Verwarmingsapparaten die niet op de
juiste manier zijn ingesteld en geïnstalleerd, kunnen de werking van het verwarmingsapparaat nadelig beïnvloeden
en/of zwaar of fataal letsel van de gebruiker veroorzaken.
▪ Werkzaamheden aan het apparaat
(zoals bijv. instelling, inspectie, aansluiting en eerste ingebruikstelling)
alleen door personen laten uitvoeren, die geautoriseerd zijn en voor
de betreffende werkzaamheden een,
bevoegdheidstechnische of bedrijfsmatige opleiding hebben genoten, evenals aan een door een
verantwoordelijke instantie erkende
vervolgopleiding hebben deelgenomen. Hiertoe behoren met name
verwarmingsmonteurs, elektriciens en koelinstallatie/aircomonteurs, die op grond van hun technische opleiding en hun kennis, er-
varing met de deskundige installatie
en onderhoud van verwarmings- en
olie-installaties, evenals met warmtepompen hebben opgedaan.
WAARSCHUWING
Het negeren van de volgende veiligheidsinstructies kan leiden tot ernstig lichamelijk letsel of de dood.
▪ Dit apparaat mag enkel door kinde-
ren van 8 jaar en ouder en personen
met beperkte fysieke, sensorische of
mentale vaardigheden of een gebrek
aan ervaring of kennis worden gebruikt wanneer ze onder toezicht
staan of worden geïnformeerd over
het veilige gebruik van het apparaat
en de daaruit voortvloeiende gevaren begrijpen. Kinderen mogen niet
met het apparaat spelen. Reiniging
en onderhoud mogen niet door kin-deren zonder toezicht worden uitgevoerd.
▪ De netaansluiting moet conform
IEC60335-1 via een scheidingsvoorziening worden gemaakt die de
scheiding van iedere pool met een
contactopeningswijdte conform de
voorwaarden van overspanningscategorie III voor volle scheiding heeft.
▪ Alle elektrotechnische werkzaamhe-
den mogen alleen door elektrotechnisch gekwalificeerd deskundig personeel met inachtneming van de nationale voorschriften en de instructies in deze handleiding worden uitgevoerd.
Zorg ervoor dat er een geschikt
stroomcircuit wordt gebruikt.
Onvoldoende belastbaarheid van het
stroomcircuit of ondeskundig uitgevoerde aansluitingen kunnen elektrische schokken of brand veroorzaken.
▪ Bij de aansluiting van een boiler
moet er in het gebouw een drukontlastingsvoorziening met een ingangsdruk van kleiner dan als
0,6MPa (6bar) geïnstalleerd worden. De hierop aangesloten afvoerleiding moet met een continue daling
en een vrije afloop in een vorstvrije
omgeving geïnstalleerd worden (zie
Hfst. 4.4).
▪ Uit de afvoerleiding van de drukont-
lastingsvoorziening kan water druppelen. De afvoeropening moet naar
de atmosfeer toe open blijven.
▪ De drukontlastingsvoorziening moet
regelmatig gebruikt worden om kalkafzettingen te verwijderen en er zeker van te zijn dat hij niet geblokkeerd is.
Installatie- en gebruikshandleiding
4
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 5
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
▪ Alle werkzaamheden aan de olie
transporterende delen mogen alleen
door voor de hantering met stookolie
gekwalificeerd deskundig personeel
met inachtneming van de plaatselijke
en nationale voorschriften en de instructies in deze handleiding worden
uitgevoerd.
▪ Ondeskundig uitgevoerde werk-
zaamheden aan olie of rookgas
transporterende delen kunnen leven
en gezondheid van personen in gevaar brengen en de werking van het
verwarmingstoestel negatief beïnvloeden.
1.1.1Neem de aanwijzingen in acht
▪ De oorspronkelijke documentatie is geschreven in de Duitse taal.
Alle andere talen zijn vertalingen.
▪ Lees deze installatie- en gebruiksaanwijzing aandachtig voor u
met de montage en de inbedrijfstelling begint of voor u aan de verwarmingsinstallatie gaat werken.
▪ De in dit document beschreven veiligheidsinstructies gaan om
zeer belangrijke thema´s. Volg ze zorgvuldig op.
▪ De installatie van het systeem en van alle in deze handleiding en
in de overige van kracht zijnde documenten voor de installateur
beschreven werkzaamheden, moeten door een gecertificeerde installateur uitgevoerd worden.
Alle handelingen nodig voor installatie, inbedrijfstelling en onderhoud, zowel als basisinformatie over de bediening en instellingen
worden in deze handleiding beschreven. Voor gedetailleerde informatie over de bediening en regeling kunt u de bijgeleverde documentatie raadplegen.
Alle verwarmingsparameters die noodzakelijk zijn voor een comfortabel gebruik zijn al af fabriek ingesteld. Neem voor de instelling van
de regeling ook de eveneens geldige documenten in acht.
Documenten die eveneens van toepassing zijn
▪ A2F:
▪ Gebruikshandboek oor de eigenaar
▪ RoConBF: Gebruiksaanwijzing.
▪ Bij het aansluiten van verdere componenten de bijbehorende in-
stallatie- en bedieningshandleidingen.
De handleidingen zijn met de desbetreffende toestellen meegeleverd.
WAARSCHUWING
Wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie
Het negeren van deze waarschuwing kan leiden tot ernstig
letsel of de dood.
VOORZICHTIG
Wijst op een mogelijk schadelijke situatie
Het negeren van deze waarschuwing kan leiden tot schade
aan eigendommen en aan het milieu alsook tot licht letsel.
Dit symbool duidt op een tip en nuttige informatie voor de
gebruiker. Het is dus geen waarschuwing voor mogelijke
gevaren
Speciale waarschuwingssymbolen
Sommige gevaren worden door speciale symbolen aangegeven.
Elektrische stroom
Explosiegevaar
Gevaar voor brandwonden
Vergiftigingsgevaar
Geldigheid
Sommige informatie in deze handleiding heeft een beperkte geldigheid. De geldigheid wordt aan de hand van een symbool aangegeven.
Voorgeschreven aanhaalmoment in acht nemen (zie Aanhaalmomenten)
Taakoverzichten
1 Taakoverzichten worden op een lijst weergegeven. Wanneer ta-
ken in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd, worden ze genummerd.
è
Resultaten van een handeling worden met een pijl aangeduid.
1.1.2Betekenis van de waarschuwingen en
symbolen
In deze installatie- en gebruiksaanwijzing worden de veiligheidsaanduidingen ingedeeld op basis van de ernst van het gevaar en de
kans dat het zich voordoet.
GEVAAR
Wijst op een direct dreigend gevaar.
Het negeren van deze waarschuwing leidt tot ernstig letsel
of de dood
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
5
Page 6
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
1.2Veiligheidsinstructies voor de
montage en de werking
1.2.1Algemeen
WAARSCHUWING
Verwarmingsapparaten die niet op de juiste manier zijn ingesteld en geïnstalleerd, kunnen de werking van het verwarmingsapparaat nadelig beïnvloeden en/of zwaar of fataal letsel van de gebruiker veroorzaken.
▪ Werkzaamheden aan de A2F (zoals bijv. instelling, in-
spectie, aansluiting en eerste ingebruikstelling) alleen
door personen laten uitvoeren, die geautoriseerd zijn
en voor de betreffende werkzaamheden een, bevoegd-
heidstechnische of bedrijfsmatige opleiding hebben genoten, evenals aan een door een verantwoor-
delijke instantie erkende vervolgopleiding hebben deelgenomen. Hiertoe behoren met name verwarmings-
monteurs, elektriciens en koelinstallatie/aircomonteurs, die op grond van hun technische opleiding en
hun kennis, ervaring met de deskundige installatie en
onderhoud van verwarmings- en olie-installaties, evenals met warmtepompen hebben opgedaan.
▪ Schakel bij alle werkzaamheden aan de A2F de exter-
ne hoofdschakelaar uit en vergrendel deze om onbedoeld opnieuw inschakelen te voorkomen.
▪ Laat geen gereedschap of andere voorwerpen in het
huis van het apparaat achter als de installatie- en onderhoudswerkzaamheden zijn voltooid.
Gevaren voorkomen
A2F is volgens de laatste stand van de techniek en de erkende
technische regels gebouwd. Bij ondeskundig gebruik kan echter lichamelijk letsel en materiële schade ontstaan. Ter voorkoming van
gevaren mogen de apparaten uitsluitend worden geïnstalleerd of gebruikt:
▪ wanneer ze reglementair worden gebruikt,
▪ en wanneer ze in onberispelijke staat verkeren.
Dit veronderstelt dat u de inhoud van deze installatie- en gebruiksaanwijzing kent en toepast, dat u alle geldende veiligheids- en arbeidsgeneeskundige voorschriften en alle voorschriften om ongevallen te voorkomen naleeft.
Vóór u werkzaamheden aan de CV-installatie uitvoert
▪ Uitsluitend erkende en opgeleide verwarmingsmonteurs mogen
werkzaamheden uitvoeren aan het verwarmingsysteem (zoals
plaatsing, aansluiten en eerste inbedrijfstelling).
▪ Schakel voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de verwar-
minginstallatie de hoofdschakelaar uit en borg die tegen onbe-
doeld inschakelen.
▪ Loodverzegelingen mogen niet beschadigd of verwijderd worden.
▪ Let er a.u.b. op dat de veiligheidsventielen bij aansluiting aan de
verwarmingszijde aan de eisen conform EN12828 en bij aanslui-
ting aan de drinkwaterzijde aan de eisen conform EN12897 vol-
doen.
1.2.2Doelmatig gebruik
De A2F mag uitsluitend voor het verwarmen van warmwater-verwarmingssystemen worden gebruikt. Hij mag alleen overeenkomstig
de instructies in deze handleiding opgesteld, aangesloten en in bedrijf gesteld worden.
De A2F mag alleen met de geïntegreerde circulatiepomp en samen
met een door de fabrikant goedgekeurde regeling worden gebruikt.
Elk ander gebruik geldt als niet-beoogd en leidt tot het verlies van de
garantie. In dat geval is de gebruiker zelf aansprakelijk voor eventuele schade.
De A2F is geschikt voor de werking met lichte stookolie.
Het beoogde gebruik veronderstelt ook het naleven van de vereisten
ten aanzien van onderhoud en inspectie. Reserveonderdelen moeten aan de minimale technische vereisten van de fabrikant beantwoorden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij originele vervangende onderdelen.
1.2.3Opstellingsruimte van het apparaat
▪ A2F alleen gebruiken als er voor voldoende verbrandingslucht-
voorziening is gezorgd. Als de A2F onafhankelijk van de omgevingslucht conform fabrikantenstandaard gedimensioneerd, concentrisch lucht-/rookgassysteem (LAS) gebruikt is dat automatisch
gegarandeerd en er zijn verder geen eisen aan de plaats van opstelling. Bij de plaatsing in woonvertrekken is uitsluitend deze
werkwijze toegestaan.
▪ Let erop dat er bij een van de omgevingslucht afhankelijke of be-
perkt onafhankelijke werkwijze een opening voor de luchtaanvoer
van buiten van ten minste 150cm2 aanwezig moet zijn.
▪ Gebruik de A2F bij een van de omgevingslucht afhankelijke werk-
wijze niet in vertrekken met agressieve dampen (bijv. haarspray,
perchloorethyleen, tetrachloorkoolstof), veel stof (bijv. werkplaats)
of hoge luchtvochtigheid (bijv. waskeukens).
▪ Voorkom bedrijfsomstandigheden, waaronder de brander sterk
vervuild kan raken. Gebruik het apparaat niet, wanneer zich in de
omgeving van de luchtaanzuiging tijdelijk een verhoogde stofconcentratie kan voordoen.
▪ Houd beslist de minimum afstanden t.o.v. muren en andere voor-
werpden aan (zie Hfst. 4.4.1).
1.2.4Elektrische installatie
▪ De elektrische installatie mag uitsluitend worden aangelegd door
elektrotechnisch deskundig personeel met inachtneming van de
van toepassing zijnde elektrotechnische richtlijnen en de voorschriften van het elektriciteitsbedrijf.
▪ Vergelijk voor het aansluiten van de stroomtoevoer de netspan-
ning op het typeplaatje van de CV-installatie (230V, 50Hz) met
de voedingsspanning.
▪ Scheid de voeding alvorens werkzaamheden aan onder spanning
staande onderdelen uit te voeren (schakel de hoofdschakelaar en
de zekering uit en borg deze tegen onbedoeld herinschakelen).
▪ Breng na het voltooien van de werkzaamheden toestelbekleding
en onderhoudskleppen onmiddellijk weer aan.
1.2.5Eisen aan het verwarmingswater
Schade door afzettingen en corrosie voorkomen: ter vermijding van
corrosieproducten en afzettingen, de desbetreffende regels van de
techniek resp. de ter plaatse van toepassing zijnde eisen in acht nemen.
Bij vul- en aanvulwater dat zeer hard is (>3mmol/l - som van calcium- en magnesiumconcentraties, berekend als calciumcarbonaat)
moeten er maatregelen voor onzilting, ontharding of stabilisatie van
de hardheid worden genomen.
Mininumvereisten voor de kwaliteit van vul- en aanvulwater:
▪ Waterhardheid (calcium en magnesium, berekend als calciumcar-
Bij vul- en aanvulwater met een hoge totale hardheid of andere van
de minimum eisen afwijkende eigenschappen moeten er maatregelen voor de ontzilting, ontharding, hardheidsstabilisatie of andere
doelmatige conditioneringsmaatregelen genomen worden om voor
de vereiste waterkwaliteit te zorgen.
Installatie- en gebruikshandleiding
6
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 7
Het gebruik van vul- en aanvulwater dat niet aan de vermelde kwaliteitsvereisten voldoet, kan een duidelijk verkorte levensduur van het
apparaat veroorzaken. Alleen de exploitant is hiervoor verantwoordelijk.
1.2.6Verwarmingsinstallatie en sanitairzijdige
aansluiting
▪ Installeer de verwarmingsinstallatie in overeenstemming met de
veiligheidsvoorschriften van EN12828.
▪ De aansluiting op het sanitair voor het vullen van het systeem
vanuit het drinkwaternet en bij aansluiting van een boiler moet voldoen aan de EN12897. Bovendien moet acht worden geslagen
op de vereisten van
▪ EN1717 – Bescherming tegen verontreiniging van drinkwater in
waterinstallaties en algemene eisen voor inrichtingen ter voorkoming van verontreiniging door terugstroming (Protection
against pollution of potable water installations and general requirements of devices to prevent pollution by backflow)
▪ EN61770 – Elektrische toestellen verbonden met het waterlei-
dingnet - Voorkomen van terughevelen van niet-drinkbaar water
naar het net en het falen van slangstellen (Electric appliances
connected to the water mains – Avoidance of backsiphonage
and failure of hose-sets)
▪ EN806 – Eisen voor drinkwaterinstallaties voor gebouwen
(Specifications for installations inside buildings conveying water
for human consumption)
▪ en aanvullend, de wetgeving in het land van gebruik.
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
1.2.7Brandstof
De A2F is uitsluitend bedoeld voor het gebruik van goedgekeurde
soorten stookolie (zie Hfst. 12).
1.2.8Werking
▪ A2F alleen met een gesloten ketelbekleding gebruiken.
▪ A2F alleen gebruiken als aan alle voorwaarden op de checklijst in
Hfst. 5.2 is voldaan.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
7
Page 8
2 Overdracht aan exploitant en garantie
2Overdracht aan exploitant en
garantie
2.1Gebruiker wegwijs maken
▪ Instrueer de gebruiker hoe hij het verwarmingssysteem moet be-
dienen en kan inspecteren alvorens het verwarmingssysteem
wordt opgeleverd.
▪ Overhandig de gebruiker de technische documenten (op zijn minst
de gebruikshandleiding en het bedrijfshandboek) en maak de gebruiker erop attent, dat deze documenten altijd beschikbaar en in
de buurt van het apparaat dienen te worden bewaard.
▪ Documenteer de overdracht door samen met de gebruiker het bij-
gevoegde installatie- en instructieformulier in te vullen en te ondertekenen.
2.2Garantiebepalingen
De wettelijke garantievoorwaarden zijn geldig. Onze verdere van
toepassing zijnde garantiebepalingen vindt u op internet. Vraag indien nodig uw leverancier.
Recht op garantieprestaties is alleen van toepassing als aangetoond
kan worden dat de jaarlijkse onderhoudswerkzaamheden als vermeld in hoofdst.9 zijn uitgevoerd.
Installatie- en gebruikshandleiding
8
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 9
3Productbeschrijving
3.1Opbouw en onderdelen
3 Productbeschrijving
Afb.3-1Opbouw en onderdelen - aanzicht van boven
1
Afb.3-2Opbouw en onderdelen - voor- en achteraanzicht
Afb.3-3Opbouw en onderdelen - aanzicht zonder bekleding
1
1
(1)
Legenda zie Tab. 3-1
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Afb.3-4Opbouw en onderdelen - aanzicht onderste gedeelte
Installatie- en gebruikshandleiding
1
9
Page 10
3 Productbeschrijving
Afb.3-5Opbouw en onderdelen met standaarduitvoering - sche-
matische weergave (hydraulisch systeem)
Afb.3-6Opbouw en onderdelen met Ventil Kit - schematische
weergave (hydraulisch systeem)
1
1
Afb.3-7Opbouw en onderdelen met Smart start Kit - schemati-
sche weergave (hydraulisch systeem)
1
pos.Omschrijvingpos.Omschrijving
AAanzicht van voren21Circulatiepomp ver-
warming
BAanzicht van achteren 22Condensaatsifon
1Voeding ruimteverwar-
ter
9Ketelbekleding32Ventil Kit
10In de hoogte verstelba-
33Smart start Kit
re poten
11Handgrepen3UV1 /3
UV DHW
3‑weg-klep (verdeel-
klep, warm water/ver-
warmen)
12Optionele rookgasaan-
3UVB13‑weg-klep (mengklep)
sluiting
13Condenswaterafvoer-
FLSFlowsensor
leiding
(1)
Legenda zie Tab. 3-1
Installatie- en gebruikshandleiding
10
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 11
3 Productbeschrijving
pos.Omschrijvingpos.Omschrijving
14Doorvoer voor extern
membraanexpansievat
15Afblaasleiding van de
veiligheidsklep
16KabeldoorvoerSTBKVeiligheidtemperatuur-
17Brandertv1Temperatuursensor
18Bedieningspaneel ke-
tel
19Ketellichaam met
warmte- en geluidsisolatie
20Typeplaatje met fabri-
cagenummer
Tab.3-1Legenda bij Afb. 3-1 t/m Afb. 3-7
MAGMembraanexpansievat
(toebehoren/in het gebouw)
DSDruksensor
begrenzer
van de toevoertemperatuur
tv2Interne mengersensor
T
R
Retourtemperatuursensor
3.2Beknopte beschrijving
De A2F is een geheel vooraf gemonteerde olie-verbrandingswaarde-unit.
Werkwijze
De A2F is zo geconstrueerd dat hij van de omgevingslucht onafhankelijk gebruikt kan worden (concentrische rookgas-/toevoerluchtgeleiding). Alle rookgas transporterende delen worden omspoeld door
verbrandingslucht. De verbrandingslucht wordt door een installatieschacht of een dubbelwandige rookgasleiding door de brander rechtstreeks van buiten aangezogen. Deze werkwijze wordt door ons
aanbevolen en heeft meerdere voordelen:
▪ De verwarmingsruimte heeft geen ventilatieopening naar buiten
nodig en daardoor koelt de ruimte niet af.
▪ Laag energieverbruik.
▪ Bijkomende energiewinst in het rookgaskanaal aangezien de lucht
nodig voor de verbranding voorverwarmd wordt.
▪ Vervuilingen uit de omgeving van de brander worden niet aange-
zogen. Daardoor kan de verwarmingsruimte tegelijk als werkruim-
te, waskeuken of iets eenders worden gebruikt.
▪ De eenheid kan onder het dak geplaatst worden.
▪ Plaatsing in garages mogelijk.
Het verwarmingswater wordt eerst geheel omlaag in het ketellichaam getransporteerd. Daar wordt het via de naburige verbrandingsruimte en meerdere rvs warmetwisselaarbuizen die in het ketellichaam liggen, in de retourstroming verwarmd. Het verwarmde verwarmingswater wordt van de bovenste aansluiting van het ketellichaam naar de voorloopaansluiting van het ketelhuis getransporteerd. De rookgassen stromen na omkering van de vlam in de verbrandingskamer van boven naar beneden door de buizen van de
warmtewisselaar in het ketelhuis. In deze buizen bevinden zich turbulatoren die de warmteoverdracht op het verwarmingswater verbeteren.
