Zorg ervoor eerst aandachtig de “Veiligheidsmaatregelen” te lezen voordat u het Digitale Keyboardprobeert
te gebruiken.
Bewaar a.u.b. alle informatie voor eventueel latere naslag.
Betreffende de muziekpartituurgegevens
Gebruik een computer om muziekpartituurgegevens vanaf de CASIO-website te downloaden. Bezoek de
onderstaande website voor verdere informatie.
http://world.casio.com/
Belangrijk!
Verklaring van overeenkomst met de EU-richtlijnen
• Het gedeeltelijk of in zijn geheel kopiëren van de inhoud van deze handleiding is verboden. Met uitzondering van uw eigen
persoonlijke gebruik, is het aanwenden van de inhoud van deze handleiding voor niet-bedoelde doeleinden zonder de
uitdrukkelijke toestemming van CASIO verboden onder de wetgeving inzake auteursrechten.
• IN GEEN GEVAL ZAL CASIO AANSPRAKELIJK ZIJN VOOR SCHADE IN ENIGE VORM (INCLUSIEF EN ZONDER
BEPERKINGEN DE SCHADE DOOR HET VERLIES VAN WINSTEN, ONDERBREKINGEN VAN ZAKELIJKE
BELANGEN, VERLIES VAN INFORMATIE) DIE VOORTKOMT UIT HET GEBRUIK VAN OF DE ONMOGELIJKHEID TOT
HET GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING OF DIT PRODUCT, ZELFS ALS CASIO EROP ATTENT GEMAAKT IS DAT
DE MOGELIJKHEID OP DERGELIJKE SCHADE BESTAAT.
• De inhoud van deze handleiding is onder voorbehoud.
• Het product kan er in werkelijkheid anders uitzien dan zoals is aangegeven in de afbeeldingen van deze
gebruiksaanwijzing.
• De namen van bedrijven en producten die in deze handleiding worden gebruikt, kunnen geregistreerde handelsmerken van
derden zijn.
Lees de volgende belangrijke informatie voordat u dit product in gebruik neemt.
• Voordat u de AD-E24250LW/AD-A12150LW netadapter gebruikt, dient u te controleren of deze niet beschadigd is. Controleer
het netsnoer zorgvuldig op breuken, blootliggende draden en andere ernstige schade. Laat kinderen nooit een netadapter
gebruiken die ernstig beschadigd is.
• Dit product is niet bedoeld voor kinderen onder 3 jaar.
• Gebruik alleen de CASIO AD-E24250LW/AD-A12150LW netadapter.
• De netadapter is geen speelgoed.
• Zorg ervoor altijd de aansluiting van de netadapter op het stopcontact te verbreken voordat u dit product reinigt.
Alleen CT-X3000
• Probeer de batterijen nooit op te laden.
• Gebruik geen oplaadbare batterijen.
• Gebruik oude en nieuwe batterijen niet door elkaar.
• Gebruik aanbevolen batterijen of batterijen van een gelijkwaardig type.
• Controleer altijd of de positieve (+) en negatieve (–) polen in de juiste richting wijzen zoals aangegeven in het batterijvak.
• Vervang de batterijen zo snel mogelijk wanneer er zich een teken voordoet dat ze bijna leeg zijn.
• Laat de aansluitingen van de batterijen geen kortsluiting maken.
Manufacturer:
CASIO COMPUTER CO., LTD.
6-2, Hon-machi 1-chome, Shibuya-ku, Tokyo 151-8543, Japan
Responsible within the European Union:
Casio Europe GmbH
Casio-Platz 1, 22848 Norderstedt, Germany
www.casio-europe.com
NL-1
Inhoudsopgave
Algemene gidsNL-4
Klaarmaken van de muziekstandaard. . . . . . . . . . . .NL-7
• U kunt informatie betreffende de accessoires die
los verkrijgbaar zijn krijgen van de CASIO
catalogus die beschikbaar is bij uw winkelier en
van de CASIO website bij de volgende URL.
http://world.casio.com/
NL-3
Algemene gids
CT-X5000CT-X3000
12
3bl
4567
bobp bq br bs bt ck
bk98
bmbn
cq
crcmcp
dk
dl
dtek
dm dnct
cocncl
cs
do dp dq dr
ds
emel
eo
en
eq
en
eo
ep
• Alle afbeeldingen in deze handleiding tonen de CT-X5000.
• Bij sommige toetsnamen die hier worden getoond staat het $ symbool. Dit geeft aan dat u de toets lang ingedrukt moet
houden om de bijbehorende bediening uit te voeren.
NL-4
Algemene gids
• Deze handleiding gebruikt de hieronder gegeven nummers en namen die verwijzen naar de bedieningstoetsen, klaviertoetsen
en regelaars.
1 P (aan/uit) toets
2 Volumeregelaar (VOLUME)
3 Display
4 Categorietoets (CATEGORY)
5 Toontoets (TONE)
6 Ritmetoets (RHYTHM)
7 Melodiebank, Audiotoets
(SONG BANK, $AUDIO)
8 Opname/stop, Audioweergave/stoptoets
(RECORD/STOP, AUDIO PLAY/STOP)
9 Gedeelte, Mixertoets (PART, $MIXER)
bk Functie, Instellen, Bewerkingstoets
(FUNCTION, SET, $EDIT)
bl Draairegelaar
bm Cijfertoetsen
bn [–], [+] toetsen
bo Intro, Gedeelte-selectietoets
(INTRO, PART SELECT)
bp Variatie/invulpatroon 1, Herhaaltoets
(VARIATION/FILL-IN 1, REPEAT)
cr Stoptoets (STOP)
cs Registratietoetsen (REGISTRATION)
ct Metronoom, Maatslagtoets
(METRONOME, $BEAT)
dk Tempotoetsen (TEMPO)
dl Tiktempotoets (TAP TEMPO)
dm Portamentotoets (PORTAMENTO)
dn Aanhoudtoets (SUSTAIN)
do Automatisch harmoniseren/Arpeggiator, Typetoets
Terugstellen van het Digitale Keyboard op de standaard
fabrieksinstellingen
Er zijn twee manieren om het Digitale Keyboard terug te stellen op de standaardinstellingen: een “instellingenreset” waarbij alle
instellingen worden geïnitialiseerd zonder dat er gegevens worden gewist en een “fabrieksreset” waarbij alle instellingen worden
geïnitialiseerd en alle gegevens worden gewist, en het Digitale Keyboard wordt teruggebracht naar de toestand waarin dit was
toen het de fabriek verliet.
Zie “Wissen van alle gegevens uit het geheugen van het Digitale Keyboard” (pagina NL-118) voor details.
NL-7
Klaarmaken van de voeding
Stopcontact
Netadapter
fq DC 24V
Netsnoer
Stopcontact
Netadapter
fq DC 12V
Netsnoer
Uw Digitale Keyboard maakt gebruik van een netadapter voor
de voeding.
• Hoewel de CT-X3000 ook op batterijen kan worden
gebruikt, verdient het toch aanbeveling om het instrument
met de netadapter te gebruiken.
Gebruik van de netadapter
Let erop dat u alleen de netadapter gebruikt die voor dit
Digitale Keyboard wordt voorgeschreven. Het gebruik van
een ander type netadapter kan problemen veroorzaken.
CT-X5000: Aansluiten van de netadapter
Voorgeschreven netadapter: AD-E24250LW
CT-X3000: Aansluiten van de netadapter
Voorgeschreven netadapter: AD-A12150LW
(JEITA standaardstekker)
(JEITA standaardstekker)
• Gebruik nooit de netadapter (JEITA standaard, met een
uniforme polariteitsstekker) die met dit Digitale
Keyboard wordt meegeleverd om een ander toestel dan
dit Digitale Keyboard op een stopcontact aan te sluiten.
Dit kan namelijk een defect veroorzaken.
• Zorg ervoor dat u de stroom van het Digitale Keyboard
uitschakelt voordat u de aansluiting van de netadapter
tot stand brengt of verbreekt.
• De netadapter wordt warm na langdurig gebruik. Dit is
normaal en duidt niet op een defect.
• Neem de volgende belangrijke voorzorgsmaatregelen
in acht om schade aan het netsnoer te voorkomen.
Tijdens het gebruik
• Trek nooit met geweld aan het snoer.
• Trek nooit herhaaldelijk aan het snoer.
• Draai het snoer nooit rond vlakbij de stekker of de
aansluiting.
Wanneer het toestel wordt verplaatst
• Vergeet nooit de netadapter uit het stopcontact te
trekken voordat u het Digitale Keyboard verplaatst.
Tijdens opslag
• Maak lussen in en een bundeltje van het netsnoer maar
wikkel het snoer nooit om de netadapter.
• Steek nooit metaal, potloden of andere voorwerpen in
de 24 V gelijkstroomaansluiting (DC 24V) (CT-X5000) of
de 12 V gelijkstroomaansluiting (DC 12V) (CT-X3000)
van dit product. Dit kan namelijk een ongeluk
veroorzaken.
• Gebruik het netsnoer dat bij dit product wordt geleverd
niet met een ander toestel.
• Gebruik de netadapter met het label naar beneden. De
netadapter staat bloot aan elektromagnetische golven
wanneer het label naar boven wijst.
• Sluit de netadapter op een stopcontact aan dat zich
dicht in de buurt van het Digitale Keyboard bevindt. U
kunt de stekker dan meteen uit het stopcontact trekken
als er een probleem optreedt.
• De netadapter is enkel bedoeld voor gebruik
binnenshuis. Zet de netadapter niet op een plaats waar
deze nat kan worden. Plaats ook nooit een vaas of een
andere bak met vloeistof op de netadapter.
• Dek de netadapter niet af met een krant, tafelkleed,
gordijn of een of andere doek.
• Als u het Digitale Keyboard voor langere tijd niet denkt
te gebruiken, dient u de stekker uit het stopcontact te
trekken.
• De netadapter kan niet gerepareerd worden. Als de
netadapter defect is of beschadigd raakt, moet u een
nieuwe aanschaffen.
• Werkingsomgeving van de netadapter
Temperatuur: 0 t/m 40°C
Vochtigheidsgraad: 10% tot 90% RV
• Uitgangspolariteit: &
NL-8
Klaarmaken van de voeding
Lipjes
Indicators voor lege batterijen (knipperen)
CT-X3000: Gebruik op batterijen
U kunt zes D-formaat batterijen gebruiken voor de voeding.
• Zorg ervoor de stroom uit te schakelen voordat u de
batterijen inlegt.
• Het wordt aan u overgelaten om zes los verkrijgbare
batterijen aan te schaffen. Gebruik geen oxyride
batterijen of andere batterijen die nikkel bevatten.
1.
Open het batterijdeksel aan de onderkant van
het Digitale Keyboard.
2.
Leg zes D-formaat batterijen in het
batterijcompartiment.
• Let erop dat de positieve + en negatieve - kanten
van de batterijen in de richting wijzen aangegeven in
de afbeelding.
3.
Steek de lipjes van het batterijdeksel in de
gaten aan de kant van het batterijcompartiment
en sluit vervolgens het deksel.
In- en uitschakelen van de stroom
1.
Maak de voeding van het Digitale Keyboard
klaar.
• Zie “Gebruik van de netadapter” (pagina NL-8) of
“CT-X3000: Gebruik op batterijen” (pagina NL-9).
2.
Druk op 1P (aan/uit) om de stroom in te
schakelen.
• Gebruik 2 VOLUME om het volume in te stellen.
3.
Houd 1P (aan/uit) nogmaals ingedrukt om de
stroom uit te schakelen.
Het bericht “Bye” verschijnt op het display en de stroom
wordt uitgeschakeld.
• Als u slechts lichtjes op 1P (aan/uit) drukt, licht het
display kortstondig op maar wordt de stroom niet
ingeschakeld. Dit duidt niet op een defect. Druk 1P
(aan/uit) stevig en volledig in om de stroom in te
schakelen.
• De meeste huidige instellingen worden gewist wanneer
het Digitale Keyboard wordt uitgeschakeld. Wanneer
de automatische hervattingsfunctie (pagina NL-10) is
ingeschakeld, blijven de meeste instellingen bewaard
wanneer de stroom wordt uitgeschakeld.
• Probeer nooit om een bediening uit te voeren terwijl het
bericht “Wait...” of “Bye” wordt getoond. Het bericht
“Wait...” of “Bye” geeft aan dat het toestel bezig is met
het opslaan van gegevens. De gegevens van het
Digitale Keyboard kunnen gewist of onbruikbaar
worden wanneer het Digitale Keyboard wordt
uitgeschakeld.
■ Aanduiding voor lege batterijen
De hieronder getoonde indicators beginnen te knipperen om u
te laten weten dat de batterijspanning laag aan het worden is.
Vervang de batterijen door nieuwe.
• Wanneer op 1P (aan/uit) wordt gedrukt om de stroom uit
te schakelen, komt het Digitale Keyboard op stand-by te
staan. Kleine hoeveelheden stroom blijven in het Digitale
Keyboard lopen terwijl dit op stand-by staat. Als u het
Digitale Keyboard voor langere tijd niet gebruikt of als er
onweer in de buurt is, dient u de stekker uit het stopcontact
te trekken.
Automatische stroomonderbreker
De automatische stroomonderbreker zal de stroom van het
Digitale Keyboard automatisch uitschakelen als u geen
bediening uitvoert voor ongeveer 30 minuten.
• U kunt de automatische stroomonderbreker uitschakelen
om ervoor te zorgen dat de stroom niet ineens
uitgeschakeld wordt tijdens een concert enz.
Voer de procedure uit onder “Maken van functieinstellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112)
en schakel de volgende instelling uit: Overige (Other) 3
Automatische stroomonderbreker (AutoOff) (pagina
NL-117).
NL-9
Klaarmaken van de voeding
Contrast
Huidige instelling
Automatisch hervatten
Als Automatisch hervatten is ingeschakeld, blijven de huidige
instellingen van de hieronder beschreven items bewaard
wanneer de stroom wordt uitgeschakeld (mits het Digitale
Keyboard niet van de voeding wordt losgekoppeld en de
stroom normaal wordt uitgeschakeld door op 1P (aan/uit)
te drukken of door de werking van de automatische
stroomonderbreker).
*2 Inclusief nagalm, zweving, vertraging en andere
effectinstellingen die bij de functie-instellingen horen.
1
, gedeeltenmodus
2
(pagina NL-112) status
Instellen van het displaycontrast
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Druk op de [1] (V) bm cijfertoets om “Other”
weer te geven.
Other
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Contrast” weer te geven.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
6.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
De volgende keer dat de stroom wordt ingeschakeld, komt het
Digitale Keyboard in de instellingstoestand te staan die gold
toen het toestel werd uitgeschakeld.
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel
Automatisch hervatten in: Overige (Other) 3 Automatisch
hervatten (AtResume) (pagina NL-117).
• Ongeacht of Automatisch hervatten is ingeschakeld of
uitgeschakeld, de instellingen van de onderstaande items,
die horen bij de functie-instellingen (pagina NL-112), blijven
bewaard ook wanneer de stroom wordt uitgeschakeld (mits
het Digitale Keyboard niet van de voeding wordt
losgekoppeld en de stroom normaal wordt uitgeschakeld
door op 1P (aan/uit) te drukken of door de werking van
de automatische stroomonderbreker).
Equalizer, Stemming, Blokkeringsitem registratiegeheugen,
Pedaal 2 type, Kalibratie expressiepedaal, Start van ritme
tikken, Examenmodus, Displaycontrast
• Automatisch hervatten herstelt niet de status van de
onderstaande instellingen.
Instelling nootwaarde, instelling frase-opname, synchroparaatstand, bestandsselectie en weergavetoestand in de
audiomodus, instelling lokale sturing.
NL-10
Aansluiten op audio-
Brandt
fk PHONES aansluiting
(stereo standaardaansluiting (6,3 mm))
apparatuur
Geluidsweergave van het Digitale
Keyboard
Uw Digitale Keyboard geeft het geluid via de ingebouwde
luidsprekers en/of de PHONES aansluiting weer. (CT-X5000:
Het geluid wordt ook via de LINE OUT aansluitingen
uitgevoerd.)
• Er brandt een markering naast [SPEAKER] wanneer de
luidsprekerweergave is ingeschakeld.
• Er brandt geen markering naast [SPEAKER] wanneer de
luidsprekerweergave is uitgeschakeld.
In de volgende gevallen is de weergave via de ingebouwde
luidsprekers uitgeschakeld.
– Wanneer er een stekker in de PHONES aansluiting
steekt.*
– Wanneer de volgende instelling op uit (Off) staat:
• Het Digitale Keyboard past het geluid automatisch aan
zodat dit geschikt is voor een hoofdtelefoon (of in geval van
de CT-X5000, de LINE OUT aansluitingen) wanneer de
luidsprekerweergave is uitgeschakeld, en voor luidsprekers
wanneer de luidsprekerweergave is ingeschakeld.
* Wanneer de volgende instelling op uit (Off) staat:
Luidsprekers (Speaker) 3 Ingeschakeld bij aansluiting op
PHONES (PhoneSpk) (pagina NL-117).
Gebruik van een hoofdtelefoon
Bij gebruik van een hoofdtelefoon wordt het geluid van de
ingebouwde luidsprekers gewoonlijk uitgeschakeld* wat
betekent dat u zelfs ’s avonds laat kunt oefenen zonder
anderen te storen.
* Wanneer de volgende instelling op uit (Off) staat:
Luidsprekers (Speaker) 3 Ingeschakeld bij aansluiting op
PHONES (PhoneSpk) (pagina NL-117).
• Voordat u een hoofdtelefoon aansluit, dient u eerst
2 VOLUME te gebruiken om het volume op een laag
niveau in te stellen. Stel het volume op het gewenste
niveau in nadat u de aansluiting tot stand heeft
gebracht.
• Luister niet voor lange tijd met een hoog volume via de
hoofdtelefoon. Dit kan namelijk resulteren in
gehoorschade.
• Als u een hoofdtelefoon gebruikt met een
adapterstekker, dient u niet te vergeten de adapter er
uit te halen telkens wanneer u de aansluiting van de
hoofdtelefoon verbreekt.
• Er wordt geen hoofdtelefoon met het Digitale Keyboard
meegeleverd. Gebruik een los verkrijgbare hoofdtelefoon.
Zie pagina NL-3 voor informatie over de verkrijgbare opties.
• Als er geen geluidsweergave is terwijl de markering
naast [SPEAKER] brandt, moet u de instelling van de
2 VOLUME knop en/of andere volume-gerelateerde
instellingen controleren.
Inschakelen en uitschakelen van de
luidsprekerweergave
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het
volgende onderdeel in: Luidsprekers (Speaker) 3
Luidspreker aan/uit (Enabled) (pagina NL-117).
Geluid weergeven via de luidsprekers terwijl
de hoofdtelefoon is aangesloten
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel de
volgende instelling in: Luidsprekers (Speaker) 3
Ingeschakeld bij aansluiting op PHONES (PhoneSpk) (pagina
NL-117). Er wordt nu geluid via de luidsprekers weergegeven,
ook als er een stekker in de PHONES aansluiting is gestoken.
NL-11
Aansluiten op audio-apparatuur
fk PHONES aansluiting (stereo standaardaansluiting (6,3 mm))
Stereo standaardstekker
Audio-apparatuur, versterker
enz.
INPUT 1
INPUT 2
Gitaarversterker,
toetsenbordversterker enz.
RIGHT (rechts-rood)
LEFT (links-wit)
Penstekkers
AUX IN aansluitingen enz. van de geluidsversterker
Standaardstekker (6,3 mm)
et LINE OUT aansluitingen
(standaardaansluiting (6,3 mm))
Weergave van de
toetsenbordnoten via audioapparatuur
U kunt audio-apparatuur of een versterker aansluiten op het
Digitale Keyboard en het geluid dan via externe luidsprekers
weergeven om een krachtiger geluid van een betere kwaliteit
te verkrijgen.
• Schakel de externe apparatuur uit bij het tot stand
brengen van de verbinding. Nadat de verbinding
eenmaal tot stand is gebracht, dient u de
volumeniveaus van het Digitale Keyboard en de
externe apparatuur te verlagen telkens wanneer u de
stroom in- of uitschakelt.
• Schakel na het maken van de verbinding het Digitale
Keyboard in en vervolgens de externe apparatuur.
• Als de toetsenbordnoten vervormd klinken via de
externe audio-apparatuur, verlaag dan de instelling van
het volume van het Digitale Keyboard.
Externe apparatuur op de PHONES
aansluiting van het Digitale Keyboard
aansluiten
Voor de aansluiting zijn los verkrijgbare snoeren nodig, die u
zelf dient aan te schaffen.
• De aansluitsnoeren dienen aan een kant een stereo
standaardstekker te hebben en aan de andere kant een
stekker die past bij de configuratie van de externe
apparatuur.
CT-X5000: Een extern apparaat op de LINE
OUT aansluitingen van het Digitale Keyboard
aansluiten
Voor de aansluiting zijn los verkrijgbare snoeren nodig, die u
zelf dient aan te schaffen.
■ Aansluiten van geluidsapparatuur
(Afbeelding )
Gebruik los verkrijgbare kabels om de externe audioapparatuur aan te sluiten op de LINE OUT aansluitingen van
het Digitale Keyboard zoals aangegeven in afbeelding
Het uitgangssignaal van de LINE OUT R aansluiting is het
geluid van het rechter kanaal terwijl het uitgangssignaal van
de LINE OUT L/MONO aansluiting het geluid van het linker
kanaal is. Het wordt aan u overgelaten om aansluitkabels aan
te schaffen zoals de in de afbeelding getoonde kabels voor
het aansluiten van de audio-apparatuur. Gewoonlijk dient u in
deze configuratie de ingangskeuzeschakelaar van de audioapparatuur in te stellen op de instelling die hoort bij de
aansluiting (zoals AUX IN) waarop het Digitale Keyboard is
aangesloten.
.
NL-12
■ Aansluiten op een muziekinstrumentversterker
(Afbeelding
Gebruik los verkrijgbare kabels om de versterker aan te
sluiten op de LINE OUT aansluitingen van het Digitale
Keyboard zoals aangegeven in afbeelding
uitgangssignaal van de LINE OUT R aansluiting is het geluid
van het rechter kanaal terwijl het uitgangssignaal van de LINE
OUT L/MONO aansluiting het geluid van het linker kanaal is.
Door aan te sluiten op de LINE OUT L/MONO aansluiting
worden beide kanalen als een gemengd signaal afgegeven.
Het wordt aan u overgelaten om een aansluitkabel aan te
schaffen zoals de in de afbeelding getoonde kabel voor het
aansluiten van de versterker.
)
. Het
Aansluiten op audio-apparatuur
Stereo ministekker
fn AUDIO IN aansluiting (stereo mini-aansluiting (3,5 mm))
Draagbare audiospeler enz.
fl MIC IN aansluiting
(standaardaansluiting (6,3 mm))
fm MIC VOLUME knop
Weergeven van externe
apparatuur via het Digitale
Keyboard
Voor de aansluiting zijn los verkrijgbare snoeren nodig, die u
zelf dient aan te schaffen.
• De aansluitsnoeren dienen aan een kant een stereo
ministekker te hebben en aan de andere kant een stekker
die past bij de configuratie van de externe apparatuur.
• Schakel het Digitale Keyboard uit bij het tot stand
brengen van de verbinding. Nadat de verbinding
eenmaal tot stand is gebracht, dient u de
volumeniveaus van het Digitale Keyboard en de
externe apparatuur te verlagen telkens wanneer u de
stroom in- of uitschakelt.
• Schakel na het maken van de verbinding de externe
apparatuur in en vervolgens het Digitale Keyboard.
• Als de noten van de externe apparatuur die via het
Digitale Keyboard worden weergegeven vervormd
klinken, moet u het volume op de externe apparatuur
verlagen.
CT-X5000: Weergeven van het
geluid van een microfoon
U kunt een los verkrijgbare microfoon* aansluiten op de MIC
IN aansluiting en het geluid van de microfoon weergeven via
de luidsprekers van het Digitale Keyboard.
* Gebruik een dynamische microfoon.
Gebruik fm MIC VOLUME om het volumeniveau in te stellen
van het ingangssignaal van de microfoon. De volumeregeling
van de microfoon hangt af van het algehele volume van het
keyboard.
• Zorg ervoor dat het Digitale Keyboard en de microfoon
uitgeschakeld zijn voordat u een microfoon aansluit.
•Stel 2 VOLUME en fm MIC VOLUME op een laag
niveau in voordat u een microfoon aansluit. Nadat de
microfoon is aangesloten, kunt u de gewenste volumeinstellingen maken.
• De microfooninvoer is uitgeschakeld tijdens weergave
van demonstratiemelodieën.
Middenbereik annuleren (Vocaal verwijderen)
Door Vocaal verwijderen in te schakelen worden de
zanggeluiden verwijdert (gedempt of geminimaliseerd) in het
geluid dat binnenkomt via de AUDIO IN aansluiting. Bij
gebruik van deze functie wordt het geluid in het midden van
het audiospectrum geannuleerd, wat betekent dat er
(afhankelijk van hoe het originele geluid was gemengd) ook
iets anders kan wegvallen dan het vocale gedeelte. Hoe het
vocale gedeelte wordt gedempt, hangt af van het geluid dat
binnenkomt.
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het
volgende onderdeel in: Overige (Other) 3 Middenbereik
annuleren van audio-ingangssignaal (AIn CCan) (pagina
NL-117).
• De ingebouwde effecten van het Digitale Keyboard
(nagalm, zweving, vertraging, DSP) worden niet
uitgeoefend op het ingangssignaal van de AUDIO IN
aansluiting.
Microfooninstellingen
U kunt de mixer gebruiken om afzonderlijke afstellingen te
maken voor de nagalm-, zweving- en vertragingseffecten die
op het microfoongeluid worden toegepast.
Zie “Gebruik van de mixer” (pagina NL-64).
NL-13
Gemeenschappelijke
[NUM] indicator
bediening voor alle functies
Betreffende deze handleiding
Tenzij anders aangegeven, wordt bij alle procedures in deze
handleiding verondersteld dat het Digitale Keyboard in de
begintoestand staat (d.w.z. de toestand meteen na het
inschakelen van de stroom). Als u problemen ondervindt bij
het uitvoeren van een procedure, schakelt u het keyboard uit
en dan weer in, en daarna probeert u de procedure opnieuw
uit te voeren.
• Houd er rekening dat wanneer het Digitale Keyboard
tijdens een procedure wordt uitgeschakeld, eventuele
niet opgeslagen gegevens verloren gaan.
Invoeren van nummers
De [NUM] indicator op het display geeft aan dat er nummers
kunnen worden ingevoerd.
StagePno
Gebruik de onderstaande procedures om toonnummers,
numerieke waarden enz. in te voeren.
■ Gebruik van de bm cijfertoetsen
Wanneer u een nummer of waarde invoert, moeten alle
vereiste cijfers worden ingevoerd. Het aantal cijfers dat u
moet invoeren hangt af van hetgeen u invoert. Om
bijvoorbeeld toonnummer 015 (alle drie de cijfers zijn vereist)
in te voeren, voert u in: [0] 3 [1] 3 [5]. In dit geval knipperen
de ingevoerde cijfers totdat u de laatste 5 invoert. De
ingevoerde waarde wordt geregistreerd (en 015 wordt
weergegeven zonder dat de cijfers knipperen) nadat u alle
vereiste cijfers hebt ingevoerd.
• Het bereik van de toegestane waarden hangt af van
hetgeen u invoert. Als u probeert om een waarde in te
voeren die buiten het toegestane bereik valt, verandert de
waarde naar een waarde binnen het bereik die zo dicht
mogelijk bij de waarde is die u heeft ingevoerd.
• Om een waarde in te voeren zonder dat er een nul aan het
begin wordt ingevoerd, voert u de waarde in en drukt dan
op bk FUNCTION. Om bijvoorbeeld een driecijferig
toonnummer in te voeren, kunt u de volgende bediening
uitvoeren die zou resulteren in de invoer van toonnummer
010: [1] 3 [0] 3 bk FUNCTION.
• Om een invoer te wissen zonder deze af te maken, houdt u
de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt.
■ Gebruik van de bn [–] en [+] toetsen
• Bij indrukken van [–] wordt het getoonde nummer of de
waarde met één verlaagd en bij indrukken van [+] met één
verhoogd. Houd een van de toetsen ingedrukt om de
nummers of waarden achter elkaar te doorlopen totdat u de
toets loslaat. Bij gelijktijdig indrukken van beide toetsen
keert het nummer of de waarde terug naar de
standaardinstelling of de aanbevolen instelling.
• Als invoer van een negatieve waarde is toegestaan, drukt u
op [–] terwijl de waarde op het display knippert om een minteken (–) links voor de waarde te plaatsen. Door op [+] te
drukken terwijl de waarde knippert, wordt teruggekeerd
naar een positieve waarde.
■ Gebruik van de bl regelaar
U kunt een nummer of waarde die wordt getoond ook
veranderen door aan deze regelaar te draaien.
Andere functies van de bm
cijfertoetsen
In de onderstaande tabel worden de andere functies
beschreven die de bm cijfertoetsen hebben wanneer de
[NUM] indicator niet wordt weergegeven. Sommige toetsen
voeren ook een bediening uit die specifiek is voor bepaalde
functies.
ToetsHoofdfunctie
[0] (NUM)Door deze toets in te drukken bij een
instelitem waarbij een waarde kan worden
ingevoerd, wordt de numerieke invoer
ingeschakeld (de [NUM] indicator
verschijnt).
[1] (V)
[3] (W)
[2] (w)
[5] (q)
[4] (EXIT)Bij bepaalde functies wordt deze toets
[6] (ENTER)Door op [6] (ENTER) te drukken wordt het
[7] (WRITE)Druk op deze toets om een gebruikerstoon
[8] (INSERT)
[9] (DELETE)
Gebruik deze toetsen terwijl een instelmenu
wordt weergegeven om tussen de menuitems om te schakelen. Bij sommige
functies worden deze toetsen gebruikt om
tussen onderdelen om te schakelen voor
het maken van instellingen voor de
onderdelen.
Gebruik deze toetsen om tussen instelitems
om te schakelen in de mixermodus (pagina
NL-64) en bij het bewerken van MIDIrecorder gebeurtenissen (pagina NL-105).
gebruikt om de functie te verlaten.
getoonde menu-item uitgevoerd, wordt er
naar een bepaald submenu gegaan of wordt
een bepaalde bewerking uitgevoerd.
(pagina NL-71) of een gebruikersritme
(pagina NL-76) op te slaan.
Gebruik deze toetsen bij het invoeren van
tekst (pagina NL-15) om bepaalde tekens in
te voegen of te wissen.
[9] (DELETE) wordt ook gebruikt bij het
bewerken van MIDI-recorder
gebeurtenissen (pagina NL-105).
NL-14
4 CATEGORY toets
CategorienummerCategorienaam
Cursor (knippert)
De vele tonen van het Digitale Keyboard zijn verdeeld in 20
categorieën zodat u een gewenste toon snel en gemakkelijk
kunt vinden. U kunt de 4 CATEGORY toets gebruiken om
de laatste toon te selecteren die u in een categorie heeft
geselecteerd. Bij gebruik van het toestel met de
oorspronkelijke standaardinstellingen kunt u op
4 CATEGORY drukken om de eerste toon in een categorie
te selecteren.
• Het onderstaande voorbeeld toont hoe u een toon met
4 CATEGORY kunt selecteren. De ritmes, melodieën en
muziekvoorkeuzes zijn ook in categorieën verdeeld en u
kunt ook de 4 CATEGORY toets gebruiken om deze te
doorlopen.
Omschakelen tussen de tooncategorieën
1.
Druk op 5 TONE.
De aanduiding (toonindicator) verschijnt. U kunt een
toon selecteren terwijl de toonindicator wordt
weergegeven.
2.
Druk op 4 CATEGORY.
De letter “C” en het nummer en de naam van de huidige
geselecteerde categorie verschijnen voor een paar
seconden.
Gemeenschappelijke bediening voor alle functies
4.
Om alleen tonen binnen de huidige categorie te
selecteren, wacht u totdat begint te
knipperen of drukt u op bk FUNCTION zodat
gaat knipperen.
• Terwijl knippert, gebruikt u bn [–] of [+] of de bl
regelaar om de tonen van de huidige geselecteerde
categorie te doorlopen.
• Druk op 5 TONE om een toon in een andere
categorie te selecteren. Hierdoor stopt met
knipperen.
Tussen de categorieën navigeren
1.
Druk op 5 TONE.
2.
Terwijl een toonnaam wordt weergegeven,
houdt u 4 CATEGORY ingedrukt en drukt dan
op bn [–] of [+].
Met [–] wordt naar de eerste toon in de categorie vóór die
waar de getoonde toon zich bevindt gesprongen en met
[+] wordt naar de eerste toon in de volgende categorie
gesprongen.
Invoeren van tekst
Gebruik de onderstaande procedures om namen van
gebruikersgegevens en andere tekst in te voeren.
Piano
• Na een paar seconden verschijnen het toonnummer
en de toonnaam en begint te knipperen. U kunt
alleen tonen binnen de huidige categorie selecteren
terwijl aan het knipperen is. (Zie stap 4.)
3.
