De EOS 30D is een hoogwaardige digitale AF-spiegelreflexcamera met een
grote CMOS-sensor met 8,20 megapixels voor superscherpe details. De camera
heeft negen uiterst nauwkeurige AF-punten en is compatibel met alle EF-lenzen
van Canon (inclusief de EF-S-lenzen). De camera is ontworpen voor het maken
van snelle opnamen op ieder moment en is uitgerust met diverse functies voor
alle vormen van fotografie, van volautomatische kiekjes tot creatief werk.
Lees de Instructiehandleiding zodat u vertrouwd raakt met de functies
voordat u de camera gaat gebruiken.
Lees de Veiligheidsmaatregelen (pag. 8, 9) en Tips en waarschuwingen
voor het gebruik (pag. 10, 11) om eventuele ongelukken en schade te
voorkomen.
Camera testen voor gebruik
Maak voordat u de camera gaat gebruiken een aantal proefopnamen en
controleer of deze goed worden opgeslagen op de geheugenkaart.
Wanneer de camera of de geheugenkaart gebreken vertoont en de beelden niet
kunnen worden opgenomen of gelezen door een pc, is Canon niet
verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van opnamen
van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor privé-gebruik. Het maken
van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en dergelijke kan
zelfs voor privé-gebruik verboden zijn.
Canon en EOS zijn handelsmerken van Canon Inc.Adobe en Photoshop zijn handelsmerken van Adobe Systems Incorporated.CompactFlash is een handelsmerk van SanDisk Corporation.Windows is een gedeponeerd handelsmerk of handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en overige landen.
Macintosh is een gedeponeerd handelsmerk van Apple Corporation in de
Verenigde Staten en overige landen.
Alle overige bedrijfsnamen en handelsmerken die in deze handleiding worden
genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
* Deze digitale camera ondersteunt Design rule for Camera File System 2.0 en
Exif 2.21 (ook wel “Exif Print” genoemd). Exif Print is een standaard voor een
verbeterde compatibiliteit tussen digitale camera's en printers. Wanneer de
camera wordt aangesloten op een printer die voldoet aan Exif Print, wordt
informatie over de opnamen opgenomen om de afdrukkwaliteit te optimaliseren.
2
Page 3
Controlelijst onderdelen
Controleer of alle onderstaande onderdelen van de camera aanwezig
zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
EOS 30D / Camerabehuizing (met oculairdop, cameradop en lithiumbatterij als
back-up voor datum en tijd)
EF-S18-55mm f/3,5-5,6 ll / Lens (met lensdop en stofkap) * Alleen lensset.
Batterij BP-511A (inclusief beschermdeksel)
Batterijoplader CG-580/CB-5L * CG-580 of CB-5L wordt meegeleverd.
Netsnoer voor batterijoplader * Voor CB-5L.
Interfacekabel IFC-400PCU
Videokabel VC-100
Brede draagriem EW-100DGR
EOS DIGITAL Solution Disk (cd-rom)
Software-instructies (cd-rom, PDF)
Beknopte gebruikershandleiding
Beknopte gebruikershandleiding voor het maken van opnamen.
EOS 30D INSTRUCTIEHANDLEIDING (dit boekje)
Softwarehandleiding
Geeft een overzicht van de meegeleverde software en uitleg over het
installeren hiervan.
Garantiekaart van camera
Garantiekaart van lens
* Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
* Geen CF-kaart (voor het maken van opnamen) meegeleverd. U moet deze
Helderheid van het LCD-scherm aanpassenÎ pag. 112 (LCD Helderheid)
Î pag.123 (K Beveiligen)
Stroombron
Een gewone wandcontactdoos gebruikenÎ pag. 26 (Wisselstroomadapterset)
De automatische uitschakeltijd wijzigenÎ pag. 43 (Automatisch uitschakelen)
7
Page 8
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze
veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
• Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door
onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of ac cessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Sluit de batterij en de back-upbatterij niet kort en probeer ze niet te demonteren of
aan te passen. Verhit de batterij of de back-upbatterij niet en probeer deze niet te
solderen. Stel de batterij of de back-upbatterij niet bloot aan vuur of water. Stel de
batterij of de back-upbatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de back-upbatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit
oude en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik ligt van
0 °C - 40 °C. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
• Houd de back-upbatterij buiten het bereik van kin deren. Waarschuw direct een arts als
een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag
en de ingewanden beschadigen.)
