Casio CT-X3000 keyboard 61 toetsen, CT-X5000 keyboard 61 toetsen Handleiding

NL
CTX3000-D-1B
CT
-
X5000
CT
-
X3000
GEBRUIKSAANWIJZING
Veiligheidsmaatregelen
Bewaar a.u.b. alle informatie voor eventueel latere naslag.
Betreffende de muziekpartituurgegevens
Gebruik een computer om muziekpartituurgegevens vanaf de CASIO-website te downloaden. Bezoek de onderstaande website voor verdere informatie.
http://world.casio.com/
Belangrijk!
Verklaring van overeenkomst met de EU-richtlijnen
• Het gedeeltelijk of in zijn geheel kopiëren van de inhoud van deze handleiding is verboden. Met uitzondering van uw eigen persoonlijke gebruik, is het aanwenden van de inhoud van deze handleiding voor niet-bedoelde doeleinden zonder de uitdrukkelijke toestemming van CASIO verboden onder de wetgeving inzake auteursrechten.
• IN GEEN GEVAL ZAL CASIO AANSPRAKELIJK ZIJN VOOR SCHADE IN ENIGE VORM (INCLUSIEF EN ZONDER BEPERKINGEN DE SCHADE DOOR HET VERLIES VAN WINSTEN, ONDERBREKINGEN VAN ZAKELIJKE BELANGEN, VERLIES VAN INFORMATIE) DIE VOORTKOMT UIT HET GEBRUIK VAN OF DE ONMOGELIJKHEID TOT HET GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING OF DIT PRODUCT, ZELFS ALS CASIO EROP ATTENT GEMAAKT IS DAT DE MOGELIJKHEID OP DERGELIJKE SCHADE BESTAAT.
• De inhoud van deze handleiding is onder voorbehoud.
• Het product kan er in werkelijkheid anders uitzien dan zoals is aangegeven in de afbeeldingen van deze gebruiksaanwijzing.
• De namen van bedrijven en producten die in deze handleiding worden gebruikt, kunnen geregistreerde handelsmerken van derden zijn.
Lees de volgende belangrijke informatie voordat u dit product in gebruik neemt.
• Voordat u de AD-E24250LW/AD-A12150LW netadapter gebruikt, dient u te controleren of deze niet beschadigd is. Controleer het netsnoer zorgvuldig op breuken, blootliggende draden en andere ernstige schade. Laat kinderen nooit een netadapter gebruiken die ernstig beschadigd is.
• Dit product is niet bedoeld voor kinderen onder 3 jaar.
• Gebruik alleen de CASIO AD-E24250LW/AD-A12150LW netadapter.
• De netadapter is geen speelgoed.
• Zorg ervoor altijd de aansluiting van de netadapter op het stopcontact te verbreken voordat u dit product reinigt.
Alleen CT-X3000
• Probeer de batterijen nooit op te laden.
• Gebruik geen oplaadbare batterijen.
• Gebruik oude en nieuwe batterijen niet door elkaar.
• Gebruik aanbevolen batterijen of batterijen van een gelijkwaardig type.
• Controleer altijd of de positieve (+) en negatieve (–) polen in de juiste richting wijzen zoals aangegeven in het batterijvak.
• Vervang de batterijen zo snel mogelijk wanneer er zich een teken voordoet dat ze bijna leeg zijn.
• Laat de aansluitingen van de batterijen geen kortsluiting maken.
Manufacturer: CASIO COMPUTER CO., LTD. 6-2, Hon-machi 1-chome, Shibuya-ku, Tokyo 151-8543, Japan
Responsible within the European Union: Casio Europe GmbH Casio-Platz 1, 22848 Norderstedt, Germany www.casio-europe.com
NL-1
Inhoudsopgave
Algemene gids NL-4
Klaarmaken van de muziekstandaard. . . . . . . . . . . .NL-7
Terugstellen van het Digitale Keyboard op de
standaard fabrieksinstellingen . . . . . . . . . . . . . . . .NL-7
Klaarmaken van de voeding NL-8
Gebruik van de netadapter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-8
CT-X3000: Gebruik op batterijen . . . . . . . . . . . . . . .NL-9
In- en uitschakelen van de stroom . . . . . . . . . . . . . .NL-9
Instellen van het displaycontrast. . . . . . . . . . . . . . .NL-10
Weergeven van een ingebouwde melodie
of een melodie op een USB flash-drive (Melodiebankmodus) NL-39
Selecteren van een ingebouwde melodie
om deze weer te geven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-39
Herhaalde weergave van specifieke
melodiematen (A-B herhalen) . . . . . . . . . . . . . . . NL-40
Weergeven met het geluid van één hand
uitgeschakeld. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-40
Weergeven van een melodie die opgenomen
is op een USB flash-drive . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-42
Weergeven van een geluidsbestand
op een USB flash-drive (Audiomodus) NL-42
Aansluiten op audio-apparatuur NL-11
Geluidsweergave van het Digitale Keyboard . . . . .NL-11
Gebruik van een hoofdtelefoon. . . . . . . . . . . . . . . .NL-11
Weergave van de toetsenbordnoten via
audio-apparatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-12
Weergeven van externe apparatuur via het
Digitale Keyboard. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-13
CT-X5000: Weergeven van het geluid van
een microfoon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-13
Gemeenschappelijke bediening voor alle
functies NL-14
Betreffende deze handleiding . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-14
Invoeren van nummers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-14
Andere functies van de bm cijfertoetsen . . . . . . . . .NL-14
4 CATEGORY toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-15
Invoeren van tekst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-15
FUNCTION indicator. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-16
Luisteren naar demonstratiemelodieën NL-17
Spelen op het keyboard NL-18
Selecteren van een toon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-18
Meerdere tonen weergeven (Lagen en Splitsen) . .NL-19 Selecteren van een effect voor een toon
(Nagalm, Zweving, Vertraging) . . . . . . . . . . . . . .NL-22
Gebruik van de equalizer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-25
Gebruik van de metronoom. . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-27
Automatisch arpeggiofrasen laten klinken
(Arpeggiator) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-27
Veranderen van het aanslagvolume naar de
aanslagdruk (Aanslagvolume) . . . . . . . . . . . . . . .NL-29
Besturen van klanken NL-29
Gebruik van een pedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-29
Aanhouden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-32
Soepel tussen de toonhoogten glijden
(Portamento) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-32
Gebruik van de toonhoogteregelaar . . . . . . . . . . . .NL-33
CT-X5000: dt MODULATION/
ASSIGNABLE toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-33
Veranderen van de toonhoogte in stappen
van een halve toon (Transponeren). . . . . . . . . . .NL-35
Veranderen van de toonhoogte van elk
gedeelte in eenheden van een octaaf
(Octaafverschuiving) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-35
Uitvoeren van toonhoogte-afstelling
voor het master Digitale Keyboard
en de afzonderlijke gedeelten . . . . . . . . . . . . . . .NL-37
Selecteren van een toonschaal. . . . . . . . . . . . . . . .NL-37
Gebruik van automatische begeleiding
(Ritmemodus) NL-43
Selecteren van een ritme . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-43
Gebruik van automatische begeleiding. . . . . . . . . . NL-44
Veranderen van de automatische
begeleidingssnelheid (Tempo) . . . . . . . . . . . . . .NL-46
Creëren van een melodie met een automatische
begeleiding (Begeleidingspatroon) . . . . . . . . . . . NL-47
Starten en stoppen van de automatische
begeleiding met het begeleidingstoetsenbord
(Synchro-start, Synchro-stop) . . . . . . . . . . . . . . . NL-48
Veranderen van de instellingen voor het
begeleidingstoetsenbord . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-48
Geavanceerde splitsinstellingen. . . . . . . . . . . . . . . NL-50
Gebruik van de aanbevolen tonen en tempo’s
(Eén-toets voorkeuzes) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-52
Toevoegen van harmonie aan de melodienoten
(Automatisch harmoniseren) . . . . . . . . . . . . . . . .NL-52
Gebruik van muziekvoorkeuzes NL-53
Gebruik van de frasepads NL-54
Overschakelen naar een andere fraseset. . . . . . . . NL-54
Starten en stoppen met fraseweergave . . . . . . . . . NL-55
De basisinstellingen voor de fraseweergave
maken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-56
Opnemen van een frase . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-57
De instellingen voor de frase-opname maken . . . .NL-58
Beheer van de frasesets. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-58
Bewerken van een frase. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-59
Dempen van specifieke gedeelten
(Gedeeltenmodus) NL-62
In- of uitschakelen van een gedeelte . . . . . . . . . . . NL-62
Gedeeltengroepen met gedeelte aan/uit-functie. . . NL-63
Gebruik van de mixer NL-64
Bediening van de mixer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-64
Gedeeltenlijst voor elke gedeeltengroep
van de mixer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-65
Geavanceerde mixerinstellingen . . . . . . . . . . . . . .NL-66
Registreren en oproepen van een
basisinstelling (Registratie) NL-67
Registreren van een basisinstelling . . . . . . . . . . . . NL-67
Oproepen van een geregistreerde
basisinstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-69
Gebruik van een pedaal om meerdere
basisinstellingen achter elkaar te doorlopen
(Registratiereeks) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-70
NL-2
Inhoudsopgave
Bewerken van een toon (Gebruikerstonen) NL-71
Creëren van een gebruikerstoon. . . . . . . . . . . . . . .NL-71
Lijst met toonbewerkingsitems . . . . . . . . . . . . . . . .NL-74
Creëren van een automatische begeleiding
(Gebruikersritme) NL-76
Creëren en bewerken van een gebruikersritme . . .NL-77 Weergave-instellingen van de
gebruikersritmegedeelten . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-86
Bediening die van invloed is op alle
begeleidingspatronen in een ritme. . . . . . . . . . . .NL-88
Gebruik van de MIDI-recorder voor
opnemen NL-90
Starten van een opname. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-91
Opnemen van het toetsenbordspel. . . . . . . . . . . . .NL-92
Opnieuw opnemen van een opgenomen spoor
(Overdubbing, Punch-in opname) . . . . . . . . . . . .NL-96
Weergeven van een opgenomen melodie . . . . . . .NL-97
Kopiëren van een opgenomen melodie en
wissen van een opgenomen melodie of spoor. . .NL-98
Melodiebewerkingsmodus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-99
Bewerken van een volledige melodie in
maatsegmenten (Melodiebewerking). . . . . . . . . .NL-99
Bewerken van een opgenomen melodie in
spoorsegmenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-101
Bewerken van een spoor van een opgenomen
melodie in maatsegmenten . . . . . . . . . . . . . . . .NL-103
Bewerken van een opgenomen melodie in
gebeurtenissegmenten
(Gebeurtenisbewerking). . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-105
Één voor één invoeren van noten en akkoorden
(Stappeninvoer) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-108
Mixerinstellingen voor een opgenomen
melodie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-111
Aansluiten van een computer NL-124
Aansluiten van een computer . . . . . . . . . . . . . . . . NL-124
MIDI-instellingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-125
Uitwisselen van gegevens tussen het
Digitale Keyboard en een computer . . . . . . . . . NL-125
Referentie NL-126
Oplossen van moeilijkheden. . . . . . . . . . . . . . . . . NL-126
Foutmeldingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-128
Technische gegevens. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-130
DSP-effectenlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-132
Configuratie van de geluidsbron van het
Digitale Keyboard en toewijzing van de
MIDI-kanalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . NL-144
Bedieningsvoorzorgsmaatregelen . . . . . . . . . . . .NL-146
Appendix A-1
Melodielijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A-1
Vingerzettinggids . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A-2
Akkoordvoorbeeldenlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A-4
Blokschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A-5
MIDI Implementation Chart
Maken van functie-instellingen NL-112
Examenmodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-118
Wissen van alle gegevens uit het geheugen
van het Digitale Keyboard . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-118
USB flash-drive NL-119
Aansluiten van een USB flash-drive op het
Digitale Keyboard en loskoppelen ervan . . . . . .NL-119
Formatteren van een USB flash-drive. . . . . . . . . .NL-120
Gebruik van de USB flash-drive . . . . . . . . . . . . . .NL-121
Gebruik van een computer voor het kopiëren
van algemene melodiegegevens naar een
USB flash-drive . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .NL-123
Bijgeleverde accessoires
Muziekstandaard
Losse blaadjes
• Veiligheidsmaatregelen
• Appendix
• Overige (garantie, enz.)
Meegeleverde items onder voorbehoud.
Los verkrijgbare accessoires
• U kunt informatie betreffende de accessoires die los verkrijgbaar zijn krijgen van de CASIO catalogus die beschikbaar is bij uw winkelier en van de CASIO website bij de volgende URL.
http://world.casio.com/
NL-3
Algemene gids
CT-X5000 CT-X3000
1 2
3 bl
4 5 67
bo bp bq br bs bt ck
bk98
bm bn
cq
crcm cp
dk
dl
dt ek
dm dnct
cocncl
cs
do dp dq dr
ds
emel
eo
en
eq
en
eo
ep
• Alle afbeeldingen in deze handleiding tonen de CT-X5000.
• Bij sommige toetsnamen die hier worden getoond staat het $ symbool. Dit geeft aan dat u de toets lang ingedrukt moet houden om de bijbehorende bediening uit te voeren.
NL-4
Algemene gids
• Deze handleiding gebruikt de hieronder gegeven nummers en namen die verwijzen naar de bedieningstoetsen, klaviertoetsen en regelaars.
1 P (aan/uit) toets
2 Volumeregelaar (VOLUME)
3 Display
4 Categorietoets (CATEGORY)
5 Toontoets (TONE)
6 Ritmetoets (RHYTHM)
7 Melodiebank, Audiotoets
(SONG BANK, $AUDIO)
8 Opname/stop, Audioweergave/stoptoets
(RECORD/STOP, AUDIO PLAY/STOP)
9 Gedeelte, Mixertoets (PART, $MIXER)
bk Functie, Instellen, Bewerkingstoets
(FUNCTION, SET, $EDIT)
bl Draairegelaar
bm Cijfertoetsen
bn [–], [+] toetsen
bo Intro, Gedeelte-selectietoets
(INTRO, PART SELECT)
bp Variatie/invulpatroon 1, Herhaaltoets
(VARIATION/FILL-IN 1, REPEAT)
cr Stoptoets (STOP)
cs Registratietoetsen (REGISTRATION)
ct Metronoom, Maatslagtoets
(METRONOME, $BEAT)
dk Tempotoetsen (TEMPO)
dl Tiktempotoets (TAP TEMPO)
dm Portamentotoets (PORTAMENTO)
dn Aanhoudtoets (SUSTAIN)
do Automatisch harmoniseren/Arpeggiator, Typetoets
(AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR, $TYPE)
dp Splitsen, Splitspunttoets (SPLIT, $SPLIT POINT)
dq Bovenste laag, Onderste laag-toets
(UPPER LAYER, $LOWER LAYER)
dr Octaaftoets (OCTAVE)
ds Transponeertoetsen (TRANSPOSE
dt Modul
atie/toewij
sbare toets
)
(MODULATION/ASSIGNABLE) (alleen CT-X5000)
ek Toonhoogteregelaar (PITCH BEND)
el Akkoord (CHORD) grondtoonnamen
bq Variatie/invulpatroon 2, A-B toets
(VARIATION/FILL-IN 2, A-B)
br Variatie/invulpatroon 3, Achterwaarts-toets
(VARIATION/FILL-IN 3, sREW)
bs Variatie/invulpatroon 4, Voorwaarts-toets
(VARIATION/FILL-IN 4, dFF)
bt Einde/synchro-start, Pauzetoets
(ENDING/SYNCHRO START, kPAU
ck Start/stop
, Weergave/stoptoets
SE)
(START/STOP, PLAY/STOP)
cl Synchro-stoptoets (SYNCHRO STOP)
cm Begeleiding, Muziekvoorkeuzetoets
(ACCOMP, $MUSIC PRESET)
cn Blokkeertoets (FREEZE)
co Banktoets (BANK)
cp Opslagtoets (STORE)
cq Frasepadtoetsen (PHRASE PAD)
em Percussie-instrumentenlijst
CT-X5000
en Toongroepselectietoets (TONE GROUP SELECT)
eo TONE categorietoetsen
ep Ritmegroepselectietoets
(RHYTHM GROUP SELECT)
eq RHYTHM categorietoetsen
CT-X3000
en Toonlijst
eo Ritmelijst
NL-5
Algemene gids
eser
fk fl fm fn fo fp fqet
CT-X5000
fk fn fo fp fq
CT-X3000
Achterkant
er USB flash-drive poort (USB)
es USB-poort (USB)
et Lijnuitgang R, L/mono-aansluitingen (LINE OUT R, L/MONO)
(alleen CT-X5000)
fk CT-X5000: Hoofdtelefoonaansluiting (PHONES)
CT-X3000: Hoofdtelefoon/uitgangsaansluiting (PHONES/OUTPUT)*
fl Microfooningangsaansluiting (MIC IN) (alleen CT-X5000)
fm Microfoonvolumeregelaar (MIC VOLUME) (alleen CT-X5000)
fn Audio-ingangsaansluiting (AUDIO IN)
fo Pedaal 1 aansluiting (PEDAL1)
fp Pedaal 2/expressie-aansluiting (PEDAL2/EXPRESSION)
fq CT-X5000: 24 V gelijkstroomaansluiting (DC 24V)
CT-X3000: 12 V gelijkstroomaansluiting (DC 12V)
* In deze handleiding wordt deze aansluiting de fk PHONES aansluiting genoemd.
NL-6
Display


*
** *
Muziekstandaard
Toonindicator
Ritme-indicator Melodiebankindicator Muziekvoorkeuze-indicator
Nummer/instellingswaarde-display (links), naamdisplay (rechts)
Tempo, maat, maatslag
Indicators voor toetsenbordgedeelte
Akkoordnaam
Indicators voor automatische begeleiding
Mixerinformatie-displaygebied
Registratiedisplay, gebeurtenis-bewerkingsdisplay
* Overige indicators
Algemene gids
Klaarmaken van de muziekstandaard
Terugstellen van het Digitale Keyboard op de standaard fabrieksinstellingen
Er zijn twee manieren om het Digitale Keyboard terug te stellen op de standaardinstellingen: een “instellingenreset” waarbij alle instellingen worden geïnitialiseerd zonder dat er gegevens worden gewist en een “fabrieksreset” waarbij alle instellingen worden geïnitialiseerd en alle gegevens worden gewist, en het Digitale Keyboard wordt teruggebracht naar de toestand waarin dit was toen het de fabriek verliet. Zie “Wissen van alle gegevens uit het geheugen van het Digitale Keyboard” (pagina NL-118) voor details.
NL-7
Klaarmaken van de voeding
Stopcontact
Netadapter
fq DC 24V
Netsnoer
Stopcontact
Netadapter
fq DC 12V
Netsnoer
Uw Digitale Keyboard maakt gebruik van een netadapter voor de voeding.
• Hoewel de CT-X3000 ook op batterijen kan worden gebruikt, verdient het toch aanbeveling om het instrument met de netadapter te gebruiken.
Gebruik van de netadapter
Let erop dat u alleen de netadapter gebruikt die voor dit Digitale Keyboard wordt voorgeschreven. Het gebruik van een ander type netadapter kan problemen veroorzaken.
CT-X5000: Aansluiten van de netadapter
Voorgeschreven netadapter: AD-E24250LW
CT-X3000: Aansluiten van de netadapter
Voorgeschreven netadapter: AD-A12150LW
(JEITA standaardstekker)
(JEITA standaardstekker)
• Gebruik nooit de netadapter (JEITA standaard, met een uniforme polariteitsstekker) die met dit Digitale Keyboard wordt meegeleverd om een ander toestel dan dit Digitale Keyboard op een stopcontact aan te sluiten. Dit kan namelijk een defect veroorzaken.
• Zorg ervoor dat u de stroom van het Digitale Keyboard uitschakelt voordat u de aansluiting van de netadapter tot stand brengt of verbreekt.
• De netadapter wordt warm na langdurig gebruik. Dit is normaal en duidt niet op een defect.
• Neem de volgende belangrijke voorzorgsmaatregelen in acht om schade aan het netsnoer te voorkomen.
Tijdens het gebruik
• Trek nooit met geweld aan het snoer.
• Trek nooit herhaaldelijk aan het snoer.
• Draai het snoer nooit rond vlakbij de stekker of de aansluiting.
Wanneer het toestel wordt verplaatst
• Vergeet nooit de netadapter uit het stopcontact te trekken voordat u het Digitale Keyboard verplaatst.
Tijdens opslag
• Maak lussen in en een bundeltje van het netsnoer maar wikkel het snoer nooit om de netadapter.
• Steek nooit metaal, potloden of andere voorwerpen in de 24 V gelijkstroomaansluiting (DC 24V) (CT-X5000) of de 12 V gelijkstroomaansluiting (DC 12V) (CT-X3000) van dit product. Dit kan namelijk een ongeluk veroorzaken.
• Gebruik het netsnoer dat bij dit product wordt geleverd niet met een ander toestel.
• Gebruik de netadapter met het label naar beneden. De netadapter staat bloot aan elektromagnetische golven wanneer het label naar boven wijst.
• Sluit de netadapter op een stopcontact aan dat zich dicht in de buurt van het Digitale Keyboard bevindt. U kunt de stekker dan meteen uit het stopcontact trekken als er een probleem optreedt.
• De netadapter is enkel bedoeld voor gebruik binnenshuis. Zet de netadapter niet op een plaats waar deze nat kan worden. Plaats ook nooit een vaas of een andere bak met vloeistof op de netadapter.
• Dek de netadapter niet af met een krant, tafelkleed, gordijn of een of andere doek.
• Als u het Digitale Keyboard voor langere tijd niet denkt te gebruiken, dient u de stekker uit het stopcontact te trekken.
• De netadapter kan niet gerepareerd worden. Als de netadapter defect is of beschadigd raakt, moet u een nieuwe aanschaffen.
• Werkingsomgeving van de netadapter
Temperatuur: 0 t/m 40°C Vochtigheidsgraad: 10% tot 90% RV
• Uitgangspolariteit: &
NL-8
Klaarmaken van de voeding
Lipjes
Indicators voor lege batterijen (knipperen)
CT-X3000: Gebruik op batterijen
U kunt zes D-formaat batterijen gebruiken voor de voeding.
• Zorg ervoor de stroom uit te schakelen voordat u de batterijen inlegt.
• Het wordt aan u overgelaten om zes los verkrijgbare batterijen aan te schaffen. Gebruik geen oxyride batterijen of andere batterijen die nikkel bevatten.
1.
Open het batterijdeksel aan de onderkant van het Digitale Keyboard.
2.
Leg zes D-formaat batterijen in het batterijcompartiment.
• Let erop dat de positieve + en negatieve - kanten van de batterijen in de richting wijzen aangegeven in de afbeelding.
3.
Steek de lipjes van het batterijdeksel in de gaten aan de kant van het batterijcompartiment en sluit vervolgens het deksel.
In- en uitschakelen van de stroom
1.
Maak de voeding van het Digitale Keyboard klaar.
• Zie “Gebruik van de netadapter” (pagina NL-8) of “CT-X3000: Gebruik op batterijen” (pagina NL-9).
2.
Druk op 1P (aan/uit) om de stroom in te schakelen.
• Gebruik 2 VOLUME om het volume in te stellen.
3.
Houd 1P (aan/uit) nogmaals ingedrukt om de stroom uit te schakelen.
Het bericht “Bye” verschijnt op het display en de stroom wordt uitgeschakeld.
• Als u slechts lichtjes op 1P (aan/uit) drukt, licht het display kortstondig op maar wordt de stroom niet ingeschakeld. Dit duidt niet op een defect. Druk 1P (aan/uit) stevig en volledig in om de stroom in te schakelen.
• De meeste huidige instellingen worden gewist wanneer het Digitale Keyboard wordt uitgeschakeld. Wanneer de automatische hervattingsfunctie (pagina NL-10) is ingeschakeld, blijven de meeste instellingen bewaard wanneer de stroom wordt uitgeschakeld.
• Probeer nooit om een bediening uit te voeren terwijl het bericht “Wait...” of “Bye” wordt getoond. Het bericht “Wait...” of “Bye” geeft aan dat het toestel bezig is met het opslaan van gegevens. De gegevens van het Digitale Keyboard kunnen gewist of onbruikbaar worden wanneer het Digitale Keyboard wordt uitgeschakeld.
Aanduiding voor lege batterijen
De hieronder getoonde indicators beginnen te knipperen om u te laten weten dat de batterijspanning laag aan het worden is. Vervang de batterijen door nieuwe.
• Wanneer op 1P (aan/uit) wordt gedrukt om de stroom uit te schakelen, komt het Digitale Keyboard op stand-by te staan. Kleine hoeveelheden stroom blijven in het Digitale Keyboard lopen terwijl dit op stand-by staat. Als u het Digitale Keyboard voor langere tijd niet gebruikt of als er onweer in de buurt is, dient u de stekker uit het stopcontact te trekken.
Automatische stroomonderbreker
De automatische stroomonderbreker zal de stroom van het Digitale Keyboard automatisch uitschakelen als u geen bediening uitvoert voor ongeveer 30 minuten.
• U kunt de automatische stroomonderbreker uitschakelen om ervoor te zorgen dat de stroom niet ineens uitgeschakeld wordt tijdens een concert enz. Voer de procedure uit onder “Maken van functie­instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel de volgende instelling uit: Overige (Other) 3 Automatische stroomonderbreker (AutoOff) (pagina NL-117).
NL-9
Klaarmaken van de voeding
Contrast
Huidige instelling
Automatisch hervatten
Als Automatisch hervatten is ingeschakeld, blijven de huidige instellingen van de hieronder beschreven items bewaard wanneer de stroom wordt uitgeschakeld (mits het Digitale Keyboard niet van de voeding wordt losgekoppeld en de stroom normaal wordt uitgeschakeld door op 1P (aan/uit) te drukken of door de werking van de automatische stroomonderbreker).
Huidige instellingen van de onderstaande items
Toon (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2), ritme, melodienummer, muziekvoorkeuzenummer, tempo, transponeren, octaafverschuiving, status voor [ACCOMP] indicator weergegeven/niet weergegeven
Aan/uit-status van de onderstaande functies
Splitsen, lagen, portamento, aanhouden, automatisch harmoniseren of arpeggiator, CT-X5000: modulatie/ toewijsbaar*
Functie-instelling*
Mixerinstelling (pagina NL-64) status
CT-X5000: Categorieselectie, toon- en ritmecategorie-
selectiestatus, laatst geselecteerde toon/ritme in elke toon/ritmecategorie
*1 Wanneer de instelling gemaakt met de volgende bediening
“2 Toggle” is: MODULATION/ASSIGNABLE (Mod/Asgn) 3 toetsbediening (Btn Act) (pagina NL-114).
*2 Inclusief nagalm, zweving, vertraging en andere
effectinstellingen die bij de functie-instellingen horen.
1
, gedeeltenmodus
2
(pagina NL-112) status
Instellen van het displaycontrast
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Druk op de [1] (V) bm cijfertoets om “Other” weer te geven.
Other
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Contrast” weer te geven.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
6.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
De volgende keer dat de stroom wordt ingeschakeld, komt het Digitale Keyboard in de instellingstoestand te staan die gold toen het toestel werd uitgeschakeld. Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel Automatisch hervatten in: Overige (Other) 3 Automatisch hervatten (AtResume) (pagina NL-117).
• Ongeacht of Automatisch hervatten is ingeschakeld of uitgeschakeld, de instellingen van de onderstaande items, die horen bij de functie-instellingen (pagina NL-112), blijven bewaard ook wanneer de stroom wordt uitgeschakeld (mits het Digitale Keyboard niet van de voeding wordt losgekoppeld en de stroom normaal wordt uitgeschakeld door op 1P (aan/uit) te drukken of door de werking van de automatische stroomonderbreker). Equalizer, Stemming, Blokkeringsitem registratiegeheugen, Pedaal 2 type, Kalibratie expressiepedaal, Start van ritme tikken, Examenmodus, Displaycontrast
• Automatisch hervatten herstelt niet de status van de onderstaande instellingen. Instelling nootwaarde, instelling frase-opname, synchro­paraatstand, bestandsselectie en weergavetoestand in de audiomodus, instelling lokale sturing.
NL-10
Aansluiten op audio-
Brandt
fk PHONES aansluiting
(stereo standaardaansluiting (6,3 mm))
apparatuur
Geluidsweergave van het Digitale Keyboard
Uw Digitale Keyboard geeft het geluid via de ingebouwde luidsprekers en/of de PHONES aansluiting weer. (CT-X5000: Het geluid wordt ook via de LINE OUT aansluitingen uitgevoerd.)
• Er brandt een markering naast [SPEAKER] wanneer de luidsprekerweergave is ingeschakeld.
• Er brandt geen markering naast [SPEAKER] wanneer de luidsprekerweergave is uitgeschakeld. In de volgende gevallen is de weergave via de ingebouwde luidsprekers uitgeschakeld. – Wanneer er een stekker in de PHONES aansluiting
steekt.*
– Wanneer de volgende instelling op uit (Off) staat:
Luidsprekers (Speaker) 3 Luidspreker aan/uit (Enabled) (pagina NL-117).
• Het Digitale Keyboard past het geluid automatisch aan zodat dit geschikt is voor een hoofdtelefoon (of in geval van de CT-X5000, de LINE OUT aansluitingen) wanneer de luidsprekerweergave is uitgeschakeld, en voor luidsprekers wanneer de luidsprekerweergave is ingeschakeld.
* Wanneer de volgende instelling op uit (Off) staat:
Luidsprekers (Speaker) 3 Ingeschakeld bij aansluiting op PHONES (PhoneSpk) (pagina NL-117).
Gebruik van een hoofdtelefoon
Bij gebruik van een hoofdtelefoon wordt het geluid van de ingebouwde luidsprekers gewoonlijk uitgeschakeld* wat betekent dat u zelfs ’s avonds laat kunt oefenen zonder anderen te storen. * Wanneer de volgende instelling op uit (Off) staat:
Luidsprekers (Speaker) 3 Ingeschakeld bij aansluiting op PHONES (PhoneSpk) (pagina NL-117).
• Voordat u een hoofdtelefoon aansluit, dient u eerst 2 VOLUME te gebruiken om het volume op een laag niveau in te stellen. Stel het volume op het gewenste niveau in nadat u de aansluiting tot stand heeft gebracht.
• Luister niet voor lange tijd met een hoog volume via de hoofdtelefoon. Dit kan namelijk resulteren in gehoorschade.
• Als u een hoofdtelefoon gebruikt met een adapterstekker, dient u niet te vergeten de adapter er uit te halen telkens wanneer u de aansluiting van de hoofdtelefoon verbreekt.
• Er wordt geen hoofdtelefoon met het Digitale Keyboard meegeleverd. Gebruik een los verkrijgbare hoofdtelefoon. Zie pagina NL-3 voor informatie over de verkrijgbare opties.
• Als er geen geluidsweergave is terwijl de markering naast [SPEAKER] brandt, moet u de instelling van de 2 VOLUME knop en/of andere volume-gerelateerde instellingen controleren.
Inschakelen en uitschakelen van de luidsprekerweergave
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Luidsprekers (Speaker) 3 Luidspreker aan/uit (Enabled) (pagina NL-117).
Geluid weergeven via de luidsprekers terwijl de hoofdtelefoon is aangesloten
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel de volgende instelling in: Luidsprekers (Speaker) 3 Ingeschakeld bij aansluiting op PHONES (PhoneSpk) (pagina NL-117). Er wordt nu geluid via de luidsprekers weergegeven, ook als er een stekker in de PHONES aansluiting is gestoken.
NL-11
Aansluiten op audio-apparatuur
fk PHONES aansluiting (stereo standaardaansluiting (6,3 mm))
Stereo standaardstekker
Audio-apparatuur, versterker enz.
INPUT 1
INPUT 2
Gitaarversterker,
toetsenbordversterker enz.
RIGHT (rechts-rood) LEFT (links-wit)
Penstekkers
AUX IN aansluitingen enz. van de geluidsversterker
Standaardstekker (6,3 mm)
et LINE OUT aansluitingen (standaardaansluiting (6,3 mm))
Weergave van de toetsenbordnoten via audio­apparatuur
U kunt audio-apparatuur of een versterker aansluiten op het Digitale Keyboard en het geluid dan via externe luidsprekers weergeven om een krachtiger geluid van een betere kwaliteit te verkrijgen.
• Schakel de externe apparatuur uit bij het tot stand brengen van de verbinding. Nadat de verbinding eenmaal tot stand is gebracht, dient u de volumeniveaus van het Digitale Keyboard en de externe apparatuur te verlagen telkens wanneer u de stroom in- of uitschakelt.
• Schakel na het maken van de verbinding het Digitale Keyboard in en vervolgens de externe apparatuur.
• Als de toetsenbordnoten vervormd klinken via de externe audio-apparatuur, verlaag dan de instelling van het volume van het Digitale Keyboard.
Externe apparatuur op de PHONES aansluiting van het Digitale Keyboard aansluiten
Voor de aansluiting zijn los verkrijgbare snoeren nodig, die u zelf dient aan te schaffen.
• De aansluitsnoeren dienen aan een kant een stereo standaardstekker te hebben en aan de andere kant een stekker die past bij de configuratie van de externe apparatuur.
CT-X5000: Een extern apparaat op de LINE OUT aansluitingen van het Digitale Keyboard aansluiten
Voor de aansluiting zijn los verkrijgbare snoeren nodig, die u zelf dient aan te schaffen.
Aansluiten van geluidsapparatuur (Afbeelding )
Gebruik los verkrijgbare kabels om de externe audio­apparatuur aan te sluiten op de LINE OUT aansluitingen van het Digitale Keyboard zoals aangegeven in afbeelding Het uitgangssignaal van de LINE OUT R aansluiting is het geluid van het rechter kanaal terwijl het uitgangssignaal van de LINE OUT L/MONO aansluiting het geluid van het linker kanaal is. Het wordt aan u overgelaten om aansluitkabels aan te schaffen zoals de in de afbeelding getoonde kabels voor het aansluiten van de audio-apparatuur. Gewoonlijk dient u in deze configuratie de ingangskeuzeschakelaar van de audio­apparatuur in te stellen op de instelling die hoort bij de aansluiting (zoals AUX IN) waarop het Digitale Keyboard is aangesloten.
.
NL-12
Aansluiten op een muziekinstrumentversterker (Afbeelding
Gebruik los verkrijgbare kabels om de versterker aan te sluiten op de LINE OUT aansluitingen van het Digitale Keyboard zoals aangegeven in afbeelding uitgangssignaal van de LINE OUT R aansluiting is het geluid van het rechter kanaal terwijl het uitgangssignaal van de LINE OUT L/MONO aansluiting het geluid van het linker kanaal is. Door aan te sluiten op de LINE OUT L/MONO aansluiting worden beide kanalen als een gemengd signaal afgegeven. Het wordt aan u overgelaten om een aansluitkabel aan te schaffen zoals de in de afbeelding getoonde kabel voor het aansluiten van de versterker.
)
. Het
Aansluiten op audio-apparatuur
Stereo ministekker
fn AUDIO IN aansluiting (stereo mini-aansluiting (3,5 mm))
Draagbare audiospeler enz.
fl MIC IN aansluiting (standaardaansluiting (6,3 mm))
fm MIC VOLUME knop
Weergeven van externe apparatuur via het Digitale Keyboard
Voor de aansluiting zijn los verkrijgbare snoeren nodig, die u zelf dient aan te schaffen.
• De aansluitsnoeren dienen aan een kant een stereo ministekker te hebben en aan de andere kant een stekker die past bij de configuratie van de externe apparatuur.
• Schakel het Digitale Keyboard uit bij het tot stand brengen van de verbinding. Nadat de verbinding eenmaal tot stand is gebracht, dient u de volumeniveaus van het Digitale Keyboard en de externe apparatuur te verlagen telkens wanneer u de stroom in- of uitschakelt.
• Schakel na het maken van de verbinding de externe apparatuur in en vervolgens het Digitale Keyboard.
