenhoogtes van meer dan 10m of extra toebehoren worden besteld.
De getallen met drie cijfers dienen voor het vinden van de afzon-
derlijke onderdelen op de -prijslijst.

4.6 Wateraansluiting

De aansluitingen van de A2F bevinden zich boven op het apparaat. Optioneel kan er een Ventil Kit of een Smart start Kit in de ketel wor­den gemonteerd om een boiler aan te kunnen sluiten.
Belangrijke opmerkingen
VOORZICHTIG
Als de A2F op een verwarmingssysteem wordt aangeslo­ten waarin buizen, stalen verwarmingselementen of niet tegen diffusie beveiligde buizen voor vloerverwarming voorkomen, is het mogelijk dat slib, spaanders of vijlsel in het ketellichaam terechtkomen en verstopping, plaatselij­ke oververhitting en corrosieschade veroorzaken.
▪ Toevoerleidingen voor het vullen van het apparaat
spoelen.
▪ Het warmtedistributienet doorspoelen (in een bestaand
verwarmingssysteem).
▪ Vuilfilter of slijkafscheider inbouwen in de retour van de
verwarmingsinstallatie (zie Hfst. 1.2.6).
VOORZICHTIG
Het binnendringen van lucht in het verwarmingswatersys­teem en een kwaliteit van het verwarmingswater die niet aan de eisen in Hfst. 1.2.5 voldoet, kan corrosie veroorza­ken. Hierbij optredende corrosieproducten (deeltjes) kun­nen pompen en kleppen verstoppen en functiestoringen veroorzaken.
▪ Apparaten mogen niet met diffusie-open flexibele lei-
dingen worden aangesloten.
INFORMATIE
Conform EN12828 moet er een veiligheidsklep aan of in de buurt van de warmteopwekker gemonteerd worden waarmee de maximaal toegestane bedrijfsdruk in het ver­warmingssysteem kan worden beperkt. Tussen warmteo­pewekker en veiligheidsklep en mag zich geen hydrauli­sche afsluitarmatuur bevinden.
Eventueel vrijkomende stoom of verwarmingswater moet via een afvoerleiding met geschikte en continue helling vorstveilig, gevaarloos en zichtbaar afgevoerd kunnen wor­den.
Een geschikt veiligheidsventiel is geïntegreerd in de A2F (zie Afb. 3-4, pos.29). De als transparante slang uit de ke­tel geleide rookgasleiding moet in het gebouw al verlengd en op de riolering aangesloten worden.
Op de A2F moet een vodoende gedimensioneerd en voor het verwarmingssysteem vooraf ingesteld membraanex­pansievat worden aangesloten dat als toebehoren verkrijg­baar is. Tussen warmteopewekker en membraanexpansie­vat en mag zich geen hydraulische afsluitarmatuur bevin­den.
Als het membraanexpansievat buiten de A2F wordt aan­geloten, moet de aansluiting in het apparaat (Afb. 3-3 en
Afb. 3-4, pos. 25) in het gebouw afgedicht worden.

4.6.1 Hydraulische leidingen aansluiten

1 Hydraulische aansluitingen op de A2F aansluiten.
Voorgeschreven aanhaalmoment in acht nemen.
▪ Wateraansluiting voor het vullen of bijvullen van het verwar-
mingssysteem conform EN1717/EN61770 uitvoeren zodat een verontreiniging van het drinkwater door recirculatie veilig wordt voorkomen.
INFORMATIE
De A2F is met een druksensor uitgevoerd. De installatie­druk wordt elektronisch bewaakt en kan worden weergege­ven wanneer het apparaat is ingeschakeld.
Toch raden wij aan om bijv. tussen A2F en membraanex­pansievat een mechanische manometer te installeren.
▪ Monteer deze manometer zo, dat deze bij het vullen
goed zichtbaar is.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
21
Page 22
4 Plaatsing en installatie
2 Afblaasleiding en membraanexpansievat conform EN12828
aansluiten.
▪ Eventueel vrijkomende stoom of verwarmingswater moet via
een afvoerleiding met geschikte en continue helling vorstveilig, gevaarloos en zichtbaar afgevoerd kunnen worden.
▪ Installeer een afdoende gedimensioneerd en voor de verwar-
mingsinstallatie vooraf ingesteld membraanexpansievat. Tus­sen warmteopewekker en veiligheidsklep en mag zich geen hy­draulische afsluitarmatuur bevinden.
▪ Membraanexpansievat op een goed toegankelijke plaats aan-
brengen (onderhoud, vervanging van onderdelen).
▪ Leg de leidingen zo, dat na de montage de huisedlen van de
A2F zonder problemen aangebracht kunnen worden.
INFORMATIE
Tussen warmteopewekker en membraanexpansievat en mag zich geen door de gebruiker bedienbare hydraulische afsluitarmatuur bevinden.De voor de aansluiting van een geïntegreerd membraanexpansievat (toebehoren) bedoel­de plek (Afb. 3-3 en Afb. 3-4, pos. 25) is bij de aanlevering niet afgesloten. Als het membraanexpansievat buiten de warmteopwekker moet worden aangesloten, moet de plek in het gebouw afgedicht worden.
3 Isoleer leidingen tegen warmteverliezen en ter voorkoming van
de vorming van condenswater (isolatiedikte ten minste 20mm). – Watertekortbeveiliging: De druk- en temperatuurbewaking
van de A2F schakelt de olieketel bij watertekort uit en ver­grendelt hem. In het gebouw is verder geen beveiliging voor watertekort vereist.
Schade door afzettingen en corrosie vermijden: Neem
de eisen aan het boilerwater in acht (zie Hfst. 1.2.5).

4.6.2 Condenswaterafvoerleiding aansluiten

Het bij het afkoelen van de rookgassen in de ketel en in het rookgas­systeem optredende condenswater heeft een pH-waarde van 1,8 – 3,7. Het moet evt. conform de richtlijnen van de waterbedrijven ge­neutraliseerd worden voordat het in de openbare kanalisatie wordt afgevoerd.
INFORMATIE
Afhankelijk van de plaatselijke bepalingen kan de neutrali­satie achterwege worden gelaten als de HR-ketel uitslui- tend met stookolie EL zwavelarm wordt gebruikt.
Het condenswater wordt via de aan de rookgasboog onder het ketel­lichaam gemonteerde condenswatersifon geleid en vervolgens naar de kanalisatie afgevoerd.
Indien het condenswater voor de afvoer naar de kanalisatie geneu­traliseerd moet worden, kan i.p.v. de condenswatersifon een Kon­densat Box (toebehoren) in de ketel gemonteerd worden.
1 Condenswaterafvoerleiding (niet in de leveringsomvang inbegre-
pen) met vrije toevoer naar de rioleringsaansluiting leiden.
2 De condensafvoerleiding uit de ketel met een daling leggen, zo-
dat er geen condenswater in de afvoerbuis opgestuwd kan wor­den.
INFORMATIE
Als er in de plaatsingsruimte geen mogelijkheid is om de condenswaterafvoer met een voldoende daling op het wa­terafvoersysteem aan te sluiten, moet er in het gebouw een hefpomp voor het condenswater gemonteerd worden.
3 De complete afvoer mag niet afsluitbaar zijn en moet het con-
denswater en in geval van schade het vrijkomende medium (ver­warmingswater) veilig en zichtbaar naar buiten afvoeren (bijv. slangaansluiting aan de vloerput of een transparante af­voerslang).
4 Ter vermijding van een opstopping in de aansluiting voor de gas-
afvoerleiding op de ketel erop letten dat met de condensafvoer­leiding tot aan de aansluiting op de afvalwaterleiding geen twee­de sifon wordt gevormd.
5 Condenswatersifon resp. condenswater box vullen. Hiervoor via
de inspectieopening van de rookgasleiding water toedienen.
6 Condenswaterafvoerleidingen op lekkage controleren.

4.7 Elektrische aansluiting

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel en brandwonden veroorzaken.
▪ Voor werkzaamheden aan onder stroom staande on-
derdelen alle stroomcircuits van de installatie van de voeding scheiden (externe hoofdschakelaar uitschake­len, zekering scheiden) en tegen onbedoeld opnieuw inschakelen beveiligen.
▪ Opnieuw aansluiten op de elektriciteit en werkzaamhe-
den aan elektrische onderdelen mag alleen door elek- trotechnisch deskundig personeel met inachtneming van de van toepassing zijnde normen en richtlijnen en van de instructies van het energiebedrijf en de aanwij­zingen in deze handleiding.
▪ Voer nooit constructieve wijzigingen aan stekkers of
andere elektrotechnische onderdelen uit.
Afdekkingen en onderhoudskleppen na afloop van
de werkzaamheden onmiddellijk weer monteren.
Alle elektronische regel- en veiligheidsvoorzieningen van de A2F zijn bedrijfsgereed aangesloten en gekeurd. Onbevoegde ingrepen in de elektrische installatie zijn gevaarlijk en niet toegestaan. In dat geval is de gebruiker zelf aansprakelijk voor eventuele schade.
Voeding, buitentemperatuursensor en andere optionele zaken moe­ten nog op het schakelpaneel van de ketel aangesloten worden.
Afb.4-9 Aansluiting van de condesnwater-afvoerleiding
De Kondensat Box kan onder het ketelframe gemonteerd en op het rookgasaansluitstuk van de ketel aangesloten worden. De aanslui­ting naar het afvalwaternet is bestemd voor HT buis DN 50.
Installatie- en gebruikshandleiding
22

4.7.1 Ketelschakelpaneel openen en elektrische aansluitingen maken

1 Voedingspanning controleren (~230V, 50Hz).
2 Netschakelaar van de A2Fop "UIT" zetten (zie Afb. 3-2, pos. 7).
3 Betreffende zekeringenautomaat aan de aftakkast van de huisin-
stallatie uitschakelen.
4 Voorafdekking van het ketelschakelveld verwijderen (Afb. 4-10).
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 23
Afb.4-10 Ketelschakelpaneel openen
5 Kabels naar het ketelschakelpaneel leiden en afisoleren. De ka-
bellengte moet zodanig vastgelegd worden dat de printplaatstek­kers zonder spanning op de printplaat gestoken kunnen worden.
4 Plaatsing en installatie
Afb.4-11 Kabelgeleiding en trekontlasting
6 Kabel in het schakelveld van de ketel steken.
7 Trekontlastingsclips in het ketelschakelpaneel plaatsen en voor
alle op de A2F aangesloten kabels met kabelbinders voor een effectieve trekontlasting zorgen.
8 Controleer de kracht van de trekontlasting.
9 Bedrading in het schakelveld van de ketel leggen en elektrische
aansluitingen aan de hand van de volgende alinea´s maken.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
23
Page 24
4 Plaatsing en installatie
Netz
Power
L LN N L2L1N
CAN
P
Z
3UVB1 3UV DHW
230V~ 230V~
FLS
BB
1
AA
1
A
2
CANH
CANL
Vcc
++
EXT EBA
t
V2
t
Au
t
DHW
t
AG/WP
+ V
B A B A
A A
B B
...
4
12
2
8
4
4
1
1
3
2
1
6
2
2
4
3
11
1
7
3
3
5
1
1
3
2
10
6
5
4
3
2
4
4
1
9
5
4
3
2
1
3
3
1
2
2
J6
J14
J2
J12
J3
J13
J9
J8
J16
n.b
n.b
n.b
n.b
n.b
n.b
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
bl
bl
sw
br
bl
gn/ge
br
br
br
br
ws
bl
gr
gn/ge
sw
sw
br
bl
bl
-
L2L1N
Printplaat
pos. Aanduiding pos. Kabelkleuren
J8 Sensoren, schakelcon-
gn groen
tacten
J9 FlowSensor (FLS1) niet in
Contact nog vrij
gebruik
J12 3UVDHW Voedingspanning
230V, 50Hz J13 CAN-systeembus J14 Circulatiepomp P
Z
J16 Kamerthermostaat
Tab.4-10 Legenda bij Afb. 4-12
INFORMATIE
Een gedetailleerde beschrijving van de afzonderlijke aan­sluitingen staat vermeld in Hfst. 12.4.
VOORZICHTIG
Beknelde kabels kunnen leiden tot kortsluitingen en een verstoorde werking van de installatie.
▪ Let er bij het sluiten van het frontdeksel op, dat er geen
kabel bekneld raakt.
1 Voeding tussen A2F en zekeringenautomaat op de verdeeldoos
van de huisinstallatie aansluiten (zie Hfst. 12). De voedingskabel is bij de aanlevering al op de schakelprintplaat op het ketelpa­neel aangesloten en met kabelbinders aan het ketelframe be­vestigd.
▪ Voedingkabel door de kabeldoorvoer in de achterwand van de
ketel (Afb. 3-2, pos. 16) schuiven en op de verdeelkast (in het gebouw) aansluiten.
▪ Alpolig scheidende hoofdschakelaar aan de verdeelkast van de
huisinstallatie (scheidingsvoorziening conform IEC60335-1, die een scheiding van iedere pool met een contactopeningswijdte conform overspanningscategorie III voor volledige scheiding vertoont) gebruiken.
▪ Let op de juiste poolaansluiting en de correcte aarding.
2 Voorafdekking sluiten.
3 Na afloop van alle elektrische aansluitwerkzaamheden de voe-
ding weer op de betreffende zekeringsautomaat aansluiten.
4.7.2 Geïntegreerde verwarmingscirculatiepomp en 3‑weg­klep
De A2F is standaard met een geïntegreerde verwarmingscirculatie­pomp uitgevoerd.
Optioneel kan de A2F met
▪ een 3-weg-verdeelklep 3UV DHW (toebehoren in Ventil Kit en in
Smart start Kit) ▪ een 3-weg-mengklep 3UVB1 (toebehoren in Smart start Kit)
worden uitgevoerd.
De verwarmingscirculatiepomp is af fabriek aangesloten.
De 3-weg-verdeelklep 3UV DHW wordt op printplaatstekker J12, de 3-weg-mengklep 3UVB1 op printplaatstekker J2 aangesloten.
Afb.4-12 Aansluitingen van de printplaatstekkers en kabelkleuren
van de af fabriek geïnstalleerde aansluitkabels
pos. Aanduiding pos. Kabelkleuren
J2 3UV1 en 3UVB1 bl blauw J3 AUX-aansluiting BR bruin J6 Netaansluiting ge geel
Installatie- en gebruikshandleiding
24
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 25
4 Plaatsing en installatie
J3
RoCon BE2
J3
RoCon BE2
B
B
1
A
A
1
A
2
B
B
1
A
A
1
A
2
L
L / +
N / -
N
250V, max. 63 mA
250V, max. 63 mA
1
≤ 15 W
2
> 15 W
max.1A
- n.b.
- n.b.
- n.b.
- n.b.
- n.b.
- n.b.