Het optredende condenswater wordt via de condenswatersifon en
vervolgens via een kunststof buis in der riolering geleid. Optioneel
kan het via de als toebehoren verkrijgbare condenswaterbox geneutraliseerd worden.
Smart start-functie
Om het frequent optredende takten van de brander bij weinig warmtebehoefte van de kamerverwarming te voorkomen, is de Smart
start-functie ontwikkeld.
Als de optionele Smart start Kit (twee traploos aanstuurbare 3-weg
kleppen) in de A2F wordt gemonteerd, kan van de Smart start-functie gebruik gemaakt worden. Hierbij wordt het verzoek voor de ka-
merverwarming na een start van de brander tijdelijk via de in de boiler aanwezige warmte bediend. De Smart start-functie blijft actief tot
het volgende verzoek voor warmwaterbereiding wordt gedaan.
De Smart start-functie wordt automatisch via de regeling RoConBF
gestuurd.
Veiligheidsmanagement
Het gehele veiligheidsmanagement van de A2F wordt verzorgd door
de elektronische regeling. Bijvoorbeeld wordt bij watertekort, olietekort of bij ongedefinieerde bedrijfshoedanigheden een veiligheidsafschakeling uitgevoerd. Een desbetreffende foutmelding geeft de vakman alle noodzakelijke informatie voor het oplossen van de storing.
Elektronische regeling
Een elektronische, digitale regeling in verbinding met de „intelligente“ automatische ontsteking van de brander regelt automatisch alle
verwarmings- en warmwaterfuncties voor het directe verwarmingscircuit en een optioneel boilerlaadcircuit.
Optioneel kunnen via aangesloten mengermodules EHS157068 één
of meer gemengde circuits aangesloten en geregeld worden.
Alle instellingen, weergaven en functies worden via de geïntegreerde regeling RoConBF uitgevoerd. Het display en de bedieningselementen zorgen voor comfortabele bedieningsmogelijkheden.
Voor een beter comfort is een digitale ruimteregelaar (EHS157034)
optioneel verkrijgbaar. Die kan als afstandsbediening en als ruimtethermostaat worden gebruikt.
Via de optionele gateway (EHS157056) kan de regeling met internet
worden verbonden. Daarmee is een afstandsbesturing van de A2F
via mobiele telefoons (via app) mogelijk.
HR-techniek
De HR-techniek maakt op een optimale manier gebruik van de in de
stookolie aanwezige energie. Het rookgas wordt in de ketel – en bij
van de omgevingslucht onafhankelijk werkwijzen in het concentrische rookgassysteem – zodanig afgekoeld dat het dauwpunt wordt
onderschreden. Daardoor condenseert een deel van de bij het verbranden van de stookolie opgetreden stoom. De condensatiewarmte
wordt in tegenstelling tot lagetemperatuurketels naar de verwarming
geleid, waardoor rendementen van meer dan 100% (gerelateerd aan
de onderste verwarmingswaarde) mogelijk zijn.
Brandstof
De A2F kan met standaard- of met zwavelarme stookolie (zwavelgehalte <50ppm) worden gebruikt. Hij is voor de verbranding van
stookolie met biogene aandelen voorbereid. Bijmenging van biologische stookolie tot 10% (B10) is zonder verdere montage mogelijk.
INFORMATIE
Wij adviseren het gebruik van stookolie EL zwavelarm om
een maximaal rendement te verkrijgen en het onderhoudswerk minimaal te houden.
Condenswaterzuivering
Het bij de verbranding in een olie-HR-ketel optredende condenswater heeft bij de toepassing van stookolie die niet zwavelarm is, een
pH-waarde van 1,8–3,7. Voordat het in de riolering wordt afgevoerd, moet het geneutraliseerd worden.
De optionele condenswaterzuivering heeft de volgende functies:
▪ Verwijdering van zwevende stoffen in de bezinkingsbak
▪ Neutralisatie van het condenswater in het filtermateriaal Hydrolit-
MG
Bij de toepassing van zwavelarme stookolie kan het condenswater
meestal zonder neutralisatie naar de riolering afgevoerd worden.
Neem hiervoor de voorschriften van de plaatselijke waterbedrijven in
acht.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
11
Page 12
4 Plaatsing en installatie
A
736
A
606
271
262
1360
134
263140
140
80
0
0
110
293368442516
540
50
124
R
H
≥ 40 cm
≥ 40 cm
≥ 40 cm
≥ 200 cm
CA
FG
RV
(e)
(e)
(d)
(d)
(f)
(a)
1
(a)
4
(a)
3
(b)
5
(c)
6
(a)
2
C
93
C
53
C
53
C
83
C
33
C
33
B
23
B
23P
B
33
B
53
B
53P
4Plaatsing en installatie
WAARSCHUWING
Op ondeskundige wijze geïnstalleerde apparaten kunnen
het leven en de gezondheid van personen in gevaar brengen en slecht functioneren.
▪ Plaatsing en installatie van de A2F alleen door geauto-
riseerde en opgeleide verwarmingsspecialisten.
4.1Afmetingen en aansluitmaten
4.2Plaatsingsmogelijkheden
Afb.4-1Montagematen
Pos.Omschrijving
R
H
Tab.4-1Legenda bij Afb. 4-1
Installatie- en gebruikshandleiding
12
Minimum vertrekhoogte (zie Hfst. 4.4.1)
INFORMATIE
Wij adviseren ter voorkoming van de veel afkoelverliezen
de montage van zwaartekrachtremmen SKB (toebeho-ren) of het aanbrengen van een sifon aan de aansluitleiding.
Door resonantie in het rookgassysteem kan in sommige
gevallen het geluid bij de uitmonding van de rookgasleiding
worden versterkt. Het geluidsvolume kan door het gebruik
van een geluidsdemper (toebehoren: DN80: E8MSD
resp. DN110:E11MSD) effectief worden gereduceerd.
INFORMATIE
Het gebruik van de A2F bij de van de omgevingslucht onafhankelijke werking met concentrische rookgas-/toevoerluchtgeleiding wordt door ons aanbevolen. Zo mogelijk deze plaatsingsvariant kiezen!
Bij beperkt van de omgevingslucht onafhankelijke werking
(gescheiden rookgas-/toevoerluchtgeleiding bij een verbindingsleiding met één wand) en bij van de omgevingslucht
afhankelijke werking met de plaatsingsruimte een ventilatieopening van ten minste 150cm2 naar buiten toe hebben.
Dientengevolge kan de opstelruimte niet in de zin van de
energiebesparingsverordening (EnEV) worden aangemerkt
als het vereiste verwarmd bouwvolume, wat nadelig is voor
de energie-evaluatie van het gebouw. Daardoor wordt de
totale energie-efficiëntie van het gebouw in de strekking
van de Europese richtlijn 2010/31/EU: EPBD minder.
De beschrijving hierna van de plaatsingsvarianten bevat
belangrijke aanwijzingen voor de betreffende mogelijke
klassificatie van de apparaten aan de hand van soort en
rookgasgeleiding (apparaattype) conform EN15035 en
CEN/TR 1749. Neem hiervoor ook Hfst. 4.2.4 en Hfst. 4.5
in acht.
Aan de beschreven SETs zijn aparte montagehandleidingen toegevoegd.
De hierna vermelde SETs zijn aanbevelingen voor de doelamtige samenstelling van noodzakelijke aparte onderdelen voor de typische plaatsingsvarianten.
4.2.1Buitenluchtaanzuiging
INFORMATIE
Bij de plaatsing van het toestel in woonvertrekken is
slechts één van de plaatsingsvarianten 1t/m 4 toegestaan.
Plaatsingsvariant 1
De A2F wordt met de concentrische LAS-verbindingsleiding SetK
op de schoorsteen of een installatieschacht aangesloten.
▪ Toevoer verbrandingslucht uit de open lucht door de schoorsteen
of een geïnstalleerde pijp.
▪ Gasafvoer in de open lucht middels een gasafvoerleiding door de-
zelfde buis als de luchttoevoer.
▪ Verticale minimum afstand tussen rookgasuitgang en daknok:
40cm.
▪ Apparaattype C
Plaatsingsvariant 2
De A2F staat direct onder het dak. Aansluiting met SETL.
▪ Toevoer verbrandingslucht en afvoer van afvoergas middels een
concentrische dubbele buis.
▪ Toevoer verbrandingslucht uit de open lucht middels de buitenste
ringspleet van de dubbele buis, gasafvoering in de open lucht middels de binnenbuis.
▪ Verticale minimum afstand tussen rookgasuitgang en dakopper-
vlak: 40cm.
▪ Minimum hoogte van de rookgasleiding: 2m.
▪ Apparaattype C
93x
33x
Plaatsingsvariant 3
De A2F staat niet direct onder het dak. De dubbele buis voor de
toevoer van de verbrandingslucht en de afvoer van afvoergas gaat
door de dakconstructie.
▪ Toevoer verbrandingslucht en afvoer van afvoergas middels een
▪ In de buurt van de dakconstructie moet de dubbele buis voor de
toevoer van de verbrandingslucht en de rookgasafvoer door een
beschermbuis met voldoende brandweerstand geleid worden of
qua constructie van het dak gescheiden zijn.
▪ Apparaattype C
33x
Plaatsingsvariant 4
De A2F wordt met de LAS-verbindingsleiding SETK op het buitenwandsysteem SETG aangesloten.
▪ Toevoer verbrandingslucht uit de open lucht middels de ringspleet
van de dubbele buis door de buitenwand (van onderen aangezogen).
▪ Gasafvoer naar buiten met concentrische buis door de buiten-
wand en vervolgens ten minste 40cm boven het dakoppervlak.
Eenmaal buiten dient de buitenste luchtruimte als warmte-isolering van de afvoerbuis.
▪ Apparaattype C
53x
Als de doorvoering door de wand zich op een hoogte van
minder dan een meter boven het terrein bevindt, adviseren
wij om de verbrandingslucht via een afzonderlijke toevoerbuis toe te voeren (montagehoogte: ca.2m). W8ZR resp.
W11ZR
Plaatsingsvariant 5
Als de voor de geleiding van het rookgas gebruikte schacht om constructieve of goedkeuringsredenen hiervoor niet geschikt is, tegelijk
hiermee de verbrandingslucht toe te voeren, moet de verbrandingslucht via een aparte leiding aangevoerd worden.
Als hierbij de rookgasverbindingelding naar de schacht met een dubbele wand is uitgevoerd en door de verbrandingslucht wordt omspoeld, zijn er geen verdere ventilatie-eisen voor de opstelplaats.
▪ De toevoer van verbrandingslucht gebeurt van buiten via een vol-
doende dichte toevoerleiding die rechtstreeks met de concentrische buitenpijp van de verbindingsleiding is verbonden. De leiding
voor de toevoerlucht moet zo gedimensioneerd zijn dat de aan-
zuigweerstand bij een nominaal vermogen kleiner dan 50Pa
is.
▪ De verbindingsleiding tussen de A2F en de installatieschacht is
geheel concentrisch en door verbrandingslucht omspoeld uitgevoerd.
▪ Apparaattype C
, C
53x
83x
INFORMATIE
De A2F is principieel geschikt voor de plaatsing en de
werking in garages. Voorwaarden hiertoe zijn echter:
▪ bedrijf onafhankelijk van omgevingslucht,
▪ de bedieningshandleiding is in een bestendige uitvoe-
ring op een goed zichtbare plaats in de buurt van het
apparaat beschikbaar,
▪ ter plaatse is een beveiliging voor de gehele installatie
aangebracht tegen mechanische beschadiging (auto’s!), bijv. beugels of stootbalken.
▪ Duurzaam tegen vorst beveiligd.
Plaatsingsvariant 7 (zonder afbeelding)
Indien door de plaatselijke bepalingen toegestaan, kan de A2F met
SETW2 met horizontale rookgasafvoer aangesloten worden.
▪ Toevoer verbrandingslucht en afvoer van afvoergas middels een
concentrische dubbele buis.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
13
Page 14
4 Plaatsing en installatie
▪ Toevoer verbrandingslucht vanuit de open lucht via de buitenste
ringspleet van de dubbele buis (ingang aanvoerlucht via aanzuigrooster van de wanddoorvoer), gasafvoering in de open lucht mid-
dels de binnenbuis.
▪ Minimum hoogte van de rookgasleiding: 2m
▪ Neem de plaatselijke voorschriften voor minimum afstanden van
ramen en andere openingen in het gebouw in acht!
▪ Apparaattype C
13x
4.2.2Bedrijf voorwaardelijk onafhankelijk van
omgevingslucht
Alternatief voor plaatsingsvariant 5
De A2F wordt met apart geleide toevoer-/rookgasleidingen gebruikt
(2-buis-systeem).
▪ Toevoer verbrandingslucht van buiten via een voldoende dichte
luchttoevoerleiding door de buitenwand. De leiding voor de toe-
voerlucht moet zo gedimensioneerd zijn dat de aanzuigweer-
stand bij nominale prestatie kleiner dan 50Pa is.
▪ De rookgasafvoer naar buiten gebeurt door de schoorsteen of
door een installatieschacht. Als de verbindingsleiding tussen de
A2F en de installatieschacht met één wand of niet geheel om-
spoeld door verbrandingslucht wordt uitgevoerd, is er een ventila-
tieopening naar buiten van ten minste 150cm2 vereist.
Door geschikte maatregelen moet ervoor worden gezorgd dat de
brander bij een gesloten ventilatieopening niet gebruikt kan wor-
den.
▪ De installatieschacht waarin de rookgasleiding ligt, moet van ach-
teren geventileerd worden. Hiervoor moet in het onderste gedeelte
een ventilatieopening van ten minste 150cm2 aanwezig zijn.
De dwarsdoorsnede voor deze installatieschacht moet zo gedi-
mensioneerd zijn dat tussen buitenwand van de rookgasleiding
en de binnenkant van de installatieschacht de volgende mini-
mum afstand wordt aangehouden:
▪ bij een rechthoekige schachtdoorsnede: 2cm
▪ bij een ronde schachtdoorsnede: 3cm.
De ventilatieopening mag zich niet in ruimtes bevinden waarin een
vacuüm wordt gemaakt (bijv. door gecontroleerde woningsventila-
tie, droogtrommel enz.).
▪ Apparaattype C
, C
53x
83x
4.2.3Buitenluchtaanzuiging
Plaatsingsvariant 6
De A2F kan ook afhankelijk van de omgevingslucht worden aangesloten. Hierbij wordt de inwendige rookgasleiding (kunststof aansluiting Ø80mm) van de comcentrische lucht-rookgas-aansluiting op
de rookgasleiding aangesloten. Het apparaat zuigt de verbrandingslucht door de ringspleet in de mantelbuis uit zijn omgeving aan.
Voor de rookgasafvoer naar buiten, de schachtdimensionering en de
ventilatie van achteren gelden dezelfde voorwaarden als in
Hfst. 4.2.2. Een ventilatieopening naar buiten van ten minste
150cm2 is beslist noodzakelijk.
▪ Apparaattype B23, B
INFORMATIE
Door resonantie in het rookgassysteem kan in sommige
gevallen het geluid bij de uitmonding van de rookgasleiding
worden versterkt. Het geluidsvolume kan door het gebruik
van een geluidsdemper (DN80: E8MSD resp. DN110:E11MSD) effectief worden gereduceerd.
, B33, B53, B
23P
53P
4.2.4Aanvullende aanwijzingen voor
apparaattype conform CEN/TR1749
INFORMATIE
Wij adviseren principieel om de A2F onafhankelijk van de
omgevingslucht (apparaattype C) en met concentrische
lucht-/rookgas-geleidingen te installeren (zie Hfst. 4.2.1).
Andere toegestane toepassingen van de luchttoevoer en
rookgasafvoer zijn in deze handleiding niet nader beschreven.
Bijzondere eisen die voor soortgelijke systemen conform
EN15035 van toepassing zijn, worden hierna genoemd.
C13:
▪ horizontale uitmondingen rookgasafvoer en -toevoer
▪ Uitmondingen binnen een vierkant van 50cmx50cm
C33:
▪ verticale uitmondingen rookgasafvoer en -toevoer
▪ Uitmondingen binnen een vierkant van 50cmx50cm
▪ Afstand van de uitmondingniveaus <50cm
C43:
▪ Aansluiting van meer dan één apparaat op een gemeenschappe-
lijk lucht-/rookgassysteem dat bestanddeel van het gebouw is
▪ verticale uitmonding rookgasafvoer en -toevoer
▪ Uitmondingen binnen een vierkant van 50cmx50cm
▪ Afstand van de uitmondingniveaus <50cm
▪ Geschikt berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk dat bij
de aanvoer van rookgas in het gemeenschappelijke lucht-/rook-
gassysteem onderdruk heerst. Het rookgas moet met een natuur-
lijke trek worden afgevoerd.
▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
▪ Condenswaterafvoer uit het gemeenschappelijke lucht-/rookgas-
systeem mag niet door het apparaat worden afgeleid.
C53:
▪ verticale uitmonding rookgasafvoer
▪ Uitmonding luchttoevoer in verschillende drukbereiken mogelijk.
▪ Uitmondingen mogen niet aan tegenoverliggende muren van het
gebouw geïnstalleerd worden.
C63:
▪ Aansluiting op een apart goedgekeurd en aangeboden rookgas-/
luchtsysteem, indien door nationaal recht toegestaan.
▪ Daarmee kunnen alle andere voor apparaattype C beschreven in-
stallatievormen uitgevoerd worden, als aan de voorwaarden van
de betreffende installatievorm is voldaan.
▪ Indien de dimensies van het toegepaste systeem afwijken van het
in deze handleiding beschreven systeem (zie Hfst. 4.5.1), is er
een geschikt berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk.
▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
▪ Eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van het leidingen-
stelsel:
▪ Minimum eisen conform Hfst. 4.5.1 voldaan
▪ Condenswaterafvoer in het apparaat bij enkele toewijzing toe-
gestaan, bij meervoudige toewijzing niet toegestaan.
▪ Maximale temperatuur verbrandingslucht: 60°C
▪ Maximaal toegestaan rookgasrecirculatiedebiet onder windom-
standigheden: 10%
C83:
▪ Aansluiting van één of meer apparaten op een vacuüm-rookgas-
systeem die bestanddeel van het gebouw is.
Installatie- en gebruikshandleiding
14
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 15
4 Plaatsing en installatie
▪ verticale uitmonding rookgasafvoer
▪ Luchttoevoer via bijbehorende tweede leiding 1.
▪ Uitmonding luchttoevoer in verschillende drukbereiken mogelijk.
▪ Geschikte berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk dat
bij de aanvoer van rookgas in dit rookgasafvoersysteem onderdruk heerst.
▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
▪ Eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van het rookgasaf-
voersysteem:
▪ Minimum eisen conform Hfst. 4.5.1 (behalve drukklasse) vol-
daan.
▪ Condenswaterafvoer in het apparaat bij enkele toewijzing toe-
gestaan, bij meervoudige toewijzing niet toegestaan.
C93:
▪ als C33, echter
▪ aansluiting van de luchttoevoerleiding op een aanwezige verticale
schacht (bijv. schoorsteen) die bestanddeel van het gebouw is.
▪ De dwarsdoorsnede voor deze installatieschacht moet zo gedi-
mensioneerd zijn dat tussen buitenwand van de rookgasleiding
en de binnenkant van de installatieschacht de volgende mini-mum afstand wordt aangehouden:
▪ bij een rechthoekige schachtdoorsnede: 2cm
▪ bij een ronde schachtdoorsnede: 3cm
B23:
▪ Rookgasleiding zonder stromingsbeveiliging - vacuümwerking
▪ Eigenschappen en toepassingsmogelijkheden van de rookgaslei-
ding:
▪ Minimum eisen conform Hfst. 4.5.1 voldaan.
▪ Uitmonding rookgasafvoer naar buiten
▪ Toevoerlucht direct vanuit de plaatsingsruimte van het apparaat
(zie Hfst. 4.2.3).
▪ Als de dimensionering van de rookgasleiding van de in deze
handleididng beschreven dimensionering afwijkt, is er een ge-
schikt berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk.
▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
B
:
23P
▪ als B23, maar overdrukwerking
B33:
▪ Aansluiting van meer dan één apparaat op een gemeenschappe-
lijk rookgassysteem (vacuüm-rookgasschacht).
▪ Verticale uitmonding rookgasafvoer.
▪ Toevoerlucht direct vanuit de plaatsingsruimte van het apparaat
(zie Hfst. 4.2.3).
▪ Geschikte berekend bewijs van dimensionering noodzakelijk dat
bij de aanvoer van rookgas in dit rookgasafvoersysteem onder-
druk heerst.
▪ Zie voor gegevens voor de berekening van de dimensionering
Hfst. 14.1.
▪ Onder overdruk staande onderdelen van de verbindingsleiding
moeten als concentrisch leidingenstelsel worden gelegd.
B53:
▪ als B33, echter aansluiting op bijbehorende rookgasafvoerleiding
inclusief rookgasuitmonding.
B
:
53P
▪ als B53, maar overdrukwerking.
Afstanden van houders en verschuiving
De afstand van de houders van de rookgasleiding mag verticaal
maximaal 2m zijn.
Horizontaal moeten de houders van de verbindingsleidingen zo dicht
bij elkaar aangebracht worden dat er geen helling omlaag gevormd
kan worden waarin condenswater opgestuwd kan worden.
Als er in het verticale gedeelte van de rookgasleiding een verschuiving noodzakelijk is, mag de grootste hoek niet groter zijn dan 45°.
Bij een buiten liggende installatie mag de hoogte boven de laatste
houder niet groter zijn dan 1,5m.
4.3Transport en bezorging
WAARSCHUWING
De A2F kan beschadigd worden door hem aan de bekleding op te tillen of te verschuiven.
▪ De A2F alleen met gedemonteerde bekleding met
twee personen aan de hiervoor bedoelde handgrepen
in de achterwand van het apparaat en aan het ketelframe dragen.
De A2F wordt op een pallet aangeleverd. Alle transportmiddelen
voor de werkvloer, zoals vorkheftruck en steekwagen zijn geschikt
voor het vervoer.
Als de luchttoevoer eerst als rookgasleiding of schoorsteen van een stooksysteem met olie of vaste stoffen werd gebruikt, moet hij vóór het gebruik als luchttoevoerleiding worden gereinigd.
De opstelplaats van de A2F moet aan de volgende minimum eisen
voldoen (zie ook Hfst. 1.2.3).
Opstelhoogte
▪ De onderkant van de condensaatwateraansluiting aan het appa-
raat dient hoger gelegen te zijn dan de afloophoogte van de condensafvoerslang, omdat anders condenswater in de afvoer opgestuwd kan worden. Indien nodig een voetstuk installeren.
▪ Kleine oneffenheden van het plaatsingsoppervlak kunnen met de
in hoogte verstelbare poten gecompenseerd worden (zie
Hfst. 4.4.2).
Plaatsingsoppervlak
▪ De ondergrond moet vlak en glad zijn en voldoende draagkracht
van de ondergrond van 500kg/m² exclusief veiligheidstoeslag
hebben. Zo nodig een voetstuk installeren.
▪ Opstelmaten in acht nemen (zie Hfst. 4.1).
Plaatsingsruimte
▪ Bij bedrijf onafhankelijk van omgevingslucht (gebruik van het con-
centrische lucht-/afvoergassysteem) worden geen bijzondere eisen aan de ventilatie van de plaatsingsruimte gesteld.
▪ Bij voorwaardelijk van omgevingslucht onafhankelijk bedrijf en bij
omgevingslucht afhankelijk bedrijf dient in de opstellingsruimte
een ventilatieopening naar buiten van tenminste 150cm2 aanwezig te zijn. Als de rookgasleiding door een installatieschacht naar
buiten leidt, moet die van achteren worden geventileerd (zie
Hfst. 4.2.2).
▪ Bij van omgevingslucht onafhankelijk bedrijf dient de plaatsings-
ruimte vrij te zijn van agressieve dampen (bijv. haarspray, perchloorethyleen, tetrakoolstoffen), grote hoeveelheden stof en hoge
luchtvochtigheid (zoals in keukens of wasruimtes).
▪ De plaatsing buiten is niet toegestaan.
▪ De plaatsing in een explosiegevaarlijke omgeving is niet toege-
staan.
▪ De elektronische regeling mag nooit blootgesteld worden aan
weersinvloeden.
▪ De A2F moet op een vorstvrije locatie worden geplaatst.
INFORMATIE: OPSLAG STOOKOLIE IN DE PLAATSINGSRUIMTE
Het bouwvoorschrift veroorlooft normaal gesproken (afhankelijk van de brandverordening in het land) een opslag van
stookolie van maximaal 5000 liter in de plaatsingsruimte
toe, mist het gebouw aan gebouwklasse 1 is toegewezen
en de plaatsingsruimte geen verblijsfvertrek is.
Plaatsing op zolder
Als de A2F op zolder wordt geplaatst en de olie in eronder liggende
ruimtes wordt opgeslagen, is de oliepomp van de brander normaal
gesproken niet voldoende. Als de onderdruk aan de zuigkant de
waarden van 0,4bar overschrijdt moet de olie met een aparte pomp
naar de brander getransporteerd worden. Wij adviseren met klem
om een zuigaggregaat toe te passen.
Om storingen bij de start of tijdens de werking van de brander te vermijden, moet de minimumhoogte van de rookgasafvoerleiding2m bedragen.
Installatie- en gebruikshandleiding
16
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 17
4 Plaatsing en installatie
WAARSCHUWING
Bij toepassing van een drukaggregaat kan er bij storingen
olie vrijkomen. Vrijkomende olie kan ernstige schade aan
het milieu toebrengen.
▪ Plaats de ketel in een dichte bak en beveilig die met
een vlotterschakelaar (aansluiting via extra stekkerrail).
▪ Gebruik uitsluitend een filterbak van metaal (nooit van
plexiglas).
Opstelling in garages
Indien de plaatselijke voorschriften een verwarmingsketel in garages
niet algemeen verbieden is de A2F principieel geschikt voor de
plaatsing en de werking in garages. Voorwaarden hiertoe zijn echter:
▪ bedrijf onafhankelijk van omgevingslucht,
▪ de bedieningshandleiding is in een bestendige uitvoering op een
goed zichtbare plaats in de buurt van het apparaat beschikbaar,
▪ ter plaatse is een beveiliging voor de gehele installatie aange-
bracht tegen mechanische beschadiging (auto’s!), bijv. beugels of
stootbalken.
▪ Duurzaam tegen vorst beveiligd.
Oppervlaktetemperaturen, minimum afstand
▪ Licht ontvlambare en licht brandbare stoffen principieel niet in de
buurt van de A2F opslaan of gebruiken (minimum afstand 1m).
▪ Wij adviseren om bij de plaatsing van het apparaat de op Afb. 4-4
beschreven minimum afstanden t.o.v. muren en plafonds aan te
houden, om onderhouds- en reparatiewerkzaamheden te kunnen
uitvoeren zonder overmatige montagekosten en -inspanningen.
▪ Bij de inbouw in een nis kan de A2F aan de linkerkant direct te-
gen de muur van de nis geplaatst worden, als het oppervlak voor
de A2F vrij toegankelijk is.
4.4.2Apparaat plaatsen
Voorwaarde
▪ De opstelplaats voldoet aan de nationale voorschriften en aan de
in Hfst. 4.4.1 beschreven minimum eisen.
Plaatsing
1 Verpakking geheel verwijderen (ook de randbescherming) en mi-
lieuvriendelijk afvoeren.
2 A2F op de opstelplaats neerzetten. Til of verschuif het apparaat
uitsluitend aan de hiervoor bedoelde handgrepen.
3 A2F zo positioneren dat er zonder belemmeringen aan de aan-
sluitpunten van de olieslangen resp. de montagepositie van de
gelegde verwarmingsleidingen en de rookgasleiding gewerkt kan
worden.
4 Horizontale stand en juiste plaatsingshoogte van de A2F contro-
leren. Kleine oneffenheden kunnen met vier in de hoogte verstelbare poten worden gecompenseerd.
Hoogteverstelling
Afb.4-4Minimum afstanden voor de plaatsing
Pos.Omschrijving
R
H
aMinimum muurafstand aan de zijkant: 0,50m
Tab.4-4Afmetingen minimum afstanden
▪ Door zijn constructie kunnen bij bedrijf onafhankelijk van de omge-
vingslucht met nominaal vermogen aan geen enkel onderdeel van
het apparaat behalve de bekleding ervan temperaturen >70°C
optreden. Daarom wordt er geen minimumafstand tot objecten van
brandbaar materiaal voorgeschreven.
▪ Bij beperkt van omgevingslucht onafhankelijk bedrijf (gescheiden
rookgas-/aanvoerluchtgeleiding) en bij van omgevingslucht afhankelijk bedrijf dient een afstand van ten minste 50mm bewaard te
blijven tussen de rookgasleiding en brandbare objecten.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Minimum vertrekhoogte: 1,80m
Afb.4-5In de hoogte verstelbare poten
▪ De hoogte van de A2F aan de schroef met een binnenzeskant
maat 5mm of een muilsleutel maat 17mm aanpassen.
4.5Lucht-/rookgasafvoersysteem
(LAS)
4.5.1Algemene aanwijzingen voor het
rookgasafvoersysteem
GEVAAR: GEVAAR VOOR VERGIFTIGING
Door vrijkomend rookgas in gesloten vertrekken die niet
voldoende geventileerd zijn kan er vergiftigingsgevaar
optreden.
▪ Afhankelijk van de plaatsingsvariant moet er voor de
voorgeschreven ventilatie van achteren worden gezorgd (zie Hfst. 4.2).
Installatie- en gebruikshandleiding
17
Page 18
4 Plaatsing en installatie
Noodzakelijke voorwaarden
Voor de uitvoering en dimensionering van het rookgasafvoersysteem
moeten de geldige brandbeschermingsverordening en de nationale
voorschriften en EN15287 in acht worden genomen.
Principieel kan voor het rookgasafvoersysteem iedere rookgasleiding conform EN14471 met CE-keuring worden gebruikt die aan de
volgende minimum eisen voldoet:
▪ Geschikt voor stookolie.
▪ Geschikt voor rookgastemperaturen van ten minste 120°C (tem-
peratuurklasse T120 of hoger).
▪ Geschikt voor een overdruk van ten minste 200 Pa (drukklasse P1
De eigenschappen van het rookgassysteem moeten op het geïnstalleerde apparaat zichtbaar zijn (typeplaatje in de plaatsingsruimte).
Voor de installatie van het rookgas en toegevoerde lucht transporterende systeemcomponenten of de bevestigingen ervan, moeten de
betreffende montagehandleidingen in acht worden genomen.
▪ Iedere rookgasleiding moet voor controle en instelling van de
verbrandingswaarden met een geschikte testadapter worden
gemonteerd. De LAS-bouwsets bevatten telkens een testadapter
(D8PA)
▪ Afhankelijk van de plaatselijke bouwvoorschriften moeten op de
noodzakelijke punten inspectiecomponenten worden gemonteerd.
Aansluittypen
▪ Aan de zijkant of naar achteren (SETK)
▪ Directe dakdoorvoer (SETL)
▪ Recht, direct naar achteren (SETH), optionele aansluiting aan de
achterkant van het apparaat
Zie voor verdere details en aansluitmaten voor de drie varianten van
de rookgasaansluiting Hfst. 4.5.3.
Inbouwplaats en leidinghoogte
▪ De maximaal toegestane rookgastegendruk is 200Pa. Het druk-
verlies in de toevoerleiding mag niet groter zijn dan 50Pa.
▪ Inschuifhoek van de rookgaspijp in de schoorsteen of installatie-
schacht: ten minste 3°.
▪ Horizontale onderdelen in de verbindingsleiding vermijden of zo
kort mogelijk uitvoeren.
▪ Stijging voor horizontale onderdelen van de rookgasleiding: ten
minste 3°. Zodat condenswater onbelemmerd kan wegstromen
zijn tegenhellingen in de gehele rookgasleiding niet toegestaan.
▪ Wanneer meer dan 3 buigingen van >45° nodig zijn voor de rook-
gasleiding, wordt de maximaal toelaatbare hoogte ervan met ten
minste 1m per buiging verminderd (indien nodig rookgas bere-
kenen).
▪ Bij een verlenging van het horizontale verbindingsdeel tot meer
dan 2m, wordt de maximaal toelaatbare hoogte met precies de-
zelfde lengte verminderd.
▪ In horizontale verbindingsstukken mogen geen flexibele rookgas-
leidingen toegepast worden.
▪ Rechte buistrajecten moeten met een afstand van <2m met ge-
schikte muurhouders worden bevestigd. Binnen verticale schach-
ten moeten geschikte afstandhouders worden gebruikt.
Weerstand van het rookgasafvoersysteem
Voor een veilige start van de brander en stabiele instelwaarden is
een minimum weerstand in de rookgasleiding noodzakelijk.
1 Brander inschakelen (zie Hfst. 14.2).
2 De weerstand met een verschildrukmeettoestel aan het rookga-
smeetstuk tussen rookgas- en toevoerlucht-meetopening meten
(verschildruk bij alle A2F ten minste 0,2mbar).
è
Als de verschildruk bij een maximum toerental van de branderventilator niet wordt bereikt, moet er een geluidsdeper worden
gemonteerd (E8MSD)
De Tab. 4-5 toont de maximaal toegestane hoogte van de rookgasleiding zodat de A2F binnen het gedeelte van het nominale vermogen gebruikt kan worden.
Plaatsingsvariant
(conform Afb. 4-2)
Max. toegestane hoogte van de rookgaslei-
ding DN80
A2F 18HA2F 24HA2F 32H
2
11
43
51
61
3
2
3
3
2
2
2
81218
101420
101420
7710
252525
252525
Tab.4-5Maximaal toegestane hoogte van de rookgasafvoerlei-
ding in m
Ingeval van beperking van het vermogensbereik kan een nieuwe berekening van de maximaal toelaatbare hoogte van de gasafvoerleiding noodzakelijk zijn. De kengetallen voor de berekening van de
rookgassen staan vermeld in Afb. 4-6 en Hfst. 14.
Afb.4-6Rookgasdebiet naar gelang branderbelasting (alle types)
pos.Omschrijving
m
AG
Rookgasdebiet
PBranderbelasting
Tab.4-6Legenda bij Afb. 4-6
Het rookgasdebiet is afhankelijk van het brandervermogen van de
A2F.
4.5.2Rookgasleiding aansluiten
INFORMATIE
De uitvoerende technici dienen hun werkzaamheden voor
de aanvang ervan met het plaatselijke schoorsteenvegersbedrijf te coördineren. Ook voor gebieden waar dit niet
wettelijk is voorgeschreven, bevelen wij aan de werkzaamheden van het schoorsteenvegersbedrijf op een formulier
te documenteren.
Voorwaarden
▪ Het rookgasafvoersysteem voldoet aan de in Hfst. 4.5.1 vermelde
eisen.
(1)
Schachtdiameter bij DN80: 135mm x 135mm
(2)
Met een horizontale verbindingsleiding van 2m lang en een 87° ombuiging is rekening gehouden
▪ Het rookgasafvoersysteem voldoet ook aan eventuele meer uitge-
breide nationale of regionale veiligheidsvoorschriften.
▪ De A2F is correct geplaatst.
Aansluiting
INFORMATIE
Wij adviseren het gebruik van de bijbehorende LAS-bouwsets (zie Hfst. 4.5.3). Deze voldoen aan alle eisen en zijn
bovendien uitgevoerd met speciale zuurbestendige pakkingen.
Voor de installatie van het rookgas en toegevoerde lucht
transporterende systeemcomponenten of de bevestigingen
ervan, moeten de betreffende montagehandleidingen in
acht worden genomen.
1 A2F op de opstelplaats op het rookgasafvoersysteem aanslui-
ten (Afb. 4-1).
2 Typeplaatje van de rookgasafvoerleiding aanbrengen in de
plaatsingsruimte.
INFORMATIE
Door resonantie in het rookgassysteem kan in sommige
gevallen het geluid bij de uitmonding van de rookgasleiding
worden versterkt. Het geluidsvolume kan door het gebruik
van een geluidsdemper (E8MSD resp. E11MSD) effectief
worden gereduceerd.
Afb.4-7Aansluitmaten rookgasleiding
Pos.Omschrijving
AAansluiting aan ketelzijde
BAansluiting aan rookgas
Tab.4-7Legenda bij Afb. 4-7
AansluitzijdeAansluitingAansluitingsmaat in
mm
A Aan ketelzijdeA1 Rookgas DN 80
mof
A2 Luchttoevoer DN
125 mof
B Aan de zijde van
B1 Rookgas DN 80Inwendige diameter
de gasafvoer
B2 Luchttoevoer DN
125
Inwendige diameter
+0,8
=80,4
Inwendige diameter
-0,5
=127,0
+0,3
=80,0
Inwendige diameter
+0,3
=126,0
Tab.4-8Aansluitmaten LAS-aansluiting van de A2F
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
19
Page 20
4 Plaatsing en installatie
130
10080
215
014
009
004
013
003
002
015
016
017
040
(PA)
040
(PA)
039052031050
038052050
1335
1835
041
040
(PA)
038
3696
082
(3x)
094
(3x)
081
090
101103
252
WA
215
088
098
1)
2)
WA
094 W8 WH 40-60 mm
( 155079.0059)
095 W8 WHV14 43-137 mm
( 155079.0087)
096 W8 WHV23 137-231 mm
( 155079.0088)
097 W8 WHV32 231-325 mm
( 155079.0089)
091 W8 WKV15 55 - 147 mm
( 155079.0084)
092 W8 WKV24 147 - 239 mm
( 155079.0085)
093 W8 WKV33 239 - 331 mm
( 155079.0086)
*Indien nodigWHWanndhouder
PATestadapterWHVVerlenging voor wandhouder
RRInspectiepijpWKVVerlenging voor buitenwandconsole
SDSchuine dakafdekkingZRLuchttoevoerbuis (montagehoogte voor luchttoevoerin-
gang ≥1m boven terrein)
FDVlakke dakafdekkingWAWandafstand
MSDGeluidsdemper
Tab.4-9Legenda bij rookgassysteem bouwsets
Aanvullende bouwsets
▪ Rookgasaansluiting op een schachtsysteem (vaste rookgasleiding
SET-E of flexibele rookgasleiding SET-O)
▪ Rookgasaansluiting voor buitenwandleiding (SET-G)
Indien nodig moeten er extra noodzakelijke concentrische LAS-buizen voor grotere dak- of plafondhoogtes, eenwandige PP-buizen
voor ovenhoogtes van meer dan 10m of extra toebehoren worden
besteld.
De getallen met drie cijfers dienen voor het vinden van de afzon-
derlijke onderdelen op de -prijslijst.
4.6Wateraansluiting
De aansluitingen van de A2F bevinden zich boven op het apparaat.
Optioneel kan er een Ventil Kit of een Smart start Kit in de ketel worden gemonteerd om een boiler aan te kunnen sluiten.
Belangrijke opmerkingen
VOORZICHTIG
Als de A2F op een verwarmingssysteem wordt aangesloten waarin buizen, stalen verwarmingselementen of niet
tegen diffusie beveiligde buizen voor vloerverwarming
voorkomen, is het mogelijk dat slib, spaanders of vijlsel in
het ketellichaam terechtkomen en verstopping, plaatselijke oververhitting en corrosieschade veroorzaken.
▪ Toevoerleidingen voor het vullen van het apparaat
spoelen.
▪ Het warmtedistributienet doorspoelen (in een bestaand
verwarmingssysteem).
▪ Vuilfilter of slijkafscheider inbouwen in de retour van de
verwarmingsinstallatie (zie Hfst. 1.2.6).
VOORZICHTIG
Het binnendringen van lucht in het verwarmingswatersysteem en een kwaliteit van het verwarmingswater die niet
aan de eisen in Hfst. 1.2.5 voldoet, kan corrosie veroorzaken. Hierbij optredende corrosieproducten (deeltjes) kunnen pompen en kleppen verstoppen en functiestoringen
veroorzaken.
▪ Apparaten mogen niet met diffusie-open flexibele lei-
dingen worden aangesloten.