• Als de noten van de externe apparatuur die via het Digitale Keyboard worden weergegeven vervormd klinken, moet u het volume op de externe apparatuur verlagen.
CT-X5000: Weergeven van het geluid van een microfoon
U kunt een los verkrijgbare microfoon* aansluiten op de MIC IN aansluiting en het geluid van de microfoon weergeven via de luidsprekers van het Digitale Keyboard. * Gebruik een dynamische microfoon.
Gebruik fm MIC VOLUME om het volumeniveau in te stellen van het ingangssignaal van de microfoon. De volumeregeling van de microfoon hangt af van het algehele volume van het keyboard.
• Zorg ervoor dat het Digitale Keyboard en de microfoon uitgeschakeld zijn voordat u een microfoon aansluit.
•Stel 2 VOLUME en fm MIC VOLUME op een laag niveau in voordat u een microfoon aansluit. Nadat de microfoon is aangesloten, kunt u de gewenste volume­instellingen maken.
• De microfooninvoer is uitgeschakeld tijdens weergave van demonstratiemelodieën.
Middenbereik annuleren (Vocaal verwijderen)
Door Vocaal verwijderen in te schakelen worden de zanggeluiden verwijdert (gedempt of geminimaliseerd) in het geluid dat binnenkomt via de AUDIO IN aansluiting. Bij gebruik van deze functie wordt het geluid in het midden van het audiospectrum geannuleerd, wat betekent dat er (afhankelijk van hoe het originele geluid was gemengd) ook iets anders kan wegvallen dan het vocale gedeelte. Hoe het vocale gedeelte wordt gedempt, hangt af van het geluid dat binnenkomt. Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Overige (Other) 3 Middenbereik annuleren van audio-ingangssignaal (AIn CCan) (pagina NL-117).
• De ingebouwde effecten van het Digitale Keyboard (nagalm, zweving, vertraging, DSP) worden niet uitgeoefend op het ingangssignaal van de AUDIO IN aansluiting.
Microfooninstellingen
U kunt de mixer gebruiken om afzonderlijke afstellingen te maken voor de nagalm-, zweving- en vertragingseffecten die op het microfoongeluid worden toegepast. Zie “Gebruik van de mixer” (pagina NL-64).
NL-13
Gemeenschappelijke
[NUM] indicator
bediening voor alle functies
Betreffende deze handleiding
Tenzij anders aangegeven, wordt bij alle procedures in deze handleiding verondersteld dat het Digitale Keyboard in de begintoestand staat (d.w.z. de toestand meteen na het inschakelen van de stroom). Als u problemen ondervindt bij het uitvoeren van een procedure, schakelt u het keyboard uit en dan weer in, en daarna probeert u de procedure opnieuw uit te voeren.
• Houd er rekening dat wanneer het Digitale Keyboard tijdens een procedure wordt uitgeschakeld, eventuele niet opgeslagen gegevens verloren gaan.
Invoeren van nummers
De [NUM] indicator op het display geeft aan dat er nummers kunnen worden ingevoerd.
StagePno
Gebruik de onderstaande procedures om toonnummers, numerieke waarden enz. in te voeren.
Gebruik van de bm cijfertoetsen
Wanneer u een nummer of waarde invoert, moeten alle vereiste cijfers worden ingevoerd. Het aantal cijfers dat u moet invoeren hangt af van hetgeen u invoert. Om bijvoorbeeld toonnummer 015 (alle drie de cijfers zijn vereist) in te voeren, voert u in: [0] 3 [1] 3 [5]. In dit geval knipperen de ingevoerde cijfers totdat u de laatste 5 invoert. De ingevoerde waarde wordt geregistreerd (en 015 wordt weergegeven zonder dat de cijfers knipperen) nadat u alle vereiste cijfers hebt ingevoerd.
• Het bereik van de toegestane waarden hangt af van hetgeen u invoert. Als u probeert om een waarde in te voeren die buiten het toegestane bereik valt, verandert de waarde naar een waarde binnen het bereik die zo dicht mogelijk bij de waarde is die u heeft ingevoerd.
• Om een waarde in te voeren zonder dat er een nul aan het begin wordt ingevoerd, voert u de waarde in en drukt dan op bk FUNCTION. Om bijvoorbeeld een driecijferig toonnummer in te voeren, kunt u de volgende bediening uitvoeren die zou resulteren in de invoer van toonnummer 010: [1] 3 [0] 3 bk FUNCTION.
• Om een invoer te wissen zonder deze af te maken, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt.
Gebruik van de bn [–] en [+] toetsen
• Bij indrukken van [–] wordt het getoonde nummer of de waarde met één verlaagd en bij indrukken van [+] met één verhoogd. Houd een van de toetsen ingedrukt om de nummers of waarden achter elkaar te doorlopen totdat u de toets loslaat. Bij gelijktijdig indrukken van beide toetsen keert het nummer of de waarde terug naar de standaardinstelling of de aanbevolen instelling.
• Als invoer van een negatieve waarde is toegestaan, drukt u op [–] terwijl de waarde op het display knippert om een min­teken (–) links voor de waarde te plaatsen. Door op [+] te drukken terwijl de waarde knippert, wordt teruggekeerd naar een positieve waarde.
Gebruik van de bl regelaar
U kunt een nummer of waarde die wordt getoond ook veranderen door aan deze regelaar te draaien.
Andere functies van de bm cijfertoetsen
In de onderstaande tabel worden de andere functies beschreven die de bm cijfertoetsen hebben wanneer de [NUM] indicator niet wordt weergegeven. Sommige toetsen voeren ook een bediening uit die specifiek is voor bepaalde functies.
Toets Hoofdfunctie
[0] (NUM) Door deze toets in te drukken bij een
instelitem waarbij een waarde kan worden ingevoerd, wordt de numerieke invoer ingeschakeld (de [NUM] indicator verschijnt).
[1] (V) [3] (W)
[2] (w) [5] (q)
[4] (EXIT) Bij bepaalde functies wordt deze toets
[6] (ENTER) Door op [6] (ENTER) te drukken wordt het
[7] (WRITE) Druk op deze toets om een gebruikerstoon
[8] (INSERT) [9] (DELETE)
Gebruik deze toetsen terwijl een instelmenu wordt weergegeven om tussen de menu­items om te schakelen. Bij sommige functies worden deze toetsen gebruikt om tussen onderdelen om te schakelen voor het maken van instellingen voor de onderdelen.
Gebruik deze toetsen om tussen instelitems om te schakelen in de mixermodus (pagina NL-64) en bij het bewerken van MIDI­recorder gebeurtenissen (pagina NL-105).
gebruikt om de functie te verlaten.
getoonde menu-item uitgevoerd, wordt er naar een bepaald submenu gegaan of wordt een bepaalde bewerking uitgevoerd.
(pagina NL-71) of een gebruikersritme (pagina NL-76) op te slaan.
Gebruik deze toetsen bij het invoeren van tekst (pagina NL-15) om bepaalde tekens in te voegen of te wissen. [9] (DELETE) wordt ook gebruikt bij het bewerken van MIDI-recorder gebeurtenissen (pagina NL-105).
NL-14
4 CATEGORY toets
Categorienummer Categorienaam
Cursor (knippert)
De vele tonen van het Digitale Keyboard zijn verdeeld in 20 categorieën zodat u een gewenste toon snel en gemakkelijk kunt vinden. U kunt de 4 CATEGORY toets gebruiken om de laatste toon te selecteren die u in een categorie heeft geselecteerd. Bij gebruik van het toestel met de oorspronkelijke standaardinstellingen kunt u op 4 CATEGORY drukken om de eerste toon in een categorie te selecteren.
• Het onderstaande voorbeeld toont hoe u een toon met 4 CATEGORY kunt selecteren. De ritmes, melodieën en muziekvoorkeuzes zijn ook in categorieën verdeeld en u kunt ook de 4 CATEGORY toets gebruiken om deze te doorlopen.
Omschakelen tussen de tooncategorieën
1.
Druk op 5 TONE.
De aanduiding (toonindicator) verschijnt. U kunt een toon selecteren terwijl de toonindicator wordt weergegeven.
2.
Druk op 4 CATEGORY.
De letter “C” en het nummer en de naam van de huidige geselecteerde categorie verschijnen voor een paar seconden.
Gemeenschappelijke bediening voor alle functies
4.
Om alleen tonen binnen de huidige categorie te selecteren, wacht u totdat begint te knipperen of drukt u op bk FUNCTION zodat
gaat knipperen.
• Terwijl knippert, gebruikt u bn [–] of [+] of de bl regelaar om de tonen van de huidige geselecteerde categorie te doorlopen.
• Druk op 5 TONE om een toon in een andere categorie te selecteren. Hierdoor stopt met knipperen.
Tussen de categorieën navigeren
1.
Druk op 5 TONE.
2.
Terwijl een toonnaam wordt weergegeven, houdt u 4 CATEGORY ingedrukt en drukt dan op bn [–] of [+].
Met [–] wordt naar de eerste toon in de categorie vóór die waar de getoonde toon zich bevindt gesprongen en met [+] wordt naar de eerste toon in de volgende categorie gesprongen.
Invoeren van tekst
Gebruik de onderstaande procedures om namen van gebruikersgegevens en andere tekst in te voeren.
Piano
• Na een paar seconden verschijnen het toonnummer en de toonnaam en begint te knipperen. U kunt alleen tonen binnen de huidige categorie selecteren terwijl aan het knipperen is. (Zie stap 4.)
3.
Terwijl “C” wordt weergegeven, drukt u op 4 CATEGORY om naar de volgende categorie door te gaan.
Het nummer en de naam van de volgende categorie worden getoond.
• De categorietoon die het laatst geselecteerd was bij het verlaten van een categorie (de eerste categorietoon bij gebruik van het toestel met de oorspronkelijke standaardinstellingen) wordt het eerst geselecteerd wanneer u opnieuw naar een categorie gaat.
• U kunt ook bn [–] (terug) en [+] (vooruit) gebruiken in plaats van 4 CATEGORY om van de ene naar de andere categorie te gaan.
• Door bn [–] en [+] tegelijk in te drukken wordt naar categorie 1 gesprongen en wordt de toon geselecteerd die geselecteerd was toen u categorie 1 de laatste keer verliet.
No Na
me
Tekens invoeren
1.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om de cursor naar de plaats te brengen waar u het teken wilt invoegen.
2.
Druk op de [8] (INSERT) bm cijfertoets.
• Er wordt nu een “A” op de plaats van de cursor ingevoegd.
NL-15
Gemeenschappelijke bediening voor alle functies
9 J T
'
8
I S _
`
7 H R &
~
6 G Q S
@
5 F P Z
}
4 E O Y
{
3 D N X
^
2
C M W
-
1
B
L
V
)
0 A K
U
(
3
= G Q
[ e o y
) 2 < F P Z d n x
(
1
; E O Y
c m w
'
0
: D N X
b
l
v
&
/
9 C M
W
a
k
u
%
. 8 B L V
`
j
t
$
-
7 A K U
_
i
s
}
#
6
@
J
T
^
h
r |
"
5 ?
I
S
] g q
{
! + 4 >
H R
'
f p z
Brandt
Ingesteld nummer Naam van instelitem
Tekens veranderen
1.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om de cursor naar het teken te verplaatsen dat u wilt veranderen.
2.
Gebruik bn [–] en [+] om het teken te veranderen.
• Herhaal de stappen 1 en 2 naar vereist.
• Het invoeren van de tekens aangegeven in de onderstaande tabel wordt ondersteund wanneer het bestand op een USB flash-drive wordt opgeslagen.
• Als u het symbool voor gelijkwaardig ( ) invoert, wordt dit weergegeven als een pijl naar rechts (3).
• Het invoeren van de tekens aangegeven in de onderstaande tabel wordt ondersteund wanneer het bestand in het geheugen van het Digitale Keyboard wordt opgeslagen.
~
FUNCTION indicator
De [FUNCTION] indicator brandt of knippert wanneer u een instelling voor een functie van het Digitale Keyboard uitvoert (pagina NL-112) of een andere bediening voor een speciale instelling. De betekenis van de tekst die bij de brandende of knipperende [FUNCTION] indicator verschijnt wordt hieronder beschreven.
Brandt De naam van het instelitem wordt getoond.* Knippert De instelling van het weergegeven instelitem
* Alleen bij een instelitem dat een functie-instelling is. Het onderstaande voorbeeld toont hoe de [FUNCTION]
indicator werkt.
Voorbeeld: Maken van de instelling voor het aanslagvolume
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Druk enkele malen op de [3] (W) bm cijfertoets totdat “Touch” (Aanslagvolume) wordt weergegeven.
“Touch” is een instelitem, dus de [FUNCTION] indicator verschijnt.
wordt getoond.
Tekens wissen
1.
2.
NL-16
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om de cursor naar het teken te verplaatsen dat u wilt wissen.
Druk op de [9] (DELETE) bm cijfertoets.
Touch
3.
Knippert
Ingesteld nummer Ingestelde waarde
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling voor het aanslagvolume te veranderen.
De instellingen voor het aanslagvolume worden doorlopen: Off, Light, Normal en Heavy. Aangezien dit instellingen voor het aanslagvolume zijn, knippert de [FUNCTION] indicator terwijl de instellingen worden weergegeven.
Light
4.
Druk op bk FUNCTION om terug te keren naar het instelitem.
De [FUNCTION] indicator brandt.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
De [FUNCTION] indicator verdwijnt.
Luisteren naar demonstratiemelodieën
1.
Druk 5 TONE en 6 RHYTHM tegelijk in.
De (melodiebankindicator) begint op het display te knipperen en de weergave van de drie demonstratiemelodieën begint.
• Tijdens weergave van de demonstratiemelodieën kunt u bn [–] en [+] gebruiken om naar het begin van de vorige of volgende melodie te springen.
• De weergave van de demonstratiemelodieën wordt herhaald totdat u de bediening in de onderstaande stap 2 uitvoert.
2.
Druk ck PLAY/STOP of 5 TONE en 6 RHYTHM tegelijk in om de weergave van de demonstratiemelodieën te stoppen.
De (melodiebankindicator) verdwijnt.
• Als de automatische stroomonderbreker is ingeschakeld, zal de stroom automatisch na ongeveer 30 minuten worden uitgeschakeld wanneer er geen bediening wordt uitgevoerd, ook als er demonstratiemelodieën worden weergegeven. Indien gewenst kunt u de automatische stroomonderbreker annuleren. Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel de volgende instelling uit: Overige (Other) 3 Automatische stroomonderbreker (AutoOff) (pagina NL-117).
NL-17
Spelen op het keyboard
Toonnummer Toonnaam
Brandt
en TONE GROUP SELECT toets
eo TONE categorietoetsen
Selecteren van een toon
CT-X5000: Gebruik van de TONE categorietoetsen om een categorie te selecteren
Uw Digitale Keyboard is voorzien van een grote verzameling tonen. Selecteer een toon en speel iets op het toetsenbord om te luisteren hoe het klinkt.
Selecteren van een toon
1.
Druk op 5 TONE.
De aanduiding (toonindicator) verschijnt. U kunt een toon selecteren terwijl de toonindicator wordt weergegeven.
StagePno
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de toon te selecteren die u aan het toetsenbordspel wilt toewijzen.
• Zie “Invoeren van nummers” (pagina NL-14) voor meer informatie over het invoeren van een nummer.
• De tonen zijn verdeeld in categorieën. U kunt gemakkelijk de gewenste toon vinden door naar de pianocategorie, orgelcategorie enz. te gaan. Zie “4 CATEGORY toets” (pagina NL-15) voor verdere informatie.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor details over de tooncategorieën en typen.
3.
Speel iets op het keyboard om te luisteren naar hoe de geselecteerde toon klinkt.
• Bij het selecteren van een toon die in een drumsetcategorie is, worden er diverse percussie-instrumenten aan de klaviertoetsen toegewezen.
•U kunt de eo TONE categorietoetsen gebruiken om snel en gemakkelijk in de categorieën te navigeren.
De tooncategorieën zijn verdeeld in twee groepen: Groep A (L) en Groep B (M). Welke categorie (groep) een eo TONE categorietoets selecteert, hangt af van of het indicatorlampje links naast en TONE GROUP SELECT wel of niet brandt.
1.
Druk op de en TONE GROUP SELECT toets om heen en weer te gaan tussen categorie Groep A (indicatorlampje brandt niet) en Groep B (indicatorlampje brandt).
2.
Om een categorie te selecteren, drukt u op de bijbehorende eo TONE categorietoets.
• De aanduiding (toonindicator) begint op het display te knipperen.
• Bij indrukken van een eo TONE categorietoets wordt de laatst geselecteerde toon in de corresponderende categorie geselecteerd. Terwijl de (toonindicator) knippert, kunt u een van de tonen in de categorie selecteren. Druk op 5 TONE om het selecteren van een toon in de categorie te verlaten. Hierdoor stopt met knipperen.
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de toon te selecteren die u aan het toetsenbordspel wilt toewijzen.
DSP-tonen
Het Digitale Keyboard heeft een aantal “DSP-tonen”. Dit zijn tonen met speciale effecten. Er brandt een markering naast [DSP TONE] wanneer een DSP-toon is geselecteerd.
NL-18
Spelen op het keyboard
LOWER 1 UPPER 1
UPPER 2
(UPPER LAYER)
LOWER 2
(LOWER LAYER)
U1 (UPPER 1) indicator U2 (UPPER 2) indicator L1 (LOWER 1) indicator L2 (LOWER 2) indicator
Brandt
Meerdere tonen weergeven (Lagen en Splitsen)
U kunt het toetsenbord in een linker- en rechterhelft splitsen en verschillende tonen aan beide helften toewijzen en ook kunt u twee tonen gelaagd weergeven zodat deze tegelijkertijd klinken. De splits- en lagenfunctie kunnen gelijktijdig worden gebruikt zodat u in totaal vier toetsenbordgedeelten (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2) tegelijk kunt weergeven, zoals in de onderstaande afbeelding is aangegeven.
Indicators voor toetsenbordgedeelten
U kunt de huidige splits/lagen-status controleren door te kijken naar de indicators voor de toetsenbordgedeelten in de linker bovenhoek van het display. De toetsenbordgedeelten waarvan de indicators worden getoond, klinken wanneer op het toetsenbord wordt gespeeld.
Splitsen van het toetsenbord tussen twee tonen (Splitsen)
1.
Nadat u heeft vastgesteld dat de toetsenbordgedeelte-indicator in de linker bovenhoek van het display eruit ziet als , selecteert u een toon.
• Dit wordt de toon van het UPPER 1 gedeelte.
2.
Druk op dp SPLIT.
• De [L1] indicator verschijnt en komt rechts naast [L1] te staan. Dit betekent dat u de toon voor het LOWER 1 gedeelte kunt selecteren.
3.
Selecteer de toon die u aan LOWER 1 wilt toewijzen.
4.
Speel iets op het toetsenbord.
• Zie “Veranderen van de tonen toegewezen aan het gesplitste/gelaagde-gedeelte” (pagina NL-21) voor informatie over hoe u de toon die aan elk gedeelte is toegewezen kunt veranderen.
• U kunt voor elk gedeelte het volumeniveau, de effectintensiteit en andere instellingen aanpassen. Zie “Gebruik van de mixer” (pagina NL-64) voor details.
• Als u DSP-tonen voor meerdere gedeelten gebruikt, worden de tooneffecten verwijderd en kan de toonkwaliteit veranderen.
5.
Om een splitsing te annuleren (het volledige toetsenbord terugzetten naar het UPPER 1 gedeelte), drukt u op dp SPLIT.
De [L1] indicator verdwijnt.
NL-19
Spelen op het keyboard
Nummer van splitspuntnoot
LOWER gedeelte van toetsenbord (of begeleidingstoetsenbord)
Naam van splitspuntnoot
UPPER gedeelte van toetsenbord
Brandt
Verplaatsen van het toetsenbordsplitspunt
1.
Houd dp SPLIT ingedrukt totdat “Split Pt” wordt weergegeven.
2.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de naam van de noot (de laagste noot van het UPPER gedeelte) te bepalen waar u het splitspunt wilt vastleggen.
• U kunt het splitspunt ook bepalen door dp SPLIT ingedrukt te houden en dan op de toets te drukken waar u het splitspunt wilt vastleggen.
• Het opgegeven splitspunt wordt aangegeven zoals hieronder is getoond.
Voorbeeld: Wanneer C4 is opgegeven als het splitspunt
B3 I C4
• Het LOWER gedeelte van het toetsenbord dat met deze procedure is ingesteld, wordt ook als een begeleidingstoetsenbord gebruikt (pagina NL-44).
3.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Aanbrengen van een laag met twee tonen
1.
Nadat u heeft vastgesteld dat de toetsenbordgedeelte-indicator in de linker bovenhoek van het display eruit ziet als , selecteert u een toon.
• Dit wordt de toon van het UPPER 1 gedeelte.
2.
Druk op dq UPPER LAYER.
• De [U2] indicator verschijnt en komt rechts naast [U2] te staan. Dit betekent dat u de toon voor het UPPER 2 gedeelte kunt selecteren.
3.
Selecteer de toon die u aan UPPER 2 wilt toewijzen.
4.
Speel iets op het toetsenbord.
• Zie “Veranderen van de tonen toegewezen aan het gesplitste/gelaagde-gedeelte” (pagina NL-21) voor informatie over hoe u de toon die aan elk gedeelte is toegewezen kunt veranderen.
• U kunt nu ook op dp SPLIT drukken voor gebruik van de UPPER 1 en UPPER 2 gelaagde tonen, in aanvulling op het LOWER 1 gedeelte dat met de splitsing van het toetsenbord is gemaakt.
5.
Om een lageninstelling te annuleren (het volledige toetsenbord terugzetten naar het UPPER 1 gedeelte), drukt u op dq UPPER LAYER.
De [U2] indicator verdwijnt.
• Bij het instellen van een splitspunt komen het LOWER gedeelte van het toetsenbord en het begeleidingstoetsenbord in hetzelfde gebied. U kunt ook verschillende gebieden voor deze twee toetsenborden instellen. U kunt ook een instelling maken waarbij de toon van het LOWER gedeelte niet klinkt in het gebied waar het LOWER gedeelte van het toetsenbord en het begeleidingstoetsenbord elkaar overlappen. Zie “Geavanceerde splitsinstellingen” (pagina NL-50) voor details.
NL-20
Spelen op het keyboard
Brandt
Gelijktijdig gebruik van splitsing en lagen
1.
Voer de stappen 1 - 3 uit onder “Splitsen van het toetsenbord tussen twee tonen (Splitsen)” (pagina NL-19).
2.
Voer de onderstaande procedure uit om een laag van twee tonen voor het UPPER gedeelte in te stellen.
(1) Druk op dq UPPER LAYER en controleer of de [U2]
indicator wordt weergegeven.
(2) Selecteer de toon die u aan UPPER 2 wilt toewijzen.
3.
Voer de onderstaande procedure uit om een laag van twee tonen voor het LOWER gedeelte in te stellen.
(1) Houd dq UPPER LAYER lang ingedrukt totdat de
[L2] indicator verschijnt. Er verschijnt een markering naast [LOWER LAYER].
(2) Selecteer de toon die u aan LOWER 2 wilt toewijzen.
4.
Speel iets op het toetsenbord.
• Zie “Veranderen van de tonen toegewezen aan het gesplitste/gelaagde-gedeelte” (pagina NL-21) voor informatie over hoe u de toon die aan elk gedeelte is toegewezen kunt veranderen.
Veranderen van de tonen toegewezen aan het gesplitste/gelaagde-gedeelte
1.
Druk op 5 TONE.
De aanduiding (toonindicator) verschijnt.
2.
Houd 5 TONE lang ingedrukt totdat rechts naast de indicator voor het toetsenbordgedeelte staat (pagina NL-19).
• Herhaal deze bediening zo vaak als vereist om rechts naast de indicator voor het toetsenbordgedeelte (U1, U2, L1, L2) te zetten van het gedeelte (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2) waarvoor u de tooninstelling wilt veranderen.
3.
Verander de toon van het toetsenbordgedeelte dat u in stap 2 heeft geselecteerd.
• Herhaal de stappen 2 en 3 voor elk van de toetsenbordgedeelten waarvan u de tooninstelling wilt veranderen.
• Bij gelijktijdig gebruik van de splits- en lagenfunctie wordt het UPPER 2 gedeelte de “bovenste laag” genoemd en het LOWER 2 gedeelte wordt de “onderste laag” genoemd.
• Om alleen de bovenste laag uit te schakelen nadat de stappen 1 t/m 3 van de bovenstaande procedure zijn uitgevoerd, drukt u op dq UPPER LAYER en controleert dan of de [U2] indicator niet meer wordt weergegeven. Om alleen de onderste laag uit te schakelen, houdt u dq UPPER LAYER (LOWER LAYER) lang ingedrukt totdat de [L2] indicator verdwijnt (de [LOWER LAYER] markering verdwijnt ook).
• Er is een markering naast [LOWER LAYER] wanneer de onderste laag is ingeschakeld, ongeacht of het toetsenbord wel of niet is gesplitst. De markering verdwijnt wanneer de onderste laag wordt uitgeschakeld.
• Bij indrukken van dp SPLIT nadat de bovenstaande stappen 1 t/m 3 zijn uitgevoerd, wordt de splitsing uitgeschakeld, zodat de [L1] en [L2] indicators verdwijnen, en het toetsenbord wordt gelaagd met enkel de UPPER gedeelten (UPPER 1 en UPPER 2).
NL-21
Spelen op het keyboard
Huidige instelling
Huidige instelling
Huidige instelling
Selecteren van een effect voor een toon (Nagalm, Zweving, Vertraging)
Uw Digitale Keyboard is uitgerust met nagalm-, zwevings- en vertragingseffecten die u kunt gebruiken om het geluid van de tonen te verbeteren.
Nagalm (REVERB)
Nagalm bootst een luisterruimte na, zoals een kamer of zaal.
Zweving (CHORUS)
Zweving voegt een rijke, briljante klank aan het geluid toe. Dit Digitale Keyboard past een vooringestelde zwevingsinstelling toe die geschikt is voor elke toon.
Vertraging (DELAY)
De vertragingsfunctie slaat het geluid op en herhaalt het met tussenpozen met een geringe vertraging vóór elke herhaling, waardoor een echo-effect ontstaat. Vertraging verschilt van nagalm dat een duidelijk ander effect is. Dit Digitale Keyboard past een vooringestelde vertragingsinstelling toe die geschikt is voor elke toon.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Reverb” weer te geven.
Reverb
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Zie de “Lijst met nagalmeffecten” (pagina NL-23) voor informatie over de nagalmtypen die met elke instelling overeenkomen.
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Chorus” weer te geven.
Cho r u s
• U kunt de huidige aan/uit-status van elk effect controleren door naar de indicatormarkeringen aan de rechterzijde van het display te kijken.
• De vooringestelde zwevings- en vertragingseffecten worden op elke toon toegepast zelfs wanneer er geen indicatormarkering naast [CHORUS] en [DELAY] staat.
• U kunt zelf instellen hoe de tooneffecten op elk gedeelte worden toegepast. Zie “Gebruik van de mixer” (pagina NL-64) voor details. De instelitems die worden gebruikt voor de aanpassing zijn de volgende: Nagalm zenden, Zweving zenden, Vertraging zenden (zie “Geavanceerde mixerinstellingen” op pagina NL-66).
Een digitaal effect selecteren
• De onderstaande procedure beschrijft hoe de nagalm­(stap 2 en 3), zwevings- (4 en 5) en vertragingsinstellingen (6 en 7) moeten worden geselecteerd. U kunt de stappen voor een effect overslaan wanneer u de instellingen niet wilt veranderen.
1.
Druk op bk FUNCTION.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Zie de “Lijst met zwevingseffecten” (pagina NL-24) voor informatie over de zwevingstypen die met elke instelling overeenkomen.
6.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Delay” weer te geven.
De l a
7.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Zie de “Lijst met vertragingseffecten” (NL-24) voor informatie over de vertragingstypen die met elke instelling overeenkomen.
8.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
y
NL-22
Spelen op het keyboard
Lijst met nagalmeffecten
CT-X5000
Instellings-
nummer
1Uit Off 2 Kamer 1 Room 1 3 Kamer 2 Room 2 4 Kamer 3 Room 3 5 Kamer 4 Room 4 6 Kamer 5 Room 5 7 Kamer 6 Room 6 8 Kamer 7 Room 7
9 Kamer 8 Room 8 10 Kamer 9 Room 9 11 Grote kamer 1 L.Room 1 12 Grote kamer 2 L.Room 2 13 Zaal 1 Hall 1 14 Zaal 2 Hall 2 15 Zaal 3 Hall 3 16 Zaal 4 Hall 4 17 Zaal 5 Hall 5 18 Zaal 6 Hall 6 19 Zaal 7 Hall 7 20 Zaal 8 Hall 8 21 Zaal 9 Hall 9 22 Stadion 1 Stadium1 23 Stadion 2 Stadium2 24 Stadion 3 Stadium3 25 Plaat 1 Plate 1 26 Plaat 2 Plate 2 27 Plaat 3 Plate 3 28 Vertraging Delay 29 Pan-vertraging PanDelay 30 Lange vertraging 1 L.Delay1 31 Lange vertraging 2 L.Delay2 32 Kerk Church 33 Kathedraal Cathedrl
Instellingstype Display
CT-X3000
Instellings-
nummer
1Uit Off 2 Kamer 1 Room 1 3 Kamer 2 Room 2 4 Kamer 3 Room 3 5 Kamer 4 Room 4 6 Kamer 5 Room 5 7 Grote kamer 1 L.Room 1 8 Grote kamer 2 L.Room 2
9 Zaal 1 Hall 1 10 Zaal 2 Hall 2 11 Zaal 3 Hall 3 12 Zaal 4 Hall 4 13 Zaal 5 Hall 5 14 Zaal 6 Hall 6 15 Stadion 1 Stadium1 16 Stadion 2 Stadium2 17 Stadion 3 Stadium3 18 Plaat 1 Plate 1 19 Plaat 2 Plate 2 20 Vertraging Delay 21 Pan-vertraging PanDelay 22 Lange vertraging 1 L.Delay1 23 Lange vertraging 2 L.Delay2 24 Kerk Church 25 Kathedraal Cathedrl
Instellingstype Display
NL-23
Spelen op het keyboard
Lijst met zwevingseffecten
CT-X5000
Instellings-
nummer
1 Toon * Tone 2 Zweving 1 Chorus 1 3 Zweving 2 Chorus 2 4 Zweving 3 Chorus 3 5 Zweving 4 Chorus 4 6 FB zweving FBChorus 7 Zachte zweving Soft C 8 Heldere zweving Bright C
9 Diepe zweving Deep C 10 Flanger 1 Flanger1 11 Flanger 2 Flanger2 12 Flanger 3 Flanger3 13 Flanger 4 Flanger4 14 Korte vertraging 1 S.Delay1 15 Korte vertraging 2 S.Delay2 16 Korte vertraging 3 S.Delay3 17 Korte vertraging 4 S.Delay4
CT-X3000
Instellings-
nummer
1 Toon * Tone
2 Zweving 1 Chorus 1
3 Zweving 2 Chorus 2
4 Zweving 3 Chorus 3
5 Zweving 4 Chorus 4
6 FB zweving FBChorus
7 Diepe zweving Deep C
8 Flanger 1 Flanger1
9 Flanger 2 Flanger2 10 Flanger 3 Flanger3 11 Flanger 4 Flanger4 12 Korte vertraging 1 S.Delay1 13 Korte vertraging 2 S.Delay2
* Hoewel bij het selecteren van instellingsnummer 1 (Tone)
de indicatormarkering naast [CHORUS] verdwijnt, worden de vooringestelde zwevingseffecten toch op elke toon toegepast.
Instellingstype Display
Instellingstype Display
Lijst met vertragingseffecten
CT-X5000
Instellings-
nummer
1 Toon * Tone 2 Kort 1 Short 1 3 Kort 2 Short 2 4 Echo Echo
5
6
7
8 Sfeer Ambience
9 Midden 1 Mid 1 10 Midden 2 Mid 2 11 Lang 1 Long 1 12 Lang 2 Long 2 13 Midden Pan Mid Pan 14 Lange Pan 1 LongPan1 15 Lange Pan 2 LongPan2 16 Lange Pan 3 LongPan3 17 Kort enkelvoudig ShrtSngl 18 Midden enkelvoudig Mid Sngl 19 Lang enkelvoudig LongSngl 20 Lang dubbel Long Dbl 21 Lang drievoudig LongTrpl
Instellingstype Display
Temposynchronisatie kort
Temposynchronisatie middelmatig
Temposynchronisatie lang
TSync S
TSync M
TSync L
NL-24
Spelen op het keyboard
CT-X3000
Instellings-
nummer
1 Toon * Tone 2 Kort 1 Short 1 3 Kort 2 Short 2 4 Echo Echo
5
6
7
8 Sfeer Ambience
9 Midden 1 Mid 1 10 Midden 2 Mid 2 11 Lang 1 Long 1 12 Lang 2 Long 2 13 Midden Pan Mid Pan 14 Lange Pan 1 LongPan1 15 Lange Pan 2 LongPan2 16 Lange Pan 3 LongPan3
* Hoewel bij het selecteren van instellingsnummer 1 (Tone)
de indicatormarkering naast [DELAY] verdwijnt, worden de vooringestelde vertragingseffecten toch op elke toon toegepast.
Instellingstype Display
Temposynchronisatie kort
Temposynchronisatie middelmatig
Temposynchronisatie lang
TSync S
TSync M
TSync L
Gebruik van de equalizer
Met behulp van de equalizer kunt u selecteren uit diverse voorkeuze-instellingen die bepaalde frequentiebereiken versterken of onderdrukken. De CT-X5000 is tevens uitgerust met een vier-bands equalizer waarmee de gebruiker zelf instellingen kan maken (Gebruikerequalizer).
Selecteren van een equalizerinstelling
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Equalizr” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Hieronder worden de instellingen beschreven die overeenkomen met de instellingsnummers.
Instellings-
nummer
1 Standard Standaardinstelling 2 Bass + Versterkt het lage bereik. 3 Treble + Versterkt het hoge bereik. 4 Loudness Versterkt alle bereiken. 5 Mellow Geeft een gevoelige klank. 6 Bright Geeft een heldere klank.
7Rock
8 Dance
9Jazz
10 Classic
11 User
Display Beschrijving
Geeft geluid dat geoptimaliseerd is voor rockmuziek.
Geeft geluid dat geoptimaliseerd is voor dansmuziek.
Geeft geluid dat geoptimaliseerd is voor jazzmuziek.
Geeft geluid dat geoptimaliseerd is voor klassieke muziek.
CT-X5000: Past de instellingen van de gebruikerequalizer toe.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
NL-25
Spelen op het keyboard
CT-X5000: Instellingen voor de gebruikerequalizer maken
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “User EQ” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
3.
Maak de instellingen voor elk frequentiebereik.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
het menu weer te geven van het bereik dat u wilt bijregelen.
Voor het bijregelen van dit bereik: Selecteert u dit:
Laag bereik (50 Hz tot 800 Hz) EQ Low Middenbereik 1 (100 Hz tot 8 kHz) EQ Mid1 Middenbereik 2 (100 Hz tot 8 kHz) EQ Mid2 Hoog bereik (2 kHz tot 16 kHz) EQ High
(2) Druk op [6] (ENTER).
• De “Equalizr” instelling verandert automatisch naar “User”. Zie “Selecteren van een equalizerinstelling” (pagina NL-25).
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “***
Freq” (middenfrequentie of afkapfrequentie) of “*** Gain” (versterking) weer te geven. Wat in de bovenstaande menu-items op de plaats van “***” verschijnt, hangt af van het frequentiebereik dat wordt bijgeregeld.
(4) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen. Zie “Lijst met instellingen voor de gebruikerequalizer” hieronder voor details over de instelitems en de
instellingen. (5) Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets. (6) Herhaal de stappen (1) t/m (5) naar vereist om de
instellingen voor de andere frequentiebereiken te
maken.
4.