4.7.3 Temperatuursensor en andere elektrische componenten

Aanwijzingen bij temperatursensoren
VOORZICHTIG
Gebruik van niet toegestane of niet voor het apparaat be­stemde temperatuursensoren an leiden tot ernstige storin­gen in de regeleenheid van de A2F en de regeling van het apparaat beschadigen.
▪ Gebruik uitsluitend de als toebehoren verkrijgbare tem-
peratuursensoren van Daikin.
De A2F kan de aanvoertemperatuur afhankelijk van het weer rege­len. Voor deze functie is de buitentemperatuursensor (RoCon OT1) noodzakelijk die in de leveringsomvang is inbegrepen. Zie voor aan­wijzingen voor de montageplek en de elektrische aansluiting
Hfst. 4.7.4.
De met de temperatuursensoren binnen het apparaat (temperatuur­sensoren voor de aanvoer- en retourloop, optionele interne menger­sensor) vastgestelde temperaturen dienen voor de regeling van de brander en storingssignalering.
Voor de regeling van een mengercircuit wordt de mengermodule (EHS157068) benodigd waarin de mengercircuit-aanvoertempera­tuursensor aanwezig is.
Verdere elektrische componenten kunnen op de printplaatstek­kers worden aangesloten:
▪ Op de klemmen 11+12 (t
ker de rookgastemperatuursensor aangesloten.
Printplaatstekker J3
Aan printplaatstekker J3 (klemmen A+A1,A2) kan een extern bestu­rings-, detectie- of weergaveapparaat (bijv. lamp) op het interne schakelcontact aangesloten worden. Afhankelijk van de uitvoering van het externe apparaat moeten er verschillende aansluitvoorwaar­den in acht genomen worden (zie afb. 21).
De voorwaarde voor de schakelfunctie kan via de parameters [Spe­ciale functie schakelcontact] en [Wachttijd speciale functie] aan de regeling RoConBF worden ingesteld (zie de gebruikshandleiding van de regeling).
) is op de ingestoken 6-polige stek-
AG/WP
De meegeleverde 4-polige printplaatstekker kan optioneel voor de aansluiting op de volgende stekkerplaatsen wor­den gebruikt:
▪ J3 (AUX-klemmen)
▪ J8 (klemmen 1-4)
▪ J16 (RT-klemmen)
Printplaatstekker J13
Verdere optionele regelsysteemcomponenten in het CAN-bussys­teem (ruimteregelaar, mengermodule etc.) worden via de printplaat­sekker J13 op het schakelpaneel aangesloten (zie Hfst. 4.7.5 t/m
Hfst. 4.7.7).
Printplaatstekker J9
Op de printplaatstekker J9 wordt de optionele flowsensor aangeslso­ten (toebehoren in Smart start Kit).
Printplaatstekker J8
Op de printplaatstekker J8 kunnen verdere schakelcontacten voor de externe ketelbesturing en temperatuursensor aangesloten wor­den.
▪ Via een op de klemmen 1+2 (EXT) aangesloten potentiaalvrij
schakelcontact kan er een externe keuzeschakelaar voor de be­drijfsmodus aangebracht worden. Afhankelijk van een tussenge­schakelde weerstand wordt bij een gesloten schakelcontact omge­schakeld naar de toegewezen bedrijfsmodus - zie Hfst. 4.7.9 en de functie "Omschakeling van bedrijfsmodus via EXT-ingang" in de documentatie "Regeling RoConBF".
▪ Via een op de klemmen 3+4 (EBA) aangesloten potentiaalvrij
schakelcontact kan er een extern warmteverzoek gedaan worden. Bij een gesloten schakelcontact wordt de gewenste aanvoertem­peratuur op de met de parameter [Toevoertemp. dag] aan de re­geling RoConBF ingestelde waarde gezet. Het EBA-schakelcon­tact heeft de voorkeur voor een verzoek door de ruimtethermo­staat. Een schakeling via het EXT-schakelcontact heeft de voor­keur voor dit verzoek.
▪ Op de klemmen 5+6 (tV2) wordt de optionele interne mengersen-
sor (toebehoren in Smart start Kit) aangesloten.
▪ Op de klemmen 9+10 (t
sensor aangesloten.
) wordt de optionele boilertemperatuur-
DHW
Afb.4-13 Aansluiting schakelcontact (AUX-uitgang)
De conform variant 2 (geschakeld vermogen >15W) van de te ge­bruiken relais moeten geschikt zijn voor 100% inschakelduur.
De aansluitklemmen B+B1 zijn bij deze apparaten niet toegewezen of voor extra functies bedoeld.
Printplaatstekker J16
Op de printplaatstekker J16 (klemmen 1+2) kan een ruimtethermo­staat (potentiaalvrij schakelcontact) aangesloten worden (zie
Hfst. 4.7.8). Een aangesloten ruimtethermostaat moet via de para-
meter [Ruimtethermostaat] aan de regeling RoConBF geactiveerd worden.
In de bedrijfsmodus "Verwarmen" en tijdens de actieve verwar­mingsfasen van de tijdprogramma´s zorgt een gesloten schakelcon­tact voor een warmteverzoek. Dit verzoek heeft de voorkeur voor schakelfuncties die via de printplaatstekker J8 zijn aangesloten (uit­zondering EBA-schakelcontact).
De vorstveiligheidsfuncties zijn ook bij een geopend schakelcontact actief.
De aansluitklemmen 3+4 zijn bij deze apparaten niet toegewezen of voor extra functies bedoeld.
INFORMATIE
Verdere aanwijzingen en een nauwkeurige beschrijving staan vermeld in de documentatie " Regeling RoConBF". Deze is bij de leveringsomvang van de A2F inbegrepen.

4.7.4 Buitentemperatuursensor RoCon OT1 aansluiten

▪ Montageplek ongeveer ter hoogte van een derde van de gebouw-
hoogte (minimum afstand van de grond: 2m) aan de koudste kant van het gebouw (noord of noordoost) kiezen. Hierbij de naburig­heid van externe warmtebronnen (open haarden, luchtschachten) en directe zoninstraling uitsluiten.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
25
Page 26
4 Plaatsing en installatie
▪ Buitentemperatuursensor zodanig plaatsen dat de kabeluitgang
naar onderen wijst (voorkomt binnendringend vocht).
VOORZICHTIG
Het evenwijdig binnen een installatiebuis aanbrengen van sensor- en voedingskabel kan tot ernstige storingen in het regelsysteem van de A2F leiden.
▪ De leiding naar de thermometers dient in principe af-
zonderlijk te worden uitgelegd.
INFORMATIE
Als de A2F in een CAN-bussysteem als master wordt ge­bruikt ("Terminalfunctie" voor de afstandsbediening van andere databusapparaten), moet de buitentemperatuur­sensor RoCon OT1 direct op de regeling RoConBF van de master en niet op het afstandsbestuurde apparaat (mengercircuitmodule EHS157068 resp. andere wamteop­wekkers) aangesloten worden.
1 Buitentemperatuursensor op een tweeaderige sensorkabel (mi-
nimum diameter 1mm2) aansluiten.
2 Sensorleiding naar de A2F leggen.
3 Sensorleiding in het ketelschakelpaneel, aan de stekker van de
aansluitklemmen 7 en 8 van de printplaatstekker J8 (klemmen 1+2 van de ingestoken 6-polige printplaatstekker) klemmen (zie
Hfst. 4.7.1).
4 Stekker op de schakelprintplaat steken (Afb. 4-14).

4.7.7 Internet-Gateway EHS157056 (optioneel)

Via de optionele gateway EHS157056 kan de regeling met internet worden verbonden. Daarmee is een afstandsbesturing van de A2F via mobiele telefoons (via app) mogelijk.
INFORMATIE
Deze component wordt met een aparte installatiehandlei­ding aangeleverd. Instel- en bedieningsaanwijzingen, zie de meegeleverde regelingshandleiding.

4.7.8 Ruimtethermostaat (optie)

INFORMATIE
Bij deze component is afzonderlijke handleiding bijge­voegd, die o.a. instructies over het inbouwen en het ge­bruik bevat.
Afb.4-14 6-polige sensorstekker op printplaat J8 insteken.
5 Schakelveld sluiten.

4.7.5 Mengermodule EHS157068 (optioneel)

Op de A2F kan de mengermodule EHS157068 aangesloten worden (printplaatstekker J13), die via de elektronische ketelregeling wordt geregeld.
INFORMATIE
Deze component wordt met een aparte installatiehandlei­ding aangeleverd. Instel- en bedieningsaanwijzingen, zie de meegeleverde regelingshandleiding.

4.7.6 Kamerregelaar EHS157034 (optioneel)

Voor de instelling van bedrijfsmodi en gewenste ruimtetemperaturen op afstand vanuit een ander vertrek kan voor ieder verwarmingscir­cuit een aparte ruimteregelaar EHS157034 worden aangesloten.
INFORMATIE
Deze component wordt met een aparte installatiehandlei­ding aangeleverd. Instel- en bedieningsaanwijzingen, zie de meegeleverde regelingshandleiding.
Afb.4-15 Aansluiting met kamerthermostaat via kabel (bij wijze
van voorbeeld de RT = Daikin EKRTW)
Afb.4-16 Aansluiting met een draadloze ruimtethermostaat (bij
wijze van voorbeeld de RT-E = Daikin EKRTR)
Installatie- en gebruikshandleiding
26
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 27
4 Plaatsing en installatie

4.7.9 Extern schakelcontact (optie)

Door de aansluiting van een extern schakelcontact (Afb. 4-17) kan de bedrijfsmodus van de A2F worden omgeschakeld.
Door een veranderende weerstandswaarde wordt de actuele be­drijfsmodus omgeschakeld (Tab. 4-11). Het omschakelen van de be­drijfsmodus werk zolang het externe schakelcontact gesloten is.
De bedrijfsmodus heeft effect op het directe circuit van de A2F en op alle andere verwarmingscircuits die optioneel op dit apparaat zijn aangesloten.
De op het display van de regeling aangegeven bedrijfsmodus kan hierbij van de door de stand van een draaischakelaar geacti-
veerde bedrijfsmodus verschillen.
Een door het externe schakelcontact geactiveerde bedrijfsmodus wordt op het display van de regeling door "EXT.", gevolgd door het symbool van de bedrijfsmodus aangegeven (zie de gebruikshandlei­ding van de regeling).
Als er speciale functies als bijv. "Handmatige modus" zijn geacti­veerd, wordt de ingang niet geanalyseerd.

4.8.2 Oliefilter aansluiten

Afb.4-17 Aansluiting EXT-schakelcontact
Modus Weerstand RV Tolerantie
Stand-by <680Ω ±5%
Verwarmen 1200Ω
Verlagen 1800Ω
Zomer 2700Ω Automatische regeling 1 4700Ω Automatische regeling 2 8200Ω
Tab.4-11 Weerstandswaarden voor de analyse van het EXT-sig-
naal
INFORMATIE
Bij weerstandswaarden van groter dan de waarde voor „Automatische regeling 2“ wordt er met de ingang geen re­kening gehouden.

4.8 Olieleiding aansluiten

4.8.1 Belangrijke aanwijzing voor de olieaansluiting

Olieaansluiting
▪ De olieaansluiting conform de plaatselijke voorschriften
(DIN4755) in het één-streng-systeem met een aan de zuigzijde gemonteerd ontluchtingsoliefilter uitvoeren.
INFORMATIE
Wij adviseren het gebruik van stookolie EL zwavelarm om een maximaal rendement te verkrijgen en het onderhouds­werk minimaal te houden. Biologische stookolie kan bijge­mengd worden.
Afb.4-18 Oliefilter aansluiten
Pos. Omschrijving
A Stookolieleiding B Stookolie-zuigleiding C Stookolie-retourleiding D Oliebrander h Olielfilter
Tab.4-12 Legenda bij Afb. 4-18
1 Oliefilter (pos. H) aanbrengen
2 Zuigleiding stookolie (pos. B) een retourleiding stookolie van de
oliebrander (pos. D) aansluiten. Let er hierbij op dat de zuiglei­ding voor de stookolie en de retourleiding van de stookolie niet worden verwisseld.
3 Stookolieleiding (pos. A) aansluiten.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
27
Page 28
4 Plaatsing en installatie

4.8.3 Olieleiding aansluiten

Afb.4-19 Olieaansluiting (pos. A)
INFORMATIE
Het gebruik van koperen buizen bij de toepassing van bio­logische olie kan problemen veroorzaken – daarom advise­ren wij kunststof olietransportleidingen VA-Oil.
1 Olieleiding aansluiten. Let er hierbij op dat de inwendige diame-
ter van de olieleiding niet groter is dan 8mm. Als olieleiding de olietransportleiding VA-Oil of koperen buizen met een diameter van tussen de 6en 8mm gebruiken. De totale weerstand van de aanzuigleiding (som van hoogteverschil, leidingsweerstand en aparte weerstanden) mag niet boven de 4m waterkolom (0,4bar) liggen.
2 Olieleiding vullen. Zuig hiervoor de olie met een handpomp aan.
3 Olieleiding conform de plaatselijke voorschriften (DIN4755: min.
5bar overdruk en 0,3bar onderdruk) op dichtheid controleren.

4.10 De ketelbekleding monteren/ verwijderen

Ketelbekleding monteren
1 Zijafdekkingen van de ketelbekleding aan de A2F plaatsen
(Afb. 4-20).

4.9 Installatie vullen

A2F pas na afloop van de installatiewerkzaamheden in de hierna vermelde volgorde vullen.

4.9.1 Waterkwaliteit controleren en manometer afstellen

1 Aanwijzingen voor de wateraansluiting (zie Wateraansluiting) en
voor de waterkwaliteit (zie Hfst. 1.2.5) in acht nemen.
2 Mechanische manometer in het gebouw monteren conform
Hfst. 4.6.1 of tijdelijk met vulslang installeren en afstellen.
3 Manometerglas zodanig draaien dat de markering van de mini-
mumdruk overeenkomt met de hoogte van de installatie +2m (een waterkolom van 1m komt overeen met 0,1bar).

4.9.2 Verwarmingsinstallatie vullen

Zie Hfst. 9.2.1.
(1)
Legenda zie Tab. 4-13
Installatie- en gebruikshandleiding
28
Afb.4-20 Ketelbekleding monteren - zijafdekkingen plaatsen
2 Deksel van boven op de zijafdekkingen plaatsen en naar achte-
ren schuiven.
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
1
Daikin A2 F
Page 29
4 Plaatsing en installatie
Afb.4-21 Ketelbekleding monteren - deksel plaatsen
1
3 Ketelschakelpaneel openen. Voorafdekking bij de hand houden.
Afb.4-22 Ketelbekleding monteren - ketelschakelpaneel openen
4 Verbinding tussen regeling (bedieningsgedeelte) en ketelpaneel
maken. De kabels met de printplaatstekkers J15 en BU1 op de printplaatRoCon BE 2 aansluiten en voor trekontlasting van de kabels zorgen (Afb. 4-11).
Afb.4-23 Ketelbekleding monteren - kabels insteken
1
5 Ketelpaneel weer sluiten.
1
(1)
Legenda zie Tab. 4-13
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Afb.4-24 Ketelbekleding monteren - ketelschakelpaneel sluiten
6 Voorafdekking naar het apparaat leiden en in de zijafdekkingen
vast laten klikken. Hiervoor de voorafdekking aan de zijkant van het plaatdeel vastpakken. Eerst de linkerkant vasthaken en om­laagdrukken, dan de rechterkant vasthaken en omlaagdrukken.
Installatie- en gebruikshandleiding
1
29
Page 30
4 Plaatsing en installatie
D
Afb.4-25 Ketelbekleding monteren - voorafdekking plaatsen
7 Deksel op eindstand zetten en vastdraaien.
Afb.4-26 Deksel vastdraaien
Pos. Omschrijving
A Ketelbekleding – zijafdekking B Ketelbekleding – zijafdekking C Ketelbekleding – deksel D Ketelbekleding – voorafdekking E Bouten
Tab.4-13 Legenda bij Afb. 4-20 t/m Afb. 4-26
De ketelbekleding verwijderen
De demontage van de ketelbekleding gebeurt in de omge­keerde volgorde.
1
(1)
Legenda zie Tab. 4-13
Installatie- en gebruikshandleiding
30
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 31

5 Inbedrijfstelling

WAARSCHUWING
Een ondeskundig in bedrijf gestelde A2F kan leven en ge­zondheid van personen in gevaar brengen en de functie nadelig beïnvloeden.
▪ Inbedrijfstelling van de A2F alleen door geautoriseerd
en opgeleide verwarmingsmonteurs.
VOORZICHTIG
Een ondeskundig in bedrijf gestelde A2F kan materiële schade en milieuschade veroorzaken.
▪ Neem de aanwijzingen betreffende de waterkwaliteit in
acht conform Hfst. 1.2.5.
▪ Ter vermijding van corrosieproducten en afzettingen,
de desbetreffende regels van de techniekin acht ne­men.
▪ Bij vul- en aanvulwater dat zeer hard is (>3mmol/l -
som van calcium- en magnesiumconcentraties, bere­kend als calciumcarbonaat) moeten er maatregelen voor onzilting, ontharding of stabilisatie van de hard­heid worden genomen.
Wij adviseren Fernox kalk- en corrosiebeschermings­middel KSK.
▪ Tijdens het bedrijf van de installatie, moet met regel-
maat de waterdruk worden gecontroleerd met de door de installateur gemonteerde manometer (groene sec­tor), of door het oproepen van de regelaar (zie de mee­geleverde handleiding van de regelaar). Bijregeling in­dien nodig door bijvullen.
Ondeskundige inbedrijfstelling maakt de door de fabrikant gegeven garantie voor het apparaat ongeldig. Bij problemen of vragen kunt u contact opnemen met onze technische klantenservice.
5 Inbedrijfstelling
Afb.5-1 Olieaansluiting met ontluchtingsoliefilter
Pos. Omschrijving
1 Filter 2 Filterbak
Tab.5-1 Legenda bij Afb. 5-1

5.1 Eerste inbedrijfstelling

Nadat de A2F geplaatst en geheel aangesloten is, kan hij door des­kundig personeel in bedrijf worden gesteld.