• Dek de elektrische contactpunten van de batterij of de back-upbatterij af voordat u
deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen
voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand of explosies.
• Voorkom brand door de oplader direct uit de wandcontactdoos te halen en te stoppen met
opladen, als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
• Verwijder de batterij of de back-upbatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of van vorm
verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt.
• Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit
kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij in
contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water
worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
• Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen
een elektrische schok krijgen of stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen.
• Houd snoer en altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hit te kan het snoer vervormen
en het isolatiemateriaal kan smelt en wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
• Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
• Flits niet in de buurt van de ogen van een persoon. Het gezichtsvermogen kan
hierdoor beschadigd raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser
een klein kind of een baby fotografeert.
• Verwijder de batterij en haal de stekker uit de wandcontactdoos als u de camera of een
accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken,
warmteontwikkeling en brand.
• Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een
explosie of brand.
8
Page 9
• Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen
bloot komen te liggen , raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
• Demonteer of wijzig de apparatuur niet. Er staat een hoge spanning op de interne
onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
• Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtb ron.
Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
• Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem ka n bij
kinderen tot verstikking leiden.
• Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hiermee voorkomt u
brand en elektrische schokken.
• Vraag toestemming voordat u de camera gebruikt in een vliegtuig of ziekenhuis. De
elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen
veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of in de medische apparatuur in ziekenhuizen.
• Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in de wandcontactdoos.
- P ak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit de wandcontactdoos haalt.
- Voorkom beschadigingen van het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden, en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- S luit niet teveel stekkers aan op één contactpunt.
- G ebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
• Haal zo nu en dan de stekker uit de wandcontactdoos en haal met een droge doek het stof
rond de wandcontactdoos weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op de
wandcontactdoos vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat weer kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
• Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van
een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken.
Controleer of het statief stevig geno eg is om de camera en de lens te dra gen.
• Laat de lens of een camera met een lens niet zonder lensdop in de zo n staan.
De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
• Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdo or kan de
warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
• Verwijder de batterij en de back-upbatterij direct als u de camera in het water laat vallen
of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in
de camera komen. Hiermee voorkomt u brand en elektrische schokken.
• Gebruik en plaats de batterij en de back-upbatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor
kan de batterij gaan lekken en kan de levensduur van de batterij afnemen. De batterij
of de back-upbatterij kan ook te heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur
schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon
Service Center als het product niet naar behoren functioneert of
moet worden gerepareerd.
9
Page 10
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als er
waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon met
een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden zoals
magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een
auto die in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera
defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer nooit de
camera te demonteren of zelf reparaties of onderhoud uit te voeren.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, spiegel of het matglas
te blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen
bevatten om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het
verwijderen van hardnekkig vuil contact op met een Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan leiden tot een foutieve werking van de camera.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving terechtkomt, kan zich
condens vormen op de camera en op de inwendige delen. Voorkom condensvorming
door de camera eerst in een afgesloten plastic tas te plaatsen. Laat de camera zich
aanpassen aan de hogere temperatuur voordat u deze uit deze tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt u
beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert u de lens,
de CF-kaart en de batterij uit de camera en wacht u tot de condens is verdampt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken.
Ook als de camera is opgeborgen moet u de sluiter zo nu en dan enkele
malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Test alle functies voordat u de camera weer gaat gebruiken nadat de camera
langere tijd niet is gebruikt. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt of
als u opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
10
Page 11
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% actieve pixels heeft, kunnen er onder de maximaal
0,01% resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben
altijd dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode
pixels zijn ook niet van invloed op de opgeslagen opnamen.
Bij lage temperaturen kunnen het LCD-scherm en het LCD-paneel trager
reageren. Bij hoge temperaturen kan het scherm zwart worden. In beide
gevallen zullen het scherm en het paneel bij kamertemperatuur weer
normaal functioneren.