Terwijl “C” wordt weergegeven, drukt u op
4 CATEGORY om naar de volgende categorie
door te gaan.
Het nummer en de naam van de volgende categorie
worden getoond.
• De categorietoon die het laatst geselecteerd was bij
het verlaten van een categorie (de eerste
categorietoon bij gebruik van het toestel met de
oorspronkelijke standaardinstellingen) wordt het eerst
geselecteerd wanneer u opnieuw naar een categorie
gaat.
• U kunt ook bn [–] (terug) en [+] (vooruit) gebruiken in
plaats van 4 CATEGORY om van de ene naar de
andere categorie te gaan.
• Door bn [–] en [+] tegelijk in te drukken wordt naar
categorie 1 gesprongen en wordt de toon geselecteerd
die geselecteerd was toen u categorie 1 de laatste
keer verliet.
NoNa
me
Tekens invoeren
1.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om de cursor naar de plaats te
brengen waar u het teken wilt invoegen.
2.
Druk op de [8] (INSERT) bm cijfertoets.
• Er wordt nu een “A” op de plaats van de cursor
ingevoegd.
NL-15
Gemeenschappelijke bediening voor alle functies
9
J
T
'
8
I
S
_
`
7
H
R
&
~
6
G
Q
S
@
5
F
P
Z
}
4
E
O
Y
{
3
D
N
X
^
2
C
M
W
-
1
B
L
V
)
0
A
K
U
(
3
=
G
Q
[
e
o
y
)
2
<
F
P
Z
d
n
x
(
1
;
E
O
Y
c
m
w
'
0
:
D
N
X
b
l
v
&
/
9
C
M
W
a
k
u
%
.
8
B
L
V
`
j
t
$
-
7
A
K
U
_
i
s
}
#
6
@
J
T
^
h
r
|
"
5
?
I
S
]
g
q
{
!
+
4
>
H
R
'
f
p
z
Brandt
Ingesteld nummerNaam van instelitem
Tekens veranderen
1.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om de cursor naar het teken te
verplaatsen dat u wilt veranderen.
2.
Gebruik bn [–] en [+] om het teken te
veranderen.
• Herhaal de stappen 1 en 2 naar vereist.
• Het invoeren van de tekens aangegeven in de
onderstaande tabel wordt ondersteund wanneer het
bestand op een USB flash-drive wordt opgeslagen.
• Als u het symbool voor gelijkwaardig ( ) invoert,
wordt dit weergegeven als een pijl naar rechts (3).
• Het invoeren van de tekens aangegeven in de
onderstaande tabel wordt ondersteund wanneer het
bestand in het geheugen van het Digitale Keyboard
wordt opgeslagen.
~
FUNCTION indicator
De [FUNCTION] indicator brandt of knippert wanneer u een
instelling voor een functie van het Digitale Keyboard uitvoert
(pagina NL-112) of een andere bediening voor een speciale
instelling. De betekenis van de tekst die bij de brandende of
knipperende [FUNCTION] indicator verschijnt wordt hieronder
beschreven.
BrandtDe naam van het instelitem wordt getoond.*
KnippertDe instelling van het weergegeven instelitem
* Alleen bij een instelitem dat een functie-instelling is.
Het onderstaande voorbeeld toont hoe de [FUNCTION]
indicator werkt.
Voorbeeld: Maken van de instelling voor het
aanslagvolume
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Druk enkele malen op de [3] (W) bm cijfertoets
totdat “Touch” (Aanslagvolume) wordt
weergegeven.
“Touch” is een instelitem, dus de [FUNCTION] indicator
verschijnt.
wordt getoond.
Tekens wissen
1.
2.
NL-16
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om de cursor naar het teken te
verplaatsen dat u wilt wissen.
Druk op de [9] (DELETE) bm cijfertoets.
Touch
3.
Knippert
Ingesteld nummerIngestelde waarde
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling voor het aanslagvolume te
veranderen.
De instellingen voor het aanslagvolume worden
doorlopen: Off, Light, Normal en Heavy. Aangezien dit
instellingen voor het aanslagvolume zijn, knippert de
[FUNCTION] indicator terwijl de instellingen worden
weergegeven.
Light
4.
Druk op bk FUNCTION om terug te keren naar
het instelitem.
De [FUNCTION] indicator brandt.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
De [FUNCTION] indicator verdwijnt.
Luisteren naar
demonstratiemelodieën
1.
Druk 5 TONE en 6 RHYTHM tegelijk in.
De (melodiebankindicator) begint op het display te
knipperen en de weergave van de drie
demonstratiemelodieën begint.
• Tijdens weergave van de demonstratiemelodieën kunt
u bn [–] en [+] gebruiken om naar het begin van de
vorige of volgende melodie te springen.
• De weergave van de demonstratiemelodieën wordt
herhaald totdat u de bediening in de onderstaande
stap 2 uitvoert.
2.
Druk ck PLAY/STOP of 5 TONE en
6 RHYTHM tegelijk in om de weergave van
de demonstratiemelodieën te stoppen.
De (melodiebankindicator) verdwijnt.
• Als de automatische stroomonderbreker is ingeschakeld,
zal de stroom automatisch na ongeveer 30 minuten worden
uitgeschakeld wanneer er geen bediening wordt
uitgevoerd, ook als er demonstratiemelodieën worden
weergegeven. Indien gewenst kunt u de automatische
stroomonderbreker annuleren. Voer de procedure uit onder
“Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION
toets” (pagina NL-112) en schakel de volgende instelling
uit: Overige (Other) 3 Automatische stroomonderbreker
(AutoOff) (pagina NL-117).
NL-17
Spelen op het keyboard
ToonnummerToonnaam
Brandt
en TONE GROUP SELECT toets
eo TONE categorietoetsen
Selecteren van een toon
CT-X5000: Gebruik van de TONE
categorietoetsen om een categorie te
selecteren
Uw Digitale Keyboard is voorzien van een grote verzameling
tonen. Selecteer een toon en speel iets op het toetsenbord
om te luisteren hoe het klinkt.
Selecteren van een toon
1.
Druk op 5 TONE.
De aanduiding (toonindicator) verschijnt. U kunt een
toon selecteren terwijl de toonindicator wordt
weergegeven.
StagePno
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer van de toon te
selecteren die u aan het toetsenbordspel wilt
toewijzen.
• Zie “Invoeren van nummers” (pagina NL-14) voor meer
informatie over het invoeren van een nummer.
• De tonen zijn verdeeld in categorieën. U kunt
gemakkelijk de gewenste toon vinden door naar de
pianocategorie, orgelcategorie enz. te gaan. Zie
“4 CATEGORY toets” (pagina NL-15) voor verdere
informatie.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor details over de
tooncategorieën en typen.
3.
Speel iets op het keyboard om te luisteren naar
hoe de geselecteerde toon klinkt.
• Bij het selecteren van een toon die in een drumsetcategorie
is, worden er diverse percussie-instrumenten aan de
klaviertoetsen toegewezen.
•U kunt de eo TONE categorietoetsen gebruiken om snel en
gemakkelijk in de categorieën te navigeren.
De tooncategorieën zijn verdeeld in twee groepen: Groep A
(L) en Groep B (M). Welke categorie (groep) een eo TONE
categorietoets selecteert, hangt af van of het indicatorlampje
links naast en TONE GROUP SELECT wel of niet brandt.
1.
Druk op de en TONE GROUP SELECT toets
om heen en weer te gaan tussen categorie
Groep A (indicatorlampje brandt niet) en Groep
B (indicatorlampje brandt).
2.
Om een categorie te selecteren, drukt u op de
bijbehorende eo TONE categorietoets.
• De aanduiding (toonindicator) begint op het display
te knipperen.
• Bij indrukken van een eo TONE categorietoets wordt
de laatst geselecteerde toon in de corresponderende
categorie geselecteerd. Terwijl de (toonindicator)
knippert, kunt u een van de tonen in de categorie
selecteren. Druk op 5 TONE om het selecteren van
een toon in de categorie te verlaten. Hierdoor stopt
met knipperen.
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer van de toon te
selecteren die u aan het toetsenbordspel wilt
toewijzen.
■ DSP-tonen
Het Digitale Keyboard heeft een aantal “DSP-tonen”. Dit zijn
tonen met speciale effecten. Er brandt een markering naast
[DSP TONE] wanneer een DSP-toon is geselecteerd.
U kunt het toetsenbord in een linker- en rechterhelft splitsen
en verschillende tonen aan beide helften toewijzen en ook
kunt u twee tonen gelaagd weergeven zodat deze
tegelijkertijd klinken. De splits- en lagenfunctie kunnen
gelijktijdig worden gebruikt zodat u in totaal vier
toetsenbordgedeelten (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2,
LOWER 2) tegelijk kunt weergeven, zoals in de onderstaande
afbeelding is aangegeven.
■ Indicators voor toetsenbordgedeelten
U kunt de huidige splits/lagen-status controleren door te
kijken naar de indicators voor de toetsenbordgedeelten in de
linker bovenhoek van het display. De toetsenbordgedeelten
waarvan de indicators worden getoond, klinken wanneer op
het toetsenbord wordt gespeeld.
Splitsen van het toetsenbord tussen twee
tonen (Splitsen)
1.
Nadat u heeft vastgesteld dat de
toetsenbordgedeelte-indicator in de linker
bovenhoek van het display eruit ziet als ,
selecteert u een toon.
• Dit wordt de toon van het UPPER 1 gedeelte.
2.
Druk op dp SPLIT.
• De [L1] indicator verschijnt en komt rechts naast
[L1] te staan. Dit betekent dat u de toon voor het
LOWER 1 gedeelte kunt selecteren.
3.
Selecteer de toon die u aan LOWER 1 wilt
toewijzen.
4.
Speel iets op het toetsenbord.
• Zie “Veranderen van de tonen toegewezen aan het
gesplitste/gelaagde-gedeelte” (pagina NL-21) voor
informatie over hoe u de toon die aan elk gedeelte is
toegewezen kunt veranderen.
• U kunt voor elk gedeelte het volumeniveau, de
effectintensiteit en andere instellingen aanpassen. Zie
“Gebruik van de mixer” (pagina NL-64) voor details.
• Als u DSP-tonen voor meerdere gedeelten gebruikt,
worden de tooneffecten verwijderd en kan de toonkwaliteit
veranderen.
5.
Om een splitsing te annuleren (het volledige
toetsenbord terugzetten naar het UPPER 1
gedeelte), drukt u op dp SPLIT.
De [L1] indicator verdwijnt.
NL-19
Spelen op het keyboard
Nummer van splitspuntnoot
LOWER gedeelte van toetsenbord (of begeleidingstoetsenbord)
Naam van splitspuntnoot
UPPER gedeelte van toetsenbord
Brandt
Verplaatsen van het toetsenbordsplitspunt
1.
Houd dp SPLIT ingedrukt totdat “Split Pt”
wordt weergegeven.
2.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
naam van de noot (de laagste noot van het
UPPER gedeelte) te bepalen waar u het
splitspunt wilt vastleggen.
• U kunt het splitspunt ook bepalen door dp SPLIT
ingedrukt te houden en dan op de toets te drukken
waar u het splitspunt wilt vastleggen.
• Het opgegeven splitspunt wordt aangegeven zoals
hieronder is getoond.
Voorbeeld: Wanneer C4 is opgegeven als het splitspunt
B3 I C4
• Het LOWER gedeelte van het toetsenbord dat met
deze procedure is ingesteld, wordt ook als een
begeleidingstoetsenbord gebruikt (pagina NL-44).
3.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
Aanbrengen van een laag met twee tonen
1.
Nadat u heeft vastgesteld dat de
toetsenbordgedeelte-indicator in de linker
bovenhoek van het display eruit ziet als ,
selecteert u een toon.
• Dit wordt de toon van het UPPER 1 gedeelte.
2.
Druk op dq UPPER LAYER.
• De [U2] indicator verschijnt en komt rechts naast
[U2] te staan. Dit betekent dat u de toon voor het
UPPER 2 gedeelte kunt selecteren.
3.
Selecteer de toon die u aan UPPER 2 wilt
toewijzen.
4.
Speel iets op het toetsenbord.
• Zie “Veranderen van de tonen toegewezen aan het
gesplitste/gelaagde-gedeelte” (pagina NL-21) voor
informatie over hoe u de toon die aan elk gedeelte is
toegewezen kunt veranderen.
• U kunt nu ook op dp SPLIT drukken voor gebruik van
de UPPER 1 en UPPER 2 gelaagde tonen, in
aanvulling op het LOWER 1 gedeelte dat met de
splitsing van het toetsenbord is gemaakt.
5.
Om een lageninstelling te annuleren (het
volledige toetsenbord terugzetten naar het
UPPER 1 gedeelte), drukt u op dq UPPER LAYER.
De [U2] indicator verdwijnt.
• Bij het instellen van een splitspunt komen het LOWER
gedeelte van het toetsenbord en het
begeleidingstoetsenbord in hetzelfde gebied. U kunt ook
verschillende gebieden voor deze twee toetsenborden
instellen. U kunt ook een instelling maken waarbij de toon
van het LOWER gedeelte niet klinkt in het gebied waar het
LOWER gedeelte van het toetsenbord en het
begeleidingstoetsenbord elkaar overlappen. Zie
“Geavanceerde splitsinstellingen” (pagina NL-50) voor
details.
NL-20
Spelen op het keyboard
Brandt
Gelijktijdig gebruik van splitsing en lagen
1.
Voer de stappen 1 - 3 uit onder “Splitsen van
het toetsenbord tussen twee tonen (Splitsen)”
(pagina NL-19).
2.
Voer de onderstaande procedure uit om een
laag van twee tonen voor het UPPER gedeelte
in te stellen.
(1) Druk op dq UPPER LAYER en controleer of de [U2]
indicator wordt weergegeven.
(2) Selecteer de toon die u aan UPPER 2 wilt toewijzen.
3.
Voer de onderstaande procedure uit om een
laag van twee tonen voor het LOWER gedeelte
in te stellen.
(1) Houd dq UPPER LAYER lang ingedrukt totdat de
[L2] indicator verschijnt.
Er verschijnt een markering naast [LOWER LAYER].
(2) Selecteer de toon die u aan LOWER 2 wilt toewijzen.
4.
Speel iets op het toetsenbord.
• Zie “Veranderen van de tonen toegewezen aan het
gesplitste/gelaagde-gedeelte” (pagina NL-21) voor
informatie over hoe u de toon die aan elk gedeelte is
toegewezen kunt veranderen.
Veranderen van de tonen toegewezen aan het
gesplitste/gelaagde-gedeelte
1.
Druk op 5 TONE.
De aanduiding (toonindicator) verschijnt.
2.
Houd 5 TONE lang ingedrukt totdat rechts
naast de indicator voor het
toetsenbordgedeelte staat (pagina NL-19).
• Herhaal deze bediening zo vaak als vereist om
rechts naast de indicator voor het toetsenbordgedeelte
(U1, U2, L1, L2) te zetten van het gedeelte (UPPER 1,
LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2) waarvoor u de
tooninstelling wilt veranderen.
3.
Verander de toon van het toetsenbordgedeelte
dat u in stap 2 heeft geselecteerd.
• Herhaal de stappen 2 en 3 voor elk van de
toetsenbordgedeelten waarvan u de tooninstelling wilt
veranderen.
• Bij gelijktijdig gebruik van de splits- en lagenfunctie wordt
het UPPER 2 gedeelte de “bovenste laag” genoemd en het
LOWER 2 gedeelte wordt de “onderste laag” genoemd.
• Om alleen de bovenste laag uit te schakelen nadat de
stappen 1 t/m 3 van de bovenstaande procedure zijn
uitgevoerd, drukt u op dq UPPER LAYER en controleert
dan of de [U2] indicator niet meer wordt weergegeven. Om
alleen de onderste laag uit te schakelen, houdt u
dq UPPER LAYER (LOWER LAYER) lang ingedrukt
totdat de [L2] indicator verdwijnt (de [LOWER LAYER]
markering verdwijnt ook).
• Er is een markering naast [LOWER LAYER] wanneer de
onderste laag is ingeschakeld, ongeacht of het toetsenbord
wel of niet is gesplitst. De markering verdwijnt wanneer de
onderste laag wordt uitgeschakeld.
• Bij indrukken van dp SPLIT nadat de bovenstaande
stappen 1 t/m 3 zijn uitgevoerd, wordt de splitsing
uitgeschakeld, zodat de [L1] en [L2] indicators verdwijnen,
en het toetsenbord wordt gelaagd met enkel de UPPER
gedeelten (UPPER 1 en UPPER 2).
NL-21
Spelen op het keyboard
Huidige instelling
Huidige instelling
Huidige instelling
Selecteren van een effect voor
een toon (Nagalm, Zweving,
Vertraging)
Uw Digitale Keyboard is uitgerust met nagalm-, zwevings- en
vertragingseffecten die u kunt gebruiken om het geluid van de
tonen te verbeteren.
● Nagalm (REVERB)
Nagalm bootst een luisterruimte na, zoals een kamer of zaal.
● Zweving (CHORUS)
Zweving voegt een rijke, briljante klank aan het geluid toe. Dit
Digitale Keyboard past een vooringestelde zwevingsinstelling
toe die geschikt is voor elke toon.
● Vertraging (DELAY)
De vertragingsfunctie slaat het geluid op en herhaalt het met
tussenpozen met een geringe vertraging vóór elke herhaling,
waardoor een echo-effect ontstaat. Vertraging verschilt van
nagalm dat een duidelijk ander effect is. Dit Digitale Keyboard
past een vooringestelde vertragingsinstelling toe die geschikt
is voor elke toon.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Reverb” weer te geven.
Reverb
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Zie de “Lijst met nagalmeffecten” (pagina NL-23) voor
informatie over de nagalmtypen die met elke instelling
overeenkomen.
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Chorus” weer te geven.
Cho r u s
• U kunt de huidige aan/uit-status van elk effect controleren
door naar de indicatormarkeringen aan de rechterzijde van
het display te kijken.
• De vooringestelde zwevings- en vertragingseffecten
worden op elke toon toegepast zelfs wanneer er geen
indicatormarkering naast [CHORUS] en [DELAY] staat.
• U kunt zelf instellen hoe de tooneffecten op elk gedeelte
worden toegepast. Zie “Gebruik van de mixer” (pagina
NL-64) voor details. De instelitems die worden gebruikt
voor de aanpassing zijn de volgende: Nagalm zenden,
Zweving zenden, Vertraging zenden (zie “Geavanceerde
mixerinstellingen” op pagina NL-66).
Een digitaal effect selecteren
• De onderstaande procedure beschrijft hoe de nagalm(stap 2 en 3), zwevings- (4 en 5) en vertragingsinstellingen
(6 en 7) moeten worden geselecteerd. U kunt de stappen
voor een effect overslaan wanneer u de instellingen niet wilt
veranderen.
1.
Druk op bk FUNCTION.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Zie de “Lijst met zwevingseffecten” (pagina NL-24)
voor informatie over de zwevingstypen die met elke
instelling overeenkomen.
6.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Delay” weer te geven.
De l a
7.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Zie de “Lijst met vertragingseffecten” (NL-24) voor
informatie over de vertragingstypen die met elke
instelling overeenkomen.
8.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
9Midden 1Mid 1
10Midden 2Mid 2
11Lang 1Long 1
12Lang 2Long 2
13Midden PanMid Pan
14Lange Pan 1LongPan1
15Lange Pan 2LongPan2
16Lange Pan 3LongPan3
* Hoewel bij het selecteren van instellingsnummer 1 (Tone)
de indicatormarkering naast [DELAY] verdwijnt, worden de
vooringestelde vertragingseffecten toch op elke toon
toegepast.
InstellingstypeDisplay
Temposynchronisatie
kort
Temposynchronisatie
middelmatig
Temposynchronisatie
lang
TSync S
TSync M
TSync L
Gebruik van de equalizer
Met behulp van de equalizer kunt u selecteren uit diverse
voorkeuze-instellingen die bepaalde frequentiebereiken
versterken of onderdrukken.
De CT-X5000 is tevens uitgerust met een vier-bands
equalizer waarmee de gebruiker zelf instellingen kan maken
(Gebruikerequalizer).
Selecteren van een equalizerinstelling
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Equalizr” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Hieronder worden de instellingen beschreven die
overeenkomen met de instellingsnummers.
Instellings-
nummer
1StandardStandaardinstelling
2Bass +Versterkt het lage bereik.
3Treble +Versterkt het hoge bereik.
4LoudnessVersterkt alle bereiken.
5MellowGeeft een gevoelige klank.
6BrightGeeft een heldere klank.
7Rock
8Dance
9Jazz
10Classic
11User
DisplayBeschrijving
Geeft geluid dat geoptimaliseerd
is voor rockmuziek.
Geeft geluid dat geoptimaliseerd
is voor dansmuziek.
Geeft geluid dat geoptimaliseerd
is voor jazzmuziek.
Geeft geluid dat geoptimaliseerd
is voor klassieke muziek.
CT-X5000: Past de instellingen
van de gebruikerequalizer toe.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
NL-25
Spelen op het keyboard
CT-X5000: Instellingen voor de
gebruikerequalizer maken
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “User EQ” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
3.
Maak de instellingen voor elk frequentiebereik.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
het menu weer te geven van het bereik dat u wilt
bijregelen.
Voor het bijregelen van dit bereik: Selecteert u dit:
Laag bereik (50 Hz tot 800 Hz)EQ Low
Middenbereik 1 (100 Hz tot 8 kHz)EQ Mid1
Middenbereik 2 (100 Hz tot 8 kHz)EQ Mid2
Hoog bereik (2 kHz tot 16 kHz)EQ High
(2) Druk op [6] (ENTER).
• De “Equalizr” instelling verandert automatisch naar
“User”. Zie “Selecteren van een
equalizerinstelling” (pagina NL-25).
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “***
Freq” (middenfrequentie of afkapfrequentie) of “***
Gain” (versterking) weer te geven.
Wat in de bovenstaande menu-items op de plaats
van “***” verschijnt, hangt af van het frequentiebereik
dat wordt bijgeregeld.
(4) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
Zie “Lijst met instellingen voor de gebruikerequalizer”
hieronder voor details over de instelitems en de
instellingen.
(5) Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
(6) Herhaal de stappen (1) t/m (5) naar vereist om de
instellingen voor de andere frequentiebereiken te
maken.
4.
Maak de instellingen voor het ingangsniveau
en het uitgangsniveau naar vereist.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Input Lv” (ingangsniveau) weer te geven en gebruik
dan bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling
te veranderen.
(2) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) cijfertoetsen om
“OutputLv” (uitgangsniveau) weer te geven en
gebruik dan bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
■ Lijst met instellingen voor de gebruikerequalizer
De metronoom laat een regelmatige toon klinken om het
tijdsverloop te markeren. Gebruik de metronoom wanneer u
bij muziekstudie wilt oefenen om het tempo vast te houden.
Starten of stoppen van de metronoom
1.
Stel de tijdsignatuur in.
• U kunt een teller (0 t/m 16) en een noemer (4 t/m 8)
voor de tijdsignatuur opgeven.
(1) Houd ct METRONOME ingedrukt totdat
“BeatNume” wordt weergegeven.
(2) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de teller
voor de tijdsignatuur in te stellen binnen het bereik 0
t/m 16 (standaardinstelling: 4).
Instellings-
nummer
2 t/m 16Hiermee wordt de teller op 2 t/m 16 ingesteld.
Er klinkt alleen een accentgeluid bij de eerste
maatslag.
1Alle maatslagen zijn geaccentueerd.
0De maatslagen zijn niet geaccentueerd.
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“BeatDeno” weer te geven.
(4) Gebruik bn [–] en [+] om de noemer voor de
tijdsignatuur in te stellen.
• De instelling 1 is (maatslag met kwartnoot) en
de instelling 2 is (maatslag met achtste noot).
(5) Druk op de [4] (EXIT)
Accent
*
4
*
bm cijfertoets.
Instellen van de balans tussen het
metronoom- en het toetsenbordvolume
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het
volgende onderdeel in: Metronoom (Metronom) 3
Metronoomvolume (Volume) (pagina NL-117).
Met de arpeggiator kunt u automatisch verschillende
arpeggio’s en andere frasen spelen door gewoonweg
klaviertoetsen aan te slaan op het toetsenbord. U kunt uit een
aantal verschillende arpeggio-opties kiezen, inclusief het
spelen van arpeggio’s van een akkoord, het automatisch
spelen van verschillende frasen en nog enkele andere
mogelijkheden.
• De arpeggiator en automatisch harmoniseren worden door
dezelfde toets geregeld (pagina NL-52). Dit betekent dat
automatisch harmoniseren niet kan worden gebruikt
wanneer de arpeggiator in gebruik is.
Inschakelen van de arpeggiator
1.
Druk op do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR en controleer of de
[ARPEGGIATOR] indicator brandt.
2.
Gebruik de dk TEMPO [w] en [q] toetsen
om de tempo-instelling te veranderen.
• Zie “Veranderen van de automatische
begeleidingssnelheid (Tempo)” (pagina NL-46) voor
informatie over de tempo-instelling.
3.
Druk op ct METRONOME.
De metronoom start. Het aantal maten sinds de start van
de metronoom wordt in de rechter bovenhoek van het
display aangegeven.
4.
Druk nogmaals op ct METRONOME om de
metronoom te stoppen.
• Bij het spelen van een akkoord of enkelvoudige noten
op het toetsenbord wordt de geselecteerde arpeggio
weergegeven.
NL-27
Spelen op het keyboard
2.
Druk op do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR om de arpeggiator uit te
schakelen.
De [ARPEGGIATOR] indicator verdwijnt.
• Als in stap 1 van de bovenstaande procedure de [AUTO
HARMONIZE] indicator brandt in plaats van de
[ARPEGGIATOR] indicator, moet u de functie
veranderen die aan de toets is toegewezen.
Voer de procedure uit onder “Maken van functieinstellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina
NL-112) en selecteer “2 Arpeg.” voor de volgende
instelling: Automatisch harmoniseren/Arpeggiator
(AHar/Arp) 3 Toewijzing AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR toets (BtnAsign) (pagina NL-114).
• Gebruik de volgende procedure wanneer u een
arpeggiopatroon wilt blijven laten spelen nadat u de
klaviertoetsen heeft losgelaten.
Voer de procedure uit onder “Maken van functieinstellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112)
en schakel de volgende instelling in: Automatisch
harmoniseren/Arpeggiator (AHar/Arp) 3 Arpeggiator
aanhouden (ArpegHld) (pagina NL-114).
• Wanneer u de splitsfunctie (pagina NL-19) gebruikt, kunt u
het UPPER 1 gedeelte of het LOWER 1 gedeelte gebruiken
voor weergave van de arpeggiator. Voer de procedure uit
onder “Maken van functie-instellingen met de
bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en verander de
volgende instelling: Automatisch harmoniseren/Arpeggiator
(AHar/Arp) 3 Arpeggiatorgedeelte (ArpegPart) (pagina
NL-114).
Selecteren van een arpeggiatortype
1.
Voer de procedure uit onder “Inschakelen van
de arpeggiator” en controleer of de
[ARPEGGIATOR] indicator brandt.
2.
Houd do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR
lang ingedrukt totdat de [FUNCTION] indicator
op het display knippert.
Het nummer en de naam van het geselecteerde
arpeggiatortype worden getoond.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
arpeggiatortype dat u wilt selecteren op het
display weer te geven.
• Terwijl het arpeggiatortype wordt getoond, houdt u
do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR lang
ingedrukt om de toon te selecteren die voor het
getoonde type wordt aanbevolen.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor details over de
arpeggiatortypen.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
NL-28
Veranderen van het
Pedaalaansluitingen
aanslagvolume naar de
aanslagdruk (Aanslagvolume)
Het aanslagvolume verandert het toonvolume
overeenkomstig de aanslagdruk (snelheid). Dit geeft u
hetzelfde uitdrukkingsvermogen als bij een akoestische piano.
Veranderen van de
aanslagvolumegevoeligheid
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Touch” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• De onderstaande tabel toont de instellingen en de
bijbehorende aanslagvolumegevoeligheid.
Instellings-
nummer
Gevoeligheid
(display)
01Uit (Off)Aanslagvolume is
02Licht (Light)Sterk geluid zelfs bij weinig
03Normaal
(Normal)
04Zwaar
(Heavy)
• Er is een markering naast [TOUCH] wanneer er een
andere instelling dan Uit is geselecteerd.
uitgeschakeld. Het
geluidsvolume ligt vast
ongeacht de snelheid van het
aanslaan van de
klaviertoetsen.
druk
Normaal aanslagvolume
Normaal geluid zelfs bij sterke
druk
Beschrijving
Besturen van klanken
Gebruik van een pedaal
Door een pedaal aan te sluiten kunt u diverse effecten aan uw
uitvoering toevoegen door middel van bediening van het
pedaal. U kunt een pedaal gebruiken om de automatische
begeleiding en de melodieweergave van de melodiebank
(pagina NL-39) te starten en te stoppen.
• Er wordt geen pedaal met het Digitale Keyboard
meegeleverd. U kunt een pedaal los aanschaffen bij uw
winkelier. Zie pagina NL-3 voor informatie over de
verkrijgbare opties.
• U kunt een pedaal ook gebruiken voor het omschakelen
tussen de registratie-instellingen van het Digitale Keyboard.
Zie “Gebruik van een pedaal om meerdere
basisinstellingen achter elkaar te doorlopen
(Registratiereeks)” (pagina NL-70) voor details.
Aansluiten van een pedaal
Afhankelijk van het type bewerking dat u wilt dat het pedaal
uitvoert, sluit u de pedaalkabel aan op ofwel de fo PEDAL1
aansluiting of de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting
van het Digitale Keyboard.
• U kunt een CASIO aanhoudpedaal (“Los verkrijgbare
accessoires”, pagina NL-3) aansluiten op de fo PEDAL1
aansluiting. De fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting
kan worden gebruikt voor het aansluiten van een CASIO
aanhoudpedaal of een los verkrijgbaar expressiepedaal.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
• Als u de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting
gebruikt voor het aansluiten van een los verkrijgbaar
expressiepedaal, moet u het type polariteit van het
pedaal specificeren en het pedaal ook kalibreren
voordat u het gebruikt.
Volg hiervoor de procedure onder “Aansluiten van een
pedaal op de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting”
(pagina NL-30).
NL-29
Besturen van klanken
Aansluiten van een pedaal op de fo PEDAL1
aansluiting
1.
Sluit het pedaal op de fo PEDAL1 aansluiting
aan.
2.
Druk op bk FUNCTION.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Cntrller” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om
“Pedal” weer te geven en druk dan op
[6] (ENTER).
“Pd1Efect” verschijnt. Dit geeft de selectiemodus voor de
functie van pedaal 1 aan.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Zie de “Pedaalfunctielijst” (pagina NL-31) voor details
over de functie die bij elke instelling wordt
toegewezen.
6.
Schakel de pedaaleffecten voor elk
toetsenbordgedeelte* naar vereist in of uit.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Pd1Enabl” weer te geven.
(2) Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het
gedeelte te selecteren waarvan u de instelling wilt
veranderen.
(4) Gebruik bn [–] en [+] om tussen aan en uit om te
schakelen.
• Het pedaaleffect wordt toegepast op de gedeelten
die zijn ingeschakeld en wordt niet toegepast op
de gedeelten die zijn uitgeschakeld.
• Het geluid van Automatisch harmoniseren (pagina
NL-52) hangt af van de instelling voor het
UPPER 1 gedeelte.
Aansluiten van een pedaal op de
fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting
1.
Sluit het pedaal op de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting aan.
2.
Druk op bk FUNCTION.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Cntrller” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om
“Pedal” weer te geven en druk dan op
[6] (ENTER).
5.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om
“Pd2 Type” weer te geven.
6.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
* Zie “Geschikte expressiepedalen” (pagina NL-32) voor
details.
• Als een pedaal niet juist werkt nadat de instellingen zijn
gemaakt, is het mogelijk dat het aangesloten pedaal
niet compatibel is met de bovenstaande “Pd2 Type”
instelling. Probeer “Pd2 Type” te veranderen in een
andere instelling en kijk of het pedaal dan wel correct
werkt.
Selecteer deze
instelling:
7.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
* Zie “Meerdere tonen weergeven (Lagen en Splitsen)”
(pagina NL-19).
NL-30
Besturen van klanken
7.
Voer een van de onderstaande bewerkingen uit
afhankelijk van het type pedaal.
Y Voetschakelaarpedaal
Selecteer het pedaaleffect.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Pd2Efect” weer te geven.
(2) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Zie de “Pedaalfunctielijst” (pagina NL-31) voor
informatie over de pedaaleffecten die met elke
instelling overeenkomen.
Y Expressiepedaal
Wanneer “2 ExpType1” of “3 ExpType2” in stap 6 van
deze procedure wordt geselecteerd, wordt automatisch
“5 Exp.” (Expressie) geselecteerd voor “Pd2Efect”. Als u
een expressiepedaal aansluit op de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting, gebruik dan de
onderstaande procedure om het pedaal te kalibreren
voordat u dit gebruikt.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“ExPCalib” weer te geven en druk dan op
[6] (ENTER). “Sure?” verschijnt.
(2) Druk op bn [+] (YES) om de kalibratie te starten of
op bn [–] (NO) om de functie te annuleren.