Maak de instellingen voor het ingangsniveau en het uitgangsniveau naar vereist.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Input Lv” (ingangsniveau) weer te geven en gebruik
dan bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling
te veranderen. (2) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) cijfertoetsen om
“OutputLv” (uitgangsniveau) weer te geven en
gebruik dan bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Lijst met instellingen voor de gebruikerequalizer
Instelitem Display Instellingen
Laag bereik EQ Low
Afkapfrequentie Low Freq 1 t/m 13 * Versterking Low Gain –12 t/m 12
Middenbereik 1 EQ Mid1
Middenfrequentie Mid1Freq 1 t/m 20 * Versterking Mid1Gain –12 t/m 12
Middenbereik 2 EQ Mid2
Middenfrequentie Mid2Freq 1 t/m 20 * Versterking Mid2Gain –12 t/m 12
Hoog bereik EQ High
Afkapfrequentie HighFreq 1 t/m 10 *
Versterking HighGain –12 t/m 12 Ingangsniveau Input Lv 0 t/m 127 Uitgangsniveau OutputLv 0 t/m 127
*1 De instellingswaarden 1 t/m 13 (A in de onderstaande
tabel) komen overeen met de afkapfrequenties 50 Hz t/m
800 Hz (B in de onderstaande tabel).
A 1 2 3 4 5 B 50 Hz 63 Hz 80 Hz 100 Hz 125 Hz A 6 7 8 9 10 B 160 Hz 200 Hz 250 Hz 315 Hz 400 Hz A 11 12 13 B 500 Hz 630 Hz 800 Hz
*2 De instellingswaarden 1 t/m 20 (A in de onderstaande
tabel) komen overeen met de middenfrequenties 100 Hz
t/m 8,0 kHz (B in de onderstaande tabel).
A 1 2 3 4 5 B 100 Hz 125 Hz 160 Hz 200 Hz 250 Hz A 6 7 8 9 10 B 315 Hz 400 Hz 500 Hz 630 Hz 800 Hz A 11 12 13 14 15 B 1,0 kHz 1,3 kHz 1,6 kHz 2,0 kHz 2,5 kHz A 16 17 18 19 20 B 3,2 kHz 4,0 kHz 5,0 kHz 6,3 kHz 8,0 kHz
*3 De instellingswaarden 1 t/m 10 (A in de onderstaande
tabel) komen overeen met de afkapfrequenties 2,0 kHz
t/m 16 kHz (B in de onderstaande tabel).
A 1 2 3 4 5 B 2,0 kHz 2,5 kHz 3,2 kHz 4,0 kHz 5,0 kHz A 6 7 8 9 10 B 6,0 kHz 8,0 kHz 10 kHz 13 kHz 16 kHz
1
2
2
3
NL-26
Spelen op het keyboard
8
Nootwaarde
Maat
Tempo
Maatslag
Brandt
Gebruik van de metronoom
De metronoom laat een regelmatige toon klinken om het tijdsverloop te markeren. Gebruik de metronoom wanneer u bij muziekstudie wilt oefenen om het tempo vast te houden.
Starten of stoppen van de metronoom
1.
Stel de tijdsignatuur in.
• U kunt een teller (0 t/m 16) en een noemer (4 t/m 8) voor de tijdsignatuur opgeven.
(1) Houd ct METRONOME ingedrukt totdat
“BeatNume” wordt weergegeven.
(2) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de teller
voor de tijdsignatuur in te stellen binnen het bereik 0 t/m 16 (standaardinstelling: 4).
Instellings-
nummer
2 t/m 16 Hiermee wordt de teller op 2 t/m 16 ingesteld.
Er klinkt alleen een accentgeluid bij de eerste
maatslag. 1 Alle maatslagen zijn geaccentueerd. 0 De maatslagen zijn niet geaccentueerd.
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“BeatDeno” weer te geven.
(4) Gebruik bn [–] en [+] om de noemer voor de
tijdsignatuur in te stellen.
• De instelling 1 is (maatslag met kwartnoot) en de instelling 2 is (maatslag met achtste noot).
(5) Druk op de [4] (EXIT)
Accent
* 4
*
bm cijfertoets.
Instellen van de balans tussen het metronoom- en het toetsenbordvolume
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Metronoom (Metronom) 3 Metronoomvolume (Volume) (pagina NL-117).
Automatisch arpeggiofrasen laten klinken (Arpeggiator)
Met de arpeggiator kunt u automatisch verschillende arpeggio’s en andere frasen spelen door gewoonweg klaviertoetsen aan te slaan op het toetsenbord. U kunt uit een aantal verschillende arpeggio-opties kiezen, inclusief het spelen van arpeggio’s van een akkoord, het automatisch spelen van verschillende frasen en nog enkele andere mogelijkheden.
• De arpeggiator en automatisch harmoniseren worden door dezelfde toets geregeld (pagina NL-52). Dit betekent dat automatisch harmoniseren niet kan worden gebruikt wanneer de arpeggiator in gebruik is.
Inschakelen van de arpeggiator
1.
Druk op do AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR en controleer of de [ARPEGGIATOR] indicator brandt.
2.
Gebruik de dk TEMPO [w] en [q] toetsen om de tempo-instelling te veranderen.
• Zie “Veranderen van de automatische begeleidingssnelheid (Tempo)” (pagina NL-46) voor informatie over de tempo-instelling.
3.
Druk op ct METRONOME.
De metronoom start. Het aantal maten sinds de start van de metronoom wordt in de rechter bovenhoek van het display aangegeven.
4.
Druk nogmaals op ct METRONOME om de metronoom te stoppen.
• Bij het spelen van een akkoord of enkelvoudige noten op het toetsenbord wordt de geselecteerde arpeggio weergegeven.
NL-27
Spelen op het keyboard
2.
Druk op do AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR om de arpeggiator uit te schakelen.
De [ARPEGGIATOR] indicator verdwijnt.
• Als in stap 1 van de bovenstaande procedure de [AUTO HARMONIZE] indicator brandt in plaats van de [ARPEGGIATOR] indicator, moet u de functie veranderen die aan de toets is toegewezen. Voer de procedure uit onder “Maken van functie­instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en selecteer “2 Arpeg.” voor de volgende instelling: Automatisch harmoniseren/Arpeggiator (AHar/Arp) 3 Toewijzing AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR toets (BtnAsign) (pagina NL-114).
• Gebruik de volgende procedure wanneer u een arpeggiopatroon wilt blijven laten spelen nadat u de klaviertoetsen heeft losgelaten. Voer de procedure uit onder “Maken van functie­instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel de volgende instelling in: Automatisch harmoniseren/Arpeggiator (AHar/Arp) 3 Arpeggiator aanhouden (ArpegHld) (pagina NL-114).
• Wanneer u de splitsfunctie (pagina NL-19) gebruikt, kunt u het UPPER 1 gedeelte of het LOWER 1 gedeelte gebruiken voor weergave van de arpeggiator. Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en verander de volgende instelling: Automatisch harmoniseren/Arpeggiator (AHar/Arp) 3 Arpeggiatorgedeelte (ArpegPart) (pagina NL-114).
Selecteren van een arpeggiatortype
1.
Voer de procedure uit onder “Inschakelen van de arpeggiator” en controleer of de [ARPEGGIATOR] indicator brandt.
2.
Houd do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR lang ingedrukt totdat de [FUNCTION] indicator op het display knippert.
Het nummer en de naam van het geselecteerde arpeggiatortype worden getoond.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het arpeggiatortype dat u wilt selecteren op het display weer te geven.
• Terwijl het arpeggiatortype wordt getoond, houdt u do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR lang ingedrukt om de toon te selecteren die voor het getoonde type wordt aanbevolen.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor details over de arpeggiatortypen.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
NL-28
Veranderen van het
Pedaalaansluitingen
aanslagvolume naar de aanslagdruk (Aanslagvolume)
Het aanslagvolume verandert het toonvolume overeenkomstig de aanslagdruk (snelheid). Dit geeft u hetzelfde uitdrukkingsvermogen als bij een akoestische piano.
Veranderen van de aanslagvolumegevoeligheid
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Touch” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• De onderstaande tabel toont de instellingen en de bijbehorende aanslagvolumegevoeligheid.
Instellings-
nummer
Gevoeligheid
(display)
01 Uit (Off) Aanslagvolume is
02 Licht (Light) Sterk geluid zelfs bij weinig
03 Normaal
(Normal)
04 Zwaar
(Heavy)
• Er is een markering naast [TOUCH] wanneer er een andere instelling dan Uit is geselecteerd.
uitgeschakeld. Het geluidsvolume ligt vast ongeacht de snelheid van het aanslaan van de klaviertoetsen.
druk Normaal aanslagvolume
Normaal geluid zelfs bij sterke druk
Beschrijving
Besturen van klanken
Gebruik van een pedaal
Door een pedaal aan te sluiten kunt u diverse effecten aan uw uitvoering toevoegen door middel van bediening van het pedaal. U kunt een pedaal gebruiken om de automatische begeleiding en de melodieweergave van de melodiebank (pagina NL-39) te starten en te stoppen.
• Er wordt geen pedaal met het Digitale Keyboard meegeleverd. U kunt een pedaal los aanschaffen bij uw winkelier. Zie pagina NL-3 voor informatie over de verkrijgbare opties.
• U kunt een pedaal ook gebruiken voor het omschakelen tussen de registratie-instellingen van het Digitale Keyboard. Zie “Gebruik van een pedaal om meerdere basisinstellingen achter elkaar te doorlopen (Registratiereeks)” (pagina NL-70) voor details.
Aansluiten van een pedaal
Afhankelijk van het type bewerking dat u wilt dat het pedaal uitvoert, sluit u de pedaalkabel aan op ofwel de fo PEDAL1 aansluiting of de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting van het Digitale Keyboard.
• U kunt een CASIO aanhoudpedaal (“Los verkrijgbare accessoires”, pagina NL-3) aansluiten op de fo PEDAL1 aansluiting. De fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting kan worden gebruikt voor het aansluiten van een CASIO aanhoudpedaal of een los verkrijgbaar expressiepedaal.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
• Als u de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting gebruikt voor het aansluiten van een los verkrijgbaar expressiepedaal, moet u het type polariteit van het pedaal specificeren en het pedaal ook kalibreren voordat u het gebruikt. Volg hiervoor de procedure onder “Aansluiten van een pedaal op de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting” (pagina NL-30).
NL-29
Besturen van klanken
Aansluiten van een pedaal op de fo PEDAL1 aansluiting
1.
Sluit het pedaal op de fo PEDAL1 aansluiting aan.
2.
Druk op bk FUNCTION.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Cntrller” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “Pedal” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Pd1Efect” verschijnt. Dit geeft de selectiemodus voor de functie van pedaal 1 aan.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Zie de “Pedaalfunctielijst” (pagina NL-31) voor details over de functie die bij elke instelling wordt toegewezen.
6.
Schakel de pedaaleffecten voor elk toetsenbordgedeelte* naar vereist in of uit.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Pd1Enabl” weer te geven. (2) Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets. (3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het
gedeelte te selecteren waarvan u de instelling wilt
veranderen. (4) Gebruik bn [–] en [+] om tussen aan en uit om te
schakelen.
• Het pedaaleffect wordt toegepast op de gedeelten die zijn ingeschakeld en wordt niet toegepast op de gedeelten die zijn uitgeschakeld.
• Het geluid van Automatisch harmoniseren (pagina NL-52) hangt af van de instelling voor het UPPER 1 gedeelte.
Aansluiten van een pedaal op de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting
1.
Sluit het pedaal op de fp PEDAL2/ EXPRESSION aansluiting aan.
2.
Druk op bk FUNCTION.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Cntrller” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “Pedal” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
5.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “Pd2 Type” weer te geven.
6.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
Voor gebruik van dit type pedaal:
Voetschakelaarpedaal 1 Foot Sw Expressiepedaal (Type 1 polariteit*) 2 ExpType1 Expressiepedaal (Type 2 polariteit*) 3 ExpType2
* Zie “Geschikte expressiepedalen” (pagina NL-32) voor
details.
• Als een pedaal niet juist werkt nadat de instellingen zijn gemaakt, is het mogelijk dat het aangesloten pedaal niet compatibel is met de bovenstaande “Pd2 Type” instelling. Probeer “Pd2 Type” te veranderen in een andere instelling en kijk of het pedaal dan wel correct werkt.
Selecteer deze instelling:
7.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
* Zie “Meerdere tonen weergeven (Lagen en Splitsen)”
(pagina NL-19).
NL-30
Besturen van klanken
7.
Voer een van de onderstaande bewerkingen uit afhankelijk van het type pedaal.
Y Voetschakelaarpedaal
Selecteer het pedaaleffect. (1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Pd2Efect” weer te geven.
(2) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
• Zie de “Pedaalfunctielijst” (pagina NL-31) voor informatie over de pedaaleffecten die met elke instelling overeenkomen.
Y Expressiepedaal
Wanneer “2 ExpType1” of “3 ExpType2” in stap 6 van deze procedure wordt geselecteerd, wordt automatisch “5 Exp.” (Expressie) geselecteerd voor “Pd2Efect”. Als u een expressiepedaal aansluit op de fp PEDAL2/ EXPRESSION aansluiting, gebruik dan de onderstaande procedure om het pedaal te kalibreren voordat u dit gebruikt.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“ExPCalib” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER). “Sure?” verschijnt.
(2) Druk op bn [+] (YES) om de kalibratie te starten of
op bn [–] (NO) om de functie te annuleren.
(3) Wanneer “Highest” wordt weergegeven, trapt u op
het pedaal en drukt dan op [6] (ENTER).
(4) Wanneer “Lowest” wordt weergegeven, laat u het
pedaal los en drukt dan op [6] (ENTER).
• Het bericht “Complete” verschijnt wanneer de bewerking is voltooid.
• Om het expressiepedaal dat op de fp PEDAL2/ EXPRESSION aansluiting is aangesloten dezelfde bediening (aanhouden enz.) te laten uitvoeren als een voetschakelaarpedaal, voert u de procedure uit onder “ Voetschakelaarpedaal” hierboven om een pedaaleffect te selecteren.
8.
Schakel de pedaaleffecten voor elk toetsenbordgedeelte naar vereist in of uit.
• Voer stap 6 uit onder “Aansluiten van een pedaal op de fo PEDAL1 aansluiting” (pagina NL-30). Houd er rekening mee dat u “Pd2Enabl” op het display moet weergeven in stap (1).
9.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Pedaalfunctielijst
Instellings-
nummer
1 Aanhouden
2 Sostenuto
3 Zacht (Soft) Maakt de noten ietwat zachter
4 Ritme/melodie
5 Expressie
Functie
(Display)
(Sustain)
(Sostenut)
(Rhy/Song)
(Exp.)
Beschrijving
Noten die worden gespeeld terwijl het pedaal is ingetrapt worden aangehouden, ook als de klaviertoetsen daarna worden losgelaten. Orgeltonen en andere tonen die worden aangehouden zolang de klaviertoetsen worden aangeslagen, blijven klinken zolang het pedaal wordt ingetrapt.
Alleen de noten van de toetsen die aangeslagen zijn op het moment van het intrappen van het pedaal worden aangehouden, totdat het pedaal wordt losgelaten. Dit geldt ook wanneer de klaviertoetsen worden losgelaten.
en milder terwijl het pedaal wordt ingetrapt.
Start of stopt de automatische begeleiding of de weergave van de melodie.
Deze functie kan alleen worden geselecteerd wanneer “2 ExpType1” of “3 ExpType2” is geselecteerd in stap 6 van de procedure onder “Aansluiten van een pedaal op de fp PEDAL2/ EXPRESSION aansluiting” (pagina NL-30). Met deze functie wordt het effect toegepast overeenkomstig hoe ver het expressiepedaal aangesloten op de fp PEDAL2/ EXPRESSION aansluiting wordt ingetrapt.
NL-31
Besturen van klanken
Expressiepedaal type 1
Expressiepedaal type 2*
Brandt
Brandt
Geschikte expressiepedalen
U kunt een los verkrijgbaar expressiepedaal dat aan de onderstaande specificaties voldoet aansluiten op de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting. Gebruik bij voorkeur een pedaal dat gecontroleerd is op correcte werking (zie hieronder).
• Maximale weerstandswaarde: 10 k ± 20% t/m 50 k ± 20%
• De polariteit van het pedaal hangt af van de fabrikant. Volg de procedure onder “Aansluiten van een pedaal op de fp PEDAL2/EXPRESSION aansluiting” (pagina NL-30) voor het maken van de instelling voor de polariteit van het pedaal.
* Pedalen gecontroleerd op correcte werking
Roland EV-5 (Zet het minimumvolume op 0.) KURZWEIL CC-1 FATAR VP-25, VP-26
Aanhouden
De aanhoudfunctie verlengt de nagalm van een noot waardoor een rijke resonantie ontstaat.
1.
Druk op dn SUSTAIN.
De [SUSTAIN] indicator verschijnt.
• Het aanhoudeffect (d.w.z. de noot blijft klinken zelfs nadat u de klaviertoets heeft losgelaten) wordt toegepast op de noten die op het toetsenbord worden gespeeld terwijl de [SUSTAIN] indicator brandt.
2.
Om het aanhoudeffect uit te schakelen, drukt u op dn SUSTAIN en controleert dan of de [SUSTAIN] indicator is verdwenen.
• U kunt instellingen maken voor de toetsenbordtonen van elk gedeelte die regelen hoe het aanhoudeffect wordt toegepast. Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Regelaar (Cntrller) 3 Aanhouden (Sustain) (pagina NL-113).
Soepel tussen de toonhoogten glijden (Portamento)
Met portamento is het mogelijk om zonder klankonderbreking van de ene naar de andere noot te glijden zoals gebeurt bij snaarinstrumenten en houten blaasinstrumenten.
1.
Druk op dm PORTAMENTO.
De [PORTAMENTO] indicator verschijnt.
• Als u, terwijl de bovenstaande indicator brandt, twee klaviertoetsen achter elkaar indrukt, zal de eerste toonhoogte soepel in de volgende toonhoogte overgaan.
2.
Om portamento uit te schakelen, drukt u op dm PORTAMENTO en controleert dan of de [PORTAMENTO] indicator is verdwenen.
• U kunt instellingen maken voor de toetsenbordtonen van elk gedeelte die de snelheid regelen van de overgang tussen de toonhoogten wanneer dm PORTAMENTO wordt ingedrukt. Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Regelaar (Cntrller) 3 Portamento (Portamnt) (pagina NL-113).
NL-32
Besturen van klanken
Brandt
Gebruik van de toonhoogteregelaar
U kunt de hoogte van de noten met de toonhoogteregelaar geleidelijk omhoog en omlaag verschuiven. Deze functie maakt het mogelijk om het smorende effect van een saxofoon of een elektrische gitaar te reproduceren.
1.
Draai de ek PITCH BEND regelaar aan de linkerkant van het toetsenbord omhoog of omlaag terwijl u een noot op het toetsenbord aan het spelen bent.
De mate van toonbuiging hangt af van hoe ver u de toonhoogteregelaar draait.
• Raak de regelaar niet aan op het moment dat u het keyboard inschakelt.
• U kunt de bewerking van de toonhoogteregelaar ook afstellen door de hoeveelheid toonhoogteverandering te specificeren bij maximale rotatie in één van beide richtingen. Voer de procedure uit onder “Maken van functie­instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Regelaar (Cntrller) 3 Toonhoogteregeling (PitchBnd) 3 Toonhoogtebereik (Range) (pagina NL-113).
CT-X5000: dt MODULATION/ ASSIGNABLE toets
U kunt de dt MODULATION/ASSIGNABLE toets gebruiken om vibrato op de noten toe te passen (standaardinstelling). U kunt de functie van de toets ook veranderen zodat de toets bepaalt hoe de DSP-effecten op de tonen worden toegepast.
Toepassen van vibrato op de noten
• Bij de onderstaande procedure wordt ervan uitgegaan dat het Digitale Keyboard wordt gebruikt met de oorspronkelijke standaardinstellingen.
1.
Houd dt MODULATION/ASSIGNABLE ingedrukt.
Het indicatorlampje van de toets blijft branden zolang de toets wordt ingedrukt.
• Vibrato wordt op het toetsenbordspel toegepast wanneer het indicatorlampje brandt.
2.
Laat de toets los om het effect uit te schakelen.
Het indicatorlampje van de toets gaat uit.
• U kunt de intensiteit van het vibrato-effect veranderen wanneer het indicatorlampje brandt. Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Regelaar (Cntrller) 3 MODULATION/ASSIGNABLE (Mod/Asgn) 3 Waarde wanneer modulatie aan staat (ModValue) (pagina NL-113).
Veranderen van de bewerking die wordt uitgevoerd wanneer dt MODULATION/ ASSIGNABLE wordt ingedrukt
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Cntrller” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “Mod/Asgn” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Btn Act” verschijnt.
NL-33
Besturen van klanken
4.
Gebruik bn [–] en [+] om de dt MODULATION/ASSIGNABLE bewerking te selecteren.
Om deze bewerking te selecteren:
Schakel de functie die aan de toets is toegewezen alleen in wanneer de toets wordt ingedrukt.
Schakel de functie heen en weer tussen ingeschakeld en uitgeschakeld telkens wanneer de toets wordt ingedrukt.
• Het indicatorlampje links van de toets brandt wanneer de toegewezen functie is ingeschakeld en is uit wanneer de functie is uitgeschakeld.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Selecteert u deze instelling:
1 Moment
2 Toggle
Veranderen van de functie die aan dt MODULATION/ASSIGNABLE is toegewezen
1.
Voer de stappen 1, 2 en 3 uit onder “Veranderen van de bewerking die wordt uitgevoerd wanneer dt MODULATION/ ASSIGNABLE wordt ingedrukt” (pagina NL-33).
Instellen van het toetsenbordgedeelte waarop een effect wordt toegepast wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt ingedrukt
1.
Voer de stappen 1, 2 en 3 uit onder “Veranderen van de bewerking die wordt uitgevoerd wanneer dt MODULATION/ ASSIGNABLE wordt ingedrukt” (pagina NL-33).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “PartEnbl” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het gedeelte te selecteren waarvan u de instelling wilt veranderen.
4.
Gebruik bn [–] en [+] om tussen aan en uit om te schakelen.
• Het effect wordt toegepast op de gedeelten die zijn ingeschakeld en wordt niet toegepast op de gedeelten die zijn uitgeschakeld.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Btn Func” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de functie te veranderen die aan dt MODULATION/ ASSIGNABLE is toegewezen.
Om naar deze functie te veranderen:
Vibrato 1 Mod Verander de toepassing van de DSP-
effecten op de tonen overeenkomstig de gebruikersinstellingen.*
* Zie “Veranderen hoe de DSP-effecten worden toegepast
wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt ingedrukt” (pagina NL-34) voor informatie over het maken van de instellingen.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Selecteert u deze instelling:
2DSP
• Zie “Meerdere tonen weergeven (Lagen en Splitsen)” voor details over de toetsenbordgedeelten (pagina NL-19).
Veranderen hoe DSP-effecten worden toegepast wanneer dt MODULATION/ ASSIGNABLE wordt ingedrukt
• De DSP-modules die met de onderstaande procedure worden geregistreerd, vormen elementen van het DSP­effect van dit Digitale Keyboard. Zie “DSP-bewerking” (pagina NL-72) voor details over de instellingen en parameters van de DSP-effecten.
1.
Voer de stappen 1, 2 en 3 uit onder “Veranderen van de bewerking die wordt uitgevoerd wanneer dt MODULATION/ ASSIGNABLE wordt ingedrukt” (pagina NL-33).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Btn Func” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de instelling te veranderen naar “2 DSP”.
NL-34
4.
M
on1B EQ
Modulenummer DSP-modulenaam
Parameternummer Parameternaam
Brandt
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “DSPModle” (de DSP-bestemmingsmodule) weer te geven.
Er verschijnt een DSP-modulenaam.
Besturen van klanken
Veranderen van de toonhoogte in stappen van een halve toon (Transponeren)
De transponeerfunctie laat u de algehele toonhoogte van het Digitale Keyboard verhogen of verlagen in stappen van een halve toon. Met deze functie kunt u de toonschaal van het toetsenbord bijstellen op een sleutel die beter past bij een zanger, een ander muziekinstrument, enz.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om een DSP-module te specificeren.
6.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “DSPParam” (de DSP­bestemmingsparameter) weer te geven.
De naam van de eerste parameter van de DSP-module die u in stap 5 heeft geselecteerd verschijnt.
EQ Ga i n
7.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de parameter weer te geven die u wilt veranderen wanneer dt MODULATION/ASSIGNABLE wordt ingedrukt.
8.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “DSPValue” (waarde wanneer DSP wordt ingeschakeld) weer te geven.
9.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instellingswaarde te veranderen die wordt toegepast wanneer dt MODULATION/ ASSIGNABLE wordt ingedrukt.
10.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
• De toegewezen DSP-modules hangen af van de toon. Voer de procedure uit onder “Gebruik van DSP-bewerking voor het bewerken van een effect” (pagina NL-72) om de DSP­modules voor elke toon te controleren.
Veranderen van de toonhoogte in eenheden van een halve toon
1.
Druk op de ds TRANSPOSE [w] of [q] toets.
“Trans.” verschijnt.
• U kunt de toonhoogte van het toetsenbord veranderen binnen het bereik lopend van –12 tot 00 tot +12.
• Terwijl “Trans.” wordt weergegeven, kunt u de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar gebruiken om de instelling te veranderen.
• Door op bk FUNCTION te drukken of gedurende een bepaalde tijd geen bediening uit te voeren, zal “Trans.” verdwijnen.
• De [TRANSPOSE] indicator brandt wanneer de transponeerinstelling op een andere waarde dan 0 (nul) is ingesteld.
Veranderen van de toonhoogte van elk gedeelte in eenheden van een octaaf (Octaafverschuiving)
Met octaafverschuiving kunt u de toonhoogte van het keyboard in eenheden van een octaaf verhogen of verlagen. U kunt afzonderlijke octaafverschuiving-instellingen maken voor elk van de toetsenbordgedeelten* (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2).
• U kunt ook voor elk gedeelte instellen hoeveel octaven er verschoven moeten worden.
• Met de functie Snelle octaafverschuiving kunt u snel octaven verschuiven overeenkomstig de instellingen die vooraf voor een gedeelte zijn gemaakt.
* Zie “Meerdere tonen weergeven (Lagen en Splitsen)”
(pagina NL-19).
• De octaafverschuiving-instelling verandert automatisch wanneer sommige tonen worden geselecteerd. Zie voor details de “Octaafverschuiving” kolom in de toonlijst van de afzonderlijke Appendix.
• Het geluid van Automatisch harmoniseren (pagina NL-52) hangt af van de instelling voor het UPPER 1 gedeelte.
NL-35
Besturen van klanken

Instellen van de hoeveelheid octaafverschuiving voor elk gedeelte
1.
Druk op dr OCTAVE.
U1 Oc t .
Aantal octaven dat wordt verschoven. 0 (nul)
betekent geen verschuving, 1 betekent één octaaf omhoog en –1 betekent één octaaf omlaag. U kunt een waarde opgeven in het bereik lopend van –3 t/m +3. Toetsenbordgedeelte. Zie “Indicators voor
toetsenbordgedeelten” (pagina NL-19) voor details over de toetsenbordgedeelten en hoe deze worden aangegeven. Geeft het instelscherm voor de octaafverschuiving
aan.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om het toetsenbordgedeelte voor de octaafverschuiving te selecteren.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de octaafverschuiving in te stellen voor het toetsenbordgedeelte dat u in stap 2 heeft geselecteerd.
U2 Oc t .
Gebruik van Snelle octaafverschuiving
1.
Terwijl dr OCTAVE wordt ingedrukt, drukt u op de ds TRANSPOSE [w] of [q] toets.
• Bij indrukken van [w] verschuiven de ingestelde toetsenbordgedeelten één octaaf omlaag en bij indrukken van [q] één octaaf omhoog.
• Gebruik de onderstaande procedure voor het selecteren van de toetsenbordgedeelten waarop de Snelle octaafverschuiving moet worden toegepast.
Selecteren van de toetsenbordgedeelten voor de Snelle octaafverschuiving
1.
Druk op dr OCTAVE.
“U1 Oct.” verschijnt.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Btn Trgt” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“U1OctBtn” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het gedeelte te selecteren waarvan u de instelling wilt veranderen.
4.
Gebruik bn [–] en [+] om tussen aan en uit om te schakelen.
• Bij het inschakelen van een toetsenbordgedeelte wordt de octaaf van dat gedeelte verschoven overeenkomstig de werking van de Snelle octaafverschuiving onder “Gebruik van Snelle octaafverschuiving” (pagina NL-36).
4.
Herhaal de stappen 2 en 3 voor de octaafverschuiving van de andere toetsenbordgedeelten.
5.
Om de procedure te verlaten en terug te keren naar de toestand waarin het Digitale Keyboard vóór stap 1 van deze procedure was, drukt u op dr OCTAVE of de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
NL-36
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 zoals vereist voor de andere gedeelten.
6.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Besturen van klanken
Uitvoeren van toonhoogte­afstelling voor het master Digitale Keyboard en de afzonderlijke gedeelten
Gebruik de onderstaande procedure voor de toonhoogte­afstelling van het master Digitale Keyboard. Bij het maken van afstellingen is de A4 noot (A boven middelste C) de stemmingsstandaard.
Fijnstemmen van een toonhoogte (Stemming)
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Tune” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“MstrTune” verschijnt.
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Het instelbereik loopt van 415,5 t/m 465,9 Hz (standaardinstelling: 440,0 Hz).
• Gebruik de bm cijfertoetsen om de hele getallen in te voeren.
•U kunt bn [–] en [+] of de bl regelaar gebruiken om de frequentie te veranderen in stappen van 0,1 Hz.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Fijnstemmen van de toonhoogte van elk toetsenbordgedeelte (Grofstemmen van gedeelten, Fijnstemmen van gedeelten)
Bij gebruik van de lagen- en splitsfunctie kunt u de toonhoogte van elk gedeelte afzonderlijk fijnstemmen (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2). Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel de volgende onderdelen in: Stemming (Tune) 3 Grofstemmen van gedeelten (PrtCoars) en Fijnstemmen van gedeelten (Prt Fine) (pagina NL-115).
Selecteren van een toonschaal
U kunt een selectie maken uit 17 verschillende toonschalen, waaronder toonschalen die geschikt zijn voor klassieke muziek van bepaalde perioden, Arabische muziek enz.
Toonschalenlijst
Nr. Naam van toonschaal Display
01 Equal Temperament Equal 02 Pure Major PureMajr 03 Pure Minor PureMinr 04 Pythagorean Pythagor 05 Kirnberger 3 Kirnbrg3 06 Werckmeister Wercmeis 07 Mean-Tone MeanTone 08 Rast Rast 09 Bayati Bayati 10 Hijaz Hijaz 11 Saba Saba 12 Dashti Dashti 13 Chahargah Chaharga 14 Segah Segah 15 Gurjari Todi GujrTodi 16 Chandrakauns Cndrkuns 17 Charukeshi Carukesi
• U kunt de toonhoogte van elke noot van een toonschaal (van C t/m B) fijnstemmen in eenheden van een honderdste. Nadat u een van de vooringestelde toonschalen heeft geselecteerd, kunt u de stemming ervan naar wens veranderen. Zie “Fijnstemmen van een toonschaal (Toonschaal fijnstemmen)” (pagina NL-38) voor details.
• U kunt de toonschaal van de automatische begeleiding vastleggen als gelijkzwevend temperament, ongeacht de huidige geselecteerde toonschaal. Om dit doen gebruikt u de procedure onder “Veranderen van de toonschaalinstelling die gebruikt wordt voor de automatische begeleidingen” om de instelling voor de begeleidingstoonschaal (AcompScl) uit te schakelen (pagina NL-38).
• Bij grofstemmen van een gedeelte verandert de toonhoogte in stappen van een halve toon en bij fijnstemmen in eenheden van een honderdste.
• Het geluid van Automatisch harmoniseren (pagina NL-52) hangt af van de instelling voor het UPPER 1 gedeelte.
NL-37
Besturen van klanken
Selecteren van het temperament van het toetsenbordspel
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Scale” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Type” verschijnt.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Zie de “Toonschalenlijst” (pagina NL-37) voor details over de toonschalen die met elke instelling overeenkomen.
4.
Druk op de [3] (W) bm cijfertoets om “Root” weer te geven.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de grondnoot te selecteren.
6.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Fijnstemmen van een toonschaal (Toonschaal fijnstemmen)
Veranderen van de toonschaalinstelling die gebruikt wordt voor de automatische begeleidingen
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Selecteren van het temperament van het toetsenbordspel” (pagina NL-38).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “AcompScl” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de instelling aan of uit te zetten.
Aan (On): De toonschaal die geselecteerd is met de procedure onder “Selecteren van het temperament van het toetsenbordspel” wordt ook op de automatische begeleiding toegepast. Uit (Off): De toonschaal van de automatische begeleiding is altijd een gelijkzwevend temperament.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Selecteren van het temperament van het toetsenbordspel” (pagina NL-38).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “FineTune” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“C Tune” verschijnt.
3.
U kunt de toonhoogte van elke afzonderlijke noot in de toonschaal fijnstemmen.
(1) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om de
naam van de noot (C t/m B) weer te geven waarvan u de toonhoogte wilt fijnstemmen.
(2) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar voor het
fijnstemmen van de toonhoogte van de getoonde noot.
• U kunt de toonhoogte binnen een bereik van –99 t/m +99 veranderen.
(3) Herhaal de stappen (1) en (2) zo vaak als nodig is
voor het fijnstemmen van de toonhoogten van de noten.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
NL-38
Weergeven van een
Melodienummer Melodienaam
Nootwaarde
Maat
Tempo
Maatslag
De markering gaat uit wanneer de herhaalfunctie wordt uitgeschakeld.
ingebouwde melodie of een melodie op een USB flash­drive (Melodiebankmodus)
Uw Digitale Keyboard is voorzien van 30 ingebouwde melodieën.* U kunt de ingebouwde melodieën gebruiken voor uw luisterplezier of u kunt het geluid van één hand van het pianodeel uitschakelen en dit zelf spelen om het te oefenen. U kunt ook een USB flash-drive op het Digitale Keyboard aansluiten en dezelfde bediening gebruiken als voor ingebouwde melodieën om MIDI-bestanden (SMF of CMF) weer te geven. * Bij dit Digitale Keyboard wordt de term “melodie” gebruikt
om een muziekstuk aan te duiden.
• De onderstaande functies en bewerkingen kunnen niet worden gebruikt wanneer een ingebouwde melodie of een CMF-formaat melodie opgeslagen op een USB flash-drive wordt weergegeven. – Mixerfunctie (pagina NL-64) – In/uitschakelen van een gedeelte in de gedeeltenmodus
(pagina NL-62) (U kunt wel de selectiestatus van het huidige gedeelte controleren.)
Selecteren van een ingebouwde melodie om deze weer te geven
Selecteren van één enkele melodie voor weergave
1.
Druk op 7 SONG BANK.
De aanduiding (melodiebank-indicator) verschijnt en de melodiebankmodus wordt ingeschakeld.
Sa i n t sGo
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om een melodienummer te selecteren.
• Zie “Invoeren van nummers” (pagina NL-14) voor meer informatie over het invoeren van een nummer.
• Zie pagina A-1 voor een lijst van de melodieën.
• Bij het selecteren van sommige melodieën wordt “Lod” weergegeven bij TEMPO (zie de afbeelding onder stap 3). Dit betekent dat de gegevens worden geladen.
3.
Druk op ck PLAY/STOP.
• De weergave van de melodie begint. Het weergavetempo, de huidige maat en de huidige maatslag worden in de rechter bovenhoek van het display getoond.
• Tijdens weergave van de melodie zijn de onderstaande bewerkingen mogelijk.
Om deze bewerking uit te voeren:
De melodie voortijdig stoppen.
De melodie pauzeren of de pauzestand opheffen.
De weergavesnelheid van de melodie veranderen.
Naar het begin van de volgende maat springen.
De melodie vooruitspoelen Houd bsdFF ingedrukt. Naar het begin van de vorige
maat springen. De melodie terugspoelen Houd brsREW ingedrukt.