INFORMATIE
Conform EN12828 moet er een veiligheidsklep aan of in
de buurt van de warmteopwekker gemonteerd worden
waarmee de maximaal toegestane bedrijfsdruk in het verwarmingssysteem kan worden beperkt. Tussen warmteopewekker en veiligheidsklep en mag zich geen hydraulische afsluitarmatuur bevinden.
Eventueel vrijkomende stoom of verwarmingswater moet
via een afvoerleiding met geschikte en continue helling
vorstveilig, gevaarloos en zichtbaar afgevoerd kunnen worden.
Een geschikt veiligheidsventiel is geïntegreerd in de A2F
(zie Afb. 3-4, pos.29). De als transparante slang uit de ketel geleide rookgasleiding moet in het gebouw al verlengd
en op de riolering aangesloten worden.
Op de A2F moet een vodoende gedimensioneerd en voor
het verwarmingssysteem vooraf ingesteld membraanexpansievat worden aangesloten dat als toebehoren verkrijgbaar is. Tussen warmteopewekker en membraanexpansievat en mag zich geen hydraulische afsluitarmatuur bevinden.
Als het membraanexpansievat buiten de A2F wordt aangeloten, moet de aansluiting in het apparaat (Afb. 3-3 en
Afb. 3-4, pos. 25) in het gebouw afgedicht worden.
4.6.1Hydraulische leidingen aansluiten
1 Hydraulische aansluitingen op de A2F aansluiten.
▪ Voorgeschreven aanhaalmoment in acht nemen.
▪ Wateraansluiting voor het vullen of bijvullen van het verwar-
mingssysteem conform EN1717/EN61770 uitvoeren zodat een
verontreiniging van het drinkwater door recirculatie veilig wordt
voorkomen.
INFORMATIE
De A2F is met een druksensor uitgevoerd. De installatiedruk wordt elektronisch bewaakt en kan worden weergegeven wanneer het apparaat is ingeschakeld.
Toch raden wij aan om bijv. tussen A2F en membraanexpansievat een mechanische manometer te installeren.
▪ Monteer deze manometer zo, dat deze bij het vullen
goed zichtbaar is.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
21
Page 22
4 Plaatsing en installatie
2 Afblaasleiding en membraanexpansievat conform EN12828
aansluiten.
▪ Eventueel vrijkomende stoom of verwarmingswater moet via
een afvoerleiding met geschikte en continue helling vorstveilig,
gevaarloos en zichtbaar afgevoerd kunnen worden.
▪ Installeer een afdoende gedimensioneerd en voor de verwar-
mingsinstallatie vooraf ingesteld membraanexpansievat. Tussen warmteopewekker en veiligheidsklep en mag zich geen hydraulische afsluitarmatuur bevinden.
▪ Membraanexpansievat op een goed toegankelijke plaats aan-
brengen (onderhoud, vervanging van onderdelen).
▪ Leg de leidingen zo, dat na de montage de huisedlen van de
A2F zonder problemen aangebracht kunnen worden.
INFORMATIE
Tussen warmteopewekker en membraanexpansievat en
mag zich geen door de gebruiker bedienbare hydraulische
afsluitarmatuur bevinden.De voor de aansluiting van een
geïntegreerd membraanexpansievat (toebehoren) bedoelde plek (Afb. 3-3 en Afb. 3-4, pos. 25) is bij de aanlevering
niet afgesloten. Als het membraanexpansievat buiten de
warmteopwekker moet worden aangesloten, moet de plek
in het gebouw afgedicht worden.
3 Isoleer leidingen tegen warmteverliezen en ter voorkoming van
de vorming van condenswater (isolatiedikte ten minste 20mm).
– Watertekortbeveiliging: De druk- en temperatuurbewaking
van de A2F schakelt de olieketel bij watertekort uit en vergrendelt hem. In het gebouw is verder geen beveiliging voor
watertekort vereist.
– Schade door afzettingen en corrosie vermijden: Neem
de eisen aan het boilerwater in acht (zie Hfst. 1.2.5).
4.6.2Condenswaterafvoerleiding aansluiten
Het bij het afkoelen van de rookgassen in de ketel en in het rookgassysteem optredende condenswater heeft een pH-waarde van 1,8 –
3,7. Het moet evt. conform de richtlijnen van de waterbedrijven geneutraliseerd worden voordat het in de openbare kanalisatie wordt
afgevoerd.
INFORMATIE
Afhankelijk van de plaatselijke bepalingen kan de neutralisatie achterwege worden gelaten als de HR-ketel uitslui-tend met stookolie EL zwavelarm wordt gebruikt.
Het condenswater wordt via de aan de rookgasboog onder het ketellichaam gemonteerde condenswatersifon geleid en vervolgens naar
de kanalisatie afgevoerd.
Indien het condenswater voor de afvoer naar de kanalisatie geneutraliseerd moet worden, kan i.p.v. de condenswatersifon een Kondensat Box (toebehoren) in de ketel gemonteerd worden.
1 Condenswaterafvoerleiding (niet in de leveringsomvang inbegre-
pen) met vrije toevoer naar de rioleringsaansluiting leiden.
2 De condensafvoerleiding uit de ketel met een daling leggen, zo-
dat er geen condenswater in de afvoerbuis opgestuwd kan worden.
INFORMATIE
Als er in de plaatsingsruimte geen mogelijkheid is om de
condenswaterafvoer met een voldoende daling op het waterafvoersysteem aan te sluiten, moet er in het gebouw
een hefpomp voor het condenswater gemonteerd worden.
3 De complete afvoer mag niet afsluitbaar zijn en moet het con-
denswater en in geval van schade het vrijkomende medium (verwarmingswater) veilig en zichtbaar naar buiten afvoeren (bijv.
slangaansluiting aan de vloerput of een transparante afvoerslang).
4 Ter vermijding van een opstopping in de aansluiting voor de gas-
afvoerleiding op de ketel erop letten dat met de condensafvoerleiding tot aan de aansluiting op de afvalwaterleiding geen tweede sifon wordt gevormd.
5 Condenswatersifon resp. condenswater box vullen. Hiervoor via
de inspectieopening van de rookgasleiding water toedienen.
6 Condenswaterafvoerleidingen op lekkage controleren.
4.7Elektrische aansluiting
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot
een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel
en brandwonden veroorzaken.
▪ Voor werkzaamheden aan onder stroom staande on-
derdelen alle stroomcircuits van de installatie van devoeding scheiden (externe hoofdschakelaar uitschakelen, zekering scheiden) en tegen onbedoeld opnieuw
inschakelen beveiligen.
▪ Opnieuw aansluiten op de elektriciteit en werkzaamhe-
den aan elektrische onderdelen mag alleen door elek-trotechnisch deskundig personeel met inachtneming
van de van toepassing zijnde normen en richtlijnen en
van de instructies van het energiebedrijf en de aanwijzingen in deze handleiding.
▪ Voer nooit constructieve wijzigingen aan stekkers of
andere elektrotechnische onderdelen uit.
▪ Afdekkingen en onderhoudskleppen na afloop van
de werkzaamheden onmiddellijk weer monteren.
Alle elektronische regel- en veiligheidsvoorzieningen van de A2F
zijn bedrijfsgereed aangesloten en gekeurd. Onbevoegde ingrepen
in de elektrische installatie zijn gevaarlijk en niet toegestaan. In dat
geval is de gebruiker zelf aansprakelijk voor eventuele schade.
Voeding, buitentemperatuursensor en andere optionele zaken moeten nog op het schakelpaneel van de ketel aangesloten worden.
Afb.4-9Aansluiting van de condesnwater-afvoerleiding
De Kondensat Box kan onder het ketelframe gemonteerd en op het
rookgasaansluitstuk van de ketel aangesloten worden. De aansluiting naar het afvalwaternet is bestemd voor HT buis DN 50.
Installatie- en gebruikshandleiding
22
4.7.1Ketelschakelpaneel openen en elektrische
aansluitingen maken
1 Voedingspanning controleren (~230V, 50Hz).
2 Netschakelaar van de A2Fop "UIT" zetten (zie Afb. 3-2, pos. 7).
3 Betreffende zekeringenautomaat aan de aftakkast van de huisin-
stallatie uitschakelen.
4 Voorafdekking van het ketelschakelveld verwijderen (Afb. 4-10).
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 23
Afb.4-10 Ketelschakelpaneel openen
5 Kabels naar het ketelschakelpaneel leiden en afisoleren. De ka-
bellengte moet zodanig vastgelegd worden dat de printplaatstekkers zonder spanning op de printplaat gestoken kunnen worden.
4 Plaatsing en installatie
Afb.4-11 Kabelgeleiding en trekontlasting
6 Kabel in het schakelveld van de ketel steken.
7 Trekontlastingsclips in het ketelschakelpaneel plaatsen en voor
alle op de A2F aangesloten kabels met kabelbinders voor een
effectieve trekontlasting zorgen.
8 Controleer de kracht van de trekontlasting.
9 Bedrading in het schakelveld van de ketel leggen en elektrische
aansluitingen aan de hand van de volgende alinea´s maken.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
23
Page 24
4 Plaatsing en installatie
Netz
Power
LLNNL2L1N
CAN
P
Z
3UVB13UV DHW
230V~230V~
FLS
BB
1
AA
1
A
2
CANH
CANL
Vcc
++
EXT EBA
t
V2
t
Au
t
DHW
t
AG/WP
+V
BABA
AA
BB
...
4
12
2
8
4
4
1
1
3
2
1
6
2
2
4
3
11
1
7
3
3
5
1
1
3
2
10
6
5
4
3
2
4
4
1
9
5
4
3
2
1
3
3
1
2
2
J6
J14
J2
J12
J3
J13
J9
J8
J16
n.b
n.b
n.b
n.b
n.b
n.b
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
bl
bl
sw
br
bl
gn/ge
br
br
br
br
ws
bl
gr
gn/ge
sw
sw
br
bl
bl
-
L2L1N
Printplaat
pos.Aanduidingpos.Kabelkleuren
J8Sensoren, schakelcon-
gngroen
tacten
J9FlowSensor (FLS1)niet in
Contact nog vrij
gebruik
J123UVDHWVoedingspanning
230V, 50Hz
J13CAN-systeembus
J14Circulatiepomp P
Z
J16Kamerthermostaat
Tab.4-10 Legenda bij Afb. 4-12
INFORMATIE
Een gedetailleerde beschrijving van de afzonderlijke aansluitingen staat vermeld in Hfst. 12.4.
VOORZICHTIG
Beknelde kabels kunnen leiden tot kortsluitingen en een
verstoorde werking van de installatie.
▪ Let er bij het sluiten van het frontdeksel op, dat er geen
kabel bekneld raakt.
1 Voeding tussen A2F en zekeringenautomaat op de verdeeldoos
van de huisinstallatie aansluiten (zie Hfst. 12). De voedingskabel
is bij de aanlevering al op de schakelprintplaat op het ketelpaneel aangesloten en met kabelbinders aan het ketelframe bevestigd.
▪ Voedingkabel door de kabeldoorvoer in de achterwand van de
ketel (Afb. 3-2, pos. 16) schuiven en op de verdeelkast (in het
gebouw) aansluiten.
▪ Alpolig scheidende hoofdschakelaar aan de verdeelkast van de
huisinstallatie (scheidingsvoorziening conform IEC60335-1, die
een scheiding van iedere pool met een contactopeningswijdte
conform overspanningscategorie III voor volledige scheiding
vertoont) gebruiken.
▪ Let op de juiste poolaansluiting en de correcte aarding.
2 Voorafdekking sluiten.
3 Na afloop van alle elektrische aansluitwerkzaamheden de voe-
ding weer op de betreffende zekeringsautomaat aansluiten.
4.7.2Geïntegreerde
verwarmingscirculatiepomp en 3‑wegklep
De A2F is standaard met een geïntegreerde verwarmingscirculatiepomp uitgevoerd.
Optioneel kan de A2F met
▪ een 3-weg-verdeelklep 3UV DHW (toebehoren in Ventil Kit en in
Smart start Kit)
▪ een 3-weg-mengklep 3UVB1 (toebehoren in Smart start Kit)
worden uitgevoerd.
De verwarmingscirculatiepomp is af fabriek aangesloten.
De 3-weg-verdeelklep 3UV DHW wordt op printplaatstekker J12, de
3-weg-mengklep 3UVB1 op printplaatstekker J2 aangesloten.
Afb.4-12 Aansluitingen van de printplaatstekkers en kabelkleuren
van de af fabriek geïnstalleerde aansluitkabels
pos.Aanduidingpos.Kabelkleuren
J23UV1 en 3UVB1blblauw
J3AUX-aansluitingBRbruin
J6Netaansluitinggegeel
Installatie- en gebruikshandleiding
24
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 25
4 Plaatsing en installatie
J3
RoCon BE2
J3
RoCon BE2
B
B
1
A
A
1
A
2
B
B
1
A
A
1
A
2
L
L / +
N / -
N
250V, max. 63 mA
250V, max. 63 mA
1
≤ 15 W
2
> 15 W
max.1A
- n.b.
- n.b.
- n.b.
- n.b.
- n.b.
- n.b.
4.7.3Temperatuursensor en andere elektrische
componenten
Aanwijzingen bij temperatursensoren
VOORZICHTIG
Gebruik van niet toegestane of niet voor het apparaat bestemde temperatuursensoren an leiden tot ernstige storingen in de regeleenheid van de A2F en de regeling van het
apparaat beschadigen.
▪ Gebruik uitsluitend de als toebehoren verkrijgbare tem-
peratuursensoren van Daikin.
De A2F kan de aanvoertemperatuur afhankelijk van het weer regelen. Voor deze functie is de buitentemperatuursensor (RoCon OT1)
noodzakelijk die in de leveringsomvang is inbegrepen. Zie voor aanwijzingen voor de montageplek en de elektrische aansluiting
Hfst. 4.7.4.
De met de temperatuursensoren binnen het apparaat (temperatuursensoren voor de aanvoer- en retourloop, optionele interne mengersensor) vastgestelde temperaturen dienen voor de regeling van de
brander en storingssignalering.
Voor de regeling van een mengercircuit wordt de mengermodule
(EHS157068) benodigd waarin de mengercircuit-aanvoertemperatuursensor aanwezig is.
Verdere elektrische componenten kunnen op de printplaatstekkers worden aangesloten:
▪ Op de klemmen 11+12 (t
ker de rookgastemperatuursensor aangesloten.
Printplaatstekker J3
Aan printplaatstekker J3 (klemmen A+A1,A2) kan een extern besturings-, detectie- of weergaveapparaat (bijv. lamp) op het interne
schakelcontact aangesloten worden. Afhankelijk van de uitvoering
van het externe apparaat moeten er verschillende aansluitvoorwaarden in acht genomen worden (zie afb. 21).
De voorwaarde voor de schakelfunctie kan via de parameters [Speciale functie schakelcontact] en [Wachttijd speciale functie] aan de
regeling RoConBF worden ingesteld (zie de gebruikshandleiding
van de regeling).
) is op de ingestoken 6-polige stek-
AG/WP
De meegeleverde 4-polige printplaatstekker kan optioneel
voor de aansluiting op de volgende stekkerplaatsen worden gebruikt:
▪ J3 (AUX-klemmen)
▪ J8 (klemmen 1-4)
▪ J16 (RT-klemmen)
Printplaatstekker J13
Verdere optionele regelsysteemcomponenten in het CAN-bussysteem (ruimteregelaar, mengermodule etc.) worden via de printplaatsekker J13 op het schakelpaneel aangesloten (zie Hfst. 4.7.5 t/m
Hfst. 4.7.7).
Printplaatstekker J9
Op de printplaatstekker J9 wordt de optionele flowsensor aangeslsoten (toebehoren in Smart start Kit).
Printplaatstekker J8
Op de printplaatstekker J8 kunnen verdere schakelcontacten voor
de externe ketelbesturing en temperatuursensor aangesloten worden.
▪ Via een op de klemmen 1+2 (EXT) aangesloten potentiaalvrij
schakelcontact kan er een externe keuzeschakelaar voor de bedrijfsmodus aangebracht worden. Afhankelijk van een tussengeschakelde weerstand wordt bij een gesloten schakelcontact omgeschakeld naar de toegewezen bedrijfsmodus - zie Hfst. 4.7.9 en
de functie "Omschakeling van bedrijfsmodus via EXT-ingang" in
de documentatie "Regeling RoConBF".
▪ Via een op de klemmen 3+4 (EBA) aangesloten potentiaalvrij
schakelcontact kan er een extern warmteverzoek gedaan worden.
Bij een gesloten schakelcontact wordt de gewenste aanvoertemperatuur op de met de parameter [Toevoertemp. dag] aan de regeling RoConBF ingestelde waarde gezet. Het EBA-schakelcontact heeft de voorkeur voor een verzoek door de ruimtethermostaat. Een schakeling via het EXT-schakelcontact heeft de voorkeur voor dit verzoek.
▪ Op de klemmen 5+6 (tV2) wordt de optionele interne mengersen-
De conform variant 2 (geschakeld vermogen >15W) van de te gebruiken relais moeten geschikt zijn voor 100% inschakelduur.
De aansluitklemmen B+B1 zijn bij deze apparaten niet toegewezen
of voor extra functies bedoeld.
Printplaatstekker J16
Op de printplaatstekker J16 (klemmen 1+2) kan een ruimtethermostaat (potentiaalvrij schakelcontact) aangesloten worden (zie
Hfst. 4.7.8). Een aangesloten ruimtethermostaat moet via de para-
meter [Ruimtethermostaat] aan de regeling RoConBF geactiveerd
worden.
In de bedrijfsmodus "Verwarmen" en tijdens de actieve verwarmingsfasen van de tijdprogramma´s zorgt een gesloten schakelcontact voor een warmteverzoek. Dit verzoek heeft de voorkeur voor
schakelfuncties die via de printplaatstekker J8 zijn aangesloten (uitzondering EBA-schakelcontact).
De vorstveiligheidsfuncties zijn ook bij een geopend schakelcontact
actief.
De aansluitklemmen 3+4 zijn bij deze apparaten niet toegewezen of
voor extra functies bedoeld.
INFORMATIE
Verdere aanwijzingen en een nauwkeurige beschrijving
staan vermeld in de documentatie " Regeling RoConBF".
Deze is bij de leveringsomvang van de A2F inbegrepen.
4.7.4Buitentemperatuursensor RoCon OT1
aansluiten
▪ Montageplek ongeveer ter hoogte van een derde van de gebouw-
hoogte (minimum afstand van de grond: 2m) aan de koudste kant
van het gebouw (noord of noordoost) kiezen. Hierbij de naburigheid van externe warmtebronnen (open haarden, luchtschachten)
en directe zoninstraling uitsluiten.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
25
Page 26
4 Plaatsing en installatie
▪ Buitentemperatuursensor zodanig plaatsen dat de kabeluitgang
naar onderen wijst (voorkomt binnendringend vocht).
VOORZICHTIG
Het evenwijdig binnen een installatiebuis aanbrengen van
sensor- en voedingskabel kan tot ernstige storingen in het
regelsysteem van de A2F leiden.
▪ De leiding naar de thermometers dient in principe af-
zonderlijk te worden uitgelegd.
INFORMATIE
Als de A2F in een CAN-bussysteem als master wordt gebruikt ("Terminalfunctie" voor de afstandsbediening van
andere databusapparaten), moet de buitentemperatuursensor RoCon OT1 direct op de regeling RoConBF vande master en niet op het afstandsbestuurde apparaat
(mengercircuitmodule EHS157068 resp. andere wamteopwekkers) aangesloten worden.
1 Buitentemperatuursensor op een tweeaderige sensorkabel (mi-
nimum diameter 1mm2) aansluiten.
2 Sensorleiding naar de A2F leggen.
3 Sensorleiding in het ketelschakelpaneel, aan de stekker van de
aansluitklemmen 7 en 8 van de printplaatstekker J8 (klemmen
1+2 van de ingestoken 6-polige printplaatstekker) klemmen (zie
Hfst. 4.7.1).
4 Stekker op de schakelprintplaat steken (Afb. 4-14).
4.7.7Internet-Gateway EHS157056 (optioneel)
Via de optionele gateway EHS157056 kan de regeling met internet
worden verbonden. Daarmee is een afstandsbesturing van de A2F
via mobiele telefoons (via app) mogelijk.
INFORMATIE
Deze component wordt met een aparte installatiehandleiding aangeleverd. Instel- en bedieningsaanwijzingen, zie
de meegeleverde regelingshandleiding.