(3) Wanneer “Highest” wordt weergegeven, trapt u op
het pedaal en drukt dan op [6] (ENTER).
(4) Wanneer “Lowest” wordt weergegeven, laat u het
pedaal los en drukt dan op [6] (ENTER).
• Het bericht “Complete” verschijnt wanneer de
bewerking is voltooid.
• Om het expressiepedaal dat op de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting is aangesloten
dezelfde bediening (aanhouden enz.) te laten
uitvoeren als een voetschakelaarpedaal, voert u
de procedure uit onder “■ Voetschakelaarpedaal”
hierboven om een pedaaleffect te selecteren.
8.
Schakel de pedaaleffecten voor elk
toetsenbordgedeelte naar vereist in of uit.
• Voer stap 6 uit onder “Aansluiten van een pedaal op
de fo PEDAL1 aansluiting” (pagina NL-30). Houd er
rekening mee dat u “Pd2Enabl” op het display moet
weergeven in stap (1).
9.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
■ Pedaalfunctielijst
Instellings-
nummer
1Aanhouden
2Sostenuto
3Zacht (Soft)Maakt de noten ietwat zachter
4Ritme/melodie
5Expressie
Functie
(Display)
(Sustain)
(Sostenut)
(Rhy/Song)
(Exp.)
Beschrijving
Noten die worden gespeeld
terwijl het pedaal is ingetrapt
worden aangehouden, ook als
de klaviertoetsen daarna
worden losgelaten.
Orgeltonen en andere tonen
die worden aangehouden
zolang de klaviertoetsen
worden aangeslagen, blijven
klinken zolang het pedaal
wordt ingetrapt.
Alleen de noten van de
toetsen die aangeslagen zijn
op het moment van het
intrappen van het pedaal
worden aangehouden, totdat
het pedaal wordt losgelaten.
Dit geldt ook wanneer de
klaviertoetsen worden
losgelaten.
en milder terwijl het pedaal
wordt ingetrapt.
Start of stopt de automatische
begeleiding of de weergave
van de melodie.
Deze functie kan alleen
worden geselecteerd wanneer
“2 ExpType1” of “3 ExpType2”
is geselecteerd in stap 6 van
de procedure onder
“Aansluiten van een pedaal op
de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting”
(pagina NL-30).
Met deze functie wordt het
effect toegepast
overeenkomstig hoe ver het
expressiepedaal aangesloten
op de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting
wordt ingetrapt.
NL-31
Besturen van klanken
Expressiepedaal type 1
Expressiepedaal type 2*
Brandt
Brandt
■ Geschikte expressiepedalen
U kunt een los verkrijgbaar expressiepedaal dat aan de
onderstaande specificaties voldoet aansluiten op de
fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting. Gebruik bij
voorkeur een pedaal dat gecontroleerd is op correcte werking
(zie hieronder).
• De polariteit van het pedaal hangt af van de fabrikant. Volg
de procedure onder “Aansluiten van een pedaal op de
fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting” (pagina NL-30)
voor het maken van de instelling voor de polariteit van het
pedaal.
* Pedalen gecontroleerd op correcte werking
Roland EV-5 (Zet het minimumvolume op 0.)
KURZWEIL CC-1
FATAR VP-25, VP-26
Aanhouden
De aanhoudfunctie verlengt de nagalm van een noot
waardoor een rijke resonantie ontstaat.
1.
Druk op dn SUSTAIN.
De [SUSTAIN] indicator verschijnt.
• Het aanhoudeffect (d.w.z. de noot blijft klinken zelfs
nadat u de klaviertoets heeft losgelaten) wordt
toegepast op de noten die op het toetsenbord worden
gespeeld terwijl de [SUSTAIN] indicator brandt.
2.
Om het aanhoudeffect uit te schakelen, drukt u
op dn SUSTAIN en controleert dan of de
[SUSTAIN] indicator is verdwenen.
• U kunt instellingen maken voor de toetsenbordtonen van
elk gedeelte die regelen hoe het aanhoudeffect wordt
toegepast. Voer de procedure uit onder “Maken van
functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina
NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Regelaar
(Cntrller) 3 Aanhouden (Sustain) (pagina NL-113).
Soepel tussen de toonhoogten
glijden (Portamento)
Met portamento is het mogelijk om zonder klankonderbreking
van de ene naar de andere noot te glijden zoals gebeurt bij
snaarinstrumenten en houten blaasinstrumenten.
1.
Druk op dm PORTAMENTO.
De [PORTAMENTO] indicator verschijnt.
• Als u, terwijl de bovenstaande indicator brandt, twee
klaviertoetsen achter elkaar indrukt, zal de eerste
toonhoogte soepel in de volgende toonhoogte
overgaan.
2.
Om portamento uit te schakelen, drukt u op
dm PORTAMENTO en controleert dan of de
[PORTAMENTO] indicator is verdwenen.
• U kunt instellingen maken voor de toetsenbordtonen van
elk gedeelte die de snelheid regelen van de overgang
tussen de toonhoogten wanneer dm PORTAMENTO
wordt ingedrukt. Voer de procedure uit onder “Maken van
functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina
NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Regelaar
(Cntrller) 3 Portamento (Portamnt) (pagina NL-113).
NL-32
Besturen van klanken
Brandt
Gebruik van de
toonhoogteregelaar
U kunt de hoogte van de noten met de toonhoogteregelaar
geleidelijk omhoog en omlaag verschuiven. Deze functie
maakt het mogelijk om het smorende effect van een saxofoon
of een elektrische gitaar te reproduceren.
1.
Draai de ek PITCH BEND
regelaar aan de linkerkant van
het toetsenbord omhoog of
omlaag terwijl u een noot op het
toetsenbord aan het spelen bent.
De mate van toonbuiging hangt af van
hoe ver u de toonhoogteregelaar draait.
• Raak de regelaar niet aan op het
moment dat u het keyboard
inschakelt.
• U kunt de bewerking van de toonhoogteregelaar ook
afstellen door de hoeveelheid toonhoogteverandering te
specificeren bij maximale rotatie in één van beide
richtingen. Voer de procedure uit onder “Maken van functieinstellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112)
en stel het volgende onderdeel in: Regelaar (Cntrller) 3
Toonhoogteregeling (PitchBnd) 3 Toonhoogtebereik
(Range) (pagina NL-113).
CT-X5000: dt MODULATION/
ASSIGNABLE toets
U kunt de dt MODULATION/ASSIGNABLE toets
gebruiken om vibrato op de noten toe te passen
(standaardinstelling). U kunt de functie van de toets ook
veranderen zodat de toets bepaalt hoe de DSP-effecten op de
tonen worden toegepast.
Toepassen van vibrato op de noten
• Bij de onderstaande procedure wordt ervan uitgegaan dat
het Digitale Keyboard wordt gebruikt met de
oorspronkelijke standaardinstellingen.
1.
Houd dt MODULATION/ASSIGNABLE
ingedrukt.
Het indicatorlampje van de toets blijft branden zolang de
toets wordt ingedrukt.
• Vibrato wordt op het toetsenbordspel toegepast
wanneer het indicatorlampje brandt.
2.
Laat de toets los om het effect uit te schakelen.
Het indicatorlampje van de toets gaat uit.
• U kunt de intensiteit van het vibrato-effect veranderen
wanneer het indicatorlampje brandt. Voer de procedure uit
onder “Maken van functie-instellingen met de
bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het
volgende onderdeel in: Regelaar (Cntrller) 3
MODULATION/ASSIGNABLE (Mod/Asgn) 3 Waarde
wanneer modulatie aan staat (ModValue) (pagina NL-113).
Veranderen van de bewerking die wordt
uitgevoerd wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt ingedrukt
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Cntrller” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om
“Mod/Asgn” weer te geven en druk dan op
[6] (ENTER).
“Btn Act” verschijnt.
NL-33
Besturen van klanken
4.
Gebruik bn [–] en [+] om de
dt MODULATION/ASSIGNABLE bewerking te
selecteren.
Om deze bewerking te selecteren:
Schakel de functie die aan de toets is
toegewezen alleen in wanneer de toets
wordt ingedrukt.
Schakel de functie heen en weer tussen
ingeschakeld en uitgeschakeld telkens
wanneer de toets wordt ingedrukt.
• Het indicatorlampje links van de toets brandt wanneer
de toegewezen functie is ingeschakeld en is uit
wanneer de functie is uitgeschakeld.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
Selecteert u
deze instelling:
1 Moment
2 Toggle
Veranderen van de functie die aan
dt MODULATION/ASSIGNABLE is
toegewezen
1.
Voer de stappen 1, 2 en 3 uit onder
“Veranderen van de bewerking die wordt
uitgevoerd wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt ingedrukt” (pagina
NL-33).
Instellen van het toetsenbordgedeelte
waarop een effect wordt toegepast wanneer
dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt
ingedrukt
1.
Voer de stappen 1, 2 en 3 uit onder
“Veranderen van de bewerking die wordt
uitgevoerd wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt ingedrukt” (pagina
NL-33).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “PartEnbl” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het
gedeelte te selecteren waarvan u de instelling
wilt veranderen.
4.
Gebruik bn [–] en [+] om tussen aan en uit om
te schakelen.
• Het effect wordt toegepast op de gedeelten die zijn
ingeschakeld en wordt niet toegepast op de gedeelten
die zijn uitgeschakeld.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Btn Func” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de functie te
veranderen die aan dt MODULATION/ASSIGNABLE is toegewezen.
Om naar deze functie te veranderen:
Vibrato1 Mod
Verander de toepassing van de DSP-
effecten op de tonen overeenkomstig
de gebruikersinstellingen.*
* Zie “Veranderen hoe de DSP-effecten worden toegepast
wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt
ingedrukt” (pagina NL-34) voor informatie over het maken
van de instellingen.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
Selecteert u
deze instelling:
2DSP
• Zie “Meerdere tonen weergeven (Lagen en Splitsen)” voor
details over de toetsenbordgedeelten (pagina NL-19).
Veranderen hoe DSP-effecten worden
toegepast wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt ingedrukt
• De DSP-modules die met de onderstaande procedure
worden geregistreerd, vormen elementen van het DSPeffect van dit Digitale Keyboard. Zie “DSP-bewerking”
(pagina NL-72) voor details over de instellingen en
parameters van de DSP-effecten.
1.
Voer de stappen 1, 2 en 3 uit onder
“Veranderen van de bewerking die wordt
uitgevoerd wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt ingedrukt” (pagina
NL-33).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Btn Func” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de instelling te
veranderen naar “2 DSP”.
NL-34
4.
M
on1BEQ
ModulenummerDSP-modulenaam
ParameternummerParameternaam
Brandt
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om
“DSPModle” (de DSP-bestemmingsmodule)
weer te geven.
Er verschijnt een DSP-modulenaam.
Besturen van klanken
Veranderen van de toonhoogte in
stappen van een halve toon
(Transponeren)
De transponeerfunctie laat u de algehele toonhoogte van het
Digitale Keyboard verhogen of verlagen in stappen van een
halve toon. Met deze functie kunt u de toonschaal van het
toetsenbord bijstellen op een sleutel die beter past bij een
zanger, een ander muziekinstrument, enz.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om een
DSP-module te specificeren.
6.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “DSPParam” (de DSPbestemmingsparameter) weer te geven.
De naam van de eerste parameter van de DSP-module
die u in stap 5 heeft geselecteerd verschijnt.
EQGa i n
7.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
parameter weer te geven die u wilt veranderen
wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE
wordt ingedrukt.
8.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om
“DSPValue” (waarde wanneer DSP wordt
ingeschakeld) weer te geven.
9.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instellingswaarde te veranderen die wordt
toegepast wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt ingedrukt.
10.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
• De toegewezen DSP-modules hangen af van de toon. Voer
de procedure uit onder “Gebruik van DSP-bewerking voor
het bewerken van een effect” (pagina NL-72) om de DSPmodules voor elke toon te controleren.
Veranderen van de toonhoogte in eenheden
van een halve toon
1.
Druk op de ds TRANSPOSE [w] of [q] toets.
“Trans.” verschijnt.
• U kunt de toonhoogte van het toetsenbord veranderen
binnen het bereik lopend van –12 tot 00 tot +12.
• Terwijl “Trans.” wordt weergegeven, kunt u de bm
cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar gebruiken
om de instelling te veranderen.
• Door op bk FUNCTION te drukken of gedurende een
bepaalde tijd geen bediening uit te voeren, zal “Trans.”
verdwijnen.
• De [TRANSPOSE] indicator brandt wanneer de
transponeerinstelling op een andere waarde dan 0 (nul) is
ingesteld.
Veranderen van de toonhoogte
van elk gedeelte in eenheden van
een octaaf (Octaafverschuiving)
Met octaafverschuiving kunt u de toonhoogte van het
keyboard in eenheden van een octaaf verhogen of verlagen.
U kunt afzonderlijke octaafverschuiving-instellingen maken
voor elk van de toetsenbordgedeelten* (UPPER 1, LOWER 1,
UPPER 2, LOWER 2).
• U kunt ook voor elk gedeelte instellen hoeveel octaven er
verschoven moeten worden.
• Met de functie Snelle octaafverschuiving kunt u snel
octaven verschuiven overeenkomstig de instellingen die
vooraf voor een gedeelte zijn gemaakt.
* Zie “Meerdere tonen weergeven (Lagen en Splitsen)”
(pagina NL-19).
• De octaafverschuiving-instelling verandert automatisch
wanneer sommige tonen worden geselecteerd. Zie voor
details de “Octaafverschuiving” kolom in de toonlijst van de
afzonderlijke Appendix.
• Het geluid van Automatisch harmoniseren (pagina NL-52)
hangt af van de instelling voor het UPPER 1 gedeelte.
NL-35
Besturen van klanken
Instellen van de hoeveelheid
octaafverschuiving voor elk gedeelte
1.
Druk op dr OCTAVE.
U1 Oc t .
Aantal octaven dat wordt verschoven. 0 (nul)
betekent geen verschuving, 1 betekent één octaaf
omhoog en –1 betekent één octaaf omlaag. U kunt
een waarde opgeven in het bereik lopend van –3 t/m
+3.
Toetsenbordgedeelte. Zie “Indicators voor
toetsenbordgedeelten” (pagina NL-19) voor details
over de toetsenbordgedeelten en hoe deze worden
aangegeven.
Geeft het instelscherm voor de octaafverschuiving
aan.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om het toetsenbordgedeelte voor
de octaafverschuiving te selecteren.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de octaafverschuiving
in te stellen voor het toetsenbordgedeelte dat u
in stap 2 heeft geselecteerd.
U2Oc t .
Gebruik van Snelle octaafverschuiving
1.
Terwijl dr OCTAVE wordt ingedrukt, drukt u
op de ds TRANSPOSE [w] of [q] toets.
• Bij indrukken van [w] verschuiven de ingestelde
toetsenbordgedeelten één octaaf omlaag en bij
indrukken van [q] één octaaf omhoog.
• Gebruik de onderstaande procedure voor het
selecteren van de toetsenbordgedeelten waarop de
Snelle octaafverschuiving moet worden toegepast.
Selecteren van de toetsenbordgedeelten
voor de Snelle octaafverschuiving
1.
Druk op dr OCTAVE.
“U1 Oct.” verschijnt.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Btn Trgt” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“U1OctBtn” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het
gedeelte te selecteren waarvan u de instelling
wilt veranderen.
4.
Gebruik bn [–] en [+] om tussen aan en uit om
te schakelen.
• Bij het inschakelen van een toetsenbordgedeelte
wordt de octaaf van dat gedeelte verschoven
overeenkomstig de werking van de Snelle
octaafverschuiving onder “Gebruik van Snelle
octaafverschuiving” (pagina NL-36).
4.
Herhaal de stappen 2 en 3 voor de
octaafverschuiving van de andere
toetsenbordgedeelten.
5.
Om de procedure te verlaten en terug te keren
naar de toestand waarin het Digitale Keyboard
vóór stap 1 van deze procedure was, drukt u op
dr OCTAVE of de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
NL-36
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 zoals vereist voor de
andere gedeelten.
6.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
Besturen van klanken
Uitvoeren van toonhoogteafstelling voor het master Digitale
Keyboard en de afzonderlijke
gedeelten
Gebruik de onderstaande procedure voor de toonhoogteafstelling van het master Digitale Keyboard. Bij het maken van
afstellingen is de A4 noot (A boven middelste C) de
stemmingsstandaard.
Fijnstemmen van een toonhoogte
(Stemming)
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Tune” weer te geven en druk
dan op [6] (ENTER).
“MstrTune” verschijnt.
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Het instelbereik loopt van 415,5 t/m 465,9 Hz
(standaardinstelling: 440,0 Hz).
• Gebruik de bm cijfertoetsen om de hele getallen in te
voeren.
•U kunt bn [–] en [+] of de bl regelaar gebruiken om
de frequentie te veranderen in stappen van 0,1 Hz.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
Fijnstemmen van de toonhoogte van elk
toetsenbordgedeelte (Grofstemmen van
gedeelten, Fijnstemmen van gedeelten)
Bij gebruik van de lagen- en splitsfunctie kunt u de toonhoogte
van elk gedeelte afzonderlijk fijnstemmen (UPPER 1,
LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2).
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel de
volgende onderdelen in: Stemming (Tune) 3 Grofstemmen
van gedeelten (PrtCoars) en Fijnstemmen van gedeelten (Prt
Fine) (pagina NL-115).
Selecteren van een toonschaal
U kunt een selectie maken uit 17 verschillende toonschalen,
waaronder toonschalen die geschikt zijn voor klassieke
muziek van bepaalde perioden, Arabische muziek enz.
• U kunt de toonhoogte van elke noot van een toonschaal
(van C t/m B) fijnstemmen in eenheden van een
honderdste. Nadat u een van de vooringestelde
toonschalen heeft geselecteerd, kunt u de stemming ervan
naar wens veranderen. Zie “Fijnstemmen van een
toonschaal (Toonschaal fijnstemmen)” (pagina NL-38) voor
details.
• U kunt de toonschaal van de automatische begeleiding
vastleggen als gelijkzwevend temperament, ongeacht de
huidige geselecteerde toonschaal. Om dit doen gebruikt u
de procedure onder “Veranderen van de
toonschaalinstelling die gebruikt wordt voor de
automatische begeleidingen” om de instelling voor de
begeleidingstoonschaal (AcompScl) uit te schakelen
(pagina NL-38).
• Bij grofstemmen van een gedeelte verandert de toonhoogte
in stappen van een halve toon en bij fijnstemmen in
eenheden van een honderdste.
• Het geluid van Automatisch harmoniseren (pagina NL-52)
hangt af van de instelling voor het UPPER 1 gedeelte.
NL-37
Besturen van klanken
Selecteren van het temperament van het
toetsenbordspel
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Scale” weer te geven en druk
dan op [6] (ENTER).
“Type” verschijnt.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Zie de “Toonschalenlijst” (pagina NL-37) voor details
over de toonschalen die met elke instelling
overeenkomen.
4.
Druk op de [3] (W) bm cijfertoets om “Root”
weer te geven.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
grondnoot te selecteren.
6.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
Fijnstemmen van een toonschaal
(Toonschaal fijnstemmen)
Veranderen van de toonschaalinstelling die
gebruikt wordt voor de automatische
begeleidingen
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Selecteren
van het temperament van het toetsenbordspel”
(pagina NL-38).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “AcompScl” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de instelling aan of uit
te zetten.
Aan (On): De toonschaal die geselecteerd is met de
procedure onder “Selecteren van het temperament van
het toetsenbordspel” wordt ook op de automatische
begeleiding toegepast.
Uit (Off): De toonschaal van de automatische begeleiding
is altijd een gelijkzwevend temperament.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Selecteren
van het temperament van het toetsenbordspel”
(pagina NL-38).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “FineTune” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“C Tune” verschijnt.
3.
U kunt de toonhoogte van elke afzonderlijke
noot in de toonschaal fijnstemmen.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om de
naam van de noot (C t/m B) weer te geven waarvan
u de toonhoogte wilt fijnstemmen.
(2) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar voor het
fijnstemmen van de toonhoogte van de getoonde
noot.
• U kunt de toonhoogte binnen een bereik van –99
t/m +99 veranderen.
(3) Herhaal de stappen (1) en (2) zo vaak als nodig is
voor het fijnstemmen van de toonhoogten van de
noten.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
NL-38
Weergeven van een
MelodienummerMelodienaam
Nootwaarde
Maat
Tempo
Maatslag
De markering gaat uit wanneer de herhaalfunctie wordt uitgeschakeld.
ingebouwde melodie of een
melodie op een USB flashdrive (Melodiebankmodus)
Uw Digitale Keyboard is voorzien van 30 ingebouwde
melodieën.* U kunt de ingebouwde melodieën gebruiken voor
uw luisterplezier of u kunt het geluid van één hand van het
pianodeel uitschakelen en dit zelf spelen om het te oefenen. U
kunt ook een USB flash-drive op het Digitale Keyboard
aansluiten en dezelfde bediening gebruiken als voor
ingebouwde melodieën om MIDI-bestanden (SMF of CMF)
weer te geven.
* Bij dit Digitale Keyboard wordt de term “melodie” gebruikt
om een muziekstuk aan te duiden.
• De onderstaande functies en bewerkingen kunnen niet
worden gebruikt wanneer een ingebouwde melodie of een
CMF-formaat melodie opgeslagen op een USB flash-drive
wordt weergegeven.
– Mixerfunctie (pagina NL-64)
– In/uitschakelen van een gedeelte in de gedeeltenmodus
(pagina NL-62) (U kunt wel de selectiestatus van het
huidige gedeelte controleren.)
Selecteren van een ingebouwde
melodie om deze weer te geven
Selecteren van één enkele melodie voor
weergave
1.
Druk op 7 SONG BANK.
De aanduiding (melodiebank-indicator) verschijnt en
de melodiebankmodus wordt ingeschakeld.
Sa i n t sGo
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om een melodienummer te
selecteren.
• Zie “Invoeren van nummers” (pagina NL-14) voor meer
informatie over het invoeren van een nummer.
• Zie pagina A-1 voor een lijst van de melodieën.
• Bij het selecteren van sommige melodieën wordt “Lod”
weergegeven bij TEMPO (zie de afbeelding onder stap 3).
Dit betekent dat de gegevens worden geladen.
3.
Druk op ck PLAY/STOP.
• De weergave van de melodie begint. Het
weergavetempo, de huidige maat en de huidige
maatslag worden in de rechter bovenhoek van het
display getoond.
• Tijdens weergave van de melodie zijn de
onderstaande bewerkingen mogelijk.
Om deze bewerking uit te
voeren:
De melodie voortijdig
stoppen.
De melodie pauzeren of de
pauzestand opheffen.
De weergavesnelheid van de
melodie veranderen.
Naar het begin van de
volgende maat springen.
De melodie vooruitspoelenHoud bsdFF ingedrukt.
Naar het begin van de vorige
maat springen.
De melodie terugspoelenHoud brsREW ingedrukt.
• Wanneer een melodie wordt weergegeven, kunt u op
het keyboard meespelen met de toon (inclusief
gesplitste en gelaagde tonen) die was geselecteerd
voordat de weergave van de melodie begon.
4.
Druk op ck PLAY/STOP om de weergave van
Doe dit:
Druk op ck PLAY/STOP.
Druk op btk PAUSE.
Druk op de dk TEMPO [w]
of [q] toets.
Druk op bsdFF.
Druk op brsREW.
de melodie te stoppen.
• De melodie wordt herhaaldelijk weergegeven
(herhaalfunctie aan) totdat u op ck PLAY/STOP
drukt. Om de herhaalde weergave uit te schakelen,
drukt u op bp REPEAT en controleert dan of er geen
markering meer naast [REPEAT] brandt.
• Deze bewerking verandert automatisch de
maatslaginstelling van de metronoom (pagina NL-27) in de
maatslag van de geselecteerde melodie. Zelfs als de
maatslag van een melodie buiten het toegestane
instelbereik van de metronoom valt, wordt deze toch als de
metronoominstelling toegepast.
• Deze bewerking verandert de nagalminstelling (pagina
NL-22) om deze aan te passen aan de geselecteerde
melodie.
NL-39
Weergeven van een ingebouwde melodie of een melodie op een USB flash-drive (Melodiebankmodus)
BeginEinde
Deze maten worden herhaald.
Knippert
Brandt
3.
Selecteren van een toon voor het
toetsenbordspel in de melodiebankmodus
1.
Druk in de melodiebankmodus op 5 TONE.
De aanduiding (toonindicator) verschijnt.
(melodiebankindicator) blijft ook op het display branden.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer van de toon te
selecteren die u aan het toetsenbordspel wilt
toewijzen.
• Terwijl wordt weergegeven, kunt u de bediening
uitvoeren voor gesplitste en/of gelaagde tonen. Zie
“Selecteren van een toon” (pagina NL-18) voor
verdere informatie.
•Druk op 7 SONG BANK om een toonnummer te
veranderen dat u met de bovenstaande procedure heeft
geselecteerd. Hierdoor verdwijnt en zal alleen
blijven branden.
Wanneer het begin van het gedeelte dat u wilt
herhalen wordt bereikt, drukt u op bq A-B.
Het begin van de maat die speelt bij indrukken van
bq A-B wordt het begin van de herhaallus en de
markering naast [A-B] begint te knipperen.
4.
Wanneer het einde van het gedeelte dat u wilt
herhalen wordt bereikt, drukt u nogmaals op
bq A-B.
Het einde van de maat die speelt bij indrukken van
bq A-B wordt het einde van de herhaallus en de
markering naast [A-B] stopt met knipperen.
Instellen van de balans tussen het melodieen het toetsenbordvolume
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het
volgende onderdeel in: Melodievolume (Song Vol) (pagina
NL-115).
5.
Druk op bq A-B om terug te keren naar de
normale weergave.
De markering naast [A-B] verdwijnt.
Herhaalde weergave van
specifieke melodiematen (A-B
herhalen)
Voor herhaalde weergave van meerdere maten in een
melodie moet u de beginmaat en de eindmaat opgeven van
het gedeelte dat u herhaaldelijk wilt weergeven.
Herhaalde weergave van een specifieke frase
1.
Als er geen markering naast [REPEAT] staat,
drukt u op bp REPEAT om deze te laten
verschijnen.
2.
Voer de stappen 1, 2 en 3 uit onder “Selecteren
van één enkele melodie voor weergave”
(pagina NL-39) om de weergave van de melodie
te starten.
Weergeven met het geluid van
één hand uitgeschakeld
U kunt bij de weergave het geluid van het pianodeel van een
van de handen uitschakelen. Dit biedt u de mogelijkheid om
het uitgeschakelde deel zelf op het keyboard te spelen om dit
te oefenen. De volgende typen melodieën kunnen voor deze
oefening worden gebruikt: ingebouwde melodieën* of CMF
formaat (dit is een type CASIO MIDI-bestand) melodieën*
opgeslagen op een USB flash-drive.
* Deze melodieën zijn voorzien van informatie voor de
gedeeltekanalen (pagina NL-41).
Een melodie weergeven met het geluid van
één hand uitgeschakeld
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om een melodienummer te
selecteren.
3.
Druk op ck PLAY/STOP om de weergave van
de melodie te starten.
NL-40
Weergeven van een ingebouwde melodie of een melodie op een USB flash-drive (Melodiebankmodus)
Weergave van beide
handen
(Off)*
Rechterhand
uitgeschakeld
(Right)*
Linkerhand
uitgeschakeld
(Left)*
Beide handen
uitgeschakeld
(Both)*
Weergave van beide
handen
(Off)*
Rechterhand
uitgeschakeld
(Right)*
Linkerhand
uitgeschakeld
(Left)*
Beide handen
uitgeschakeld
(Both)*
4.
Gebruik bo PART SELECT om een gedeelte te
selecteren om te oefenen.
• Bij enkele malen indrukken van bo PART SELECT
verschijnen of verdwijnen de onderstaande indicators
overeenkomstig het type melodie dat is geselecteerd.
Y Melodie met één linkerhandgedeelte en één
rechterhandgedeelte
Y Melodie met akkoordbegeleiding aan de
linkerhandzijde en een melodiedeel aan de
rechterhandzijde
■ Informatie voor de gedeeltekanalen
Bij de ingebouwde melodieën en de CMF formaat melodieën
zijn de gedeelten waar het linkerhandspel is opgenomen
gescheiden van de gedeelten waar het rechterhandspel is
opgenomen. Deze melodieën hebben “informatie voor de
gedeeltekanalen”. Deze informatie regelt aan welke Digitale
Keyboard gedeelten het linkerhandspel en het
rechterhandspel moeten worden toegewezen.
De informatie voor de gedeeltekanalen die in de ingebouwde
melodieën en de algemene CMF formaat melodieën is
opgenomen, wordt hieronder beschreven.
Type melodie
Normale pianomelodie
met één toon voor beide
handen
Melodie met
automatische
begeleiding voor het
linkerhandgedeelte en
een melodiedeel voor
het rechterhandgedeelte
Hoewel standaard MIDI-bestanden (SMF-formaat)
opgeslagen op een USB flash-drive ook op het Digitale
Keyboard kunnen worden weergegeven, zijn deze bestanden
niet voorzien van informatie voor de gedeeltekanalen.
Gebruik de onderstaande procedure om in te stellen of het
rechterhandgedeelte of het linkerhandgedeelte moet worden
uitgeschakeld wanneer bo PART SELECT wordt ingedrukt
voor weergave van een dergelijk bestand.
Linkerhand-
gedeelte
Gedeelte 3 van
SONG SOLO
gedeeltengroep
Gedeelte 1 t/m
8 van RHYTHM
gedeeltengroep
Rechterhand-
gedeelte
Gedeelte 4 van
SONG SOLO
gedeeltengroep
Gedeelte 4 van
SONG SOLO
gedeeltengroep
* Bij enkele malen indrukken van bo PART SELECT
worden de instellingen doorlopen waarbij de gekozen
instelling even op het display verschijnt.
5.
Druk op ck PLAY/STOP om de weergave van
de melodie te stoppen.
Specificeren van een gedeeltekanaal
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en verander
de instellingen voor de gedeeltekanalen: Overige (Other) 3
Kanaal van rechterhand (melodie) gedeelte (PartR Ch),
Kanaal van linkerhandgedeelte (PartL Ch) (pagina NL-117).
• De bovenstaande instelling wordt alleen toegepast op de
weergave van een melodie die geen informatie voor de
gedeeltekanalen bevat. Wanneer een melodie informatie
voor de gedeeltekanalen bevat, wordt de instelling
genegeerd en wordt voorrang gegeven aan de informatie
voor de gedeeltekanalen.
NL-41
Weergeven van een melodie die
Brandt
MelodienummerBestandsnummer
opgenomen is op een USB flashdrive
U kunt dezelfde bediening als voor de ingebouwde melodieën
gebruiken om MIDI-bestanden* weer te geven die in de
MUSICDAT map op een USB flash-drive zijn opgeslagen. Zie
“Gebruik van een computer voor het kopiëren van algemene
melodiegegevens naar een USB flash-drive” (pagina NL-123)
voor informatie over de procedure voor het opslaan van een
MIDI-bestand op een USB flash-drive.
* Standaard MIDI-bestanden (SMF-formaat 0/1) en CASIO
MIDI-bestanden (CMF formaat)
Weergeven van een
geluidsbestand op een USB
flash-drive (Audiomodus)
U kunt uw Digitale Keyboard gebruiken om geluidsbestanden
(WAV-formaat, 44,1 kHz, 16 bit) opgeslagen in de
MUSICDAT map op een USB flash-drive weer te geven. Zie
“Gebruik van een computer voor het kopiëren van algemene
melodiegegevens naar een USB flash-drive” (pagina NL-123)
voor informatie over de procedure voor het opslaan van een
geluidsbestand op een USB flash-drive.
Weergeven van een melodie vanaf een USB
flash-drive
1.
Steek de USB flash-drive in de USB flash-drive
poort van het Digitale Keyboard.
• Bij het uitvoeren van een USB flash-drive bewerking of
wanneer het Digitale Keyboard ingeschakeld wordt
terwijl een USB flash-drive aangesloten is, dient het
Digitale Keyboard aanvankelijk een “koppeling” reeks
uit te voeren om de apparatuur voor te bereiden op het
uitwisselen van gegevens met de USB flash-drive. De
bewerkingen van het Digitale Keyboard kunnen
kortstondig worden gedeactiveerd terwijl deze
koppelingsreeks wordt uitgevoerd. De [USB] indicator
knippert op het display terwijl de USB flash-drive wordt
gekoppeld. Het kan 10 of 20 seconden of zelfs langer
duren voordat het koppelen van de USB flash-drive is
uitgevoerd. Het bericht “Listing” wordt weergegeven
terwijl het koppelingsproces aan de gang is. Probeer
geen bewerkingen op het Digitale Keyboard uit te
voeren terwijl het koppelingsproces plaatsvindt.
Telkens wanneer een USB flash-drive wordt
aangesloten op het Digitale Keyboard dient deze te
worden gekoppeld.
2.
Voer de procedure uit onder “Selecteren van
één enkele melodie voor weergave” (pagina
NL-39).
• De melodienummers worden automatisch op volgorde
aan de MIDI-bestanden op de USB flash-drive
toegewezen. De bestanden worden gesorteerd op
bestandsnaam en aan het eerste MIDI-bestand wordt
melodienummer 41 toegewezen.