CF-kaart
De CF-kaart is een precisie-instrument. Laat de geheugenkaart niet vallen
en stel deze niet bloot aan trillingen. De op de kaart opgeslagen opnamen
kunnen hierdoor namelijk worden beschadigd.
Gebruik of bewaar geheugenkaarten niet in de buurt van objecten met
sterke magnetische velden zoals tv's, luidsprekers of magneten. Mijd ook
plaatsen met statische elektriciteit. Anders kunnen de opnamen op de
CF-kaart verloren gaan.
Plaats geheugenkaarten niet in direct zonlicht of in de buurt van
hittebronnen. De kaarten kunnen hierdoor vervormen, waardoor ze
onbruikbaar worden.
Mors geen vloeistoffen op de CF-kaart.Bewaar uw CF-kaarten altijd in een houder ter bescherming van de
opgeslagen gegevens.
Buig de kaarten niet en stel ze niet bloot aan grote krachten of fysieke
schokken.
Bewaar CF-kaarten niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Elektrische contactpunten van de lens
Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera,
bevestigt u de lensdoppen of plaatst u de lens met de
achterkant naar boven om krassen op het lensoppervlak
en de elektrische contactpunten te voorkomen.
Contactpunten
11
Page 12
Beknopte gebruikershandleiding
Voor EF-lens
Voor EF-S-lens
Plaats de batterij. (pag. 24)
1
2
Ga voor meer informatie over het
opladen van batterijen naar pagina 22.
Plaats de lens. (pag. 27)
Als u een EF-S-lens gebruikt, plaatst u
deze zo dat de markering op de lens
op gelijke hoogte is met de witte stip
op de camera. Bij andere lenzen dient
de markering op gelijke hoogte te zijn
met de rode stip.
3
4
5
12
Stel de focusinstellingsknop op
de lens in op <AF>.
Open het afdekkapje en
plaats een CF-kaart.
(pag. 28)
Houd de etiketzijde naar u toe
en schuif de kant met de kleine
openingen in de camera.
Zet de aan-/uitschakelaar op
1>. (pag. 30)
<
(pag. 27)
Page 13
6
7
8
9
Beknopte gebruikershandleiding
Stel het programmakeuzewiel
in op <1> (volautomatisch).
(pag. 46)
Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
Stel scherp op het onderwerp.
(pag. 30)
Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Maak de opname. (pag. 30)
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
Bekijk de foto op het
LCD-scherm.
De opname wordt ongeveer
2 seconden op het LCD-scherm
weergegeven.
(pag. 110)
Zie “Opnameweergave” (pag. 113) voor het bekijken van opnamen
die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar “Opnamen wissen” (pag. 124).
13
Page 14
Namen van onderdelen
-
Voor gedetailleerde informatie worden tussen haakjes
referentiepaginanummers gegeven (pag. **).
Waarschuwing CF-kaart vol (FuLL CF)
Waarschuwing CF-kaartfout (Err CF)
Waarschuwing geen CF-kaart (no CF)
Focusbevestigingslampj
<o>
Maximumaantal
opnamereeks
Witbalanscorrectie
Bij werkelijk gebruik worden alleen de symbolen weergegeven die in die situatie
van toepassing zijn.
17
Page 18
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel
Het programmakeuzewiel is ingedeeld in twee functiezones.
r
e
C
a
t
i
e
f
g
e
b
r
u
i
k
Volautomatisch
k
i
u
r
S
t
a
n
d
b
e
k
g
d
r
a
a
a
B
i
u
r
b
e
g
s
i
s
c Basisgebruik
U hoeft alleen maar de
ontspanknop in te drukken.
:
Vol au tomatisch
1
(pag. 46)
Voor volautomatische opnamen.
Standaardgebruik
Volautomatisch opnamen
maken voor specifieke
onderwerpen.