• Wanneer een melodie wordt weergegeven, kunt u op het keyboard meespelen met de toon (inclusief gesplitste en gelaagde tonen) die was geselecteerd voordat de weergave van de melodie begon.
4.
Druk op ck PLAY/STOP om de weergave van
Doe dit:
Druk op ck PLAY/STOP.
Druk op btk PAUSE.
Druk op de dk TEMPO [w] of [q] toets.
Druk op bsdFF.
Druk op brsREW.
de melodie te stoppen.
• De melodie wordt herhaaldelijk weergegeven (herhaalfunctie aan) totdat u op ck PLAY/STOP drukt. Om de herhaalde weergave uit te schakelen, drukt u op bp REPEAT en controleert dan of er geen markering meer naast [REPEAT] brandt.
• Deze bewerking verandert automatisch de maatslaginstelling van de metronoom (pagina NL-27) in de maatslag van de geselecteerde melodie. Zelfs als de maatslag van een melodie buiten het toegestane instelbereik van de metronoom valt, wordt deze toch als de metronoominstelling toegepast.
• Deze bewerking verandert de nagalminstelling (pagina NL-22) om deze aan te passen aan de geselecteerde melodie.
NL-39
Weergeven van een ingebouwde melodie of een melodie op een USB flash-drive (Melodiebankmodus)
Begin Einde
Deze maten worden herhaald.
Knippert
Brandt
3.
Selecteren van een toon voor het toetsenbordspel in de melodiebankmodus
1.
Druk in de melodiebankmodus op 5 TONE.
De aanduiding (toonindicator) verschijnt. (melodiebankindicator) blijft ook op het display branden.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de toon te selecteren die u aan het toetsenbordspel wilt toewijzen.
• Terwijl wordt weergegeven, kunt u de bediening uitvoeren voor gesplitste en/of gelaagde tonen. Zie “Selecteren van een toon” (pagina NL-18) voor verdere informatie.
•Druk op 7 SONG BANK om een toonnummer te veranderen dat u met de bovenstaande procedure heeft geselecteerd. Hierdoor verdwijnt en zal alleen blijven branden.
Wanneer het begin van het gedeelte dat u wilt herhalen wordt bereikt, drukt u op bq A-B.
Het begin van de maat die speelt bij indrukken van bq A-B wordt het begin van de herhaallus en de markering naast [A-B] begint te knipperen.
4.
Wanneer het einde van het gedeelte dat u wilt herhalen wordt bereikt, drukt u nogmaals op bq A-B.
Het einde van de maat die speelt bij indrukken van bq A-B wordt het einde van de herhaallus en de markering naast [A-B] stopt met knipperen.
Instellen van de balans tussen het melodie­en het toetsenbordvolume
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Melodievolume (Song Vol) (pagina NL-115).
5.
Druk op bq A-B om terug te keren naar de normale weergave.
De markering naast [A-B] verdwijnt.
Herhaalde weergave van specifieke melodiematen (A-B herhalen)
Voor herhaalde weergave van meerdere maten in een melodie moet u de beginmaat en de eindmaat opgeven van het gedeelte dat u herhaaldelijk wilt weergeven.
Herhaalde weergave van een specifieke frase
1.
Als er geen markering naast [REPEAT] staat, drukt u op bp REPEAT om deze te laten verschijnen.
2.
Voer de stappen 1, 2 en 3 uit onder “Selecteren van één enkele melodie voor weergave” (pagina NL-39) om de weergave van de melodie te starten.
Weergeven met het geluid van één hand uitgeschakeld
U kunt bij de weergave het geluid van het pianodeel van een van de handen uitschakelen. Dit biedt u de mogelijkheid om het uitgeschakelde deel zelf op het keyboard te spelen om dit te oefenen. De volgende typen melodieën kunnen voor deze oefening worden gebruikt: ingebouwde melodieën* of CMF formaat (dit is een type CASIO MIDI-bestand) melodieën* opgeslagen op een USB flash-drive. * Deze melodieën zijn voorzien van informatie voor de
gedeeltekanalen (pagina NL-41).
Een melodie weergeven met het geluid van één hand uitgeschakeld
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om een melodienummer te selecteren.
3.
Druk op ck PLAY/STOP om de weergave van de melodie te starten.
NL-40
Weergeven van een ingebouwde melodie of een melodie op een USB flash-drive (Melodiebankmodus)
Weergave van beide handen (Off)*
Rechterhand uitgeschakeld (Right)*
Linkerhand uitgeschakeld (Left)*
Beide handen uitgeschakeld (Both)*
Weergave van beide handen (Off)*
Rechterhand uitgeschakeld (Right)*
Linkerhand uitgeschakeld (Left)*
Beide handen uitgeschakeld (Both)*
4.
Gebruik bo PART SELECT om een gedeelte te selecteren om te oefenen.
• Bij enkele malen indrukken van bo PART SELECT verschijnen of verdwijnen de onderstaande indicators overeenkomstig het type melodie dat is geselecteerd.
Y Melodie met één linkerhandgedeelte en één
rechterhandgedeelte
Y Melodie met akkoordbegeleiding aan de
linkerhandzijde en een melodiedeel aan de rechterhandzijde
Informatie voor de gedeeltekanalen
Bij de ingebouwde melodieën en de CMF formaat melodieën zijn de gedeelten waar het linkerhandspel is opgenomen gescheiden van de gedeelten waar het rechterhandspel is opgenomen. Deze melodieën hebben “informatie voor de gedeeltekanalen”. Deze informatie regelt aan welke Digitale Keyboard gedeelten het linkerhandspel en het rechterhandspel moeten worden toegewezen. De informatie voor de gedeeltekanalen die in de ingebouwde melodieën en de algemene CMF formaat melodieën is opgenomen, wordt hieronder beschreven.
Type melodie
Normale pianomelodie met één toon voor beide handen
Melodie met automatische begeleiding voor het linkerhandgedeelte en een melodiedeel voor het rechterhandgedeelte
Hoewel standaard MIDI-bestanden (SMF-formaat) opgeslagen op een USB flash-drive ook op het Digitale Keyboard kunnen worden weergegeven, zijn deze bestanden niet voorzien van informatie voor de gedeeltekanalen. Gebruik de onderstaande procedure om in te stellen of het rechterhandgedeelte of het linkerhandgedeelte moet worden uitgeschakeld wanneer bo PART SELECT wordt ingedrukt voor weergave van een dergelijk bestand.
Linkerhand-
gedeelte
Gedeelte 3 van SONG SOLO gedeeltengroep
Gedeelte 1 t/m 8 van RHYTHM gedeeltengroep
Rechterhand-
gedeelte
Gedeelte 4 van SONG SOLO gedeeltengroep
Gedeelte 4 van SONG SOLO gedeeltengroep
* Bij enkele malen indrukken van bo PART SELECT
worden de instellingen doorlopen waarbij de gekozen instelling even op het display verschijnt.
5.
Druk op ck PLAY/STOP om de weergave van de melodie te stoppen.
Specificeren van een gedeeltekanaal
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en verander de instellingen voor de gedeeltekanalen: Overige (Other) 3 Kanaal van rechterhand (melodie) gedeelte (PartR Ch), Kanaal van linkerhandgedeelte (PartL Ch) (pagina NL-117).
• De bovenstaande instelling wordt alleen toegepast op de weergave van een melodie die geen informatie voor de gedeeltekanalen bevat. Wanneer een melodie informatie voor de gedeeltekanalen bevat, wordt de instelling genegeerd en wordt voorrang gegeven aan de informatie voor de gedeeltekanalen.
NL-41
Weergeven van een melodie die
Brandt
Melodienummer Bestandsnummer
opgenomen is op een USB flash­drive
U kunt dezelfde bediening als voor de ingebouwde melodieën gebruiken om MIDI-bestanden* weer te geven die in de MUSICDAT map op een USB flash-drive zijn opgeslagen. Zie “Gebruik van een computer voor het kopiëren van algemene melodiegegevens naar een USB flash-drive” (pagina NL-123) voor informatie over de procedure voor het opslaan van een MIDI-bestand op een USB flash-drive. * Standaard MIDI-bestanden (SMF-formaat 0/1) en CASIO
MIDI-bestanden (CMF formaat)
Weergeven van een geluidsbestand op een USB flash-drive (Audiomodus)
U kunt uw Digitale Keyboard gebruiken om geluidsbestanden (WAV-formaat, 44,1 kHz, 16 bit) opgeslagen in de MUSICDAT map op een USB flash-drive weer te geven. Zie “Gebruik van een computer voor het kopiëren van algemene melodiegegevens naar een USB flash-drive” (pagina NL-123) voor informatie over de procedure voor het opslaan van een geluidsbestand op een USB flash-drive.
Weergeven van een melodie vanaf een USB flash-drive
1.
Steek de USB flash-drive in de USB flash-drive poort van het Digitale Keyboard.
• Bij het uitvoeren van een USB flash-drive bewerking of wanneer het Digitale Keyboard ingeschakeld wordt terwijl een USB flash-drive aangesloten is, dient het Digitale Keyboard aanvankelijk een “koppeling” reeks uit te voeren om de apparatuur voor te bereiden op het uitwisselen van gegevens met de USB flash-drive. De bewerkingen van het Digitale Keyboard kunnen kortstondig worden gedeactiveerd terwijl deze koppelingsreeks wordt uitgevoerd. De [USB] indicator knippert op het display terwijl de USB flash-drive wordt gekoppeld. Het kan 10 of 20 seconden of zelfs langer duren voordat het koppelen van de USB flash-drive is uitgevoerd. Het bericht “Listing” wordt weergegeven terwijl het koppelingsproces aan de gang is. Probeer geen bewerkingen op het Digitale Keyboard uit te voeren terwijl het koppelingsproces plaatsvindt. Telkens wanneer een USB flash-drive wordt aangesloten op het Digitale Keyboard dient deze te worden gekoppeld.
2.
Voer de procedure uit onder “Selecteren van één enkele melodie voor weergave” (pagina NL-39).
• De melodienummers worden automatisch op volgorde aan de MIDI-bestanden op de USB flash-drive toegewezen. De bestanden worden gesorteerd op bestandsnaam en aan het eerste MIDI-bestand wordt melodienummer 41 toegewezen.
• Tijdens de weergave van een geluidsbestand kunt u normaal op het keyboard spelen en kunt u ook de lagen- en splitsfuncties gebruiken.
• Zie “USB flash-drive” (pagina NL-119) voor informatie over de behandeling van USB flash-drives.
Weergeven van een geluidsbestand
1.
Steek een USB flash-drive waarop een geschikt geluidsbestand is opgeslagen in de USB-poort van het Digitale Keyboard.
2.
Houd 7 SONG BANK (AUDIO) lang ingedrukt totdat de [AUDIO] indicator verschijnt.
Dit betekent dat het Digitale Keyboard in de audiomodus is en paraat staat voor weergave van een geluidsbestand.
Abso l u t e
• De melodienummers worden automatisch op volgorde aan de geluidsbestanden op de USB flash-drive toegewezen.
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van het geluidsbestand dat u wilt weergeven.
NL-42
4.
Brandt
Ritmenummer Ritmenaam
Druk op 8 AUDIO PLAY/STOP om te beginnen met weergeven.
De [AUDIO PLAY] indicator verschijnt.
• Tijdens weergave zijn de onderstaande bewerkingen mogelijk.
Om deze bewerking uit te voeren: Druk op deze toets:
Doorgaan naar het volgende bestand
Teruggaan naar het vorige bestand bn [–]
5.
Druk op 8 AUDIO PLAY/STOP om te stoppen met weergeven.
De [AUDIO PLAY] indicator verdwijnt.
6.
Druk op 7 SONG BANK (AUDIO) om de audiomodus te verlaten.
De [AUDIO] indicator verdwijnt.
• De weergave van een geluidsbestand blijft doorgaan wanneer u alleen de audiomodus verlaat. Druk in dit geval ook op 8 AUDIO PLAY/STOP om de weergave te stoppen.
• U kunt het geluidsbestand automatisch herhaaldelijk weergeven. Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel de herhaalfunctie in: Audioweergave (AudioPly) 3 Herhaalfunctie audioweergave (Repeat) (pagina NL-116).
bn [+]
Instellen van de balans tussen het volume van het geluidsbestand en het toetsenbordvolume
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en verander de volume-instelling: Audioweergave (AudioPly) 3 Volume van audioweergave (Volume) (pagina NL-116).
Middenbereik annuleren (Vocaal verwijderen)
Door de functie Vocaal verwijderen in te schakelen wordt het vocale gedeelte in de weergave van het geluidsbestand gedempt of geminimaliseerd. Bij gebruik van deze functie wordt het geluid in het midden van het audiospectrum geannuleerd, wat betekent dat er (afhankelijk van hoe het originele geluid was gemengd) ook iets anders kan wegvallen dan het vocale gedeelte. Hoe het vocale gedeelte wordt gedempt, hangt af van het geluid dat binnenkomt. Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en verander de instelling voor Middenbereik annuleren: Audioweergave (AudioPly) 3 Middenbereik annuleren van audioweergave (C Cancel) (pagina NL-116).
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Bij automatische begeleiding kunt u eenvoudigweg het gewenste begeleidingsritme selecteren en zal de bijpassende begeleiding (bas, gitaar en andere instrumenten) automatisch spelen wanneer u een akkoord speelt met uw linkerhand. Het is net alsof u uw persoonlijke band heeft die u begeleidt waar u maar gaat. U kunt de ingebouwde ritmes bewerken en originele automatische begeleidingen (gebruikersritmes) produceren en deze in het geheugen opslaan. Zie “Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)” (pagina NL-76) voor details.
Selecteren van een ritme
Selectie van een ritme
1.
Druk op 6 RHYTHM.
De aanduiding (ritme-indicator) verschijnt en de ritmemodus wordt ingeschakeld.
Strt 8Bt
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om een ritmenummer te selecteren.
• Zie “Invoeren van nummers” (pagina NL-14) voor meer informatie over het invoeren van een nummer.
• De ritmes zijn verdeeld in meerdere categorieën en deze zijn zo gerangschikt dat er snel en gemakkelijk tussen de categorieën kan worden genavigeerd. Zie “4 CATEGORY toets” (pagina NL-15) voor verdere informatie.
• Zie de afzonderlijke “Appendix” voor details over de ritmecategorieën en typen.
• Deze bewerking verandert automatisch de maatslaginstelling van de metronoom (pagina NL-27) in de maatslag van het geselecteerde ritme. Zelfs als de maatslag van een ritme buiten het toegestane instelbereik van de metronoom valt, wordt deze toch als de metronoominstelling toegepast.
3.
Druk op ck START/STOP om te beginnen met het spelen van het geselecteerde ritme.
• De automatische begeleiding begint met enkel het ritme (drum en percussie). Druk nogmaals op ck START/STOP om het spelen van het ritme te stoppen.
NL-43
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
ep RHYTHM GROUP SELECT toets
eq RHYTHM categorietoetsen
Brandt
Knippert
Begeleidingstoetsenbord
UPPER gedeelte van toetsenbord
CT-X5000: Gebruik van de RHYTHM categorietoetsen om een categorie te selecteren
• U kunt de eq RHYTHM categorietoetsen gebruiken en snel en gemakkelijk in de categorieën te navigeren.
De ritmecategorieën zijn verdeeld in twee groepen: Groep A (L) en Groep B (M). Welke categorie (groep) een eq RHYTHM categorietoets selecteert, hangt af van of het indicatorlampje links naast ep RHYTHM GROUP SELECT wel of niet brandt.
1.
Druk op de ep RHYTHM GROUP SELECT toets om heen en weer te gaan tussen categorie Groep A (indicatorlampje brandt niet) en Groep B (indicatorlampje brandt).
2.
Om een categorie te selecteren, drukt u op de bijbehorende eq RHYTHM categorietoets.
• De aanduiding (ritme-indicator) begint op het display te knipperen.
• Bij indrukken van een eq RHYTHM categorietoets wordt het laatst geselecteerde ritme in de corresponderende categorie geselecteerd. Terwijl knippert, kunt u een van de ritmes in de categorie selecteren. Druk op 6 RHYTHM om het selecteren van een ritme in de categorie te verlaten. Hierdoor stopt met knipperen.
Gebruik van automatische begeleiding
Spelen van een automatische begeleiding
1.
Voer de procedure uit onder “Selecteren van een ritme” (pagina NL-43) om het ritme te selecteren dat u wilt laten klinken.
2.
Druk op cm ACCOMP en controleer of de [ACCOMP] indicator brandt.
• Zie “Automatische begeleidingsdelen en de ACCOMP indicator” (pagina NL-45) voor details over deze indicator.
3.
Druk op bt ENDING/SYNCHRO START.
• Het toestel komt in de synchro-start paraatstand (pagina NL-48) te staan.
4.
Speel het gewenste akkoord op het begeleidingstoetsenbord.
De automatische begeleiding begint met spelen wanneer u het akkoord speelt. Voorbeeld: Speel een C akkoord (C-E-G).
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van het ritme dat u wilt laten klinken.
NL-44
5.
Maat
Tempo
Maatslag
Gebruik de dk TEMPO [w] en [q] toetsen om de tempo-instelling te veranderen.
• U kunt de tempo-instelling ook maken voordat u de automatische begeleiding start.
• Zie “Veranderen van de automatische begeleidingssnelheid (Tempo)” (pagina NL-46) voor informatie over de tempo-instelling.
6.
Speel andere akkoorden met de linkerhand terwijl u het melodiedeel met uw rechterhand speelt.
• Gebruik “CASIO CHORD” of andere vereenvoudigde akkoord-vingerzetmodi om akkoorden te spelen. Zie “Selecteren van een akkoord-vingerzetmodus” (pagina NL-50).
• U kunt de begeleiding veranderen met de toetsen
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m bs VARIATION/ FILL-IN 4. Zie “Creëren van een melodie met een
automatische begeleiding (Begeleidingspatroon)” (pagina NL-47).
7.
Druk op ck START/STOP om de automatische begeleiding te stoppen.
• Wanneer bt ENDING/SYNCHRO START wordt ingedrukt in plaats van ck START/STOP, wordt er een eindpatroon gespeeld voordat de automatische begeleiding wordt gestopt. Zie “Creëren van een melodie met een automatische begeleiding (Begeleidingspatroon)” (pagina NL-47).
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Automatische begeleidingsdelen en de ACCOMP indicator
De automatische begeleiding van het Digitale Keyboard kan tot acht delen (drums, percussie, bas, akkoorden 1 t/m 5) tegelijk spelen. De [ACCOMP] indicator geeft aan of alleen percussiedelen (drums, percussie) zullen klinken of dat alle begeleidingsdelen klinken. Bij enkele malen indrukken van cm ACCOMP licht de [ACCOMP] indicator beurtelings wel en niet op.
• Wanneer de [ACCOMP] indicator niet brandt, klinkt alleen het ritme (drum en percussie) van het begeleidingspatroon.
• Wanneer de [ACCOMP] indicator brandt, klinken de bas, akkoorden en andere delen overeenkomstig het akkoord dat op het begeleidingstoetsenbord wordt gespeeld.
• Gebruik de procedure onder “Dempen van specifieke gedeelten (Gedeeltenmodus)” (pagina NL-62) om snel en gemakkelijk meerdere delen te dempen en weer te laten klinken.
• U kunt ook fijnafstellingen maken voor het volume, het effectniveau en andere instellingen van elk deel. Zie “Gebruik van de mixer” (pagina NL-64) voor details.
Instellen van de balans tussen het volume van de automatische begeleiding en het toetsenbordvolume
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Volume van automatische begeleiding (AcompVol) (pagina NL-115).
• Met de bovenstaande procedure maakt u met uw vingers akkoorden die met de automatische begeleiding worden gespeeld. U kunt ook muziekvoorkeuzes gebruiken om automatische begeleiding te spelen met een akkoordprogressie gebaseerd op het muziekgenre dat u wilt uitvoeren, zonder dat er akkoorden worden ingevoerd. Zie “Gebruik van muziekvoorkeuzes” (pagina NL-53) voor details.
NL-45
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Nootwaarde Tempowaarde
TE
M
PO
Huidige instelling
Veranderen van de automatische begeleidingssnelheid (Tempo)
Er zijn twee manieren om het tempo te veranderen.
• Instellen van de waarde voor het aantal maatslagen per minuut
• Tikken van de maatslag met de dl TAP TEMPO toets (tikken-invoer)
Nootwaarde-indicator en tempowaarde
De huidige tempowaarde wordt altijd in de rechter bovenhoek van het display aangegeven.
De tempowaarde wordt altijd in combinatie met een nootwaarde getoond. Het bovenstaande voorbeeld geeft een maatslag van 120 kwartnoten per minuut aan.
Instellen van een tempowaarde
1.
Verander de nootwaarde naar vereist.
• Zie “Veranderen van de weergegeven nootwaarde” hieronder.
Veranderen van de weergegeven nootwaarde
1.
Houd dl TAP TEMPO lang ingedrukt totdat de weergegeven nootwaarde verandert.
• Bij meerdere malen lang indrukken van dl TAP TEMPO worden de instellingen voor de nootwaarde in
de onderstaande volgorde doorlopen.
Kwartnoot (2) Achtste noot (6)
Gepunteerde kwartnoot (2.) Halve noot (1)
Instellen van het tempo door een maatslag te tikken
1.
Tik meerdere keren zo constant mogelijk op dl TAP TEMPO om een maatslag aan te geven.
Er wordt nu een tempo ingesteld dat zo dicht mogelijk bij de timing van de getikte maatslag ligt.
• Het helpt om deze methode te gebruiken om het tempo bij benadering in te stellen in combinatie met een procedure zoals die onder “Instellen van een tempowaarde” (pagina NL-46).
2.
Gebruik de dk TEMPO [w] en [q] toetsen om de tempo-instelling te veranderen.
• Het bereik van de toegestane tempowaarde hangt af van de weergegeven nootwaarde, zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
Nootwaarde Bereik van tempowaarde
Kwartnoot (2) 20 t/m 255
Achtste noot (6) 40 t/m 510
Halve noot (1) 10 t/m 128
Gepunteerde kwartnoot (2.) 13 t/m 170
• Wanneer de nootwaarde een kwartnoot is, komt de tempowaarde overeen met het feitelijke aantal maatslagen per minuut. Wanneer de nootwaarde een achtste noot is, is het aantal maatslagen per minuut tweemaal de tempowaarde. Wanneer de nootwaarde een halve noot is, is het aantal maatslagen per minuut de helft van de tempowaarde.
• Een tempowaarde die met deze methode wordt ingesteld, houdt geen verband met de weergegeven nootwaarde. Afhankelijk van het ritme dat met de bovenstaande bediening is geselecteerd, wordt een kwartnoot of een achtste noot tempowaarde ingevoerd.
Starten met spelen van het ritme met de dl TAP TEMPO toets
U kunt de instellingen zo maken dat er automatisch met spelen van het ritme wordt begonnen wanneer u een tempo instelt met de procedure onder “Instellen van het tempo door een maatslag te tikken” hierboven. Om dit te doen, voert u de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakelt de volgende instelling in: Overige (Other) 3 Start van ritme tikken (Tap Rhy) (pagina NL-117).
NL-46
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Indicator die verschijnt wanneer variatiepatroon 2 klinkt
Indicator die verschijnt wanneer invulpatroon 1 klinkt
Indicator die verschijnt wanneer het intropatroon klinkt
Indicator die verschijnt wanneer het eindpatroon klinkt
Creëren van een melodie met een automatische begeleiding (Begeleidingspatroon)
Meestal begint een muziekstuk met een intro, gaat dan over in coupletten die worden afgewisseld met tussenspel en andere veranderingen, waarna wordt teruggekeerd naar het hoofdthema voordat het einde wordt bereikt. De automatische begeleidingsfunctie van het Digitale Keyboard biedt een scala aan begeleidingspatronen die geschikt zijn voor het verloop van de muziekcompositie.
Begeleidingspatronen
In dit hoofdstuk worden de verschillende typen begeleidingspatronen van de automatische begeleidingsfunctie beschreven.
Variatiepatronen (vier typen)
Dit is een begeleidingspatroon dat kan worden gebruikt in een couplet of refrein van een muziekstuk. Een variatiepatroon herhaalt één of meerdere maten.
Een variatiepatroon spelen
Druk op een van de VARIATION/FILL-IN toetsen (bp t/m bs). U hoort het variatie-begeleidingspatroon dat is
toegewezen aan de ingedrukte toets.
Intropatroon (één type)
Dit is een begeleidingspatroon dat kan worden gebruikt bij het begin van een muziekstuk. Nadat er een meermaats intro­begeleidingspatroon heeft geklonken, vindt er een begeleidingsovergang plaats naar variatiepatroon 1.
Een intropatroon spelen
Druk op bo INTRO.
Veranderen van het variatiepatroon dat gespeeld wordt na het intropatroon
Terwijl het intropatroon klinkt, drukt u op de toets van het variatiepatroon dat u wilt spelen (bq VARIATION/FILL-IN 2, br VARIATION/FILL-IN 3, bs VARIATION/FILL-IN 4) nadat het intropatroon is afgelopen.
Eindpatroon (één type)
Dit is een begeleidingspatroon dat kan worden gebruikt aan het einde van een muziekstuk. Nadat er een meermaats eindpatroon heeft geklonken, wordt de automatische begeleiding beëindigd.
Een eindpatroon spelen
Druk op bt ENDING/SYNCHRO START terwijl een automatische begeleiding klinkt.
• Bij indrukken van
ck START/STOP
klinkt variatiepatroon 1.
Invulpatronen (vier typen)
Deze begeleidingspatronen worden gebruikt om korte één- of twee-maats invulstukjes in een muziekstuk in te voegen. Wanneer een invulpatroontoets wordt ingedrukt, zal het invulpatroon meteen beginnen, of bij de eerste maatslag na één of twee maten, en daarna terugkeren naar het oorspronkelijke variatie-begeleidingspatroon.
Een invulpatroon spelen
Terwijl variatiepatroon 1 klinkt, drukt u op bp VARIATION/ FILL-IN 1. Als een ander variatiepatroon (2, 3, 4) klinkt, drukt
u op de toets (bq, br, bs) die hiermee overeenkomt.
NL-47
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Knippert
Brandt
Starten en stoppen van de automatische begeleiding met het begeleidingstoetsenbord (Synchro-start, Synchro-stop)
U kunt de instellingen zo maken dat de automatische begeleiding begint zodra u een akkoord op het begeleidingstoetsenbord speelt (synchro-start) en stopt zodra u alle toetsen van het begeleidingstoetsenbord loslaat (synchro-stop).
Gebruik van synchro-start voor het starten van het automatische begeleidingsspel
1.
Druk op bt ENDING/SYNCHRO START.
Het toestel komt in de synchro-start paraatstand te staan en de [SYNC START] indicator en indicator beginnen te knipperen.
• Als u wilt starten met een intropatroon, drukt u nu op bo INTRO. De indicator begint te knipperen.
• Als u wilt starten met een bepaald variatiepatroon, drukt u op de toets voor het variatiepatroon waarmee u wilt starten (bq VARIATION/FILL-IN 2,
br VARIATION/FILL-IN 3, bs VARIATION/FILL­IN 4). De indicator en de nummerindicator (1 t/m
4) die overeenkomt met de toets die u heeft ingedrukt, knipperen op het display.
2.
Speel het gewenste akkoord op het begeleidingstoetsenbord.
Hierdoor start de weergave van de automatische begeleiding.
Gebruik van synchro-stop voor het stoppen van het automatische begeleidingsspel
1.
Druk op cl SYNCHRO STOP.
Het toestel komt in de synchro-stop paraatstand te staan.
2.
Terwijl de automatische begeleiding klinkt, laat u alle toetsen van het begeleidingstoetsenbord los op het punt waar u wilt dat de begeleiding stopt.
Hierdoor stopt de weergave van de automatische begeleiding.
• Het Digitale Keyboard komt nu in de synchro-start paraatstand te staan.
• Druk op cl SYNCHRO STOP om de synchro-stop paraatstand te verlaten.
Veranderen van de instellingen voor het begeleidingstoetsenbord
Selecteren van een akkoordinvoerfunctie
U kunt kiezen uit de volgende zes akkoordinvoerfuncties.
• CASIO CHORD
•FINGERED1
•FINGERED2
• FINGERED ON BASS
• FINGERED ASSIST
• FULL RANGE CHORD
Zie “Selecteren van een akkoord-vingerzetmodus” (pagina NL-50) voor details.
•Druk op bt ENDING/SYNCHRO START om de synchro­start paraatstand te verlaten.
NL-48
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
A
C
C
DE F F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DE F
E
#
A
C
C
DE F F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DE F
E
#
A
C
C
DE F F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DE F
E
#
A
C
C
DE F F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DE F
E
#
A
C
C
DE F F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DE F
E
#
A
C
C
DE F F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DE F
E
#
A
C
C
DE F F
#
E
#
G
AB
B
C
C
DE F
E
#
CASIO CHORD
Bij CASIO CHORD gebruikt u vereenvoudigde vingerzettingen om de vier typen akkoorden te spelen die hieronder worden beschreven.
Akkoordtype
Majeur akkoorden
Door tijdens de CASIO CHORD modus een enkele klaviertoets aan te slaan in het begeleidingsgebied van het begeleidingstoetsenbord wordt het majeur akkoord gespeeld waarvan de naam boven de klaviertoets is aangegeven. Alle klaviertoetsen van het begeleidingstoetsenbord die met dezelfde akkoordnaam worden aangegeven, spelen precies hetzelfde akkoord.
Voorbeeld: C (C majeur)
Mineur akkoorden
Sla om een mineur akkoord te spelen de klaviertoets aan die correspondeert met het majeur akkoord binnen het gebied van het begeleidingstoetsenbord terwijl u tegelijkertijd een andere klaviertoets rechts ervan binnen het gebied van het begeleidingstoetsenbord indrukt.
Voorbeeld: Cm (C mineur)
Septiem akkoorden
Sla om een septiem akkoord te spelen de klaviertoets aan die correspondeert met het majeur akkoord binnen het gebied van het begeleidingstoetsenbord terwijl u tegelijkertijd twee andere klaviertoetsen rechts ervan binnen het gebied van het begeleidingstoetsenbord indrukt.
Voorbeeld: C7 (C septiem)
Mineur septiem akkoorden
Sla om een mineur septiem akkoord te spelen de klaviertoets aan die correspondeert met het majeur akkoord binnen het gebied van het begeleidingstoetsenbord terwijl u tegelijkertijd drie andere klaviertoetsen rechts ervan binnen het gebied van het begeleidingstoetsenbord indrukt.
Voorbeeld: Cm7 (C mineur septiem)
FINGERED
Met deze invoerfuncties speelt u akkoorden op het begeleidingstoetsenbord d.m.v. de normale akkoord­vingerzettingen. Sommige akkoordvormen zijn afgekort en voor de vingerzetting zijn slechts één of twee klaviertoetsen nodig. Zie pagina A-2 voor informatie betreffende de akkoorden die ondersteund worden en hoe de vingerzetting op het toetsenbord wordt uitgevoerd.
FINGERED 1
Speel de componentnoten van het akkoord op het toetsenbord.
FINGERED 2
In tegenstelling tot bij FINGERED 1 is een 6de invoer niet mogelijk. m7 of m7
FINGERED ON BASS
In tegenstelling tot bij FINGERED 1 maakt dit de invoer van gedeeltelijke akkoorden mogelijk met de laagste noot op het toetsenbord als de basnoot.
FINGERED ASSIST
Produceert een effect dat verschilt van FINGERED 1 wanneer twee of drie klaviertoetsen worden ingedrukt. Bij indrukken van een grondtoontoets en een andere witte toets links van de grondtoontoets wordt een septiem akkoord gespeeld; bij een zwarte toets wordt een mineur akkoord gespeeld. Bij gelijktijdig indrukken van een witte en een zwarte toets wordt een mineur septiem akkoord gespeeld. In aanvulling op FINGERED 1 kunt u ook de onderstaande methoden gebruiken om de drie typen akkoorden te spelen die hieronder worden beschreven.
Mineur akkoorden
Om een mineur akkoord te spelen, drukt u op de toets van het begeleidingstoetsenbord die het majeur akkoord specificeert, terwijl tevens de dichtstbijgelegen zwarte toets links van de majeur akkoordtoets wordt toegevoegd.
Voorbeeld: Cm (C mineur)
Septiem akkoorden
Om een septiem akkoord te spelen, drukt u op de toets van het begeleidingstoetsenbord die het majeur akkoord specificeert, terwijl tevens de dichtstbijgelegen witte toets links van de majeur akkoordtoets wordt toegevoegd.
Voorbeeld: C7 (C septiem)
b
5
wordt ingevoerd.
Akkoordtype
• Bij het spelen van een mineur, septiem of mineur septiem akkoord maakt het geen verschil of de andere toetsen die u aanslaat zwart of wit zijn.
Mineur septiem akkoorden
Om een mineur septiem akkoord te spelen, drukt u op de toets van het begeleidingstoetsenbord die het majeur akkoord specificeert, terwijl tevens de dichtstbijgelegen witte en zwarte toetsen links van de majeur akkoordtoets worden toegevoegd.
Voorbeeld: Cm7 (C mineur septiem)
NL-49
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Begeleidingstoetsenbord
UPPER gedeelte van toetsenbord
Splitspunt
Begeleidingstoetsenbord
UPPER gedeelte van toetsenbord
Splitspunt
LOWER gedeelte van
toetsenbord
UPPER gedeelte van
toetsenbord
Onderste punt
LOWER gedeelte van toetsenbord
Begeleidingstoetsenbord
FULL RANGE CHORD
Tijdens deze modus kunt u het volledige gebied van het toetsenbord gebruiken om de akkoorden en de melodie te spelen. Zie pagina A-2 voor informatie over de akkoorden die worden ondersteund.
Selecteren van een akkoord-vingerzetmodus
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “ChordMod” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• De onderstaande tabel toont de relatie tussen het instellingsnummer en de akkoord-vingerzetmodus.
Ingestelde
waarde
1 CASIO CHORD CASIO Cd 2 FINGERED 1 Fingerd1 3 FINGERED 2 Fingerd2 4 FINGERED ON BASS FgOnBass 5 FINGERED ASSIST FgAssist 6 FULL RANGE CHORD FulRange
• Het bereik van het begeleidingstoetsbord voor elke akkoord-vingerzetmodus wordt in de onderstaande afbeelding getoond. Het splitspunt (pagina NL-20) dat in de afbeelding wordt getoond, is het oorspronkelijke standaard-splitspunt.
Y FULL RANGE CHORD
Y Niet FULL RANGE CHORD
Akkoord-vingerzetmodus Display
Instellen van het bereik van het begeleidingstoetsenbord
Bij het instellen van een splitspunt (pagina NL-20) komen het LOWER gedeelte van het toetsenbord en het begeleidingstoetsenbord in hetzelfde gebied. U kunt ook verschillende gebieden voor elk van deze twee toetsenborden instellen. U kunt ook een instelling maken waarbij de toon van het LOWER gedeelte niet klinkt in het gebied waar het LOWER gedeelte van het toetsenbord en het begeleidingstoetsenbord elkaar overlappen. Zie “Geavanceerde splitsinstellingen” (pagina NL-50) voor details.
Geavanceerde splitsinstellingen
Uw Digitale Keyboard kan in drie gebieden worden gesplitst: het UPPER gedeelte van het toetsenbord, het LOWER gedeelte van het toetsenbord en het begeleidingstoetsenbord. U kunt een splitspunt (pagina NL-20) instellen zoals aangegeven in de onderstaande afbeelding.
U kunt een onderste punt en een akkoordpunt instellen om verschillende gebieden toe te wijzen voor het LOWER gedeelte en het begeleidingstoetsenbord.