5.1.1 Voorwaarden

▪ De A2F is correct geplaatst. Als er een drukaggregaat als aparte
oliepomp wordt gebruikt, is de opstelplaats bovendien met een
dichte bak en een filterbak van metaal beveiligd. ▪ De A2F is volledig aangesloten. ▪ De verwarmings- en ext. warmwaterinstallatie is gevuld en staat
onder de juiste druk. ▪ De oliekleppen zijn geopend en de olieleiding is gevuld.
5.1.2 Controles voorafgaand aan de
inbedrijfstelling
1 Alle aansluitingen op lekken controleren.
2 Alle punten op de "checklist voor de inbedrijfstelling" controleren
(zie Hfst. 5.2).
3 Controleresultaat op de checklist rapporteren.
Alleen indien alle punten in de checklist met Ja kunnen worden be­antwoord, mag de A2F in bedrijf worden gesteld.

5.1.3 Inbedrijfstelling

In het begin van de inbedrijfstelling moet de olieleiding geheel ont­lucht en de oliedruk gecontroleerd worden.
Afb.5-2 Oliepomp
Pos. Omschrijving
1 Manometeraansluiting 2 Vacuümmeteraansluiting
Tab.5-2 Legenda bij Afb. 5-2
1 Vacuümmeter op de oliepomp aansluiten (vacuümmeteraanslui-
ting, Afb. 5-2, pos. 2)
2 Netschakelaar inschakelen. Startfase afwachten.
▪ Zie bij startproblemen Hfst. 10.
3 Olieleiding ontluchten en daarbij de oliedruk aan de vacuümme-
ter meten (zie Hfst. 7.3.4).
▪ Het vacuüm mag hooguit 0,4bar (beter: 0,2bar) zijn.
4 Branderinstelling controleren en indien nodig rookgaskwaliteit in-
stellen (zie Hfst. 7.3.5)
5 Verwamingsinstallatie aan de regeling RoConBF configureren.
▪ Instelling en toelicht zie de meegeleverde gebruikshandleiding
"Regeling RoConBF" -> hoofdstuk "Eerste inbedrijfstelling".
▪ Gewijzigde instelwaarden in de betreffende tabellen in de ge-
bruikshandleiding van de regeling RoConBF noteren.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
31
Page 32
5 Inbedrijfstelling

5.1.4 Na de inbedrijfstelling

1 Ketelbekleding - deksel monteren (zie Hfst. 4.10) en met bouten
bevestigen.
2 Alle punten op de "checklist na de inbedrijfstelling" controleren
(zie Hfst. 5.2).
3 Controleresultaat op de checklist rapporteren.
Alleen indien alle punten in de checklist met Ja kunnen worden be­antwoord, mag de A2F aan de gebruiker worden opgeleverd.

5.2 Checklistst voor inbedrijfstelling

Checklijst voor de inbedrijfstelling
1. A2F conform een toegestane plaatsingsvariant en zonder zichtbare schade correct geplaatst? ja
2. Bij gebruik van een drukaggregaat: Is de installatieplaats extra beveiligd (dichte opvangbak, filterbak van metaal)? ja
3. Is er voor toevoer van verbrandingslucht gezorgd? ja
4. Voldoende ventilatie en luchtafvoer van de verwarmingsruimte bij beperkt van de ruimtelucht afhankelijke (gescheiden rookgas-/aanvoerluchtgeleiding) of bij van de ruimtelucht afhankelijke werking gegarandeerd?
5. Beantwoordt de netaansluiting aan alle voorschriften? ja
6. Netspanning 230Volt, 50Hz? ja
7. Zijn de DIP-schakelaars op de schakelprintplaat passend voor de uitgevoerde uitvoeringsvariant ingesteld (zie
Hfst. 12.4).
8. Rookgasleiding correct met continue daling (ten minste 3°) aangesloten en met geschikte houders bevestigd en dicht? ja
9. Bij renovatie: warmteverdelingsnet gespoeld? Slibvang in de verwarmingsretourleiding gemonteerd? ja
10. Membraanexpansievat met de juiste afmetingen en volgens de voorschriften gemonteerd? ja
11. Veiligheidsklep op een veilige, vrije afvoer aangesloten? ja
12. Kwaliteit van het vulwater gecontroleerd en werd een evt. noodzakelijke watervoorbereiding uitgevoerd? ja
13. Systeemwaterdruk in het voorgeschreven waardebereik? ja
14. Ketel en CV-installatie ontlucht? ja
15. Alle sensoren aangesloten in hun juiste stand? ja
16. Mengergroep, mengermodule en mengercircuitsensor (optie) correct aangesloten? ja
17. Ruimteregelaar (optie) correct op de printplaats aangesloten? ja
18. Olieaansluiting volgens de voorschriften, deskundig en correct geïnstalleerd? ja
19. Olietank voldoende gevuld en oliekleppen geopend? ja
Tab.5-3 Checklijst voor de inbedrijfstelling
Pas wanneer alle vragen met „Ja“ konden worden beantwoord, mag de installatie in bedrijf worden gesteld!
ja
ja
Checklist na de inbedrijfstelling
A Draait de verwarmingscirculatiepomp, wordt de verwarming warm? ja B Is de olieleiding ontlucht? ja C Ligt de oliedruk binnen de toegestane waarden? ja D Is de weerstand van de rookgasleiding gemeten en is die groter dan de minimum weerstand? ja E Zijn de branderinstellingen met rookgasanalysator gecontroleerd en liggen de waarden binnen het voorgeschreven be-
reik?
F Is na de inbedrijfstelling de ketelbekleding weer gemonteerd? ja
Tab.5-4 Checklist na de inbedrijfstelling
Pas als alle vragen met „Ja“ konden worden beantwoord, mag de in­stallatie aan de gebruiker worden opegeleverd!
1 Samen met de eigenaar het meegeleverde installatie- en scho-
lingsformulier en de eerste pagina´s van het bedrijfshandboek invullen.
ja
Installatie- en gebruikshandleiding
32
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 33

6 Regeling en elektronische componenten

6 Regeling en elektronische
componenten

6.1 Bedieningselementen op het schakelpaneel van de ketel

INFORMATIE
De A2F is met de regeling RoConBF uitgevoerd. De inge­bouwde digitale regeling dient voor de aansturing van een rechtstreeks verwarmingscircuit en van een optioneel spe­ciaal boilerlaadcircuit.
Hij kan met toebehorencomponenten veelzijdig worden uit­gebreid.
Een nauwkeurige beschrijving staat in de documentatie "Regeling RoConBF".
Wit: Standaardverlichting, normale bedrijfsweergave. Rood: Foutstatus, afhankelijk van de fout werkt de ketel met
beperkingen verder. Groen: Programmeermodus met exploitantautorisatie. Blauw: Programmeermodus met vakmanautorisatie.
Bij normale werking van de installatie moet de draaischakelaar op "Info" staan.
Op het display van de regeling worden de belangrijkste installatie­temperaturen en bedrijfshoedanigheden aangegeven.
INFORMATIE
Verdere aanwijzingen en een nauwkeurige beschrijving staan vermeld in de documentatie " Regeling RoConBF". Deze is inbegrepen bij de levering van de A2F.

6.2 Bedieningsgedeelte RoCon B1 vervangen

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel en brandwonden veroorzaken.
▪ Onderbreek de stroomtoevoer (zekering, hoofdschake-
laar uitschakelen) voor u met onderhoudswerkzaamhe­den aan het bedieningspaneel van de ketel begint. Ver­grendel ze zodat ze niet per ongeluk opnieuw kunnen worden aangeschakeld.
Afb.6-1 Bedieningselementen op het schakelpaneel van de ketel
Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving
1 Display met tekst 9 Stand: Doeltemp. WW 2 Stand: Configuratie 10 Draaiknop 3 Stand: Instelling op af-
stand 4 Draaischakelaar 12 Stand: Tijdprogramma 5 Stand: Info 13 Exit-toets 6 Stand: Bedrijfsmodus 14 Bedieningsgedeelte
7 Stand: Doeltemp. ver-
trek dag 8 Stand: Doeltemp. ver-
trek nacht
Tab.6-1 Legenda bij Afb. 6-1
Netschakelaar
In- en uitschakelen van de A2F. Bij een ingeschakeld verwarmings­systeem (netschakelaar op I) is het display verlicht.
Bedieningsgedeelte RoConB1
Het bedieningsgedeelte is met een in kleur verlicht display met tekst uitgevoerd.
11 Stand: WW bijvulling
RoConB1
15 Netschakelaar
Bedieningsgedeelte demonteren
INFORMATIE
Storingen worden over het algemeen met een foutcode en een melding als tekst op het display aangegeven.
Voor aanwijzingen over de opheffing van storingen, zie
Hfst. 10.
De kleur van de achtergrondverlichting geeft de bedrijfsstatus en de programmeermodus aan:
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Afb.6-2 Bedieningsgedeelte demonteren/monteren
Installatie- en gebruikshandleiding
33
Page 34
6 Regeling en elektronische componenten
Pos. Omschrijving
A Aanzicht van voren B Aanzicht van achteren 1 Bedieningsgedeelte RoConB1 2 Stekkerplaats voor communicatiekabels 3 Communicatiekabels
Tab.6-2 Legenda bij Afb. 6-2
1 Grendelnokken door het inschuiven van een kleine platte
schroevendraaien aan een kant van het bedieningsgedeelte ont­grendelen (Afb. 6-2, pos.1) en bedieningsgedeelte naar voren toe uittrekken.
2 Voor de volledige demontage de communicatiekabel (Afb. 6-2,
pos.3) aan de achterkant van het bedieningsgedeelte losne­men.
Bedieningsgedeelte monteren
▪ Communicatiekabels aan de achterkant van het bedieningsge-
deelte (Afb. 6-2, pos.2) insteken.
▪ Bedieningsgedeelte in de uitsparing van het schakelpaneel schi-
uven tot de grendelnokken weer vastklikken.

6.3 Kabels vervangen

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel en brandwonden veroorzaken.
▪ Voor het begin van de werkzaamheden aan kabels de-
ze van de voeding scheiden (zekering en hoofdscha­kelaar uitschakelen) en tegen onbedoeld opnieuw in­schakelen beveiligen.
De aansluitingskabels kunnen bij het bedieningspaneel van de ketel of bij de betreffende bouwelementen worden losgemaakt.
▪ De kabels van de in het apparaat ingebouwde componenten zijn
onverbrekelijk met de stekkers van de printplaat verbonden. Ze zijn met verwijderbare stekkers aan het betreffende bouwelement verbonden.
▪ De kabels van externe componenten (bijv. buitentemperatuursen-
soren) of van niet in het leveringspakket inbegrepen componenten worden met schroefklemmen op de printplaatstekkers aangeslo­ten.
Kabel vervangen
1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
2 Ketelpaneel openen (zie Hfst. 4.7.1).
3 Trekontlasting van de betreffende sensor- of aansluitkabel ver-
wijderen en kabel uitnemen.
4 De bijbehorende stekken van de printplaat losnemen, evt. kabel
van de printplaatstekker losklemmen.
5 Het andere kabeluiteinde van het bouwelement verwijderen
(stekker lostrekken of kabel uit de klem halen).
6 Kabel vervangen. Hierbij op de juiste kabeldoorsnede letten.
De nieuwe kabel in omgekeerde volgorde inzetten. Hierbij in acht nemen:
▪ De technische specificaties van de nieuwe kabel moet met de
waarden van de vervangen kabel overeenkomen (bijv. de door­snede van de leiding).
▪ De printplaatstekkers zijn vorm- en kleurgecodeerd. Stekker niet
te hardhandig insteken.
▪ Trekontlasting weer aanbrengen.

6.4 Sensoren vervangen

De meeste inwendige voelers en sensoren (Afb. 6-3) kunnen worden vervangen, zonder dat hiervoor het ketelpaneel hoeft te worden geo­pend.
Voor het verwijderen van de ketelbekleding zie Hfst. 4.10.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel en brandwonden veroorzaken.
▪ Vóór het begin van de onderhoudswerkzaamheden
aan de A2F moet hij van de voeding worden geschei­den (zekering, hoofdschakelaar uitschakelen) en tegen onbedoeld opnieuw inschakelen worden beveiligd.
Afb.6-3 Positie van de sensoren en motoren aan de ketel (volle
pos. Omschrijving pos. Omschrijving
tv1 Aanvoertemperatuur-
tv2 Inwendige mengersen-
T
R
P
K
BF Ventilator brander 3UVB1 3‑weg-mengklep STBK Veiligheidtemperatuur-
Tab.6-3 Legenda bij Afb. 6-3
uitvoering met gemonteerde Smart start Kit)
sensor (ketelcircuit)
sor = aanvoertempera­tuursensor (verwar­mingscircuit)
Temperatuursensor re­tour (ketelcircuit)
Circulatiepomp ver­warming
begrenzer
P
Oil
DS Druksensor
FLS Debietsensor
3UV DHW
Oliepomp
3‑weg-verdeelklep
Installatie- en gebruikshandleiding
34
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 35
6 Regeling en elektronische componenten

6.4.1 Thermometer van de aanvoertemperatuur / retourthermometer en druksensor vervangen

GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Gevaar voor brandwonden door verwarmingswater.
Sensoren staan rechtstreeks in verbinding met het verwar­mingswater onder druk.
▪ Vóór het verwijderen van de sensoren de kogelkramen
aan de ketelaanvoer- en retour sluiten en de druk van de KFE-kraan halen.
Afb.6-4 Temperatuursensor vervangen
1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
2 Steekbeugel verwijderen.
3 Stekker aan de voeler/sensor lostrekken die vervangen moet
worden.
4 Te vervangen voeler/sensor uit de voeler-dompelhuls trekken.
O-ring verwijderen.
5 Nieuwe voeler/sensor insteken (op juiste positie van de O-ring
letten) en met de steekbeugel borgen. Kabel met stekker inste­ken.
– De stekkers zijn vormgecodeerd. Stekker niet te hardhandig
insteken!
5 Nieuwe voelerhuls in het rookgaskanaal draaien en met muil-
sleutel maat 24 voorzichtig (plastic schroefdraad!) vastdraaien.
6 Sensorkabel in het schakepaneel steken, kabel op de 6-polige
printplaatstekker aansluiten en hem weer op de schakelprint­plaat steken.
7 Voor trekontlasting van de kabel zorgen (Afb. 4-11).

6.5 Zekering of printplaat vervangen

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel en brandwonden veroorzaken.
▪ Voor het begin van de werkzaamheden aan onder
stroom stande onderdelen deze van de voeding schei­den (externe hoofdschakelaar uitschakelen, zekering scheiden) en tegen onbedoeld opnieuw inschakelen beveiligen.
Afb.6-6 Ketelschakelpaneel openen.
1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
2 Ketelschakelpaneel openen.
3 Voor de vervanging van de printplaat alle aansluitstekkers los-
trekken.
4 Printplaat vervangen. Voor het uittillen de steunclips aan de zij-
kant (Afb. 6-7) voorzichtig naar buiten drukken.