• Tijdens de weergave van een geluidsbestand kunt u
normaal op het keyboard spelen en kunt u ook de lagen- en
splitsfuncties gebruiken.
• Zie “USB flash-drive” (pagina NL-119) voor informatie over
de behandeling van USB flash-drives.
Weergeven van een geluidsbestand
1.
Steek een USB flash-drive waarop een geschikt
geluidsbestand is opgeslagen in de USB-poort
van het Digitale Keyboard.
2.
Houd 7 SONG BANK (AUDIO) lang ingedrukt
totdat de [AUDIO] indicator verschijnt.
Dit betekent dat het Digitale Keyboard in de audiomodus is en
paraat staat voor weergave van een geluidsbestand.
Abso l u t e
• De melodienummers worden automatisch op volgorde
aan de geluidsbestanden op de USB flash-drive
toegewezen.
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer te selecteren van
het geluidsbestand dat u wilt weergeven.
NL-42
4.
Brandt
RitmenummerRitmenaam
Druk op 8 AUDIO PLAY/STOP om te
beginnen met weergeven.
De [AUDIO PLAY] indicator verschijnt.
• Tijdens weergave zijn de onderstaande bewerkingen
mogelijk.
Om deze bewerking uit te voeren: Druk op deze toets:
Doorgaan naar het volgende
bestand
Teruggaan naar het vorige bestandbn [–]
5.
Druk op 8 AUDIO PLAY/STOP om te stoppen
met weergeven.
De [AUDIO PLAY] indicator verdwijnt.
6.
Druk op 7 SONG BANK (AUDIO) om de
audiomodus te verlaten.
De [AUDIO] indicator verdwijnt.
• De weergave van een geluidsbestand blijft doorgaan
wanneer u alleen de audiomodus verlaat. Druk in dit geval
ook op 8 AUDIO PLAY/STOP om de weergave te
stoppen.
• U kunt het geluidsbestand automatisch herhaaldelijk
weergeven. Voer de procedure uit onder “Maken van
functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina
NL-112) en schakel de herhaalfunctie in: Audioweergave
(AudioPly) 3 Herhaalfunctie audioweergave (Repeat)
(pagina NL-116).
bn [+]
Instellen van de balans tussen het volume
van het geluidsbestand en het
toetsenbordvolume
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en verander
de volume-instelling: Audioweergave (AudioPly) 3 Volume
van audioweergave (Volume) (pagina NL-116).
Middenbereik annuleren (Vocaal verwijderen)
Door de functie Vocaal verwijderen in te schakelen wordt het
vocale gedeelte in de weergave van het geluidsbestand
gedempt of geminimaliseerd. Bij gebruik van deze functie
wordt het geluid in het midden van het audiospectrum
geannuleerd, wat betekent dat er (afhankelijk van hoe het
originele geluid was gemengd) ook iets anders kan wegvallen
dan het vocale gedeelte. Hoe het vocale gedeelte wordt
gedempt, hangt af van het geluid dat binnenkomt.
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en verander
de instelling voor Middenbereik annuleren: Audioweergave
(AudioPly) 3 Middenbereik annuleren van audioweergave
(C Cancel) (pagina NL-116).
Gebruik van automatische
begeleiding (Ritmemodus)
Bij automatische begeleiding kunt u eenvoudigweg het
gewenste begeleidingsritme selecteren en zal de bijpassende
begeleiding (bas, gitaar en andere instrumenten) automatisch
spelen wanneer u een akkoord speelt met uw linkerhand. Het
is net alsof u uw persoonlijke band heeft die u begeleidt waar
u maar gaat.
U kunt de ingebouwde ritmes bewerken en originele
automatische begeleidingen (gebruikersritmes) produceren
en deze in het geheugen opslaan. Zie “Creëren van een
automatische begeleiding (Gebruikersritme)” (pagina NL-76)
voor details.
Selecteren van een ritme
Selectie van een ritme
1.
Druk op 6 RHYTHM.
De aanduiding (ritme-indicator) verschijnt en de
ritmemodus wordt ingeschakeld.
Strt 8Bt
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om een ritmenummer te
selecteren.
• Zie “Invoeren van nummers” (pagina NL-14) voor meer
informatie over het invoeren van een nummer.
• De ritmes zijn verdeeld in meerdere categorieën en
deze zijn zo gerangschikt dat er snel en gemakkelijk
tussen de categorieën kan worden genavigeerd. Zie
“4 CATEGORY toets” (pagina NL-15) voor verdere
informatie.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor details over de
ritmecategorieën en typen.
• Deze bewerking verandert automatisch de
maatslaginstelling van de metronoom (pagina NL-27) in de
maatslag van het geselecteerde ritme. Zelfs als de
maatslag van een ritme buiten het toegestane instelbereik
van de metronoom valt, wordt deze toch als de
metronoominstelling toegepast.
3.
Druk op ck START/STOP om te beginnen met
het spelen van het geselecteerde ritme.
• De automatische begeleiding begint met enkel het
ritme (drum en percussie). Druk nogmaals op
ck START/STOP om het spelen van het ritme te
stoppen.
NL-43
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
ep RHYTHM GROUP SELECT toets
eq RHYTHM categorietoetsen
Brandt
Knippert
Begeleidingstoetsenbord
UPPER gedeelte van toetsenbord
CT-X5000: Gebruik van de RHYTHM
categorietoetsen om een categorie te
selecteren
• U kunt de eq RHYTHM categorietoetsen gebruiken en snel
en gemakkelijk in de categorieën te navigeren.
De ritmecategorieën zijn verdeeld in twee groepen: Groep
A (L) en Groep B (M). Welke categorie (groep) een
eq RHYTHM categorietoets selecteert, hangt af van of het
indicatorlampje links naast ep RHYTHM GROUP SELECT wel of niet brandt.
1.
Druk op de ep RHYTHM GROUP SELECT
toets om heen en weer te gaan tussen
categorie Groep A (indicatorlampje brandt niet)
en Groep B (indicatorlampje brandt).
2.
Om een categorie te selecteren, drukt u op de
bijbehorende eq RHYTHM categorietoets.
• De aanduiding (ritme-indicator) begint op het
display te knipperen.
• Bij indrukken van een eq RHYTHM categorietoets
wordt het laatst geselecteerde ritme in de
corresponderende categorie geselecteerd. Terwijl
knippert, kunt u een van de ritmes in de categorie
selecteren. Druk op 6 RHYTHM om het selecteren
van een ritme in de categorie te verlaten. Hierdoor
stopt met knipperen.
Gebruik van automatische
begeleiding
Spelen van een automatische begeleiding
1.
Voer de procedure uit onder “Selecteren van
een ritme” (pagina NL-43) om het ritme te
selecteren dat u wilt laten klinken.
2.
Druk op cm ACCOMP en controleer of de
[ACCOMP] indicator brandt.
• Zie “Automatische begeleidingsdelen en de ACCOMP
indicator” (pagina NL-45) voor details over deze
indicator.
3.
Druk op bt ENDING/SYNCHRO START.
• Het toestel komt in de synchro-start paraatstand
(pagina NL-48) te staan.
4.
Speel het gewenste akkoord op het
begeleidingstoetsenbord.
De automatische begeleiding begint met spelen wanneer
u het akkoord speelt.
Voorbeeld: Speel een C akkoord (C-E-G).
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer te selecteren van
het ritme dat u wilt laten klinken.
NL-44
5.
Maat
Tempo
Maatslag
Gebruik de dk TEMPO [w] en [q] toetsen
om de tempo-instelling te veranderen.
• U kunt de tempo-instelling ook maken voordat u de
automatische begeleiding start.
• Zie “Veranderen van de automatische
begeleidingssnelheid (Tempo)” (pagina NL-46) voor
informatie over de tempo-instelling.
6.
Speel andere akkoorden met de linkerhand
terwijl u het melodiedeel met uw rechterhand
speelt.
• Gebruik “CASIO CHORD” of andere vereenvoudigde
akkoord-vingerzetmodi om akkoorden te spelen. Zie
“Selecteren van een akkoord-vingerzetmodus” (pagina
NL-50).
• U kunt de begeleiding veranderen met de toetsen
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m bs VARIATION/
FILL-IN 4. Zie “Creëren van een melodie met een
Druk op ck START/STOP om de automatische
begeleiding te stoppen.
• Wanneer bt ENDING/SYNCHRO START wordt
ingedrukt in plaats van ck START/STOP, wordt er
een eindpatroon gespeeld voordat de automatische
begeleiding wordt gestopt. Zie “Creëren van een
melodie met een automatische begeleiding
(Begeleidingspatroon)” (pagina NL-47).
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
■ Automatische begeleidingsdelen en de ACCOMP
indicator
De automatische begeleiding van het Digitale Keyboard kan
tot acht delen (drums, percussie, bas, akkoorden 1 t/m 5)
tegelijk spelen. De [ACCOMP] indicator geeft aan of alleen
percussiedelen (drums, percussie) zullen klinken of dat alle
begeleidingsdelen klinken. Bij enkele malen indrukken van
cm ACCOMP licht de [ACCOMP] indicator beurtelings wel en
niet op.
• Wanneer de [ACCOMP] indicator niet brandt, klinkt alleen
het ritme (drum en percussie) van het begeleidingspatroon.
• Wanneer de [ACCOMP] indicator brandt, klinken de bas,
akkoorden en andere delen overeenkomstig het akkoord
dat op het begeleidingstoetsenbord wordt gespeeld.
• Gebruik de procedure onder “Dempen van specifieke
gedeelten (Gedeeltenmodus)” (pagina NL-62) om snel en
gemakkelijk meerdere delen te dempen en weer te laten
klinken.
• U kunt ook fijnafstellingen maken voor het volume, het
effectniveau en andere instellingen van elk deel. Zie
“Gebruik van de mixer” (pagina NL-64) voor details.
Instellen van de balans tussen het volume
van de automatische begeleiding en het
toetsenbordvolume
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het
volgende onderdeel in: Volume van automatische begeleiding
(AcompVol) (pagina NL-115).
• Met de bovenstaande procedure maakt u met uw vingers
akkoorden die met de automatische begeleiding worden
gespeeld. U kunt ook muziekvoorkeuzes gebruiken om
automatische begeleiding te spelen met een
akkoordprogressie gebaseerd op het muziekgenre dat u
wilt uitvoeren, zonder dat er akkoorden worden ingevoerd.
Zie “Gebruik van muziekvoorkeuzes” (pagina NL-53) voor
details.
NL-45
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
NootwaardeTempowaarde
TE
M
PO
Huidige instelling
Veranderen van de automatische
begeleidingssnelheid (Tempo)
Er zijn twee manieren om het tempo te veranderen.
• Instellen van de waarde voor het aantal maatslagen per
minuut
• Tikken van de maatslag met de dl TAP TEMPO toets
(tikken-invoer)
Nootwaarde-indicator en tempowaarde
De huidige tempowaarde wordt altijd in de rechter bovenhoek
van het display aangegeven.
De tempowaarde wordt altijd in combinatie met een
nootwaarde getoond. Het bovenstaande voorbeeld geeft een
maatslag van 120 kwartnoten per minuut aan.
Instellen van een tempowaarde
1.
Verander de nootwaarde naar vereist.
• Zie “Veranderen van de weergegeven nootwaarde”
hieronder.
Veranderen van de weergegeven nootwaarde
1.
Houd dl TAP TEMPO lang ingedrukt totdat de
weergegeven nootwaarde verandert.
• Bij meerdere malen lang indrukken van dl TAP
TEMPO worden de instellingen voor de nootwaarde in
de onderstaande volgorde doorlopen.
Kwartnoot (2)Achtste noot (6)
Gepunteerde kwartnoot (2.)Halve noot (1)
Instellen van het tempo door een maatslag te
tikken
1.
Tik meerdere keren zo constant mogelijk op
dl TAP TEMPO om een maatslag aan te
geven.
Er wordt nu een tempo ingesteld dat zo dicht mogelijk bij
de timing van de getikte maatslag ligt.
• Het helpt om deze methode te gebruiken om het
tempo bij benadering in te stellen in combinatie met
een procedure zoals die onder “Instellen van een
tempowaarde” (pagina NL-46).
2.
Gebruik de dk TEMPO [w] en [q] toetsen
om de tempo-instelling te veranderen.
• Het bereik van de toegestane tempowaarde hangt af
van de weergegeven nootwaarde, zoals aangegeven
in de onderstaande tabel.
NootwaardeBereik van tempowaarde
Kwartnoot (2)20 t/m 255
Achtste noot (6)40 t/m 510
Halve noot (1)10 t/m 128
Gepunteerde kwartnoot (2.)13 t/m 170
• Wanneer de nootwaarde een kwartnoot is, komt de
tempowaarde overeen met het feitelijke aantal
maatslagen per minuut. Wanneer de nootwaarde een
achtste noot is, is het aantal maatslagen per minuut
tweemaal de tempowaarde. Wanneer de nootwaarde
een halve noot is, is het aantal maatslagen per minuut
de helft van de tempowaarde.
• Een tempowaarde die met deze methode wordt ingesteld,
houdt geen verband met de weergegeven nootwaarde.
Afhankelijk van het ritme dat met de bovenstaande
bediening is geselecteerd, wordt een kwartnoot of een
achtste noot tempowaarde ingevoerd.
Starten met spelen van het ritme met de
dl TAP TEMPO toets
U kunt de instellingen zo maken dat er automatisch met
spelen van het ritme wordt begonnen wanneer u een tempo
instelt met de procedure onder “Instellen van het tempo door
een maatslag te tikken” hierboven.
Om dit te doen, voert u de procedure uit onder “Maken van
functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina
NL-112) en schakelt de volgende instelling in: Overige (Other)
3 Start van ritme tikken (Tap Rhy) (pagina NL-117).
NL-46
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Indicator die verschijnt wanneer variatiepatroon 2 klinkt
Indicator die verschijnt wanneer invulpatroon 1 klinkt
Indicator die verschijnt wanneer het intropatroon klinkt
Indicator die verschijnt wanneer het eindpatroon klinkt
Creëren van een melodie met een
automatische begeleiding
(Begeleidingspatroon)
Meestal begint een muziekstuk met een intro, gaat dan over in
coupletten die worden afgewisseld met tussenspel en andere
veranderingen, waarna wordt teruggekeerd naar het
hoofdthema voordat het einde wordt bereikt. De automatische
begeleidingsfunctie van het Digitale Keyboard biedt een scala
aan begeleidingspatronen die geschikt zijn voor het verloop
van de muziekcompositie.
Begeleidingspatronen
In dit hoofdstuk worden de verschillende typen
begeleidingspatronen van de automatische
begeleidingsfunctie beschreven.
■ Variatiepatronen (vier typen)
Dit is een begeleidingspatroon dat kan worden gebruikt in een
couplet of refrein van een muziekstuk. Een variatiepatroon
herhaalt één of meerdere maten.
Een variatiepatroon spelen
Druk op een van de VARIATION/FILL-IN toetsen (bp t/m
bs). U hoort het variatie-begeleidingspatroon dat is
toegewezen aan de ingedrukte toets.
■ Intropatroon (één type)
Dit is een begeleidingspatroon dat kan worden gebruikt bij het
begin van een muziekstuk. Nadat er een meermaats introbegeleidingspatroon heeft geklonken, vindt er een
begeleidingsovergang plaats naar variatiepatroon 1.
Een intropatroon spelen
Druk op bo INTRO.
Veranderen van het variatiepatroon dat gespeeld wordt
na het intropatroon
Terwijl het intropatroon klinkt, drukt u op de toets van het
variatiepatroon dat u wilt spelen (bq VARIATION/FILL-IN 2, br VARIATION/FILL-IN 3, bs VARIATION/FILL-IN 4)
nadat het intropatroon is afgelopen.
■ Eindpatroon (één type)
Dit is een begeleidingspatroon dat kan worden gebruikt aan
het einde van een muziekstuk. Nadat er een meermaats
eindpatroon heeft geklonken, wordt de automatische
begeleiding beëindigd.
Een eindpatroon spelen
Druk op bt ENDING/SYNCHRO START terwijl een
automatische begeleiding klinkt.
• Bij indrukken van
ck START/STOP
klinkt variatiepatroon 1.
■ Invulpatronen (vier typen)
Deze begeleidingspatronen worden gebruikt om korte één- of
twee-maats invulstukjes in een muziekstuk in te voegen.
Wanneer een invulpatroontoets wordt ingedrukt, zal het
invulpatroon meteen beginnen, of bij de eerste maatslag na
één of twee maten, en daarna terugkeren naar het
oorspronkelijke variatie-begeleidingspatroon.
Een invulpatroon spelen
Terwijl variatiepatroon 1 klinkt, drukt u op bp VARIATION/
FILL-IN 1. Als een ander variatiepatroon (2, 3, 4) klinkt, drukt
u op de toets (bq, br, bs) die hiermee overeenkomt.
NL-47
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Knippert
Brandt
Starten en stoppen van de
automatische begeleiding met het
begeleidingstoetsenbord
(Synchro-start, Synchro-stop)
U kunt de instellingen zo maken dat de automatische
begeleiding begint zodra u een akkoord op het
begeleidingstoetsenbord speelt (synchro-start) en stopt zodra
u alle toetsen van het begeleidingstoetsenbord loslaat
(synchro-stop).
Gebruik van synchro-start voor het starten
van het automatische begeleidingsspel
1.
Druk op bt ENDING/SYNCHRO START.
Het toestel komt in de synchro-start paraatstand te staan
en de [SYNC START] indicator en indicator
beginnen te knipperen.
• Als u wilt starten met een intropatroon, drukt u nu op
bo INTRO. De indicator begint te knipperen.
• Als u wilt starten met een bepaald variatiepatroon,
drukt u op de toets voor het variatiepatroon waarmee u
wilt starten (bq VARIATION/FILL-IN 2,
br VARIATION/FILL-IN 3, bs VARIATION/FILLIN 4). De indicator en de nummerindicator (1 t/m
4) die overeenkomt met de toets die u heeft ingedrukt,
knipperen op het display.
2.
Speel het gewenste akkoord op het
begeleidingstoetsenbord.
Hierdoor start de weergave van de automatische
begeleiding.
Gebruik van synchro-stop voor het stoppen
van het automatische begeleidingsspel
1.
Druk op cl SYNCHRO STOP.
Het toestel komt in de synchro-stop paraatstand te staan.
2.
Terwijl de automatische begeleiding klinkt, laat
u alle toetsen van het begeleidingstoetsenbord
los op het punt waar u wilt dat de begeleiding
stopt.
Hierdoor stopt de weergave van de automatische
begeleiding.
• Het Digitale Keyboard komt nu in de synchro-start
paraatstand te staan.
• Druk op cl SYNCHRO STOP om de synchro-stop
paraatstand te verlaten.
Veranderen van de instellingen
voor het begeleidingstoetsenbord
Selecteren van een akkoordinvoerfunctie
U kunt kiezen uit de volgende zes akkoordinvoerfuncties.
• CASIO CHORD
•FINGERED1
•FINGERED2
• FINGERED ON BASS
• FINGERED ASSIST
• FULL RANGE CHORD
Zie “Selecteren van een akkoord-vingerzetmodus” (pagina
NL-50) voor details.
•Druk op bt ENDING/SYNCHRO START om de synchrostart paraatstand te verlaten.
NL-48
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
A
C
C
DEF F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DEF
E
#
A
C
C
DEF F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DEF
E
#
A
C
C
DEF F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DEF
E
#
A
C
C
DEF F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DEF
E
#
A
C
C
DEF F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DEF
E
#
A
C
C
DEF F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DEF
E
#
A
C
C
DEF F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DEF
E
#
■ CASIO CHORD
Bij CASIO CHORD gebruikt u vereenvoudigde
vingerzettingen om de vier typen akkoorden te spelen die
hieronder worden beschreven.
Akkoordtype
Majeur akkoorden
Door tijdens de CASIO CHORD modus een enkele
klaviertoets aan te slaan in het begeleidingsgebied van het
begeleidingstoetsenbord wordt het majeur akkoord
gespeeld waarvan de naam boven de klaviertoets is
aangegeven. Alle klaviertoetsen van het
begeleidingstoetsenbord die met dezelfde akkoordnaam
worden aangegeven, spelen precies hetzelfde akkoord.
Voorbeeld: C (C majeur)
Mineur akkoorden
Sla om een mineur akkoord te spelen de klaviertoets aan
die correspondeert met het majeur akkoord binnen het
gebied van het begeleidingstoetsenbord terwijl u
tegelijkertijd een andere klaviertoets rechts ervan binnen het
gebied van het begeleidingstoetsenbord indrukt.
Voorbeeld: Cm (C mineur)
Septiem akkoorden
Sla om een septiem akkoord te spelen de klaviertoets aan
die correspondeert met het majeur akkoord binnen het
gebied van het begeleidingstoetsenbord terwijl u
tegelijkertijd twee andere klaviertoetsen rechts ervan binnen
het gebied van het begeleidingstoetsenbord indrukt.
Voorbeeld: C7 (C septiem)
Mineur septiem akkoorden
Sla om een mineur septiem akkoord te spelen de
klaviertoets aan die correspondeert met het majeur akkoord
binnen het gebied van het begeleidingstoetsenbord terwijl u
tegelijkertijd drie andere klaviertoetsen rechts ervan binnen
het gebied van het begeleidingstoetsenbord indrukt.
Voorbeeld: Cm7 (C mineur septiem)
■ FINGERED
Met deze invoerfuncties speelt u akkoorden op het
begeleidingstoetsenbord d.m.v. de normale akkoordvingerzettingen. Sommige akkoordvormen zijn afgekort en voor
de vingerzetting zijn slechts één of twee klaviertoetsen nodig.
Zie pagina A-2 voor informatie betreffende de akkoorden die
ondersteund worden en hoe de vingerzetting op het
toetsenbord wordt uitgevoerd.
● FINGERED 1
Speel de componentnoten van het akkoord op het
toetsenbord.
● FINGERED 2
In tegenstelling tot bij FINGERED 1 is een 6de invoer niet
mogelijk. m7 of m7
● FINGERED ON BASS
In tegenstelling tot bij FINGERED 1 maakt dit de invoer van
gedeeltelijke akkoorden mogelijk met de laagste noot op het
toetsenbord als de basnoot.
● FINGERED ASSIST
Produceert een effect dat verschilt van FINGERED 1 wanneer
twee of drie klaviertoetsen worden ingedrukt. Bij indrukken
van een grondtoontoets en een andere witte toets links van de
grondtoontoets wordt een septiem akkoord gespeeld; bij een
zwarte toets wordt een mineur akkoord gespeeld. Bij
gelijktijdig indrukken van een witte en een zwarte toets wordt
een mineur septiem akkoord gespeeld.
In aanvulling op FINGERED 1 kunt u ook de onderstaande
methoden gebruiken om de drie typen akkoorden te spelen
die hieronder worden beschreven.
Mineur akkoorden
Om een mineur akkoord te spelen, drukt u op de toets van
het begeleidingstoetsenbord die het majeur akkoord
specificeert, terwijl tevens de dichtstbijgelegen zwarte toets
links van de majeur akkoordtoets wordt toegevoegd.
Voorbeeld: Cm (C mineur)
Septiem akkoorden
Om een septiem akkoord te spelen, drukt u op de toets van
het begeleidingstoetsenbord die het majeur akkoord
specificeert, terwijl tevens de dichtstbijgelegen witte toets
links van de majeur akkoordtoets wordt toegevoegd.
Voorbeeld: C7 (C septiem)
b
5
wordt ingevoerd.
Akkoordtype
• Bij het spelen van een mineur, septiem of mineur septiem
akkoord maakt het geen verschil of de andere toetsen die u
aanslaat zwart of wit zijn.
Mineur septiem akkoorden
Om een mineur septiem akkoord te spelen, drukt u op de
toets van het begeleidingstoetsenbord die het majeur
akkoord specificeert, terwijl tevens de dichtstbijgelegen witte
en zwarte toetsen links van de majeur akkoordtoets worden
toegevoegd.
Voorbeeld: Cm7 (C mineur septiem)
NL-49
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Begeleidingstoetsenbord
UPPER gedeelte van toetsenbord
Splitspunt
Begeleidingstoetsenbord
UPPER gedeelte van toetsenbord
Splitspunt
LOWER gedeelte van
toetsenbord
UPPER gedeelte van
toetsenbord
Onderste punt
LOWER gedeelte van toetsenbord
Begeleidingstoetsenbord
■ FULL RANGE CHORD
Tijdens deze modus kunt u het volledige gebied van het
toetsenbord gebruiken om de akkoorden en de melodie te
spelen.
Zie pagina A-2 voor informatie over de akkoorden die worden
ondersteund.
Selecteren van een akkoord-vingerzetmodus
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “ChordMod” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• De onderstaande tabel toont de relatie tussen het
instellingsnummer en de akkoord-vingerzetmodus.
Ingestelde
waarde
1CASIO CHORDCASIO Cd
2FINGERED 1Fingerd1
3FINGERED 2Fingerd2
4FINGERED ON BASSFgOnBass
5FINGERED ASSISTFgAssist
6FULL RANGE CHORDFulRange
• Het bereik van het begeleidingstoetsbord voor elke
akkoord-vingerzetmodus wordt in de onderstaande
afbeelding getoond. Het splitspunt (pagina NL-20) dat
in de afbeelding wordt getoond, is het oorspronkelijke
standaard-splitspunt.
Y FULL RANGE CHORD
Y Niet FULL RANGE CHORD
Akkoord-vingerzetmodusDisplay
Instellen van het bereik van het
begeleidingstoetsenbord
Bij het instellen van een splitspunt (pagina NL-20) komen het
LOWER gedeelte van het toetsenbord en het
begeleidingstoetsenbord in hetzelfde gebied. U kunt ook
verschillende gebieden voor elk van deze twee toetsenborden
instellen. U kunt ook een instelling maken waarbij de toon van
het LOWER gedeelte niet klinkt in het gebied waar het
LOWER gedeelte van het toetsenbord en het
begeleidingstoetsenbord elkaar overlappen. Zie
“Geavanceerde splitsinstellingen” (pagina NL-50) voor details.
Geavanceerde splitsinstellingen
Uw Digitale Keyboard kan in drie gebieden worden gesplitst:
het UPPER gedeelte van het toetsenbord, het LOWER
gedeelte van het toetsenbord en het begeleidingstoetsenbord.
U kunt een splitspunt (pagina NL-20) instellen zoals
aangegeven in de onderstaande afbeelding.
U kunt een onderste punt en een akkoordpunt instellen om
verschillende gebieden toe te wijzen voor het LOWER
gedeelte en het begeleidingstoetsenbord.
● Onderste punt
Bij het instellen van de ondergrens voor het UPPER gedeelte
van het toetsenbord ontstaat er een configuratie zoals
hieronder is getoond. Het bereik van het
begeleidingstoetsenbord verandert in dit geval niet.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
NL-50
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
UPPER gedeelte van toetsenbord
Akkoordpunt
LOWER gedeelte van
toetsenbord
Begeleidingstoet-
senbord
Nootnummer van onderste punt
Nootnaam van onderste punt
Nootnummer van akkoordpunt
Nootnaam van akkoordpunt
● Akkoordpunt
De onderstaande afbeelding toont een toetsenbord met een
ingesteld akkoordpunt. Het bereik van het LOWER gedeelte
van het toetsenbord verandert in dit geval niet.
• Wanneer de akkoordinvoer-voorrangsmodus (pagina
NL-52) is ingeschakeld, zal de toon van het LOWER
gedeelte van het toetsenbord niet klinken in het gebied
waar het LOWER gedeelte van het toetsenbord en het
begeleidingstoetsenbord elkaar overlappen.
Instellen van het onderste punt
1.
Houd dp SPLIT ingedrukt totdat “Split Pt”
wordt weergegeven.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Lower Pt” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
nootnaam op te geven van het onderste punt
(de ondergrens van het UPPER gedeelte van
het toetsenbord).
Instellen van het akkoordpunt
1.
Houd dp SPLIT ingedrukt totdat “Split Pt”
wordt weergegeven.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Chord Pt” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
nootnaam op te geven van het akkoordpunt
(pagina NL-51).
B3 I C4
• U kunt het akkoordpunt ook instellen door dp SPLIT
ingedrukt te houden en dan op de klaviertoets te
drukken waar u het akkoordpunt wilt vastleggen.
• U kunt geen akkoordpunt opgeven dat hoger is dan
(d.w.z. rechts is van) het onderste punt. Als u dit wel
doet, wordt het onderste punt vanzelf verschoven naar
dezelfde toets als het akkoordpunt.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
B3 I C4
• U kunt het onderste punt ook instellen door dp SPLIT
ingedrukt te houden en dan op de klaviertoets te
drukken waar u het onderste punt wilt vastleggen.
• U kunt geen onderste punt opgeven dat lager is dan
(d.w.z. links is van) het akkoordpunt. Als u dit wel doet,
wordt het akkoordpunt vanzelf verschoven naar
dezelfde toets als het onderste punt.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
NL-51
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Brandt
In- en uitschakelen van de akkoordinvoervoorrangsmodus
1.
Houd dp SPLIT ingedrukt totdat “Split Pt”
wordt weergegeven.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “CdPrior” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de akkoordinvoervoorrangsmodus beurtelings in en uit te
schakelen.
• Wanneer de akkoordinvoer-voorrangsmodus is
ingeschakeld, zal de toon van het LOWER gedeelte
van het toetsenbord niet klinken in het gebied waar het
LOWER gedeelte van het toetsenbord en het
begeleidingstoetsenbord elkaar overlappen.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
Gebruik van de aanbevolen tonen
en tempo’s (Eén-toets
voorkeuzes)
Met één-toets voorkeuze heeft u door indrukken van slechts
één toets toegang tot de toon- en tempo-instellingen die goed
passen bij het op dat moment geselecteerde ritmepatroon van
de automatische begeleiding.
1.
Houd 6 RHYTHM ingedrukt totdat de
toonnaam wordt weergegeven.
Hierdoor worden de één-toets voorkeuze-instellingen
automatisch toegepast in overeenstemming met het
ritmepatroon dat op dat moment is geselecteerd.
2.
Speel een akkoord op het toetsenbord.
Hierdoor start meteen de automatische begeleiding.
Toevoegen van harmonie aan de
melodienoten (Automatisch
harmoniseren)
Met Automatisch harmoniseren wordt harmonie toegevoegd
aan de melodienoten die u speelt met de rechterhand om
meer melodische diepte te verkrijgen. U kunt kiezen uit één
van de 12 automatische harmonisatietypen.
• De arpeggiator en automatisch harmoniseren worden door
dezelfde toets geregeld (pagina NL-27). Dit betekent dat de
arpeggiator niet kan worden gebruikt wanneer automatisch
harmoniseren in gebruik is.
Inschakelen van automatisch harmoniseren
1.
Druk op do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR en controleer of de [AUTO
HARMONIZE] indicator brandt.
• Bij de vingerzetting van een akkoord op het
begeleidingstoetsenbord terwijl u de melodie op het
UPPER gedeelte van het toetsenbord speelt, zullen er
akkoorden aan de melodieweergave worden
toegevoegd.
2.
Druk op do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR om automatisch
harmoniseren uit te schakelen.
De [AUTO HARMONIZE] indicator verdwijnt.
• Als in stap 1 van de bovenstaande procedure de
[ARPEGGIATOR] indicator brandt in plaats van de
[AUTO HARMONIZE] indicator, moet u de functie
veranderen die aan de toets is toegewezen.
Voer de procedure uit onder “Maken van functieinstellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina
NL-112) en selecteer “1 A.Har.” voor de volgende
instelling: Automatisch harmoniseren/Arpeggiator
(AHar/Arp) 3 Toewijzing AUTO HARMONIZE/
ARPEGGIATOR toets (BtnAsign) (pagina NL-114).
NL-52
Selecteren van het automatische
harmonisatietype
1.
Voer de procedure uit onder “Inschakelen van
automatisch harmoniseren” en controleer of
de [AUTO HARMONIZE] indicator brandt.
2.
Houd do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR
lang ingedrukt totdat de [FUNCTION] indicator
op het display knippert.
Het nummer en de naam van het geselecteerde
automatische harmonisatietype worden getoond.
3.
Muziekvoorkeuzenummer
Muziekvoorkeuzenaam
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
automatische harmonisatietype te selecteren.
• Zie “Lijst met automatische harmonisatietypen”
(pagina NL-53) voor details van de typen.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
■ Lijst met automatische harmonisatietypen
Type-
nummer
01Duet 1Voegt een hechte (met 2 t/m 4
02Duet 2Voegt een open (met meer dan 4
03CountryVoegt een harmonie in country-
04OctaveVoegt de noot toe van de
055thVoegt een noot in de vijfde graad
063-Way OpenVoegt een open harmonie van 2
073-Way CloseVoegt een gesloten harmonie van
08StringsVoegt een harmonie toe die
094-Way OpenVoegt een open harmonie van 3
104-Way CloseVoegt een gesloten harmonie van
11BlockVoegt een pakket akkoordnoten
12Big BandVoegt een harmonie in big-band
TypenaamBeschrijving
graden gescheiden) harmonie
van 1 noot toe onder de
melodienoot.
t/m 6 graden gescheiden)
harmonie van 1 noot toe onder de
melodienoot.
stijl toe.
naastliggende lagere octaaf.
toe.
noten toe, voor een totaal van
drie noten.