Onderste punt
Bij het instellen van de ondergrens voor het UPPER gedeelte van het toetsenbord ontstaat er een configuratie zoals hieronder is getoond. Het bereik van het begeleidingstoetsenbord verandert in dit geval niet.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
NL-50
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
UPPER gedeelte van toetsenbord
Akkoordpunt
LOWER gedeelte van
toetsenbord
Begeleidingstoet-
senbord
Nootnummer van onderste punt
Nootnaam van onderste punt
Nootnummer van akkoordpunt
Nootnaam van akkoordpunt
Akkoordpunt
De onderstaande afbeelding toont een toetsenbord met een ingesteld akkoordpunt. Het bereik van het LOWER gedeelte van het toetsenbord verandert in dit geval niet.
• Wanneer de akkoordinvoer-voorrangsmodus (pagina NL-52) is ingeschakeld, zal de toon van het LOWER gedeelte van het toetsenbord niet klinken in het gebied waar het LOWER gedeelte van het toetsenbord en het begeleidingstoetsenbord elkaar overlappen.
Instellen van het onderste punt
1.
Houd dp SPLIT ingedrukt totdat “Split Pt” wordt weergegeven.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Lower Pt” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de nootnaam op te geven van het onderste punt (de ondergrens van het UPPER gedeelte van het toetsenbord).
Instellen van het akkoordpunt
1.
Houd dp SPLIT ingedrukt totdat “Split Pt” wordt weergegeven.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Chord Pt” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de nootnaam op te geven van het akkoordpunt (pagina NL-51).
B3 I C4
• U kunt het akkoordpunt ook instellen door dp SPLIT ingedrukt te houden en dan op de klaviertoets te drukken waar u het akkoordpunt wilt vastleggen.
• U kunt geen akkoordpunt opgeven dat hoger is dan (d.w.z. rechts is van) het onderste punt. Als u dit wel doet, wordt het onderste punt vanzelf verschoven naar dezelfde toets als het akkoordpunt.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
B3 I C4
• U kunt het onderste punt ook instellen door dp SPLIT ingedrukt te houden en dan op de klaviertoets te drukken waar u het onderste punt wilt vastleggen.
• U kunt geen onderste punt opgeven dat lager is dan (d.w.z. links is van) het akkoordpunt. Als u dit wel doet, wordt het akkoordpunt vanzelf verschoven naar dezelfde toets als het onderste punt.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
NL-51
Gebruik van automatische begeleiding (Ritmemodus)
Brandt
In- en uitschakelen van de akkoordinvoer­voorrangsmodus
1.
Houd dp SPLIT ingedrukt totdat “Split Pt” wordt weergegeven.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “CdPrior” weer te geven.
3.
Gebruik bn [–] en [+] om de akkoordinvoer­voorrangsmodus beurtelings in en uit te schakelen.
• Wanneer de akkoordinvoer-voorrangsmodus is ingeschakeld, zal de toon van het LOWER gedeelte van het toetsenbord niet klinken in het gebied waar het LOWER gedeelte van het toetsenbord en het begeleidingstoetsenbord elkaar overlappen.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Gebruik van de aanbevolen tonen en tempo’s (Eén-toets voorkeuzes)
Met één-toets voorkeuze heeft u door indrukken van slechts één toets toegang tot de toon- en tempo-instellingen die goed passen bij het op dat moment geselecteerde ritmepatroon van de automatische begeleiding.
1.
Houd 6 RHYTHM ingedrukt totdat de toonnaam wordt weergegeven.
Hierdoor worden de één-toets voorkeuze-instellingen automatisch toegepast in overeenstemming met het ritmepatroon dat op dat moment is geselecteerd.
2.
Speel een akkoord op het toetsenbord.
Hierdoor start meteen de automatische begeleiding.
Toevoegen van harmonie aan de melodienoten (Automatisch harmoniseren)
Met Automatisch harmoniseren wordt harmonie toegevoegd aan de melodienoten die u speelt met de rechterhand om meer melodische diepte te verkrijgen. U kunt kiezen uit één van de 12 automatische harmonisatietypen.
• De arpeggiator en automatisch harmoniseren worden door dezelfde toets geregeld (pagina NL-27). Dit betekent dat de arpeggiator niet kan worden gebruikt wanneer automatisch harmoniseren in gebruik is.
Inschakelen van automatisch harmoniseren
1.
Druk op do AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR en controleer of de [AUTO HARMONIZE] indicator brandt.
• Bij de vingerzetting van een akkoord op het begeleidingstoetsenbord terwijl u de melodie op het UPPER gedeelte van het toetsenbord speelt, zullen er akkoorden aan de melodieweergave worden toegevoegd.
2.
Druk op do AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR om automatisch harmoniseren uit te schakelen.
De [AUTO HARMONIZE] indicator verdwijnt.
• Als in stap 1 van de bovenstaande procedure de [ARPEGGIATOR] indicator brandt in plaats van de [AUTO HARMONIZE] indicator, moet u de functie veranderen die aan de toets is toegewezen. Voer de procedure uit onder “Maken van functie­instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en selecteer “1 A.Har.” voor de volgende instelling: Automatisch harmoniseren/Arpeggiator (AHar/Arp) 3 Toewijzing AUTO HARMONIZE/ ARPEGGIATOR toets (BtnAsign) (pagina NL-114).
NL-52
Selecteren van het automatische harmonisatietype
1.
Voer de procedure uit onder “Inschakelen van automatisch harmoniseren” en controleer of de [AUTO HARMONIZE] indicator brandt.
2.
Houd do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR lang ingedrukt totdat de [FUNCTION] indicator op het display knippert.
Het nummer en de naam van het geselecteerde automatische harmonisatietype worden getoond.
3.
Muziekvoorkeuzenummer
Muziekvoorkeuzenaam
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het automatische harmonisatietype te selecteren.
• Zie “Lijst met automatische harmonisatietypen” (pagina NL-53) voor details van de typen.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Lijst met automatische harmonisatietypen
Type-
nummer
01 Duet 1 Voegt een hechte (met 2 t/m 4
02 Duet 2 Voegt een open (met meer dan 4
03 Country Voegt een harmonie in country-
04 Octave Voegt de noot toe van de
05 5th Voegt een noot in de vijfde graad
06 3-Way Open Voegt een open harmonie van 2
07 3-Way Close Voegt een gesloten harmonie van
08 Strings Voegt een harmonie toe die
09 4-Way Open Voegt een open harmonie van 3
10 4-Way Close Voegt een gesloten harmonie van
11 Block Voegt een pakket akkoordnoten
12 Big Band Voegt een harmonie in big-band
Typenaam Beschrijving
graden gescheiden) harmonie van 1 noot toe onder de melodienoot.
t/m 6 graden gescheiden) harmonie van 1 noot toe onder de melodienoot.
stijl toe.
naastliggende lagere octaaf.
toe.
noten toe, voor een totaal van drie noten.
2 noten toe, voor een totaal van drie noten.
optimaal is voor snaarinstrumenten.
noten toe, voor een totaal van vier noten.
3 noten toe, voor een totaal van vier noten.
toe.
stijl toe.
Gebruik van muziekvoorkeuzes
Muziekvoorkeuzes zijn een verzameling basisinstellingen met akkoordprogressiegegevens. Door op een enkele toets te drukken kunt u een van de 310 voorkeuzes oproepen die toon-, ritme- en andere instellingen bevatten, samen met akkoordprogressies van automatische begeleidingen, alle gecombineerd voor aanpassing aan specifieke muziekgenres en melodieën. Zie de afzonderlijke “Appendix” voor details over de categorieën en typen muziekvoorkeuzes.
Uitvoeringen met gebruik van een muziekvoorkeuze
1.
Druk op 6 RHYTHM.
2.
Houd cm ACCOMP lang ingedrukt totdat de [ACCOMP] indicator begint te knipperen.
So f t Po
• De knipperende [ACCOMP] indicator geeft aan dat het Digitale Keyboard in de muziekvoorkeuzemodus staat.
3.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om een muziekvoorkeuzenummer te selecteren.
Hierdoor verandert de muziekvoorkeuzenaam. Tegelijkertijd worden de instellingen voor de toon, het ritme en de akkoordprogressie opgeroepen, en de gegevens die overeenkomen met het genre of de melodie die door de naam wordt aangegeven.
• Zie “Invoeren van nummers” (pagina NL-14) voor meer informatie over het invoeren van een nummer.
• De muziekvoorkeuzes zijn verdeeld in negen categorieën. U kunt gemakkelijk de gewenste muziekvoorkeuze vinden door naar de danscategorie, klassiekcategorie enz. te gaan. Zie “4 CATEGORY toets” (pagina NL-15) voor verdere informatie.
4.
Druk op ck START/STOP of bo INTRO.
Hierdoor wordt automatische begeleidingsweergave gestart overeenkomstig de voorkeuze­akkoordprogressie.
p
5.
Speel op het toetsenbord mee met de automatische begeleiding.
6.
Druk op ck START/STOP of bt ENDING/ SYNCHRO START om de automatische begeleiding te stoppen.
NL-53
7.
Druk op cm ACCOMP om de muziekvoorkeuzemodus te verlaten.
• De toon- en ritme-instellingen die door de muziekvoorkeuzemodus zijn gemaakt blijven van kracht.
Gebruik van de frasepads
• Wanneer in stap 3 het nummer van bepaalde muziekvoorkeuzes wordt geselecteerd, begint de [SYNC START] indicator te knipperen waarmee wordt aangegeven dat het Digitale Keyboard in de synchro-start paraatstand (pagina NL-48) staat. Als dit gebeurt, kan de automatische begeleiding worden gestart door iets op het toetsenbord te spelen in plaats van op ck START/STOP te drukken. Zie stap 1 onder “Gebruik van synchro-start voor het starten van het automatische begeleidingsspel” (pagina NL-48) voor informatie over de bewerkingen die in de synchro-start paraatstand kunnen worden uitgevoerd.
• De bewerkingen van de begeleidingspatronen (pagina NL-47) kunnen worden gebruikt tijdens een uitvoering met een muziekvoorkeuze.
• De onderstaande functies kunnen niet worden gebruikt tijdens spelen met gebruik van een muziekvoorkeuze. – Veranderen van de ritme-instelling (pagina NL-43) – Synchro-stop (pagina NL-48) – Eén-toets voorkeuze (pagina NL-52) – Registratie (pagina NL-67)
Veranderen van de toonsoort van een akkoordprogressie
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en stel het volgende onderdeel in: Overige (Other) 3 Veranderen van muziekvoorkeuze-toonsoort (MP Key) (pagina NL-117).
Korte frasen kunnen worden opgenomen en aan een van de vier frasepads worden toegewezen. Bij indrukken van een pad begint de herhaalde weergave van de opgenomen frase. U kunt de frasen afzonderlijk weergeven en u kunt meerdere frasen gelijktijdig weergeven. De uitleg in dit hoofdstuk heeft betrekking op frasen die aan de frasepads zijn toegewezen als Frase 1 t/m Frase 4.
Frasesets en frase-opslaglocaties
Een groep van vier frasen die aan de vier frasepads zijn toegewezen, wordt een “fraseset” genoemd. Er zijn 25 frasesets genummerd 1 t/m 25, wat betekent dat er 100 frasen (25 frasesets met elk 4 frasen) als gebruikersfrasen kunnen worden opgeslagen. Wanneer u een frase opneemt, geeft u een opslaglocatie aan met behulp van een frasesetnummer (1 t/m 25) en een frasenummer 1 t/m 4.
Overschakelen naar een andere fraseset
U kunt de onderstaande procedure gebruiken om de fraseset die nu aan de frasepads is toegewezen te veranderen naar een andere set.
Veranderen van de fraseset
Instellingen die veranderd worden door de muziekvoorkeuze
Wanneer een muziekvoorkeuze wordt geselecteerd, worden automatisch de onderstaande instellingen van het Digitale Keyboard veranderd. De veranderde instellingen blijven van kracht ook nadat u de muziekvoorkeuzemodus heeft verlaten.
•Tempo
• Lagen (aan/uit)
• Splitsen (aan/uit)
do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR toetstoewijzing
• Automatisch harmoniseren (aan/uit, type)
• Arpeggiator (aan/uit, type)
• Arpeggiator aanhouden (aan/uit)
• Toonnummer (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2 gedeelten)
• Octaafverschuiving (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2 gedeelten)
• Nagalm, zweving, vertraging (aan/uit, type)
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Phr Pad” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Phr Set” verschijnt. U kunt nu een frasesetnummer selecteren.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om een frasesetnummer te selecteren.
4.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
NL-54
Gebruik van de frasepads
Brandt
Brandt
Brandt niet meer
Knippert
Starten en stoppen met fraseweergave
Voordat u een frase kunt weergeven, moet u eerst overschakelen naar de fraseset waar de frase is opgeslagen, indien deze nog niet aan de frasepads is toegewezen. Zie “Overschakelen naar een andere fraseset” (pagina NL-54) voor details.
Starten en stoppen van de fraseweergave
1.
Druk op een van de frasepads. Druk bijvoorbeeld op cq PHRASE PAD [P1].
De weergave van Frase 1 begint en de [P1] indicator verschijnt.
2.
Druk op een andere frasepad. Druk bijvoorbeeld op cq PHRASE PAD [P3].
De weergave van Frase 3 begint en Frase 1 en Frase 3 worden tegelijkertijd weergegeven. Behalve de [P1] indicator verschijnt nu ook de [P3] indicator.
3.
Om alleen de weergave van één van de frasen te stoppen, houdt u cr STOP ingedrukt en drukt dan op de cq PHRASE PAD waaraan de frase die u wilt stoppen is toegewezen.
Door bijvoorbeeld cr STOP ingedrukt te houden en dan op cq PHRASE PAD [P1] te drukken, wordt de weergave van Frase 1 gestopt en blijft Frase 3 klinken. De [P1] indicator zal nu uit gaan.
Stoppen van de weergave van alle frasen
1.
Druk op cr STOP om te stoppen met de fraseweergave wanneer meerdere frasen worden weergegeven.
Synchroniseren van fraseweergave met automatische begeleiding
• De onderstaande procedure start de fraseweergave en tegelijkertijd start de automatische begeleiding overeenkomstig de bediening (indrukken van ck START/ STOP of bo INTRO, enz.) die in stap 2 wordt uitgevoerd.
1.
Terwijl bt ENDING/SYNCHRO START wordt ingedrukt, drukt u op de frasepad (bijvoorbeeld cq PHRASE PAD [P1]) met de frase die u wilt dat samen met de automatische begeleiding wordt weergegeven.
• Als u wilt dat de weergave van meerdere frasen gelijktijdig wordt gestart, herhaalt u de bovenstaande bediening voor de andere frasen.
• Om de gelijktijdige start-paraatstand van frase en automatische begeleiding te annuleren, houdt u bt ENDING/SYNCHRO START ingedrukt terwijl u op de frasepad drukt die u wilt annuleren.
2.
Druk op ck START/STOP om de automatische begeleiding te starten.
De automatische begeleiding en de fraseweergave zullen nu gelijktijdig starten.
4.
Druk op cr STOP om te stoppen met de fraseweergave wanneer een enkele frase wordt weergegeven.
• U kunt ook stoppen met de fraseweergave door dezelfde bediening uit te voeren als in stap 3.
• Bij drukken op de pad van een frase die wordt weergegeven, wordt de frase opnieuw vanaf het begin gespeeld.
NL-55
Gebruik van de frasepads
De basisinstellingen voor de fraseweergave maken
De basisinstellingen voor de fraseweergave bepalen hoe de frase die aan een pad (1 t/m 4) is toegewezen, wordt gespeeld wanneer u op de pad drukt. De basisinstellingen die u hier maakt, worden op de bijbehorende pad opgenomen.
De basisinstelling voor een fraseweergave maken
1.
Bepaal de frasepad waarvoor u de weergave­basisinstelling wilt maken.
(1) Druk op bk FUNCTION en controleer of de
[FUNCTION] indicator brandt.
(2) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Phr Pad” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER). “Phr Set” verschijnt.
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om de
frasepad (pad 1 t/m pad 4) aan te geven waarvoor u de weergave-basisinstelling wilt maken en druk dan op [6] (ENTER).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het item te selecteren waarvan u de instelling wilt veranderen.
• Zie “Items van de fraseweergave-basisinstelling” hieronder voor informatie over de items die kunnen worden ingesteld.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Herhaal de stappen 2 en 3 voor elk van de items waarvan u de instelling wilt veranderen.
4.
Wanneer de basisinstelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
Items van de fraseweergave-basisinstelling
Instelitem
(display)
Herhaalde weergave (Loop)
Toonsoort­verschuiving (KeyShift)
Tijdsynchroni­satie (TimingSy)
Akkoordsyn­chronisatie (ChordSyn)
Breekpunt (Break Pt)
Beschrijving
Bepaalt of er wel of geen herhaalde weergave wordt uitgevoerd. Off: De frase wordt helemaal gespeeld en stopt dan. On: De frase wordt herhaaldelijk gespeeld.
Verandert de toonhoogte van de weergave in stappen van een halve toon. Bij een lagere instelling is de toonhoogte lager en bij een hogere instelling is de toonhoogte hoger.
Bepaalt of de weergavetiming en snelheid wanneer een frasepad wordt ingedrukt, gesynchroniseerd moeten worden met een spelende automatische begeleiding, frase of melodie opgenomen met de MIDI-recorder. Off: Geen synchronisatie. Beat: Er wordt een correctie geforceerd bij een afwijking in maatslagsegmenten. Measure: Er wordt een correctie geforceerd bij een afwijking in maatsegmenten.
Door deze functie in te schakelen wordt de toonhoogte van de frase automatisch afgesteld overeenkomstig de akkoorden van een automatische begeleiding die wordt weergegeven.
Belangrijk!
Merk op dat akkoordsynchronisatie alleen kan worden toegepast op een frase opgenomen in C majeur. Speel de frase in C majeur en neem deze op, en wijs de frase daarna aan een geschikte pad toe. Schakel vervolgens akkoordsynchronisatie voor de pad in.
Deze instelling wordt toegepast wanneer akkoordsynchronisatie is ingeschakeld. Er wordt een noottoets ingesteld, van C t/m B, als het punt waar de frasenoten één octaaf naar beneden gaan.
Instellin-
gen
On, Off
–24 t/m 24
Off, Beat, Measure
On, Off
C t/m B
NL-56
Gebruik van de frasepads
Knippert Knippert
Maat Maatslag
Opnemen van een frase
Een frase wordt gemaakt door noten die met de hand op het toetsenbord worden gespeeld op te nemen. Er kunnen maximaal 16 maten worden opgegeven voor de lengte van de frase die wordt opgenomen en er kunnen ongeveer 1000 noten worden opgenomen. Evenals bij weergeven, wordt bij opnemen ook teruggegaan naar de eerste maat wanneer het aantal maten opgegeven voor de frase is bereikt. U kunt noten toevoegen terwijl u luistert naar de weergave van een voorheen gemaakte opname.
• De [RECORD] indicator begint tijdens het opnemen te knipperen wanneer de resterende notentelling 100 of lager wordt. Wanneer er geen resterende noten meer zijn, stopt het opnemen automatisch en verdwijnt de [RECORD] indicator.
Opnemen van een frase
1.
Selecteer de toon die u wilt gebruiken voor de fraseopname.
• Zie “Selecteren van een toon” (pagina NL-18).
• U kunt de lagen- en splitsfuncties niet gebruiken bij het opnemen van een frase.
2.
Druk op bk FUNCTION.
• Als u de mixerinstellingen wilt veranderen, voer dan de procedure uit onder “Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64). Om de mixerinstellingen te maken van de frase die wordt opgenomen, maakt u de mixerinstellingen van het corresponderende gedeelte (gedeelte 6 t/m gedeelte 9) van de KEYBOARD gedeeltengroep. Bijvoorbeeld, wanneer u opneemt op frasepad 1, maakt u de mixerinstellingen voor gedeelte 6 (frasepad 1) van de KEYBOARD gedeeltengroep.
6.
Druk op een cq PHRASE PAD toets ([P1] t/m [P4]) om het frasenummer van de opnamebestemming aan te geven.
• De indicator van de pad die u indrukt (P1 t/m P4) knippert op het display.
7.
Om te beginnen met opnemen, drukt u op ck PLAY/STOP of speelt u iets op het toetsenbord.
Door iets op het toetsenbord te spelen wordt er automatisch begonnen met opnemen. De [RECORD] indicator verschijnt.
• Het aantal maten en de maatslagen worden in de rechter bovenhoek van het display geteld. Wanneer de laatste maatslag wordt bereikt van de lengte (aantal maten)* opgegeven voor de frase die wordt bewerkt, begint het tellen opnieuw vanaf 001:01.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Phr Pad” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Phr Set” verschijnt.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het frasesetnummer te selecteren dat u voor de fraseopname wilt gebruiken.
5.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het toestel komt in de opname-paraatstand te staan en de [RECORD] indicator begint te knipperen. De [P1] indicator zal ook knipperen.
• De indicators ([P2] t/m [P4]) van de frasepads waarmee frasen zijn opgenomen verschijnen op het display.
• De [P1] indicator knippert ook als er reeds een frase met de P1 frasepad is opgenomen. U kunt controleren of er wel of geen frase is opgenomen met de P1 frasepad door in stap 6 op een van de cq PHRASE PAD toetsen te drukken, met uitzondering van [P1]. Als de [P1] indicator wordt getoond, betekent dit dat er een frase mee is opgenomen. Als de indicator niet wordt getoond, betekent dit dat er niets met de P1 frasepad is opgenomen.
* Zie “De instellingen voor de frase-opname maken”
hieronder voor informatie over de instelling van het aantal maten.
8.
Kijk naar de MEASURE (maat) en BEAT (maatslag) waarden op het display en speel daarop afgestemd iets op het toetsenbord wanneer dit nodig is.
• Wat u opneemt, wordt weergegeven wanneer de display-aanduiding terugkeert naar de maat en maatslag waar dit werd opgenomen. U kunt de opname zo vaak als gewenst overdubben terwijl u naar de weergave luistert.
• De weergave tijdens het maken van de opname, is geluid dat geproduceerd wordt door gedeelte 6 (frasepad 1) t/m gedeelte 9 (frasepad 4) van de KEYBOARD gedeeltengroep. Als u de mixerinstellingen voor weergave tijdens de fraseopname wilt veranderen, selecteert u het gedeelte van de pad die nu wordt opgenomen als de bestemming voor de bewerking onder “Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64).
9.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
NL-57
Gebruik van de frasepads
De instellingen voor de frase­opname maken
Als u de instellingen voor de fraseopname verandert, zullen deze instellingen ook geldig zijn voor eventuele toekomstige opnamen. Verander de opname-instellingen naar vereist wanneer een nieuwe frase wordt opgenomen.
De instellingen voor een frase-opname maken
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Phr Pad” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Phr Set” verschijnt.
3.
Druk op 8 RECORD/STOP.
De [RECORD] indicator begint te knipperen.
4.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt totdat “Length” wordt weergegeven.
• Het toestel komt in de instelmodus voor de fraseopname te staan.
5.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het item te selecteren waarvan u de instelling wilt veranderen.
• Zie “Items van de fraseopname-instelling” (pagina NL-58) voor informatie over de items die kunnen worden ingesteld.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer alle instellingen naar wens zijn.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
Items van de fraseopname-instelling
Itemnaam
(Display)
Aantal maten (Length)
Quantizeren (Quantize)
Metronoom (Metronom)
Vooraf tellen (Precount)
Beschrijving
Bepaalt de lengte (aantal maten) van de frase die wordt opgenomen.
Geef aan of de noten moeten worden opgenomen met de timing waarmee ze op het toetsenbord worden gespeeld of met automatische aanpassing van de noten gebaseerd op een nootwaarde. Bij het selecteren van een andere instelling dan “Off” wordt een nootwaarde op het display aangegeven (4: kwartnoot, d: gepunteerde noot, t: triolen).
Bepaalt of de metronoom wel of niet moet klinken tijdens de opname.
Bepaalt of er wel of niet vooraf moet worden geteld bij de opname.
Instellin-
1 t/m 16
Off, 4, 8, 16, 32, 4d, 8d, 16d, 32d, 4t, 8t, 16t, 32t
On, Off
On, Off
Beheer van de frasesets
Gebruik de procedures in dit hoofdstuk om frasesets te kopiëren en te wissen.
Kopiëren van een fraseset
1.
Voer de stappen 1 t/m 3 uit van de procedure onder “Veranderen van de fraseset” (pagina NL-54) om het nummer te selecteren van de fraseset die u wilt kopiëren.
gen
NL-58
2.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt totdat “Copy” wordt weergegeven.
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Phr Set” verschijnt en het toestel staat paraat voor het selecteren van de kopieerbestemming.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om nummer te selecteren van de fraseset voor de kopieerbestemming.
• Zorg dat u een leeg gebied als de kopieerbestemming selecteert.
5.
Druk op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
6.
Brandt
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht “Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de functie te verlaten.
Wissen van een fraseset
1.
Voer de stappen 1 t/m 3 uit van de procedure onder “Veranderen van de fraseset” (pagina NL-54) om het nummer te selecteren van de fraseset die u wilt wissen.
2.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt totdat “Copy” wordt weergegeven.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Clear” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht “Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
Gebruik van de frasepads
Bewerken van een frase
Gebruik de procedures in dit hoofdstuk om afzonderlijke frases te bewerken. U kunt een frase wissen of kopiëren en u kunt instellingen maken voor kwantiseren, toonsoortverschuiving en de mixer.
• Kwantiseren corrigeert automatisch de timing van de opgenomen noten zodat deze overeenkomt met een nootwaarde die gebruikt wordt als de kwantisatiereferentie.
• Bij toonsoortverschuiving wordt de toonhoogte van de opgenomen geluiden in stappen van een halve toon verschoven.
Schakel de frasebewerkingsmodus in om een frase te bewerken.
Inschakelen van de frasebewerkingsmodus
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Phr Pad” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Phr Set” verschijnt.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de fraseset te selecteren die de frase bevat die u wilt bewerken.
4.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de [EDIT] indicator verschijnt.
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de functie te verlaten.
• De frasebewerkingsmodus is ingeschakeld. “Clear” verschijnt nu op het display.
Wissen van een frase
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Phrase” verschijnt en de [P1] indicator begint op het display te knipperen.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de frase te selecteren die u wilt wissen en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht “Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
NL-59
Gebruik van de frasepads
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de functie te verlaten.
Alle gegevens van een frase wissen behalve de nootgebeurtenissen
Kopiëren van een frase
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Copy” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Src Set” verschijnt.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de fraseset op te geven die de frase bevat die gekopieerd moet worden en druk dan op [6] (ENTER).
“Src Phr” verschijnt en de [P1] indicator gaat branden.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de frase op te geven die gekopieerd moet worden en druk dan op [6] (ENTER).
“Dst Phr” verschijnt en de [P1] indicator begint op het display te knipperen.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de frase te selecteren waarheen gekopieerd moet worden en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Other Clr” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Phrase” verschijnt en de [P1] indicator begint op het display te knipperen.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de frase op te geven waarvan de gegevens (behalve de nootgebeurtenissen) gewist moeten worden en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht “Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de functie te verlaten.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht “Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de functie te verlaten.
NL-60
Gebruik van de frasepads
Kwantiseren van een frase
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Quantize” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Phrase” verschijnt en de [P1] indicator begint op het display te knipperen.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de frase te selecteren die u wilt kwantiseren en druk dan op [6] (ENTER).
“Value” verschijnt.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de nootwaarde te selecteren die gebruikt moet worden als de referentienoot voor de kwantisatie.
Display Beschrijving
4, 8, 16, 32 Kwartnoot, achtste noot, zestiende noot,
tweeëndertigste noot
4d, 8d, 16d, 32d Gepunteerde noten
4t, 8t, 16t, 32t Trioolnoten
5.
Druk op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht “Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de functie te verlaten.
Toonsoortverschuiving van een frase
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “KeyShift” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Phrase” verschijnt en de [P1] indicator begint op het display te knipperen.
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer van de frase te selecteren waarop u de toonsoortverschuiving wilt toepassen en druk dan op [6] (ENTER).
“Value” verschijnt.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling voor de toonsoortverschuiving op te geven.
• U kunt een waarde instellen in het bereik lopend van –24 t/m 24. Door de instelling met één te verlagen wordt de toonhoogte met één halve toon verlaagd en door de instelling met één te verhogen wordt de toonhoogte met één halve toon verhoogd.
5.
Druk op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de bewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht “Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de functie te verlaten.
NL-61
Mixerinstellingen voor de frase maken
Brandt
1.
Gebruik de procedure onder “Inschakelen van de frasebewerkingsmodus” (pagina NL-59) om de frasebewerkingsmodus in te schakelen.
2.
Houd 9 PART (MIXER) lang ingedrukt totdat de [MIXER] indicator verschijnt.
De [KEYBOARD] indicator en de mixergedeelte­indicator verschijnen.
• De mixergedeelte-indicators t/m komen overeen met de frasenummers 1 t/m 4.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om de frase te selecteren waarvoor u de mixerinstellingen wilt maken.
4.
Gebruik de [2] (w) en [5] (q) bm cijfertoetsen om het menu-item weer te geven dat u wilt veranderen.
• De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn aangegeven met een sterretje (*).
Itemnaam
(display)
Toon (Tone) Verandert de frasetoon. 0 t/m 900 Volume
(Volume) Pan (Pan) Regelt de stereopositie
Nagalm zenden (Rev Send)
Zweving zenden (Cho Send)
Vertraging zenden (Dly Send)
Beschrijving Instellingen
Regelt het volumeniveau van de frase.
van de frase. 0 geeft het midden aan, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar rechts.
Bepaalt hoeveel nagalm wordt toegepast op het geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel zweving wordt toegepast op het geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel vertraging wordt toegepast op het geselecteerde gedeelte.
0 tot 100* tot 127
–64 tot 0* tot 63
0 tot 40* tot 127
0* t/m 127
0* t/m 127
Dempen van specifieke gedeelten (Gedeeltenmodus)
Uw Digitale Keyboard produceert noten van de automatische begeleiding en het toetsenbordspel die uit meerdere gedeelten bestaan. Met de aan/uit-functie voor de gedeelten kunt u gemakkelijk een of meerdere gedeelten dempen en weer laten klinken. U kunt bijvoorbeeld alle gedeelten dempen behalve de drum-, persussie- en basdelen van de automatische begeleiding.
In- of uitschakelen van een gedeelte
In het onderstaande voorbeeld wordt getoond hoe u elk gedeelte van de automatische begeleiding kunt in- of uitschakelen. Als u dit doet terwijl de automatische begeleiding wordt weergegeven, kunt u vergelijken hoe de begeleiding met en zonder het betreffende gedeelte klinkt.
In- of uitschakelen van een bepaald gedeelte
1.
Druk op 9 PART.
Het indicatorlampje links van de toets gaat branden (Gedeeltenmodus).
De naam van de huidige geselecteerde gedeeltengroep wordt weergegeven.
Keyboa rd
• Zie “Gedeeltengroepen met gedeelte aan/uit-functie” (pagina NL-63) voor details over de gedeeltengroepen.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
6.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de functie te verlaten.
NL-62
2.
Mixergedeelte-indicators
(Ingeschakelde gedeelten lichten op.)
[RHYTHM] indicator brandt
Gebruik bn [–] en [+] om de gedeeltengroep te selecteren van het gedeelte dat u wilt in- of uitschakelen.
• Laat bijvoorbeeld de [RHYTHM] indicator verschijnen. Terwijl de [RHYTHM] indicator brandt, kunt u elk gedeelte van de automatische begeleiding in- of uitschakelen. De nummers van de mixergedeelte­indicators die overeenkomen met de huidige automatische begeleiding worden op het display weergegeven.
• Zie “Gedeeltenlijst voor elke gedeeltengroep van de mixer” (pagina NL-65) voor informatie over de nummers van de mixergedeelte-indicators en de bijbehorende gedeelten.
3.
Om een gedeelte in of uit te schakelen, drukt u op de bm cijfertoets die overeenkomt met het nummer van het gedeelte.
• Bij indrukken van bijvoorbeeld de [2] bm cijfertoets wordt het drumgedeelte beurtelings uitgeschakeld ( indicator brandt niet) en ingeschakeld ( indicator brandt).
• De SONG SOLO en MIDI IN gedeeltengroepen hebben 16 gedeelten, maar er worden telkens maar acht gedeelten (1 t/m 8 of 9 t/m 16) getoond. Wanneer de gedeelten 9 t/m 16 worden getoond, moet u eerst 8 van het gedeeltenummer aftrekken. Druk vervolgens op de bm cijfertoets die overeenkomt met de uitkomst. Bijvoorbeeld, voor gedeelte drukt u op de [8] bm cijfertoets.
4.
Druk op 9 PART om de gedeeltenmodus te verlaten.
• De aan/uit-instellingen voor de gedeelten blijven intact ook wanneer u de gedeeltenmodus verlaat.
Dempen van specifieke gedeelten (Gedeeltenmodus)
Gedeeltengroepen met gedeelte aan/uit-functie
Behalve de automatische begeleiding in de voorgaande uitleg, maakt het Digitale Keyboard ook gebruik van andere gedeelten om geluiden te genereren voor het handmatig toetsenbordspel, de melodieweergave en de invoer van MIDI­berichten van externe apparatuur. De gedeelte aan/uit-functie verdeelt deze gedeelten in meerdere gedeeltengroepen.
Lijst met gedeeltengroepen en indicators
Naam van
gedeeltengroep
Toetsenbordspel (KEYBOARD)
Automatische begeleiding (RHYTHM)
Melodiesysteem (SONG SYSTEM)
Melodiesolo (SONG
*1
SOLO)
MIDI-invoer (MIDI IN) Microfooninvoer (E
*1 Aangezien SONG SOLO en MIDI IN dezelfde
geluidsbrongedeelten gebruiken, worden de parameters van dezelfde gedeeltenummers door beide gebruikt.
*2 wordt aan het rechtereind van de mixergedeelte-
indicators getoond. Mixergedeelte-indicator wordt getoond wanneer de microfooninvoer is ingeschakeld.
• Zie “Gedeeltenlijst voor elke gedeeltengroep van de mixer” (pagina NL-65) voor informatie over de gedeelten in elke gedeeltengroep en de bijbehorende nummers van de mixergedeelte-indicators.
*2
Gedeelten van handmatig spelen, frasepads 1 t/m 4 en automatisch harmoniseren
Gedeelten van automatische begeleiding
Spoorgedeelten van MIDI­recordersysteem (gedeeltenconfiguratie is hetzelfde als bij KEYBOARD.)
Gedeelten van melodiebank­melodie en MIDI-recorder solosporen
*1
MIDI IN gedeelten
) Gedeelte van microfooninvoer
Beschrijving
NL-63
Gebruik van de mixer
Niveau-indicator
Gedeeltengroep-indicator (brandt)
Mixerinformatie-displaygebied
Mixergedeelte-indicator
[MIXER] indicator (brandt)
Huidige instelling Naam van instelitem
Uw Digitale Keyboard produceert noten van de automatische begeleiding en het toetsenbordspel die uit meerdere gedeelten bestaan. U kunt de mixerfunctie gebruiken om fijnafstellingen te maken voor het volume, het effectniveau en diverse andere instellingen van elk van deze gedeelten.
• De gedeelten kunnen snel en gemakkelijk worden gedempt en weer worden ingeschakeld. Zie “Dempen van specifieke gedeelten (Gedeeltenmodus)” (pagina NL-62) voor details.
Bediening van de mixer
Mixerinstellingen maken
1.
Houd 9 PART (MIXER) lang ingedrukt totdat de [MIXER] indicator verschijnt.
Het mixerinformatie-displaygebied verandert zoals aangegeven in het onderstaande voorbeeld.
• De [MIXER] indicator op het display geeft aan dat het Digitale Keyboard in de mixermodus staat.
• De getoonde gedeeltengroep-indicator ([KEYBOARD] in dit voorbeeld) geeft de KEYBOARD gedeeltengroep (met de hand gespeeld uitvoeringsgedeelte) aan die door de mixerinstellingen wordt beïnvloed. De knipperende mixergedeelte-indicator ( in dit voorbeeld) geeft het gedeelte (UPPER 1 gedeelte in het geval van de KEYBOARD gedeeltengroep) aan waarvan de instelling op het moment wordt gemaakt. Zie “Gedeeltenlijst voor elke gedeeltengroep van de mixer” (pagina NL-65) voor details over de gedeeltengroepen en de gedeelten.