4.7.8Ruimtethermostaat (optie)
INFORMATIE
Bij deze component is afzonderlijke handleiding bijgevoegd, die o.a. instructies over het inbouwen en het gebruik bevat.
Afb.4-14 6-polige sensorstekker op printplaat J8 insteken.
5 Schakelveld sluiten.
4.7.5Mengermodule EHS157068 (optioneel)
Op de A2F kan de mengermodule EHS157068 aangesloten worden
(printplaatstekker J13), die via de elektronische ketelregeling wordt
geregeld.
INFORMATIE
Deze component wordt met een aparte installatiehandleiding aangeleverd. Instel- en bedieningsaanwijzingen, zie
de meegeleverde regelingshandleiding.
4.7.6Kamerregelaar EHS157034 (optioneel)
Voor de instelling van bedrijfsmodi en gewenste ruimtetemperaturen
op afstand vanuit een ander vertrek kan voor ieder verwarmingscircuit een aparte ruimteregelaar EHS157034 worden aangesloten.
INFORMATIE
Deze component wordt met een aparte installatiehandleiding aangeleverd. Instel- en bedieningsaanwijzingen, zie
de meegeleverde regelingshandleiding.
Afb.4-15 Aansluiting met kamerthermostaat via kabel (bij wijze
van voorbeeld de RT = Daikin EKRTW)
Afb.4-16 Aansluiting met een draadloze ruimtethermostaat (bij
wijze van voorbeeld de RT-E = Daikin EKRTR)
Installatie- en gebruikshandleiding
26
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 27
4 Plaatsing en installatie
4.7.9Extern schakelcontact (optie)
Door de aansluiting van een extern schakelcontact (Afb. 4-17) kan
de bedrijfsmodus van de A2F worden omgeschakeld.
Door een veranderende weerstandswaarde wordt de actuele bedrijfsmodus omgeschakeld (Tab. 4-11). Het omschakelen van de bedrijfsmodus werk zolang het externe schakelcontact gesloten is.
De bedrijfsmodus heeft effect op het directe circuit van de A2F en
op alle andere verwarmingscircuits die optioneel op dit apparaat zijn
aangesloten.
De op het display van de regeling aangegeven bedrijfsmodus kan
hierbij van de door de stand van een draaischakelaar geacti-
veerde bedrijfsmodus verschillen.
Een door het externe schakelcontact geactiveerde bedrijfsmodus
wordt op het display van de regeling door "EXT.", gevolgd door het
symbool van de bedrijfsmodus aangegeven (zie de gebruikshandleiding van de regeling).
Als er speciale functies als bijv. "Handmatige modus" zijn geactiveerd, wordt de ingang niet geanalyseerd.
Tab.4-11 Weerstandswaarden voor de analyse van het EXT-sig-
naal
INFORMATIE
Bij weerstandswaarden van groter dan de waarde voor
„Automatische regeling 2“ wordt er met de ingang geen rekening gehouden.
4.8Olieleiding aansluiten
4.8.1Belangrijke aanwijzing voor de
olieaansluiting
Olieaansluiting
▪ De olieaansluiting conform de plaatselijke voorschriften
(DIN4755) in het één-streng-systeem met een aan de zuigzijde
gemonteerd ontluchtingsoliefilter uitvoeren.
INFORMATIE
Wij adviseren het gebruik van stookolie EL zwavelarm om
een maximaal rendement te verkrijgen en het onderhoudswerk minimaal te houden. Biologische stookolie kan bijgemengd worden.
2 Zuigleiding stookolie (pos. B) een retourleiding stookolie van de
oliebrander (pos. D) aansluiten. Let er hierbij op dat de zuigleiding voor de stookolie en de retourleiding van de stookolie niet
worden verwisseld.
3 Stookolieleiding (pos. A) aansluiten.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
27
Page 28
4 Plaatsing en installatie
4.8.3Olieleiding aansluiten
Afb.4-19 Olieaansluiting (pos. A)
INFORMATIE
Het gebruik van koperen buizen bij de toepassing van biologische olie kan problemen veroorzaken – daarom adviseren wij kunststof olietransportleidingen VA-Oil.
1 Olieleiding aansluiten. Let er hierbij op dat de inwendige diame-
ter van de olieleiding niet groter is dan 8mm. Als olieleiding de
olietransportleiding VA-Oil of koperen buizen met een diameter
van tussen de 6en 8mm gebruiken. De totale weerstand van de
aanzuigleiding (som van hoogteverschil, leidingsweerstand en
aparte weerstanden) mag niet boven de 4m waterkolom
(0,4bar) liggen.
2 Olieleiding vullen. Zuig hiervoor de olie met een handpomp aan.
3 Olieleiding conform de plaatselijke voorschriften (DIN4755: min.
5bar overdruk en 0,3bar onderdruk) op dichtheid controleren.
4.10De ketelbekleding monteren/
verwijderen
Ketelbekleding monteren
1 Zijafdekkingen van de ketelbekleding aan de A2F plaatsen
(Afb. 4-20).
4.9Installatie vullen
A2F pas na afloop van de installatiewerkzaamheden in de hierna
vermelde volgorde vullen.
4.9.1Waterkwaliteit controleren en manometer
afstellen
1 Aanwijzingen voor de wateraansluiting (zie Wateraansluiting) en
voor de waterkwaliteit (zie Hfst. 1.2.5) in acht nemen.
2 Mechanische manometer in het gebouw monteren conform
Hfst. 4.6.1 of tijdelijk met vulslang installeren en afstellen.
3 Manometerglas zodanig draaien dat de markering van de mini-
mumdruk overeenkomt met de hoogte van de installatie +2m
(een waterkolom van 1m komt overeen met 0,1bar).
4.9.2Verwarmingsinstallatie vullen
Zie Hfst. 9.2.1.
(1)
Legenda zie Tab. 4-13
Installatie- en gebruikshandleiding
28
Afb.4-20 Ketelbekleding monteren - zijafdekkingen plaatsen
2 Deksel van boven op de zijafdekkingen plaatsen en naar achte-
ren schuiven.
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
1
Daikin A2 F
Page 29
4 Plaatsing en installatie
Afb.4-21 Ketelbekleding monteren - deksel plaatsen
1
3 Ketelschakelpaneel openen. Voorafdekking bij de hand houden.
6 Voorafdekking naar het apparaat leiden en in de zijafdekkingen
vast laten klikken. Hiervoor de voorafdekking aan de zijkant van
het plaatdeel vastpakken. Eerst de linkerkant vasthaken en omlaagdrukken, dan de rechterkant vasthaken en omlaagdrukken.
Installatie- en gebruikshandleiding
1
29
Page 30
4 Plaatsing en installatie
D
Afb.4-25 Ketelbekleding monteren - voorafdekking plaatsen
De demontage van de ketelbekleding gebeurt in de omgekeerde volgorde.
1
(1)
Legenda zie Tab. 4-13
Installatie- en gebruikshandleiding
30
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 31
5Inbedrijfstelling
WAARSCHUWING
Een ondeskundig in bedrijf gestelde A2F kan leven en gezondheid van personen in gevaar brengen en de functie
nadelig beïnvloeden.
▪ Inbedrijfstelling van de A2F alleen door geautoriseerd
en opgeleide verwarmingsmonteurs.
VOORZICHTIG
Een ondeskundig in bedrijf gestelde A2F kan materiële
schade en milieuschade veroorzaken.
▪ Neem de aanwijzingen betreffende de waterkwaliteit in
acht conform Hfst. 1.2.5.
▪ Ter vermijding van corrosieproducten en afzettingen,
de desbetreffende regels van de techniekin acht nemen.
▪ Bij vul- en aanvulwater dat zeer hard is (>3mmol/l -
som van calcium- en magnesiumconcentraties, berekend als calciumcarbonaat) moeten er maatregelen
voor onzilting, ontharding of stabilisatie van de hardheid worden genomen.
Wij adviseren Fernox kalk- en corrosiebeschermingsmiddel KSK.
▪ Tijdens het bedrijf van de installatie, moet met regel-
maat de waterdruk worden gecontroleerd met de door
de installateur gemonteerde manometer (groene sector), of door het oproepen van de regelaar (zie de meegeleverde handleiding van de regelaar). Bijregeling indien nodig door bijvullen.
Ondeskundige inbedrijfstelling maakt de door de fabrikant gegeven
garantie voor het apparaat ongeldig. Bij problemen of vragen kunt u
contact opnemen met onze technische klantenservice.
5 Inbedrijfstelling
Afb.5-1Olieaansluiting met ontluchtingsoliefilter
Pos.Omschrijving
1Filter
2Filterbak
Tab.5-1Legenda bij Afb. 5-1
5.1Eerste inbedrijfstelling
Nadat de A2F geplaatst en geheel aangesloten is, kan hij door deskundig personeel in bedrijf worden gesteld.
5.1.1Voorwaarden
▪ De A2F is correct geplaatst. Als er een drukaggregaat als aparte
oliepomp wordt gebruikt, is de opstelplaats bovendien met een
dichte bak en een filterbak van metaal beveiligd.
▪ De A2F is volledig aangesloten.
▪ De verwarmings- en ext. warmwaterinstallatie is gevuld en staat
onder de juiste druk.
▪ De oliekleppen zijn geopend en de olieleiding is gevuld.
5.1.2Controles voorafgaand aan de
inbedrijfstelling
1 Alle aansluitingen op lekken controleren.
2 Alle punten op de "checklist voor de inbedrijfstelling" controleren
(zie Hfst. 5.2).
3 Controleresultaat op de checklist rapporteren.
Alleen indien alle punten in de checklist met Ja kunnen worden beantwoord, mag de A2F in bedrijf worden gesteld.
5.1.3Inbedrijfstelling
In het begin van de inbedrijfstelling moet de olieleiding geheel ontlucht en de oliedruk gecontroleerd worden.
Afb.5-2Oliepomp
Pos.Omschrijving
1Manometeraansluiting
2Vacuümmeteraansluiting
Tab.5-2Legenda bij Afb. 5-2
1 Vacuümmeter op de oliepomp aansluiten (vacuümmeteraanslui-
ting, Afb. 5-2, pos. 2)
2 Netschakelaar inschakelen. Startfase afwachten.
▪ Zie bij startproblemen Hfst. 10.
3 Olieleiding ontluchten en daarbij de oliedruk aan de vacuümme-
ter meten (zie Hfst. 7.3.4).
▪ Het vacuüm mag hooguit 0,4bar (beter: 0,2bar) zijn.
4 Branderinstelling controleren en indien nodig rookgaskwaliteit in-
stellen (zie Hfst. 7.3.5)
5 Verwamingsinstallatie aan de regeling RoConBF configureren.
▪ Instelling en toelicht zie de meegeleverde gebruikshandleiding
▪ Gewijzigde instelwaarden in de betreffende tabellen in de ge-
bruikshandleiding van de regeling RoConBF noteren.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
31
Page 32
5 Inbedrijfstelling
5.1.4Na de inbedrijfstelling
1 Ketelbekleding - deksel monteren (zie Hfst. 4.10) en met bouten
bevestigen.
2 Alle punten op de "checklist na de inbedrijfstelling" controleren
(zie Hfst. 5.2).
3 Controleresultaat op de checklist rapporteren.
Alleen indien alle punten in de checklist met Ja kunnen worden beantwoord, mag de A2F aan de gebruiker worden opgeleverd.
5.2Checklistst voor inbedrijfstelling
Checklijst voor de inbedrijfstelling
1.A2F conform een toegestane plaatsingsvariant en zonder zichtbare schade correct geplaatst?ja
2.Bij gebruik van een drukaggregaat: Is de installatieplaats extra beveiligd (dichte opvangbak, filterbak van metaal)?ja
3.Is er voor toevoer van verbrandingslucht gezorgd?ja
4.Voldoende ventilatie en luchtafvoer van de verwarmingsruimte bij beperkt van de ruimtelucht afhankelijke (gescheiden
rookgas-/aanvoerluchtgeleiding) of bij van de ruimtelucht afhankelijke werking gegarandeerd?
5.Beantwoordt de netaansluiting aan alle voorschriften?ja
6.Netspanning 230Volt, 50Hz?ja
7.Zijn de DIP-schakelaars op de schakelprintplaat passend voor de uitgevoerde uitvoeringsvariant ingesteld (zie
Hfst. 12.4).
8.Rookgasleiding correct met continue daling (ten minste 3°) aangesloten en met geschikte houders bevestigd en dicht?ja
9.Bij renovatie: warmteverdelingsnet gespoeld? Slibvang in de verwarmingsretourleiding gemonteerd?ja
10.Membraanexpansievat met de juiste afmetingen en volgens de voorschriften gemonteerd?ja
11.Veiligheidsklep op een veilige, vrije afvoer aangesloten?ja
12.Kwaliteit van het vulwater gecontroleerd en werd een evt. noodzakelijke watervoorbereiding uitgevoerd?ja
13.Systeemwaterdruk in het voorgeschreven waardebereik?ja
14.Ketel en CV-installatie ontlucht?ja
15.Alle sensoren aangesloten in hun juiste stand?ja
16.Mengergroep, mengermodule en mengercircuitsensor (optie) correct aangesloten?ja
17.Ruimteregelaar (optie) correct op de printplaats aangesloten?ja
18.Olieaansluiting volgens de voorschriften, deskundig en correct geïnstalleerd?ja
19.Olietank voldoende gevuld en oliekleppen geopend?ja
Tab.5-3Checklijst voor de inbedrijfstelling
Pas wanneer alle vragen met „Ja“ konden worden beantwoord, mag
de installatie in bedrijf worden gesteld!
ja
ja
Checklist na de inbedrijfstelling
ADraait de verwarmingscirculatiepomp, wordt de verwarming warm?ja
BIs de olieleiding ontlucht?ja
CLigt de oliedruk binnen de toegestane waarden?ja
DIs de weerstand van de rookgasleiding gemeten en is die groter dan de minimum weerstand?ja
EZijn de branderinstellingen met rookgasanalysator gecontroleerd en liggen de waarden binnen het voorgeschreven be-
reik?
FIs na de inbedrijfstelling de ketelbekleding weer gemonteerd?ja
Tab.5-4Checklist na de inbedrijfstelling
Pas als alle vragen met „Ja“ konden worden beantwoord, mag de installatie aan de gebruiker worden opegeleverd!
1 Samen met de eigenaar het meegeleverde installatie- en scho-
lingsformulier en de eerste pagina´s van het bedrijfshandboek
invullen.
ja
Installatie- en gebruikshandleiding
32
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 33
6 Regeling en elektronische componenten
6Regeling en elektronische
componenten
6.1Bedieningselementen op het
schakelpaneel van de ketel
INFORMATIE
De A2F is met de regeling RoConBF uitgevoerd. De ingebouwde digitale regeling dient voor de aansturing van een
rechtstreeks verwarmingscircuit en van een optioneel speciaal boilerlaadcircuit.
Hij kan met toebehorencomponenten veelzijdig worden uitgebreid.
Een nauwkeurige beschrijving staat in de documentatie
"Regeling RoConBF".
Wit:Standaardverlichting, normale bedrijfsweergave.
Rood:Foutstatus, afhankelijk van de fout werkt de ketel met
beperkingen verder.
Groen:Programmeermodus met exploitantautorisatie.
Blauw:Programmeermodus met vakmanautorisatie.
Bij normale werking van de installatie moet de draaischakelaar op
"Info" staan.
Op het display van de regeling worden de belangrijkste installatietemperaturen en bedrijfshoedanigheden aangegeven.
INFORMATIE
Verdere aanwijzingen en een nauwkeurige beschrijving
staan vermeld in de documentatie " Regeling RoConBF".
Deze is inbegrepen bij de levering van de A2F.
6.2Bedieningsgedeelte RoCon B1
vervangen
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot
een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel
en brandwonden veroorzaken.
▪ Onderbreek de stroomtoevoer (zekering, hoofdschake-
laar uitschakelen) voor u met onderhoudswerkzaamheden aan het bedieningspaneel van de ketel begint. Vergrendel ze zodat ze niet per ongeluk opnieuw kunnen
worden aangeschakeld.
Afb.6-1Bedieningselementen op het schakelpaneel van de ketel
Pos.OmschrijvingPos.Omschrijving
1Display met tekst9Stand: Doeltemp. WW
2Stand: Configuratie10Draaiknop
3Stand: Instelling op af-
stand
4Draaischakelaar12Stand: Tijdprogramma
5Stand: Info13Exit-toets
6Stand: Bedrijfsmodus 14Bedieningsgedeelte
7Stand: Doeltemp. ver-
trek dag
8Stand: Doeltemp. ver-
trek nacht
Tab.6-1Legenda bij Afb. 6-1
Netschakelaar
In- en uitschakelen van de A2F. Bij een ingeschakeld verwarmingssysteem (netschakelaar op I) is het display verlicht.
Bedieningsgedeelte RoConB1
Het bedieningsgedeelte is met een in kleur verlicht display met tekst
uitgevoerd.
11Stand: WW bijvulling
RoConB1
15Netschakelaar
Bedieningsgedeelte demonteren
INFORMATIE
Storingen worden over het algemeen met een foutcode en
een melding als tekst op het display aangegeven.
Voor aanwijzingen over de opheffing van storingen, zie
Hfst. 10.
De kleur van de achtergrondverlichting geeft de bedrijfsstatus en de
programmeermodus aan:
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Afb.6-2Bedieningsgedeelte demonteren/monteren
Installatie- en gebruikshandleiding
33
Page 34
6 Regeling en elektronische componenten
Pos.Omschrijving
AAanzicht van voren
BAanzicht van achteren
1Bedieningsgedeelte RoConB1
2Stekkerplaats voor communicatiekabels
3Communicatiekabels
Tab.6-2Legenda bij Afb. 6-2
1 Grendelnokken door het inschuiven van een kleine platte
schroevendraaien aan een kant van het bedieningsgedeelte ontgrendelen (Afb. 6-2, pos.1) en bedieningsgedeelte naar voren
toe uittrekken.
2 Voor de volledige demontage de communicatiekabel (Afb. 6-2,
pos.3) aan de achterkant van het bedieningsgedeelte losnemen.
Bedieningsgedeelte monteren
▪ Communicatiekabels aan de achterkant van het bedieningsge-
deelte (Afb. 6-2, pos.2) insteken.
▪ Bedieningsgedeelte in de uitsparing van het schakelpaneel schi-
uven tot de grendelnokken weer vastklikken.
6.3Kabels vervangen
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot
een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel
en brandwonden veroorzaken.
▪ Voor het begin van de werkzaamheden aan kabels de-
ze van de voeding scheiden (zekering en hoofdschakelaar uitschakelen) en tegen onbedoeld opnieuw inschakelen beveiligen.
De aansluitingskabels kunnen bij het bedieningspaneel van de ketel
of bij de betreffende bouwelementen worden losgemaakt.
▪ De kabels van de in het apparaat ingebouwde componenten zijn
onverbrekelijk met de stekkers van de printplaat verbonden. Ze
zijn met verwijderbare stekkers aan het betreffende bouwelement
verbonden.
▪ De kabels van externe componenten (bijv. buitentemperatuursen-
soren) of van niet in het leveringspakket inbegrepen componenten
worden met schroefklemmen op de printplaatstekkers aangesloten.
Kabel vervangen
1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
2 Ketelpaneel openen (zie Hfst. 4.7.1).
3 Trekontlasting van de betreffende sensor- of aansluitkabel ver-
wijderen en kabel uitnemen.
4 De bijbehorende stekken van de printplaat losnemen, evt. kabel
van de printplaatstekker losklemmen.
5 Het andere kabeluiteinde van het bouwelement verwijderen
(stekker lostrekken of kabel uit de klem halen).
6 Kabel vervangen. Hierbij op de juiste kabeldoorsnede letten.
De nieuwe kabel in omgekeerde volgorde inzetten. Hierbij in acht
nemen:
▪ De technische specificaties van de nieuwe kabel moet met de
waarden van de vervangen kabel overeenkomen (bijv. de doorsnede van de leiding).
▪ De printplaatstekkers zijn vorm- en kleurgecodeerd. Stekker niet
te hardhandig insteken.
▪ Trekontlasting weer aanbrengen.
6.4Sensoren vervangen
De meeste inwendige voelers en sensoren (Afb. 6-3) kunnen worden
vervangen, zonder dat hiervoor het ketelpaneel hoeft te worden geopend.
Voor het verwijderen van de ketelbekleding zie Hfst. 4.10.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot
een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel
en brandwonden veroorzaken.