2 noten toe, voor een totaal van
drie noten.
optimaal is voor
snaarinstrumenten.
noten toe, voor een totaal van
vier noten.
3 noten toe, voor een totaal van
vier noten.
toe.
stijl toe.
Gebruik van
muziekvoorkeuzes
Muziekvoorkeuzes zijn een verzameling basisinstellingen met
akkoordprogressiegegevens. Door op een enkele toets te
drukken kunt u een van de 310 voorkeuzes oproepen die
toon-, ritme- en andere instellingen bevatten, samen met
akkoordprogressies van automatische begeleidingen, alle
gecombineerd voor aanpassing aan specifieke muziekgenres
en melodieën.
Zie de afzonderlijke “Appendix” voor details over de
categorieën en typen muziekvoorkeuzes.
Uitvoeringen met gebruik van een
muziekvoorkeuze
1.
Druk op 6 RHYTHM.
2.
Houd cm ACCOMP lang ingedrukt totdat de
[ACCOMP] indicator begint te knipperen.
So f tPo
• De knipperende [ACCOMP] indicator geeft aan dat het
Digitale Keyboard in de muziekvoorkeuzemodus staat.
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om een muziekvoorkeuzenummer
te selecteren.
Hierdoor verandert de muziekvoorkeuzenaam.
Tegelijkertijd worden de instellingen voor de toon, het
ritme en de akkoordprogressie opgeroepen, en de
gegevens die overeenkomen met het genre of de
melodie die door de naam wordt aangegeven.
• Zie “Invoeren van nummers” (pagina NL-14) voor meer
informatie over het invoeren van een nummer.
• De muziekvoorkeuzes zijn verdeeld in negen
categorieën. U kunt gemakkelijk de gewenste
muziekvoorkeuze vinden door naar de danscategorie,
klassiekcategorie enz. te gaan. Zie “4 CATEGORY
toets” (pagina NL-15) voor verdere informatie.
4.
Druk op ck START/STOP of bo INTRO.
Hierdoor wordt automatische begeleidingsweergave
gestart overeenkomstig de voorkeuzeakkoordprogressie.
p
5.
Speel op het toetsenbord mee met de
automatische begeleiding.
6.
Druk op ck START/STOP of bt ENDING/SYNCHRO START om de automatische
begeleiding te stoppen.
NL-53
7.
Druk op cm ACCOMP om de
muziekvoorkeuzemodus te verlaten.
• De toon- en ritme-instellingen die door de
muziekvoorkeuzemodus zijn gemaakt blijven van
kracht.
Gebruik van de frasepads
• Wanneer in stap 3 het nummer van bepaalde
muziekvoorkeuzes wordt geselecteerd, begint de [SYNC
START] indicator te knipperen waarmee wordt aangegeven
dat het Digitale Keyboard in de synchro-start paraatstand
(pagina NL-48) staat. Als dit gebeurt, kan de automatische
begeleiding worden gestart door iets op het toetsenbord te
spelen in plaats van op ck START/STOP te drukken. Zie
stap 1 onder “Gebruik van synchro-start voor het starten
van het automatische begeleidingsspel” (pagina NL-48)
voor informatie over de bewerkingen die in de synchro-start
paraatstand kunnen worden uitgevoerd.
• De bewerkingen van de begeleidingspatronen (pagina
NL-47) kunnen worden gebruikt tijdens een uitvoering met
een muziekvoorkeuze.
• De onderstaande functies kunnen niet worden gebruikt
tijdens spelen met gebruik van een muziekvoorkeuze.
– Veranderen van de ritme-instelling (pagina NL-43)
– Synchro-stop (pagina NL-48)
– Eén-toets voorkeuze (pagina NL-52)
– Registratie (pagina NL-67)
Veranderen van de toonsoort van een
akkoordprogressie
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het
volgende onderdeel in: Overige (Other) 3 Veranderen van
muziekvoorkeuze-toonsoort (MP Key) (pagina NL-117).
Korte frasen kunnen worden opgenomen en aan een van de
vier frasepads worden toegewezen. Bij indrukken van een
pad begint de herhaalde weergave van de opgenomen frase.
U kunt de frasen afzonderlijk weergeven en u kunt meerdere
frasen gelijktijdig weergeven.
De uitleg in dit hoofdstuk heeft betrekking op frasen die aan
de frasepads zijn toegewezen als Frase 1 t/m Frase 4.
■ Frasesets en frase-opslaglocaties
Een groep van vier frasen die aan de vier frasepads zijn
toegewezen, wordt een “fraseset” genoemd. Er zijn 25
frasesets genummerd 1 t/m 25, wat betekent dat er 100
frasen (25 frasesets met elk 4 frasen) als gebruikersfrasen
kunnen worden opgeslagen.
Wanneer u een frase opneemt, geeft u een opslaglocatie aan
met behulp van een frasesetnummer (1 t/m 25) en een
frasenummer 1 t/m 4.
Overschakelen naar een andere
fraseset
U kunt de onderstaande procedure gebruiken om de fraseset
die nu aan de frasepads is toegewezen te veranderen naar
een andere set.
Veranderen van de fraseset
Instellingen die veranderd worden door de
muziekvoorkeuze
Wanneer een muziekvoorkeuze wordt geselecteerd, worden
automatisch de onderstaande instellingen van het Digitale
Keyboard veranderd. De veranderde instellingen blijven van
kracht ook nadat u de muziekvoorkeuzemodus heeft verlaten.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Phr Pad” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Phr Set” verschijnt. U kunt nu een frasesetnummer
selecteren.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om een
frasesetnummer te selecteren.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
NL-54
Gebruik van de frasepads
Brandt
Brandt
Brandt niet meer
Knippert
Starten en stoppen met
fraseweergave
Voordat u een frase kunt weergeven, moet u eerst
overschakelen naar de fraseset waar de frase is opgeslagen,
indien deze nog niet aan de frasepads is toegewezen. Zie
“Overschakelen naar een andere fraseset” (pagina NL-54)
voor details.
Starten en stoppen van de fraseweergave
1.
Druk op een van de frasepads. Druk
bijvoorbeeld op cq PHRASE PAD [P1].
De weergave van Frase 1 begint en de [P1] indicator
verschijnt.
2.
Druk op een andere frasepad. Druk
bijvoorbeeld op cq PHRASE PAD [P3].
De weergave van Frase 3 begint en Frase 1 en Frase 3
worden tegelijkertijd weergegeven. Behalve de [P1]
indicator verschijnt nu ook de [P3] indicator.
3.
Om alleen de weergave van één van de frasen
te stoppen, houdt u cr STOP ingedrukt en
drukt dan op de cq PHRASE PAD waaraan de
frase die u wilt stoppen is toegewezen.
Door bijvoorbeeld cr STOP ingedrukt te houden en dan
op cq PHRASE PAD [P1] te drukken, wordt de
weergave van Frase 1 gestopt en blijft Frase 3 klinken.
De [P1] indicator zal nu uit gaan.
Stoppen van de weergave van alle frasen
1.
Druk op cr STOP om te stoppen met de
fraseweergave wanneer meerdere frasen
worden weergegeven.
Synchroniseren van fraseweergave met
automatische begeleiding
• De onderstaande procedure start de fraseweergave en
tegelijkertijd start de automatische begeleiding
overeenkomstig de bediening (indrukken van ck START/STOP of bo INTRO, enz.) die in stap 2 wordt uitgevoerd.
1.
Terwijl bt ENDING/SYNCHRO START wordt
ingedrukt, drukt u op de frasepad (bijvoorbeeld
cq PHRASE PAD [P1]) met de frase die u wilt
dat samen met de automatische begeleiding
wordt weergegeven.
• Als u wilt dat de weergave van meerdere frasen
gelijktijdig wordt gestart, herhaalt u de bovenstaande
bediening voor de andere frasen.
• Om de gelijktijdige start-paraatstand van frase en
automatische begeleiding te annuleren, houdt u
bt ENDING/SYNCHRO START ingedrukt terwijl u
op de frasepad drukt die u wilt annuleren.
2.
Druk op ck START/STOP om de automatische
begeleiding te starten.
De automatische begeleiding en de fraseweergave
zullen nu gelijktijdig starten.
4.
Druk op cr STOP om te stoppen met de
fraseweergave wanneer een enkele frase wordt
weergegeven.
• U kunt ook stoppen met de fraseweergave door
dezelfde bediening uit te voeren als in stap 3.
• Bij drukken op de pad van een frase die wordt
weergegeven, wordt de frase opnieuw vanaf het begin
gespeeld.
NL-55
Gebruik van de frasepads
De basisinstellingen voor de
fraseweergave maken
De basisinstellingen voor de fraseweergave bepalen hoe de
frase die aan een pad (1 t/m 4) is toegewezen, wordt
gespeeld wanneer u op de pad drukt. De basisinstellingen die
u hier maakt, worden op de bijbehorende pad opgenomen.
De basisinstelling voor een fraseweergave
maken
1.
Bepaal de frasepad waarvoor u de weergavebasisinstelling wilt maken.
(1) Druk op bk FUNCTION en controleer of de
[FUNCTION] indicator brandt.
(2) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Phr Pad” weer te geven en druk dan op
[6] (ENTER). “Phr Set” verschijnt.
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om de
frasepad (pad 1 t/m pad 4) aan te geven waarvoor u
de weergave-basisinstelling wilt maken en druk dan
op [6] (ENTER).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het
item te selecteren waarvan u de instelling wilt
veranderen.
• Zie “Items van de fraseweergave-basisinstelling”
hieronder voor informatie over de items die kunnen
worden ingesteld.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Herhaal de stappen 2 en 3 voor elk van de items
waarvan u de instelling wilt veranderen.
4.
Wanneer de basisinstelling naar wens is, houdt
u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om
het instelscherm te verlaten.
Items van de fraseweergave-basisinstelling
Instelitem
(display)
Herhaalde
weergave
(Loop)
Toonsoortverschuiving
(KeyShift)
Tijdsynchronisatie
(TimingSy)
Akkoordsynchronisatie
(ChordSyn)
Breekpunt
(Break Pt)
Beschrijving
Bepaalt of er wel of geen
herhaalde weergave wordt
uitgevoerd.
Off: De frase wordt helemaal
gespeeld en stopt dan.
On: De frase wordt
herhaaldelijk gespeeld.
Verandert de toonhoogte van
de weergave in stappen van
een halve toon. Bij een lagere
instelling is de toonhoogte
lager en bij een hogere
instelling is de toonhoogte
hoger.
Bepaalt of de weergavetiming
en snelheid wanneer een
frasepad wordt ingedrukt,
gesynchroniseerd moeten
worden met een spelende
automatische begeleiding,
frase of melodie opgenomen
met de MIDI-recorder.
Off: Geen synchronisatie.
Beat: Er wordt een correctie
geforceerd bij een afwijking in
maatslagsegmenten.
Measure: Er wordt een
correctie geforceerd bij een
afwijking in maatsegmenten.
Door deze functie in te
schakelen wordt de
toonhoogte van de frase
automatisch afgesteld
overeenkomstig de akkoorden
van een automatische
begeleiding die wordt
weergegeven.
Belangrijk!
Merk op dat
akkoordsynchronisatie alleen
kan worden toegepast op een
frase opgenomen in C majeur.
Speel de frase in C majeur en
neem deze op, en wijs de frase
daarna aan een geschikte pad
toe. Schakel vervolgens
akkoordsynchronisatie voor de
pad in.
Deze instelling wordt
toegepast wanneer
akkoordsynchronisatie is
ingeschakeld. Er wordt een
noottoets ingesteld, van C t/m
B, als het punt waar de
frasenoten één octaaf naar
beneden gaan.
Instellin-
gen
On, Off
–24 t/m
24
Off, Beat,
Measure
On, Off
C t/m B
NL-56
Gebruik van de frasepads
KnippertKnippert
MaatMaatslag
Opnemen van een frase
Een frase wordt gemaakt door noten die met de hand op het
toetsenbord worden gespeeld op te nemen. Er kunnen
maximaal 16 maten worden opgegeven voor de lengte van de
frase die wordt opgenomen en er kunnen ongeveer 1000
noten worden opgenomen. Evenals bij weergeven, wordt bij
opnemen ook teruggegaan naar de eerste maat wanneer het
aantal maten opgegeven voor de frase is bereikt. U kunt
noten toevoegen terwijl u luistert naar de weergave van een
voorheen gemaakte opname.
• De [RECORD] indicator begint tijdens het opnemen te
knipperen wanneer de resterende notentelling 100 of lager
wordt. Wanneer er geen resterende noten meer zijn, stopt
het opnemen automatisch en verdwijnt de [RECORD]
indicator.
Opnemen van een frase
1.
Selecteer de toon die u wilt gebruiken voor de
fraseopname.
• Zie “Selecteren van een toon” (pagina NL-18).
• U kunt de lagen- en splitsfuncties niet gebruiken bij het
opnemen van een frase.
2.
Druk op bk FUNCTION.
• Als u de mixerinstellingen wilt veranderen, voer dan de
procedure uit onder “Mixerinstellingen maken” (pagina
NL-64). Om de mixerinstellingen te maken van de
frase die wordt opgenomen, maakt u de
mixerinstellingen van het corresponderende gedeelte
(gedeelte 6 t/m gedeelte 9) van de KEYBOARD
gedeeltengroep. Bijvoorbeeld, wanneer u opneemt op
frasepad 1, maakt u de mixerinstellingen voor gedeelte
6 (frasepad 1) van de KEYBOARD gedeeltengroep.
6.
Druk op een cq PHRASE PAD toets ([P1] t/m
[P4]) om het frasenummer van de
opnamebestemming aan te geven.
• De indicator van de pad die u indrukt (P1 t/m P4)
knippert op het display.
7.
Om te beginnen met opnemen, drukt u op
ck PLAY/STOP of speelt u iets op het
toetsenbord.
Door iets op het toetsenbord te spelen wordt er
automatisch begonnen met opnemen.
De [RECORD] indicator verschijnt.
• Het aantal maten en de maatslagen worden in de
rechter bovenhoek van het display geteld. Wanneer de
laatste maatslag wordt bereikt van de lengte (aantal
maten)* opgegeven voor de frase die wordt bewerkt,
begint het tellen opnieuw vanaf 001:01.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Phr Pad” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Phr Set” verschijnt.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
frasesetnummer te selecteren dat u voor de
fraseopname wilt gebruiken.
5.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het toestel komt in de opname-paraatstand te staan en
de [RECORD] indicator begint te knipperen. De [P1]
indicator zal ook knipperen.
• De indicators ([P2] t/m [P4]) van de frasepads
waarmee frasen zijn opgenomen verschijnen op het
display.
• De [P1] indicator knippert ook als er reeds een frase
met de P1 frasepad is opgenomen. U kunt controleren
of er wel of geen frase is opgenomen met de P1
frasepad door in stap 6 op een van de cq PHRASE PAD toetsen te drukken, met uitzondering van [P1].
Als de [P1] indicator wordt getoond, betekent dit dat er
een frase mee is opgenomen. Als de indicator niet
wordt getoond, betekent dit dat er niets met de P1
frasepad is opgenomen.
* Zie “De instellingen voor de frase-opname maken”
hieronder voor informatie over de instelling van het
aantal maten.
8.
Kijk naar de MEASURE (maat) en BEAT
(maatslag) waarden op het display en speel
daarop afgestemd iets op het toetsenbord
wanneer dit nodig is.
• Wat u opneemt, wordt weergegeven wanneer de
display-aanduiding terugkeert naar de maat en
maatslag waar dit werd opgenomen. U kunt de
opname zo vaak als gewenst overdubben terwijl u
naar de weergave luistert.
• De weergave tijdens het maken van de opname, is
geluid dat geproduceerd wordt door gedeelte 6
(frasepad 1) t/m gedeelte 9 (frasepad 4) van de
KEYBOARD gedeeltengroep. Als u de
mixerinstellingen voor weergave tijdens de
fraseopname wilt veranderen, selecteert u het
gedeelte van de pad die nu wordt opgenomen als de
bestemming voor de bewerking onder
“Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64).
9.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar
bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
NL-57
Gebruik van de frasepads
De instellingen voor de fraseopname maken
Als u de instellingen voor de fraseopname verandert, zullen
deze instellingen ook geldig zijn voor eventuele toekomstige
opnamen. Verander de opname-instellingen naar vereist
wanneer een nieuwe frase wordt opgenomen.
De instellingen voor een frase-opname
maken
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Phr Pad” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Phr Set” verschijnt.
3.
Druk op 8 RECORD/STOP.
De [RECORD] indicator begint te knipperen.
4.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt totdat
“Length” wordt weergegeven.
• Het toestel komt in de instelmodus voor de
fraseopname te staan.
5.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het
item te selecteren waarvan u de instelling wilt
veranderen.
• Zie “Items van de fraseopname-instelling” (pagina
NL-58) voor informatie over de items die kunnen
worden ingesteld.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer alle
instellingen naar wens zijn.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
Items van de fraseopname-instelling
Itemnaam
(Display)
Aantal maten
(Length)
Quantizeren
(Quantize)
Metronoom
(Metronom)
Vooraf tellen
(Precount)
Beschrijving
Bepaalt de lengte (aantal maten)
van de frase die wordt
opgenomen.
Geef aan of de noten moeten
worden opgenomen met de
timing waarmee ze op het
toetsenbord worden gespeeld of
met automatische aanpassing
van de noten gebaseerd op een
nootwaarde. Bij het selecteren
van een andere instelling dan
“Off” wordt een nootwaarde op
het display aangegeven
(4: kwartnoot, d: gepunteerde
noot, t: triolen).
Bepaalt of de metronoom wel of
niet moet klinken tijdens de
opname.
Bepaalt of er wel of niet vooraf
moet worden geteld bij de
opname.
Gebruik de procedures in dit hoofdstuk om frasesets te
kopiëren en te wissen.
Kopiëren van een fraseset
1.
Voer de stappen 1 t/m 3 uit van de procedure
onder “Veranderen van de fraseset” (pagina
NL-54) om het nummer te selecteren van de
fraseset die u wilt kopiëren.
gen
NL-58
2.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt totdat
“Copy” wordt weergegeven.
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Phr Set” verschijnt en het toestel staat paraat voor het
selecteren van de kopieerbestemming.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om
nummer te selecteren van de fraseset voor de
kopieerbestemming.
• Zorg dat u een leeg gebied als de kopieerbestemming
selecteert.
5.
Druk op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
6.
Brandt
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht
“Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display.
Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de functie te verlaten.
Wissen van een fraseset
1.
Voer de stappen 1 t/m 3 uit van de procedure
onder “Veranderen van de fraseset” (pagina
NL-54) om het nummer te selecteren van de
fraseset die u wilt wissen.
2.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt totdat
“Copy” wordt weergegeven.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Clear” weer te geven en druk
dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht
“Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display.
Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
Gebruik van de frasepads
Bewerken van een frase
Gebruik de procedures in dit hoofdstuk om afzonderlijke
frases te bewerken. U kunt een frase wissen of kopiëren en u
kunt instellingen maken voor kwantiseren,
toonsoortverschuiving en de mixer.
• Kwantiseren corrigeert automatisch de timing van de
opgenomen noten zodat deze overeenkomt met een
nootwaarde die gebruikt wordt als de kwantisatiereferentie.
• Bij toonsoortverschuiving wordt de toonhoogte van de
opgenomen geluiden in stappen van een halve toon
verschoven.
Schakel de frasebewerkingsmodus in om een frase te
bewerken.
Inschakelen van de frasebewerkingsmodus
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Phr Pad” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Phr Set” verschijnt.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer van de fraseset te selecteren die de
frase bevat die u wilt bewerken.
4.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de
[EDIT] indicator verschijnt.
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de functie te verlaten.
• De frasebewerkingsmodus is ingeschakeld. “Clear”
verschijnt nu op het display.
Wissen van een frase
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van
de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om
de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Phrase” verschijnt en de [P1] indicator begint op het
display te knipperen.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer van de frase te selecteren die u wilt
wissen en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht
“Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display.
Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het
display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het
display wanneer de bewerking is voltooid.
NL-59
Gebruik van de frasepads
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de functie te verlaten.
Alle gegevens van een frase wissen behalve
de nootgebeurtenissen
Kopiëren van een frase
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van
de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om
de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Copy” weer te geven en druk
dan op [6] (ENTER).
“Src Set” verschijnt.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer van de fraseset op te geven die de
frase bevat die gekopieerd moet worden en
druk dan op [6] (ENTER).
“Src Phr” verschijnt en de [P1] indicator gaat branden.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer van de frase op te geven die
gekopieerd moet worden en druk dan op
[6] (ENTER).
“Dst Phr” verschijnt en de [P1] indicator begint op het
display te knipperen.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer van de frase te selecteren waarheen
gekopieerd moet worden en druk dan op
[6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van
de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om
de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Other Clr” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Phrase” verschijnt en de [P1] indicator begint op het
display te knipperen.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
frase op te geven waarvan de gegevens
(behalve de nootgebeurtenissen) gewist
moeten worden en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht
“Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display.
Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de functie te verlaten.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht
“Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display.
Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de functie te verlaten.
NL-60
Gebruik van de frasepads
Kwantiseren van een frase
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van
de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om
de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Quantize” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Phrase” verschijnt en de [P1] indicator begint op het
display te knipperen.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer van de frase te selecteren die u wilt
kwantiseren en druk dan op [6] (ENTER).
“Value” verschijnt.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
nootwaarde te selecteren die gebruikt moet
worden als de referentienoot voor de
kwantisatie.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht
“Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display.
Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de functie te verlaten.
Toonsoortverschuiving van een frase
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van
de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om
de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “KeyShift” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Phrase” verschijnt en de [P1] indicator begint op het
display te knipperen.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer van de frase te selecteren waarop u de
toonsoortverschuiving wilt toepassen en druk
dan op [6] (ENTER).
“Value” verschijnt.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling voor de toonsoortverschuiving op te
geven.
• U kunt een waarde instellen in het bereik lopend van
–24 t/m 24. Door de instelling met één te verlagen
wordt de toonhoogte met één halve toon verlaagd en
door de instelling met één te verhogen wordt de
toonhoogte met één halve toon verhoogd.
5.
Druk op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht
“Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display.
Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de functie te verlaten.
NL-61
Mixerinstellingen voor de frase maken
Brandt
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van
de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om
de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Houd 9 PART (MIXER) lang ingedrukt totdat
de [MIXER] indicator verschijnt.
De [KEYBOARD] indicator en de mixergedeelteindicator verschijnen.
• De mixergedeelte-indicators t/m komen
overeen met de frasenummers 1 t/m 4.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om de frase te selecteren
waarvoor u de mixerinstellingen wilt maken.
4.
Gebruik de [2] (w) en [5] (q) bm cijfertoetsen
om het menu-item weer te geven dat u wilt
veranderen.
• De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn
aangegeven met een sterretje (*).
Itemnaam
(display)
Toon (Tone)Verandert de frasetoon.0 t/m 900
Volume
(Volume)
Pan (Pan)Regelt de stereopositie
Nagalm
zenden
(Rev Send)
Zweving
zenden
(Cho Send)
Vertraging
zenden
(Dly Send)
BeschrijvingInstellingen
Regelt het volumeniveau
van de frase.
van de frase. 0 geeft het
midden aan, terwijl een
kleinere waarde naar
links verschuift en een
grotere waarde naar
rechts.
Bepaalt hoeveel nagalm
wordt toegepast op het
geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel zweving
wordt toegepast op het
geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel
vertraging wordt
toegepast op het
geselecteerde gedeelte.
0 tot 100* tot
127
–64 tot 0* tot 63
0 tot 40* tot 127
0* t/m 127
0* t/m 127
Dempen van specifieke
gedeelten (Gedeeltenmodus)
Uw Digitale Keyboard produceert noten van de automatische
begeleiding en het toetsenbordspel die uit meerdere
gedeelten bestaan. Met de aan/uit-functie voor de gedeelten
kunt u gemakkelijk een of meerdere gedeelten dempen en
weer laten klinken. U kunt bijvoorbeeld alle gedeelten dempen
behalve de drum-, persussie- en basdelen van de
automatische begeleiding.
In- of uitschakelen van een
gedeelte
In het onderstaande voorbeeld wordt getoond hoe u elk
gedeelte van de automatische begeleiding kunt in- of
uitschakelen. Als u dit doet terwijl de automatische
begeleiding wordt weergegeven, kunt u vergelijken hoe de
begeleiding met en zonder het betreffende gedeelte klinkt.
In- of uitschakelen van een bepaald gedeelte
1.
Druk op 9 PART.
Het indicatorlampje links van de toets gaat branden
(Gedeeltenmodus).
De naam van de huidige geselecteerde gedeeltengroep
wordt weergegeven.
Keyboa rd
• Zie “Gedeeltengroepen met gedeelte aan/uit-functie”
(pagina NL-63) voor details over de
gedeeltengroepen.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
6.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de functie te verlaten.
NL-62
2.
Mixergedeelte-indicators
(Ingeschakelde gedeelten lichten op.)
[RHYTHM] indicator brandt
Gebruik bn [–] en [+] om de gedeeltengroep te
selecteren van het gedeelte dat u wilt in- of
uitschakelen.
• Laat bijvoorbeeld de [RHYTHM] indicator verschijnen.
Terwijl de [RHYTHM] indicator brandt, kunt u elk
gedeelte van de automatische begeleiding in- of
uitschakelen. De nummers van de mixergedeelteindicators die overeenkomen met de huidige
automatische begeleiding worden op het display
weergegeven.
• Zie “Gedeeltenlijst voor elke gedeeltengroep van de
mixer” (pagina NL-65) voor informatie over de
nummers van de mixergedeelte-indicators en de
bijbehorende gedeelten.
3.
Om een gedeelte in of uit te schakelen, drukt u
op de bm cijfertoets die overeenkomt met het
nummer van het gedeelte.
• Bij indrukken van bijvoorbeeld de [2] bm cijfertoets
wordt het drumgedeelte beurtelings uitgeschakeld (
indicator brandt niet) en ingeschakeld ( indicator
brandt).
• De SONG SOLO en MIDI IN gedeeltengroepen
hebben 16 gedeelten, maar er worden telkens maar
acht gedeelten (1 t/m 8 of 9 t/m 16) getoond. Wanneer
de gedeelten 9 t/m 16 worden getoond, moet u eerst 8
van het gedeeltenummer aftrekken. Druk vervolgens
op de bm cijfertoets die overeenkomt met de uitkomst.
Bijvoorbeeld, voor gedeelte drukt u op de [8] bm
cijfertoets.
4.
Druk op 9 PART om de gedeeltenmodus te
verlaten.
• De aan/uit-instellingen voor de gedeelten blijven intact
ook wanneer u de gedeeltenmodus verlaat.
Dempen van specifieke gedeelten (Gedeeltenmodus)
Gedeeltengroepen met gedeelte
aan/uit-functie
Behalve de automatische begeleiding in de voorgaande
uitleg, maakt het Digitale Keyboard ook gebruik van andere
gedeelten om geluiden te genereren voor het handmatig
toetsenbordspel, de melodieweergave en de invoer van MIDIberichten van externe apparatuur. De gedeelte aan/uit-functie
verdeelt deze gedeelten in meerdere gedeeltengroepen.
■ Lijst met gedeeltengroepen en indicators
Naam van
gedeeltengroep
Toetsenbordspel
(KEYBOARD)
Automatische begeleiding
(RHYTHM)
Melodiesysteem
(SONG SYSTEM)
Melodiesolo (SONG
*1
SOLO)
MIDI-invoer (MIDI IN)
Microfooninvoer (E
*1 Aangezien SONG SOLO en MIDI IN dezelfde
geluidsbrongedeelten gebruiken, worden de parameters
van dezelfde gedeeltenummers door beide gebruikt.
*2 wordt aan het rechtereind van de mixergedeelte-
indicators getoond. Mixergedeelte-indicator wordt
getoond wanneer de microfooninvoer is ingeschakeld.
• Zie “Gedeeltenlijst voor elke gedeeltengroep van de mixer”
(pagina NL-65) voor informatie over de gedeelten in elke
gedeeltengroep en de bijbehorende nummers van de
mixergedeelte-indicators.
*2
Gedeelten van handmatig
spelen, frasepads 1 t/m 4 en
automatisch harmoniseren
Gedeelten van automatische
begeleiding
Spoorgedeelten van MIDIrecordersysteem
(gedeeltenconfiguratie is
hetzelfde als bij KEYBOARD.)
Gedeelten van melodiebankmelodie en MIDI-recorder
solosporen
*1
MIDI IN gedeelten
)Gedeelte van microfooninvoer
Beschrijving
NL-63
Gebruik van de mixer
Niveau-indicator
Gedeeltengroep-indicator (brandt)
Mixerinformatie-displaygebied
Mixergedeelte-indicator
[MIXER] indicator (brandt)
Huidige instellingNaam van instelitem
Uw Digitale Keyboard produceert noten van de automatische
begeleiding en het toetsenbordspel die uit meerdere
gedeelten bestaan. U kunt de mixerfunctie gebruiken om
fijnafstellingen te maken voor het volume, het effectniveau en
diverse andere instellingen van elk van deze gedeelten.
• De gedeelten kunnen snel en gemakkelijk worden gedempt
en weer worden ingeschakeld. Zie “Dempen van specifieke
gedeelten (Gedeeltenmodus)” (pagina NL-62) voor details.
Bediening van de mixer
Mixerinstellingen maken
1.
Houd 9 PART (MIXER) lang ingedrukt totdat
de [MIXER] indicator verschijnt.
Het mixerinformatie-displaygebied verandert zoals
aangegeven in het onderstaande voorbeeld.
• De [MIXER] indicator op het display geeft aan dat het
Digitale Keyboard in de mixermodus staat.
• De getoonde gedeeltengroep-indicator ([KEYBOARD]
in dit voorbeeld) geeft de KEYBOARD gedeeltengroep
(met de hand gespeeld uitvoeringsgedeelte) aan die
door de mixerinstellingen wordt beïnvloed. De
knipperende mixergedeelte-indicator ( in dit
voorbeeld) geeft het gedeelte (UPPER 1 gedeelte in
het geval van de KEYBOARD gedeeltengroep) aan
waarvan de instelling op het moment wordt gemaakt.
Zie “Gedeeltenlijst voor elke gedeeltengroep van de
mixer” (pagina NL-65) voor details over de
gedeeltengroepen en de gedeelten.
2.
Selecteer de gedeeltengroep waarvoor u de
mixerinstellingen wilt maken.
(1) Druk op 9 PART en controleer of het
indicatorlampje links van de toets brandt.
(2) Gebruik bn [–] en [+] om de gedeeltengroep te
selecteren waarvan u de instellingen wilt maken.
Om deze gedeeltengroep te
selecteren:
KEYBOARD gedeeltengroepKEYBOARD
RHYTHM gedeeltengroepRHYTHM
SONG SYSTEM
gedeeltengroep
SONG SOLO gedeeltengroepSONG en SOLO
MIDI IN gedeeltengroepMIDI IN
Externe gedeeltengroep
(microfooninvoer)
*1 wordt aan het rechtereind van de mixergedeelte-
indicators getoond. De mixergedeelte-indicator
wordt nu ook getoond.
(3) Nadat een gedeeltengroep is geselecteerd, drukt u
op 9 PART en controleert dan of het
indicatorlampje links van de toets niet meer brandt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om het gedeelte te selecteren
waarvan u de instellingen met de mixer wilt
maken.
• Bij indrukken van [3] (W) terwijl het meest rechtse
gedeelte is geselecteerd of bij indrukken van [1] (V)
terwijl het meest linkse gedeelte is geselecteerd, wordt
er naar een andere gedeeltengroep doorgegaan.*
*2 Bij indrukken van [3] (W) terwijl gedeelte 8 van de
SONG SOLO of MIDI IN gedeeltengroep is
geselecteerd, wordt er overgeschakeld naar het
weergeven van de gedeelten 9 t/m 16 van dezelfde
gedeeltengroep. Bij indrukken van [1] (V) terwijl
gedeelte 9 is geselecteerd, wordt er overgeschakeld
naar het weergeven van de gedeelten 1 t/m 8.
• U kunt de bm cijfertoetsen gebruiken om snel
gedeelten te selecteren. Zie “Selecteren van
gedeelten met de bm cijfertoetsen” (pagina NL-65).
4.
Gebruik de [2] (w) en [5] (q) bm cijfertoetsen
om het item te selecteren waarvan u de
instelling wilt veranderen.
Laat u deze indicator
verschijnen:
SONG en SYSTEM
1
E*
2
NL-64
Vo l u
Er wordt een niveau-indicator weergegeven voor de
instelling van het geselecteerde instelitem.
• Zie “Geavanceerde mixerinstellingen” (pagina NL-66)
voor details over de items die kunnen worden
ingesteld.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
m
e
6.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de mixermodus te verlaten.
• De status van de mixergedeelte-indicators (brandt, knippert
of uit) hangt af van de gedeelte aan/uit-status in de
gedeeltenmodus. Zie “Dempen van specifieke gedeelten
(Gedeeltenmodus)” (pagina NL-62) voor details.