2.
Selecteer de gedeeltengroep waarvoor u de mixerinstellingen wilt maken.
(1) Druk op 9 PART en controleer of het
indicatorlampje links van de toets brandt.
(2) Gebruik bn [–] en [+] om de gedeeltengroep te
selecteren waarvan u de instellingen wilt maken.
Om deze gedeeltengroep te selecteren:
KEYBOARD gedeeltengroep KEYBOARD RHYTHM gedeeltengroep RHYTHM SONG SYSTEM
gedeeltengroep SONG SOLO gedeeltengroep SONG en SOLO MIDI IN gedeeltengroep MIDI IN Externe gedeeltengroep
(microfooninvoer)
*1 wordt aan het rechtereind van de mixergedeelte-
indicators getoond. De mixergedeelte-indicator wordt nu ook getoond.
(3) Nadat een gedeeltengroep is geselecteerd, drukt u
op 9 PART en controleert dan of het indicatorlampje links van de toets niet meer brandt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om het gedeelte te selecteren waarvan u de instellingen met de mixer wilt maken.
• Bij indrukken van [3] (W) terwijl het meest rechtse gedeelte is geselecteerd of bij indrukken van [1] (V) terwijl het meest linkse gedeelte is geselecteerd, wordt er naar een andere gedeeltengroep doorgegaan.*
*2 Bij indrukken van [3] (W) terwijl gedeelte 8 van de
SONG SOLO of MIDI IN gedeeltengroep is geselecteerd, wordt er overgeschakeld naar het weergeven van de gedeelten 9 t/m 16 van dezelfde gedeeltengroep. Bij indrukken van [1] (V) terwijl gedeelte 9 is geselecteerd, wordt er overgeschakeld naar het weergeven van de gedeelten 1 t/m 8.
• U kunt de bm cijfertoetsen gebruiken om snel gedeelten te selecteren. Zie “Selecteren van gedeelten met de bm cijfertoetsen” (pagina NL-65).
4.
Gebruik de [2] (w) en [5] (q) bm cijfertoetsen om het item te selecteren waarvan u de instelling wilt veranderen.
Laat u deze indicator verschijnen:
SONG en SYSTEM
1
E*
2
NL-64
Vo l u
Er wordt een niveau-indicator weergegeven voor de instelling van het geselecteerde instelitem.
• Zie “Geavanceerde mixerinstellingen” (pagina NL-66) voor details over de items die kunnen worden ingesteld.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
m
e
6.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de mixermodus te verlaten.
• De status van de mixergedeelte-indicators (brandt, knippert of uit) hangt af van de gedeelte aan/uit-status in de gedeeltenmodus. Zie “Dempen van specifieke gedeelten (Gedeeltenmodus)” (pagina NL-62) voor details.
Selecteren van gedeelten met de bm cijfertoetsen
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64) om de gedeeltengroep te selecteren waarvan u de mixerinstellingen wilt maken.
2.
Druk op 9 PART.
Het indicatorlampje links van de toets gaat branden (gedeeltenmodus in de mixermodus).
3.
Om een gedeelte te selecteren, drukt u op de bm cijfertoets die overeenkomt met het nummer van het gedeelte.
• Bijvoorbeeld, voor gedeelte drukt u op de [2] bm cijfertoets.
• De SONG SOLO en MIDI IN gedeeltengroepen hebben 16 gedeelten, maar er worden telkens maar acht gedeelten (1 t/m 8 of 9 t/m 16) getoond. Wanneer de gedeelten 9 t/m 16 worden getoond, moet u eerst 8 van het gedeeltenummer aftrekken. Druk vervolgens op de bm cijfertoets die overeenkomt met de uitkomst. Bijvoorbeeld, voor gedeelte drukt u op de [8] bm cijfertoets.
4.
Druk op 9 PART om de gedeeltenmodus te verlaten.
Het indicatorlampje links van de toets gaat uit.
Gebruik van de mixer
Gedeeltenlijst voor elke gedeeltengroep van de mixer
De tabellen tonen de gedeeltengroepen in de mixermodus en de gedeelten in elke groep.
KEYBOARD gedeeltengroep
Dit is het met de hand gespeelde uitvoeringsgedeelte en het bevat tevens automatisch harmoniseren en de frasepads.
Gedeeltenummer Bijbehorend gedeelte
1 UPPER 1 2 UPPER 2 3LOWER1 4LOWER2 5 Automatisch harmoniseren 6 Frasepad 1 7 Frasepad 2 8 Frasepad 3 9 Frasepad 4
RHYTHM gedeeltengroep
Gedeelten van de automatische begeleiding.
Gedeeltenummer Bijbehorend gedeelte
1Percussie 2Drums 3Bas 4 Akkoord 1 5 Akkoord 2 6 Akkoord 3 7 Akkoord 4 8 Akkoord 5
NL-65
Gebruik van de mixer
SONG SYSTEM gedeeltengroep
Dit zijn de gedeelten van het systeemspoor in de melodieën opgenomen met de MIDI-recorder.
Gedeeltenummer Bijbehorend gedeelte
1 UPPER 1 2 UPPER 2 3LOWER1 4LOWER2 5 Automatisch harmoniseren 6 Frasepad 1 7 Frasepad 2 8 Frasepad 3 9 Frasepad 4
SONG SOLO gedeeltengroep
Dit zijn de gedeelten van de melodiebank-melodieën en het solospoor in de melodieën opgenomen met de MIDI-recorder.
Gedeeltenummer Bijbehorend gedeelte
1 t/m 8 Melodiegedeelte 1 t/m gedeelte 8
9 t/m 16 Melodiegedeelte 9 t/m gedeelte 16
MIDI IN gedeeltengroep
MIDI-ontvangstgedeelten.
Gedeeltenummer Bijbehorend gedeelte
1 t/m 8 MIDI-ontvangstgedeelte 1 t/m gedeelte
8
9 t/m 16 MIDI-ontvangstgedeelte 9 t/m gedeelte
16
Externe gedeeltengroep
Microfooninvoer.
Gedeeltenummer Bijbehorend gedeelte
1 Microfooninvoer
Geavanceerde mixerinstellingen
Instelitems voor elke gedeeltengroep
De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn aangegeven met een sterretje (*).
Itemnaam
(Display)
Gedeelte aan/uit
1 *2
(Part)* Volume
(Volume)
Pan (Pan)*
Nagalm zenden (Rev Send)
Zweving zenden (Cho Send)
Vertraging zenden (Dly Send)
*1 De niveau-indicators van alle gedeelten waarvoor deze
instelling is ingeschakeld worden getoond, terwijl alle gedeelten waarvoor de instelling niet is ingeschakeld niet worden getoond.
*2 Wanneer dit instelitem wordt weergegeven, kunt u indien
gewenst alleen het geselecteerde gedeelte laten klinken. Zie “Alleen een geselecteerd gedeelte laten klinken” (pagina NL-67).
*3 De status van de pan-instelling wordt aangegeven door de
niveau-indicators zoals hieronder is getoond. De meest linkse indicator is alleen afgebeeld om alle segmenten te laten zien.
3
Beschrijving Instellingen
Stelt aan/uit voor het geselecteerde gedeelte in.
Regelt het volumeniveau van het geselecteerde gedeelte.
Regelt de stereo­panoramapositie van elk gedeelte. 0 geeft het midden aan, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar rechts.
Bepaalt hoeveel nagalm wordt toegepast op het geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel zweving wordt toegepast op het geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel vertraging wordt toegepast op het geselecteerde gedeelte.
On*, Off
0 tot 100* tot 127
–64 tot 0* tot 63
0 tot 40* tot 127
0* t/m 127
0* t/m 127
NL-66
(Alle segmenten) Negatieve
waarde
0 Positieve waarde
Alleen een geselecteerd gedeelte laten
Knippert
co
cs
klinken
1.
Voer de stappen 1 t/m 4 uit onder “Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64).
2.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets om alleen het gedeelte te laten klinken waarvan de instelling wordt gemaakt.
De mixergedeelte-indicator van het gedeelte waarvoor de instelling wordt gemaakt, de niveau-indicator erboven en de markeringen links en rechts van de niveau­indicator gaan knipperen.
• Het gedeelte waarvan de instelling wordt gemaakt zal klinken en alle andere gedeelten klinken niet.
3.
Druk nogmaals op [6] (ENTER) om de andere gedeelten weer in te schakelen.
• Bij gebruik van de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen voor het overschakelen naar een ander gedeelte zullen de andere gedeelten ook weer worden ingeschakeld.
Registreren en oproepen van een basisinstelling (Registratie)
U kunt de registratiefunctie gebruiken om een basisinstelling van het Digitale Keyboard (toon, ritme en andere instellingen) te registreren. Een geregistreerde basisinstelling kan naar vereist worden opgeroepen voor de uitvoering van een bepaalde melodie enz.
• De registratiefunctie kan in de ritmemodus (pagina NL-43) worden gebruikt.
• De registratiefunctie kan niet worden gebruikt in de melodiebankmodus (pagina NL-39), tijdens weergave van demonstratiemelodieën (pagina NL-17) of tijdens het maken van functie-instellingen (pagina NL-112).
Opslaglocaties voor de basisinstellingen
De registratiegegevens van de basisinstellingen worden opgeslagen in geheugenlocaties die verdeeld zijn in 16 banken. Elke bank heeft acht opslaggebieden, wat betekent dat u 128 basisinstellingen (16 banken × 8 gebieden) kunt registreren.
• Gebruik de co BANK toets om een bank te selecteren.
• Selecteer een gebied met de cs REGISTRATION toetsen ([1] t/m [8]).
Gebied 1 Gebied 8
Bank 1 Basisinstelling 1-1 … Basisinstelling 1-8 Bank 2 Basisinstelling 2-1 … Basisinstelling 2-8
. .
Bank 16 Basisinstelling 16-1 … Basisinstelling 16-8
. .
. .
NL-67
Registreren en oproepen van een basisinstelling (Registratie)
Banknummer
Banknummer Gebiednummer
Registreren van een basisinstelling
Geregistreerde instelitems
Hieronder worden de instelitems getoond die kunnen worden geregistreerd.
Toetsenbordspel
• Toonnummer (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2 gedeelten)
• Lagen (aan/uit)
• Splitsen (aan/uit)
• Nagalm, zweving, vertraging (aan/uit, type)
Notenregeling
• Transponeren
• Octaafverschuiving (UPPER 1, LOWER 1, UPPER 2, LOWER 2 gedeelten)
• Status van aanslagvolume-instelling
• Pedaal 1 en pedaal 2 effecten (pedaal 2 type wordt niet opgenomen)
• Toonschaal, fijnstemmen van toonschaal, fijnstemmen van gedeelten, grofstemmen van gedeelten
dn SUSTAIN toets (aan/uit, instelmodus)
dm PORTAMENTO toets (aan/uit, instelmodus)
• CT-X5000: dt MODULATION/ASSIGNABLE toets (aan/ uit, instelmodus)
Splitsinstellingen
• Splitspunt
• Onderste punt
• Akkoordpunt
• Akkoordinvoer-voorrangsmodus
Automatische begeleiding
• Ritmenummer
• ACCOMP aan/uit ([ACCOMP] indicator brandt/uit-status)
• Tempo, nootwaarde-aanduiding instelling
• Akkoord-vingerzetmodus
• Synchro-start
• Volume van automatische begeleiding
Automatisch harmoniseren/Arpeggiator
do AUTO HARMONIZE/ARPEGGIATOR toetstoewijzing
• Automatisch harmoniseren (aan/uit, type)
• Arpeggiator (aan/uit, type)
• Arpeggiator aanhouden (aan/uit)
Frasepad
• Frasesetnummer
• Fraseweergave-basisinstelling
Registreren van een basisinstelling
• Wanneer in de onderstaande procedure een bank en gebied worden opgegeven waarin reeds gegevens zijn opgeslagen, worden die opgeslagen gegevens gewist. Zie “Opslaglocaties voor de basisinstellingen” (pagina NL-67) voor informatie over de banken en gebieden.
1.
Stel op het Digitale Keyboard de toon, het ritme en de andere items in voor de melodie die u gaat spelen.
2.
Selecteer de bank waarin u de registratiegegevens wilt opslaan.
(1) Druk op co BANK.
• “Bank” verschijnt op het display samen met het geselecteerde banknummer.
(2) Terwijl “Bank” en het banknummer worden
weergegeven, gebruikt u bn [–] en [+] of de bl regelaar om het gewenste banknummer te selecteren.
• Wanneer “Bank” en het banknummer worden weergegeven, kunt u co BANK meermalen indrukken om de banknummers te doorlopen.
3.
Terwijl cp STORE ingedrukt wordt gehouden, drukt u op een van de cs REGISTRATION toetsen ([1] t/m [8]) om het gebied te selecteren dat u als de registratiebestemming wilt opgeven.
Bij indrukken van de twee toetsen wordt de huidige basisinstelling van het Digitale Keyboard geregistreerd in de bank en het gebied die u in de stappen 2 en 3 heeft opgegeven.
Mixer
• Gedeelte aan/uit-instelling
• Instellingen voor volume, pan, nagalm zenden, zweving zenden, vertraging zenden
NL-68
Registreren en oproepen van een basisinstelling (Registratie)
Banknummer
Banknummer
Gebiednummer
Oproepen van een geregistreerde basisinstelling
Oproepen van een basisinstelling
1.
Houd cn FREEZE ingedrukt om de blokkeerfunctie beurtelings in of uit te schakelen, indien vereist.
• Het indicatorlampje brandt wanneer de functie is ingeschakeld en is uit wanneer de functie is uitgeschakeld.
• Zie “Blokkeerfunctie” hieronder voor details over de blokkeerfunctie.
2.
Gebruik co BANK om de bank te selecteren die de basisinstelling bevat die u wilt oproepen.
3.
Druk op een van de cs REGISTRATION toetsen ([1] t/m [8]) om het gebied te selecteren waarvan u de basisinstelling wilt oproepen.
De instellingen van het Digitale Keyboard veranderen overeenkomstig de gegevens van de basisinstelling die u heeft opgeroepen.
Blokkeerfunctie
Bij het oproepen van een geregistreerde basisinstelling worden gewoonlijk alle instellingen overschreven die zijn aangegeven onder “Geregistreerde instelitems” (pagina NL-68). U kunt de blokkeerfunctie gebruiken om bepaalde instellingen te specificeren die niet mogen worden overschreven wanneer een geregistreerde basisinstelling wordt opgeroepen.
Voer de procedure uit onder “Maken van functie-instellingen met de bk FUNCTION toets” (pagina NL-112) en schakel de items in of uit op de submenu’s die verschijnen wanneer u de volgende bediening uitvoert: Registratiegeheugen (Reg Mem) 3 Blokkeringsitem registratiegeheugen (RMFrzTgt) (pagina NL-116). Hieronder worden de instelitems getoond die kunnen worden geblokkeerd.
Display
Rhythm Ritmenummer, ACCOMP aan/uit,
Tempo Tempo Tone Toonnummer, lagen (aan/uit), splitsen
Split Pt Splitspunt, onderste punt, akkoordpunt,
AHar/Arp Automatische harmoniseren/Arpeggiator Trans. Transponeren Scale Toonschalen Touch Aanslagvolume Effect Effecttype (nagalm, zweving, vertraging
PartTune Grofstemmen, fijnstemmen Phr Pad Frasepad Cntrller Instelitems die vallen onder Regelaar
Instelling die niet verandert wanneer
een basisinstelling wordt opgeroepen
synchro-start/stop status
(aan/uit), octaafverschuiving, mixerinstellingen van KEYBOARD gedeeltengroep
akkoordinvoer-voorrangsmodus
aan/uit)
(Cntrller) in de “Lijst met functie­instellingen” (pagina NL-113).
• Bij gebruik van de oorspronkelijke standaardinstellingen zijn ritme en tempo geblokkeerd en alle andere instellingen niet.
NL-69
Registreren en oproepen van een basisinstelling (Registratie)
Brandt
Gebruik van een pedaal om meerdere basisinstellingen achter elkaar te doorlopen (Registratiereeks)
Bij meermalen intrappen van het pedaal worden de registraties (basisinstellingen) in de geselecteerde bank in de volgorde van de gebiednummers doorlopen.
Spelen met een registratiereeks
1.
Druk op bk FUNCTION.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Reg Mem” (registratiegeheugen) weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “Reg Seq” (registratiereeks) weer te geven.
4.
Gebruik bn [–] en [+] om de pedaalaansluiting te selecteren die gebruikt wordt voor de bediening van de registratiereeks.
Om deze pedaalaansluiting te selecteren:
fo PEDAL1 aansluiting Pedal1 fp PEDAL2/EXPRESSION
aansluiting (De registratiefunctie uitschakelen) Off
Selecteert u dit:
Pedal2
7.
Trap op het pedaal wanneer u het punt bereikt waarop u een geregistreerde basisinstelling wilt oproepen.
• Bij meermalen intrappen van het pedaal worden de geregistreerde basisinstellingen in de geselecteerde bank vanaf gebied 1 doorlopen.
• Wanneer bij de basisinstelling van gebied 8 op het pedaal wordt getrapt, wordt teruggegaan naar de basisinstelling van gebied 1.
8.
Wanneer u klaar bent met het oproepen van de geregistreerde basisinstellingen met behulp van het pedaal, voert u de stappen 1 t/m 5 uit om de registratiereeksfunctie uit te schakelen.
De [SEQ] indicator verdwijnt.
• De [SEQ] indicator verschijnt wat betekent dat de registratiereeksfunctie is ingeschakeld.
• Het doel van het pedaal dat is aangesloten op de aansluiting die hier wordt geselecteerd, is alleen het oproepen van de geregistreerde basisinstellingen. De normale pedaalfuncties (functies toegewezen aan het pedaal met de “Gebruik van een pedaal” bewerking, pagina NL-29) kunnen niet worden gebruikt.
5.
Wanneer de instelling naar wens is, houdt u de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om het instelscherm te verlaten.
6.
Sluit een aanhoudpedaal (zie “Los verkrijgbare accessoires”, pagina NL-3) aan op de aansluiting die u in stap 4 heeft geselecteerd.
NL-70
Bewerken van een toon
Brandt
Huidige instelling Naam van bewerkingsitem
(Gebruikerstonen)
U kunt een ingebouwde toon bewerken om een gebruikerstoon te creëren. In totaal kunnen 100 gebruikerstonen worden opgeslagen om naderhand te worden opgeroepen.
Opslaan op externe apparatuur
Gebruikerstonen kunnen op een USB flash-drive of een computer worden opgeslagen. Zie “Opslaan van gegevens van het Digitale Keyboard op een USB flash-drive” (pagina NL-121) en “Uitwisselen van gegevens tussen het Digitale Keyboard en een computer” (pagina NL-125) voor details.
Creëren van een gebruikerstoon
Bewerken van een toon
1.
Selecteer de toon die u wilt bewerken.
• Zorg dat u de toon van het UPPER 1 gedeelte selecteert (pagina NL-19). De toon van het UPPER 1 gedeelte is de toon die wordt bewerkt.
• U kunt geen drumsettoon selecteren om te bewerken.
2.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de [EDIT] indicator verschijnt.
• De toonbewerkingsmodus wordt ingeschakeld en het toonbewerkingsscherm verschijnt.
Atk.Ti
• Zie “Lijst met toonbewerkingsitems” (pagina NL-74) voor details over de bewerkbare parameters.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om het bewerkingsitem te selecteren dat u wilt wijzigen.
• Als de [ENTER] indicator brandt, drukt u op [6] (ENTER) voor toegang tot het submenu en gebruikt dan de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het bewerkingsitem weer te geven dat u wilt wijzigen.
• Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets om vanaf een submenu terug te keren naar een hoofdmenu.
• Met het “DSP Edit” bewerkingsitem kunt u de DSP­effecten voor een toon nauwkeurig instellen via gebruik van een groot aantal parameters. Zie “DSP­bewerking” (pagina NL-72) voor details over het instellen van de DSP-effecten van het Digitale Keyboard en een overzicht van de DSP-bewerking. Zie “Gebruik van DSP-bewerking voor het bewerken van een effect” voor details over het gebruik van de DSP-bewerking (pagina NL-72).
m
e
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
5.
Herhaal de stappen 3 en 4 voor elk van de bewerkingsitems die u wilt veranderen.
• U kunt de toon die u aan het bewerken bent laten klinken door iets op het toetsenbord te spelen. Dit betekent dat u onmiddellijk kunt controleren hoe uw bewerkingen de toon beïnvloeden.
6.
Druk op de [7] (WRITE) bm cijfertoets om de bewerkte toon op te slaan.
• Als de toon die u aan het bewerken bent een gebruikerstoon is, zal het bericht “Replace?” verschijnen. Druk op bn [+] (YES) om de originele toongegevens te vervangen door de nieuwe gegevens of druk op bn [–] (NO) om de nieuwe gegevens op te slaan zonder de originele gegevens te vervangen.
• Als er reeds 100 gebruikerstonen in het geheugen zijn opgeslagen, verschijnt de foutmelding “Data Full” wanneer u op bn [–] (NO) drukt, waarmee wordt aangegeven dat de nieuwe toon niet kan worden opgeslagen.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl het opslaan van de toongegevens wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de toonbewerkingsmodus te verlaten.
• Als u geen bewerking heeft uitgevoerd nadat de bediening in stap 6 is voltooid, verlaat u de toonbewerkingsmodus en verdwijnt de [EDIT] indicator van het display.
• Als u een bewerking heeft uitgevoerd nadat de bediening in stap 6 is voltooid, zal het bericht “Exit?” verschijnen. Doe een van de onderstaande dingen.
Om dit te doen: Voer deze bediening uit:
Doorgaan met bewerken zonder de toonbewerkingsmodus te verlaten
De bewerkte gegevens opslaan en de toonbewerkingsmodus verlaten
De bewerkte gegevens verwijderen en de toonbewerkingsmodus verlaten
Druk op bn [–] (NO).
(1) Druk op bn [+] (YES). (2) Wanneer “Write?” op het
display verschijnt, drukt u nogmaals op bn [+] (YES).
(1) Druk op bn [+] (YES). (2) Wanneer “Write?” op het
display verschijnt, drukt u op bn [–] (NO).
NL-71
Bewerken van een toon (Gebruikerstonen)
Toonnummer Toonnaam
Module
Bypass
Modulenummer DSP-modulenaam
• Als u de gegevens als een nieuwe gebruikerstoon opslaat, wordt het toonnummer van de opslagbestemming het laagste nummer in het geheugen waarmee geen gegevens zijn opgeslagen. De nieuw opgeslagen gebruikerstoon wordt geselecteerd nadat de bediening is voltooid.
No Na
• Als er geen gegevens met een gebruikerstoonnummer zijn opgeslagen, wordt “No Data” weergegeven voor de toonnaam. Als er wel gegevens zijn opgeslagen, wordt “No Name” weergegeven. Zie “Hernoemen van een gebruikerstoon” (pagina NL-73) voor informatie over het veranderen van de naam.
DSP-bewerking
Een DSP (digitale signaalverwerker) is een type effect dat zich tussen de geluidsbron en de uitgang bevindt. DSP-typen zijn de equalizer, tremolo, begrenzer, wah enz. Veel van de ingebouwde tonen van uw Digitale Keyboard zijn vooraf ingesteld met DSP’s die geschikt zijn voor de tonen. Dergelijke tonen worden “DSP-tonen” genoemd. De toonbewerkingsfunctie van het Digitale Keyboard bevat een “DSP-bewerking” (DSP Edit) instelitem voor het bewerken van DSP’s. De DSP’s van het Digitale Keyboard die kunnen worden bewerkt met “DSP-bewerking” (DSP Edit) zijn geconfigureerd zoals hieronder is getoond.
m
e
Gebruik van DSP-bewerking voor het bewerken van een effect
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Bewerken van een toon” (pagina NL-71).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “DSP Edit” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“On/Off” verschijnt.
3.
Als de instelling is uitgeschakeld, drukt u op bn [–] of [+] om deze in te schakelen.
4.
Druk op [3] (W) om “DSP Num” weer te geven.
5.
Om de DSP te selecteren die moet worden bewerkt, gebruikt u bn [–] en [+] of de bl regelaar om het DSP-nummer (1 t/m 900) te selecteren en dan drukt u op [6] (ENTER).
• Zie het item “DSP-nummer” in de “Lijst met toonbewerkingsitems” (pagina NL-74).
6.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om de DSP-module te selecteren waarvan u de parameters wilt veranderen.
• De DSP-modulenaam zal verschijnen. Zie “DSP­modulelijst” (pagina NL-132) voor details over de DSP­modules.
Geluidsbron Uitgang
DSP
• Een DSP bestaat uit een of meerdere DSP-modules (“Module” in de bovenstaande afbeelding).
• Uw Digitale Keyboard is voorzien van honderden voorkeuze-DSP’s. Voor DSP-bewerking kunt u beginnen met een voorkeuze-DSP die is toegewezen aan een ingebouwde toon of een DSP die speciaal voor DSP­bewerking is bestemd.
• Het aantal DSP-modules en de typen modules (equalizer, begrenzer, wah enz.) zijn verschillend voor elke DSP.
Voor het uitvoeren van DSP-bewerking selecteert u eerst een voorkeuze-DSP en bewerkt dan de parameters overeenkomstig de DSP-module(s). Zie “DSP-effectenlijst” (pagina NL-132) voor details over de DSP-modules en de parameters van elke DSP-module.
NL-72
M
ono 3EQ
• Als de DSP die u in stap 5 heeft geselecteerd één DSP-module heeft, verandert het display niet wanneer u op [1] (V) of [3] (W) drukt. Controleer de DSP­modulenaam en ga dan door naar stap 7.
7.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Bypass” verschijnt.
8.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om de parameter weer te geven waarvan u de instelling wilt veranderen.
• Zie “DSP Parameterlijst” (pagina NL-133) voor informatie over de instellingen die voor elke DSP­module kunnen worden gemaakt.
9.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
10.
Herhaal de stappen 8 en 9 naar vereist om de instellingen voor de andere parameters te maken.
11.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
12.
Herhaal de stappen 6 t/m 11 naar vereist om de instellingen voor de DSP-modules te maken.
13.
Voer de stappen 6 en 7 uit onder “Bewerken van een toon” (pagina NL-71).
Hernoemen van een gebruikerstoon
1.
Selecteer de gebruikerstoon die u wilt hernoemen.
2.
Houd 8 RECORD/STOP ingedrukt totdat “ToneName” verschijnt.
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
Het hernoemingsscherm verschijnt.
4.
Voer een nieuwe naam in.
• Zie “Invoeren van tekst” (pagina NL-15) voor informatie over het invoeren van tekst.
5.
Druk op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de hernoembewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om de functie te verlaten.
Bewerken van een toon (Gebruikerstonen)
Kopiëren van een gebruikerstoon
1.
Selecteer de gebruikerstoon die u wilt kopiëren.
2.
Houd 8 RECORD/STOP ingedrukt totdat “ToneName” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “ToneCopy” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het toonnummer van de kopieerbestemming te selecteren en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
• Als er reeds een gebruikerstoon is opgeslagen met het toonnummer dat u als de kopieerbestemming heeft opgegeven, verschijnt het bericht “Replace?”.
5.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
6.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om de functie te verlaten.
Wissen van een gebruikerstoon
1.
Selecteer de gebruikerstoon die u wilt wissen.
2.
Houd 8 RECORD/STOP ingedrukt totdat “ToneName” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “ToneClr” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om de functie te verlaten.
NL-73
Bewerken van een toon (Gebruikerstonen)
Toets aangeslagen Toets losgelaten
Noot eindigt
Tijd
A : Aanslagtijd R : Loslaattijd
Volume
Instelling Beschrijving Golfvorm
Sin Sinusgolf
Tri Driehoeksgolf
Saw Zaagtandgolf
Sqr Blokgolf
Lijst met toonbewerkingsitems
Itemnaam Display Beschrijving Instellingen
Aanslagtijd Atk.Time Hiermee wordt de tijd ingesteld die bij het aanslaan van een
toets verloopt vanaf het moment dat de noot begint te klinken totdat deze het maximumvolume bereikt. Een hogere waarde geeft een langere aanslagtijd aan.
AR
0 t/m 127
Loslaattijd Rel.Time Stelt de tijd in hoe lang noten naklinken nadat de
klaviertoetsen zijn losgelaten. Een hogere waarde geeft een langere loslaattijd aan.
Afkapfrequentie Cutoff F Regelt het timbre door de componenten van de
Resonantie Resonance Regelt de versterking van de harmonische tonen in de buurt
Vibrato Vibrato Submenu van de vibrato-instelitems.
Vibratotype Vib.Type Selecteert de vibratogolfvorm. Sin, Tri, Saw,
Vibratodiepte VibDepth Regelt de diepte van het vibrato. 0 t/m 127 Vibratosnelheid Vib.Rate Regelt de snelheid van het vibrato. 0 t/m 127 Vibratovertraging VibDelay Regelt de vertraging van het vibrato. 0 t/m 127
Octaafverschuiving OctShift Verschuift de toonhoogte naar boven of naar beneden in
Volume Volume Regelt het volumeniveau van een toon. Een hogere waarde
NL-74
frequentiekarakteristieken van een noot die hoger zijn dan een bepaalde frequentie (afkapfrequentie) te verzwakken. Een hogere waarde zorgt voor een helderder, harder geluid terwijl een lagere waarde een vriendelijker, zachter geluid produceert.
van de hierboven ingestelde afkapfrequentie. Een hogere waarde creëert een meer ongewoon geluid.
stappen van een octaaf.
stelt een hoger volumeniveau in.
0 t/m 127
0 t/m 127
0 t/m 127
Sqr
–3 tot 0 tot 3
0 t/m 127
Bewerken van een toon (Gebruikerstonen)
Itemnaam Display Beschrijving Instellingen
Aanslaggevoeligheid Vel.Sens Regelt hoeveel de toon en/of het volume moeten worden
beïnvloed door de aanslag (druk) van het toetsenbord. Een hogere positieve waarde zorgt voor meer helderheid en een groter volume wanneer de aanslag van het toetsenbord sterker wordt. Een hogere negatieve waarde zorgt voor meer zachtheid en een kleiner volume wanneer de aanslag van het toetsenbord sterker wordt. Bij een waarde van 0 is er geen
verandering ongeacht de aanslag van het toetsenbord. Nagalm zenden Rev.Send Regelt hoeveel nagalm er wordt toegepast op een toon. 0 t/m 127 Zweving zenden Cho.Send Regelt hoeveel zweving er wordt toegepast op een toon. 0 t/m 127 Vertraging zenden Dly.Send Regelt hoeveel vertraging er wordt toegepast op een toon. 0 t/m 127 DSP-bewerking DSP Edit Submenu van de instelitems van de DSP-bewerking.
Aan, Uit On/Off On: DSP-effect wordt op de toon toegepast.
Off: DSP-effect wordt niet op de toon toegepast.
DSP-nummer DSP Num Selecteert een voorkeuze-DSP wanneer een DSP-effect
wordt toegepast.
• De ingebouwde toonnummers 1 t/m 800 bevatten tonen met DSP (DSP-tonen). Hier kan alleen een DSP-toon worden ingesteld. Andere (niet-DSP) tonen kunnen niet worden ingesteld.
• De nummers 801 t/m 900 zijn alleen voor DSP-bewerking. Zie de “DSP-lijst” in de afzonderlijke “Appendix” voor details.
DSP-module 1 *
1
Submenu voor het maken van de instelling voor de DSP-modules in de geselecteerde DSP.
Omloop Bypass On: Er wordt om deze DSP-module heen gegaan.
Off: Deze DSP-module is ingeschakeld.
2
(Hangt af van de DSP-module.*
DSP-module 2 en
3
verder *
1
*
)
Submenu voor het maken van de instelling voor de DSP-modules in de geselecteerde DSP.
(Hetzelfde als voor de parameters van module 1.)
–64 tot 0 tot 63
On, Off
1 t/m 900
On, Off
*1 Toont de naam (Compressor, Limiter, Enhancer enz.) van de DSP-module. Zie “DSP-modulelijst” (pagina NL-132) voor details
over de DSP-modules.
*2 Het aantal parameters dat kan worden ingesteld en de bijbehorende details hangen af van de betreffende DSP-module. Zie
“DSP Parameterlijst” (pagina NL-133) voor details.
*3 Wordt niet weergegeven wanneer de DSP die voor bewerking is geselecteerd maar één DSP-module heeft. Wanneer er
meerdere DSP-modules in een DSP zijn opgenomen, verschijnt een submenu voor elk van de modules.
NL-75
Creëren van een
Ritme
[V]: Variatiepatroon, [F]: Invulpatroon, [ I ]: Intropatroon, [E]: Eindpatroon
Begeleidingspatroon
[V1] t/m [V4]
Begeleidingspatroon
[F1] t/m [F4]
Percussie Percussie
Drums Drums
Bas Bas
Akkoorden 1 t/m 5 Akkoorden 1 t/m 5
Begeleidingspatroon [ I ] Begeleidingspatroon [E]
Percussie Percussie
Drums Drums
Bas Bas
Akkoorden 1 t/m 5 Akkoorden 1 t/m 5
automatische begeleiding (Gebruikersritme)
U kunt begeleidingspatronen creëren die klinken terwijl de automatische begeleidingsfunctie van het Digitale Keyboard wordt gebruikt, waarna u deze patronen kunt opslaan als gebruikersritmes. De opslaglocaties en het aantal ritmes dat kan worden opgeslagen hangt af van het model Digitale Keyboard dat u heeft. CT-X5000: Ritmenummers 294 t/m 393 (in totaal 100 ritmes) CT-X3000: Ritmenummers 294 t/m 343 (in totaal 50 ritmes)
Opslaan op externe apparatuur
Gebruikersritmes kunnen op een USB flash-drive of een computer worden opgeslagen. Zie “Opslaan van gegevens van het Digitale Keyboard op een USB flash-drive” (pagina NL-121) en “Uitwisselen van gegevens tussen het Digitale Keyboard en een computer” (pagina NL-125) voor details.
Samenstelling van de ritmes
De structuur van de ritmes wordt hieronder getoond.
Creëren van een gebruikersritme
Creëren van een begeleiding met alle gedeelten nieuw
Indien gewenst kunt u elk gedeelte van een begeleidingspatroon opnemen.
Percussie Leeg Opgenomen Opgenomen
Drums
Akkoord 1
• De “Leeg” blokken in de bovenstaande afbeelding zijn speciale geheugengebieden (gebruikersgebieden) bedoeld voor bewerking. Er is er één voor elk gedeelte. Nadat u iets voor een blok heeft opgenomen, verandert het blok in “Opgenomen”.
Bewerken van een bestaand begeleidingspatroon*
U kunt het begeleidingspatroon van een bestaand ritme als basis gebruiken en nieuwe opnamen van uw toetsenbordspel toevoegen op de lege gedeelten. Merk op dat deze bewerking alleen mogelijk is voor variatie- en invulpatronen.*
Percussie Vast Leeg Opgenomen
Drums Vast Vast Vast
Akkoord 1 Vast Vast Vast
• In de bovenstaande afbeelding geeft “Vast” ritmegegevens aan die gebruikt moeten worden zoals ze zijn. Deze gegevens kunnen niet door u worden bewerkt.
*1 Ingebouwd ritme of voorheen-opgeslagen gebruikersritme *2 Deze functie wordt niet ondersteund voor een bestaand
intro- of eindpatroon. U kunt alle gedeelten leeg maken en een nieuw patroon helemaal vanaf het begin creëren.
Kopiëren en bewerken van het begeleidingspatroon van een bestaand ritme
U kunt het begeleidingspatroon van een bestaand ritme naar een gebruikersgebied kopiëren en dan de gekopieerde gegevens bewerken.