2: Portret (pag. 48)
3 : Landschap (pag. 48)
4: Close-up (pag. 48)
5: Sport (pag. 49)
6: Nachtopname (pag. 49)
7 : Flits uit (pag. 49)
18
d Creatief gebruik
Stel de camera naar eigen
wens in.
d: AE-programma
(pag. 84)
s : AE-sluiterprioriteit
(pag. 86)
f : AE-diafragmaprioriteit
(pag. 88)
a: Handmatige belichting
(pag. 90)
8: Automatische
scherptediepte AE
(pag. 92)
Page 19
Batterijoplader CG-580
Dit is een batterijoplader. (pag. 22)
Namen van onderdelen
Batterijcompartiment
Rode lamp
Batterijoplader CB-5L
Dit is een batterijoplader. (pag. 26)
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Stekker
Batterijcompartiment
Rode lamp
19
Page 20
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
In de tekst staat het pictogram <4> voor de aan-/uitschakelaar.
Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven, wordt
ervan uitgegaan dat de schakelaar <
4
> is ingesteld op <1> of <J>.
6
5
9
0
De pictogrammen en markeringen die in deze handleiding verwijzen naar
knoppen, instelwielen en instellingen op de camera corresponderen met
de pictogrammen en markeringen op de camera zelf.
Voor meer informatie worden tussen haakjes
referentiepaginanummers gegeven (pag. **).
De asterisk M rechts naast de paginatitel geeft aan dat de respectieve functie
alleen beschikbaar is in de Creatief gebruik-modi (
De Canon EF-S17 - 85 mm f/4 - 5.6 IS USM-lens wordt in deze
instructiehandleiding als voorbeeldlens gebruikt.
In de procedurebeschrijvingen wordt ervan uitgegaan dat de menufuncties
en persoonlijke voorkeuren staan ingesteld op de standaardinstellingen.
Het pictogram 3 geeft aan dat de instelling in het menu kan worden gewijzigd.
(0), (9) of (8) geeft aan dat de desbetreffende functie
respectievelijk 4 sec., 6 sec. of 16 sec. actief blijft nadat u de knop loslaat.
In deze handleiding worden de volgende waarschuwingssymbolen gebruikt:
:
Bij het waarschuwingssymbool wordt een waarschuwing gegeven om
te voorkomen dat er opnameproblemen ontstaan.
: Bij dit opmerkingssymbool wordt aanvullende informatie gegeven.
Het pictogram <6> staat voor het hoofdinstelwiel.
Het pictogram <
Bij alle handelingen met het instelwiel <5> wordt
aangenomen dat de schakelaar <
J
>. Controleer of deze werkelijk is ingesteld op <J>.
<
In de tekst staat het pictogram <9> voor de
multifunctionele knop.
In de tekst staat het pictogram <0> voor de
SET-knop. Deze knop wordt gebruikt voor
menufuncties en aangepaste functies.
5> staat voor het snelkeuzewiel.
4
>al is ingesteld op
d, s, f, a, 8
20
).
Page 21
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorafgaande stappen en de
basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het einde van de riem van
onderaf door de draagriemhouder.
Haal deze daarna door de gesp van
de riem zoals afgebeeld in de
illustratie. Trek de riem strak en
zorg ervoor dat hij goed vastzit in de
gesp.
De oculairdop is ook bevestigd
aan de riem. (pag. 99)
Oculairdop
21
Page 22
De batterij opladen
1
2
Markering batterijcompartiment
CG-580
CB-5L
OplaadniveauRode lamp
0-50%
50-75%
75-90%
90% of hoger
Knippert eenmaal
per seconde
Knippert tweemaal
per seconde
Knippert driemaal
per seconde
Lamp brandt
22
3
Verwijder het deksel.
Plaats het deksel terug wanneer u de
batterij uit de camera verwijdert om
kortsluiting te voorkomen.
Plaats de batterij.
Plaats de voorkant van de batterij precies op
het teken <
op de oplader. Terwijl u de batterij naar beneden
duwt, schuift u deze in de richting van de pijl.
Om de batterij te verwijderen, herhaalt u de
bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde.
–
> (markering batterijcompartiment)
Voor CG-580
Klap de uitsteeksels naar buiten
en laad de batterij op.
Klap de uitsteeksels van de batterij
naar buiten, in de richting van de pijl.