Selecteren van gedeelten met de bm
cijfertoetsen
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder
“Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64) om
de gedeeltengroep te selecteren waarvan u de
mixerinstellingen wilt maken.
2.
Druk op 9 PART.
Het indicatorlampje links van de toets gaat branden
(gedeeltenmodus in de mixermodus).
3.
Om een gedeelte te selecteren, drukt u op de
bm cijfertoets die overeenkomt met het
nummer van het gedeelte.
• Bijvoorbeeld, voor gedeelte drukt u op de [2] bm
cijfertoets.
• De SONG SOLO en MIDI IN gedeeltengroepen
hebben 16 gedeelten, maar er worden telkens maar
acht gedeelten (1 t/m 8 of 9 t/m 16) getoond. Wanneer
de gedeelten 9 t/m 16 worden getoond, moet u eerst 8
van het gedeeltenummer aftrekken. Druk vervolgens
op de bm cijfertoets die overeenkomt met de uitkomst.
Bijvoorbeeld, voor gedeelte drukt u op de [8] bm
cijfertoets.
4.
Druk op 9 PART om de gedeeltenmodus te
verlaten.
Het indicatorlampje links van de toets gaat uit.
Gebruik van de mixer
Gedeeltenlijst voor elke
gedeeltengroep van de mixer
De tabellen tonen de gedeeltengroepen in de mixermodus en
de gedeelten in elke groep.
● KEYBOARD gedeeltengroep
Dit is het met de hand gespeelde uitvoeringsgedeelte en het
bevat tevens automatisch harmoniseren en de frasepads.
Dit zijn de gedeelten van de melodiebank-melodieën en het
solospoor in de melodieën opgenomen met de MIDI-recorder.
GedeeltenummerBijbehorend gedeelte
1 t/m 8Melodiegedeelte 1 t/m gedeelte 8
9 t/m 16Melodiegedeelte 9 t/m gedeelte 16
● MIDI IN gedeeltengroep
MIDI-ontvangstgedeelten.
GedeeltenummerBijbehorend gedeelte
1 t/m 8MIDI-ontvangstgedeelte 1 t/m gedeelte
8
9 t/m 16MIDI-ontvangstgedeelte 9 t/m gedeelte
16
● Externe gedeeltengroep
Microfooninvoer.
GedeeltenummerBijbehorend gedeelte
1Microfooninvoer
Geavanceerde mixerinstellingen
Instelitems voor elke gedeeltengroep
De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn aangegeven
met een sterretje (*).
Itemnaam
(Display)
Gedeelte
aan/uit
1 *2
(Part)*
Volume
(Volume)
Pan (Pan)*
Nagalm
zenden
(Rev Send)
Zweving
zenden
(Cho Send)
Vertraging
zenden
(Dly Send)
*1 De niveau-indicators van alle gedeelten waarvoor deze
instelling is ingeschakeld worden getoond, terwijl alle
gedeelten waarvoor de instelling niet is ingeschakeld niet
worden getoond.
*2 Wanneer dit instelitem wordt weergegeven, kunt u indien
gewenst alleen het geselecteerde gedeelte laten klinken.
Zie “Alleen een geselecteerd gedeelte laten klinken”
(pagina NL-67).
*3 De status van de pan-instelling wordt aangegeven door de
niveau-indicators zoals hieronder is getoond. De meest
linkse indicator is alleen afgebeeld om alle segmenten te
laten zien.
3
BeschrijvingInstellingen
Stelt aan/uit voor het
geselecteerde gedeelte
in.
Regelt het volumeniveau
van het geselecteerde
gedeelte.
Regelt de stereopanoramapositie van elk
gedeelte. 0 geeft het
midden aan, terwijl een
kleinere waarde naar links
verschuift en een grotere
waarde naar rechts.
Bepaalt hoeveel nagalm
wordt toegepast op het
geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel zweving
wordt toegepast op het
geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel
vertraging wordt
toegepast op het
geselecteerde gedeelte.
On*, Off
0 tot 100* tot
127
–64 tot 0* tot 63
0 tot 40* tot 127
0* t/m 127
0* t/m 127
NL-66
(Alle segmenten)Negatieve
waarde
0Positieve waarde
Alleen een geselecteerd gedeelte laten
Knippert
co
cs
klinken
1.
Voer de stappen 1 t/m 4 uit onder
“Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64).
2.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets om
alleen het gedeelte te laten klinken waarvan de
instelling wordt gemaakt.
De mixergedeelte-indicator van het gedeelte waarvoor
de instelling wordt gemaakt, de niveau-indicator erboven
en de markeringen links en rechts van de niveauindicator gaan knipperen.
• Het gedeelte waarvan de instelling wordt gemaakt zal
klinken en alle andere gedeelten klinken niet.
3.
Druk nogmaals op [6] (ENTER) om de andere
gedeelten weer in te schakelen.
• Bij gebruik van de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen voor het overschakelen naar een ander
gedeelte zullen de andere gedeelten ook weer worden
ingeschakeld.
Registreren en oproepen van
een basisinstelling
(Registratie)
U kunt de registratiefunctie gebruiken om een basisinstelling
van het Digitale Keyboard (toon, ritme en andere instellingen)
te registreren. Een geregistreerde basisinstelling kan naar
vereist worden opgeroepen voor de uitvoering van een
bepaalde melodie enz.
• De registratiefunctie kan in de ritmemodus (pagina NL-43)
worden gebruikt.
• De registratiefunctie kan niet worden gebruikt in de
melodiebankmodus (pagina NL-39), tijdens weergave van
demonstratiemelodieën (pagina NL-17) of tijdens het
maken van functie-instellingen (pagina NL-112).
■ Opslaglocaties voor de basisinstellingen
De registratiegegevens van de basisinstellingen worden
opgeslagen in geheugenlocaties die verdeeld zijn in 16
banken. Elke bank heeft acht opslaggebieden, wat betekent
dat u 128 basisinstellingen (16 banken × 8 gebieden) kunt
registreren.
• Gebruik de co BANK toets om een bank te selecteren.
• Selecteer een gebied met de cs REGISTRATION toetsen
([1] t/m [8]).
Gebied 1…Gebied 8
Bank 1Basisinstelling 1-1 … Basisinstelling 1-8
Bank 2Basisinstelling 2-1 … Basisinstelling 2-8
.
.
Bank 16Basisinstelling 16-1 … Basisinstelling 16-8
.
.
.
.
NL-67
Registreren en oproepen van een basisinstelling (Registratie)
Banknummer
BanknummerGebiednummer
Registreren van een
basisinstelling
Geregistreerde instelitems
Hieronder worden de instelitems getoond die kunnen worden
geregistreerd.
• Wanneer in de onderstaande procedure een bank en
gebied worden opgegeven waarin reeds gegevens zijn
opgeslagen, worden die opgeslagen gegevens gewist.
Zie “Opslaglocaties voor de basisinstellingen” (pagina
NL-67) voor informatie over de banken en gebieden.
1.
Stel op het Digitale Keyboard de toon, het ritme
en de andere items in voor de melodie die u
gaat spelen.
2.
Selecteer de bank waarin u de
registratiegegevens wilt opslaan.
(1) Druk op co BANK.
• “Bank” verschijnt op het display samen met het
geselecteerde banknummer.
(2) Terwijl “Bank” en het banknummer worden
weergegeven, gebruikt u bn [–] en [+] of de bl
regelaar om het gewenste banknummer te
selecteren.
• Wanneer “Bank” en het banknummer worden
weergegeven, kunt u co BANK meermalen
indrukken om de banknummers te doorlopen.
3.
Terwijl cp STORE ingedrukt wordt gehouden,
drukt u op een van de cs REGISTRATION
toetsen ([1] t/m [8]) om het gebied te selecteren
dat u als de registratiebestemming wilt
opgeven.
Bij indrukken van de twee toetsen wordt de huidige
basisinstelling van het Digitale Keyboard geregistreerd in
de bank en het gebied die u in de stappen 2 en 3 heeft
opgegeven.
Registreren en oproepen van een basisinstelling (Registratie)
Banknummer
Banknummer
Gebiednummer
Oproepen van een geregistreerde
basisinstelling
Oproepen van een basisinstelling
1.
Houd cn FREEZE ingedrukt om de
blokkeerfunctie beurtelings in of uit te
schakelen, indien vereist.
• Het indicatorlampje brandt wanneer de functie is
ingeschakeld en is uit wanneer de functie is
uitgeschakeld.
• Zie “Blokkeerfunctie” hieronder voor details over de
blokkeerfunctie.
2.
Gebruik co BANK om de bank te selecteren
die de basisinstelling bevat die u wilt
oproepen.
3.
Druk op een van de cs REGISTRATION
toetsen ([1] t/m [8]) om het gebied te selecteren
waarvan u de basisinstelling wilt oproepen.
De instellingen van het Digitale Keyboard veranderen
overeenkomstig de gegevens van de basisinstelling die u
heeft opgeroepen.
Blokkeerfunctie
Bij het oproepen van een geregistreerde basisinstelling
worden gewoonlijk alle instellingen overschreven die zijn
aangegeven onder “Geregistreerde instelitems” (pagina
NL-68).
U kunt de blokkeerfunctie gebruiken om bepaalde instellingen
te specificeren die niet mogen worden overschreven wanneer
een geregistreerde basisinstelling wordt opgeroepen.
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen
met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel de
items in of uit op de submenu’s die verschijnen wanneer u de
volgende bediening uitvoert: Registratiegeheugen (Reg Mem)
3 Blokkeringsitem registratiegeheugen (RMFrzTgt) (pagina
NL-116).
Hieronder worden de instelitems getoond die kunnen worden
geblokkeerd.
PartTuneGrofstemmen, fijnstemmen
Phr PadFrasepad
CntrllerInstelitems die vallen onder Regelaar
Instelling die niet verandert wanneer
een basisinstelling wordt opgeroepen
synchro-start/stop status
(aan/uit), octaafverschuiving,
mixerinstellingen van KEYBOARD
gedeeltengroep
akkoordinvoer-voorrangsmodus
aan/uit)
(Cntrller) in de “Lijst met functieinstellingen” (pagina NL-113).
• Bij gebruik van de oorspronkelijke standaardinstellingen
zijn ritme en tempo geblokkeerd en alle andere instellingen
niet.
NL-69
Registreren en oproepen van een basisinstelling (Registratie)
Brandt
Gebruik van een pedaal om
meerdere basisinstellingen
achter elkaar te doorlopen
(Registratiereeks)
Bij meermalen intrappen van het pedaal worden de
registraties (basisinstellingen) in de geselecteerde bank in de
volgorde van de gebiednummers doorlopen.
Spelen met een registratiereeks
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Reg Mem”
(registratiegeheugen) weer te geven en druk
dan op [6] (ENTER).
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om
“Reg Seq” (registratiereeks) weer te geven.
4.
Gebruik bn [–] en [+] om de pedaalaansluiting
te selecteren die gebruikt wordt voor de
bediening van de registratiereeks.
Om deze pedaalaansluiting te
selecteren:
fo PEDAL1 aansluitingPedal1
fp PEDAL2/EXPRESSION
aansluiting
(De registratiefunctie uitschakelen)Off
Selecteert u dit:
Pedal2
7.
Trap op het pedaal wanneer u het punt bereikt
waarop u een geregistreerde basisinstelling
wilt oproepen.
• Bij meermalen intrappen van het pedaal worden de
geregistreerde basisinstellingen in de geselecteerde
bank vanaf gebied 1 doorlopen.
• Wanneer bij de basisinstelling van gebied 8 op het
pedaal wordt getrapt, wordt teruggegaan naar de
basisinstelling van gebied 1.
8.
Wanneer u klaar bent met het oproepen van de
geregistreerde basisinstellingen met behulp
van het pedaal, voert u de stappen 1 t/m 5 uit
om de registratiereeksfunctie uit te schakelen.
De [SEQ] indicator verdwijnt.
• De [SEQ] indicator verschijnt wat betekent dat de
registratiereeksfunctie is ingeschakeld.
• Het doel van het pedaal dat is aangesloten op de
aansluiting die hier wordt geselecteerd, is alleen het
oproepen van de geregistreerde basisinstellingen. De
normale pedaalfuncties (functies toegewezen aan het
pedaal met de “Gebruik van een pedaal” bewerking,
pagina NL-29) kunnen niet worden gebruikt.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de
[4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het
instelscherm te verlaten.
6.
Sluit een aanhoudpedaal (zie “Los verkrijgbare
accessoires”, pagina NL-3) aan op de
aansluiting die u in stap 4 heeft geselecteerd.
NL-70
Bewerken van een toon
Brandt
Huidige instellingNaam van bewerkingsitem
(Gebruikerstonen)
U kunt een ingebouwde toon bewerken om een
gebruikerstoon te creëren. In totaal kunnen 100
gebruikerstonen worden opgeslagen om naderhand te
worden opgeroepen.
■ Opslaan op externe apparatuur
Gebruikerstonen kunnen op een USB flash-drive of een
computer worden opgeslagen. Zie “Opslaan van gegevens
van het Digitale Keyboard op een USB flash-drive” (pagina
NL-121) en “Uitwisselen van gegevens tussen het Digitale
Keyboard en een computer” (pagina NL-125) voor details.
Creëren van een gebruikerstoon
Bewerken van een toon
1.
Selecteer de toon die u wilt bewerken.
• Zorg dat u de toon van het UPPER 1 gedeelte
selecteert (pagina NL-19). De toon van het UPPER 1
gedeelte is de toon die wordt bewerkt.
• U kunt geen drumsettoon selecteren om te bewerken.
2.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de
[EDIT] indicator verschijnt.
• De toonbewerkingsmodus wordt ingeschakeld en het
toonbewerkingsscherm verschijnt.
Atk.Ti
• Zie “Lijst met toonbewerkingsitems” (pagina NL-74)
voor details over de bewerkbare parameters.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om het bewerkingsitem te
selecteren dat u wilt wijzigen.
• Als de [ENTER] indicator brandt, drukt u op
[6] (ENTER) voor toegang tot het submenu en gebruikt
dan de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het
bewerkingsitem weer te geven dat u wilt wijzigen.
• Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets om vanaf een
submenu terug te keren naar een hoofdmenu.
• Met het “DSP Edit” bewerkingsitem kunt u de DSPeffecten voor een toon nauwkeurig instellen via
gebruik van een groot aantal parameters. Zie “DSPbewerking” (pagina NL-72) voor details over het
instellen van de DSP-effecten van het Digitale
Keyboard en een overzicht van de DSP-bewerking.
Zie “Gebruik van DSP-bewerking voor het bewerken
van een effect” voor details over het gebruik van de
DSP-bewerking (pagina NL-72).
m
e
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 voor elk van de
bewerkingsitems die u wilt veranderen.
• U kunt de toon die u aan het bewerken bent laten
klinken door iets op het toetsenbord te spelen. Dit
betekent dat u onmiddellijk kunt controleren hoe uw
bewerkingen de toon beïnvloeden.
6.
Druk op de [7] (WRITE) bm cijfertoets om de
bewerkte toon op te slaan.
• Als de toon die u aan het bewerken bent een
gebruikerstoon is, zal het bericht “Replace?”
verschijnen. Druk op bn [+] (YES) om de originele
toongegevens te vervangen door de nieuwe gegevens
of druk op bn [–] (NO) om de nieuwe gegevens op te
slaan zonder de originele gegevens te vervangen.
• Als er reeds 100 gebruikerstonen in het geheugen zijn
opgeslagen, verschijnt de foutmelding “Data Full”
wanneer u op bn [–] (NO) drukt, waarmee wordt
aangegeven dat de nieuwe toon niet kan worden
opgeslagen.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl het
opslaan van de toongegevens wordt uitgevoerd. Voer
geen bediening uit terwijl dit bericht op het display
wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display
wanneer de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de toonbewerkingsmodus te verlaten.
• Als u geen bewerking heeft uitgevoerd nadat de
bediening in stap 6 is voltooid, verlaat u de
toonbewerkingsmodus en verdwijnt de [EDIT] indicator
van het display.
• Als u een bewerking heeft uitgevoerd nadat de
bediening in stap 6 is voltooid, zal het bericht “Exit?”
verschijnen. Doe een van de onderstaande dingen.
Om dit te doen:Voer deze bediening uit:
Doorgaan met
bewerken zonder de
toonbewerkingsmodus
te verlaten
De bewerkte gegevens
opslaan en de
toonbewerkingsmodus
verlaten
De bewerkte gegevens
verwijderen en de
toonbewerkingsmodus
verlaten
Druk op bn [–] (NO).
(1) Druk op bn [+] (YES).
(2) Wanneer “Write?” op het
display verschijnt, drukt u
nogmaals op bn [+] (YES).
(1) Druk op bn [+] (YES).
(2) Wanneer “Write?” op het
display verschijnt, drukt u op bn
[–] (NO).
NL-71
Bewerken van een toon (Gebruikerstonen)
ToonnummerToonnaam
Module
Bypass
ModulenummerDSP-modulenaam
• Als u de gegevens als een nieuwe gebruikerstoon opslaat,
wordt het toonnummer van de opslagbestemming het
laagste nummer in het geheugen waarmee geen gegevens
zijn opgeslagen. De nieuw opgeslagen gebruikerstoon
wordt geselecteerd nadat de bediening is voltooid.
NoNa
• Als er geen gegevens met een gebruikerstoonnummer zijn
opgeslagen, wordt “No Data” weergegeven voor de
toonnaam. Als er wel gegevens zijn opgeslagen, wordt “No
Name” weergegeven. Zie “Hernoemen van een
gebruikerstoon” (pagina NL-73) voor informatie over het
veranderen van de naam.
DSP-bewerking
Een DSP (digitale signaalverwerker) is een type effect dat
zich tussen de geluidsbron en de uitgang bevindt. DSP-typen
zijn de equalizer, tremolo, begrenzer, wah enz. Veel van de
ingebouwde tonen van uw Digitale Keyboard zijn vooraf
ingesteld met DSP’s die geschikt zijn voor de tonen.
Dergelijke tonen worden “DSP-tonen” genoemd.
De toonbewerkingsfunctie van het Digitale Keyboard bevat
een “DSP-bewerking” (DSP Edit) instelitem voor het
bewerken van DSP’s. De DSP’s van het Digitale Keyboard die
kunnen worden bewerkt met “DSP-bewerking” (DSP Edit) zijn
geconfigureerd zoals hieronder is getoond.
m
e
Gebruik van DSP-bewerking voor het
bewerken van een effect
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Bewerken
van een toon” (pagina NL-71).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “DSP Edit” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“On/Off” verschijnt.
3.
Als de instelling is uitgeschakeld, drukt u op
bn [–] of [+] om deze in te schakelen.
4.
Druk op [3] (W) om “DSP Num” weer te
geven.
5.
Om de DSP te selecteren die moet worden
bewerkt, gebruikt u bn [–] en [+] of de bl
regelaar om het DSP-nummer (1 t/m 900) te
selecteren en dan drukt u op [6] (ENTER).
• Zie het item “DSP-nummer” in de “Lijst met
toonbewerkingsitems” (pagina NL-74).
6.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om de DSP-module te selecteren
waarvan u de parameters wilt veranderen.
• De DSP-modulenaam zal verschijnen. Zie “DSPmodulelijst” (pagina NL-132) voor details over de DSPmodules.
GeluidsbronUitgang
DSP
• Een DSP bestaat uit een of meerdere DSP-modules
(“Module” in de bovenstaande afbeelding).
• Uw Digitale Keyboard is voorzien van honderden
voorkeuze-DSP’s. Voor DSP-bewerking kunt u beginnen
met een voorkeuze-DSP die is toegewezen aan een
ingebouwde toon of een DSP die speciaal voor DSPbewerking is bestemd.
• Het aantal DSP-modules en de typen modules (equalizer,
begrenzer, wah enz.) zijn verschillend voor elke DSP.
Voor het uitvoeren van DSP-bewerking selecteert u eerst een
voorkeuze-DSP en bewerkt dan de parameters
overeenkomstig de DSP-module(s).
Zie “DSP-effectenlijst” (pagina NL-132) voor details over de
DSP-modules en de parameters van elke DSP-module.
NL-72
M
ono3EQ
• Als de DSP die u in stap 5 heeft geselecteerd één
DSP-module heeft, verandert het display niet wanneer
u op [1] (V) of [3] (W) drukt. Controleer de DSPmodulenaam en ga dan door naar stap 7.
7.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Bypass” verschijnt.
8.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om de parameter weer te geven
waarvan u de instelling wilt veranderen.
• Zie “DSP Parameterlijst” (pagina NL-133) voor
informatie over de instellingen die voor elke DSPmodule kunnen worden gemaakt.
9.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
10.
Herhaal de stappen 8 en 9 naar vereist om de
instellingen voor de andere parameters te
maken.
11.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
12.
Herhaal de stappen 6 t/m 11 naar vereist om de
instellingen voor de DSP-modules te maken.
13.
Voer de stappen 6 en 7 uit onder “Bewerken
van een toon” (pagina NL-71).
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “ToneCopy” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
toonnummer van de kopieerbestemming te
selecteren en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
• Als er reeds een gebruikerstoon is opgeslagen met het
toonnummer dat u als de kopieerbestemming heeft
opgegeven, verschijnt het bericht “Replace?”.
5.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking
uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te
annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de
kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
6.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om
de functie te verlaten.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “ToneClr” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om
de functie te verlaten.
NL-73
Bewerken van een toon (Gebruikerstonen)
Toets aangeslagenToets losgelaten
Noot eindigt
Tijd
A : Aanslagtijd
R : Loslaattijd
Volume
InstellingBeschrijvingGolfvorm
SinSinusgolf
TriDriehoeksgolf
SawZaagtandgolf
SqrBlokgolf
Lijst met toonbewerkingsitems
ItemnaamDisplayBeschrijvingInstellingen
AanslagtijdAtk.TimeHiermee wordt de tijd ingesteld die bij het aanslaan van een
toets verloopt vanaf het moment dat de noot begint te klinken
totdat deze het maximumvolume bereikt. Een hogere waarde
geeft een langere aanslagtijd aan.
AR
0 t/m 127
LoslaattijdRel.TimeStelt de tijd in hoe lang noten naklinken nadat de
klaviertoetsen zijn losgelaten. Een hogere waarde geeft een
langere loslaattijd aan.
AfkapfrequentieCutoff FRegelt het timbre door de componenten van de
ResonantieResonanceRegelt de versterking van de harmonische tonen in de buurt
VibratoVibratoSubmenu van de vibrato-instelitems.
VibratotypeVib.TypeSelecteert de vibratogolfvorm.Sin, Tri, Saw,
VibratodiepteVibDepthRegelt de diepte van het vibrato.0 t/m 127
VibratosnelheidVib.RateRegelt de snelheid van het vibrato.0 t/m 127
VibratovertragingVibDelayRegelt de vertraging van het vibrato.0 t/m 127
OctaafverschuivingOctShiftVerschuift de toonhoogte naar boven of naar beneden in
VolumeVolumeRegelt het volumeniveau van een toon. Een hogere waarde
NL-74
frequentiekarakteristieken van een noot die hoger zijn dan
een bepaalde frequentie (afkapfrequentie) te verzwakken.
Een hogere waarde zorgt voor een helderder, harder geluid
terwijl een lagere waarde een vriendelijker, zachter geluid
produceert.
van de hierboven ingestelde afkapfrequentie. Een hogere
waarde creëert een meer ongewoon geluid.
stappen van een octaaf.
stelt een hoger volumeniveau in.
0 t/m 127
0 t/m 127
0 t/m 127
Sqr
–3 tot 0 tot 3
0 t/m 127
Bewerken van een toon (Gebruikerstonen)
ItemnaamDisplayBeschrijvingInstellingen
AanslaggevoeligheidVel.SensRegelt hoeveel de toon en/of het volume moeten worden
beïnvloed door de aanslag (druk) van het toetsenbord. Een
hogere positieve waarde zorgt voor meer helderheid en een
groter volume wanneer de aanslag van het toetsenbord
sterker wordt. Een hogere negatieve waarde zorgt voor meer
zachtheid en een kleiner volume wanneer de aanslag van het
toetsenbord sterker wordt. Bij een waarde van 0 is er geen
verandering ongeacht de aanslag van het toetsenbord.
Nagalm zendenRev.SendRegelt hoeveel nagalm er wordt toegepast op een toon.0 t/m 127
Zweving zendenCho.SendRegelt hoeveel zweving er wordt toegepast op een toon.0 t/m 127
Vertraging zendenDly.SendRegelt hoeveel vertraging er wordt toegepast op een toon.0 t/m 127
DSP-bewerkingDSP EditSubmenu van de instelitems van de DSP-bewerking.
Aan, UitOn/OffOn: DSP-effect wordt op de toon toegepast.
Off: DSP-effect wordt niet op de toon toegepast.
DSP-nummerDSP NumSelecteert een voorkeuze-DSP wanneer een DSP-effect
wordt toegepast.
• De ingebouwde toonnummers 1 t/m 800 bevatten tonen
met DSP (DSP-tonen). Hier kan alleen een DSP-toon
worden ingesteld. Andere (niet-DSP) tonen kunnen niet
worden ingesteld.
• De nummers 801 t/m 900 zijn alleen voor DSP-bewerking.
Zie de “DSP-lijst” in de afzonderlijke “Appendix” voor
details.
DSP-module 1*
1
Submenu voor het maken van de instelling voor de DSP-modules in de
geselecteerde DSP.
OmloopBypassOn: Er wordt om deze DSP-module heen gegaan.
Off: Deze DSP-module is ingeschakeld.
2
(Hangt af van de DSP-module.*
DSP-module 2 en
3
verder *
1
*
)
Submenu voor het maken van de instelling voor de DSP-modules in de
geselecteerde DSP.
(Hetzelfde als voor de parameters van module 1.)
–64 tot 0 tot
63
On, Off
1 t/m 900
On, Off
*1 Toont de naam (Compressor, Limiter, Enhancer enz.) van de DSP-module. Zie “DSP-modulelijst” (pagina NL-132) voor details
over de DSP-modules.
*2 Het aantal parameters dat kan worden ingesteld en de bijbehorende details hangen af van de betreffende DSP-module. Zie
“DSP Parameterlijst” (pagina NL-133) voor details.
*3 Wordt niet weergegeven wanneer de DSP die voor bewerking is geselecteerd maar één DSP-module heeft. Wanneer er
meerdere DSP-modules in een DSP zijn opgenomen, verschijnt een submenu voor elk van de modules.
NL-75
Creëren van een
Ritme
[V]: Variatiepatroon, [F]: Invulpatroon, [ I ]: Intropatroon,
[E]: Eindpatroon
Begeleidingspatroon
[V1] t/m [V4]
Begeleidingspatroon
[F1] t/m [F4]
PercussiePercussie
DrumsDrums
BasBas
Akkoorden 1 t/m 5Akkoorden 1 t/m 5
Begeleidingspatroon [ I ]Begeleidingspatroon [E]
PercussiePercussie
DrumsDrums
BasBas
Akkoorden 1 t/m 5Akkoorden 1 t/m 5
automatische begeleiding
(Gebruikersritme)
U kunt begeleidingspatronen creëren die klinken terwijl de
automatische begeleidingsfunctie van het Digitale Keyboard
wordt gebruikt, waarna u deze patronen kunt opslaan als
gebruikersritmes.
De opslaglocaties en het aantal ritmes dat kan worden
opgeslagen hangt af van het model Digitale Keyboard dat u
heeft.
CT-X5000: Ritmenummers 294 t/m 393 (in totaal 100 ritmes)
CT-X3000: Ritmenummers 294 t/m 343 (in totaal 50 ritmes)
■ Opslaan op externe apparatuur
Gebruikersritmes kunnen op een USB flash-drive of een
computer worden opgeslagen. Zie “Opslaan van gegevens
van het Digitale Keyboard op een USB flash-drive” (pagina
NL-121) en “Uitwisselen van gegevens tussen het Digitale
Keyboard en een computer” (pagina NL-125) voor details.
Samenstelling van de ritmes
De structuur van de ritmes wordt hieronder getoond.
Creëren van een gebruikersritme
● Creëren van een begeleiding met alle gedeelten nieuw
Indien gewenst kunt u elk gedeelte van een
begeleidingspatroon opnemen.
PercussieLeegOpgenomenOpgenomen
Drums
Akkoord 1
• De “Leeg” blokken in de bovenstaande afbeelding zijn
speciale geheugengebieden (gebruikersgebieden) bedoeld
voor bewerking. Er is er één voor elk gedeelte. Nadat u iets
voor een blok heeft opgenomen, verandert het blok in
“Opgenomen”.
● Bewerken van een bestaand begeleidingspatroon*
U kunt het begeleidingspatroon van een bestaand ritme als
basis gebruiken en nieuwe opnamen van uw toetsenbordspel
toevoegen op de lege gedeelten. Merk op dat deze bewerking
alleen mogelijk is voor variatie- en invulpatronen.*
PercussieVastLeegOpgenomen
DrumsVastVastVast
Akkoord 1VastVastVast
• In de bovenstaande afbeelding geeft “Vast” ritmegegevens
aan die gebruikt moeten worden zoals ze zijn. Deze
gegevens kunnen niet door u worden bewerkt.
*1 Ingebouwd ritme of voorheen-opgeslagen gebruikersritme
*2 Deze functie wordt niet ondersteund voor een bestaand
intro- of eindpatroon. U kunt alle gedeelten leeg maken en
een nieuw patroon helemaal vanaf het begin creëren.
● Kopiëren en bewerken van het begeleidingspatroon
van een bestaand ritme
U kunt het begeleidingspatroon van een bestaand ritme naar
een gebruikersgebied kopiëren en dan de gekopieerde
gegevens bewerken.
Elk ritme bevat 10 begeleidingspatronen en elk
begeleidingspatroon bestaat weer uit acht gedeelten. Om een
gebruikersritme helemaal vanaf het begin te creëren, moet u
acht delen van elk 10 begeleidingspatronen opnemen. U kunt
ook een ingebouwd ritme als basis gebruiken en gedeelten
ervan vervangen door nieuwe opnamen, of u kopieert en
bewerkt de begeleidingspatronen naar wens.
• Zie “Begeleidingspatronen” (pagina NL-47) voor details
betreffende de begeleidingspatronen.
Gegevens die voor elk gedeelte kunnen
worden opgenomen
U kunt het toetsenbordspel (notengegevens) en de bediening
van de toonhoogteregelaar op een begeleidingspatroondeel
opnemen.
NL-76
• In de bovenstaande afbeelding hebben “Kopiëren” en
“Bewerkt” dezelfde status als “Opgenomen”.
• U kunt noten toevoegen en ongewenste noten verwijderen
terwijl u naar de weergave van de gekopieerde gegevens
luistert.
Bovendien kunt u in aanvulling op hierboven beschreven
functies alle begeleidingspatroonsdelen van een bestaand
ritme “Vast” laten, enkel de mixerinstellingen veranderen en
dan het resultaat als een gebruikersritme opslaan.
Creëren en bewerken van een
Brandt
gebruikersritme
• Zie “RHYTHM gedeeltengroep” onder “Gedeeltenlijst voor
elke gedeeltengroep van de mixer” (pagina NL-65) voor
informatie over de nummers van de mixergedeelteindicators en de begeleidingspatroondelen in de
onderstaande procedure.
Een volledig nieuw ritme creëren en dit
opslaan
• U kunt het begeleidingspatroon van een bestaand ritme
naar een gebruikersgebied kopiëren en dan de noten in elk
gedeelte bewerken (toevoegen en verwijderen). U kunt een
volledig begeleidingspatroon kopiëren (onderstaande stap
3) of alleen een bepaald gedeelte kopiëren (onderstaande
stap 5). Raadpleeg de juiste procedure naar vereist.
1.
Selecteer een gebruikersritme waar geen
gegevens zijn opgeslagen.
• Zie “Selecteren van een ritme” (pagina NL-43).
• “No Data” wordt weergegeven voor de ritmenaam
wanneer een gebruikersritme wordt geselecteerd waar
geen gegevens zijn opgeslagen.
2.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de
[EDIT] indicator verschijnt.
• De ritmebewerkingsmodus wordt ingeschakeld en het
ritmebewerkingsscherm verschijnt.
• indicators knipperen op het display. Dit geeft
aan dat variatie 1 van het automatische
begeleidingspatroon voor bewerken is geselecteerd.
• “Drum” wordt weergegeven voor het gedeelte dat
wordt bewerkt.
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
3.
Selecteer het begeleidingspatroon dat moet
worden bewerkt.
* Bij meermalen indrukken van de toets wordt er beurtelings
omgeschakeld tussen variatiepatroon en invulpatroon.
• De indicator voor het geselecteerde
begeleidingspatroon (pagina NL-47) knippert.
• U zou nu een bestaand begeleidingspatroon naar een
gebruikersgebied kunnen kopiëren. Zie “Kopiëren van
een bestaand begeleidingspatroon om dit te
bewerken” (pagina NL-83).
4.
Instellen van het aantal maten en de
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m
bs VARIATION/FILL-IN 4*
tijdsignatuur van het begeleidingspatroon dat
u wilt creëren.
(1) Druk op cs REGISTRATION [8] (EDIT MENU).
(2) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Element” weer te geven en druk dan op
[6] (ENTER).