6.4.2 Thermometer afvoergas vervangen

Afb.6-5 De thermometer van de afvoergastemperatuur uit-
schroeven
1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10). Stekkerverbinding
aan de thermometerkabel lostrekken.
2 Ketelpaneel openen (zie Hfst. 4.7.1).
3 Stekker van de rookgastemperatuursensor van schakelprintplaat
J8 lostrekken en sensorkabel afklemmen.
4 Sensorhuls met muilsleutel maat 24 uit het rookgaskanaal los-
draaien (Afb. 6-5). De rookgassensor kan nu samen met de huls worden vervangen.
Afb.6-7 Zekering vervangen
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
35
Page 36
6 Regeling en elektronische componenten
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Elektrostatische ladingen kunnen tot spanningsoverslag leiden, waardoor de elektronische onderdelen kunnen wor­den vernield.
▪ Zorg voor een potentiaalvereffening voordat de print-
plaat wordt aangeraakt (bijv. door aanraken van de houder van het schakelveld).
5 Zekering vervangen (Afb. 6-7).
6 Printplaat RoCon BE2 in het huis plaatsen.
7 Alle aansluitstekkers op de printplaat insteken.
8 Ketelschakelpaneel sluiten.
INFORMATIE
Als de zekering onmiddellijk na het inschakelen opnieuw doorbrandt, dan is er kortsluiting in de elektrische installa­tie. De oorzaak van de kortsluiting door het technisch per­soneel laten opheffen, alvorens een nieuwe zekering in te zetten.
Installatie- en gebruikshandleiding
36
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 37

7 Oliebrander

7.1 Opbouw en beknopte beschrijving

Afb.7-1 A2F Oliebrander – aanzicht van boven
Afb.7-2 A2F Oliebrander - zijaanzicht van links
7 Oliebrander
Afb.7-3 A2F Oliebrander - zijaanzicht van rechts
Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving
1 Automatische ontste-
king 2 Oliepomp 11 Servicebout 3 Stookolie-zuigleiding 12 Service-inbussleutel 4 Stookolie-retourleiding 13 Houder voor service-
5 Ventilator brander 14 Instelmal 6 Aansluiting luchttoe-
voer 7 Ventilatordruk-meet-
steunen 8 Magneetklep 17 Branderpijp 9 Ontstekingstrafo met
vlambewaking
Tab.7-1 Legenda bij Afb. 7-1 t/m Afb. 7-3
De standaard ingebouwde brander voldoet qua opbouw en werking aan EN267. De brander is volgens het bajonetprincipe op de bran­derflens vergrendeld en wordt met een servicebout geborgd. De constructie van de branderkop met interne rookgasrecirculatie maakt een stikstofoxidearme verbranding met een hoog rendement moge­lijk. De branderbuis is vast in de branderflens gemonteerd.
Olievoorverwarming
De stookolie wordt al tijdens de startfase opgewarmd. Daartoe scha­kelt de ketelregeling allereerst de sproeierstangverwarming in. Zodra de olie de opwarmtemperatuur heeft bereikt, geeft de thermostaat van de sproeierstangverwarming het programmaverloop vrij. De op­warmtijd bij een koude start is 2 – 3min.
Verloop stookprogramma
Het stookprogramma wordt door de automatische ontsteking be­waakt. Dit verloop in de volgende stappen:
1 Olievoorverwarming.
2 Elektromotor wordt gestart, voorbeluchting.
3 Ontsteking schakelt in.
4 Magneetventiel gaat open.
5 Vlamvorming.
6 Ontsteking schakelt uit.
7 Brander draait in startlast (ca.57%).
8 Stabilisatietijd bezig, daarna modulatie naar gewenste waarden.
10 Branderflens met pak-
king
stand
15 Oliepomp-regeleen-
heid
16 Recirculatiebuis
18 Sproeierraildeksel
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
37
Page 38
7 Oliebrander
9 Als het branderverzoek door de regeling eindigt: magneetklep
sluit, olievoorverwarming schakelt uit.
10 Naventilatie.
11 Branderventilatie schakelt uit.
Automatische ontsteking CM471
De door een microprocessor gestuurde modulerende ontsteking CM471 stuurt en bewaakt het stookprogramma en de temperatuur­sensoren voor de aanvoer- en retourtemperatuur. Het wordt geken­merkt door de volgende eigenschappen:
▪ Directe communicatie met de regeling via de interne eBus, via
welke alle beschikbare informatie (temperatuurwaarden, stuursig­nalen, informatie over fouten) wordt overgedragen. Deze worden door de regeling geanalyseerd en op het bedieningsdeel getoond.
▪ Voldoet aan alle veiligheidsrelevante functies voor verbrandings-
bewaking en begrenzing van de veiligheidstemperatuur.
▪ Mogelijkheid om via BurnerChipCard (BCC) bepaalde parameter-
aanpassingen uit te voeren.
▪ Stabiele programmatijden, onafhankelijk van schommeling in de
netspanning of de omgevingstemperatuur.
▪ Bedrijfsveiligheid, ook bij stroomuitval. De automatische ontste-
king schakel bij stroomuitval zonder storingsmelding uit en weer in nadat de normale spanning is hersteld.

7.2 Veiligheidsfunctie

Uitschakeling en indicatie in geval van storing
Een overzicht van vergrendelende en tijdelijke uitschakelingen staat vermeld in Hfst. 10.3.
INFORMATIE
Een vergrendelende storing kan alleen met de hand aan de regeling van de A2F gereset worden (zie Hfst. 10.4).
INFORMATIE
Bij een tijdelijke uitschakeling door storing wordt de bran­der minimaal 60s. uitgeschakeld.
Wanneer de hierboven vermelde waarden weer binnen het normale werkbereik liggen, vindt er een automatische vrij­gave van de brander plaats.
Een storing wordt aangegeven:
▪ door een rode achtergrondverlichting van het display, ▪ de vermelding van een plattetekstfoutmelding met foutcode op het
display van het bedieningsdeel.
Brander ontgrendelen
INFORMATIE
De telkens laatste foutoorzaak wordt in het apparaat opge­slagen en kan ook na een spanningsuitval bij het opnieuw inschakelen van het apparaat gereconstrueerd worden.
Door de automatische ontsteking herkende vergrendelende fouten kunnen alleen met de hand direct aan de ketel worden ontgrendeld.
Voorwaarden: De storingsoorzaak is verholpen, de brander is elek­trisch aangesloten.
1 A2F inschakelen.
2 Exit-toets (Afb. 6-1, pos.13) minimaal 5s. indrukken.
è Menu "Speciaal niveau" wordt weergegeven.
3 Met de draaiknop het niveau "FA-fout" selecteren.
è Foutcode en vraag "resetten?" worden weergegeven.
4 Met de draaiknop "Ja" selecteren.
5 Selectie bevestigen met een korte druk op de draaiknop.
è Fout is gereset.
6 Afbreken en teruggaan door opnieuw op de Exit-toets te druk-
ken.
7 Bij een aantal storingsuitschakelingen achter elkaar de CV-in-
stallatie controleren (bijv. het rookgassysteem en de brandstof­toevoer).
INFORMATIE
Wanneer binnen 15min. meer dan 5 storingen worden ont­grendeld, verschijnt de foutcodeE96. Een verdere ont­grendeling is dan pas na 15min. weer mogelijk.

7.3 De brander instellen

VOORZICHTIG
Een verkeerd ingestelde oliebrander kan tot een ontoelaat­baar hoge uitstoot van schadelijke stoffen, sterke vervuiling en een verhoogd olieverbruik leiden.
▪ Branderinstelling alleen door geautoriseerde en erken-
de CV-monteurs laten uitvoeren.

7.3.1 Instellingswaarden

INFORMATIE
In de kolom „Ventilatortoerental“ kunnen de instelwaarden afhankelijk van de lucht- en rookgasgeleiding afwijken van de aangegeven waarde. De controle van het luchtover­schot (lambda) met CO2- of O2-meting is beslist noodzake­lijk (gewenste CO2-waarde = 13,0 – 13,5%; gewenste O2­waarde = 2,6 – 3,3%).
Apparaattype Stookprestatie Oliesproeier Oliedebiet Luchtsproeier Branderpijp Recirculatiebuis
P1 P2 P3 P1 P3
kW Usgal/h 80° H kg/h Ø / mm Ø / mm Ø x l / mm x mm
A2F 18H 8,5 11,2 18,2 0,3 0,71 1,53 16 80 80 x 160 A2F 24H 10,9 15,6 24,7 0,4 0,91 2,07 19 80 100 x 150 A2F 32H 12,8 20,0 32,2 0,5 1,07 2,70 21 80 100 x 150
Tab.7-2 Instelwaarden van de A2F - deel 1
Installatie- en gebruikshandleiding
38
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Daikin A2 F
Page 39
7 Oliebrander
Apparaattype Ventilatortoerental Ventilatordruk Oliedruk Recirculatie-
P1 P2 P3 P1 P2 P3 P1 P2 P3
% omw/
min
% omw/
min
% omw/
min
mbar mbar mbar mbar mbar mbar mm mm
opening
Afstand
luchtsproeier-
oliesproeier
A2F 18H 38 3238 62 5282 90 7753 13,0 21,1 31,0 5 11 28 1 2 A2F 24H 38 3238 62 5282 90 7753 13,0 21,1 31,0 5 11 28 2 2 A2F 32H 38 3238 62 5282 90 7753 13,0 21,1 31,0 5 11 27 2 2
Tab.7-3 Instelwaarden van de A2F - deel 2
Voorventilatie-
tijd
t
prp
Voorontste-
kingstijd
t
pri
Veiligheidstijd Vlamstabilisa-
tietijd
t
s
t
fs
Naventilatietijd Maximum toe-
rental
t
pop
n
max
Voorventilatie-
toerental
n
prp
Naventilatietoe-
rental
n
5s 10s 10s 30s 120s 8520 1/min 75% 75%
Tab.7-4 Af fabriek ingestelde parameters

7.3.2 Maak een toegang naar de brander

1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
Oliedruk controleren
De oliedruk van de oliepomp mag tussen de 5 en 28bar variëren. Verhoging van de oliedruk leidt tot een hoger ketelvermogen, verla­ging van de oliedruk tot een lager ketelvermogen.

7.3.3 Brander controleren en instellen

De oliebrandere is af fabriek op een bepaald prestatieniveau inge­steld waarop hij kan moduleren.
Oliesproeiers
Voor de handhaving van minimale emissiewaarden Danfoss oliesproeiers type 80° H gebruiken.
De oliedruk wordt door het oliepomp-regelapparaat bewaakt. Hier­voor zijn vaste waarden in het regelapparaat opgeslagen die niet ge­wijzigd kunnen worden.
Noodzakelijk gereedschap: binnenzeskantsleutel maat 4mm; mano­meter 1/8“, 0 - ≤28bar.
1 Ter controle van de oliedruk de manometer op de manomete-
raansluiting (Afb. 7-4, pos.5) van de oliepomp aansluiten.

7.3.4 Vacuüm aan de oliepomp controleren

Onderdruk controleren
Voor een langdurige en vrijwel storingsvrije werking moet de olievoe­dingsinstallatie zo worden aangepast, dat de onderdruk niet boven 0,2bar komt.
Noodzakelijk gereedschap: vacuümmeter R 1/8“; binnenzeskant­sleutel maat 4mm.
1
pop
Afb.7-4 Oliepomp
Pos. Omschrijving
1 Vacuümmeteraansluiting 2 Typeplaatje 3 Magneetklep 4 Pompdeksel 5 Manometeraansluiting 6 Aansluiting zuigleiding 7 Aansluiting retourleiding 8 Oliepompfilter
Tab.7-5 Legenda bij Afb. 7-4
(1)
Maat Y zie Afb. 7-7
WAARSCHUWING
Een te hoge onderdruk van de oliepomp leidt tot extra slij­tage van de pomp en kan de pomp zelfs beschadigen.
Indien de onderdruk boven 0,4bar komt, kan hete olie als gas uitstromen. Dan zijn piepgeluiden in de pomp hoor­baar; de pomp kan defect raken. Onderdruk boven 0,2bar leidt tot extra slijtage van de pomp.
▪ Onderdruk verlagen, eventueel de olietoevoer controle-
ren.
1 Vacuümmeter op aansluiting V aansluiten (Afb. 7-4, pos.1) en de
onderdruk bij een draaiende brander meten.

7.3.5 Rookgaskwaliteit instellen

INFORMATIE
De A2F is in principe voor een werking onafhankelijk van de omgevingslucht geconstrueerd en met een concentri­sche rookgas-toevoerluchtaansluiting DN 80/125 uitge­voerd. Indien de ketel voor omgevingslucht afhankelijke werking wordt gebruik en alleen op een enkelwandige rookgasleiding is aangesloten, kunnen de instelwaarden van de in tab. 22 aangegeven waarden verschillen.
De hoeveelheid verbrandingslucht wordt aan de regeling RoConBF ingesteld. Het CO2-gehalte in het rookgas moet door aanpassen van de luchthoeveelheid op 13,0 - 13,5% en het O2-gehalte op 2,6 ­3,3% geregeld worden.
Noodzakelijk gereedschap: rookgasanalyseapparaat voor de bepa­ling van het CO2/O2-gehalte in het rookgas.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
39
Page 40
7 Oliebrander
Fan Max
Fan Max
Fan Max
Fan Max
Fan Min
Fan Mid
Vakman FA config
Vakman FA config
Configuratie Config. WW

7.3.6 Recirculatieopening

Afb.7-6 Branderpijp en recirculatiespleet
Pos. Omschrijving
1 Recirculatieopening 2 Branderpijp 3 Recirculatiebuis
Tab.7-6 Legenda bij Afb. 7-6
De recirculatiespleet is op een vaste waarde van 1,0mm bij A2F 18H en 2,0mm bij A2F 24H en A2F 32H ingesteld en mag niet ver­anderd worden.
Afb.7-5 Rookgaskwaliteit instellen
1 Vakmancode invoeren (zie de meegeleverde regelingshandlei-
ding).
2 Parameterniveau „Vakman FA config“ selecteren.
3 Zodra een van de parameters [Fan Min] P1, [Fan Mid] P2 of
[Fan Max] P3 wordt geselecteerd, start de brander met de tek­lens opgeslagen mate aan modulatie. De branderventilator draait met het ingestelde (procentuele) toerental.
– Rookgaskwaliteit controleren en na stabilisatie indien nodig
het ventilatortoerental aanpassen (Afb. 7-5).
4 Het nieuwe toerental moet aan de regeling ingesteld en beves-
tigd worden. Hiervoor draaischakelaarstand „Configuratie“ selec­teren.
5 Parameter-instellingen [Fan Max], [Fan Min] en [Fan Mid] aan-
passen. – CO2 boven tolerantie / O2 onder tolerantie: toerental opvoe-
ren.
– CO2 onder tolerantie / O2 boven tolerantie: toerental reduce-
ren.
6 Instellingswijzigingen in de betreffende prestatietrappen pas uit-
voeren nadat de meetwaarde zich heeft gestabiliseerd.
7 De instelmodus van een prestatietrap kan met de „Exit“-toets
worden verlaten. Daarna binnen de 15 seconden de volgende te controleren vermogenstrap selecteren.
8 De brander draait na het indrukken van de „Exit“-toets nog 15
seconden verder als het menu „Vakman FA config“ niet wordt verlaten. Bij het verlaten van dit menu wordt de brander onmid­dellijk uitgeschakeld.
Een globale instelling van de luchthoeveelheid kan aan de hand van de waarden in tab. 20/21 worden uitgevoerd. De­ze globale instelling vervangt echter in geen geval de fijnin­stelling met CO2/O2-meting.

7.3.7 Elektrodenafstand en afstand olie-/ luchtsproeier controleren en instellen

Afb.7-7 Elektrodeninstelling en afstand oliesproeier-luchtsproeier
controleren
Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving
a Mengerinrichting G Sproeierstangen b Ontstekingselektroden h Instelmal
Installatie- en gebruikshandleiding
40
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 41
Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving
c Bevestigingsbout X1 Elektrodepositie A2F d Lichtbuis X2 Niet in gebruik e Oliesproeier Y Afstandsmaat
oliesproeier­luchtsproeier
f Luchtsproeier
Tab.7-7 Legenda bij Afb. 7-7
Afstand van de elektroden controleren en instellen
Noodzakelijk gereedschap: instelmal (aan houder voor de servicepo­sitie bevestigd)
1 Brander op servicestand zetten (zie Hfst. 7.4).
2 Elektrodenafstand en -positie met de instelmal controleren.
3 De elektroden eventueel door verbuigen bijstellen.
Afstand olie-/luchtsproeier instellen
Noodzakelijk gereedschap: instelmal (aan houder voor de servicepo­sitie bevestigd); binnenzeskantsleutel maat 4mm.
▪ Brander op servicestand zetten. ▪ Afstandsmaat Y met de instelmal controleren. Voor de instelwaar-
den zie Tab. 7-3
▪ Voor het afstellen de bevestigingsbout losdraaien en de meng-
voorziening langs de sproeierstangen verschuiven (zie ook
Hfst. 9.2.5).

7.4 Brander demonteren

7 Oliebrander
Afb.7-8 Brander op bedrijfstand
3 Stekkers aan de aanvoer- en retoursensor tV1 en tR (Afb. 6-3)
lostrekken.
4 Servicebout (Afb. 7-9/Afb. 7-10) losdraaien.
INFORMATIE
De positioneerbout (Afb. 7-9, pos.2) dient voor de correcte positionering en voor de vaste bevestiging van de brander op de branderflens. Deze mag niet worden losgedraaid voor de demontage.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel en brandwonden veroorzaken.
▪ Alvorens de brander te demonteren de hoofdschake-
laar van de verwarming uitschakelen en beveiligen te­gen onbedoeld opnieuw inschakelen.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Gevaar voor verbranden door hete oppervlakten.
▪ Alvorens te demonteren, de brander voldoende laten
afkoelen.
▪ Draag veiligheidshandschoenen.
Voor de brander is een jaarlijks onderhoud noodzakelijk. Voor deze werkzaamheden of bij beschadigingen in het gedeelte van de bran­derkamer is het noodzakelijk om de brander op servicestand te zet­ten.