▪ Vóór het begin van de onderhoudswerkzaamheden
aan de A2F moet hij van de voeding worden gescheiden (zekering, hoofdschakelaar uitschakelen) en tegen
onbedoeld opnieuw inschakelen worden beveiligd.
Afb.6-3Positie van de sensoren en motoren aan de ketel (volle
sor = aanvoertemperatuursensor (verwarmingscircuit)
Temperatuursensor retour (ketelcircuit)
Circulatiepomp verwarming
begrenzer
P
Oil
DSDruksensor
FLSDebietsensor
3UV
DHW
Oliepomp
3‑weg-verdeelklep
Installatie- en gebruikshandleiding
34
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 35
6 Regeling en elektronische componenten
6.4.1Thermometer van de
aanvoertemperatuur / retourthermometer
en druksensor vervangen
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Gevaar voor brandwonden door verwarmingswater.
Sensoren staan rechtstreeks in verbinding met het verwarmingswater onder druk.
▪ Vóór het verwijderen van de sensoren de kogelkramen
aan de ketelaanvoer- en retour sluiten en de druk van
de KFE-kraan halen.
Afb.6-4Temperatuursensor vervangen
1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
2 Steekbeugel verwijderen.
3 Stekker aan de voeler/sensor lostrekken die vervangen moet
worden.
4 Te vervangen voeler/sensor uit de voeler-dompelhuls trekken.
O-ring verwijderen.
5 Nieuwe voeler/sensor insteken (op juiste positie van de O-ring
letten) en met de steekbeugel borgen. Kabel met stekker insteken.
– De stekkers zijn vormgecodeerd. Stekker niet te hardhandig
insteken!
5 Nieuwe voelerhuls in het rookgaskanaal draaien en met muil-
sleutel maat 24 voorzichtig (plastic schroefdraad!) vastdraaien.
6 Sensorkabel in het schakepaneel steken, kabel op de 6-polige
printplaatstekker aansluiten en hem weer op de schakelprintplaat steken.
7 Voor trekontlasting van de kabel zorgen (Afb. 4-11).
6.5Zekering of printplaat vervangen
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot
een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel
en brandwonden veroorzaken.
▪ Voor het begin van de werkzaamheden aan onder
stroom stande onderdelen deze van de voeding scheiden (externe hoofdschakelaar uitschakelen, zekering
scheiden) en tegen onbedoeld opnieuw inschakelen
beveiligen.
Afb.6-6Ketelschakelpaneel openen.
1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
2 Ketelschakelpaneel openen.
3 Voor de vervanging van de printplaat alle aansluitstekkers los-
trekken.
4 Printplaat vervangen. Voor het uittillen de steunclips aan de zij-
kant (Afb. 6-7) voorzichtig naar buiten drukken.
6.4.2Thermometer afvoergas vervangen
Afb.6-5De thermometer van de afvoergastemperatuur uit-
3 Stekker van de rookgastemperatuursensor van schakelprintplaat
J8 lostrekken en sensorkabel afklemmen.
4 Sensorhuls met muilsleutel maat 24 uit het rookgaskanaal los-
draaien (Afb. 6-5). De rookgassensor kan nu samen met de huls
worden vervangen.
Afb.6-7Zekering vervangen
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
35
Page 36
6 Regeling en elektronische componenten
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Elektrostatische ladingen kunnen tot spanningsoverslag
leiden, waardoor de elektronische onderdelen kunnen worden vernield.
▪ Zorg voor een potentiaalvereffening voordat de print-
plaat wordt aangeraakt (bijv. door aanraken van de
houder van het schakelveld).
5 Zekering vervangen (Afb. 6-7).
6 Printplaat RoCon BE2 in het huis plaatsen.
7 Alle aansluitstekkers op de printplaat insteken.
8 Ketelschakelpaneel sluiten.
INFORMATIE
Als de zekering onmiddellijk na het inschakelen opnieuw
doorbrandt, dan is er kortsluiting in de elektrische installatie. De oorzaak van de kortsluiting door het technisch personeel laten opheffen, alvorens een nieuwe zekering in te
zetten.
Installatie- en gebruikshandleiding
36
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 37
7Oliebrander
7.1Opbouw en beknopte beschrijving
Afb.7-1A2F Oliebrander – aanzicht van boven
Afb.7-2A2F Oliebrander - zijaanzicht van links
7 Oliebrander
Afb.7-3A2F Oliebrander - zijaanzicht van rechts
Pos.OmschrijvingPos.Omschrijving
1Automatische ontste-
king
2Oliepomp11Servicebout
3Stookolie-zuigleiding12Service-inbussleutel
4Stookolie-retourleiding 13Houder voor service-
steunen
8Magneetklep17Branderpijp
9Ontstekingstrafo met
vlambewaking
Tab.7-1Legenda bij Afb. 7-1 t/m Afb. 7-3
De standaard ingebouwde brander voldoet qua opbouw en werking
aan EN267. De brander is volgens het bajonetprincipe op de branderflens vergrendeld en wordt met een servicebout geborgd. De
constructie van de branderkop met interne rookgasrecirculatie maakt
een stikstofoxidearme verbranding met een hoog rendement mogelijk. De branderbuis is vast in de branderflens gemonteerd.
Olievoorverwarming
De stookolie wordt al tijdens de startfase opgewarmd. Daartoe schakelt de ketelregeling allereerst de sproeierstangverwarming in. Zodra
de olie de opwarmtemperatuur heeft bereikt, geeft de thermostaat
van de sproeierstangverwarming het programmaverloop vrij. De opwarmtijd bij een koude start is 2 – 3min.
Verloop stookprogramma
Het stookprogramma wordt door de automatische ontsteking bewaakt. Dit verloop in de volgende stappen:
1 Olievoorverwarming.
2 Elektromotor wordt gestart, voorbeluchting.
3 Ontsteking schakelt in.
4 Magneetventiel gaat open.
5 Vlamvorming.
6 Ontsteking schakelt uit.
7 Brander draait in startlast (ca.57%).
8 Stabilisatietijd bezig, daarna modulatie naar gewenste waarden.
10Branderflens met pak-
king
stand
15Oliepomp-regeleen-
heid
16Recirculatiebuis
18Sproeierraildeksel
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
37
Page 38
7 Oliebrander
9 Als het branderverzoek door de regeling eindigt: magneetklep
sluit, olievoorverwarming schakelt uit.
10 Naventilatie.
11 Branderventilatie schakelt uit.
Automatische ontsteking CM471
De door een microprocessor gestuurde modulerende ontsteking
CM471 stuurt en bewaakt het stookprogramma en de temperatuursensoren voor de aanvoer- en retourtemperatuur. Het wordt gekenmerkt door de volgende eigenschappen:
▪ Directe communicatie met de regeling via de interne eBus, via
welke alle beschikbare informatie (temperatuurwaarden, stuursignalen, informatie over fouten) wordt overgedragen. Deze worden
door de regeling geanalyseerd en op het bedieningsdeel getoond.
▪ Voldoet aan alle veiligheidsrelevante functies voor verbrandings-
bewaking en begrenzing van de veiligheidstemperatuur.
▪ Mogelijkheid om via BurnerChipCard (BCC) bepaalde parameter-
aanpassingen uit te voeren.
▪ Stabiele programmatijden, onafhankelijk van schommeling in de
netspanning of de omgevingstemperatuur.
▪ Bedrijfsveiligheid, ook bij stroomuitval. De automatische ontste-
king schakel bij stroomuitval zonder storingsmelding uit en weer in
nadat de normale spanning is hersteld.
7.2Veiligheidsfunctie
Uitschakeling en indicatie in geval van storing
Een overzicht van vergrendelende en tijdelijke uitschakelingen staat
vermeld in Hfst. 10.3.
INFORMATIE
Een vergrendelende storing kan alleen met de hand aan
de regeling van de A2F gereset worden (zie Hfst. 10.4).
INFORMATIE
Bij een tijdelijke uitschakeling door storing wordt de brander minimaal 60s. uitgeschakeld.
Wanneer de hierboven vermelde waarden weer binnen het
normale werkbereik liggen, vindt er een automatische vrijgave van de brander plaats.
Een storing wordt aangegeven:
▪ door een rode achtergrondverlichting van het display,
▪ de vermelding van een plattetekstfoutmelding met foutcode op het
display van het bedieningsdeel.
Brander ontgrendelen
INFORMATIE
De telkens laatste foutoorzaak wordt in het apparaat opgeslagen en kan ook na een spanningsuitval bij het opnieuw
inschakelen van het apparaat gereconstrueerd worden.
Door de automatische ontsteking herkende vergrendelende fouten
kunnen alleen met de hand direct aan de ketel worden ontgrendeld.
Voorwaarden: De storingsoorzaak is verholpen, de brander is elektrisch aangesloten.
3 Met de draaiknop het niveau "FA-fout" selecteren.
è Foutcode en vraag "resetten?" worden weergegeven.
4 Met de draaiknop "Ja" selecteren.
5 Selectie bevestigen met een korte druk op de draaiknop.
è Fout is gereset.
6 Afbreken en teruggaan door opnieuw op de Exit-toets te druk-
ken.
7 Bij een aantal storingsuitschakelingen achter elkaar de CV-in-
stallatie controleren (bijv. het rookgassysteem en de brandstoftoevoer).
INFORMATIE
Wanneer binnen 15min. meer dan 5 storingen worden ontgrendeld, verschijnt de foutcodeE96. Een verdere ontgrendeling is dan pas na 15min. weer mogelijk.
7.3De brander instellen
VOORZICHTIG
Een verkeerd ingestelde oliebrander kan tot een ontoelaatbaar hoge uitstoot van schadelijke stoffen, sterke vervuiling
en een verhoogd olieverbruik leiden.
▪ Branderinstelling alleen door geautoriseerde en erken-
de CV-monteurs laten uitvoeren.
7.3.1Instellingswaarden
INFORMATIE
In de kolom „Ventilatortoerental“ kunnen de instelwaarden
afhankelijk van de lucht- en rookgasgeleiding afwijken van
de aangegeven waarde. De controle van het luchtoverschot (lambda) met CO2- of O2-meting is beslist noodzakelijk (gewenste CO2-waarde = 13,0 – 13,5%; gewenste O2waarde = 2,6 – 3,3%).
De oliedruk van de oliepomp mag tussen de 5 en 28bar variëren.
Verhoging van de oliedruk leidt tot een hoger ketelvermogen, verlaging van de oliedruk tot een lager ketelvermogen.
7.3.3Brander controleren en instellen
De oliebrandere is af fabriek op een bepaald prestatieniveau ingesteld waarop hij kan moduleren.
Oliesproeiers
Voor de handhaving van minimale emissiewaarden Danfoss
oliesproeiers type 80° H gebruiken.
De oliedruk wordt door het oliepomp-regelapparaat bewaakt. Hiervoor zijn vaste waarden in het regelapparaat opgeslagen die niet gewijzigd kunnen worden.
Noodzakelijk gereedschap: binnenzeskantsleutel maat 4mm; manometer 1/8“, 0 - ≤28bar.
1 Ter controle van de oliedruk de manometer op de manomete-
raansluiting (Afb. 7-4, pos.5) van de oliepomp aansluiten.
7.3.4Vacuüm aan de oliepomp controleren
Onderdruk controleren
Voor een langdurige en vrijwel storingsvrije werking moet de olievoedingsinstallatie zo worden aangepast, dat de onderdruk niet boven
0,2bar komt.
Noodzakelijk gereedschap: vacuümmeter R 1/8“; binnenzeskantsleutel maat 4mm.
Een te hoge onderdruk van de oliepomp leidt tot extra slijtage van de pomp en kan de pomp zelfs beschadigen.
Indien de onderdruk boven 0,4bar komt, kan hete olie als
gas uitstromen. Dan zijn piepgeluiden in de pomp hoorbaar; de pomp kan defect raken. Onderdruk boven 0,2bar
leidt tot extra slijtage van de pomp.
▪ Onderdruk verlagen, eventueel de olietoevoer controle-
ren.
1 Vacuümmeter op aansluiting V aansluiten (Afb. 7-4, pos.1) en de
onderdruk bij een draaiende brander meten.
7.3.5Rookgaskwaliteit instellen
INFORMATIE
De A2F is in principe voor een werking onafhankelijk van
de omgevingslucht geconstrueerd en met een concentrische rookgas-toevoerluchtaansluiting DN 80/125 uitgevoerd. Indien de ketel voor omgevingslucht afhankelijke
werking wordt gebruik en alleen op een enkelwandige
rookgasleiding is aangesloten, kunnen de instelwaarden
van de in tab. 22 aangegeven waarden verschillen.
De hoeveelheid verbrandingslucht wordt aan de regeling RoConBF
ingesteld. Het CO2-gehalte in het rookgas moet door aanpassen van
de luchthoeveelheid op 13,0 - 13,5% en het O2-gehalte op 2,6 3,3% geregeld worden.
Noodzakelijk gereedschap: rookgasanalyseapparaat voor de bepaling van het CO2/O2-gehalte in het rookgas.
De recirculatiespleet is op een vaste waarde van 1,0mm bij A2F
18H en 2,0mm bij A2F 24H en A2F 32H ingesteld en mag niet veranderd worden.
Afb.7-5Rookgaskwaliteit instellen
1 Vakmancode invoeren (zie de meegeleverde regelingshandlei-
ding).
2 Parameterniveau „Vakman FA config“ selecteren.
3 Zodra een van de parameters [Fan Min] ≙ P1, [Fan Mid] ≙ P2 of
[Fan Max] ≙ P3 wordt geselecteerd, start de brander met de teklens opgeslagen mate aan modulatie. De branderventilator
draait met het ingestelde (procentuele) toerental.
– Rookgaskwaliteit controleren en na stabilisatie indien nodig
het ventilatortoerental aanpassen (Afb. 7-5).
4 Het nieuwe toerental moet aan de regeling ingesteld en beves-
tigd worden. Hiervoor draaischakelaarstand „Configuratie“ selecteren.
5 Parameter-instellingen [Fan Max], [Fan Min] en [Fan Mid] aan-
passen.
– CO2 boven tolerantie / O2 onder tolerantie: toerental opvoe-
ren.
– CO2 onder tolerantie / O2 boven tolerantie: toerental reduce-
ren.
6 Instellingswijzigingen in de betreffende prestatietrappen pas uit-
voeren nadat de meetwaarde zich heeft gestabiliseerd.
7 De instelmodus van een prestatietrap kan met de „Exit“-toets
worden verlaten. Daarna binnen de 15 seconden de volgende te
controleren vermogenstrap selecteren.
8 De brander draait na het indrukken van de „Exit“-toets nog 15
seconden verder als het menu „Vakman FA config“ niet wordt
verlaten. Bij het verlaten van dit menu wordt de brander onmiddellijk uitgeschakeld.
Een globale instelling van de luchthoeveelheid kan aan de
hand van de waarden in tab. 20/21 worden uitgevoerd. Deze globale instelling vervangt echter in geen geval de fijninstelling met CO2/O2-meting.
7.3.7Elektrodenafstand en afstand olie-/
luchtsproeier controleren en instellen
Afb.7-7Elektrodeninstelling en afstand oliesproeier-luchtsproeier
cBevestigingsboutX1Elektrodepositie A2F
dLichtbuisX2Niet in gebruik
eOliesproeierYAfstandsmaat
oliesproeierluchtsproeier
fLuchtsproeier
Tab.7-7Legenda bij Afb. 7-7
Afstand van de elektroden controleren en instellen
Noodzakelijk gereedschap: instelmal (aan houder voor de servicepositie bevestigd)
1 Brander op servicestand zetten (zie Hfst. 7.4).
2 Elektrodenafstand en -positie met de instelmal controleren.
3 De elektroden eventueel door verbuigen bijstellen.
Afstand olie-/luchtsproeier instellen
Noodzakelijk gereedschap: instelmal (aan houder voor de servicepositie bevestigd); binnenzeskantsleutel maat 4mm.
▪ Brander op servicestand zetten.
▪ Afstandsmaat Y met de instelmal controleren. Voor de instelwaar-
den zie Tab. 7-3
▪ Voor het afstellen de bevestigingsbout losdraaien en de meng-
voorziening langs de sproeierstangen verschuiven (zie ook
Hfst. 9.2.5).
7.4Brander demonteren
7 Oliebrander
Afb.7-8Brander op bedrijfstand
3 Stekkers aan de aanvoer- en retoursensor tV1 en tR (Afb. 6-3)
lostrekken.
4 Servicebout (Afb. 7-9/Afb. 7-10) losdraaien.
INFORMATIE
De positioneerbout (Afb. 7-9, pos.2) dient voor de correcte
positionering en voor de vaste bevestiging van de brander
op de branderflens. Deze mag niet worden losgedraaid
voor de demontage.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot
een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel
en brandwonden veroorzaken.
▪ Alvorens de brander te demonteren de hoofdschake-
laar van de verwarming uitschakelen en beveiligen tegen onbedoeld opnieuw inschakelen.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Gevaar voor verbranden door hete oppervlakten.
▪ Alvorens te demonteren, de brander voldoende laten
afkoelen.
▪ Draag veiligheidshandschoenen.
Voor de brander is een jaarlijks onderhoud noodzakelijk. Voor deze
werkzaamheden of bij beschadigingen in het gedeelte van de branderkamer is het noodzakelijk om de brander op servicestand te zetten.
7.4.1Brander op servicestand zetten
Normaal gesproken staat de brander in de bedrijfstand. Om werkzaamheden aan de sproeierstangen (bijv.voor vervangen van
sproeiers of elektroden) of binnenin de branderpijp uit te kunnen
voeren, wordt de brander op servicestand gezet.
1 CV met de hoofdschakelaar uitschakelen.
2 Ketelbekleding verwijderen.
Afb.7-9Servicebout op de brander losdraaien
5 Brander linksom uit de bajonetsluiting draaien en naar boven toe
eruit tillen.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
41
Page 42
7 Oliebrander
Afb.7-10 Brander uittillen
6 Brander 180° draaien en op de branderflens plaatsen.
7 Brander door de opening in de bevestigingsplaat in de service-
bout hangen en in de bajonetsluiting laten vergrendelen. De servicebout vastdraaien.
è De brander staat in de servicestand (zie Afb. 7-11).
Afb.7-12 Servicestand - variant 2
Inbouw in omgekeerde volgorde uitvoeren.
7.4.2Recirculatiebuis uit-/inbouwen
De recirculatiebuis kan alleen bij een gedemonteerde brander en
een geopende branderkamer gedemonteerd worden.
Afb.7-11 Servicestand - variant 1
De brander kan ook aan de zijkant aan de steunhoek (toebehoren)
aan de bovenste ketelrand vastgehaakt worden (zie Afb. 7-12).
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Gevaar voor verbranden door hete oppervlakten.
▪ Alvorens te demonteren, de brander voldoende laten
afkoelen.
▪ Draag veiligheidshandschoenen.
1 CV met de hoofdschakelaar uitschakelen.
2 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
3 Branderkamer openen (zie Hfst. 9.2.3).
4 Recirculatiebuis uitdraaien (bajonetsluiting met 1/8-slag linksom
draaien).
Inbouw van de recirculatiebuis in omgekeerde volgorde.
7.4.3Brander demonteren/monteren
1 CV met de hoofdschakelaar uitschakelen.
2 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
3 Klep aan het oliefilter sluiten en olieslangen van het oliefilter los-
draaien.
4 Stekker X1, X11 en X15 van de automatische ontsteking en de
met stekker X1 aangesloten branderinterne stekkers lostrekken.
5 Brander van de branderflens verwijderen (zie Hfst. 7.4.1).
6 De vier bevestigingsbouten van de branderflens losdraaien.
7 Branderflens met branderpijp en recirculatiebuis uit de brander-
kamer tillen.
De inbouw van de brander gebeurt in omgekeerde volgorde.
1 Brander starten, functie en instellingen controleren.
Installatie- en gebruikshandleiding
42
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 43
7 Oliebrander
7.5Aansluiting automatische
ontsteking
StekkerPINFunctie
X141 – 4 ( ⊥, ⊥, in, out)Communicatie (automatische
ontsteking – oliepomp-regelapparaat)
5, 6 (-, +)Oliepomp-druksensor
7 – 10 (Ub, ⊥, Hall,
PWM)
X151, 2 (ret)Retourtemperatuursensor
3, 4 (flow)Thermometer van de aanvoer-
5, 6 (flue)niet toegewezen
7, 8 (DI2)Veiligheidtemperatuurbegren-
9, 10 (DI3)niet toegewezen
Tab.7-8Toewijzing van de aansluitkabels aan de automatische
De ontstekingstransformator met vlamherkenning is een hoogfrequente ontstekingsinrichting met een schommelfrequentie van ong.