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om
“Measure” weer te geven en gebruik dan bn [–] en
[+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
(4) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “Beat”
(tijdsignatuur) weer te geven en gebruik dan bn [–]
en [+] of de bl regelaar om de instelling te
veranderen (instelbereiken: 2/4 tot 8/4, 2/8 tot 16/8).
(5) Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
NL-77
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Knippert
Wanneer het gedeelte dat wordt bewerkt een drumgedeelte is
5.
Selecteer het gedeelte dat moet worden
bewerkt.
(1) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets brandt.
(2) Gebruik de bm cijfertoetsen [1] t/m [8] om het
• De mixergedeelte-indicator die overeenkomt met
het geselecteerde gedeelte begint te knipperen.
(3) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets uit is.
• U zou nu een gedeelte in een bestaand ritme naar
een gebruikersgebied kunnen kopiëren (behalve
wanneer het begeleidingspatroon een intropatroon
of eindpatroon is). Zie “Kopiëren van een bestaand
ritmegedeelte om dit te bewerken” (pagina NL-84).
6.
Indien gewenst maakt u de instellingen voor de
Druk op deze cijfertoets:
toon en de octaafverschuiving van het gedeelte.
(1) Selecteer de toon die u wilt gebruiken voor de
opname van het gedeelte. Zie “Selecteren van een
toon” (pagina NL-18).
• Alleen drumsettonen kunnen voor de drum- en
percussiegedeelten worden geselecteerd.
Drumsetklanken kunnen niet worden geselecteerd
voor de bas en de akkoord 1 t/m akkoord 5
gedeelten.
(2) Maak de instelling voor de octaafverschuiving van
het gedeelte.
Terwijl dr OCTAVE wordt ingedrukt, drukt u op de
ds TRANSPOSE [q] of [w] toets.
(3) Als er opgenomen gedeelten zijn (het
begeleidingspatroon van een bestaand ritme, een
gekopieerd gedeelte, of een gedeelte dat is
opgenomen door tenminste eenmaal de procedure
tot en met stap 10 uit te voeren), drukt u nu op
ck START/STOP om herhaalde weergave van alle
beschikbare opgenomen gedeelten te starten. Dit
betekent dat u kunt meeluisteren naar de effecten
van uw instellingen terwijl u de instellingen maakt.
(4) Als er opgenomen gedeelten zijn, kunt u op de
[6] (ENTER) bm cijfertoets drukken om alleen de
noten van het gedeelte dat wordt bewerkt weer te
geven.
• De mixergedeelte-indicator van het gedeelte dat
wordt bewerkt en de niveau-indicator erboven
gaan knipperen.
7.
Maak de gewenste weergave-instellingen voor
het gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Maken van de weergave-instellingen voor een
gebruikersritmegedeelte” (pagina NL-86).
8.
Neem toetsenbordspel op voor het gedeelte
dat wordt bewerkt.
• Zie “Opnemen van toetsenbordspel voor elk gedeelte”
(pagina NL-81).
9.
Maak de gewenste mixerinstellingen voor het
gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Maken van mixerinstellingen voor een gedeelte
dat wordt bewerkt” (pagina NL-83).
10.
Voer de stappen 5 t/m 9 voor alle gedeelten uit.
11.
Voer de stappen 3 t/m 10 voor alle
begeleidingspatronen uit.
12.
Gebruik de procedure onder “Opslaan van een
gebruikersritme” (pagina NL-85) om het
bewerkte ritme op te slaan.
• Druk nogmaals op [6] (ENTER) om de bovenstaande
toestand te verlaten.
NL-78
Een bestaand ritme bewerken en dit opslaan
Brandt
• Bij het bewerken van het begeleidingspatroon van een
bestaand ritme kunt u nieuwe opnamen maken voor elk van
de volgende gedeelten: variatiepatroon 1 t/m 4 en
invulpatroon 1 t/m 4. In geval van een intro- of eindpatroon
moet u eerst alle gedeelten wissen waarna u nieuwe
gedeelten kunt opnemen.
• U kunt het begeleidingspatroon van een bestaand ritme
naar een gebruikersgebied kopiëren en dan de noten in elk
gedeelte bewerken (toevoegen en verwijderen). U kunt een
volledig begeleidingspatroon kopiëren (onderstaande stap
3) of alleen een bepaald gedeelte kopiëren (onderstaande
stap 5). Raadpleeg de juiste procedure naar vereist.
1.
Selecteer het ingebouwde ritme of het
voorheen-opgeslagen gebruikersritme dat u
wilt bewerken.
• Zie “Selecteren van een ritme” (pagina NL-43).
2.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de
[EDIT] indicator verschijnt.
• De ritmebewerkingsmodus wordt ingeschakeld en het
ritmebewerkingsscherm verschijnt.
• De indicator begint te knipperen. Dit geeft aan
dat variatie 1 van het automatische
begeleidingspatroon voor bewerken is geselecteerd.
• “Drum” wordt weergegeven voor het gedeelte dat
wordt bewerkt.
3.
Selecteer het begeleidingspatroon dat moet
worden bewerkt.
* Bij meermalen indrukken van de toets wordt er beurtelings
omgeschakeld tussen variatiepatroon en invulpatroon.
• De indicator voor het geselecteerde
begeleidingspatroon (pagina NL-47) knippert.
• U zou nu een bestaand begeleidingspatroon naar een
gebruikersgebied kunnen kopiëren. Zie “Kopiëren van
een bestaand begeleidingspatroon om dit te
bewerken” (pagina NL-83).
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m
bs VARIATION/FILL-IN 4*
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
4.
Afhankelijk van het begeleidingspatroon dat u
heeft geselecteerd, voert u een van de
volgende bedieningsprocedures uit.
Y Als u variatiepatroon 1 t/m 4 of invulpatroon 1 t/m
4 heeft geselecteerd
Ga meteen door naar stap 5.
Y Als u een intro- of eindpatroon heeft geselecteerd
Wis alle gedeelten van het begeleidingspatroon.
(1) Voer de stappen 2 t/m 4 uit onder “De opgenomen
gegevens in alle gedeelten van een
begeleidingspatroon in een keer wissen” (pagina
NL-85).
(2) Druk op cs REGISTRATION [8] (EDIT MENU).
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Element” weer te geven en druk dan op
[6] (ENTER).
(4) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Measure” weer te geven en gebruik dan bn [–] en
[+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• De mixergedeelte-indicator die overeenkomt met
het geselecteerde gedeelte begint te knipperen.
(3) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets uit is.
• U zou nu een gedeelte in een bestaand ritme naar
een gebruikersgebied kunnen kopiëren (behalve
wanneer het begeleidingspatroon een intropatroon
of eindpatroon is). Zie “Kopiëren van een bestaand
ritmegedeelte om dit te bewerken” (pagina NL-84).
Druk op deze cijfertoets:
NL-79
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Knippert
Wanneer het gedeelte dat wordt bewerkt een drumgedeelte is
6.
Indien gewenst maakt u de instellingen voor de
toon en de octaafverschuiving van het gedeelte.
(1) Selecteer de toon die u wilt gebruiken voor de
opname van het gedeelte. Zie “Selecteren van een
toon” (pagina NL-18).
• Alleen drumsettonen kunnen voor de drum- en
percussiegedeelten worden geselecteerd.
Drumsetklanken kunnen niet worden geselecteerd
voor de bas en de akkoord 1 t/m akkoord 5
gedeelten.
(2) Maak de instelling voor de octaafverschuiving van
het gedeelte.
Terwijl dr OCTAVE wordt ingedrukt, drukt u op de
ds TRANSPOSE [q] of [w] toets.
(3) Als nu ck START/STOP wordt ingedrukt, begint
herhaalde weergave van alle gedeelten van het
begeleidingspatroon dat u aan het bewerken bent.
Dit betekent dat u kunt meeluisteren naar de effecten
van uw instellingen terwijl u de instellingen maakt.
(4) Als er opgenomen gedeelten zijn, kunt u op de
[6] (ENTER) bm cijfertoets drukken om alleen de
noten van het gedeelte dat wordt bewerkt weer te
geven.
• De mixergedeelte-indicator van het gedeelte dat
wordt bewerkt en de niveau-indicator erboven
gaan knipperen.
Alleen de mixerinstellingen van een bestaand
ritme veranderen en dit opslaan
1.
Selecteer het ingebouwde ritme of het
voorheen-opgeslagen gebruikersritme dat u
wilt bewerken.
• Zie “Selecteren van een ritme” (pagina NL-43).
2.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de
[EDIT] indicator verschijnt.
3.
Voer stap 3 uit onder “Een bestaand ritme
bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
4.
Voer stap 5 uit onder “Een bestaand ritme
bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
5.
Voer de procedure uit onder “Maken van
mixerinstellingen voor een gedeelte dat wordt
bewerkt” (pagina NL-83).
6.
Voer de stappen 4 en 5 uit voor alle
mixerinstellingen die u wilt veranderen.
7.
Voer de stappen 3 t/m 6 uit voor alle
begeleidingspatronen waarvan u de
mixerinstellingen wilt veranderen.
• Druk nogmaals op [6] (ENTER) om de
bovenstaande toestand te verlaten.
7.
Maak de gewenste weergave-instellingen voor
het gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Maken van de weergave-instellingen voor een
gebruikersritmegedeelte” (pagina NL-86).
8.
Neem toetsenbordspel op voor het gedeelte
dat wordt bewerkt.
• Zie “Opnemen van toetsenbordspel voor elk gedeelte”
(pagina NL-81).
9.
Maak de gewenste mixerinstellingen voor het
gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Maken van mixerinstellingen voor een gedeelte
dat wordt bewerkt” (pagina NL-83).
10.
Voer de stappen 5 t/m 9 voor alle gedeelten uit.
11.
Voer de stappen 3 t/m 10 voor alle
begeleidingspatronen uit.
12.
Gebruik de procedure onder “Opslaan van een
gebruikersritme” (pagina NL-85) om het
bewerkte ritme op te slaan.
8.
Gebruik de procedure onder “Opslaan van een
gebruikersritme” (pagina NL-85) om het
bewerkte ritme op te slaan.
NL-80
Opnemen van toetsenbordspel voor elk
Knippert
Brandt
MaatMaatslag
gedeelte
• De hier getoonde procedure is een bedieningsstap in de
onderstaande procedures.
– Stap 8 onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit
opslaan” (pagina NL-77)
– Stap 8 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit
opslaan” (pagina NL-79)
1.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het toestel komt in de opname-paraatstand te staan en
“Recorded” of “Empty” wordt weergegeven.
Als “Fixed” wordt weergegeven, betekent dit dat het nu
geselecteerde gedeelte niet kan worden opgenomen. Na
een paar seconden keert de aanduiding op het display
terug na wat er getoond werd voordat u op
8 RECORD/STOP drukte.
• Zie “Statusindicators voor de gedeeltengegevens”
(pagina NL-82) voor details over deze indicators.
• Druk op 8 RECORD/STOP om de opname-
paraatstand te verlaten. De [RECORD] indicator
verdwijnt.
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
3.
Oefen wat u gaat spelen, indien nodig.
• Voer de onderstaande procedure uit om de gedeelten
van het begeleidingspatroon te laten klinken en om te
oefenen wat u van plan bent om op het toetsenbord te
spelen, voordat dit daadwerkelijk wordt opgenomen.
(1) Houd cm ACCOMP lang ingedrukt totdat de
[ACCOMP] indicator begint te knipperen.
De repetitiemodus wordt ingeschakeld.
• In de repetitiemodus werkt het toetsenbord op
dezelfde manier als tijdens de opname, maar
zonder dat er een opname wordt gemaakt.
(2) Druk op ck START/STOP.
De gegevens die reeds voor elk gedeelte van het
begeleidingspatroon zijn opgenomen, worden
weergegeven.
• Het basgedeelte en de akkoordgedeelten 1 t/m 5
spelen in de toonsoort van C majeur. De toonsoort
en de akkoordtypen veranderen niet ook als u iets
op het begeleidingstoetsenbord speelt.
(3) Speel samen met de weergave op het toetsenbord.
Het toetsenbord klinkt met de toon die u heeft
geselecteerd voordat het toestel in de opnameparaatstand kwam te staan.
(4) Houd cm ACCOMP lang ingedrukt totdat de
[ACCOMP] indicator van het display verdwijnt om de
repetitiemodus te verlaten.
4.
Druk op ck START/STOP om te beginnen met
opnemen.
2.
Maak de gewenste opname-instellingen.
• De instellingen voor de opname-items die u voorheen
heeft gemaakt, zullen nog steeds van kracht zijn. De
items die u niet heeft veranderd behouden de
standaardinstellingen. Zie “Opname-instellingen voor
de gebruikersritmes” (pagina NL-82) voor details over
de items die kunnen worden ingesteld.
• Voer de onderstaande stappen uit om de instellingen
te maken.
(1) Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt totdat
“Quantize” verschijnt.
(2) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
het menu weer te geven voor de wijzigingen die u
wilt aanbrengen.
(3) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
(4) Druk nogmaals op 8 RECORD/STOP wanneer de
instellingen naar wens zijn.
• Het bericht “Record..” verschijnt ook.
• Het aantal maten en de maatslagen worden in de
rechter bovenhoek van het display geteld. Wanneer de
laatste maatslag wordt bereikt van de lengte (aantal
maten) opgegeven voor het begeleidingspatroon,
begint het tellen opnieuw vanaf 001:01.
NL-81
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
5.
Kijk naar de “MEASURE” en “BEAT” waarden
op het display en speel daarop afgestemd iets
op het toetsenbord wanneer dit nodig is.
• De bediening van de ek PITCH BEND regelaar
wordt ook in de opname vastgelegd.
• De bediening van de dt MODULATION/ASSIGNABLE toets wordt ook in de opname
vastgelegd (alleen CT-X5000).
• Wat u opneemt, wordt weergegeven wanneer de
display-aanduiding terugkeert naar de maat en
maatslag waar dit werd opgenomen.
• Houd cs REGISTRATION [2] ingedrukt om
specifieke opgenomen noten te wissen. Wanneer de
weergave de noot bereikt die u wilt wissen, drukt u op
de klaviertoets die overeenkomt met de noot die u wilt
wissen. Door cs REGISTRATION [2] ingedrukt te
houden samen met een of meerdere klaviertoetsen
terwijl de weergave plaatsvindt, worden alle noten
gewist die overeenkomen met de klaviertoetsen die
worden gespeeld terwijl de bedieningstoets en de
klaviertoetsen ingedrukt worden gehouden.
• Totdat u stap 6 hieronder uitvoert, kunt u lagen
aanbrengen in de toetsenbordnoten en opgenomen
noten wissen zo vaak als u wilt.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar
bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Druk op ck START/STOP om te beginnen met
herhaalde weergave van de opgenomen gegevens.
• Om normaal op het toetsenbord te spelen met de
opgenomen gegevens als ondersteuning (met de toon
van het toetsenbordgedeelte en niet de toon van het
opgenomen gedeelte), houdt u 5 TONE lang
ingedrukt. Hierdoor zal de gedeelte-indicator in
de linker bovenhoek van het display verschijnen. De
naam van de toon toegewezen aan het toetsenbord
wordt getoond en er kan met die toon op het
toetsenbord worden gespeeld.
■ Statusindicators voor de gedeeltengegevens
In de onderstaande tabel worden de statusindicators
beschreven voor de gedeelten die op het
ritmebewerkingsscherm worden bewerkt.
Deze indicator:Betekent dit:
Fixed (Vaste
gegevens)
Recorded
(Opgenomen
gegevens)
De gegevens die zijn opgeroepen van
een ingebouwd ritme of een voorheenopgeslagen gebruikersritme zijn geen
gebruikersgebiedgegevens. Real-time
opname van toetsenbordnoten is niet
toegestaan. De enige bewerking die
wordt ondersteund is het configureren
van de mixerinstellingen.
Reeds opgenomen bewerkbare
gebruikersgebiedgegevens. Bij deze
status zijn mixerinstellingen en realtime opname van toetsenbordnoten
mogelijk.
Deze indicator:Betekent dit:
Empty (Geen
gegevens)
Gebruikersgebied waar niets is
opgenomen. Bij deze status zijn
mixerinstellingen en real-time opname
van toetsenbordnoten mogelijk.
■ Opname-instellingen voor de gebruikersritmes
De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn aangegeven
met een sterretje (*).
Itemnaam
(display)
Quantizeren
(Quantize)
Vooraf tellen
(Precount)
Akkoord
spelen
(PlayChrd)
Metronoom
(Metronom)
Beschrijving
Geef aan of de noten moeten
worden opgenomen met de
timing waarmee ze op het
toetsenbord worden gespeeld of
met automatische aanpassing
van de noten gebaseerd op een
nootwaarde. Bij het selecteren
van een andere instelling dan
“Off” wordt een nootwaarde op
het display aangegeven (4:
kwartnoot, d: gepunteerde noot,
t: triolen).
Regelt of er vooraf geteld moet
worden voordat de opname start
nadat ck START/STOP in de
opname-paraatstand is
ingedrukt. Door “1” te selecteren
wordt vooraf geteld voor één
maat, terwijl vooraf tellen
plaatsvindt voor twee maten als
“2” wordt geselecteerd. Door
“Off” te selecteren wordt vooraf
tellen uitgeschakeld zodat het
opnemen begint zodra op
ck START/STOP of op een
klaviertoets wordt gedrukt.
Door het opnemen van een
begeleidingspatroon te starten
wordt herhaalde weergave
gestart van alle gedeelten van
het patroon, behalve het
gedeelte dat wordt opgenomen.
Tijdens een dergelijke herhaalde
weergave kunt u deze instelling
gebruiken om het akkoordtype te
specificeren dat door de bas- en
akkoordgedeelten gebruikt gaat
worden voor de weergave.
Beschikbare instellingen zijn “C”
(C majeur), “C7” (C septiem) en
“Cm” (C mineur). Door “Off” te
selecteren worden de noten van
de bas- en akkoordgedeelten
uitgeschakeld.
Bepaalt of de metronoom wel of
niet moet klinken tijdens de
opname.
Maken van mixerinstellingen voor een
gedeelte dat wordt bewerkt
• De hier getoonde procedure is een bedieningsstap in de
onderstaande procedures.
– Stap 9 onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit
opslaan” (pagina NL-77)
– Stap 9 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit
opslaan” (pagina NL-79)
– Stap 5 onder “Alleen de mixerinstellingen van een
bestaand ritme veranderen en dit opslaan” (pagina
NL-80)
1.
Houd 9 PART (MIXER) lang ingedrukt totdat
de [MIXER] indicator verschijnt.
De gedeelte aan/uit-status van het gedeelte dat wordt
bewerkt verschijnt.
2.
Gebruik de [2] (w) en [5] (q) bm cijfertoetsen
om het menu-item weer te geven dat u wilt
veranderen.
• De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn
aangegeven met een sterretje (*).
Itemnaam
(display)
Gedeelte
aan/uit (Part)
Toon van
gedeelte
(Tone)
Volume
(Volume)
Pan (Pan)Regelt de stereo-
Nagalm
zenden
(Rev Send)
Zweving
zenden
(Cho Send)
Vertraging
zenden
(Dly Send)
*1 Alleen drumsettonen kunnen voor de drum- en
percussiegedeelten worden geselecteerd.
Drumsetklanken kunnen niet worden geselecteerd voor de
bas en de akkoord 1 t/m akkoord 5 gedeelten.
BeschrijvingInstellingen
Stelt aan/uit voor het
geselecteerde gedeelte in.
Stelt de toon van het
geselecteerde gedeelte in.
Regelt het volumeniveau
van het geselecteerde
gedeelte.
panoramapositie van het
geselecteerde gedeelte. 0
geeft het midden aan,
terwijl een kleinere waarde
naar links verschuift en een
grotere waarde naar rechts.
Bepaalt hoeveel nagalm
wordt toegepast op het
geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel zweving
wordt toegepast op het
geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel vertraging
wordt toegepast op het
geselecteerde gedeelte.
On*, Off
1
*
0 t/m 127*
–64 tot 0* tot
63
0 tot 40* tot
127
0* t/m 127
0* t/m 127
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
4.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets wanneer de
mixerinstellingen naar wens zijn.
Kopiëren van een bestaand
begeleidingspatroon om dit te bewerken
1.
Selecteer in de ritmebewerkingsmodus het
begeleidingspatroon van de
kopieerbestemming.
• Voer de stappen 1 t/m 3 uit onder “Een volledig nieuw
ritme creëren en dit opslaan” (pagina NL-77) of de
stappen 1 t/m 3 onder “Een bestaand ritme bewerken
en dit opslaan” (pagina NL-79).
2.
Druk op cs REGISTRATION [1].
“Element” verschijnt.
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
Het geselecteerde ritmenummer en de ritmenaam
worden getoond.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer te selecteren van het ritme dat u wilt
gebruiken als de bron voor de
kopieerbewerking van het
begeleidingspatroon.
5.
Selecteer het begeleidingspatroon dat u wilt
gebruiken als de kopieerbron.
De indicator voor het geselecteerde begeleidingspatroon
(pagina NL-47) knippert.
* Bij meermalen indrukken van de toets wordt er beurtelings
omgeschakeld tussen variatiepatroon en invulpatroon.
• Selecteer een intropatroon wanneer de
kopieerbestemming een intro is of een eindpatroon
wanneer de kopieerbestemming een einde is.
• Wanneer de kopieerbestemming variatie 1 t/m 4 is,
selecteert u een van de variatiepatronen 1 t/m 4.
• Wanneer de kopieerbestemming invulling 1 t/m 4 is,
selecteert u een van de invulpatronen 1 t/m 4.
• Door nu op ck START/STOP te drukken begint
herhaalde weergave van het begeleidingspatroon dat
u als de kopieerbron heeft geselecteerd.
6.
Druk op [6] (ENTER) om de kopieerbewerking
uit te voeren.
“Sure?” verschijnt.
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m
bs VARIATION/FILL-IN 4*
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
NL-83
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
7.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking
uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te
annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de
kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
Kopiëren van een bestaand ritmegedeelte om
dit te bewerken
• U kunt geen gedeelten kopiëren die in een intropatroon
of een eindpatroon zijn.
1.
Selecteer in de ritmebewerkingsmodus het
gedeelte van de kopieerbestemming.
• Voer de stappen 1 t/m 5 uit onder “Een volledig nieuw
ritme creëren en dit opslaan” (pagina NL-77) of de
stappen 1 t/m 5 onder “Een bestaand ritme bewerken
en dit opslaan” (pagina NL-79).
2.
Druk op cs REGISTRATION [1].
“Element” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Part” weer te geven en druk
dan op [6] (ENTER).
Het geselecteerde ritmenummer en de ritmenaam
worden getoond.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer te selecteren van het ritme dat u wilt
gebruiken als de bron voor de
kopieerbewerking van het
begeleidingspatroon.
6.
Selecteer het gedeelte dat u wilt gebruiken als
de kopieerbron.
(1) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets brandt.
(2) Gebruik de bm cijfertoetsen [1] t/m [8] om het
gedeelte te selecteren dat gekopieerd moet worden.
(3) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets uit is.
• Door nu op ck START/STOP te drukken begint
herhaalde weergave van enkel het gedeelte dat u
als de kopieerbron heeft geselecteerd.
7.
Druk op [6] (ENTER) om de kopieerbewerking
uit te voeren.
“Sure?” verschijnt.
8.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking
uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te
annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de
kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
Druk op deze cijfertoets:
5.
Selecteer het begeleidingspatroon dat het
gedeelte bevat dat u wilt gebruiken als de
kopieerbron.
De indicator voor het geselecteerde begeleidingspatroon
(pagina NL-47) knippert.
Om dit te selecteren:Druk op deze toets:
Variatiepatroon 1 t/m 4,
invulpatroon 1 t/m 4
* Bij meermalen indrukken van de toets wordt er beurtelings
omgeschakeld tussen variatiepatroon en invulpatroon.
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m
bs VARIATION/FILL-IN 4*
NL-84
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
De opgenomen gegevens in alle gedeelten
van een begeleidingspatroon in een keer
wissen
1.
Selecteer in de ritmebewerkingsmodus het
begeleidingspatroon waarvan u de gedeelten
in een keer wilt wissen.
• Voer de stappen 1 t/m 3 uit onder “Een bestaand ritme
bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
2.
Druk op cs REGISTRATION [2].
“Element” verschijnt.
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Alle gedeelten in het geselecteerde
begeleidingspatroon worden gewist.
De opgenomen gegevens in een bepaald
gedeelte van een begeleidingspatroon
wissen
• U kunt niet gedeelten van een intro- of eindpatroon wissen.
1.
Selecteer in de ritmebewerkingsmodus het
gedeelte dat u wilt wissen.
• Voer de stappen 1 t/m 5 uit onder “Een bestaand ritme
bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
2.
Druk op cs REGISTRATION [2].
“Element” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Part” weer te geven en druk
dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Het geselecteerde gedeelte wordt gewist.
Opslaan van een gebruikersritme
• De hier getoonde procedure is een bedieningsstap in de
onderstaande procedures.
– Stap 12 onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit
opslaan” (pagina NL-77)
– Stap 12 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit
opslaan” (pagina NL-79)
– Stap 8 onder “Alleen de mixerinstellingen van een
bestaand ritme veranderen en dit opslaan” (pagina
NL-80)
1.
Druk op de [7] (WRITE) bm cijfertoets.
• Als het ritme dat u aan het bewerken bent een
gebruikersritme is, zal het bericht “Replace?”
verschijnen. Druk op bn [+] (YES) om de
oorspronkelijke ritmegegevens te vervangen door de
nieuwe ritmegegevens. Druk op bn [–] (NO) om de
gegevens als een nieuw ritme op te slaan.
• Als reeds het maximaal toegestane aantal
gebruikersritmes in het geheugen is opgeslagen (CTX5000: 100, CT-X3000: 50), verschijnt de foutmelding
“Data Full” wanneer u op bn [–] (NO) drukt, waarmee
wordt aangegeven dat het nieuwe ritme niet kan
worden opgeslagen.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl het
opslaan van de ritmegegevens wordt uitgevoerd. Voer
geen bediening uit terwijl dit bericht op het display
wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display
wanneer de bewerking is voltooid.
2.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de ritmebewerkingsmodus te verlaten.
• Als u geen bewerking heeft uitgevoerd nadat de
bediening in stap 1 is voltooid, verlaat u de
ritmebewerkingsmodus en verdwijnt de [EDIT]
indicator van het display.
• Als u een bewerking heeft uitgevoerd nadat de
bediening in stap 1 is voltooid, zal het bericht “Exit?”
verschijnen. Doe een van de onderstaande dingen.
Om dit te doen:Voer deze bediening uit:
Doorgaan met
bewerken zonder de
ritmebewerkingsmodus
te verlaten
De bewerkte gegevens
opslaan en de
ritmebewerkingsmodus
verlaten
De bewerkte gegevens
verwijderen en de
ritmebewerkingsmodus
verlaten
Druk op bn [–] (NO).
(1) Druk op bn [+] (YES).
(2) Wanneer “Write?” op het
display verschijnt, drukt u
nogmaals op bn [+] (YES).
(1) Druk op bn [+] (YES).
(2) Wanneer “Write?” op het
display verschijnt, drukt u op
bn [–] (NO).
NL-85
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
RitmenummerRitmenaam
• Als u de gegevens als een nieuw gebruikersritme opslaat,
wordt het ritmenummer van de opslagbestemming het
laagste nummer in het geheugen waarmee geen gegevens
zijn opgeslagen. Het nieuw opgeslagen gebruikersritme
wordt geselecteerd nadat de bediening is voltooid.
NoNa
• Als er geen gegevens met een gebruikersritmenummer zijn
opgeslagen, wordt “No Data” weergegeven voor de
ritmenaam. Als er wel gegevens zijn opgeslagen, wordt “No
Name” weergegeven. Zie “Hernoemen van een
gebruikersritme” (pagina NL-89) voor informatie over het
veranderen van de naam.
me
Weergave-instellingen van de
gebruikersritmegedeelten
Maken van de weergave-instellingen voor
een gebruikersritmegedeelte
• De hier getoonde procedure is een bedieningsstap in de
onderstaande procedures.
– Stap 7 onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit
opslaan” (pagina NL-77)
– Stap 7 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit
opslaan” (pagina NL-79)
1.
Druk op cs REGISTRATION [8] (EDIT MENU).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Part” weer te geven en druk
dan op [6] (ENTER).
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het
menu-item weer te geven dat u wilt veranderen.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Hieronder worden de menu-items en instelbereiken
getoond.
Itemnaam (display)Instellingen
Akkoordconversietabel (Table)01 t/m 19
Breekpunt (Break Pt)C t/m B
Inversie (Invert)On, Off, 7th
Heractiveren (Retrig.)On, Off
Toonhoogtebereik (BndRng)00 t/m 24
• Zie “Details van de weergave-instellingen voor de
gebruikersritmegedeelten” (pagina NL-87) voor details
over de items.
5.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
NL-86
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Details van de weergave-instellingen voor de gebruikersritmegedeelten
■ Akkoordconversietabel (Table)
Het opnemen van de begeleidingspatronen wordt gewoonlijk uitgevoerd in C majeur (grondtoon van C, majeurtype). Bij het
weergeven van een automatische begeleiding kunt u indien gewenst een andere grondtoon dan C gebruiken en een ander
akkoordtype dan majeur. Dit wordt bewerkstelligd met behulp van de “akkoordconversietabel” om de in C majeur opgenomen
gegevens om te zetten naar een andere grondtoon en/of een ander akkoordtype. Ongeacht welke grondtoon of welk akkoordtype
u specificeert, wordt de op dat moment geselecteerde akkoordtabel gebruikt voor het maken van correcties voor aanpassing aan
instrumentgedeelten en het type muziek dat wordt gespeeld, zodat een muzikaal natuurlijke begeleiding wordt verkregen.
Met deze parameter kunt u kiezen uit de 19 typen akkoordconversietabellen die hieronder zijn beschreven.
NummerTabelnaam*
01Bass Basic*
02Bass f-root*
03Bass 7th*
04Bass 7th f-root*
05Chord Basic*
06Chord Var2*
07Chord Var3*
08Chord Var4*
09Chord 7th*
10Chord Minor*
11Phrase*
12Chord Minor*
13Chord Minor f-root*
14Penta Phrase*
15Intro n-minor*
16Intro m-minor*
17Intro h-minor*
18Intro no Change*
19Intro dorian*
*1 Begeleidingspatroon
*2 Voor variatie- en invulpatroon
*3 Voor intro- en eindpatroon
1
GedeeltenBeschrijving
2
BasWordt gewoonlijk gebruikt voor een basgedeelte.
2
BasVariatie van nummer 01. Maakt de eerste noot altijd de grondnoot
wanneer u van akkoord verandert.
2
BasWordt gebruikt voor een basgedeelte opgenomen met een septiem
akkoord.
2
BasVariatie van nummer 03. Maakt de eerste noot altijd de grondnoot
wanneer u van akkoord verandert.
2
AkkoordWordt gewoonlijk gebruikt voor een akkoordgedeelte.
2
AkkoordWordt gebruikt voor een akkoordgedeelte dat een
spanningsakkoord heeft.
2
AkkoordWanneer een septiem akkoord wordt gespecificeerd tijdens het
spelen, wordt een kwint noot geconverteerd naar een septiem noot.
In het geval van C7 wordt G bijvoorbeeld Bb.
2
AkkoordVariatie van nummer 05 (Chord Basic).
2
AkkoordWordt gebruikt voor een akkoordgedeelte opgenomen met een
septiem akkoord.
2
AkkoordWordt gebruikt voor een akkoordgedeelte opgenomen met een
mineur akkoord.
2
AkkoordWordt gebruikt voor het akkoordgedeelte waarnaar een frase (zoals
een majeur toonschaal) is opgenomen.
2
BasWordt gebruikt voor een basgedeelte opgenomen met een mineur
akkoord.
2
BasVariatie van nummer 12. Maakt de eerste noot altijd de grondnoot
wanneer u van akkoord verandert.
2
AkkoordWordt gebruikt voor een akkoordgedeelte opgenomen met een
vijftonige toonschaalfrase.
3
Bas/akkoordWanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een natuurlijke mineur.
3
Bas/akkoordWanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een melodische mineur
(stijgend).
3
Bas/akkoordWanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een harmonische mineur.
3
Bas/akkoordOpnemen van het origineel zonder veranderingen, met geen
mineur/majeur conversie in overeenstemming met het akkoord dat
gespecificeerd wordt tijdens het spelen.
3
Bas/akkoordWanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een dorische toonschaal.
NL-87
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
■ Breekpunt (Break Pt)
Deze parameter specificeert de klaviertoets, van C t/m B, die
het punt is waarop de automatische bas- en akkoordnoten
een octaaf omlaag gaan.
Als bijvoorbeeld F is gespecificeerd als het breekpunt, dan
verandert een C majeur akkoord opgenomen als C3E3G3
(CEG) in D3F
vingerzetting D wordt gebruikt op het akkoordtoetsenbord, in
#
E3G
vingerzetting E wordt gebruikt, en in F2A2C3 (FAC wordt een
octaaf verlaagd) wanneer de vingerzetting F wordt gebruikt.