7.4.1 Brander op servicestand zetten

Normaal gesproken staat de brander in de bedrijfstand. Om werk­zaamheden aan de sproeierstangen (bijv.voor vervangen van sproeiers of elektroden) of binnenin de branderpijp uit te kunnen voeren, wordt de brander op servicestand gezet.
1 CV met de hoofdschakelaar uitschakelen.
2 Ketelbekleding verwijderen.
Afb.7-9 Servicebout op de brander losdraaien
5 Brander linksom uit de bajonetsluiting draaien en naar boven toe
eruit tillen.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
41
Page 42
7 Oliebrander
Afb.7-10 Brander uittillen
6 Brander 180° draaien en op de branderflens plaatsen.
7 Brander door de opening in de bevestigingsplaat in de service-
bout hangen en in de bajonetsluiting laten vergrendelen. De ser­vicebout vastdraaien.
è De brander staat in de servicestand (zie Afb. 7-11).
Afb.7-12 Servicestand - variant 2
Inbouw in omgekeerde volgorde uitvoeren.

7.4.2 Recirculatiebuis uit-/inbouwen

De recirculatiebuis kan alleen bij een gedemonteerde brander en een geopende branderkamer gedemonteerd worden.
Afb.7-11 Servicestand - variant 1
De brander kan ook aan de zijkant aan de steunhoek (toebehoren) aan de bovenste ketelrand vastgehaakt worden (zie Afb. 7-12).
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Gevaar voor verbranden door hete oppervlakten.
▪ Alvorens te demonteren, de brander voldoende laten
afkoelen.
▪ Draag veiligheidshandschoenen.
1 CV met de hoofdschakelaar uitschakelen.
2 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
3 Branderkamer openen (zie Hfst. 9.2.3).
4 Recirculatiebuis uitdraaien (bajonetsluiting met 1/8-slag linksom
draaien).
Inbouw van de recirculatiebuis in omgekeerde volgorde.

7.4.3 Brander demonteren/monteren

1 CV met de hoofdschakelaar uitschakelen.
2 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
3 Klep aan het oliefilter sluiten en olieslangen van het oliefilter los-
draaien.
4 Stekker X1, X11 en X15 van de automatische ontsteking en de
met stekker X1 aangesloten branderinterne stekkers lostrekken.
5 Brander van de branderflens verwijderen (zie Hfst. 7.4.1).
6 De vier bevestigingsbouten van de branderflens losdraaien.
7 Branderflens met branderpijp en recirculatiebuis uit de brander-
kamer tillen.
De inbouw van de brander gebeurt in omgekeerde volgorde.
1 Brander starten, functie en instellingen controleren.
Installatie- en gebruikshandleiding
42
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 43
7 Oliebrander

7.5 Aansluiting automatische ontsteking

Stekker PIN Functie
X14 1 – 4 ( , , in, out) Communicatie (automatische
ontsteking – oliepomp-regelap­paraat)
5, 6 (-, +) Oliepomp-druksensor
7 – 10 (Ub, , Hall,
PWM)
X15 1, 2 (ret) Retourtemperatuursensor
3, 4 (flow) Thermometer van de aanvoer-
5, 6 (flue) niet toegewezen
7, 8 (DI2) Veiligheidtemperatuurbegren-
9, 10 (DI3) niet toegewezen
Tab.7-8 Toewijzing van de aansluitkabels aan de automatische
ontsteking
Toerentalregeling branderven­tilatie
temperatuur
zer

7.6 Ontstekingstransformator met vlambewaking

Afb.7-13 Automatische ontsteking
Stekker PIN Functie
X1 1, 2 (N, L) Voeding
3 – 6 (nc, V1L, V1N,
nc)
7, 8 (L, N) Voeding oliepomp-regeleen-
X2 1, 2 (N, L) Ontstekingstrafo-ontsteking
3, 4 (N, L) Ventilator brander
5 – 7 (N, L, Fl) Ontstekingstrafo vlambewa-
X2 1 – 3 (L, N, Th) Olievoorverwarming
4, 5 (L, DI) niet toegewezen
X11 1, 2 (Rx, Tx) eBus
3, 4 (nc, COM) niet toegewezen X12 1 – 5 (CUI) niet toegewezen X13 1 – 3 (, FB, PWM) niet toegewezen
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Olie-magneetklep
heid
king
Afb.7-14 Ontstekingstransformator
Pos. Omschrijving
1 Aansluitingen ontstekingskabel (2x 7,5kV) 2 Statusweergave (LED) 3 Aansluiting vlambewaking 4 Aardingsaansluiting 5 Ontstekingsaansluiting (ingang)
Tab.7-9 Legenda bij Afb. 7-14
Installatie- en gebruikshandleiding
43
Page 44
7 Oliebrander
De ontstekingstransformator met vlamherkenning is een hoogfre­quente ontstekingsinrichting met een schommelfrequentie van ong. 15 - 20kHz. De vlam van de brandstof-luchtvermenging wordt via een speciale schakeling via de ontstekingselektroden gedetecteerd.
Bij aanwezigheid van vlammen wordt tussen de ontstekingselektro­den en tegen de aarding een ionenstroom ingeschakeld. Het signaal wordt in het ontstekingsapparaat geanalyseerd. Zo wordt aan de au­tomatische ontsteking gemeld of er een vlam aanwezig is.
Het contact kan parallel met de vlambewaking worden gebruikt zon­der deze te beïnvloeden.
Een lichtdiode geeft de bedrijfsstatus aan:
▪ 5 seconden na de branderopvraag wordt door een knipperende
led (knipperfrequentie 1 - 2Hz) de gereedheid gemeld (voe­dingsspanning is aanwezig, maar er is geen vlam).
▪ Wanneer de vlam is gedetecteerd, wisselt de led binnen de se-
conde van knipperen naar vast branden.
INFORMATIE
Wanneer de led knippert tijdens de werking van de bran­der, is een onvoldoende aarding van de brander voor de hand liggend.
▪ Beschermende aarde controleren.
▪ Wanneer de vlam dooft, wordt de led ong. 5 seconden uitgescha-
keld. Na deze 5 seconden begint de led weer te knipperen, waar­door de gereedheid van de vlambewaking wordt aangegeven.
pos. Omschrijving pos. Omschrijving
S Aanzuigstomp NC Olie-magneetklep h Filter E Sproeieraansluiting V Vacuümaansluiting R Retourstomp O Afdeekking P P Manometeraansluiting PT Drukmeetomvormer
rood Druk groen Aanzuigen geel Retourleiding
Tab.7-10 Legenda bij Afb. 7-15
Van de aanzuigstomp (S) wordt olie door het filter (H) naar de tand­wielset aangezogen doordat de druk wordt opgevoerd. Als er span­ning op de NC-klep wordt gezet, gaat hij open en laat olie naar de sproeieraansluiting stromen. De drukmeetomvormer (PT) meldt de bereikte druk en het oliepomp-regelapparaat regelt samen met de olie-/luchtverbandsbesturing het motortoerental. De geïntegreerde drukbegrenzer voorkomt dat er een overdruk ontstaat. De instelling af fabriek is 30bar.
Filter vervangen
1
Drukbegrenzer

7.7 Oliebranderpomp en oliefilter

De oliebranderpomp is een zelfaanzuigende tandwielpomp, die als tweestrengenpomp via een ontluchtingsoliefilter is aangesloten. In de pomp zijn een aanzuigfilter en oliedrukregelaar geïntegreerd.
INFORMATIE
Ter bescherming van de oliepomp het microfilterelement MC-7 gebruiken. Principieel alleen filters met max.25µm gebruiken.
Functie oliebranderpomp
Afb.7-16 Filter vervangen
pos. Omschrijving
A Filter B 2-strengwerking, met bout / 1-strengwerking, zonder
bout
C Afdekking met filter
Tab.7-11 Legenda bij Afb. 7-16
1 Filter uit de oliebranderpomp draaien.
2 Nieuw filter in de oliebranderpomp plaatsen.
Afb.7-15 Functie oliebranderpomp
Installatie- en gebruikshandleiding
44
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 45

8 Hydraulische aansluiting

VOORZICHTIG
Wij adviseren om de A2F met zwaartekrachtremmen van kunststof uit te voeren. Deze zijn geschikt voor bedrijfstem­peraturen tot max. 95°C.

8.1 Aansluiting hydraulische systeem

INFORMATIE
Onderstaand is een selectie van de meest toegepaste in­stallatieschema's opgenomen. Deze installatieschema's dienen als voorbeeld. Ze vervangen in geen geval een zorgvuldige planning van de installatie. Verdere schema´s staan op onze website.
8 Hydraulische aansluiting
Verkorte be-
Omschrijving
naming
1 Koudwaterdistributienet 2 Warmwaterdistributienet 3 Voeding ruimteverwarming 4 Afvoer ruimteverwarming 5 Mengcircuit 7 Terugslagklep, voorkomt terugstroming 7a Circulatieremmen
3UV DHW/
3‑weg-verdeelklep (warm water/verwarming)
3UV1 3UVB1 3‑weg-mengklep (verwarming/intern ketelcircuit) CW Koud tapwater DHW Warm water DS Druksensor
FLS FlowSensor - meting debiet en aanvoertemperatuur
H
… H mVerwarmingscircuits
1, H 2
MAG Membraanexpansievat MIX 3-weg-menger met aandrijfmotor MK1 Mengergroep met hoogrendementspomp MK2 Mengergroep met hoogrendementspomp (PWM-
geregeld)
P
K
P
Mi
Ketelcircuitpomp Mengcircuitpomp
Afb.8-1 Aansluitschema A2F met standaarduitvoering
RoConBF Regeling A2F EHS157068 Regeling mengcircuit SV Overdrukveiligheidsklep t
AU
t
DHW
t
Mi
t
V1
t
V2
t
R
Buitentemperatuursensor Boilertemperatuursensor Toevoertemperatuursensor mengcircuit Temperatuursensor van de toevoertemperatuur Interne mengersensor Retourtemperatuursensor
Tab.8-1 Afkortingen in hydraulische schema's
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
45
Page 46
8 Hydraulische aansluiting
Afb.8-2 Aansluitschema A2F met Ventil Kit Afb.8-3 Aansluitschema A2F met Smart start Kit
Installatie- en gebruikshandleiding
46
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 47

9 Inspectie en onderhoud

9 Inspectie en onderhoud

9.1 Algemene inspectie en onderhoud

De regelmatige inspectie en onderhoud van de CV-installatie ver­mindert het energieverbruik en waarborgt een lange levensduur en storingsvrije werking.
WAARSCHUWING
Door een verstopte condenswaterafvoer kan er condens­water opgestuwd raken. Dat kan de functie van de A2F nadelig beïnvloeden en leidt tot een grotere emissie van schadelijke stoffen.
▪ Condenswaterafvoer jaarlijks reinigen.
INFORMATIE
De inspectie en het onderhoud dienen eenmaal ’s jaars, liefst vóór de verwarmingsperiode, door bevoegde en geschoolde verwarmingstechnici te worden uitgevoerd. Op deze wijze zijn storingen tijdens het stookseizoen uit te sluiten.
Voor de waarborging van regelmatige inspectie en onder­houd adviseren wij om een inspectie- en onderhoudsover­eenkomst af te sluiten.
Te controleren bij de jaarlijkse inspectie
▪ Algemene toestand van de CV-installatie, visuele inspectie van
aansluitingen en leidingen.
▪ Controle van de waterdruk van de koudwatervoorzieningen
(<6bar), indien nodig montage of instelling van een drukreductor
(alleen bij een aangesloten boiler). ▪ Werking van de brander en de branderinstellingen. ▪ Controle van de systeemwaterdruk aan de regeling RoConBF
van de A2F.
Indien nodig water in het verwarmingssysteem bijvullen tot de
drukweergave binnen het toegestane bereik ligt (zie Hfst. 9.2.1).
Jaarlijkse onderhoudswerkzaamheden
▪ Reiniging van brandercomponenten, branderkamer, turbolatoren,
verwarmingsoppervlakken en condenswatersifon/Kondensat Box
(zie Hfst. 9.2.3). ▪ Uitwendige reiniging van de ketelbekleding. ▪ Condenswaterafvoer controleren en reinigen. ▪ Vervanging van aan slijtage onderhavige delen (indien nodig). ▪ Documentatie van de onderhoudswerkzaamheden in het bedrijfs-
handboek. ▪ Voor het opnieuw in bedrijf stellen van de A2F na onderhouds-
werkzaamheden moet aan de voorwaarden voor de inbedrijfstel-
ling conform Hfst. 5.2 zijn voldaan en moeten ze gecontroleerd
zijn.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Gevaar voor verbranden door hete oppervlakten.
▪ Alvorens te demonteren, de brander voldoende laten
afkoelen.
▪ Draag veiligheidshandschoenen.
Ketelbekleding reinigen
▪ Reiniging van de ketelbekleding met zachte doeken en milde reini-
gingsoplossing.
▪ Geen reinigers met agressieve oplosmiddelen gebruiken.

9.2.1 Verwarmingssysteem vullen, bijvullen

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Tijdens het vullen kan er water uit eventuele lekpunten vrij­komen dat met aanraking met onder stroom staande on­derdelen elektrische schokken kan veroorzaken.
▪ Voor het vullen de A2F stroomloos schakelen.
▪ Na de eerste vulling en voor het inschakelen van de
A2F met de voedingsschakelaar moet er gecontroleerd worden of alle elektrische onderdelen en verbindings­punten droog zijn.
WAARSCHUWING
Vervuiling van drinkwater is schadelijk voor de gezondheid.
▪ Bij het vullen van het verwarmingssysteem moet het te-
rugstromen van verwarmingswater in de drinkwaterlei­ding uitgesloten zijn
INFORMATIE
Aanwijzingen voor de wateraansluiting (zie Hfst. 4.6) en voor de waterkwaliteit (zie Hfst. 1.2.5) in acht nemen.
9.2 Inspectie- en
onderhoudswerkzaamheden
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel en brandwonden veroorzaken.
▪ Vóór het begin van de onderhoudswerkzaamheden
aan de A2F moet hij van de voeding worden geschei­den (zekering, hoofdschakelaar uitschakelen) en tegen onbedoeld opnieuw inschakelen worden beveiligd.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
47
Page 48
9 Inspectie en onderhoud
Afb.9-1 Verwarmingscircuit vullen
Pos. Omschrijving
1 Vulslang met retourblokkering (en manometer) 2 KFE-kraan 3 Kogelkraan verwarming - aanvoer 4 Kogelkraan verwarming - retour 6 Waterkraan 7 Automatische ontluchter 8 Manometer 9 Ontluchter (in het gebouw)
Tab.9-1 Legenda bij Afb. 9-1
1 Vulslang (Afb. 9-1, pos.1) met keerklep en een externe mano-
meter1 (door installateur) op de KFE-kraan (Afb. 9-1, pos.2) aansluiten en met een slangklem tegen wegglijden beveiligen.
2 Controleer, of de kap van de automatische ontluchter (Afb. 9-2,
pos.A) geopend is.
Bij de eerste vulling moet de verwarming via een in het gebouw in de warmteverdeling geïnstalleerde ontluchter worden ontlucht.
1
Afb.9-2 Ontluchterkap losnemen
Pos. Omschrijving
A Kap van de automatische ontluchter
Tab.9-2 Legenda bij Afb. 9-2
1 Waterkraan (Afb. 9-1, pos.6) van de toevoerleiding openen.
2 KFE-kraan (Afb. 9-1, pos.2) openen en manometer (Afb. 9-1,
pos.8) in de gaten houden.
3 Installatie met water vullen tot aan de manometer de streefdruk
van de installatie (installatiehoogte +2m is bereikt, hierbij komt 1m waterkolom overeen met 0,1bar). De overdrukklep
mag niet geactiveerd worden!
4 KFE-kraan (Afb. 9-1, pos.2) sluiten.
5 Waterkraan (Afb. 9-1, pos.6) van de toevoerleiding sluiten.
6 Vulslang (Afb. 9-1, pos.1) met terugstroombeveiliging van de
KFE-kraan (Afb. 9-1, pos.2) scheiden.