15 - 20kHz. De vlam van de brandstof-luchtvermenging wordt via
een speciale schakeling via de ontstekingselektroden gedetecteerd.
Bij aanwezigheid van vlammen wordt tussen de ontstekingselektroden en tegen de aarding een ionenstroom ingeschakeld. Het signaal
wordt in het ontstekingsapparaat geanalyseerd. Zo wordt aan de automatische ontsteking gemeld of er een vlam aanwezig is.
Het contact kan parallel met de vlambewaking worden gebruikt zonder deze te beïnvloeden.
Een lichtdiode geeft de bedrijfsstatus aan:
▪ 5 seconden na de branderopvraag wordt door een knipperende
led (knipperfrequentie 1 - 2Hz) de gereedheid gemeld (voedingsspanning is aanwezig, maar er is geen vlam).
▪ Wanneer de vlam is gedetecteerd, wisselt de led binnen de se-
conde van knipperen naar vast branden.
INFORMATIE
Wanneer de led knippert tijdens de werking van de brander, is een onvoldoende aarding van de brander voor de
hand liggend.
▪ Beschermende aarde controleren.
▪ Wanneer de vlam dooft, wordt de led ong. 5 seconden uitgescha-
keld. Na deze 5 seconden begint de led weer te knipperen, waardoor de gereedheid van de vlambewaking wordt aangegeven.
Van de aanzuigstomp (S) wordt olie door het filter (H) naar de tandwielset aangezogen doordat de druk wordt opgevoerd. Als er spanning op de NC-klep wordt gezet, gaat hij open en laat olie naar de
sproeieraansluiting stromen. De drukmeetomvormer (PT) meldt de
bereikte druk en het oliepomp-regelapparaat regelt samen met de
olie-/luchtverbandsbesturing het motortoerental. De geïntegreerde
drukbegrenzer voorkomt dat er een overdruk ontstaat. De instelling
af fabriek is 30bar.
Filter vervangen
1
Drukbegrenzer
7.7Oliebranderpomp en oliefilter
De oliebranderpomp is een zelfaanzuigende tandwielpomp, die als
tweestrengenpomp via een ontluchtingsoliefilter is aangesloten. In
de pomp zijn een aanzuigfilter en oliedrukregelaar geïntegreerd.
INFORMATIE
Ter bescherming van de oliepomp het microfilterelement
MC-7 gebruiken. Principieel alleen filters met max.25µm
gebruiken.
Functie oliebranderpomp
Afb.7-16 Filter vervangen
pos.Omschrijving
AFilter
B2-strengwerking, met bout / 1-strengwerking, zonder
bout
CAfdekking met filter
Tab.7-11 Legenda bij Afb. 7-16
1 Filter uit de oliebranderpomp draaien.
2 Nieuw filter in de oliebranderpomp plaatsen.
Afb.7-15 Functie oliebranderpomp
Installatie- en gebruikshandleiding
44
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 45
8Hydraulische aansluiting
VOORZICHTIG
Wij adviseren om de A2F met zwaartekrachtremmen van
kunststof uit te voeren. Deze zijn geschikt voor bedrijfstemperaturen tot max. 95°C.
8.1Aansluiting hydraulische systeem
INFORMATIE
Onderstaand is een selectie van de meest toegepaste installatieschema's opgenomen. Deze installatieschema's
dienen als voorbeeld. Ze vervangen in geen geval een
zorgvuldige planning van de installatie. Verdere schema´s
staan op onze website.
3UV1
3UVB13‑weg-mengklep (verwarming/intern ketelcircuit)
CWKoud tapwater
DHWWarm water
DSDruksensor
FLSFlowSensor - meting debiet en aanvoertemperatuur
H
… H mVerwarmingscircuits
1, H 2
MAGMembraanexpansievat
MIX3-weg-menger met aandrijfmotor
MK1Mengergroep met hoogrendementspomp
MK2Mengergroep met hoogrendementspomp (PWM-
geregeld)
P
K
P
Mi
Ketelcircuitpomp
Mengcircuitpomp
Afb.8-1Aansluitschema A2F met standaarduitvoering
RoConBFRegeling A2F
EHS157068Regeling mengcircuit
SVOverdrukveiligheidsklep
t
AU
t
DHW
t
Mi
t
V1
t
V2
t
R
Buitentemperatuursensor
Boilertemperatuursensor
Toevoertemperatuursensor mengcircuit
Temperatuursensor van de toevoertemperatuur
Interne mengersensor
Retourtemperatuursensor
Tab.8-1Afkortingen in hydraulische schema's
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
45
Page 46
8 Hydraulische aansluiting
Afb.8-2Aansluitschema A2F met Ventil KitAfb.8-3Aansluitschema A2F met Smart start Kit
Installatie- en gebruikshandleiding
46
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 47
9 Inspectie en onderhoud
9Inspectie en onderhoud
9.1Algemene inspectie en onderhoud
De regelmatige inspectie en onderhoud van de CV-installatie vermindert het energieverbruik en waarborgt een lange levensduur en
storingsvrije werking.
WAARSCHUWING
Door een verstopte condenswaterafvoer kan er condenswater opgestuwd raken. Dat kan de functie van de A2F
nadelig beïnvloeden en leidt tot een grotere emissie van
schadelijke stoffen.
▪ Condenswaterafvoer jaarlijks reinigen.
INFORMATIE
De inspectie en het onderhoud dienen eenmaal ’s jaars,
liefst vóór de verwarmingsperiode, door bevoegde en
geschoolde verwarmingstechnici te worden uitgevoerd. Op
deze wijze zijn storingen tijdens het stookseizoen uit te
sluiten.
Voor de waarborging van regelmatige inspectie en onderhoud adviseren wij om een inspectie- en onderhoudsovereenkomst af te sluiten.
Te controleren bij de jaarlijkse inspectie
▪ Algemene toestand van de CV-installatie, visuele inspectie van
aansluitingen en leidingen.
▪ Controle van de waterdruk van de koudwatervoorzieningen
(<6bar), indien nodig montage of instelling van een drukreductor
(alleen bij een aangesloten boiler).
▪ Werking van de brander en de branderinstellingen.
▪ Controle van de systeemwaterdruk aan de regeling RoConBF
van de A2F.
Indien nodig water in het verwarmingssysteem bijvullen tot de
drukweergave binnen het toegestane bereik ligt (zie Hfst. 9.2.1).
Jaarlijkse onderhoudswerkzaamheden
▪ Reiniging van brandercomponenten, branderkamer, turbolatoren,
verwarmingsoppervlakken en condenswatersifon/Kondensat Box
(zie Hfst. 9.2.3).
▪ Uitwendige reiniging van de ketelbekleding.
▪ Condenswaterafvoer controleren en reinigen.
▪ Vervanging van aan slijtage onderhavige delen (indien nodig).
▪ Documentatie van de onderhoudswerkzaamheden in het bedrijfs-
handboek.
▪ Voor het opnieuw in bedrijf stellen van de A2F na onderhouds-
werkzaamheden moet aan de voorwaarden voor de inbedrijfstel-
ling conform Hfst. 5.2 zijn voldaan en moeten ze gecontroleerd
zijn.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Gevaar voor verbranden door hete oppervlakten.
▪ Alvorens te demonteren, de brander voldoende laten
afkoelen.
▪ Draag veiligheidshandschoenen.
Ketelbekleding reinigen
▪ Reiniging van de ketelbekleding met zachte doeken en milde reini-
gingsoplossing.
▪ Geen reinigers met agressieve oplosmiddelen gebruiken.
9.2.1Verwarmingssysteem vullen, bijvullen
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Tijdens het vullen kan er water uit eventuele lekpunten vrijkomen dat met aanraking met onder stroom staande onderdelen elektrische schokken kan veroorzaken.
▪ Voor het vullen de A2F stroomloos schakelen.
▪ Na de eerste vulling en voor het inschakelen van de
A2F met de voedingsschakelaar moet er gecontroleerd
worden of alle elektrische onderdelen en verbindingspunten droog zijn.
WAARSCHUWING
Vervuiling van drinkwater is schadelijk voor de gezondheid.
▪ Bij het vullen van het verwarmingssysteem moet het te-
rugstromen van verwarmingswater in de drinkwaterleiding uitgesloten zijn
INFORMATIE
Aanwijzingen voor de wateraansluiting (zie Hfst. 4.6) en
voor de waterkwaliteit (zie Hfst. 1.2.5) in acht nemen.
9.2Inspectie- en
onderhoudswerkzaamheden
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Stroomgeleidende onderdelen kunnen bij aanraking tot
een elektrische schok leiden en zo levensgevaarlijk letsel
en brandwonden veroorzaken.
▪ Vóór het begin van de onderhoudswerkzaamheden
aan de A2F moet hij van de voeding worden gescheiden (zekering, hoofdschakelaar uitschakelen) en tegen
onbedoeld opnieuw inschakelen worden beveiligd.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
47
Page 48
9 Inspectie en onderhoud
Afb.9-1Verwarmingscircuit vullen
Pos.Omschrijving
1Vulslang met retourblokkering (en manometer)
2KFE-kraan
3Kogelkraan verwarming - aanvoer
4Kogelkraan verwarming - retour
6Waterkraan
7Automatische ontluchter
8Manometer
9Ontluchter (in het gebouw)
Tab.9-1Legenda bij Afb. 9-1
1 Vulslang (Afb. 9-1, pos.1) met keerklep en een externe mano-
meter1 (door installateur) op de KFE-kraan (Afb. 9-1, pos.2)
aansluiten en met een slangklem tegen wegglijden beveiligen.
2 Controleer, of de kap van de automatische ontluchter (Afb. 9-2,
pos.A) geopend is.
Bij de eerste vulling moet de verwarming via een in het gebouw in de
warmteverdeling geïnstalleerde ontluchter worden ontlucht.
1
Afb.9-2Ontluchterkap losnemen
Pos.Omschrijving
AKap van de automatische ontluchter
Tab.9-2Legenda bij Afb. 9-2
1 Waterkraan (Afb. 9-1, pos.6) van de toevoerleiding openen.
2 KFE-kraan (Afb. 9-1, pos.2) openen en manometer (Afb. 9-1,
pos.8) in de gaten houden.
3 Installatie met water vullen tot aan de manometer de streefdruk
van de installatie (installatiehoogte +2m is bereikt, hierbij
komt 1m waterkolom overeen met 0,1bar). De overdrukklep
mag niet geactiveerd worden!
4 KFE-kraan (Afb. 9-1, pos.2) sluiten.
5 Waterkraan (Afb. 9-1, pos.6) van de toevoerleiding sluiten.
6 Vulslang (Afb. 9-1, pos.1) met terugstroombeveiliging van de
KFE-kraan (Afb. 9-1, pos.2) scheiden.
9.2.2Aansluitingen en leidingen controleren
WAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde werkzaamheden aan stroomgeleidende componenten kunnen het leven en de gezondheid van personen in gevaar brengen en de functie van de
A2F nadelig beïnvloeden.
▪ Schade aan stroomgeleidende componenten van de
A2F mag alleen door een erkende monteur van een
nutsbedrijf of erkende verwarmingsmonteur worden
verholpen.
1 Ketelbekleding verwijderen, zie Hfst. 4.10.
2 Alle olie- en waterleidingen en aansluitingen op lekkages en be-
schadigingen controleren. Bij schade de oorzaak opsporen en
beschadigde onderdelen vervangen.
3 Installatiedruk controleren. Bij de te lage druk de oorzaak van
het drukverlies opsporen en verhelpen. De installatie bijvullen
conform Hfst. 9.2.1.
4 Alle onderdelen van het rookgassysteem op lekkages en be-
schadigingen controleren. Beschadigde delen repareren of vervangen.
5 Alle elektrische onderdelen, verbindingen en leidingen controle-
ren. Beschadigde onderdelen repareren.
Universeel microfilterelement MC-7 controleren
▪ Universeel microfilterelement MC-7 in het ontluchtingsoliefilter
controleren (altijd slechts papieren filters met max. 25 μm gebruiken) en indien nodig vervangen.
(1)
voor zover deze niet al in het verwarmingssysteem is geïnstalleerd
Installatie- en gebruikshandleiding
48
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 49
9.2.3Branderkamer en condenswatersifon/
Kondensat Box reinigen
Als er verontreinigingen in de branderkamer of onvoldoende verbrandingswaarden worden vastgesteld, moeten de branderkamer en
de brander gereinigd worden. Indien nodig de brander opnieuw afstellen.
1 Ketelbekleding verwijderen (zie Hfst. 4.10).
2 Brander uittillen (zie Hfst. 7.4) en naast de ketel neerleggen of
de brander in de steunhoek (toebehoren) vasthaken.
9 Inspectie en onderhoud
Afb.9-5Sifon demonteren
4 Opvangbak plaatsen.
Afb.9-3Brander uittillen
Afb.9-4Brander op servicestand
3 Condenswatersifon van de rookgasboog lostrekken en demonte-
ren /Kondensat Box (toebehoren) demonteren.
Afb.9-6Opvangbak plaatsen
5 De vier bouten aan de bovenkant van de branderkamer losdraai-
en.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
49
Page 50
9 Inspectie en onderhoud
Afb.9-7Branderkamer openen
6 Brandkamerdeksel verwijderen.
7 Turbolatoren uitnemen.
Afb.9-10 Branderkamer reinigen
10 Branderkamer met ketelborstel (tiebehoren) van het grovere vul
reinigen.
Afb.9-8Turbolatoren uitnemen
8 Turbolatoren met een vochtieg doek reinigen.
9 Branderkamer inzetstuk uitnemen.
Afb.9-9Inzetstuk uitnemen
Afb.9-11 Branderkamer en buizen van de warmtewisselaar spoe-
len
11 Branderkamer en buizen van de warmtewisselaar grondig met
water doorspoelen om losgekomen vuil te verwijderen. Opgevangen vloeistof deskundig wegdoen.
12 Condenswatersifon /Kondensat Box voor het opnieuw inbouwen
grondig spoelen.
Installatie- en gebruikshandleiding
50
Afb.9-12 Sifon spoelen
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 51
13 De aparte componenten in de omgekeerde volgorde weer inbou-
wen.
9.2.4Brander controleren en reinigen
INFORMATIE
Voor nauwkeurige informatie omtrent het controleren en instellen van de brander, zie Hfst. 7.3.
Voor nauwkeurige informatie omtrent montage en demontage van de brander, zie Hfst. 7.4.
Tot de inspectie behoort voorts:
1 Brander demonteren (zie Hfst. 7.4).
2 Branderoppervlak reinigen (doek, kunststof borstele) en op be-
schadigingen controleren.
3 Visuele controle van de brandstofleidingen op lekkage, verstop-
5 Branderkop aan de brandstofuitgang in de buurt van de stuw-
schijf reinigen.
INFORMATIE
Onder de onderhoudswerkzaamheden valt ook het nagaan
of voor de veiligheid belangrijke onderdelen hun nominale
levensduur bereikt hebben:
▪ Automatische ontsteking: 10 jaar of 250 000 brander-
starts
6 Indien nodig defecte onderdelen vervangen.
7 Branderkamer sluiten.
8 Brander in bedrijf stellen en met de instelling "Emissiemeting"
ongeveer 10 minuten laten draaien.
9 Verbrandingswaarden controleren:
– Rookggastemperatuur aan de meetstomp van de rookgaslei-
ding. (gewenste waarde <80°C),
– O2- resp. CO2-gehalte (zie Hfst. 7.3.1),
– CO-gehalte (Streefwaarde <100ppm).
– Roetaantal conform Bacharach-schaal <1.
Als de verbrandingswaarden niet binnen het gewenste bereik liggen,
moet evt. de oliesproeier navenant (zie Hfst. 7.3.1) worden afgesteld.
INFORMATIE
Wij adviseren om alle gemeten waarden en de uitgevoerde
werkzaamheden met datum en handtekening in te voeren
in het bijgeleverde bedrijfshandboek.
9.2.5Ontstekingselektroden en oliesproeier
vervangen
Voorwaarde: de brander staat op servicestand variant 1 (zie
Hfst. 7.4.1)
9 Inspectie en onderhoud
Afb.9-13 Mengkop en ontstekingselektroden
Pos.Omschrijving
1Mengerinrichting
2Ontstekingselektroden
3Bevestigingsbouten
4Lichtbuis
5Sproeierstangen (olievoorverwarmer)
6Bevestigingsbout voor ontstekingselektroden
Tab.9-3Legenda bij Afb. 9-13
Ontstekingselektroden vervangen
Als de ontstekingselektroden versleten zijn, moeten ze worden vervangen.
▪ Bevestigingsbout (pos. 6) met binnenzeskantsleutel maat 3 los-
draaien.
▪ Ontstekingselektroden (pos. 2) vervangen.
▪ Bevestigingsbout met binnenzeskantsleutel maat 3 aandraaien.
Oliesproeier demonteren
1 Ontstekingskabel van ontstekingselektroden (pos. 2) lostrekken.
2 Bevestigingsbout (pos. 3) losdraaien en mengerinrichting (pos.
1) naar boven toe lostrekken.
3 Oliesproeier met muil- of ringsleutel maat 16 losdraaien. Hierbij
de sproeierstang (pos. 5) met een muilsleutel maat 16 tegenhouden.
Oliesproeier inbouwen
INFORMATIE
Ter bescherming van oliepompen het microfilter inzetstuk
MC-7 in het ontluchtingsoliefilter plaatsen. Principieel alleen filters met max.25µm gebruiken.
1 Mengerinrichting (pos. 1) monteren. Hierbij de lichtbuis (pos. 4)
tussen de geleidepennen in het deksel van de sproeierrail positioneren. Afstand olie-/luchtsproeier instellen.
2 Ontstekingskabels op de ontstekingselektroden steken.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
51
Page 52
10 Fouten en storingen
10Fouten en storingen
INFORMATIE
Nauwkeurige informatie over de regeling en over het ketelpaneel en over de instellingen van bedrijfsmodi en para-
10.1Fouten signaleren en storingen
verhelpen
De elektronica van de A2F
▪ geeft een fout aan met een rode achtergrondverlichting van het
display,
▪ geeft de foutcode op het display aan.
Een geïntegreerd foutgeheugen slaat maximaal 15 foutmeldingen op
die als laatste zijn opgetreden.
Naargelang de bedieningsmodus worden de foutmeldingen ook naar
de aangesloten kamerstations of kamerthermostaten gestuurd.
meters staat in Hfst. 6 en in de meegeleverde regelingshandleiding.
Storing verhelpen
1 Oorzaak van de storing opsporen en verhelpen.
2 Niet vergrendelende fouten (zie Hfst. 10.3) worden weergege-
ven zolang de storingsoorzaken aanwezig zijn. Zodra de oorzaak is weggenomen, loopt het apparaat normaal door.
3 Vergrendelende fouten met foutcode op het display (zie
Hfst. 10.4).
▪ Door ten minste 5s op de exit-toets onder het display te druk-
ken het "Speciaal niveau" oproepen en de vergrendeling ongedaan maken (menugeleid).
10.2Overzicht van mogelijke storingen
StoringMogelijke oorzaakMogelijke oplossing
CV-installatie buiten
Geen netspanning
werking (hoofdschakelaar niet verlicht, geen
display)
Verwarming warmt nietopCV is niet gereed (bijv. het tijdprogramma be-
vindt zich in de temperatuurverlagingsfase, bui-
tentemperatuur te hoog)
CV warmt niet voldoen-
Verwarmingskarakteristiek te laag
de op
Water wordt niet warm Boiler is niet gereed (bijv.het tijdprogramma be-
vindt zich in de temperatuurverlagingsfase)
Water wordt niet warm
genoeg
Boilertemperatuur te laag
Debiet te hoog
Brandervermogen te laag
Maximaal branderver-
mogen te laag
Branderinstelling onjuist
Oliesproeier onjuist of vervuild
Weerstand lucht-/rookgas te hoog
Oliefilter vervuild
Brander start niet opStoringsblokkering
Branderventilator komt
Geen netspanning op brander
ondanks branderopvraag niet in werking
Stekkerverbindingen van de printplaat of van de
automatische ontsteking zitten los
Verwarmingselement of thermostaat voorver-
warming stookolie defect
Branderventilator defect (lager vastgelopen)
Oliepomp vastgedraaid
Geen ontsteking
Brander start hardStartvertraging door slechte ontsteking
▪ De gewenste temperatuur van het warme water verhogen.