Steek de uitsteeksels in de wandcontactdoos.
Voor CB-5L
Sluit het netsnoer aan en laad de
batterij op.
Sluit het netsnoer aan op de oplader en
steek de stekker in de wandcontactdoos.
X Het opladen begint automatisch en
de rode lamp knippert.
De oplaadtijd voor een volledig lege
X
batterij is als volgt:
BP-511A en BP-514: Circa 100 min.
BP-511 en BP-512: Circa 90 min.
De nummers en markeringen op de
batterijoplader komen overeen met
de tabel links.
Page 23
De batterij opladen
Laad uitsluitend batterijen op van het type BP-511A, BP-514, BP-511 of BP-512.
Als de batt erij langere t ijd in de camera zit zonder dat de camera wordt
gebruikt, kan een lage elektri sche stroom zich ontl aden en de levensduur
van de batterij verkorten. Verwijder de batterij als u de camera niet gebruikt
en plaats het deksel om kortsluiting te voorkomen. Laad de batterij op
voordat u de camera weer gebruikt.
Wanneer de batterij volledig opgeladen wordt opgeborgen, kan dat ten
koste gaan van de levensduur of prestaties van de batterij.
De batterijen BP-511A, BP-514, BP-511 en BP-512 zijn speciaal bedoeld
voor Canon-producten. Wanneer u deze oplaadt met een batterijlader of
een ander product dat niet van Canon is, kunnen zich defecten of
ongelukken voordoen waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
Gebruik in het buitenland de oplader niet in combinatie met een
stroomtransformator. Dit kan storingen veroorzaken.
Nadat de rode lamp is gaan branden, laat u de batterij nog een uur
in de oplader om deze volledig op te laden.
Zelfs een opgeladen batterij die niet wordt gebruikt, zal geleidelijk
spanning verliezen. Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden
op dezelfde dag of een dag voordat u deze denkt te gaan gebruiken.
Aan de hand van de markering kunt u het deksel
op de batterij bevestigen, zodat u kunt zien of de
batterij is opgeladen.
Verwijder de batterij na het opladen en haal het
netsnoer uit de wandcontactdoos.
De vereiste oplaadtijd van de batterij is afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en het oplaadniveau.
De batterij werkt bij temperaturen tussen 0 °C en 40 °C. Voor een
optimale werking wordt echter een temperatuurbereik tussen 10 °C en
30 °C aanbevolen. In een koude omgeving zoals skigebieden, nemen de
prestaties van de batterij tijdelijk af en kan de gebruiksduur zijn verkort.
Als de gebruiksduur zelfs na het opladen sterk is verminderd, is de batterij
wellicht versleten. Vervang de batterij door een nieuwe.
De batterijoplader CG-580/CB-5L is compatibel met een stroombron van
100 V AC t/m 240 V AC 50/60 Hz. Dat betekent dat de oplader in het
buitenland kan worden gebruikt zonder een afzonderlijke
stroomtransformator. U hebt alleen een stekkeradapter nodig als er in
het desbetreffende land een ander type stekker wordt gebruikt.
23
Page 24
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
Plaats een volledig opgeladen BP-511A-batterij in de camera.
Open het deksel van het
1
batterijcompartiment.
Schuif de hendel in de richting van de
pijl en open het deksel.
Plaats de batterij.
2
Zorg dat de contactpunten van de
batterij omlaag wijzen.
Schuif de batterij in de camera totdat
deze vastzit.
Sluit het deksel.
3
Druk op het deksel totdat dit dichtklikt.
Batterijen BP-514, BP-511 of BP-512 kunnen ook worden gebruikt.
Het batterijniveau controleren
Wanneer de schakelaar <4> op <1> of <J> staat (pag. 30), wordt
een van vier batterijniveaus weergegeven.
z : Batterijniveau OK.
x : Batterijniveau is laag.
b :
Batterij is bijna leeg.
n : Batterij moet worden
opgeladen.