#
3A3 (DF#A elk een noot verhoogd) wanneer de
3B3 (EG#B elk een noot verhoogd) wanneer de
■ Inversie (Invert)
Deze parameter specificeert of akkoorden tijdens
automatische begeleidingsweergave al dan niet
geïnverteerde vormen van het originele akkoord (EGC en
GCE voor CEG) dienen te weerspiegelen.
Laten we bijvoorbeeld eens zeggen dat het originele
opgenomen C majeur akkoord CEG is en de vingerzetting van
het F akkoord wordt geplaatst op het akkoordtoetsenbord. Als
“Off” voor deze instelling wordt geselecteerd, wordt het
akkoord direct naar FAC geconverteerd. Als “On” (of “7th”)
wordt geselecteerd, wordt het akkoord geconverteerd naar
CFA, wat de geïnverteerde vorm is die het dichtst bij CEG ligt.
De overgang van akkoordnoten tijdens weergeven wanneer
“On” (of “7th”) is geselecteerd, is kleiner zodat de begeleiding
natuurlijker klinkt.
Merk op dat u alleen “7th” dient te selecteren in plaats van
“On” als “C7” is gespecificeerd voor de “PlayChrd” instelling*
wanneer het begeleidingspatroon wordt opgenomen en als u
“09 (Chord 7th)” selecteerde voor de akkoordconversietabel.
* Zie de “Opname-instellingen voor de gebruikersritmes”
(pagina NL-82) voor informatie over de “PlayChrd”.
• Wanneer u “On” (of “7th”) voor deze instelling selecteert, let
er dan op dat u “C” selecteert voor de “Breekpunt” (Break
Pt) instelling.
■ Heractiveren (Retrig.)
Deze parameter specificeert hoe weergave van het
begeleidingspatroon wordt beïnvloed door een
akkoordverandering die optreedt halverwege een patroon.
Wanneer “On” is geselecteerd, wordt het patroon
“geheractiveerd”, waardoor de op dat moment gespeelde noot
verandert naar de corresponderende noot van de nieuwe
akkoordvingerzetting. Wanneer “Off” is geselecteerd, zal de
op dat moment klinkende noot worden afgekapt bij een
akkoordverandering, waarna de volgende noot van het
patroon van de nieuwe akkoordvingerzetting wordt
weergegeven.
Bediening die van invloed is op
alle begeleidingspatronen in een
ritme
Maken van de mixerinstellingen voor een
ritme
1.
Druk op cs REGISTRATION [8] (EDIT MENU)
terwijl een ritme in de ritmebewerkingsmodus
wordt bewerkt.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Rhythm” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Volume” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het
menu-item weer te geven dat u wilt veranderen.
Itemnaam
(display)
Volume
(Volume)
Nagalmtype
(Reverb)
Zwevingtstype
(Chorus)
Vertragingstype
(Delay)
*1 Zie “Lijst met nagalmeffecten” (pagina NL-23).
*2 Zie “Lijst met zwevingseffecten” (pagina NL-24).
*3 Zie “Lijst met vertragingseffecten” (pagina NL-24).
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
5.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
BeschrijvingInstellingen
Regelt het totale
ritmevolume.
Bepaalt het nagalmtype
dat op het totale ritme
wordt toegepast.
Bepaalt het zwevingstype
dat op het totale ritme
wordt toegepast.
Bepaalt het
vertragingstype dat op het
totale ritme wordt
toegepast.
0 t/m 127
1
*
2
*
3
*
■ Toonhoogtebereik (BndRng)
Deze parameter specificeert het toonhoogtebereik voor de
toonhoogteregelaar in stappen van een halve toon.
NL-88
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Gegevens opgenomen in alle
begeleidingspatronen van een ritme in een
keer wissen
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Maken van
de mixerinstellingen voor een ritme” (pagina
NL-88).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “All Clear” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
3.
Druk op bn [+] (YES) om de ingestelde
wisbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO)
om deze te annuleren.
4.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
Hernoemen van een gebruikersritme
1.
Selecteer het gebruikersritme dat u wilt
hernoemen.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Rhy Copy” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
ritmenummer van de kopieerbestemming te
selecteren en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
• Als er reeds een gebruikersritme is opgeslagen met
het ritmenummer dat u als de kopieerbestemming
heeft opgegeven, verschijnt het bericht “Replace?”.
5.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking
uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te
annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de
kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
6.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om
de functie te verlaten.
Wissen van een gebruikersritme
1.
Selecteer het gebruikersritme dat u wilt
wissen.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de hernoembewerking
uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te
annuleren.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om
de functie te verlaten.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Rhy Clr” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om
de functie te verlaten.
NL-89
Gebruik van de MIDI-recorder
voor opnemen
U kunt de MIDI-recorder gebruiken om real-time opnamen
van uw spel op het Digitale Keyboard te maken.
• U kunt in totaal 10 melodieën in het geheugen van het
Digitale Keyboard opnemen. De opgenomen gegevens
worden met de melodienummers 31 t/m 40
(gebruikersmelodieën) in de melodiebank opgeslagen.
• Een melodie mag maximaal 999 maten bevatten of in totaal
ongeveer 40.000 noten in alle sporen. Het opnemen stopt
automatisch wanneer een van deze limieten wordt bereikt.
• U kunt op het toetsenbord meespelen met de opgenomen
melodie.
• CASIO COMPUTER CO., LTD. draagt geen
verantwoordelijkheid voor enige schade, verlies van
winsten of eisen van derden die ontstaan uit het verlies
van opgenomen gegevens die verloren raken door
defecten, reparaties of om ongeacht welke andere
reden.
■ MIDI-recorder
De toetsenbord-uitvoeringsinformatie wordt als MIDIgegevens* op een systeemspoor of 16 solosporen
(opslaggebieden voor toetsenbord-uitvoeringsgegevens) in
het geheugen van het Digitale Keyboard opgenomen.
• De toetsenbord-uitvoeringsinformatie (indrukken/loslaten
van klaviertoetsen, aanslagdruk enz.) wordt als MIDIgegevens opgenomen.
• De grootte van de MIDI-gegevens is veel kleiner
vergeleken met de grootte van de geluidsgegevens,
waardoor deze later gemakkelijker op een computer enz.
kunnen worden bewerkt.
• De MIDI-recorder geeft het geluid via het Digitale Keyboard
weer gebaseerd op de opgenomen MIDI-gegevens.
* MIDI
MIDI is de afkorting voor “Musical Instrument Digital
Interface”. Dit is een universele standaard die het mogelijk
maakt voor muziekinstrumenten, computers en andere
apparaten om uitvoeringsinformatie met elkaar uit te wisselen
(indrukken/loslaten van klaviertoetsen, aanslagdruk enz.),
ongeacht de fabrikant van de apparatuur. De
uitvoeringsgegevens worden in dit geval “MIDI-gegevens”
genoemd.
■ Opnamespoor en opgenomen gegevens
● Systeemspoor
Hierop wordt de werking van de diverse uitvoeringsfuncties
van het Digitale Keyboard opgenomen, waaronder
automatische begeleiding, frasepads, lagen, splitsen enz.
● Solosporen 1 t/m 16
Hierop wordt het toetsenbordspel met gebruik van één toon
(UPPER 1) opgenomen.
Overdubben van deze sporen is mogelijk zoals hieronder is
getoond.
Systeem OpnameOpgenomenOpgenomen
Solo 1Leeg
Solo 2LeegLeeg
…
Solo 16LeegLeegOpname
De gegevens die op elk spoor worden opgenomen, worden
hieronder beschreven.
Dit type
spoor:
Systeemspoor
Solosporen Toetsenbordspel, toonnummer (UPPER 1),
…
Neemt dit op:
Toetsenbordspel, toonnummer (UPPER 1,
UPPER 2, LOWER 1, LOWER 2),
ritmenummer, tempo, tijdsignatuur,
ritmebewerkingen, akkoordspecificatie,
bewerkingen van frasepads, volume van
automatische begeleiding, effectinstellingen
(nagalm, zweving, vertraging), lagen, splitsen,
automatisch harmoniseren/arpeggiatorspel,
toonschaalinstellingen (type en grondtoon van
voorkeuzetoonschaal, fijnstemmen van
toonschaal, aan/uit-instelling van toonschaal
voor automatische begeleiding), fijnstemmen
van gedeelten, grofstemmen van gedeelten,
instelling voor octaafverschuiving,
pedaalbediening, bediening van
toonhoogteregelaar, instelling van
toonhoogtebereik, mixerinstellingen, bediening
van PORTAMENT toets, bediening van
SUSTAIN toets
CT-X5000: Bediening van MODULATION/
ASSIGNABLE toets (vibrato, instelling DSPparameter)
arpeggiatorspel, instelling voor
octaafverschuiving, pedaalbediening,
bediening van toonhoogteregelaar, instelling
van toonhoogtebereik, fijnstemmen van
gedeelten, grofstemmen van gedeelten,
mixerinstellingen, bediening van
PORTAMENT toets, bediening van SUSTAIN
toets
CT-X5000: Bediening van MODULATION/
ASSIGNABLE toets (vibrato, instelling DSPparameter)
OpnameOpgenomen
…
Opgenomen
…
NL-90
■ Opslaan op externe apparatuur
Melodieën opgenomen met de MIDI-recorder kunnen op een
USB flash-drive of een computer worden opgeslagen. Zie
“Opslaan van gegevens van het Digitale Keyboard op een
USB flash-drive” (pagina NL-121) en “Uitwisselen van
gegevens tussen het Digitale Keyboard en een computer”
(pagina NL-125) voor details.
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Starten van een opname
Opnemen kan worden gestart vanaf een van de onderstaande
modi.
● Ritmemodus
Druk op 8 RECORD/STOP en speel dan iets op het
toetsenbord om te beginnen met opnemen. Op deze wijze
kan snel en gemakkelijk worden gestart met opnemen op het
systeemspoor.
● Melodiebankmodus
Nadat u eerst een melodienummer voor de
opnamebestemming heeft geselecteerd, drukt u op
8 RECORD/STOP om te beginnen met opnemen.
Wat er gebeurt nadat u op 8 RECORD/STOP heeft
gedrukt, hangt af vanaf welke van de bovenstaande modi
wordt begonnen. Probeer de onderstaande bediening uit te
voeren voordat u met opnemen begint.
Bij starten vanaf de ritmemodus
1.
Druk op 6 RHYTHM om de ritmemodus in te
schakelen.
2.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het toestel komt in de opname-paraatstand te staan en
de [RECORD] indicator begint te knipperen.
• U kunt een ritme en een toon selecteren.
• Het opnemen begint zodra u iets op het toetsenbord
speelt. Bij indrukken van ck START/STOP beginnen
tegelijkertijd het ritme en de opname.
Starten vanaf de melodiebankmodus
1.
Druk op 7 SONG BANK om de
melodiebankmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om een melodienummer van 31 t/m
40 (gebruikersopname) te selecteren.
3.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het opname-instelscherm verschijnt en toont
“RecTrkSy”.
• U ziet hetzelfde scherm als dat wat verschijnt bij stap 3
onder “Bij starten vanaf de ritmemodus” hierboven.
4.
Druk nogmaals op 8 RECORD/STOP.
Hierdoor komt het toestel in de opname-paraatstand te
staan.
• U ziet hetzelfde scherm als dat wat verschijnt bij stap 2
onder “Bij starten vanaf de ritmemodus” hierboven.
• Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt als u wilt
terugkeren naar het opname-instelscherm.
5.
Druk nogmaals op 8 RECORD/STOP om de
opname-paraatstand te verlaten.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
3.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt.
Het opname-instelscherm verschijnt en toont
“RecTrkSy”.
De [RECORD] indicator blijft doorgaan met knipperen.
• Bij indrukken van ck START/STOP begint de
opname maar nog niet de ritmeweergave. Gebruik
deze methode om te beginnen met opnemen wanneer
u rustperioden aan het begin wilt invoegen.
• Op dit scherm kunt u opname-instellingen maken
zoals het opname-bestemmingsspoor selecteren enz.
4.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Er wordt teruggekeerd naar de opname-paraatstand.
5.
Druk op 8 RECORD/STOP om de opnameparaatstand te verlaten.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Bij opnemen met deze bedieningsprocedure wordt
automatisch het laagste melodienummer (31 t/m 40)
geselecteerd waarmee nog niets is opgenomen en dat
nog niet als opnamebestemming is geselecteerd.
NL-91
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Knippert
Brandt
Brandt
MaatMaatslag
Opnemen van het
toetsenbordspel
• De [RECORD] indicator begint tijdens het opnemen te
knipperen wanneer de resterende notentelling 100 of lager
wordt. Wanneer er geen resterende noten meer zijn, stopt
het opnemen automatisch en verdwijnt de [RECORD]
indicator.
• Zie “Veranderen van het nummer van de melodie voor de
opnamebestemming in de opname-paraatstand” (pagina
NL-95) om een nieuwe opname te maken door eerst het
nummer van de opnamebestemming te selecteren.
• U kunt de instellingen zo maken dat er vooraf wordt geteld
voordat de opname begint of dat de metronoom klinkt
terwijl er wordt opgenomen. Zie “Vooraf tellen of de
metronoom laten klinken” (pagina NL-95).
• U kunt de opname-paraatstand (knipperende [RECORD]
indicator) altijd verlaten door één- of tweemaal op
8 RECORD/STOP te drukken zodat de [RECORD]
indicator verdwijnt.
Opnemen van een nieuw systeemspoor
1.
Druk op 6 RHYTHM.
2.
Stel het tempo in dat u aan het begin van de
opname wilt gebruiken.
• Zie “Veranderen van de automatische
begeleidingssnelheid (Tempo)” (pagina NL-46).
4.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Hierdoor komt het toestel in de opname-paraatstand te
staan.
• De [SONG] en [SYSTEM] indicators verschijnen ook
en de mixergedeelte-indicators ( t/m ) beginnen
allemaal te knipperen. Dit betekent dat het
systeemspoor de opnamebestemming is.
5.
Door iets op het toetsenbord te spelen wordt er
automatisch begonnen met opnemen.
• Bij indrukken van ck START/STOP beginnen
tegelijkertijd het ritme en de opname.
• Tijdens het opnemen wordt het aantal maten sinds het
begin van de opname in de rechter bovenhoek van het
display aangegeven.
3.
Selecteer het ritme en de toon die u aan het
begin van de opname wilt gebruiken.
• Zie “Selecteren van een ritme” (pagina NL-43) en
“Selecteren van een toon” (pagina NL-18).
• Voer de procedure uit onder “Mixerinstellingen maken”
(pagina NL-64) als u de mixerinstellingen van de
systeemspoorgedeelten wilt veranderen. Maak de
mixerinstellingen van elk gedeelte van de KEYBOARD
gedeeltengroep.
• De lagen- en splitsinstellingen, evenals diverse andere
instellingen worden ook opgenomen. Zie
“Opnamespoor en opgenomen gegevens” (pagina
NL-90) voor details over de opgenomen gegevens.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar
bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Druk op ck PLAY/STOP om de opgenomen
gegevens weer te geven.
• Bij opnemen met de bovenstaande bedieningsprocedure
wordt automatisch het laagste melodienummer (31 t/m 40)
geselecteerd waarmee nog niets is opgenomen en dat nog
niet als opnamebestemming is geselecteerd.
NL-92
Opnemen van een nieuw solospoor
Knippert
Brandt
Rec T r kS
y
Brandt
Brandt
1.
Stel het tempo in dat u aan het begin van de
opname wilt gebruiken.
• Zie “Veranderen van de automatische
begeleidingssnelheid (Tempo)” (pagina NL-46).
2.
Selecteer de toon die u aan het begin van de
opname wilt gebruiken.
• Zie “Selecteren van een toon” (pagina NL-18).
• U kunt de lagen- en splitsfuncties niet gebruiken bij het
opnemen.
• Voer de procedure uit onder “Mixerinstellingen maken”
(pagina NL-64) als u de mixerinstellingen van het
solospoor dat wordt opgenomen wilt veranderen.
Maak de mixerinstellingen van het UPPER 1 gedeelte
van de KEYBOARD gedeeltengroep.
• Zie “Opnamespoor en opgenomen gegevens” (pagina
NL-90) voor details over de gegevens die op het
solospoor worden opgenomen.
3.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Hierdoor komt het toestel in de opname-paraatstand te
staan.
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
4.
Selecteer het solospoor waarop u wilt
opnemen.
(1) Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt.
• Het opname-instelscherm verschijnt dat u kunt
gebruiken om het spoor te selecteren waarop de
opname wordt gemaakt.
• “RecTrkSy” geeft aan dat nu het systeemspoor is
geselecteerd als het spoor waarop de opname
wordt gemaakt.
(2) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
[SONG] en [SOLO] indicators te laten verschijnen en
selecteer het solospoor waarop moet worden
opgenomen.
Rec T r k 1
• De [SONG] en [SYSTEM] indicators verschijnen ook
en de mixergedeelte-indicators t/m beginnen
allemaal te knipperen. Dit betekent dat het
systeemspoor de opnamebestemming is.
• “RecTrk” geeft aan dat het huidige spoor dat is
ingesteld voor de opname een solospoor is. Het
getoonde nummer is het spoornummer ervan.
• Het bijbehorende mixergedeelte-nummer ( t/m
) knippert ook.
(3) Druk op 8 RECORD/STOP om terug te keren
naar de opname-paraatstand.
• Om aan het begin van de opname een rustpauze
in te voegen, drukt u op ck START/STOP in
plaats van op 8 RECORD/STOP. Er wordt
begonnen met opnemen en de rustpauze houdt
aan totdat u iets op het toetsenbord speelt.
5.
Door iets op het toetsenbord te spelen wordt er
automatisch begonnen met opnemen.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar
bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Druk op ck PLAY/STOP om de opgenomen
gegevens weer te geven.
NL-93
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Knippert
Brandt
Tijdens weergave van opgenomen sporen
een ander solospoor overdubben
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer te selecteren van
de melodie die u wilt overdubben.
• Selecteer een gebruikersopnamemelodie waarvan
tenminste één spoor is opgenomen.
3.
Selecteer de toon die u aan het begin van de
opname wilt gebruiken.
(1) Druk op 5 TONE.
(2) Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl
regelaar om het nummer van de toon te selecteren.
• U kunt de lagen- en splitsfuncties niet gebruiken
bij het opnemen.
• Zie “Opnamespoor en opgenomen gegevens”
(pagina NL-90) voor details over de gegevens die
op het solospoor worden opgenomen.
4.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Hierdoor komt het toestel in de opname-paraatstand te
staan.
7.
Door iets op het toetsenbord te spelen wordt er
automatisch begonnen met opnemen.
Bij het beginnen met weergeven van een opgenomen
spoor wordt er gelijktijdig gestart met opnemen op het
spoor dat u in stap 5 heeft geselecteerd.
8.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar
bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Druk op ck PLAY/STOP om de opgenomen
gegevens weer te geven.
9.
Herhaal de stappen 3 t/m 8 voor elk van de
sporen die u wilt overdubben.
• “RecTrkSy” wordt nu weergegeven samen met de
[SONG] en [SYSTEM] indicators. Ook beginnen de
mixergedeelte-indicators t/m allemaal te
knipperen. Dit betekent dat het systeemspoor de
opnamebestemming is.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
[SONG] en [SOLO] indicators te laten
verschijnen en selecteer het solospoor waarop
moet worden opgenomen.
• Terwijl de [SONG] en [SOLO] indicators branden,
geven de mixergedeelte-indicators t/m de
status van de solosporen aan. Wanneer een indicator
brandt, betekent dit dat het solospoor is opgenomen,
terwijl een knipperende indicator aangeeft dat het
betreffende solospoor de opnamebestemming is.
• Bij het selecteren van een spoor dat reeds is
opgenomen worden de huidige gegevens van dat
spoor overschreven door de nieuwe opname.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP om de opnameparaatstand in te schakelen.
• Om aan het begin van de opname een rustpauze in te
voegen, drukt u op ck START/STOP in plaats van op 8 RECORD/STOP . Bij het beginnen met
weergeven van een ander spoor dat reeds is
opgenomen wordt er dan gelijktijdig gestart met
opnemen en wordt er een rustpauze ingevoegd totdat
u iets op het toetsenbord speelt.
NL-94
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Veranderen van het nummer van de melodie
voor de opnamebestemming in de opnameparaatstand
1.
Druk op 8 RECORD/STOP.
• Als u met de procedure bent begonnen vanuit de
ritmemodus, komt het toestel in de opnameparaatstand te staan. Ga door naar stap 2.
• Als u met de procedure bent begonnen vanuit de
melodiebankmodus, toont het Digitale Keyboard het
opname-instelscherm wat betekent dat stap 2 niet
nodig is. Ga door naar stap 3.
• Zie “Starten van een opname” (pagina NL-91) voor
informatie over de opname-paraatstand en het
opname-instelscherm.
2.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt.
Het opname-instelscherm verschijnt en toont
“RecTrkSy”.
Rec T r kS
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “MltRec 1” weer te geven.
M
l t R e c1
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer te selecteren van de melodie waarnaar
u wilt opnemen.
5.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het opname-instelscherm verdwijnt en er wordt
teruggekeerd naar de opname-paraatstand.
y
Vooraf tellen of de metronoom laten klinken
1.
Druk op 8 RECORD/STOP.
• Als u met de procedure bent begonnen vanuit de
ritmemodus, komt het toestel in de opnameparaatstand te staan. Ga door naar stap 2.
• Als u met de procedure bent begonnen vanuit de
melodiebankmodus, toont het Digitale Keyboard het
opname-instelscherm wat betekent dat stap 2 niet
nodig is. Ga door naar stap 3.
• Zie “Starten van een opname” (pagina NL-91) voor
informatie over de opname-paraatstand en het
opname-instelscherm.
2.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt.
Het opname-instelscherm verschijnt en toont
“RecTrkSy”.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om het menu-item weer te geven
waarvan u de instelling wilt veranderen.
• De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn
aangegeven met een sterretje (*).
Itemnaam
(display)
Vooraf tellen
(Precount)
Metronoom
(Metronom)
BeschrijvingInstellingen
Bepaalt of er wel of niet
vooraf moet worden geteld
voordat een opname begint
nadat u op ck START/STOP heeft gedrukt terwijl
het opname-instelscherm
wordt weergegeven.
On: Er wordt vooraf geteld
voor één maat.
Off: Het opnemen begint
zodra u op ck START/STOP drukt of iets op het
toetsenbord begint te
spelen, zonder dat er vooraf
wordt geteld.
On: De metronoom klinkt
tijdens het opnemen.
Off: De metronoom is
uitgeschakeld.
On, Off*
On, Off*
4.
Gebruik bn [–] en [+] om de instelling te
veranderen.
5.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het opname-instelscherm verdwijnt en er wordt
teruggekeerd naar de opname-paraatstand.
NL-95
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Opnieuw opnemen van een
opgenomen spoor (Overdubbing,
Punch-in opname)
De opnamefuncties die in de onderstaande tabel worden
beschreven kunnen op een opgenomen spoor worden
uitgevoerd.
Overdubbing Er worden extra uitvoeringsgegevens aan
Punch-in
opname
Gebruik de vooruitspoel- en terugspoelfuncties om naar de
plaats te gaan waar u wilt beginnen met de overdubbing of
punch-in opname en begin dan met opnemen. Als u het
startpunt- en eindpunt weet van het gedeelte dat u opnieuw
wilt opnemen, kunt u de melodie ook weergeven en op de
gewenste plaats beginnen met spelen.
Een overdubbing of punch-in opname maken
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer te selecteren van
de melodie die het spoor bevat waar u de
overdubbing of punch-in opname wilt
uitvoeren.
3.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het opname-instelscherm verschijnt en de [RECORD]
indicator begint te knipperen.
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “Rec Type” weer te geven.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om een
van de onderstaande instellingen weer te
geven.
Om deze bewerking uit te voeren:Selecteert u dit:
OverdubbingOver Dub
Punch-in opnamePunch In
“MEASURE” en “BEAT” beginnen in de rechter
bovenhoek van het display te knipperen.
een opgenomen spoor toegevoegd, zonder
dat de voorheen opgenomen gegevens
worden gewist.
Wordt gebruikt om specifieke gedeelten van
een melodie opnieuw op te nemen om
fouten enz. te corrigeren.
6.
Druk op ck PLAY/STOP.
De weergave van de melodie begint.
• Indien gewenst kunt u vanaf hier naar stap 9 van de
procedure gaan en meteen beginnen met opnemen.
• Druk nogmaals op ck PLAY/STOP om de procedure
voor de overdubbing/punch-in opname te stoppen.
Hierdoor verdwijnt de [RECORD] indicator van het
display.
7.
Gebruik bsdFF en brsREW om naar de
plaats te gaan vanaf waar u wilt beginnen met
opnemen.
• Gebruik btk PAUSE om de weergave van de
melodie te pauzeren of weer te starten.
• Na stap 8 zal de opname starten wanneer er in stap 9
iets op het toetsenbord wordt gespeeld. Nadat u het
punt heeft bepaald waar u wilt beginnen met
opnemen, gaat u naar een plaats die er even vóór is,
waarna u doorgaat naar stap 9.
8.
Druk op cm ACCOMP.
“MEASURE” en “BEAT” beginnen met hoge snelheid in
de rechter bovenhoek van het display te knipperen. Als
de weergave gepauzeerd is, zal deze nu weer starten.
• Als u een opname op het systeemspoor maakt,
worden de ritmebedieningstoetsen nu weer
geactiveerd.
9.
Gebruik een van de onderstaande
bedieningsfuncties om te beginnen met
opnemen.
• Speel iets op het toetsenbord.
• Bij het maken van een punch-in opname kunt u ook
beginnen met opnemen door op cp STORE te
drukken. In dit geval wordt er een rustpauze aan het
begin van de melodie ingevoegd totdat er iets op het
toetsenbord wordt gespeeld.
De “MEASURE” en “BEAT” indicators stoppen met
knipperen. De [RECORD] indicator verschijnt ook.
10.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar
bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Als u de mixerinstellingen tijdens het opnemen wilt
veranderen, voer dan de procedure uit onder
“Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64). Bij het opnemen
op het systeemspoor maakt u de mixerinstellingen voor elk
gedeelte van de SONG SYSTEM gedeeltengroep. Bij het
opnemen op een solospoor maakt u de mixerinstellingen
voor het bijbehorende gedeelte van de SONG SOLO
gedeeltengroep. (Bijvoorbeeld, wanneer u opneemt op
solospoor 3, maakt u de mixerinstellingen voor gedeelte 3
van de SONG SOLO gedeeltengroep.)
NL-96
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Huidige instellingNaam van instelling (geeft systeemspoor aan)
Instellen van het opname-startpunt en
opname-eindpunt en dan een overdubbing of
punch-in opname uitvoeren
1.
Voer de procedure uit onder “Herhaalde
weergave van specifieke melodiematen (A-B
herhalen)” (pagina NL-40).
• Bij het uitvoeren van de procedure selecteert u het
nummer van de melodie die het spoor bevat waar u de
overdubbing of punch-in opname wilt uitvoeren.
2.
Voer de stappen 3 t/m 7 uit onder “Een
overdubbing of punch-in opname maken”
(pagina NL-96).
3.
Druk op cm ACCOMP.
“MEASURE” en “BEAT” beginnen met hoge snelheid in
de rechter bovenhoek van het display te knipperen.
4.
Het opnemen begint automatisch wanneer de
weergave het begin bereikt van het gedeelte
dat u in stap 1 heeft ingesteld.
De “MEASURE” en “BEAT” indicators stoppen met
knipperen. De [RECORD] indicator verschijnt ook.
• Speel de vereiste noten op het toetsenbord.
5.
Wanneer de weergave het einde van het
ingestelde gedeelte bereikt, verdwijnt de
[RECORD] indicator en zal het opnemen
automatisch stoppen.
Weergeven van een opgenomen
melodie
Weergeven van een opgenomen melodie
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het melodienummer van een
opgenomen melodie te selecteren.
• Selecteer de melodie die u wilt weergeven uit de
melodienummers 31 t/m 40 (MltRec 1 t/m MltRec 10).
Dempen van bepaalde sporen
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het melodienummer van een
opgenomen melodie te selecteren.
3.
Druk op bo PART SELECT.
“TrSyMute” verschijnt.
TrSyM
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om het spoor te selecteren dat u
wilt dempen.
5.
Gebruik bn [–] of [+] om het spoor dat u in stap
4 heeft geselecteerd te dempen of de demping
ervan op te heffen.
• Bij indrukken van bn [+] wordt het spoor gedempt en
bij indrukken van bn [–] wordt de demping van het
spoor opgeheven.
6.
Herhaal de stappen 4 en 5 naar vereist voor de
andere sporen.
7.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
8.
Druk op ck PLAY/STOP.
• De weergave van de melodie begint overeenkomstig
de instellingen voor dempen/niet dempen van de
sporen die u heeft gemaakt.
9.
Druk op ck PLAY/STOP om de weergave van
de melodie te stoppen.
• U kunt een overdubbing uitvoeren wanneer sommige
sporen zijn gedempt. Voer de procedure uit die begint
met stap 3 onder “Tijdens weergave van opgenomen
sporen een ander solospoor overdubben” (pagina
NL-94) nadat de bovenstaande bediening is
uitgevoerd.
ute
3.
Druk op ck PLAY/STOP.
De weergave van de melodie begint.
• De bedieningsfuncties die worden ondersteund tijdens
de weergave zijn bijna hetzelfde als de
bedieningsfuncties bij weergave van de ingebouwde
melodieën (met sommige uitzonderingen). Zie
“Weergeven van een ingebouwde melodie of een
melodie op een USB flash-drive (Melodiebankmodus)”
(pagina NL-39).
NL-97
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Kopiëren van een opgenomen
melodie en wissen van een
opgenomen melodie of spoor
Kopiëren van een opgenomen melodie
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer te selecteren van
de melodie die u wilt kopiëren.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “SongCopy” weer te geven en
druk dan op [6] (ENTER).
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
melodienummer van de kopieerbestemming te
selecteren en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
• Als er reeds een gebruikersopname is opgeslagen met
het melodienummer dat u als de kopieerbestemming
heeft opgegeven, verschijnt het bericht “Replace?”.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking
uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te
annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de
kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen
bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt
getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer
de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om
de functie te verlaten.
Wissen van een opgenomen melodie
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer te selecteren van
de melodie die u wilt wissen.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm
cijfertoetsen om “TrkSyClr” weer te geven.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
spoor te selecteren dat u wilt wissen.
6.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Sure?” verschijnt.
NL-98
7.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te
voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
8.
Herhaal de stappen 5 t/m 7 voor elk van de
sporen die u wilt wissen.
9.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om
de functie te verlaten.
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Brandt
Melodiebewerkingsmodus
Schakel de melodiebewerkingsmodus in voor gebruik van de
onderstaande functies.
• Bewerken van een volledige melodie in maatsegmenten
(pagina NL-99)
• Bewerken van een opgenomen melodie in
spoorsegmenten (pagina NL-101)
• Bewerken van een spoor van een opgenomen melodie in
maatsegmenten (pagina NL-103)
• Bewerken van een opgenomen melodie in
gebeurtenissegmenten (pagina NL-105)
• Één voor één invoeren van noten en akkoorden (pagina
NL-108)
• Mixerinstellingen voor een opgenomen melodie (pagina
NL-111)
Inschakelen van de
melodiebewerkingsmodus
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de
bl regelaar om het nummer te selecteren van
de melodie die u wilt bewerken.
3.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de
[EDIT] indicator verschijnt.
Bewerken van een volledige
melodie in maatsegmenten
(Melodiebewerking)
Gebruik de onderstaande procedure om een volledige
melodie (alle sporen die de melodie bevat) in maatsegmenten
te bewerken.
• In de onderstaande procedure stelt u een startmaat in
(Point A of gewoon Point) en een eindmaat (Point B). Het
gedeelte dat is ingesteld met de procedure onder
“Herhaalde weergave van specifieke melodiematen (A-B
herhalen)” (pagina NL-40) wordt als de standaardinstelling
gebruikt.
Meerdere maten in een melodie blanco
maken
• Met deze procedure worden de maten binnen het
opgegeven bereik blanco gemaakt. Het totaal aantal maten
in de melodie zal niet veranderen.
1.
Voer de procedure uit onder “Inschakelen van
de melodiebewerkingsmodus” (pagina NL-99).
2.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Clear” verschijnt.
• De melodiebewerkingsmodus wordt ingeschakeld en
“Song” verschijnt op het display.
Verlaten van de functie van de
melodiebewerkingsmodus
• Voer de onderstaande bediening uit aan het einde van het
gebruik van de melodiebewerkingsmodus.
1.
Druk op bn [+] (YES) om de ingestelde functie
van de melodiebewerkingsmodus uit te voeren
of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht
“Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display.
Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het
display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het
display wanneer de bewerking is voltooid.
2.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt
om de melodiebewerkingsmodus te verlaten.
3.
Druk nogmaals op [6] (ENTER).
“Point A” verschijnt.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer te selecteren van de eerste maat van
het bereik dat u blanco wilt maken en druk dan
op [6] (ENTER).
“Point B” verschijnt.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het
nummer te selecteren van de laatste maat van
het bereik dat u blanco wilt maken en druk dan
op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
6.
Voer de procedure uit onder “Verlaten van de
functie van de melodiebewerkingsmodus”
(pagina NL-99).
NL-99
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.