9.2.2 Aansluitingen en leidingen controleren

WAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan stroomge­leidende componenten kunnen het leven en de gezond­heid van personen in gevaar brengen en de functie van de A2F nadelig beïnvloeden.
▪ Schade aan stroomgeleidende componenten van de
A2F mag alleen door een erkende monteur van een nutsbedrijf of erkende verwarmingsmonteur worden verholpen.
1 Ketelbekleding verwijderen, zie Hfst. 4.10.
2 Alle olie- en waterleidingen en aansluitingen op lekkages en be-
schadigingen controleren. Bij schade de oorzaak opsporen en beschadigde onderdelen vervangen.
3 Installatiedruk controleren. Bij de te lage druk de oorzaak van
het drukverlies opsporen en verhelpen. De installatie bijvullen conform Hfst. 9.2.1.
4 Alle onderdelen van het rookgassysteem op lekkages en be-
schadigingen controleren. Beschadigde delen repareren of ver­vangen.
5 Alle elektrische onderdelen, verbindingen en leidingen controle-
ren. Beschadigde onderdelen repareren.
Universeel microfilterelement MC-7 controleren
▪ Universeel microfilterelement MC-7 in het ontluchtingsoliefilter
controleren (altijd slechts papieren filters met max. 25 μm gebrui­ken) en indien nodig vervangen.
(1)
voor zover deze niet al in het verwarmingssysteem is geïnstalleerd
Installatie- en gebruikshandleiding
48
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 49
9.2.3 Branderkamer en condenswatersifon/
Kondensat Box reinigen
Als er verontreinigingen in de branderkamer of onvoldoende ver­brandingswaarden worden vastgesteld, moeten de branderkamer en de brander gereinigd worden. Indien nodig de brander opnieuw af­stellen.
1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
2 Brander uittillen (zie Hfst. 7.4) en naast de ketel neerleggen of
de brander in de steunhoek (toebehoren) vasthaken.
9 Inspectie en onderhoud
Afb.9-5 Sifon demonteren
4 Opvangbak plaatsen.
Afb.9-3 Brander uittillen
Afb.9-4 Brander op servicestand
3 Condenswatersifon van de rookgasboog lostrekken en demonte-
ren /Kondensat Box (toebehoren) demonteren.
Afb.9-6 Opvangbak plaatsen
5 De vier bouten aan de bovenkant van de branderkamer losdraai-
en.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
49
Page 50
9 Inspectie en onderhoud
Afb.9-7 Branderkamer openen
6 Brandkamerdeksel verwijderen.
7 Turbolatoren uitnemen.
Afb.9-10 Branderkamer reinigen
10 Branderkamer met ketelborstel (tiebehoren) van het grovere vul
reinigen.
Afb.9-8 Turbolatoren uitnemen
8 Turbolatoren met een vochtieg doek reinigen.
9 Branderkamer inzetstuk uitnemen.
Afb.9-9 Inzetstuk uitnemen
Afb.9-11 Branderkamer en buizen van de warmtewisselaar spoe-
len
11 Branderkamer en buizen van de warmtewisselaar grondig met
water doorspoelen om losgekomen vuil te verwijderen. Opge­vangen vloeistof deskundig wegdoen.
12 Condenswatersifon /Kondensat Box voor het opnieuw inbouwen
grondig spoelen.
Installatie- en gebruikshandleiding
50
Afb.9-12 Sifon spoelen
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 51
13 De aparte componenten in de omgekeerde volgorde weer inbou-
wen.

9.2.4 Brander controleren en reinigen

INFORMATIE
Voor nauwkeurige informatie omtrent het controleren en in­stellen van de brander, zie Hfst. 7.3.
Voor nauwkeurige informatie omtrent montage en demon­tage van de brander, zie Hfst. 7.4.
Tot de inspectie behoort voorts:
1 Brander demonteren (zie Hfst. 7.4).
2 Branderoppervlak reinigen (doek, kunststof borstele) en op be-
schadigingen controleren.
3 Visuele controle van de brandstofleidingen op lekkage, verstop-
pinngen en deuken controleren.
4 Oliefilter controleren, indien nodig filter inzetstuk vervangen.
5 Branderkop aan de brandstofuitgang in de buurt van de stuw-
schijf reinigen.
INFORMATIE
Onder de onderhoudswerkzaamheden valt ook het nagaan of voor de veiligheid belangrijke onderdelen hun nominale levensduur bereikt hebben:
▪ Automatische ontsteking: 10 jaar of 250 000 brander-
starts
6 Indien nodig defecte onderdelen vervangen.
7 Branderkamer sluiten.
8 Brander in bedrijf stellen en met de instelling "Emissiemeting"
ongeveer 10 minuten laten draaien.
9 Verbrandingswaarden controleren:
– Rookggastemperatuur aan de meetstomp van de rookgaslei-
ding. (gewenste waarde <80°C), – O2- resp. CO2-gehalte (zie Hfst. 7.3.1), – CO-gehalte (Streefwaarde <100ppm). – Roetaantal conform Bacharach-schaal <1.
Als de verbrandingswaarden niet binnen het gewenste bereik liggen, moet evt. de oliesproeier navenant (zie Hfst. 7.3.1) worden afge­steld.
INFORMATIE
Wij adviseren om alle gemeten waarden en de uitgevoerde werkzaamheden met datum en handtekening in te voeren in het bijgeleverde bedrijfshandboek.

9.2.5 Ontstekingselektroden en oliesproeier vervangen

Voorwaarde: de brander staat op servicestand variant 1 (zie
Hfst. 7.4.1)
9 Inspectie en onderhoud
Afb.9-13 Mengkop en ontstekingselektroden
Pos. Omschrijving
1 Mengerinrichting 2 Ontstekingselektroden 3 Bevestigingsbouten 4 Lichtbuis 5 Sproeierstangen (olievoorverwarmer) 6 Bevestigingsbout voor ontstekingselektroden
Tab.9-3 Legenda bij Afb. 9-13
Ontstekingselektroden vervangen
Als de ontstekingselektroden versleten zijn, moeten ze worden ver­vangen.
▪ Bevestigingsbout (pos. 6) met binnenzeskantsleutel maat 3 los-
draaien. ▪ Ontstekingselektroden (pos. 2) vervangen. ▪ Bevestigingsbout met binnenzeskantsleutel maat 3 aandraaien.
Oliesproeier demonteren
1 Ontstekingskabel van ontstekingselektroden (pos. 2) lostrekken.
2 Bevestigingsbout (pos. 3) losdraaien en mengerinrichting (pos.
1) naar boven toe lostrekken.
3 Oliesproeier met muil- of ringsleutel maat 16 losdraaien. Hierbij
de sproeierstang (pos. 5) met een muilsleutel maat 16 tegenhou­den.
Oliesproeier inbouwen
INFORMATIE
Ter bescherming van oliepompen het microfilter inzetstuk MC-7 in het ontluchtingsoliefilter plaatsen. Principieel al­leen filters met max.25µm gebruiken.
1 Mengerinrichting (pos. 1) monteren. Hierbij de lichtbuis (pos. 4)
tussen de geleidepennen in het deksel van de sproeierrail positi­oneren. Afstand olie-/luchtsproeier instellen.
2 Ontstekingskabels op de ontstekingselektroden steken.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
51
Page 52

10 Fouten en storingen

10 Fouten en storingen
INFORMATIE
Nauwkeurige informatie over de regeling en over het ketel­paneel en over de instellingen van bedrijfsmodi en para-

10.1 Fouten signaleren en storingen verhelpen

De elektronica van de A2F
▪ geeft een fout aan met een rode achtergrondverlichting van het
display, ▪ geeft de foutcode op het display aan.
Een geïntegreerd foutgeheugen slaat maximaal 15 foutmeldingen op die als laatste zijn opgetreden.
Naargelang de bedieningsmodus worden de foutmeldingen ook naar de aangesloten kamerstations of kamerthermostaten gestuurd.
meters staat in Hfst. 6 en in de meegeleverde regelings­handleiding.
Storing verhelpen
1 Oorzaak van de storing opsporen en verhelpen.
2 Niet vergrendelende fouten (zie Hfst. 10.3) worden weergege-
ven zolang de storingsoorzaken aanwezig zijn. Zodra de oor­zaak is weggenomen, loopt het apparaat normaal door.
3 Vergrendelende fouten met foutcode op het display (zie
Hfst. 10.4).
▪ Door ten minste 5s op de exit-toets onder het display te druk-
ken het "Speciaal niveau" oproepen en de vergrendeling onge­daan maken (menugeleid).

10.2 Overzicht van mogelijke storingen

Storing Mogelijke oorzaak Mogelijke oplossing
CV-installatie buiten
Geen netspanning werking (hoofdschake­laar niet verlicht, geen display)
Verwarming warmt nietopCV is niet gereed (bijv. het tijdprogramma be-
vindt zich in de temperatuurverlagingsfase, bui-
tentemperatuur te hoog) CV warmt niet voldoen-
Verwarmingskarakteristiek te laag de op
Water wordt niet warm Boiler is niet gereed (bijv.het tijdprogramma be-
vindt zich in de temperatuurverlagingsfase)
Water wordt niet warm genoeg
Boilertemperatuur te laag
Debiet te hoog
Brandervermogen te laag Maximaal branderver-
mogen te laag
Branderinstelling onjuist
Oliesproeier onjuist of vervuild
Weerstand lucht-/rookgas te hoog
Oliefilter vervuild Brander start niet op Storingsblokkering
Branderventilator komt
Geen netspanning op brander ondanks branderop­vraag niet in werking
Stekkerverbindingen van de printplaat of van de
automatische ontsteking zitten los
Verwarmingselement of thermostaat voorver-
warming stookolie defect
Branderventilator defect (lager vastgelopen)
Oliepomp vastgedraaid
Geen ontsteking Brander start hard Startvertraging door slechte ontsteking
▪ Hoofdschakelaar ketel inschakelen. ▪ Hoofdschakelaar verwarmingsruimte inschakelen. ▪ Zekering huisaansluiting controleren/inschakelen. ▪ Zekering schakelveld ketelbediening controleren/vervangen. Ge-
bruik alleen zekeringen van hetzelfde type!
▪ Ingestelde bedrijfsmodus controleren. ▪ Opvraagparameters controleren (bijv. tijdprogramma).
▪ Parameterwaarde verhogen. ▪ Hydraulische afstelling uitvoeren.
▪ Ingestelde bedrijfsmodus controleren. ▪ Opvraagparameters controleren.
▪ De gewenste temperatuur van het warme water verhogen. ▪ De tapsnelheid verkleinen, de doorstroming begrenzen. ▪ Zie storing “maximaal brandervermogen te laag”. ▪ Branderinstelling controleren en indien nodig aanpassen (zie
Hfst. 7.3).
▪ Oliesproeier vervangen (zie Hfst. 9.2.5). ▪ Leidingen op verontreinigingen controleren.
▪ Zo nodig leidingen met een grotere diameter gebruiken voor de
toevoerlucht of het afgas. ▪ Oliefilter vervangen. ▪ Oorzaak storing opsporen en wegnemen.
▪ Vergrendeling opheffen (zie Hfst. 10.4). ▪ Stekker X1 aan de automatische ontsteking insteken vastklikken.
▪ Spanning aan de klemmen L-N van de stekker X1 controleren. ▪ Zekering controleren/vervangen.
▪ Stekkerverbindingen controleren / insteken.
▪ Olievoorverwarmer vervangen.
▪ Branderventilator vervangen. ▪ Oliepomp vervangen. ▪ Zie storing “Geen ontsteking”. ▪ Ontstekingselektroden afstellen. ▪ Startvermogen controleren en indien nodig aanpassen.
1
1
1
1
1
1
(1)
zie documentatie „Regeling RoConBF“
Installatie- en gebruikshandleiding
52
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 53
Storing Mogelijke oorzaak Mogelijke oplossing
Geen ontsteking Ontstekingselektroden kortgesloten
▪ Ontstekingselektroden controleren, indien nodig instellen of ver-
vangen. Afstand ontstekingselektroden te groot Ontstekingselektroden vervuild of vochtig
▪ Ontstekingselektroden controleren en indien nodig instellen. ▪ Ontstekingselektroden reinigen, oliesproeier en branderinstelling
controleren. Ontstekingselektroden afgebrand Isolatielichaam gesprongen Ontstekingstransformator defect Ontstekingskabel defect, overslagen Automatische ontsteking defect
Veel bedrijfsrumoer Houder branderventilator beschadigd Sterk fluitend, mecha-
nisch geluid
Lager branderventilator defect Oliepomp zuigt lucht aan Vacuüm in de olieleiding te hoog Oliepomp defect
Storende pompgeluiden Te hoge pompdruk
Slecht afgesteld warmteverdeelsysteem
Oliepomp transporteert geen olie
Afsluitklep aan het oliefilter of in de zuigleiding gesloten
Aandrijving oliepomp beschadigd Zuigklep niet dicht Olieleiding lek (pomp zuigt lucht aan) Filter verstopt Filter lek Oliepompprestatie onvoldoende
Olieverstuiving ongelijk­matig – sterke roetvor­ming in de vlampijp
Oliesproeier los, verstopt of versleten Oliesproeier met onjuiste spuithoek
Geen oliedoorgang Oliesproeier verstopt Mengerinrichting is van
Luchttoevoer onvoldoende
binnen sterk met olie vervuild of vertoont sterke koksvorming
Luchttoevoerleiding vervuild/verstopt Rookgasleiding van de LAS lek Branderinstelling onjuist. Oliesproeier onjuist gedimensioneerd Verbrandingsluchthoeveelheid onjuist Zuigleiding zuigt lucht aan (lekkage)
Magneetklep aan de oliepomp gaat niet open
Vlambewaking reageert niet
Spoel defect Automatische ontsteking defect
Vlambewakingskabel defect of slechte stekker­verbinding
▪ Ontstekingselektroden vervangen. ▪ Ontstekingselektroden vervangen. ▪ Ontstekingstransformator vervangen. ▪ Ontstekingskabel vervangen en oorzaak opsporen. ▪ Automatische ontsteking vervangen. ▪ Zie storing "Sterk fluitend, mechanisch geluid". ▪ Branderventilator vervangen. ▪ Schroefverbinding controleren ▪ Filter reinigen, kleppen geheel openen. ▪ Oliepomp vervangen ▪ Maximaal pompvermogen reduceren (instelling van parameter
[Max. vermogen pomp] stapsgewijs verlagen – niet onder 65%).
▪ Hydraulische afstelling uitvoeren. ▪ Afsluitklep openen.
▪ Oliepomp vervangen ▪ Zuigklep reinigen / vervangen. ▪ Schroefverbinding controleren en afdichten. ▪ Filter reinigen. ▪ Filter vervangen. ▪ Oliepomp vervangen. ▪ Oliesproeier controleren / vastdraaien / vervangen. ▪ Oliesproeier vervangen.
▪ Oliesproeier vervangen. ▪ Luchttoevoerleiding op verstopping controleren. ▪ Luchttoevoerleiding met een grotere diameter plaatsen. ▪ Van de omgevingslucht afhankelijke werking: toevoerluchtopening
controleren (min. 150cm2 slijtagevaste luchttoevoeropening).
▪ Luchttoevoerleiding reinigen. ▪ Rookgasleiding afdichten, afdichting vervangen. ▪ De branderinstelling controleren / corrigeren. ▪ Sproeiertype controleren / vervangen. ▪ Ventilatordruk meten, branderinstelling corrigeren. ▪ Zuigleiding afdichten. ▪ Spoel vervangen ▪ Automatische ontsteking vervangen.
▪ Vlambewakingskabel vervangen. ▪ Stekkerverbinding X2 aan de automatische ontsteking controleren. ▪ 3-polige stekkerverbinding aan de ontstekingstransformator con-
troleren.
STB-afschakeling Waterdebiet te klein vanwege ingesloten lucht
Waterdebiet te klein vanwege snel sluitende kleppen in het hele verwarmingsnet
Pompstilstand
▪ Installatie ontluchten. ▪ Langzaam of tijdelijk verschoven sluitende kleppen plaatsen, in-
dien nodig overstroomklep monteren.
▪ Net- en PWM-stuursignaalaansluiting controleren, indien nodig
pomp vervangen.
▪ Installatie ontluchten. ▪ Ketel reinigen.
Rookgastemperatuur-
Waterdebiet te klein vanwege ingesloten lucht Rookgastemperatuur te hoog
sensor-afschakeling
Tab.10-1 Mogelijke storingen aan de A2F
10 Fouten en storingen
1
(1)
zie documentatie „Regeling RoConBF“
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
53
Page 54
10 Fouten en storingen