24
Page 25
De batterij plaatsen en verwijderen
Levensduur batterij[aantal opnamen · circa]
Temperatuur
Bij 20 °C110 0750
Bij 0 °C900600
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen BP-511A
en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Het feitelijke aantal opnamen kan lager zijn dan hierboven is
aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af naarmate het LCD-scherm
vaker wordt gebruikt.
Als u de ontspanknop lang half ingedrukt houdt of als u alleen de
autofocus gebruikt, wordt het maximumaantal opnamen ook kleiner.
Het maximumaantal opnamen met de BP-514 is gelijk aan het aantal dat
in de tabel wordt weergegeven.
Het aantal mogelijke opnamen met de BP-511 of BP-512 bedraagt
ongeveer 75% van de cijfers in de tabel voor 20 °C. Bij 0 °C komen de
cijfers ongeveer overeen met de cijfers in de tabel.
Lensbewerkingen kosten de batterij ook stroom. Bij bepaalde lenzen
wordt het maximumaantal opnamen dan ook kleiner.
Opnameomstandigheden
Geen flits50% flits
De batterij verwijderen
Open het deksel van het
1
batterijcompartiment.
Schuif de hendel in de richting van de
pijl en open het deksel.
Verwijder de batterij.
2
Schuif de batterijvergrendelknop in
de richting van de pijl in de afbeelding
en verwijder de batterij.
Plaats het deksel om kortsluiting te
voorkomen.
25
Page 26
Een gewone wandcontactdoos gebruiken
Met de wisselstroomadapterset ACK-E2 (optioneel) kunt u de camera
aansluiten op een gewone wandcontactdoos en hoeft u het
batterijniveau niet in de gaten te houden.
Sluit de gelijkstroomkoppeling
1
aan.
Plaats de stekker van de
gelijkstroomkoppeling in de
aansluitbus van de
wisselstroomadapter.
Sluit het netsnoer aan.
2
Sluit het netsnoer aan op de
wisselstroomadapter.
Steek de stekker in de
wandcontactdoos.
Haal de stekker uit de wandcontactdoos
wanneer u klaar bent.
Plaats het snoer in de groef.
3
Plaats het snoer voorzichtig in de
groef.
Plaats de gelijkstroomkoppeling.
4
Open het batterijcompartimentdeksel
en open het deksel van het
gelijkstroomkoppelingsgat.
Plaats de gelijkstroomkoppeling
totdat deze vastzit en plaats het snoer
in het snoergat.
Sluit het deksel.
Plaats of verwijder het netsnoer nooit terwijl de schakelaar <4> van de
camera is ingesteld op <1> of <J>.
26
Page 27
Een lens bevestigen en verwijderen
Een lens bevestigen
Verwijder de doppen.
1
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in
de richting van de pijl.
EF-S-lensbevestigingsmarkering
EF-lensbevestigingsmarkering
De lens verwijderen
Wanneer u de lens plaatst of verwijdert, dient u ervoor te zorgen dat er geen
stof in de camera komt via de lensbevestiging.
Plaats de lens.
2
Plaats de EF-S-lens op de camera
precies boven de
lensbevestigingsmarkering en draai
de lens in de door de pijl aangegeven
richting totdat de lens op zijn plaats
klikt.
Als u een andere lens plaatst dan de
EF-S-lens, plaats deze dan boven de
rode EF-lensbevestigingsmarkering.
Op de lens stelt u de
3
focusinstellingsknop in op <AF>.
Als deze is ingesteld op <MF> is
autofocus niet mogelijk.
Verwijder de voorste lensdop.
4
Druk op de
lensontgrendelingsknop en draai
de lens in de richting van de pijl.
Draai de lens totdat deze niet meer
verder kan, en koppel deze los.
27
Page 28
De CF-kaart installeren en verwijderen
De opname wordt opgeslagen op de CF-kaart (optioneel).
Hoewel de dikte verschillend is, kunt u een CF-kaart van het type I of II
in de camera plaatsen. De camera is ook compatibel met microdrive- en
CF-kaarten met een capaciteit van 2 GB of hoger.
De kaart plaatsen
Open het deksel.
1
Schuif het deksel in de richting van de
pijl om het te openen.