Percussie Vast Kopiëren Bewerkt
Drums Vast
Akkoord 1 Vast
Leeg Leeg Opgenomen Leeg Leeg Leeg
Bas
Leeg Leeg Leeg
Bas Vast Vast Vast
Bas Vast
Kopiëren Kopiëren Kopiëren Kopiëren Kopiëren Kopiëren
2
1
Elk ritme bevat 10 begeleidingspatronen en elk begeleidingspatroon bestaat weer uit acht gedeelten. Om een gebruikersritme helemaal vanaf het begin te creëren, moet u acht delen van elk 10 begeleidingspatronen opnemen. U kunt ook een ingebouwd ritme als basis gebruiken en gedeelten ervan vervangen door nieuwe opnamen, of u kopieert en bewerkt de begeleidingspatronen naar wens.
• Zie “Begeleidingspatronen” (pagina NL-47) voor details betreffende de begeleidingspatronen.
Gegevens die voor elk gedeelte kunnen worden opgenomen
U kunt het toetsenbordspel (notengegevens) en de bediening van de toonhoogteregelaar op een begeleidingspatroondeel opnemen.
NL-76
• In de bovenstaande afbeelding hebben “Kopiëren” en “Bewerkt” dezelfde status als “Opgenomen”.
• U kunt noten toevoegen en ongewenste noten verwijderen terwijl u naar de weergave van de gekopieerde gegevens luistert.
Bovendien kunt u in aanvulling op hierboven beschreven functies alle begeleidingspatroonsdelen van een bestaand ritme “Vast” laten, enkel de mixerinstellingen veranderen en dan het resultaat als een gebruikersritme opslaan.
Creëren en bewerken van een
Brandt
gebruikersritme
• Zie “RHYTHM gedeeltengroep” onder “Gedeeltenlijst voor elke gedeeltengroep van de mixer” (pagina NL-65) voor informatie over de nummers van de mixergedeelte­indicators en de begeleidingspatroondelen in de onderstaande procedure.
Een volledig nieuw ritme creëren en dit opslaan
• U kunt het begeleidingspatroon van een bestaand ritme naar een gebruikersgebied kopiëren en dan de noten in elk gedeelte bewerken (toevoegen en verwijderen). U kunt een volledig begeleidingspatroon kopiëren (onderstaande stap
3) of alleen een bepaald gedeelte kopiëren (onderstaande stap 5). Raadpleeg de juiste procedure naar vereist.
1.
Selecteer een gebruikersritme waar geen gegevens zijn opgeslagen.
• Zie “Selecteren van een ritme” (pagina NL-43).
• “No Data” wordt weergegeven voor de ritmenaam wanneer een gebruikersritme wordt geselecteerd waar geen gegevens zijn opgeslagen.
2.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de [EDIT] indicator verschijnt.
• De ritmebewerkingsmodus wordt ingeschakeld en het ritmebewerkingsscherm verschijnt.
indicators knipperen op het display. Dit geeft aan dat variatie 1 van het automatische begeleidingspatroon voor bewerken is geselecteerd.
• “Drum” wordt weergegeven voor het gedeelte dat wordt bewerkt.
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
3.
Selecteer het begeleidingspatroon dat moet worden bewerkt.
Om dit te selecteren: Druk op deze toets:
Intropatroon bo INTRO Eindpatroon bt ENDING/SYNCHRO START Variatiepatroon 1 t/m 4,
invulpatroon 1 t/m 4
* Bij meermalen indrukken van de toets wordt er beurtelings
omgeschakeld tussen variatiepatroon en invulpatroon.
• De indicator voor het geselecteerde begeleidingspatroon (pagina NL-47) knippert.
• U zou nu een bestaand begeleidingspatroon naar een gebruikersgebied kunnen kopiëren. Zie “Kopiëren van een bestaand begeleidingspatroon om dit te bewerken” (pagina NL-83).
4.
Instellen van het aantal maten en de
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m bs VARIATION/FILL-IN 4*
tijdsignatuur van het begeleidingspatroon dat u wilt creëren.
(1) Druk op cs REGISTRATION [8] (EDIT MENU). (2) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Element” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
(3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om
“Measure” weer te geven en gebruik dan bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
Begeleidingspatroon Instellingen
Intropatroon, eindpatroon 01 t/m 16 Variatiepatroon 01 t/m 16 Invulpatroon 01 t/m 02
(4) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “Beat”
(tijdsignatuur) weer te geven en gebruik dan bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen (instelbereiken: 2/4 tot 8/4, 2/8 tot 16/8).
(5) Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
NL-77
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Knippert
Wanneer het gedeelte dat wordt bewerkt een drumgedeelte is
5.
Selecteer het gedeelte dat moet worden bewerkt.
(1) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets brandt.
(2) Gebruik de bm cijfertoetsen [1] t/m [8] om het
gedeelte te selecteren dat bewerkt moet worden.
Om dit gedeelte te selecteren:
Percussie [1] Drums [2] Bas [3] Akkoord 1 t/m akkoord 5 [4] t/m [8]
• De mixergedeelte-indicator die overeenkomt met het geselecteerde gedeelte begint te knipperen.
(3) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets uit is.
• U zou nu een gedeelte in een bestaand ritme naar een gebruikersgebied kunnen kopiëren (behalve wanneer het begeleidingspatroon een intropatroon of eindpatroon is). Zie “Kopiëren van een bestaand ritmegedeelte om dit te bewerken” (pagina NL-84).
6.
Indien gewenst maakt u de instellingen voor de
Druk op deze cijfertoets:
toon en de octaafverschuiving van het gedeelte.
(1) Selecteer de toon die u wilt gebruiken voor de
opname van het gedeelte. Zie “Selecteren van een toon” (pagina NL-18).
• Alleen drumsettonen kunnen voor de drum- en percussiegedeelten worden geselecteerd. Drumsetklanken kunnen niet worden geselecteerd voor de bas en de akkoord 1 t/m akkoord 5 gedeelten.
(2) Maak de instelling voor de octaafverschuiving van
het gedeelte. Terwijl dr OCTAVE wordt ingedrukt, drukt u op de ds TRANSPOSE [q] of [w] toets.
(3) Als er opgenomen gedeelten zijn (het
begeleidingspatroon van een bestaand ritme, een gekopieerd gedeelte, of een gedeelte dat is opgenomen door tenminste eenmaal de procedure tot en met stap 10 uit te voeren), drukt u nu op ck START/STOP om herhaalde weergave van alle beschikbare opgenomen gedeelten te starten. Dit betekent dat u kunt meeluisteren naar de effecten van uw instellingen terwijl u de instellingen maakt.
(4) Als er opgenomen gedeelten zijn, kunt u op de
[6] (ENTER) bm cijfertoets drukken om alleen de noten van het gedeelte dat wordt bewerkt weer te geven.
• De mixergedeelte-indicator van het gedeelte dat wordt bewerkt en de niveau-indicator erboven gaan knipperen.
7.
Maak de gewenste weergave-instellingen voor het gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Maken van de weergave-instellingen voor een gebruikersritmegedeelte” (pagina NL-86).
8.
Neem toetsenbordspel op voor het gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Opnemen van toetsenbordspel voor elk gedeelte” (pagina NL-81).
9.
Maak de gewenste mixerinstellingen voor het gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Maken van mixerinstellingen voor een gedeelte dat wordt bewerkt” (pagina NL-83).
10.
Voer de stappen 5 t/m 9 voor alle gedeelten uit.
11.
Voer de stappen 3 t/m 10 voor alle begeleidingspatronen uit.
12.
Gebruik de procedure onder “Opslaan van een gebruikersritme” (pagina NL-85) om het bewerkte ritme op te slaan.
• Druk nogmaals op [6] (ENTER) om de bovenstaande toestand te verlaten.
NL-78
Een bestaand ritme bewerken en dit opslaan
Brandt
• Bij het bewerken van het begeleidingspatroon van een bestaand ritme kunt u nieuwe opnamen maken voor elk van de volgende gedeelten: variatiepatroon 1 t/m 4 en invulpatroon 1 t/m 4. In geval van een intro- of eindpatroon moet u eerst alle gedeelten wissen waarna u nieuwe gedeelten kunt opnemen.
• U kunt het begeleidingspatroon van een bestaand ritme naar een gebruikersgebied kopiëren en dan de noten in elk gedeelte bewerken (toevoegen en verwijderen). U kunt een volledig begeleidingspatroon kopiëren (onderstaande stap
3) of alleen een bepaald gedeelte kopiëren (onderstaande stap 5). Raadpleeg de juiste procedure naar vereist.
1.
Selecteer het ingebouwde ritme of het voorheen-opgeslagen gebruikersritme dat u wilt bewerken.
• Zie “Selecteren van een ritme” (pagina NL-43).
2.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de [EDIT] indicator verschijnt.
• De ritmebewerkingsmodus wordt ingeschakeld en het ritmebewerkingsscherm verschijnt.
• De indicator begint te knipperen. Dit geeft aan dat variatie 1 van het automatische begeleidingspatroon voor bewerken is geselecteerd.
• “Drum” wordt weergegeven voor het gedeelte dat wordt bewerkt.
3.
Selecteer het begeleidingspatroon dat moet worden bewerkt.
Om dit te selecteren: Druk op deze toets:
Intropatroon bo INTRO Eindpatroon bt ENDING/SYNCHRO START Variatiepatroon 1 t/m 4,
invulpatroon 1 t/m 4
* Bij meermalen indrukken van de toets wordt er beurtelings
omgeschakeld tussen variatiepatroon en invulpatroon.
• De indicator voor het geselecteerde begeleidingspatroon (pagina NL-47) knippert.
• U zou nu een bestaand begeleidingspatroon naar een gebruikersgebied kunnen kopiëren. Zie “Kopiëren van een bestaand begeleidingspatroon om dit te bewerken” (pagina NL-83).
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m bs VARIATION/FILL-IN 4*
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
4.
Afhankelijk van het begeleidingspatroon dat u heeft geselecteerd, voert u een van de volgende bedieningsprocedures uit.
Y Als u variatiepatroon 1 t/m 4 of invulpatroon 1 t/m
4 heeft geselecteerd
Ga meteen door naar stap 5.
Y Als u een intro- of eindpatroon heeft geselecteerd
Wis alle gedeelten van het begeleidingspatroon. (1) Voer de stappen 2 t/m 4 uit onder “De opgenomen
gegevens in alle gedeelten van een begeleidingspatroon in een keer wissen” (pagina
NL-85). (2) Druk op cs REGISTRATION [8] (EDIT MENU). (3) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Element” weer te geven en druk dan op
[6] (ENTER). (4) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
“Measure” weer te geven en gebruik dan bn [–] en
[+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
Begeleidingspatroon Instellingen
Intropatroon, eindpatroon 01 t/m 16 Variatiepatroon 01 t/m 16 Invulpatroon 01 t/m 02
(5) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om “Beat”
(tijdsignatuur) weer te geven en gebruik dan bn [–]
en [+] of de bl regelaar om de instelling te
veranderen (instelbereiken: 2/4 tot 8/4, 2/8 tot 16/8). (6) Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
5.
Selecteer het gedeelte dat moet worden bewerkt
(1) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets brandt. (2) Gebruik de bm cijfertoetsen [1] t/m [8] om het
gedeelte te selecteren dat bewerkt moet worden.
Om dit gedeelte te selecteren:
Percussie [1] Drums [2] Bas [3] Akkoord 1 t/m akkoord 5 [4] t/m [8]
• De mixergedeelte-indicator die overeenkomt met het geselecteerde gedeelte begint te knipperen.
(3) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets uit is.
• U zou nu een gedeelte in een bestaand ritme naar een gebruikersgebied kunnen kopiëren (behalve wanneer het begeleidingspatroon een intropatroon of eindpatroon is). Zie “Kopiëren van een bestaand ritmegedeelte om dit te bewerken” (pagina NL-84).
Druk op deze cijfertoets:
NL-79
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Knippert
Wanneer het gedeelte dat wordt bewerkt een drumgedeelte is
6.
Indien gewenst maakt u de instellingen voor de toon en de octaafverschuiving van het gedeelte.
(1) Selecteer de toon die u wilt gebruiken voor de
opname van het gedeelte. Zie “Selecteren van een toon” (pagina NL-18).
• Alleen drumsettonen kunnen voor de drum- en percussiegedeelten worden geselecteerd. Drumsetklanken kunnen niet worden geselecteerd voor de bas en de akkoord 1 t/m akkoord 5 gedeelten.
(2) Maak de instelling voor de octaafverschuiving van
het gedeelte. Terwijl dr OCTAVE wordt ingedrukt, drukt u op de ds TRANSPOSE [q] of [w] toets.
(3) Als nu ck START/STOP wordt ingedrukt, begint
herhaalde weergave van alle gedeelten van het begeleidingspatroon dat u aan het bewerken bent. Dit betekent dat u kunt meeluisteren naar de effecten van uw instellingen terwijl u de instellingen maakt.
(4) Als er opgenomen gedeelten zijn, kunt u op de
[6] (ENTER) bm cijfertoets drukken om alleen de noten van het gedeelte dat wordt bewerkt weer te geven.
• De mixergedeelte-indicator van het gedeelte dat wordt bewerkt en de niveau-indicator erboven gaan knipperen.
Alleen de mixerinstellingen van een bestaand ritme veranderen en dit opslaan
1.
Selecteer het ingebouwde ritme of het voorheen-opgeslagen gebruikersritme dat u wilt bewerken.
• Zie “Selecteren van een ritme” (pagina NL-43).
2.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de [EDIT] indicator verschijnt.
3.
Voer stap 3 uit onder “Een bestaand ritme bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
4.
Voer stap 5 uit onder “Een bestaand ritme bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
5.
Voer de procedure uit onder “Maken van mixerinstellingen voor een gedeelte dat wordt bewerkt” (pagina NL-83).
6.
Voer de stappen 4 en 5 uit voor alle mixerinstellingen die u wilt veranderen.
7.
Voer de stappen 3 t/m 6 uit voor alle begeleidingspatronen waarvan u de mixerinstellingen wilt veranderen.
• Druk nogmaals op [6] (ENTER) om de bovenstaande toestand te verlaten.
7.
Maak de gewenste weergave-instellingen voor het gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Maken van de weergave-instellingen voor een gebruikersritmegedeelte” (pagina NL-86).
8.
Neem toetsenbordspel op voor het gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Opnemen van toetsenbordspel voor elk gedeelte” (pagina NL-81).
9.
Maak de gewenste mixerinstellingen voor het gedeelte dat wordt bewerkt.
• Zie “Maken van mixerinstellingen voor een gedeelte dat wordt bewerkt” (pagina NL-83).
10.
Voer de stappen 5 t/m 9 voor alle gedeelten uit.
11.
Voer de stappen 3 t/m 10 voor alle begeleidingspatronen uit.
12.
Gebruik de procedure onder “Opslaan van een gebruikersritme” (pagina NL-85) om het bewerkte ritme op te slaan.
8.
Gebruik de procedure onder “Opslaan van een gebruikersritme” (pagina NL-85) om het bewerkte ritme op te slaan.
NL-80
Opnemen van toetsenbordspel voor elk
Knippert
Brandt
Maat Maatslag
gedeelte
• De hier getoonde procedure is een bedieningsstap in de onderstaande procedures. – Stap 8 onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit
opslaan” (pagina NL-77)
– Stap 8 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit
opslaan” (pagina NL-79)
1.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het toestel komt in de opname-paraatstand te staan en “Recorded” of “Empty” wordt weergegeven. Als “Fixed” wordt weergegeven, betekent dit dat het nu geselecteerde gedeelte niet kan worden opgenomen. Na een paar seconden keert de aanduiding op het display terug na wat er getoond werd voordat u op 8 RECORD/STOP drukte.
• Zie “Statusindicators voor de gedeeltengegevens” (pagina NL-82) voor details over deze indicators.
• Druk op 8 RECORD/STOP om de opname- paraatstand te verlaten. De [RECORD] indicator verdwijnt.
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
3.
Oefen wat u gaat spelen, indien nodig.
• Voer de onderstaande procedure uit om de gedeelten van het begeleidingspatroon te laten klinken en om te oefenen wat u van plan bent om op het toetsenbord te spelen, voordat dit daadwerkelijk wordt opgenomen.
(1) Houd cm ACCOMP lang ingedrukt totdat de
[ACCOMP] indicator begint te knipperen. De repetitiemodus wordt ingeschakeld.
• In de repetitiemodus werkt het toetsenbord op dezelfde manier als tijdens de opname, maar zonder dat er een opname wordt gemaakt.
(2) Druk op ck START/STOP.
De gegevens die reeds voor elk gedeelte van het begeleidingspatroon zijn opgenomen, worden weergegeven.
• Het basgedeelte en de akkoordgedeelten 1 t/m 5 spelen in de toonsoort van C majeur. De toonsoort en de akkoordtypen veranderen niet ook als u iets op het begeleidingstoetsenbord speelt.
(3) Speel samen met de weergave op het toetsenbord.
Het toetsenbord klinkt met de toon die u heeft geselecteerd voordat het toestel in de opname­paraatstand kwam te staan.
(4) Houd cm ACCOMP lang ingedrukt totdat de
[ACCOMP] indicator van het display verdwijnt om de repetitiemodus te verlaten.
4.
Druk op ck START/STOP om te beginnen met opnemen.
2.
Maak de gewenste opname-instellingen.
• De instellingen voor de opname-items die u voorheen heeft gemaakt, zullen nog steeds van kracht zijn. De items die u niet heeft veranderd behouden de standaardinstellingen. Zie “Opname-instellingen voor de gebruikersritmes” (pagina NL-82) voor details over de items die kunnen worden ingesteld.
• Voer de onderstaande stappen uit om de instellingen te maken.
(1) Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt totdat
“Quantize” verschijnt.
(2) Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om
het menu weer te geven voor de wijzigingen die u wilt aanbrengen.
(3) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
instelling te veranderen.
(4) Druk nogmaals op 8 RECORD/STOP wanneer de
instellingen naar wens zijn.
• Het bericht “Record..” verschijnt ook.
• Het aantal maten en de maatslagen worden in de rechter bovenhoek van het display geteld. Wanneer de laatste maatslag wordt bereikt van de lengte (aantal maten) opgegeven voor het begeleidingspatroon, begint het tellen opnieuw vanaf 001:01.
NL-81
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
5.
Kijk naar de “MEASURE” en “BEAT” waarden op het display en speel daarop afgestemd iets op het toetsenbord wanneer dit nodig is.
• De bediening van de ek PITCH BEND regelaar wordt ook in de opname vastgelegd.
• De bediening van de dt MODULATION/ ASSIGNABLE toets wordt ook in de opname vastgelegd (alleen CT-X5000).
• Wat u opneemt, wordt weergegeven wanneer de display-aanduiding terugkeert naar de maat en maatslag waar dit werd opgenomen.
• Houd cs REGISTRATION [2] ingedrukt om specifieke opgenomen noten te wissen. Wanneer de weergave de noot bereikt die u wilt wissen, drukt u op de klaviertoets die overeenkomt met de noot die u wilt wissen. Door cs REGISTRATION [2] ingedrukt te houden samen met een of meerdere klaviertoetsen terwijl de weergave plaatsvindt, worden alle noten gewist die overeenkomen met de klaviertoetsen die worden gespeeld terwijl de bedieningstoets en de klaviertoetsen ingedrukt worden gehouden.
• Totdat u stap 6 hieronder uitvoert, kunt u lagen aanbrengen in de toetsenbordnoten en opgenomen noten wissen zo vaak als u wilt.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Druk op ck START/STOP om te beginnen met herhaalde weergave van de opgenomen gegevens.
• Om normaal op het toetsenbord te spelen met de opgenomen gegevens als ondersteuning (met de toon van het toetsenbordgedeelte en niet de toon van het opgenomen gedeelte), houdt u 5 TONE lang ingedrukt. Hierdoor zal de gedeelte-indicator in de linker bovenhoek van het display verschijnen. De naam van de toon toegewezen aan het toetsenbord wordt getoond en er kan met die toon op het toetsenbord worden gespeeld.
Statusindicators voor de gedeeltengegevens
In de onderstaande tabel worden de statusindicators beschreven voor de gedeelten die op het ritmebewerkingsscherm worden bewerkt.
Deze indicator: Betekent dit:
Fixed (Vaste gegevens)
Recorded (Opgenomen gegevens)
De gegevens die zijn opgeroepen van een ingebouwd ritme of een voorheen­opgeslagen gebruikersritme zijn geen gebruikersgebiedgegevens. Real-time opname van toetsenbordnoten is niet toegestaan. De enige bewerking die wordt ondersteund is het configureren van de mixerinstellingen.
Reeds opgenomen bewerkbare gebruikersgebiedgegevens. Bij deze status zijn mixerinstellingen en real­time opname van toetsenbordnoten mogelijk.
Deze indicator: Betekent dit:
Empty (Geen gegevens)
Gebruikersgebied waar niets is opgenomen. Bij deze status zijn mixerinstellingen en real-time opname van toetsenbordnoten mogelijk.
Opname-instellingen voor de gebruikersritmes
De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn aangegeven met een sterretje (*).
Itemnaam
(display)
Quantizeren (Quantize)
Vooraf tellen (Precount)
Akkoord spelen (PlayChrd)
Metronoom (Metronom)
Beschrijving
Geef aan of de noten moeten worden opgenomen met de timing waarmee ze op het toetsenbord worden gespeeld of met automatische aanpassing van de noten gebaseerd op een nootwaarde. Bij het selecteren van een andere instelling dan “Off” wordt een nootwaarde op het display aangegeven (4: kwartnoot, d: gepunteerde noot, t: triolen).
Regelt of er vooraf geteld moet worden voordat de opname start nadat ck START/STOP in de opname-paraatstand is ingedrukt. Door “1” te selecteren wordt vooraf geteld voor één maat, terwijl vooraf tellen plaatsvindt voor twee maten als “2” wordt geselecteerd. Door “Off” te selecteren wordt vooraf tellen uitgeschakeld zodat het opnemen begint zodra op ck START/STOP of op een klaviertoets wordt gedrukt.
Door het opnemen van een begeleidingspatroon te starten wordt herhaalde weergave gestart van alle gedeelten van het patroon, behalve het gedeelte dat wordt opgenomen. Tijdens een dergelijke herhaalde weergave kunt u deze instelling gebruiken om het akkoordtype te specificeren dat door de bas- en akkoordgedeelten gebruikt gaat worden voor de weergave. Beschikbare instellingen zijn “C” (C majeur), “C7” (C septiem) en “Cm” (C mineur). Door “Off” te selecteren worden de noten van de bas- en akkoordgedeelten uitgeschakeld.
Bepaalt of de metronoom wel of niet moet klinken tijdens de opname.
Instellin-
gen
Off*, 4, 8, 16, 32, 4d, 8d, 16d, 32d, 4t, 8t, 16t, 32t
Off, 1*, 2
Off, C*, C7, Cm
On, Off*
NL-82
Maken van mixerinstellingen voor een gedeelte dat wordt bewerkt
• De hier getoonde procedure is een bedieningsstap in de onderstaande procedures. – Stap 9 onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit
opslaan” (pagina NL-77)
– Stap 9 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit
opslaan” (pagina NL-79)
– Stap 5 onder “Alleen de mixerinstellingen van een
bestaand ritme veranderen en dit opslaan” (pagina NL-80)
1.
Houd 9 PART (MIXER) lang ingedrukt totdat de [MIXER] indicator verschijnt.
De gedeelte aan/uit-status van het gedeelte dat wordt bewerkt verschijnt.
2.
Gebruik de [2] (w) en [5] (q) bm cijfertoetsen om het menu-item weer te geven dat u wilt veranderen.
• De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn aangegeven met een sterretje (*).
Itemnaam
(display)
Gedeelte aan/uit (Part)
Toon van gedeelte (Tone)
Volume (Volume)
Pan (Pan) Regelt de stereo-
Nagalm zenden (Rev Send)
Zweving zenden (Cho Send)
Vertraging zenden (Dly Send)
*1 Alleen drumsettonen kunnen voor de drum- en
percussiegedeelten worden geselecteerd. Drumsetklanken kunnen niet worden geselecteerd voor de bas en de akkoord 1 t/m akkoord 5 gedeelten.
Beschrijving Instellingen
Stelt aan/uit voor het geselecteerde gedeelte in.
Stelt de toon van het geselecteerde gedeelte in.
Regelt het volumeniveau van het geselecteerde gedeelte.
panoramapositie van het geselecteerde gedeelte. 0 geeft het midden aan, terwijl een kleinere waarde naar links verschuift en een grotere waarde naar rechts.
Bepaalt hoeveel nagalm wordt toegepast op het geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel zweving wordt toegepast op het geselecteerde gedeelte.
Bepaalt hoeveel vertraging wordt toegepast op het geselecteerde gedeelte.
On*, Off
1
*
0 t/m 127*
–64 tot 0* tot 63
0 tot 40* tot 127
0* t/m 127
0* t/m 127
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
4.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets wanneer de mixerinstellingen naar wens zijn.
Kopiëren van een bestaand begeleidingspatroon om dit te bewerken
1.
Selecteer in de ritmebewerkingsmodus het begeleidingspatroon van de kopieerbestemming.
• Voer de stappen 1 t/m 3 uit onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit opslaan” (pagina NL-77) of de stappen 1 t/m 3 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
2.
Druk op cs REGISTRATION [1].
“Element” verschijnt.
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
Het geselecteerde ritmenummer en de ritmenaam worden getoond.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van het ritme dat u wilt gebruiken als de bron voor de kopieerbewerking van het begeleidingspatroon.
5.
Selecteer het begeleidingspatroon dat u wilt gebruiken als de kopieerbron.
De indicator voor het geselecteerde begeleidingspatroon (pagina NL-47) knippert.
Om dit te selecteren: Druk op deze toets:
Intropatroon bo INTRO Eindpatroon bt ENDING/SYNCHRO START Variatiepatroon 1 t/m 4,
invulpatroon 1 t/m 4
* Bij meermalen indrukken van de toets wordt er beurtelings
omgeschakeld tussen variatiepatroon en invulpatroon.
• Selecteer een intropatroon wanneer de kopieerbestemming een intro is of een eindpatroon wanneer de kopieerbestemming een einde is.
• Wanneer de kopieerbestemming variatie 1 t/m 4 is, selecteert u een van de variatiepatronen 1 t/m 4.
• Wanneer de kopieerbestemming invulling 1 t/m 4 is, selecteert u een van de invulpatronen 1 t/m 4.
• Door nu op ck START/STOP te drukken begint herhaalde weergave van het begeleidingspatroon dat u als de kopieerbron heeft geselecteerd.
6.
Druk op [6] (ENTER) om de kopieerbewerking uit te voeren.
“Sure?” verschijnt.
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m bs VARIATION/FILL-IN 4*
3.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
NL-83
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
7.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
Kopiëren van een bestaand ritmegedeelte om dit te bewerken
• U kunt geen gedeelten kopiëren die in een intropatroon of een eindpatroon zijn.
1.
Selecteer in de ritmebewerkingsmodus het gedeelte van de kopieerbestemming.
• Voer de stappen 1 t/m 5 uit onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit opslaan” (pagina NL-77) of de stappen 1 t/m 5 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
2.
Druk op cs REGISTRATION [1].
“Element” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Part” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
Het geselecteerde ritmenummer en de ritmenaam worden getoond.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van het ritme dat u wilt gebruiken als de bron voor de kopieerbewerking van het begeleidingspatroon.
6.
Selecteer het gedeelte dat u wilt gebruiken als de kopieerbron.
(1) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets brandt.
(2) Gebruik de bm cijfertoetsen [1] t/m [8] om het
gedeelte te selecteren dat gekopieerd moet worden.
Om dit gedeelte te selecteren:
Percussie [1] Drums [2] Bas [3] Akkoord 1 t/m akkoord 5 [4] t/m [8]
(3) Druk op 9 PART en controleer of het lampje links
van de toets uit is.
• Door nu op ck START/STOP te drukken begint herhaalde weergave van enkel het gedeelte dat u als de kopieerbron heeft geselecteerd.
7.
Druk op [6] (ENTER) om de kopieerbewerking uit te voeren.
“Sure?” verschijnt.
8.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
Druk op deze cijfertoets:
5.
Selecteer het begeleidingspatroon dat het gedeelte bevat dat u wilt gebruiken als de kopieerbron.
De indicator voor het geselecteerde begeleidingspatroon (pagina NL-47) knippert.
Om dit te selecteren: Druk op deze toets:
Variatiepatroon 1 t/m 4, invulpatroon 1 t/m 4
* Bij meermalen indrukken van de toets wordt er beurtelings
omgeschakeld tussen variatiepatroon en invulpatroon.
bp VARIATION/FILL-IN 1 t/m bs VARIATION/FILL-IN 4*
NL-84
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
De opgenomen gegevens in alle gedeelten van een begeleidingspatroon in een keer wissen
1.
Selecteer in de ritmebewerkingsmodus het begeleidingspatroon waarvan u de gedeelten in een keer wilt wissen.
• Voer de stappen 1 t/m 3 uit onder “Een bestaand ritme bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
2.
Druk op cs REGISTRATION [2].
“Element” verschijnt.
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Alle gedeelten in het geselecteerde begeleidingspatroon worden gewist.
De opgenomen gegevens in een bepaald gedeelte van een begeleidingspatroon wissen
• U kunt niet gedeelten van een intro- of eindpatroon wissen.
1.
Selecteer in de ritmebewerkingsmodus het gedeelte dat u wilt wissen.
• Voer de stappen 1 t/m 5 uit onder “Een bestaand ritme bewerken en dit opslaan” (pagina NL-79).
2.
Druk op cs REGISTRATION [2].
“Element” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Part” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Het geselecteerde gedeelte wordt gewist.
Opslaan van een gebruikersritme
• De hier getoonde procedure is een bedieningsstap in de onderstaande procedures. – Stap 12 onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit
opslaan” (pagina NL-77)
– Stap 12 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit
opslaan” (pagina NL-79)
– Stap 8 onder “Alleen de mixerinstellingen van een
bestaand ritme veranderen en dit opslaan” (pagina NL-80)
1.
Druk op de [7] (WRITE) bm cijfertoets.
• Als het ritme dat u aan het bewerken bent een gebruikersritme is, zal het bericht “Replace?” verschijnen. Druk op bn [+] (YES) om de oorspronkelijke ritmegegevens te vervangen door de nieuwe ritmegegevens. Druk op bn [–] (NO) om de gegevens als een nieuw ritme op te slaan.
• Als reeds het maximaal toegestane aantal gebruikersritmes in het geheugen is opgeslagen (CT­X5000: 100, CT-X3000: 50), verschijnt de foutmelding “Data Full” wanneer u op bn [–] (NO) drukt, waarmee wordt aangegeven dat het nieuwe ritme niet kan worden opgeslagen.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl het opslaan van de ritmegegevens wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
2.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de ritmebewerkingsmodus te verlaten.
• Als u geen bewerking heeft uitgevoerd nadat de bediening in stap 1 is voltooid, verlaat u de ritmebewerkingsmodus en verdwijnt de [EDIT] indicator van het display.
• Als u een bewerking heeft uitgevoerd nadat de bediening in stap 1 is voltooid, zal het bericht “Exit?” verschijnen. Doe een van de onderstaande dingen.
Om dit te doen: Voer deze bediening uit:
Doorgaan met bewerken zonder de ritmebewerkingsmodus te verlaten
De bewerkte gegevens opslaan en de ritmebewerkingsmodus verlaten
De bewerkte gegevens verwijderen en de ritmebewerkingsmodus verlaten
Druk op bn [–] (NO).
(1) Druk op bn [+] (YES). (2) Wanneer “Write?” op het
display verschijnt, drukt u nogmaals op bn [+] (YES).
(1) Druk op bn [+] (YES). (2) Wanneer “Write?” op het
display verschijnt, drukt u op bn [–] (NO).
NL-85
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Ritmenummer Ritmenaam
• Als u de gegevens als een nieuw gebruikersritme opslaat, wordt het ritmenummer van de opslagbestemming het laagste nummer in het geheugen waarmee geen gegevens zijn opgeslagen. Het nieuw opgeslagen gebruikersritme wordt geselecteerd nadat de bediening is voltooid.
No Na
• Als er geen gegevens met een gebruikersritmenummer zijn opgeslagen, wordt “No Data” weergegeven voor de ritmenaam. Als er wel gegevens zijn opgeslagen, wordt “No Name” weergegeven. Zie “Hernoemen van een gebruikersritme” (pagina NL-89) voor informatie over het veranderen van de naam.
me
Weergave-instellingen van de gebruikersritmegedeelten
Maken van de weergave-instellingen voor een gebruikersritmegedeelte
• De hier getoonde procedure is een bedieningsstap in de onderstaande procedures. – Stap 7 onder “Een volledig nieuw ritme creëren en dit
opslaan” (pagina NL-77)
– Stap 7 onder “Een bestaand ritme bewerken en dit
opslaan” (pagina NL-79)
1.
Druk op cs REGISTRATION [8] (EDIT MENU).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Part” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het menu-item weer te geven dat u wilt veranderen.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
• Hieronder worden de menu-items en instelbereiken getoond.
Itemnaam (display) Instellingen
Akkoordconversietabel (Table) 01 t/m 19 Breekpunt (Break Pt) C t/m B Inversie (Invert) On, Off, 7th Heractiveren (Retrig.) On, Off Toonhoogtebereik (BndRng) 00 t/m 24
• Zie “Details van de weergave-instellingen voor de gebruikersritmegedeelten” (pagina NL-87) voor details over de items.
5.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
NL-86
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Details van de weergave-instellingen voor de gebruikersritmegedeelten
Akkoordconversietabel (Table)
Het opnemen van de begeleidingspatronen wordt gewoonlijk uitgevoerd in C majeur (grondtoon van C, majeurtype). Bij het weergeven van een automatische begeleiding kunt u indien gewenst een andere grondtoon dan C gebruiken en een ander akkoordtype dan majeur. Dit wordt bewerkstelligd met behulp van de “akkoordconversietabel” om de in C majeur opgenomen gegevens om te zetten naar een andere grondtoon en/of een ander akkoordtype. Ongeacht welke grondtoon of welk akkoordtype u specificeert, wordt de op dat moment geselecteerde akkoordtabel gebruikt voor het maken van correcties voor aanpassing aan instrumentgedeelten en het type muziek dat wordt gespeeld, zodat een muzikaal natuurlijke begeleiding wordt verkregen.
Met deze parameter kunt u kiezen uit de 19 typen akkoordconversietabellen die hieronder zijn beschreven.
Nummer Tabelnaam *
01 Bass Basic * 02 Bass f-root *
03 Bass 7th *
04 Bass 7th f-root *
05 Chord Basic * 06 Chord Var2 *
07 Chord Var3 *
08 Chord Var4 * 09 Chord 7th *
10 Chord Minor *
11 Phrase *
12 Chord Minor *
13 Chord Minor f-root *
14 Penta Phrase *
15 Intro n-minor *
16 Intro m-minor *
17 Intro h-minor *
18 Intro no Change *
19 Intro dorian *
*1 Begeleidingspatroon *2 Voor variatie- en invulpatroon *3 Voor intro- en eindpatroon
1
Gedeelten Beschrijving
2
Bas Wordt gewoonlijk gebruikt voor een basgedeelte.
2
Bas Variatie van nummer 01. Maakt de eerste noot altijd de grondnoot
wanneer u van akkoord verandert.
2
Bas Wordt gebruikt voor een basgedeelte opgenomen met een septiem
akkoord.
2
Bas Variatie van nummer 03. Maakt de eerste noot altijd de grondnoot
wanneer u van akkoord verandert.
2
Akkoord Wordt gewoonlijk gebruikt voor een akkoordgedeelte.
2
Akkoord Wordt gebruikt voor een akkoordgedeelte dat een
spanningsakkoord heeft.
2
Akkoord Wanneer een septiem akkoord wordt gespecificeerd tijdens het
spelen, wordt een kwint noot geconverteerd naar een septiem noot. In het geval van C7 wordt G bijvoorbeeld Bb.
2
Akkoord Variatie van nummer 05 (Chord Basic).
2
Akkoord Wordt gebruikt voor een akkoordgedeelte opgenomen met een
septiem akkoord.
2
Akkoord Wordt gebruikt voor een akkoordgedeelte opgenomen met een
mineur akkoord.