10.3 Foutcodes

Code Module/aanduiding Fout
E 129 Automatische ontsteking E 130 Retourtemperatuur overschrijdt begrenzertemperatuur (te hoge temperratuur, geen warmteafgifte). E 132 2x geen vlamvorming aan het einde van de veiligheidstijd (geen olie, kleppen gaan niet open, geen ont-
E 133 Vlam uit in de stabilsatiefase of bij de werking na een gepoogde nieuwe start. E 139 Vlam werd voor de branderstart herkend. E 143 Timeout voor olievoorverwarmer overschreden. Retoursignaal kon niet binnen de geconfigureerde tijd
E 146 Stilstand-oliedruk niet herkend. E 148 Defect relais (niet resetbaar). E 152 Tijdens de voorventilatie en naventilatie wordt het toerental niet bereikt (branderventilatie defect, voe-
E 154 Ventilatiestilstand niet herkend (branderventilatie defect, elektronische fout in de branderventlatie). E157 Oliedruk heeft de gewenste waarde niet bereikt (vanaf 3. fout). E 158 EEPROM fout (parameter fabrikant). E 159 EEPROM fout (veiligheidsparameter). E 162 Interne EEPROM-gegevens van BCC niet consistent. E 163 Geactiveerde BCC is niet ingestoken. E 164 BCC-gegevens zijn niet consistent. E 165 BCC-firmware past niet bij de firmware van de automatische ontsteking. E 167 Fout tijdens BCC activering. E 190 Actuele waarde druk en oliepomptoerental passen niet bij elkaar. E 198 Stilstand oliepomp niet herkend. E 216 Buitengewone fout van het besturingssysteem (resetten door uit-/inschakelen van de A2F) E 227 Interne fout van de automatische ontsteking (resetten door uit-/inschakelen van de A2F)
Tab.10-2 Foutcodes vergrendelende storingen (door de automatische ontsteking herkenbaar)
In de foutweergave wordt als plek "In het apparaat:" "Verwarmings­module" aangegeven
Blokkerende fout
Aanvoertemperatuur overschrijdt begrenzertemperatuur (te hoge temperratuur, geen warmteafgifte).
stekingsvonk).
worden herkend.
ding naar de ventilatie, elektronische fout in de ventilatie, draadbreuk).
Code Module/aanduiding Fout
E 1 Automatische ontsteking E 2 Retourtemperatuur overschrijdt sensortemperatuur (te hoge temperratuur, geen warmteafgifte). E 12 Toevoertemperatuursensor defect. E 13 Rookgassensor defect. E 17 Druksensor defect. E 38 Fout bij de actualisering. E 90 Communicatie tussen de automatische ontsteking en de printplaat van de regeling in storing (kabel- en
E 95 Systeem staat op programmeermodus. E 96 5x reset binnen de 15min. Nieuwe reset pas na 15min mogelijk. E 99 Interne fout van de automatische ontsteking. E 4 Waarschuwingsmeldingen E 5 Vlam uit tijdens stabilsatietijd (ionisatie-elektrode defect of vervuild). E 24 Toerental onder-/overschrijdt de min. en max. grenzen tijdens de vlamstabilisatie of de regelaarwerking
E 29 Oliedruk bereikt de gewenste startwaarde niet, E 61 Regelafwijking tijdens de ionisatieprocedure te hoog (vanaf 1e fout) (onjuiste branderaarding of voeding
E 62 Actuele waarde oliedruk en oliepomptoerental passen niet bij elkaar. E 189
Tab.10-3 Foutcodes tijdelijke storingen (door de automatische ontsteking herkenbaar)
Tijdelijke storing, branderaf­schakeling, automatische vrijgave als de oorzaak voor de fout niet meer aanwezig is.
automatische ontsteking
Tijdelijke storing, aparaat probeert opnieuw te starten.
Aanvoertemperatuur overschrijdt sensortemperatuur (te hoge temperratuur, geen warmteafgifte).
stekkerverbindingen controleren, totale reset, printplaat van de regeling vervangen, automatische ont­steking vervangen).
Geen vlamvorming tijdens de veiligheidstijd (geen olie, kleppen gaan niet open, geen ontstekingsvonk).
(ventilatie defect, voeding naar de ventilatie, elektronicafout in de ventilatie, daardbreuk).
automatische ontsteking, oliestromingsdruk te laag, ionisatie-elektrode verbogen of geoxideerd, ionisa­tietraject foutief, veiligheids-olieregelblok defect).
▪ Gewenste waarde oliedruk wordt tot branderwerking niet bereikt. ▪ Oliedruk verschilt 60s lang voortdurend meer dan ±0,25bar van de gewenste waarde. ▪ Actuele oliedrurk overschrijdt voortdurend de maximum grenswaarde.
Installatie- en gebruikshandleiding
54
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 55
10 Fouten en storingen
Code Module/aanduiding Fout Mogelijke oplossing
E 72 Interne mengersensor Meerwaarde buiten het meetbereik, temperatuur­E 75 Buitentemperatuursensor E 76 Boilertemperatuursensor E 81 Eeprom Interne fout E 88 Printplaat regeling E 91 Aangesloten CAN-modules Buscodering van een CAN-module dubbel aanwe-
E 100 Rookgastemperatuur Interne fout E 129 Druksensor Meerwaarde buiten het meetbereik, sensor defect.
E 198 Debietsensor Debiet te laag
E 200 Communicatie automati-
sche ontsteking
W 8001 Debietsensor Debiet heeft de minimum grens onderschreden E 8002 Debiet onder minimum grens (300l/h)
W 8003 Rookgastemperatuur De rookgastemperatuur heeft de grenstemperatuur
E 8004 De rookgastemperatuur heeft de toegestane abso-
E 8005 Waterdruk Meetwaarde beneden toegestane minimum waarde W 8006 Waarschuwing: maximum toegestaan drukverlies
W 8007 Waarschuwing: meetwaarde boven toegestane
Tab.10-4 Foutcodes (door printplaat herkenbaar)
In de foutweergave wordt als plek "In het apparaat:" "Ketel" aange­geven
10.4 Branderstoringen en STB­storingen verhelpen
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Verbrandingsgevaar bij STB-storing door een zeer heet ke­tellichaam.
▪ Raak geen metalen delen aan de ketel aan.
▪ Laat de ketel afkoelen.
▪ Draag veiligheidshandschoenen.
INFORMATIE
De telkens laatste foutoorzaak wordt in het apparaat opge­slagen en kan ook na een spanningsuitval bij het opnieuw inschakelen van het apparaat gereconstrueerd worden
Door de automatische ontsteking herkende vergrendelende fouten kunnen alleen met de hand direct aan de ketel worden ontgrendeld.
Automatische ontsteking ontgrendelen:
Voorwaarden: De storingsoorzaak is verholpen, de brander is elek­trisch aangesloten.
1 A2F inschakelen.
2 Exit-toets (afb. 34, pos.13) minimaal 5s. indrukken.
è Menu "Speciaal niveau" wordt weergegeven.
sensor defect.
zig.
Communicatie tussen de automatische ontsteking en de printplaat van de regeling in storing.
overschreden.
lute maximum waarde overschreden.
overschreden
maximum waarde.
3 Met de draaiknop het niveau "FA-fout" selecteren.
è Foutcode en vraag "resetten?" worden getoond.
4 Met de draaiknop "Ja" selecteren.
5 Selectie bevestigen met een korte druk op de draaiknop.
è Fout is gereset.
6 Afbreken en teruggaan door opnieuw op de Exit-toets te druk-
ken.

10.5 Noodbedrijf

Bij verkeerde instellingen van de elektronische regeling kan een noodbedrijf van de verwarming gehandhaafd worden door aan de re­geling de speciale functie " Handmatige modus" te activeren (zie meegeleverde gebruikshandleiding "Regeling RoConBF").
Bij intacte 3-weg-kleppen schakelt de A2F om naar verwarmings­werking. De noodzakelijke aanvoertemperatuur kan met de draai­knop ingesteld worden.
▪ Kabel-, klem- en stekkerverbindingen controle-
ren.
▪ Temperatuursensor vervangen.
▪ Algehele reset ▪ Printplaat van de regeling vervangen. ▪ Busadressen correct instellen.
▪ Automatisch ontstekingsapparaat vervangen­▪ Kabel-, klem- en stekkerverbindingen controle-
ren.
▪ Sensor vervangen. ▪ Verwarmingscirculatiepomp / filter / verwar-
mingsnet controleren.
▪ Kabel- en stekkerverbinding controleren. ▪ Algehele reset ▪ Printplaat van de A2F vervangen. ▪ Automatische ontsteking vervangen.
▪ Parameterinstellingen controleren (zie handlei-
ding van de regeling). ▪ Buizen en kleppen op verstopping controleren. ▪ Geïntegreerde circulatiepomp controleren.
▪ Ketel reinigen.
▪ Verwarmingswater bijvullen. ▪ Dichtheidscontrole.
▪ Membraanexpansievat controleren. ▪ Verwarmingswater aflaten.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
55
Page 56

11 Buitenbedrijfstelling

11 Buitenbedrijfstelling
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Bij het openen van de verwarmings- en warmwateraanslui­tingen is er verbrandings- en overstromingsgevaara door vrijkomend heet water.
▪ Leeg het verwarmingssysteem alleen als het lang ge-
noeg is afgekoeld en zorg voor geschikte voorzienin­gen om het vrijkomende water af te voeren of op te vangen.
▪ draag geschikte beschermingskleding.

11.1 Tijdelijk stilleggen

VOORZICHTIG
Een buiten bedrijf gestelde verwarmingsinstallatie kan bij vorst bevriezen en beschadigingen oplopen.
▪ Laat een buiten bedrijf gestelde verwarminginstallatie
bij gevaar voor vorst leeglopen.
▪ Wanneer de CV-installatie niet is geleegd, moet bij ge-
vaar voor vorst de olie- en stroomtoevoer gegaran­deerd zijn en de hoofdschakelaar ingeschakeld blijven.
Als er voor langere tijd geen verwarming en warm water nodig zijn, kan de A2F tijdelijk worden uitgeschakeld.
Wij adviseren echter om de installatie op stand-by modus (zie de meegeleverde regelingshandleiding) te zetten. De verwarmingsin­stallatie is dan tegen bevriezing beschermd en de pompen en de kleppenbescherming zijn actief.
Als bij vorstgevaar de olie- en spanningsvoorziening niet gegaran­deerd kan worden moet
▪ de A2F geheel worden geleegd, ▪ de Kondensat Box wordt geleegd, ▪ geschikte vorstbeveiligingsmaatregelen genomen worden voor het
aangesloten verwarmingssysteem en de warmwaterboiler (bijv.le­gen).
Leegmaken van het verwarming- en warmwatercircuit
1 Schakel de hoofdschakelaar uit en borg die tegen opnieuw in-
schakelen.
2 Afsluitklep op oliefilter sluiten.
3 Afvoerslang op de KFE-kraan van de A2F aansluiten.
4 KFE-aan de A2F openen.
5 Laat het verwarmings- en warmwatercircuit leeglopen.
Wij hebben dankzij de milieuvriendelijke constructie van de A2F - de voorwaarden geschapen voor een milieuvriendelijke afvalverwerking. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de verwijdering op de juiste wijze en overeenkomstig de in zijn/ haar land geldende regels te laten plaatsvinden.

11.2 Definitieve buitenbedrijfstelling en afvoer

Voor het definitieve uitschakelen de A2F:
1 buiten bedrijf stellen (zie Hfst. 11.1),
2 van alle elektrische, olie- en wateraansluitingen afkoppelen,
3 op de juiste wijze afvoeren
Aanwijzingen voor de afvalverwijdering
De A2F is milieuvriendelijk gebouwd. Bij de afvoer treedt er alleen afval op dat ofwel hergebruikt kan worden of thermisch behandel kan worden. De gebruikte materialen die geschikt zijn voor herge­bruik kunnen gesorteerd worden.
Installatie- en gebruikshandleiding
56
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 57

12 Technische gegevens

12 Technische gegevens

12.1 Basisgegevens

Keteltype A2F 18H A2F 24H A2F 32H
Parameters Eenheid
Product-identificatienummer (CE-nummer) CE 0085 ….. Lengte mm 754 Breedte mm 606 Hoogte mm 1360 Gewicht ketellichaam kg 63 68 77 Totaal gewicht (leeg – zonder Kondensat Box) kg 97 102 111 Transportgewicht unit (zonder Kondensat Box) kg 109 114 123 Waterinhoud l 60 56 50 Nominale verwarmingsprestatie P
(80/60°C conform EN303) Nominale verwarmingsprestatie bij condensatiewerking
P
c
(50/30°C conform EN15034) Maximaal toegestane aanvoertemperatuur °C 85 Minimaal toegestane bedrijfsoverdruk PMS bar 3 CO-emissieklasse (conform EN267) 3 3 3 NOX-emissieklasse (conform EN267) 3 3 3 Diameter rookgasaansluiting / luchttoevoer mm 80 / 125 Spanning V ~230 Frequentie voeding Hz 50 Max. elektrische vermogensopname (zonder / met circu-
latiepomp) Max. elektrische vermogensopname in de bedrijfsmodus
"Stand-by" Beschermingsklasse IP X0B
Tab.12-1 Basisgegevens A2F
n
kW 8,3 – 17,7 10,6 – 24,1 12,5 – 31,4
kW
W 184 / 242 204 / 264 228 / 289
W 3,4
Keteltype A2F 18H A2F 24H A2F 32H
Brandertype HLM 35 AV 16 G1 G1 HLM 35 AV 19 G1 G1 HLM 35 AV 21 G1 G1
Parameters Eenheid
Stookwarmteprestatie Q Oliedebiet kg/h 0,72 – 1,53 0,92 – 2,08 1,08 – 2,72 Stookolie EL conform DIN51603-1 (max. zwavelgehalte 0,1%), bij voorkeur zwa-
Maximaal gehalte biologische stookolie % 10 (BTL of FAME conform DIN V 51603-6) Hydraulisch systeem Modulerend met olievoorverwarming Luchtregeling Toerental geregelde ventilatie Gewicht kg 9 Controle conform EN267 Spanning V ~230 Frequentie voeding Hz 50
Tab.12-2 Basisgegevens oliebrander
Automatische ontsteking Honeywell CM471 Ontstekingstransformator met vlambewaking Federal Mogul ZTÜ No. 0 096 600 024: 2x 7,5 kV, 15 – 20kHz Olie-motorpomp-eenheid Danfoss type BFPM-61 Motor Pumpen Einheit Olievoorverwarming Danfoss type FPHE5, PTC50, T60/32 Ventilatie ebmpapst HRG134
Tab.12-3 Typeaanduiding van de brandercomponenten
n
Keteltype A2F 18H A2F 24H A2F 32H
Brandertype
kW 8,5 – 18,2 10,9 – 24,7 12,8 – 32,2
velarm
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
57
Page 58
12 Technische gegevens

12.1.1 Geïntegreerde verwarmingscirculatiepomp, 3‑weg-kleppen

Parameters Eenheid Circulatiepomp verwarming
Type Grundfos UPM3K 25-75 CHBL RT Spanning V ~230 Frequentie (voeding) Hz 50 Maximale vermogensopname W 60 Beschermingsklasse IP X4D Toegestane overdruk bar 3 Maximale hoogte m 7,5 Energie-efficiëntie EEI<0.2 (EN16297‑3)
3‑weg-kleppen: 3UV DHW / 3UVB1 Type AFRISO USV Spanning V ~230 Frequentie (voeding) Hz 50 Maximale vermogensopname W 7 Beschermingsklasse IP 54 Omschakeltijd S 75
Tab.12-4 Technische gegevens verwarmingscirculatiepomp, 3‑weg-kleppen