Boven
CF-kaart
uitwerpknop
Resterende opnamen
Het aantal resterende opnamen is afhankelijk van de resterende capaciteit
van de CF-kaart of de instelling voor de opnamekwaliteit, de ISO-waarde, etc.
Plaats de CF-kaart.
2
Als de CF-kaart verkeerd wordt
geplaatst, kan deze de camera
beschadigen. Plaats de kant met
de kleine openingen in de camera
met de etiketzijde naar u toe, zoals
aangegeven in de illustratie.
X De uitwerpknop van de CF-kaart
komt naar buiten.
Sluit het deksel.
3
Sluit het deksel en schuif het in de
richting van de pijl totdat het dicht
klikt.
X Wanneer de schakelaar <4> is
ingesteld op <1> of <J>, worden
de resterende opnamen
weergegeven op het LCD-paneel.
28
Page 29
De CF-kaart installeren en verwijderen
De CF-kaart verwijderen
Open het deksel.
1
Zet de schakelaar <4> op <2>.Controleer of het bericht “buSY” niet
op het LCD-paneel verschijnt.
Zorg dat de lees-/schrijfindicator uit
Lees-/schrijfindicator
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit dat de
opnamen op de CF-kaart worden ingelezen, opgeslagen of gewist.
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, worden de
volgende handelingen afgeraden. Als u deze handelingen toch uitvoert,
kunnen de fotogegevens, de CF-kaart of de camera beschadigd raken.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten
• Het deksel van de CF-kaartsleuf openen
• De batterij verwijderen
Als op een CF-kaart al opnamen zijn opgeslagen, kunt u nieuwe
opnamen opslaan met opeenvolgende bestandsnummers volgend op de
reeds opgeslagen nummers.
Als u de bestanden opnieuw wilt nummeren vanaf 0001, stel dan
[c Bestandnr.] in op [M- reset]. (pag. 71)
Zie pagina 126 als “
Als u een CF-kaart met een lage capaciteit gebruikt, kan deze mogelijk
geen grote opnamen opnemen.
Microdrive-kaarten zijn gevoeliger voor trillingen en fysieke schokken
dan CF-kaarten. Indien u een microdrive gebruikt, dient u extra op te
letten dat de camera niet wordt blootgesteld aan trillingen of fysieke
schokken tijdens het opslaan of weergeven van opnamen.
Err CF
staat en open vervolgens het deksel.
Verwijder de CF-kaart.
2
Druk op de uitwerpknop.
X De CF-kaart wordt uitgeworpen.
Sluit het deksel.
” (CF-fout) wordt weergegeven op het LCD-paneel.
Stel [z Foto zonder CF] in het menu in op [Uit] om te voorkomen dat u
opnamen maakt zonder CF-kaart. (pag. 43)
29
Page 30
Basisgebruik
Aan-/uitschakelaar
De camera werkt alleen als de schakelaar <4> is ingeschakeld.
<2>: De camera is uitgeschakeld en
<1> : De camera werkt.
<J> : De camera en <5> werken.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld nadat
deze 1 minuut niet is gebruikt. Om de camera weer in te schakelen, drukt u op de
ontspanknop of een andere knop.
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen door middel van de menu-
instelling [c Uitschakelen]. (pag. 43)
Als u de schakelaar <4> op <2> instelt terwijl de opnamen worden
opgeslagen op de CF-kaart, wordt het resterende aantal opnamen dat moet worden
opgeslagen, weergegeven op het bovenste LCD-paneel met het nummer <
alle opnamen zijn opgeslagen, worden het scherm en de camera uitgeschakeld.
Ontspanknop
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische focus (AF) en het
automatische belichtingsmechanisme (AE), waarmee
de sluitertijd en het diafragma worden bepaald.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt weergegeven op het
LCD-paneel en in de zoeker. (0)
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
werkt niet.
(pag. 32)
N
>. Als
30
Page 31
Basisgebruik
Als u de ontspanknop half indrukt en (0) zijn verstreken, moet u de knop
nogmaals half indrukken en een moment wachten voordat u volledig indrukt
voor een opname. Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst
half in te drukken of als u de ontspanknop half indrukt en daarna volledig, zal
de opname toch nog een moment worden vertraagd.