▪ De tapsnelheid verkleinen, de doorstroming begrenzen.
▪ Zie storing “maximaal brandervermogen te laag”.
▪ Branderinstelling controleren en indien nodig aanpassen (zie
Veel bedrijfsrumoerHouder branderventilator beschadigd
Sterk fluitend, mecha-
nisch geluid
Lager branderventilator defect
Oliepomp zuigt lucht aan
Vacuüm in de olieleiding te hoog
Oliepomp defect
Storende pompgeluiden Te hoge pompdruk
Slecht afgesteld warmteverdeelsysteem
Oliepomp transporteert
geen olie
Afsluitklep aan het oliefilter of in de zuigleiding
gesloten
Aandrijving oliepomp beschadigd
Zuigklep niet dicht
Olieleiding lek (pomp zuigt lucht aan)
Filter verstopt
Filter lek
Oliepompprestatie onvoldoende
Olieverstuiving ongelijkmatig – sterke roetvorming in de vlampijp
Oliesproeier los, verstopt of versleten
Oliesproeier met onjuiste spuithoek
Geen oliedoorgangOliesproeier verstopt
Mengerinrichting is van
Luchttoevoer onvoldoende
binnen sterk met olie
vervuild of vertoont
sterke koksvorming
Luchttoevoerleiding vervuild/verstopt
Rookgasleiding van de LAS lek
Branderinstelling onjuist.
Oliesproeier onjuist gedimensioneerd
Verbrandingsluchthoeveelheid onjuist
Zuigleiding zuigt lucht aan (lekkage)
Magneetklep aan de
oliepomp gaat niet
open
Vlambewaking reageert
niet
Spoel defect
Automatische ontsteking defect
Vlambewakingskabel defect of slechte stekkerverbinding
▪ Oliesproeier vervangen.
▪ Luchttoevoerleiding op verstopping controleren.
▪ Luchttoevoerleiding met een grotere diameter plaatsen.
▪ Van de omgevingslucht afhankelijke werking: toevoerluchtopening
▪ Vlambewakingskabel vervangen.
▪ Stekkerverbinding X2 aan de automatische ontsteking controleren.
▪ 3-polige stekkerverbinding aan de ontstekingstransformator con-
troleren.
STB-afschakelingWaterdebiet te klein vanwege ingesloten lucht
Waterdebiet te klein vanwege snel sluitende
kleppen in het hele verwarmingsnet
▪ Net- en PWM-stuursignaalaansluiting controleren, indien nodig
pomp vervangen.
▪ Installatie ontluchten.
▪ Ketel reinigen.
Rookgastemperatuur-
Waterdebiet te klein vanwege ingesloten lucht
Rookgastemperatuur te hoog
sensor-afschakeling
Tab.10-1 Mogelijke storingen aan de A2F
10 Fouten en storingen
1
(1)
zie documentatie „Regeling RoConBF“
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
53
Page 54
10 Fouten en storingen
10.3Foutcodes
CodeModule/aanduidingFout
E 129Automatische ontsteking
E 130Retourtemperatuur overschrijdt begrenzertemperatuur (te hoge temperratuur, geen warmteafgifte).
E 1322x geen vlamvorming aan het einde van de veiligheidstijd (geen olie, kleppen gaan niet open, geen ont-
E 133Vlam uit in de stabilsatiefase of bij de werking na een gepoogde nieuwe start.
E 139Vlam werd voor de branderstart herkend.
E 143Timeout voor olievoorverwarmer overschreden. Retoursignaal kon niet binnen de geconfigureerde tijd
E 146Stilstand-oliedruk niet herkend.
E 148Defect relais (niet resetbaar).
E 152Tijdens de voorventilatie en naventilatie wordt het toerental niet bereikt (branderventilatie defect, voe-
E 154Ventilatiestilstand niet herkend (branderventilatie defect, elektronische fout in de branderventlatie).
E157Oliedruk heeft de gewenste waarde niet bereikt (vanaf 3. fout).
E 158EEPROM fout (parameter fabrikant).
E 159EEPROM fout (veiligheidsparameter).
E 162Interne EEPROM-gegevens van BCC niet consistent.
E 163Geactiveerde BCC is niet ingestoken.
E 164BCC-gegevens zijn niet consistent.
E 165BCC-firmware past niet bij de firmware van de automatische ontsteking.
E 167Fout tijdens BCC activering.
E 190Actuele waarde druk en oliepomptoerental passen niet bij elkaar.
E 198Stilstand oliepomp niet herkend.
E 216Buitengewone fout van het besturingssysteem (resetten door uit-/inschakelen van de A2F)
E 227Interne fout van de automatische ontsteking (resetten door uit-/inschakelen van de A2F)
Tab.10-2 Foutcodes vergrendelende storingen (door de automatische ontsteking herkenbaar)
In de foutweergave wordt als plek "In het apparaat:" "Verwarmingsmodule" aangegeven
Blokkerende fout
Aanvoertemperatuur overschrijdt begrenzertemperatuur (te hoge temperratuur, geen warmteafgifte).
stekingsvonk).
worden herkend.
ding naar de ventilatie, elektronische fout in de ventilatie, draadbreuk).
CodeModule/aanduidingFout
E 1Automatische ontsteking
E 2Retourtemperatuur overschrijdt sensortemperatuur (te hoge temperratuur, geen warmteafgifte).
E 12Toevoertemperatuursensor defect.
E 13Rookgassensor defect.
E 17Druksensor defect.
E 38Fout bij de actualisering.
E 90Communicatie tussen de automatische ontsteking en de printplaat van de regeling in storing (kabel- en
E 95Systeem staat op programmeermodus.
E 965x reset binnen de 15min. Nieuwe reset pas na 15min mogelijk.
E 99Interne fout van de automatische ontsteking.
E 4Waarschuwingsmeldingen
E 5Vlam uit tijdens stabilsatietijd (ionisatie-elektrode defect of vervuild).
E 24Toerental onder-/overschrijdt de min. en max. grenzen tijdens de vlamstabilisatie of de regelaarwerking
E 29Oliedruk bereikt de gewenste startwaarde niet,
E 61Regelafwijking tijdens de ionisatieprocedure te hoog (vanaf 1e fout) (onjuiste branderaarding of voeding
E 62Actuele waarde oliedruk en oliepomptoerental passen niet bij elkaar.
E 189
Tab.10-3 Foutcodes tijdelijke storingen (door de automatische ontsteking herkenbaar)
Tijdelijke storing, branderafschakeling, automatische
vrijgave als de oorzaak voor
de fout niet meer aanwezig
is.
automatische ontsteking
Tijdelijke storing, aparaat
probeert opnieuw te starten.
Aanvoertemperatuur overschrijdt sensortemperatuur (te hoge temperratuur, geen warmteafgifte).
stekkerverbindingen controleren, totale reset, printplaat van de regeling vervangen, automatische ontsteking vervangen).
Geen vlamvorming tijdens de veiligheidstijd (geen olie, kleppen gaan niet open, geen ontstekingsvonk).
(ventilatie defect, voeding naar de ventilatie, elektronicafout in de ventilatie, daardbreuk).
automatische ontsteking, oliestromingsdruk te laag, ionisatie-elektrode verbogen of geoxideerd, ionisatietraject foutief, veiligheids-olieregelblok defect).
▪ Gewenste waarde oliedruk wordt tot branderwerking niet bereikt.
▪ Oliedruk verschilt 60s lang voortdurend meer dan ±0,25bar van de gewenste waarde.
▪ Actuele oliedrurk overschrijdt voortdurend de maximum grenswaarde.
Installatie- en gebruikshandleiding
54
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 55
10 Fouten en storingen
CodeModule/aanduidingFoutMogelijke oplossing
E 72Interne mengersensorMeerwaarde buiten het meetbereik, temperatuurE 75Buitentemperatuursensor
E 76Boilertemperatuursensor
E 81EepromInterne fout
E 88Printplaat regeling
E 91Aangesloten CAN-modules Buscodering van een CAN-module dubbel aanwe-
E 100RookgastemperatuurInterne fout
E 129DruksensorMeerwaarde buiten het meetbereik, sensor defect.
E 198DebietsensorDebiet te laag
E 200Communicatie automati-
sche ontsteking
W 8001 DebietsensorDebiet heeft de minimum grens onderschreden
E 8002Debiet onder minimum grens (300l/h)
W 8003 RookgastemperatuurDe rookgastemperatuur heeft de grenstemperatuur
E 8004De rookgastemperatuur heeft de toegestane abso-
E 8005 WaterdrukMeetwaarde beneden toegestane minimum waarde
W 8006Waarschuwing: maximum toegestaan drukverlies
W 8007Waarschuwing: meetwaarde boven toegestane
Tab.10-4 Foutcodes (door printplaat herkenbaar)
In de foutweergave wordt als plek "In het apparaat:" "Ketel" aangegeven
10.4Branderstoringen en STBstoringen verhelpen
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Verbrandingsgevaar bij STB-storing door een zeer heet ketellichaam.
▪ Raak geen metalen delen aan de ketel aan.
▪ Laat de ketel afkoelen.
▪ Draag veiligheidshandschoenen.
INFORMATIE
De telkens laatste foutoorzaak wordt in het apparaat opgeslagen en kan ook na een spanningsuitval bij het opnieuw
inschakelen van het apparaat gereconstrueerd worden
Door de automatische ontsteking herkende vergrendelende fouten
kunnen alleen met de hand direct aan de ketel worden ontgrendeld.
Automatische ontsteking ontgrendelen:
Voorwaarden: De storingsoorzaak is verholpen, de brander is elektrisch aangesloten.
Communicatie tussen de automatische ontsteking
en de printplaat van de regeling in storing.
overschreden.
lute maximum waarde overschreden.
overschreden
maximum waarde.
3 Met de draaiknop het niveau "FA-fout" selecteren.
è Foutcode en vraag "resetten?" worden getoond.
4 Met de draaiknop "Ja" selecteren.
5 Selectie bevestigen met een korte druk op de draaiknop.
è Fout is gereset.
6 Afbreken en teruggaan door opnieuw op de Exit-toets te druk-
ken.
10.5Noodbedrijf
Bij verkeerde instellingen van de elektronische regeling kan een
noodbedrijf van de verwarming gehandhaafd worden door aan de regeling de speciale functie " Handmatige modus" te activeren (zie
meegeleverde gebruikshandleiding "Regeling RoConBF").
Bij intacte 3-weg-kleppen schakelt de A2F om naar verwarmingswerking. De noodzakelijke aanvoertemperatuur kan met de draaiknop ingesteld worden.
▪ Kabel-, klem- en stekkerverbindingen controle-
ren.
▪ Temperatuursensor vervangen.
▪ Algehele reset
▪ Printplaat van de regeling vervangen.
▪ Busadressen correct instellen.
▪ Automatisch ontstekingsapparaat vervangen▪ Kabel-, klem- en stekkerverbindingen controle-
Bij het openen van de verwarmings- en warmwateraansluitingen is er verbrandings- en overstromingsgevaara
door vrijkomend heet water.
▪ Leeg het verwarmingssysteem alleen als het lang ge-
noeg is afgekoeld en zorg voor geschikte voorzieningen om het vrijkomende water af te voeren of op te
vangen.
▪ draag geschikte beschermingskleding.
11.1Tijdelijk stilleggen
VOORZICHTIG
Een buiten bedrijf gestelde verwarmingsinstallatie kan bij
vorst bevriezen en beschadigingen oplopen.
▪ Laat een buiten bedrijf gestelde verwarminginstallatie
bij gevaar voor vorst leeglopen.
▪ Wanneer de CV-installatie niet is geleegd, moet bij ge-
vaar voor vorst de olie- en stroomtoevoer gegarandeerd zijn en de hoofdschakelaar ingeschakeld blijven.
Als er voor langere tijd geen verwarming en warm water nodig zijn,
kan de A2F tijdelijk worden uitgeschakeld.
Wij adviseren echter om de installatie op stand-by modus (zie de
meegeleverde regelingshandleiding) te zetten. De verwarmingsinstallatie is dan tegen bevriezing beschermd en de pompen en de
kleppenbescherming zijn actief.
Als bij vorstgevaar de olie- en spanningsvoorziening niet gegarandeerd kan worden moet
▪ de A2F geheel worden geleegd,
▪ de Kondensat Box wordt geleegd,
▪ geschikte vorstbeveiligingsmaatregelen genomen worden voor het
aangesloten verwarmingssysteem en de warmwaterboiler (bijv.legen).
Leegmaken van het verwarming- en warmwatercircuit
1 Schakel de hoofdschakelaar uit en borg die tegen opnieuw in-
schakelen.
2 Afsluitklep op oliefilter sluiten.
3 Afvoerslang op de KFE-kraan van de A2F aansluiten.
4 KFE-aan de A2F openen.
5 Laat het verwarmings- en warmwatercircuit leeglopen.
Wij hebben dankzij de milieuvriendelijke constructie van
de A2F - de voorwaarden geschapen voor een milieuvriendelijke
afvalverwerking. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker
om de verwijdering op de juiste wijze en overeenkomstig de in zijn/
haar land geldende regels te laten plaatsvinden.
11.2Definitieve buitenbedrijfstelling en
afvoer
Voor het definitieve uitschakelen de A2F:
1 buiten bedrijf stellen (zie Hfst. 11.1),
2 van alle elektrische, olie- en wateraansluitingen afkoppelen,
3 op de juiste wijze afvoeren
Aanwijzingen voor de afvalverwijdering
De A2F is milieuvriendelijk gebouwd. Bij de afvoer treedt er alleen
afval op dat ofwel hergebruikt kan worden of thermisch behandel
kan worden. De gebruikte materialen die geschikt zijn voor hergebruik kunnen gesorteerd worden.
Installatie- en gebruikshandleiding
56
Olieverbrandingsketel A2 F
Daikin A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Page 57
12 Technische gegevens
12Technische gegevens
12.1Basisgegevens
KeteltypeA2F 18HA2F 24HA2F 32H
ParametersEenheid
Product-identificatienummer (CE-nummer)CE 0085 …..
Lengtemm754
Breedtemm606
Hoogtemm1360
Gewicht ketellichaamkg636877
Totaal gewicht (leeg – zonder Kondensat Box)kg97102111
Transportgewicht unit (zonder Kondensat Box)kg109114123
Waterinhoudl605650
Nominale verwarmingsprestatie P
(80/60°C conform EN303)
Nominale verwarmingsprestatie bij condensatiewerking
latiepomp)
Max. elektrische vermogensopname in de bedrijfsmodus
"Stand-by"
BeschermingsklasseIP X0B
Tab.12-1 Basisgegevens A2F
n
kW8,3 – 17,710,6 – 24,112,5 – 31,4
kW
W184 / 242204 / 264228 / 289
W3,4
KeteltypeA2F 18HA2F 24HA2F 32H
BrandertypeHLM 35 AV 16 G1 G1 HLM 35 AV 19 G1 G1 HLM 35 AV 21 G1 G1
ParametersEenheid
Stookwarmteprestatie Q
Oliedebietkg/h0,72 – 1,530,92 – 2,081,08 – 2,72
StookolieEL conform DIN51603-1 (max. zwavelgehalte 0,1%), bij voorkeur zwa-
Maximaal gehalte biologische stookolie%10 (BTL of FAME conform DIN V 51603-6)
Hydraulisch systeemModulerend met olievoorverwarming
LuchtregelingToerental geregelde ventilatie
Gewichtkg9
Controle conform EN267
SpanningV~230
Frequentie voedingHz50
Tab.12-2 Basisgegevens oliebrander
Automatische ontstekingHoneywell CM471
Ontstekingstransformator met vlambewakingFederal Mogul ZTÜ No. 0 096 600 024: 2x 7,5 kV, 15 – 20kHz
Olie-motorpomp-eenheidDanfoss type BFPM-61 Motor Pumpen Einheit
OlievoorverwarmingDanfoss type FPHE5, PTC50, T60/32
Ventilatieebmpapst HRG134
Tab.12-3 Typeaanduiding van de brandercomponenten
Bijzondere maatregelen bij de installatie en het onderhoud staan
vermeld in de installatie- en gebruikshandleiding. Energie-efficiëntiepakketten en productgegevensbladen voor verdere combinaties,
pakketten en andere producten staan vermeld op www.daikin-heiz-
technik.de of https://energylabel.daikin.eu.
Geluidsvolume bij verwarmingswerking, gemeten conform EN15036
onder de voorwaarden van ENISO3746, nauwkeurigheidsklasse 3.
Deze gegevens dienen ter vergelijking van de energie-efficiëntie
conform de richtlijn 2010/30 EG over de vermelding van het energieverbruik. Voor de juiste keuze van de producten voor uw toepassing
dient u contact op te nemen met uw dealer.
KeteltypeA2F 18HA2F 24HA2F 32H
ParametersEenheid
CondensatieketelJaJaJa
Gecombineerd verwarmingsapparaatNeenNeenNeen
Nominale warmteprestatie P
rated
kW182431
Nuttige warmteprestatiekW
Nominale warmteprestatie en hoogtemperatuurwerking
P
4
Bij 30% van de nominale warmteprestatie en laagtemperatuurwerking2 P
1
Door het jaargetijde bepaalde ruimterverarmings-energie-efficiëntie η
S
1
17,724,131,4
5,57,59,8
%919293
Rendement%
Bij nominale warmteprestatie en hoogtemperatuurwer-
91,891,992,0
king1 η4
Bij 30% van de nominale warmteprestatie en laagtempe-
ratuurwerking2 η
1
97,597,998,3
HulpstroomverbruikkW
Bij volllast el
Bij deellast el
In gereedheidstoestand P
max
min
SB
Warmteverlies in gereedheidstoestand P
Jaarlijks energieverbruik Q
Geluidsvolume in binnenvertrekken L
HE
WA
stby
kW0,0930,0930,093
kW (GJ)11397 (41)15078 (54)18953 (68)
dB(A)636566
0,1840,2040,228
0,0400,0450,053
0,0030,0030,003
Emissie stikstofoxidemg/kWh505766
Tab.12-9 Technisch gegevensblad A2F
(1)
Hoogtemperatuurwerking betekent een retourtemperatuur van 60°C aan de ingang van het verwarmingsapparaat en een aanvoertemperatuur
van 80°C aan de uitgang van het verwarmingsapparaat.
(2)
Laagtemperatuurwerking betekent een retourtemperatuur aan de ingang van het HR-verwarmingsapparaat van 30°C.
Daikin A2 F
Olieverbrandingsketel A2 F
008.1546499_03 – 07/2019 – NL
Installatie- en gebruikshandleiding
59
Page 60
12 Technische gegevens
12.1.4Draaimomenten
OnderdeelOpmerkingAanhaalmoment in Nm
Hydraulische leidingaansluitingen (water)Schroefdraad 1"25 - 30
Sensorhuls voor rookgastemperatuursensorAfb. 6-51,5
Bout voor veiligheidstemperatuurbegrenzer STBKHfst. 12.43
Bout voor aardkabel uit de ketel3
Bouten voor branderkamerdekselAfb. 9-75
Bouten voor afdekking automatische ontstekingAfb. 7-3, pos.12
Bout voor afdekking van het ketelpaneelAfb. 4-10, pos.13
Bouten voor deksel ketelbekledingAfb. 4-262
Tab.12-10 Koppel
12.2Debiethoeveelheden en resterende
transporthoogte
RT/RT-ERuimtethermostaat (optie)J103‑polige printplaatstekker met voedingskabel voor auto-
RoCon BE2PrintplaatJ115‑polige printplaatstekker met communicatiekabel voor
RJ45-CAN
BUS – aansluiting bedieningsgedeelteJ124‑polige printplaatstekker: aansluiting 3‑weg-verdeel-
(BU1)
S3DIP-schakelaar (apparaattype)J134‑polige printplaatstekker voor het aansluiten van extra
S5DIP-schakelaar (1=on; 2=off; 3,4=off, als Smart start Kit
J143-polige printplaatstekker voor het aansluiting van een
geïnstalleerd is)
RoConB1BedieningsgedeelteJ154‑polige printplaatstekker met schakelkabel
DSDruksensorJ164‑polige printplaatstekker voor het aansluiten van een