12.1.2 Vermeldingen op het typeplaatje

Afb.12-1 Vermeldingen op typeplaatje
Pos. Omschrijving Pos. Omschrijving
1 Apparaat-type 9 Elektr. vermogensop-
name P
el,max
2 Type apparaat 10 Beschermingsklasse 3 Product-ID 11 Ledig gewicht 4 Nominale warmtebe-
12 Totaalgewicht vol lasting Qn (stookpres­tatie)
5 Nominaal thermisch
vermogen P
n
(80/60°C) [EN303]
6 Nominaal thermisch
vermogen bij conden­satiewerking P
nc
13 Max. toegestane be-
drijfsdruk PMS (ver­warming)
14 Max. toegestane be-
drijfstemperatuur T
(50/30°C)
7 NOX-klasse (EN267) 15 Fabricagenummer (bij
reclamaties en vragen vermelden)
8 Voeding U 16 Productiedatum
Tab.12-5 Legenda bij Afb. 12-1
max
Installatie- en gebruikshandleiding
58
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 59

12.1.3 Gegevensbladen conform Ecolabel en Ecodesign verordening (EU) 811/2013

Keteltype A2F 18H A2F 24H A2F 32H
Parameters Eenheid
Klasse van de door het jaargetijde bepaalde ruimterver­armings-energie-efficiëntie
Nominale warmteprestatie P
rated
Door het jaargetijde bepaalde ruimterverarmings-ener­gie-efficiëntie η
Jaarlijks energieverbruik Q Geluidsvolume L
S
HE
WA
Tab.12-6 Productgegevensblad A2F
Type geïntegreerde temperatuurregelaar RoConB1 / BM2
Parameters Eenheid
Klasse van de temperatuurregelaar II Bijdrage tot de door het jaargetijde
% 2,0 bepaalde ruimterverarmings-ener­gie-efficiëntie
Tab.12-7 Productgegevensblad geïntegreerde regeling Ro-
ConB1 / BM2
Type aangesloten kamerstation EHS157034
Parameters Eenheid
Klasse van de temperatuurregelaar VI Bijdrage tot de door het jaargetijde
% 4,0 bepaalde ruimterverarmings-ener­gie-efficiëntie
Tab.12-8 Productgegevensblad regeling A2F + aangesloten ka-
merstation EHS157034
kW 18 24 31
% 91 92 93
GJ 41 54 68
dB(A) 63 65 66
12 Technische gegevens
A A A
Bijzondere maatregelen bij de installatie en het onderhoud staan vermeld in de installatie- en gebruikshandleiding. Energie-efficiëntie­pakketten en productgegevensbladen voor verdere combinaties, pakketten en andere producten staan vermeld op www.daikin-heiz-
technik.de of https://energylabel.daikin.eu.
Geluidsvolume bij verwarmingswerking, gemeten conform EN15036 onder de voorwaarden van ENISO3746, nauwkeurigheidsklasse 3. Deze gegevens dienen ter vergelijking van de energie-efficiëntie conform de richtlijn 2010/30 EG over de vermelding van het energie­verbruik. Voor de juiste keuze van de producten voor uw toepassing dient u contact op te nemen met uw dealer.
Keteltype A2F 18H A2F 24H A2F 32H
Parameters Eenheid
Condensatieketel Ja Ja Ja Gecombineerd verwarmingsapparaat Neen Neen Neen Nominale warmteprestatie P
rated
kW 18 24 31 Nuttige warmteprestatie kW Nominale warmteprestatie en hoogtemperatuurwerking
P
4
Bij 30% van de nominale warmteprestatie en laagtempe­ratuurwerking2 P
1
Door het jaargetijde bepaalde ruimterverarmings-ener­gie-efficiëntie η
S
1
17,7 24,1 31,4
5,5 7,5 9,8
% 91 92 93
Rendement % Bij nominale warmteprestatie en hoogtemperatuurwer-
91,8 91,9 92,0
king1 η4 Bij 30% van de nominale warmteprestatie en laagtempe-
ratuurwerking2 η
1
97,5 97,9 98,3
Hulpstroomverbruik kW Bij volllast el Bij deellast el In gereedheidstoestand P
max
min
SB
Warmteverlies in gereedheidstoestand P Jaarlijks energieverbruik Q Geluidsvolume in binnenvertrekken L
HE
WA
stby
kW 0,093 0,093 0,093
kW (GJ) 11397 (41) 15078 (54) 18953 (68)
dB(A) 63 65 66
0,184 0,204 0,228 0,040 0,045 0,053 0,003 0,003 0,003
Emissie stikstofoxide mg/kWh 50 57 66
Tab.12-9 Technisch gegevensblad A2F
(1)
Hoogtemperatuurwerking betekent een retourtemperatuur van 60°C aan de ingang van het verwarmingsapparaat en een aanvoertemperatuur van 80°C aan de uitgang van het verwarmingsapparaat.
(2)
Laagtemperatuurwerking betekent een retourtemperatuur aan de ingang van het HR-verwarmingsapparaat van 30°C.
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
59
Page 60
12 Technische gegevens

12.1.4 Draaimomenten

Onderdeel Opmerking Aanhaalmoment in Nm
Hydraulische leidingaansluitingen (water) Schroefdraad 1" 25 - 30 Sensorhuls voor rookgastemperatuursensor Afb. 6-5 1,5 Bout voor veiligheidstemperatuurbegrenzer STBK Hfst. 12.4 3 Bout voor aardkabel uit de ketel 3 Bouten voor branderkamerdeksel Afb. 9-7 5 Bouten voor afdekking automatische ontsteking Afb. 7-3, pos.1 2 Bout voor afdekking van het ketelpaneel Afb. 4-10, pos.1 3 Bouten voor deksel ketelbekleding Afb. 4-26 2
Tab.12-10 Koppel

12.2 Debiethoeveelheden en resterende transporthoogte

Afb.12-2 Resterende transporthoogte A2F (verwarmingskant)
Pos. Omschrijving
Δp
R
m
H
1 Modulatiebereik
Tab.12-11 Legenda bij Afb. 12-2
Afb.12-3 Doorspoelvolumes afhankelijk van het verwarmingsver-
Pos. Omschrijving
m
H
Q Verwarmingsvermogen S Spreiding
Tab.12-12 Legenda bij Afb. 12-3
Resterende transporthoogte Debiet verwarmingsnet
mogen en de warmtedistributie
Debiet verwarmingsnet

12.3 Temperatuursensor

Afb.12-4 Weerstandskarakteristieken van de temperatuursensor
pos. Omschrijving
R
S
T Temperatuur
Tab.12-13 Legenda bij Afb. 12-4
Gemeten tempera-
tuur in °C
Tab.12-14 Weerstandswaarde thermometer
Sensorweerstand
Temperatuursensor
DHW
1
, t
PT1000,
Mi
t
AG
Type Benaming
NCT
tV1, tR, tV2, tAU, t
Sensorweerstand in ohm volgens norm of opgave
door de fabrikant
-20 98660 922
-10 56250 961 0 33210 1000
10 20240 1039 20 12710 1077 30 8195 1116 40 5416 1155 50 3663 1194 60 2530 1232 70 1782 1270 80 1278 1308
90 932 1347 100 690 1385 110 519 1423 120 395 1461
(1)
Legenda zie Tab. 8-1
Installatie- en gebruikshandleiding
60
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 61

12.4 Elektrisch aansluitschema

12 Technische gegevens
Afb.12-5 Bedradingsschema A2F
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
61
Page 62
12 Technische gegevens
pos. Omschrijving pos. Omschrijving
OPH Olievoorverwarmer
OMCB­OMV Olie-magneetklep OPS Oliepomp-druksensor FID Ontstekingstrafo vlambewaking OECB Gegevenskabel (automatische ontsteking – oliepomp-
TRA-X2 Ontstekingstrafo-ontsteking
P
Z
Circulatiepomp (optioneel) Q
3UVB1 3‑weg-klep (mengklep) F
OPM-
1
1
3UV DHW 3‑weg-klep (verdeelklep) STBK Veiligheidtemperatuurbegrenzer 3UV1 3‑weg-klep
BF­AUX Uitgang voor speciale functies BF-PWM Toerentalregeling branderventilatie EHS157034 ruimtestation (optie) CM471 Automatische ontsteking EHS157068 regeling mengercircuit (optie) J1
FLS Debietsensor (ketelcircuit) J2 4‑polige printplaatstekker: aansluiting 3‑weg-mengklep
EXT Ingang voor externe bedrijfsmodusomschakeling J3 6‑polige printplaatstekker (AUX-aansluiting voor specia-
EBA Potentiaalvrij schakelcontact voor extern warmtever-
J4 3‑polige printplaatstekker (niet toegewezen)
zoek
t
V1
t
V2
Aanvoertemperatuursensor (ketelcircuit) J5 3‑polige printplaatstekker met druksensorkabel Inwendige mengersensor (= aanvoertemperatuursensor
J6 4‑polige printplaatstekker met verbonden voedingska-
verwarmingscircuit)
T
t
t
R
AU
DHW
Retourtemperatuursensor J7 2‑polige printplaatstekker met PWM-signaalkabel voor
Buitentemperatuursensor J8 12‑polige printplaatstekker voor het aanklemmen van
Boilertemperatuursensor J9 5‑polige printplaatstekker (niet toegewezen)
RT/RT-E Ruimtethermostaat (optie) J10 3‑polige printplaatstekker met voedingskabel voor auto-
RoCon BE2 Printplaat J11 5‑polige printplaatstekker met communicatiekabel voor
RJ45-CAN
BUS – aansluiting bedieningsgedeelte J12 4‑polige printplaatstekker: aansluiting 3‑weg-verdeel-
(BU1) S3 DIP-schakelaar (apparaattype) J13 4‑polige printplaatstekker voor het aansluiten van extra
S5 DIP-schakelaar (1=on; 2=off; 3,4=off, als Smart start Kit
J14 3-polige printplaatstekker voor het aansluiting van een
geïnstalleerd is) RoConB1 Bedieningsgedeelte J15 4‑polige printplaatstekker met schakelkabel DS Druksensor J16 4‑polige printplaatstekker voor het aansluiten van een
P
K
PWM (PK) Toerentalbesturing voor P
Circulatiepomp verwarming Voedingspanning 230V, 50Hz
K
Tab.12-15 Legenda bij het bedradingsschema A2F
Voeding oliepomp-regeleenheid
regelapparaat) Voeding oliepomp
Hoofdschakelaar apparaat Zekering
Voeding branderventilatie
3‑polige printplaatstekker met pompkabel (net)
3UVB1
le functies)
bel en aardingsstrook
verwarmingscirculatiepomp
sensoren en besturingskabels
matische ontsteking CM471
automatische ontsteking CM471
klep 3UV DHW
regelings-systeemcomponenten (CAN-BUS)
circulatiepomp
ruimtethermostaat (digitaal verzoekcontact)
Installatie- en gebruikshandleiding
62
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 63
13 Aantekeningen

13 Aantekeningen

Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
63
Page 64
13 Aantekeningen
Installatie- en gebruikshandleiding
64
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 65
13 Aantekeningen
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
65
Page 66
13 Aantekeningen
Installatie- en gebruikshandleiding
66
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 67

Trefwoordenlijst

Trefwoordenlijst
0–9
3‑weg-klep
Technische gegevens...............................58
A
Aansluittypen rookgas.......................................18
Aanvulwater ...........................................6, 000, 31
Afvalverwijdering..................................................56
Automatische ontsteking .........................38, 55
B
Bedrijfsonderbreking..........................................56
Branderstoringen.................................................55
Brandstof
Aanwijzingen.................................................11
C
Condenswaterafvoer
Aansluiting......................................................22
Condenswaterleiding.........................................22
Condenswaterzuivering
Aanwijzing ......................................................11
D
Documenten die eveneens van toepassing
zijn.........................................................................5
E
EBA-schakelcontact...........................................25
Elektrische installatie.........................................22
Elektronische regeling.......................................11
Emissiemeting.......................................................68
EXT-schakelcontact...........................................25
F
Foutcodes ...............................................................54
G
Garantie......................................................................8
H
HR-gastechniek
Aanwijzingen.................................................11
I
Inbedrijfstelling......................................................31
Checklist..........................................................32
Voorwaarde ...................................................31
Iniverseel microfilterelement MC-7.............48
O
Olieaansluiting
Uitvoering........................................................27
Omschakelklep.....................................................24
Onderhoud..............................................................47
Oppervlaktetemperatuur..................................17
Opstelhoogte .........................................................16
Opstelling in garages.........................................17
Opstelplaats...........................................................16
P
Plaatsing op zolder.............................................16
Plaatsingsoppervlak...........................................16
Plaatsingsruimte ..................................................16
Eisen....................................................................6
Plaatsingsvarianten
Van de omgevingslucht onafhankelijke
werking ............................................13, 14
R
Regeling
Aansluiting......................................................22
Reglementair gebruik...........................................6
Rendement.............................................................11
Resterende transporthoogte..........................60
Rookgasdebiet......................................................18
Rookgassysteem
Afmetingen.....................................................18
Leidinghoogte...............................................18
Minimum eisen.............................................18
Ruimteregelaar ....................................................26
Ruimtethermostaat .............................................26
S
Smart start-functie...............................................11
Storingen .................................................................53
T
Temperatuursensor............................................25
Transport .................................................................15
Typeplaatje.............................................................58
V
Veiligheidsafschakeling....................................11
Veiligheidsmanagement...................................11
Voeding ....................................................................22
Vorstgevaar............................................................56
Vuilfilter.....................................................................21
Vulling
Verwarmingssysteem ...............................28
J
Jaarlijkse inspectie..............................................47
Jaarlijkse onderhoudswerkzaamheden....47
K
Kamerstation ........................................................26
Ketelpaneel ............................................................33
L
Leveringspakket...................................................15
M
Mengercircuit aansluiten..................................26
Mengermodule ....................................................25
Minimum afstand .........................................14, 15
N
Netschakelaar.......................................................33
Noodbedrijf .............................................................55
Daikin A2 F Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
W
Werkwijze................................................................11
Installatie- en gebruikshandleiding
67
Page 68

14 Voor de schoorsteenveger

Speciaal niveau
Emissiemeting
Handmatige modus
Emissiemeting
UIT
Emissiemeting
Basisbelasting
Emissiemeting
Volledige belast
Emissiemeting
Volledige belast
T-WG
T-WG
T-WG
T-WG
14 Voor de schoorsteenveger

14.1 Gegevens voor de constructie van de rookgasleiding

Apparaat Branderbe-
lasting in
kW
A2F 18H 8,5 8,3 3,90 34 52 100
18,2 17,7 8,36 46 68 200
A2F 24H 10,9 10,6 5,01 34 52 100
24,7 24,1 11,35 46 70 200
A2F 32H 12,8 12,5 5,88 34 52 100
32,2 31,4 14,79 46 72 200
Tab.14-1 Tripelwaarden voor de constructie van de schoorsteen (rookgasdebiet afhankelijk van de warmteprestatie zie Afb. 4-6)
Nominaal vermogen inkWRookgasdebiet in g/s
Stookolie/EL
50/30°C 80/60°C 50/30°C 80/60°C
Rookgastemperatuur in °C Beschikbare

14.2 Emissiemeting

De controlemeting kan door een eenvoudig te selecteren automati­sche functie uitgevoerd worden (zie ook de meegeleverde regelings­handleiding).
1 Exit-toets minimaal 5s. indrukken.
è Menu "Speciaal niveau" wordt weergegeven.
2 Met de draaiknop het programma "Emissiemeting" selecteren.
3 Selectie bevestigen met een korte druk op de draaiknop.
è Er kan tussen de volgende lastsoorten gekozen worden: – Uit: De emissiemeting is uitgeschakeld die evt. via de rege-
lingsfuncties A2F ingeschakelde verwarming wordt normaal verdergeregeld.
– Basislast: De verwarming wordt ingeschakeld en onafhanke-
lijk van de ingestelde bedrijfsmodus met de minimale presta­tie van de verwarming gebruikt.
– Vollast: De verwarming wordt ingeschakeld en onafhankelijk
van de ingestelde bedrijfsmodus met de maximale prestatie van de verwarming gebruikt.
4 Met de draaiknop de lastsoort "Volledige belast" selecteren,
maar niet bevestigen.
è Displayweergave: "Volledige belast" è De brander wordt gedurende 30min ingeschakeld en op
maximale last geregeld.
5 Met de draaiknop de lastsoort "Basisbelasting" selecteren, maar
niet bevestigen.
è Displayweergave: "Basisbelasting" è Modulerende oliebrander gaat gedurende 30min naar mini-
male prestatie.
6 Annuleren en teruggaan met:
– Een nieuwe druk op de Exit-toets of op de draaiknop – Selectie van een ander menu met de draaischakelaar en be-
vestiging.
Afb.14-1 Symbolische beknopte handleiding voor de emissieme-
ting
transportdruk in
Pa
Copyright © Daikin
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Loading...