2
Akkoord Wordt gebruikt voor het akkoordgedeelte waarnaar een frase (zoals
een majeur toonschaal) is opgenomen.
2
Bas Wordt gebruikt voor een basgedeelte opgenomen met een mineur
akkoord.
2
Bas Variatie van nummer 12. Maakt de eerste noot altijd de grondnoot
wanneer u van akkoord verandert.
2
Akkoord Wordt gebruikt voor een akkoordgedeelte opgenomen met een
vijftonige toonschaalfrase.
3
Bas/akkoord Wanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een natuurlijke mineur.
3
Bas/akkoord Wanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een melodische mineur (stijgend).
3
Bas/akkoord Wanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een harmonische mineur.
3
Bas/akkoord Opnemen van het origineel zonder veranderingen, met geen
mineur/majeur conversie in overeenstemming met het akkoord dat gespecificeerd wordt tijdens het spelen.
3
Bas/akkoord Wanneer een mineur akkoord gespecificeerd wordt tijdens het
spelen, wordt dit geconverteerd naar een dorische toonschaal.
NL-87
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Breekpunt (Break Pt)
Deze parameter specificeert de klaviertoets, van C t/m B, die het punt is waarop de automatische bas- en akkoordnoten een octaaf omlaag gaan. Als bijvoorbeeld F is gespecificeerd als het breekpunt, dan verandert een C majeur akkoord opgenomen als C3E3G3 (CEG) in D3F vingerzetting D wordt gebruikt op het akkoordtoetsenbord, in
#
E3G vingerzetting E wordt gebruikt, en in F2A2C3 (FAC wordt een octaaf verlaagd) wanneer de vingerzetting F wordt gebruikt.
#
3A3 (DF#A elk een noot verhoogd) wanneer de
3B3 (EG#B elk een noot verhoogd) wanneer de
Inversie (Invert)
Deze parameter specificeert of akkoorden tijdens automatische begeleidingsweergave al dan niet geïnverteerde vormen van het originele akkoord (EGC en GCE voor CEG) dienen te weerspiegelen. Laten we bijvoorbeeld eens zeggen dat het originele opgenomen C majeur akkoord CEG is en de vingerzetting van het F akkoord wordt geplaatst op het akkoordtoetsenbord. Als “Off” voor deze instelling wordt geselecteerd, wordt het akkoord direct naar FAC geconverteerd. Als “On” (of “7th”) wordt geselecteerd, wordt het akkoord geconverteerd naar CFA, wat de geïnverteerde vorm is die het dichtst bij CEG ligt. De overgang van akkoordnoten tijdens weergeven wanneer “On” (of “7th”) is geselecteerd, is kleiner zodat de begeleiding natuurlijker klinkt. Merk op dat u alleen “7th” dient te selecteren in plaats van “On” als “C7” is gespecificeerd voor de “PlayChrd” instelling* wanneer het begeleidingspatroon wordt opgenomen en als u “09 (Chord 7th)” selecteerde voor de akkoordconversietabel. * Zie de “Opname-instellingen voor de gebruikersritmes”
(pagina NL-82) voor informatie over de “PlayChrd”.
• Wanneer u “On” (of “7th”) voor deze instelling selecteert, let er dan op dat u “C” selecteert voor de “Breekpunt” (Break Pt) instelling.
Heractiveren (Retrig.)
Deze parameter specificeert hoe weergave van het begeleidingspatroon wordt beïnvloed door een akkoordverandering die optreedt halverwege een patroon. Wanneer “On” is geselecteerd, wordt het patroon “geheractiveerd”, waardoor de op dat moment gespeelde noot verandert naar de corresponderende noot van de nieuwe akkoordvingerzetting. Wanneer “Off” is geselecteerd, zal de op dat moment klinkende noot worden afgekapt bij een akkoordverandering, waarna de volgende noot van het patroon van de nieuwe akkoordvingerzetting wordt weergegeven.
Bediening die van invloed is op alle begeleidingspatronen in een ritme
Maken van de mixerinstellingen voor een ritme
1.
Druk op cs REGISTRATION [8] (EDIT MENU) terwijl een ritme in de ritmebewerkingsmodus wordt bewerkt.
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Rhythm” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Volume” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) toetsen om het menu-item weer te geven dat u wilt veranderen.
Itemnaam
(display)
Volume (Volume)
Nagalmtype (Reverb)
Zwevingtstype (Chorus)
Vertragingstype (Delay)
*1 Zie “Lijst met nagalmeffecten” (pagina NL-23). *2 Zie “Lijst met zwevingseffecten” (pagina NL-24). *3 Zie “Lijst met vertragingseffecten” (pagina NL-24).
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de instelling te veranderen.
5.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
Beschrijving Instellingen
Regelt het totale ritmevolume.
Bepaalt het nagalmtype dat op het totale ritme wordt toegepast.
Bepaalt het zwevingstype dat op het totale ritme wordt toegepast.
Bepaalt het vertragingstype dat op het totale ritme wordt toegepast.
0 t/m 127
1
*
2
*
3
*
Toonhoogtebereik (BndRng)
Deze parameter specificeert het toonhoogtebereik voor de toonhoogteregelaar in stappen van een halve toon.
NL-88
Creëren van een automatische begeleiding (Gebruikersritme)
Gegevens opgenomen in alle begeleidingspatronen van een ritme in een keer wissen
1.
Voer de stappen 1 en 2 uit onder “Maken van de mixerinstellingen voor een ritme” (pagina NL-88).
2.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “All Clear” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
3.
Druk op bn [+] (YES) om de ingestelde wisbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
4.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
Hernoemen van een gebruikersritme
1.
Selecteer het gebruikersritme dat u wilt hernoemen.
2.
Houd 8 RECORD/STOP ingedrukt totdat “Rhy Name” verschijnt.
3.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
Het hernoemingsscherm verschijnt.
4.
Voer een nieuwe naam in.
• Zie “Invoeren van tekst” (pagina NL-15) voor informatie over het invoeren van tekst.
5.
Druk op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
Kopiëren van een gebruikersritme
1.
Selecteer het gebruikersritme dat u wilt kopiëren.
2.
Houd 8 RECORD/STOP ingedrukt totdat “Rhy Name” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Rhy Copy” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het ritmenummer van de kopieerbestemming te selecteren en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
• Als er reeds een gebruikersritme is opgeslagen met het ritmenummer dat u als de kopieerbestemming heeft opgegeven, verschijnt het bericht “Replace?”.
5.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
6.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om de functie te verlaten.
Wissen van een gebruikersritme
1.
Selecteer het gebruikersritme dat u wilt wissen.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de hernoembewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om de functie te verlaten.
2.
Houd 8 RECORD/STOP ingedrukt totdat “Rhy Name” verschijnt.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Rhy Clr” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
4.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
5.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om de functie te verlaten.
NL-89
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
U kunt de MIDI-recorder gebruiken om real-time opnamen van uw spel op het Digitale Keyboard te maken.
• U kunt in totaal 10 melodieën in het geheugen van het Digitale Keyboard opnemen. De opgenomen gegevens worden met de melodienummers 31 t/m 40 (gebruikersmelodieën) in de melodiebank opgeslagen.
• Een melodie mag maximaal 999 maten bevatten of in totaal ongeveer 40.000 noten in alle sporen. Het opnemen stopt automatisch wanneer een van deze limieten wordt bereikt.
• U kunt op het toetsenbord meespelen met de opgenomen melodie.
• CASIO COMPUTER CO., LTD. draagt geen verantwoordelijkheid voor enige schade, verlies van winsten of eisen van derden die ontstaan uit het verlies van opgenomen gegevens die verloren raken door defecten, reparaties of om ongeacht welke andere reden.
MIDI-recorder
De toetsenbord-uitvoeringsinformatie wordt als MIDI­gegevens* op een systeemspoor of 16 solosporen (opslaggebieden voor toetsenbord-uitvoeringsgegevens) in het geheugen van het Digitale Keyboard opgenomen.
• De toetsenbord-uitvoeringsinformatie (indrukken/loslaten van klaviertoetsen, aanslagdruk enz.) wordt als MIDI­gegevens opgenomen.
• De grootte van de MIDI-gegevens is veel kleiner vergeleken met de grootte van de geluidsgegevens, waardoor deze later gemakkelijker op een computer enz. kunnen worden bewerkt.
• De MIDI-recorder geeft het geluid via het Digitale Keyboard weer gebaseerd op de opgenomen MIDI-gegevens.
* MIDI MIDI is de afkorting voor “Musical Instrument Digital Interface”. Dit is een universele standaard die het mogelijk maakt voor muziekinstrumenten, computers en andere apparaten om uitvoeringsinformatie met elkaar uit te wisselen (indrukken/loslaten van klaviertoetsen, aanslagdruk enz.), ongeacht de fabrikant van de apparatuur. De uitvoeringsgegevens worden in dit geval “MIDI-gegevens” genoemd.
Opnamespoor en opgenomen gegevens
Systeemspoor
Hierop wordt de werking van de diverse uitvoeringsfuncties van het Digitale Keyboard opgenomen, waaronder automatische begeleiding, frasepads, lagen, splitsen enz.
Solosporen 1 t/m 16
Hierop wordt het toetsenbordspel met gebruik van één toon (UPPER 1) opgenomen. Overdubben van deze sporen is mogelijk zoals hieronder is getoond.
Systeem Opname Opgenomen Opgenomen
Solo 1 Leeg Solo 2 Leeg Leeg
Solo 16 Leeg Leeg Opname
De gegevens die op elk spoor worden opgenomen, worden hieronder beschreven.
Dit type spoor:
Systeem­spoor
Solosporen Toetsenbordspel, toonnummer (UPPER 1),
Neemt dit op:
Toetsenbordspel, toonnummer (UPPER 1, UPPER 2, LOWER 1, LOWER 2), ritmenummer, tempo, tijdsignatuur, ritmebewerkingen, akkoordspecificatie, bewerkingen van frasepads, volume van automatische begeleiding, effectinstellingen (nagalm, zweving, vertraging), lagen, splitsen, automatisch harmoniseren/arpeggiatorspel, toonschaalinstellingen (type en grondtoon van voorkeuzetoonschaal, fijnstemmen van toonschaal, aan/uit-instelling van toonschaal voor automatische begeleiding), fijnstemmen van gedeelten, grofstemmen van gedeelten, instelling voor octaafverschuiving, pedaalbediening, bediening van toonhoogteregelaar, instelling van toonhoogtebereik, mixerinstellingen, bediening van PORTAMENT toets, bediening van SUSTAIN toets CT-X5000: Bediening van MODULATION/ ASSIGNABLE toets (vibrato, instelling DSP­parameter)
arpeggiatorspel, instelling voor octaafverschuiving, pedaalbediening, bediening van toonhoogteregelaar, instelling van toonhoogtebereik, fijnstemmen van gedeelten, grofstemmen van gedeelten, mixerinstellingen, bediening van PORTAMENT toets, bediening van SUSTAIN toets CT-X5000: Bediening van MODULATION/ ASSIGNABLE toets (vibrato, instelling DSP­parameter)
Opname Opgenomen
Opgenomen
NL-90
Opslaan op externe apparatuur
Melodieën opgenomen met de MIDI-recorder kunnen op een USB flash-drive of een computer worden opgeslagen. Zie “Opslaan van gegevens van het Digitale Keyboard op een USB flash-drive” (pagina NL-121) en “Uitwisselen van gegevens tussen het Digitale Keyboard en een computer” (pagina NL-125) voor details.
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Starten van een opname
Opnemen kan worden gestart vanaf een van de onderstaande modi.
Ritmemodus
Druk op 8 RECORD/STOP en speel dan iets op het toetsenbord om te beginnen met opnemen. Op deze wijze kan snel en gemakkelijk worden gestart met opnemen op het systeemspoor.
Melodiebankmodus
Nadat u eerst een melodienummer voor de opnamebestemming heeft geselecteerd, drukt u op 8 RECORD/STOP om te beginnen met opnemen.
Wat er gebeurt nadat u op 8 RECORD/STOP heeft gedrukt, hangt af vanaf welke van de bovenstaande modi wordt begonnen. Probeer de onderstaande bediening uit te voeren voordat u met opnemen begint.
Bij starten vanaf de ritmemodus
1.
Druk op 6 RHYTHM om de ritmemodus in te schakelen.
2.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het toestel komt in de opname-paraatstand te staan en de [RECORD] indicator begint te knipperen.
• U kunt een ritme en een toon selecteren.
• Het opnemen begint zodra u iets op het toetsenbord speelt. Bij indrukken van ck START/STOP beginnen tegelijkertijd het ritme en de opname.
Starten vanaf de melodiebankmodus
1.
Druk op 7 SONG BANK om de melodiebankmodus in te schakelen.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om een melodienummer van 31 t/m 40 (gebruikersopname) te selecteren.
3.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het opname-instelscherm verschijnt en toont “RecTrkSy”.
• U ziet hetzelfde scherm als dat wat verschijnt bij stap 3 onder “Bij starten vanaf de ritmemodus” hierboven.
4.
Druk nogmaals op 8 RECORD/STOP.
Hierdoor komt het toestel in de opname-paraatstand te staan.
• U ziet hetzelfde scherm als dat wat verschijnt bij stap 2 onder “Bij starten vanaf de ritmemodus” hierboven.
• Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt als u wilt terugkeren naar het opname-instelscherm.
5.
Druk nogmaals op 8 RECORD/STOP om de opname-paraatstand te verlaten.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
3.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt.
Het opname-instelscherm verschijnt en toont “RecTrkSy”. De [RECORD] indicator blijft doorgaan met knipperen.
• Bij indrukken van ck START/STOP begint de opname maar nog niet de ritmeweergave. Gebruik deze methode om te beginnen met opnemen wanneer u rustperioden aan het begin wilt invoegen.
• Op dit scherm kunt u opname-instellingen maken zoals het opname-bestemmingsspoor selecteren enz.
4.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Er wordt teruggekeerd naar de opname-paraatstand.
5.
Druk op 8 RECORD/STOP om de opname­paraatstand te verlaten.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Bij opnemen met deze bedieningsprocedure wordt automatisch het laagste melodienummer (31 t/m 40) geselecteerd waarmee nog niets is opgenomen en dat nog niet als opnamebestemming is geselecteerd.
NL-91
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Knippert
Brandt
Brandt
Maat Maatslag
Opnemen van het toetsenbordspel
• De [RECORD] indicator begint tijdens het opnemen te knipperen wanneer de resterende notentelling 100 of lager wordt. Wanneer er geen resterende noten meer zijn, stopt het opnemen automatisch en verdwijnt de [RECORD] indicator.
• Zie “Veranderen van het nummer van de melodie voor de opnamebestemming in de opname-paraatstand” (pagina NL-95) om een nieuwe opname te maken door eerst het nummer van de opnamebestemming te selecteren.
• U kunt de instellingen zo maken dat er vooraf wordt geteld voordat de opname begint of dat de metronoom klinkt terwijl er wordt opgenomen. Zie “Vooraf tellen of de metronoom laten klinken” (pagina NL-95).
• U kunt de opname-paraatstand (knipperende [RECORD] indicator) altijd verlaten door één- of tweemaal op 8 RECORD/STOP te drukken zodat de [RECORD] indicator verdwijnt.
Opnemen van een nieuw systeemspoor
1.
Druk op 6 RHYTHM.
2.
Stel het tempo in dat u aan het begin van de opname wilt gebruiken.
• Zie “Veranderen van de automatische begeleidingssnelheid (Tempo)” (pagina NL-46).
4.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Hierdoor komt het toestel in de opname-paraatstand te staan.
• De [SONG] en [SYSTEM] indicators verschijnen ook en de mixergedeelte-indicators ( t/m ) beginnen allemaal te knipperen. Dit betekent dat het systeemspoor de opnamebestemming is.
5.
Door iets op het toetsenbord te spelen wordt er automatisch begonnen met opnemen.
• Bij indrukken van ck START/STOP beginnen tegelijkertijd het ritme en de opname.
• Tijdens het opnemen wordt het aantal maten sinds het begin van de opname in de rechter bovenhoek van het display aangegeven.
3.
Selecteer het ritme en de toon die u aan het begin van de opname wilt gebruiken.
• Zie “Selecteren van een ritme” (pagina NL-43) en “Selecteren van een toon” (pagina NL-18).
• Voer de procedure uit onder “Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64) als u de mixerinstellingen van de systeemspoorgedeelten wilt veranderen. Maak de mixerinstellingen van elk gedeelte van de KEYBOARD gedeeltengroep.
• De lagen- en splitsinstellingen, evenals diverse andere instellingen worden ook opgenomen. Zie “Opnamespoor en opgenomen gegevens” (pagina NL-90) voor details over de opgenomen gegevens.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Druk op ck PLAY/STOP om de opgenomen gegevens weer te geven.
• Bij opnemen met de bovenstaande bedieningsprocedure wordt automatisch het laagste melodienummer (31 t/m 40) geselecteerd waarmee nog niets is opgenomen en dat nog niet als opnamebestemming is geselecteerd.
NL-92
Opnemen van een nieuw solospoor
Knippert
Brandt
Rec T r kS
y
Brandt
Brandt
1.
Stel het tempo in dat u aan het begin van de opname wilt gebruiken.
• Zie “Veranderen van de automatische begeleidingssnelheid (Tempo)” (pagina NL-46).
2.
Selecteer de toon die u aan het begin van de opname wilt gebruiken.
• Zie “Selecteren van een toon” (pagina NL-18).
• U kunt de lagen- en splitsfuncties niet gebruiken bij het opnemen.
• Voer de procedure uit onder “Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64) als u de mixerinstellingen van het solospoor dat wordt opgenomen wilt veranderen. Maak de mixerinstellingen van het UPPER 1 gedeelte van de KEYBOARD gedeeltengroep.
• Zie “Opnamespoor en opgenomen gegevens” (pagina NL-90) voor details over de gegevens die op het solospoor worden opgenomen.
3.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Hierdoor komt het toestel in de opname-paraatstand te staan.
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
4.
Selecteer het solospoor waarop u wilt opnemen.
(1) Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt.
• Het opname-instelscherm verschijnt dat u kunt gebruiken om het spoor te selecteren waarop de opname wordt gemaakt.
• “RecTrkSy” geeft aan dat nu het systeemspoor is geselecteerd als het spoor waarop de opname wordt gemaakt.
(2) Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de
[SONG] en [SOLO] indicators te laten verschijnen en selecteer het solospoor waarop moet worden opgenomen.
Rec T r k 1
• De [SONG] en [SYSTEM] indicators verschijnen ook en de mixergedeelte-indicators t/m beginnen allemaal te knipperen. Dit betekent dat het systeemspoor de opnamebestemming is.
• “RecTrk” geeft aan dat het huidige spoor dat is ingesteld voor de opname een solospoor is. Het getoonde nummer is het spoornummer ervan.
• Het bijbehorende mixergedeelte-nummer ( t/m
) knippert ook.
(3) Druk op 8 RECORD/STOP om terug te keren
naar de opname-paraatstand.
• Om aan het begin van de opname een rustpauze in te voegen, drukt u op ck START/STOP in plaats van op 8 RECORD/STOP. Er wordt begonnen met opnemen en de rustpauze houdt aan totdat u iets op het toetsenbord speelt.
5.
Door iets op het toetsenbord te spelen wordt er automatisch begonnen met opnemen.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Druk op ck PLAY/STOP om de opgenomen gegevens weer te geven.
NL-93
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Knippert
Brandt
Tijdens weergave van opgenomen sporen een ander solospoor overdubben
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van de melodie die u wilt overdubben.
• Selecteer een gebruikersopnamemelodie waarvan tenminste één spoor is opgenomen.
3.
Selecteer de toon die u aan het begin van de opname wilt gebruiken.
(1) Druk op 5 TONE. (2) Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl
regelaar om het nummer van de toon te selecteren.
• U kunt de lagen- en splitsfuncties niet gebruiken bij het opnemen.
• Zie “Opnamespoor en opgenomen gegevens” (pagina NL-90) voor details over de gegevens die op het solospoor worden opgenomen.
4.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Hierdoor komt het toestel in de opname-paraatstand te staan.
7.
Door iets op het toetsenbord te spelen wordt er automatisch begonnen met opnemen.
Bij het beginnen met weergeven van een opgenomen spoor wordt er gelijktijdig gestart met opnemen op het spoor dat u in stap 5 heeft geselecteerd.
8.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Druk op ck PLAY/STOP om de opgenomen gegevens weer te geven.
9.
Herhaal de stappen 3 t/m 8 voor elk van de sporen die u wilt overdubben.
• “RecTrkSy” wordt nu weergegeven samen met de [SONG] en [SYSTEM] indicators. Ook beginnen de mixergedeelte-indicators t/m allemaal te knipperen. Dit betekent dat het systeemspoor de opnamebestemming is.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om de [SONG] en [SOLO] indicators te laten verschijnen en selecteer het solospoor waarop moet worden opgenomen.
• Terwijl de [SONG] en [SOLO] indicators branden, geven de mixergedeelte-indicators t/m de status van de solosporen aan. Wanneer een indicator brandt, betekent dit dat het solospoor is opgenomen, terwijl een knipperende indicator aangeeft dat het betreffende solospoor de opnamebestemming is.
• Bij het selecteren van een spoor dat reeds is opgenomen worden de huidige gegevens van dat spoor overschreven door de nieuwe opname.
6.
Druk op 8 RECORD/STOP om de opname­paraatstand in te schakelen.
• Om aan het begin van de opname een rustpauze in te voegen, drukt u op ck START/STOP in plaats van op 8 RECORD/STOP . Bij het beginnen met weergeven van een ander spoor dat reeds is opgenomen wordt er dan gelijktijdig gestart met opnemen en wordt er een rustpauze ingevoegd totdat u iets op het toetsenbord speelt.
NL-94
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Veranderen van het nummer van de melodie voor de opnamebestemming in de opname­paraatstand
1.
Druk op 8 RECORD/STOP.
• Als u met de procedure bent begonnen vanuit de ritmemodus, komt het toestel in de opname­paraatstand te staan. Ga door naar stap 2.
• Als u met de procedure bent begonnen vanuit de melodiebankmodus, toont het Digitale Keyboard het opname-instelscherm wat betekent dat stap 2 niet nodig is. Ga door naar stap 3.
• Zie “Starten van een opname” (pagina NL-91) voor informatie over de opname-paraatstand en het opname-instelscherm.
2.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt.
Het opname-instelscherm verschijnt en toont “RecTrkSy”.
Rec T r kS
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “MltRec 1” weer te geven.
M
l t R e c 1
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van de melodie waarnaar u wilt opnemen.
5.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het opname-instelscherm verdwijnt en er wordt teruggekeerd naar de opname-paraatstand.
y
Vooraf tellen of de metronoom laten klinken
1.
Druk op 8 RECORD/STOP.
• Als u met de procedure bent begonnen vanuit de ritmemodus, komt het toestel in de opname­paraatstand te staan. Ga door naar stap 2.
• Als u met de procedure bent begonnen vanuit de melodiebankmodus, toont het Digitale Keyboard het opname-instelscherm wat betekent dat stap 2 niet nodig is. Ga door naar stap 3.
• Zie “Starten van een opname” (pagina NL-91) voor informatie over de opname-paraatstand en het opname-instelscherm.
2.
Houd 8 RECORD/STOP lang ingedrukt.
Het opname-instelscherm verschijnt en toont “RecTrkSy”.
3.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om het menu-item weer te geven waarvan u de instelling wilt veranderen.
• De oorspronkelijke standaardinstellingen zijn aangegeven met een sterretje (*).
Itemnaam
(display)
Vooraf tellen (Precount)
Metronoom (Metronom)
Beschrijving Instellingen
Bepaalt of er wel of niet vooraf moet worden geteld voordat een opname begint nadat u op ck START/ STOP heeft gedrukt terwijl het opname-instelscherm wordt weergegeven. On: Er wordt vooraf geteld voor één maat. Off: Het opnemen begint zodra u op ck START/ STOP drukt of iets op het toetsenbord begint te spelen, zonder dat er vooraf wordt geteld.
On: De metronoom klinkt tijdens het opnemen. Off: De metronoom is uitgeschakeld.
On, Off*
On, Off*
4.
Gebruik bn [–] en [+] om de instelling te veranderen.
5.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het opname-instelscherm verdwijnt en er wordt teruggekeerd naar de opname-paraatstand.
NL-95
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Opnieuw opnemen van een opgenomen spoor (Overdubbing, Punch-in opname)
De opnamefuncties die in de onderstaande tabel worden beschreven kunnen op een opgenomen spoor worden uitgevoerd.
Overdubbing Er worden extra uitvoeringsgegevens aan
Punch-in opname
Gebruik de vooruitspoel- en terugspoelfuncties om naar de plaats te gaan waar u wilt beginnen met de overdubbing of punch-in opname en begin dan met opnemen. Als u het startpunt- en eindpunt weet van het gedeelte dat u opnieuw wilt opnemen, kunt u de melodie ook weergeven en op de gewenste plaats beginnen met spelen.
Een overdubbing of punch-in opname maken
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van de melodie die het spoor bevat waar u de overdubbing of punch-in opname wilt uitvoeren.
3.
Druk op 8 RECORD/STOP.
Het opname-instelscherm verschijnt en de [RECORD] indicator begint te knipperen.
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “Rec Type” weer te geven.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om een van de onderstaande instellingen weer te geven.
Om deze bewerking uit te voeren: Selecteert u dit:
Overdubbing Over Dub Punch-in opname Punch In
“MEASURE” en “BEAT” beginnen in de rechter bovenhoek van het display te knipperen.
een opgenomen spoor toegevoegd, zonder dat de voorheen opgenomen gegevens worden gewist.
Wordt gebruikt om specifieke gedeelten van een melodie opnieuw op te nemen om fouten enz. te corrigeren.
6.
Druk op ck PLAY/STOP.
De weergave van de melodie begint.
• Indien gewenst kunt u vanaf hier naar stap 9 van de procedure gaan en meteen beginnen met opnemen.
• Druk nogmaals op ck PLAY/STOP om de procedure voor de overdubbing/punch-in opname te stoppen. Hierdoor verdwijnt de [RECORD] indicator van het display.
7.
Gebruik bsdFF en brsREW om naar de plaats te gaan vanaf waar u wilt beginnen met opnemen.
• Gebruik btk PAUSE om de weergave van de melodie te pauzeren of weer te starten.
• Na stap 8 zal de opname starten wanneer er in stap 9 iets op het toetsenbord wordt gespeeld. Nadat u het punt heeft bepaald waar u wilt beginnen met opnemen, gaat u naar een plaats die er even vóór is, waarna u doorgaat naar stap 9.
8.
Druk op cm ACCOMP.
“MEASURE” en “BEAT” beginnen met hoge snelheid in de rechter bovenhoek van het display te knipperen. Als de weergave gepauzeerd is, zal deze nu weer starten.
• Als u een opname op het systeemspoor maakt, worden de ritmebedieningstoetsen nu weer geactiveerd.
9.
Gebruik een van de onderstaande bedieningsfuncties om te beginnen met opnemen.
• Speel iets op het toetsenbord.
• Bij het maken van een punch-in opname kunt u ook beginnen met opnemen door op cp STORE te drukken. In dit geval wordt er een rustpauze aan het begin van de melodie ingevoegd totdat er iets op het toetsenbord wordt gespeeld.
De “MEASURE” en “BEAT” indicators stoppen met knipperen. De [RECORD] indicator verschijnt ook.
10.
Druk op 8 RECORD/STOP wanneer u klaar bent met opnemen.
De [RECORD] indicator verdwijnt.
• Als u de mixerinstellingen tijdens het opnemen wilt veranderen, voer dan de procedure uit onder “Mixerinstellingen maken” (pagina NL-64). Bij het opnemen op het systeemspoor maakt u de mixerinstellingen voor elk gedeelte van de SONG SYSTEM gedeeltengroep. Bij het opnemen op een solospoor maakt u de mixerinstellingen voor het bijbehorende gedeelte van de SONG SOLO gedeeltengroep. (Bijvoorbeeld, wanneer u opneemt op solospoor 3, maakt u de mixerinstellingen voor gedeelte 3 van de SONG SOLO gedeeltengroep.)
NL-96
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Huidige instelling Naam van instelling (geeft systeemspoor aan)
Instellen van het opname-startpunt en opname-eindpunt en dan een overdubbing of punch-in opname uitvoeren
1.
Voer de procedure uit onder “Herhaalde weergave van specifieke melodiematen (A-B herhalen)” (pagina NL-40).
• Bij het uitvoeren van de procedure selecteert u het nummer van de melodie die het spoor bevat waar u de overdubbing of punch-in opname wilt uitvoeren.
2.
Voer de stappen 3 t/m 7 uit onder “Een overdubbing of punch-in opname maken” (pagina NL-96).
3.
Druk op cm ACCOMP.
“MEASURE” en “BEAT” beginnen met hoge snelheid in de rechter bovenhoek van het display te knipperen.
4.
Het opnemen begint automatisch wanneer de weergave het begin bereikt van het gedeelte dat u in stap 1 heeft ingesteld.
De “MEASURE” en “BEAT” indicators stoppen met knipperen. De [RECORD] indicator verschijnt ook.
• Speel de vereiste noten op het toetsenbord.
5.
Wanneer de weergave het einde van het ingestelde gedeelte bereikt, verdwijnt de [RECORD] indicator en zal het opnemen automatisch stoppen.
Weergeven van een opgenomen melodie
Weergeven van een opgenomen melodie
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het melodienummer van een opgenomen melodie te selecteren.
• Selecteer de melodie die u wilt weergeven uit de melodienummers 31 t/m 40 (MltRec 1 t/m MltRec 10).
Dempen van bepaalde sporen
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het melodienummer van een opgenomen melodie te selecteren.
3.
Druk op bo PART SELECT.
“TrSyMute” verschijnt.
TrSyM
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om het spoor te selecteren dat u wilt dempen.
5.
Gebruik bn [–] of [+] om het spoor dat u in stap 4 heeft geselecteerd te dempen of de demping ervan op te heffen.
• Bij indrukken van bn [+] wordt het spoor gedempt en bij indrukken van bn [–] wordt de demping van het spoor opgeheven.
6.
Herhaal de stappen 4 en 5 naar vereist voor de andere sporen.
7.
Druk op de [4] (EXIT) bm cijfertoets.
8.
Druk op ck PLAY/STOP.
• De weergave van de melodie begint overeenkomstig de instellingen voor dempen/niet dempen van de sporen die u heeft gemaakt.
9.
Druk op ck PLAY/STOP om de weergave van de melodie te stoppen.
• U kunt een overdubbing uitvoeren wanneer sommige sporen zijn gedempt. Voer de procedure uit die begint met stap 3 onder “Tijdens weergave van opgenomen sporen een ander solospoor overdubben” (pagina NL-94) nadat de bovenstaande bediening is uitgevoerd.
ute
3.
Druk op ck PLAY/STOP.
De weergave van de melodie begint.
• De bedieningsfuncties die worden ondersteund tijdens de weergave zijn bijna hetzelfde als de bedieningsfuncties bij weergave van de ingebouwde melodieën (met sommige uitzonderingen). Zie “Weergeven van een ingebouwde melodie of een melodie op een USB flash-drive (Melodiebankmodus)” (pagina NL-39).
NL-97
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Kopiëren van een opgenomen melodie en wissen van een opgenomen melodie of spoor
Kopiëren van een opgenomen melodie
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van de melodie die u wilt kopiëren.
3.
Houd 8 RECORD/STOP ingedrukt totdat “Song Clr” verschijnt.
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “SongCopy” weer te geven en druk dan op [6] (ENTER).
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het melodienummer van de kopieerbestemming te selecteren en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
• Als er reeds een gebruikersopname is opgeslagen met het melodienummer dat u als de kopieerbestemming heeft opgegeven, verschijnt het bericht “Replace?”.
6.
Druk op bn [+] (YES) om de kopieerbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Het bericht “Wait...” blijft op het display terwijl de kopieerbewerking wordt uitgevoerd. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
7.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om de functie te verlaten.
Wissen van een opgenomen melodie
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van de melodie die u wilt wissen.
3.
Houd 8 RECORD/STOP ingedrukt totdat “Song Clr” verschijnt.
4.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Sure?” verschijnt.
5.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
6.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om de functie te verlaten.
Wissen van een specifiek spoor van een opgenomen melodie
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van de melodie die het spoor bevat dat u wilt wissen.
3.
Houd 8 RECORD/STOP ingedrukt totdat “Song Clr” verschijnt.
4.
Gebruik de [1] (V) en [3] (W) bm cijfertoetsen om “TrkSyClr” weer te geven.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het spoor te selecteren dat u wilt wissen.
6.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Sure?” verschijnt.
NL-98
7.
Druk op bn [+] (YES) om de wisbewerking uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
8.
Herhaal de stappen 5 t/m 7 voor elk van de sporen die u wilt wissen.
9.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets ingedrukt om de functie te verlaten.
Gebruik van de MIDI-recorder voor opnemen
Brandt
Melodiebewerkingsmodus
Schakel de melodiebewerkingsmodus in voor gebruik van de onderstaande functies.
• Bewerken van een volledige melodie in maatsegmenten (pagina NL-99)
• Bewerken van een opgenomen melodie in spoorsegmenten (pagina NL-101)
• Bewerken van een spoor van een opgenomen melodie in maatsegmenten (pagina NL-103)
• Bewerken van een opgenomen melodie in gebeurtenissegmenten (pagina NL-105)
• Één voor één invoeren van noten en akkoorden (pagina NL-108)
• Mixerinstellingen voor een opgenomen melodie (pagina NL-111)
Inschakelen van de melodiebewerkingsmodus
1.
Druk op 7 SONG BANK.
2.
Gebruik de bm cijfertoetsen, bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van de melodie die u wilt bewerken.
3.
Houd bk FUNCTION lang ingedrukt totdat de [EDIT] indicator verschijnt.
Bewerken van een volledige melodie in maatsegmenten (Melodiebewerking)
Gebruik de onderstaande procedure om een volledige melodie (alle sporen die de melodie bevat) in maatsegmenten te bewerken.
• In de onderstaande procedure stelt u een startmaat in (Point A of gewoon Point) en een eindmaat (Point B). Het gedeelte dat is ingesteld met de procedure onder “Herhaalde weergave van specifieke melodiematen (A-B herhalen)” (pagina NL-40) wordt als de standaardinstelling gebruikt.
Meerdere maten in een melodie blanco maken
• Met deze procedure worden de maten binnen het opgegeven bereik blanco gemaakt. Het totaal aantal maten in de melodie zal niet veranderen.
1.
Voer de procedure uit onder “Inschakelen van de melodiebewerkingsmodus” (pagina NL-99).
2.
Druk op de [6] (ENTER) bm cijfertoets.
“Clear” verschijnt.
• De melodiebewerkingsmodus wordt ingeschakeld en “Song” verschijnt op het display.
Verlaten van de functie van de melodiebewerkingsmodus
• Voer de onderstaande bediening uit aan het einde van het gebruik van de melodiebewerkingsmodus.
1.
Druk op bn [+] (YES) om de ingestelde functie van de melodiebewerkingsmodus uit te voeren of op bn [–] (NO) om deze te annuleren.
• Bij indrukken van bn [+] (YES) verschijnt het bericht “Wait...” (bewerking wordt uitgevoerd) op het display. Voer geen bediening uit terwijl dit bericht op het display wordt getoond. “Complete” verschijnt op het display wanneer de bewerking is voltooid.
2.
Houd de [4] (EXIT) bm cijfertoets lang ingedrukt om de melodiebewerkingsmodus te verlaten.
3.
Druk nogmaals op [6] (ENTER).
“Point A” verschijnt.
4.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van de eerste maat van het bereik dat u blanco wilt maken en druk dan op [6] (ENTER).
“Point B” verschijnt.
5.
Gebruik bn [–] en [+] of de bl regelaar om het nummer te selecteren van de laatste maat van het bereik dat u blanco wilt maken en druk dan op [6] (ENTER).
“Sure?” verschijnt.
6.
Voer de procedure uit onder “Verlaten van de functie van de melodiebewerkingsmodus” (pagina NL-99).
NL-99
Loading...