Tijdens het opslaan van opnamen of het weergeven van opnamen of menu's
kunt u te allen tijde de ontspanknop half indrukken om meteen weer te kunnen
fotograferen. (Dit is niet mogelijk wanneer u rechtstreeks afdrukt of wanneer
het scherm voor rechtstreekse opnameoverdracht wordt weergegeven.)
Camerabeweging tijdens het belichtingsmoment wordt camera shake genoemd.
Dit kan onscherpe opnamen tot gevolg hebben. Volg de onderstaande instructies
om dit te voorkomen. Raadpleeg ook “De camera vasthouden” (pag. 44).
• Houd de camera stevig vast.
• Plaats uw vingertop op de ontspanknop, houd de camera met uw
rechterhand vast en druk daarna zachtjes de ontspanknop in.
Gebruik van het hoofdinstelwiel <6>
Het instelwiel <6> wordt vooral gebruikt voor opname-instellingen.
Druk op een knop en draai aan
(1)
het instelwiel <6>.
Als u op een knop drukt, blijft de desbetreffende
functie zes seconden lang (
tijdens het draaien van het instelwiel <
de instelling op het LCD-paneel. Als de timer
afloopt of als u de ontspanknop half indrukt, is de
camera klaar om een opname te maken.
Op die manier kunt u de AF-modus,
transportmodus en lichtmeetmodus
instellen en het AF-punt selecteren.
9
) actief. Kijk
6
> naar
Draai alleen aan het instelwiel <6>.
(2)
U kijkt op het LCD-paneel of in de zoeker
en draait aan het instelwiel <6> om de
gewenste instelling te selecteren.
Op die manier kunt u de sluitertijd, het
diafragma, enz. instellen.
31
Page 32
Basisgebruik
Gebruik van het snelkeuzewiel <5>
Het instelwiel <5> wordt vooral gebruikt voor opname-instellingen en het selecteren van LCDmonitoritems. Zet de schakelaar <4> eerst op <J> wanneer u het instelwiel <5> wilt gebruiken.
(1)
Druk op een knop en draai aan het instelwiel <5>.
Als de camera gereed is voor opname en u op een
knop drukt, blijft de desbetreffende functie zes
seconden lang (
seconden aan het instelwiel <
op het LCD-paneel of in de zoeker. Wanneer de functie
niet meer actief is of als u de ontspanknop half indrukt,
is de camera klaar om een opname te maken.
U kunt het AF-punt, de witbalans, de
ISO-waarde en de
flitsbelichtingscompensatie selecteren.
Wanneer u het LCD-scherm gebruikt, kunt u
menubewerkingen selecteren en kunt u opnamen
tijdens het bekijken van de opnamen selecteren.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <5>.
U kijkt op het LCD-paneel of in de zoeker en draait aan het
instelwiel <
Gebruik dit instelwiel voor het selecteren van
de belichtingscompensatie, het diafragma voor
handmatige belichting en andere instellingen.
U kunt ook (1) gebruiken wanneer de schakelaar <4> is ingesteld op <1>.
9
) actief. Draai in deze zes
5
> en kijk tegelijk ook
5
> om de gewenste instelling te selecteren.
Gebruik van de multifunctionele knop <9>
De multifunctionele knop <9> heeft acht
pijltoetsen en een knop in het midden.
U gebruikt deze knop bijvoorbeeld om een AF-punt te
selecteren, de witbalanscorrectie in te stellen, door een
vergrote opnameweergave te schuiven en het
bijsnijdframe voor rechtstreeks afdrukken te verplaatsen.
32
Page 33
Menugebruik
Met de menu's kunt u diverse optionele instellingen instellen, zoals de
opnamekwaliteit, beeldstijl, datum/tijd, persoonlijke voorkeuren, enz.
Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt, gaat u door naar de volgende stap
met de knop <M>, de knop <0> en het instelwiel <5> aan de
achterkant van de camera.
LCD-scherm
<M>-knop
<C>-knop
Menucategorie
<5>
Snelkeuzewiel
<0>-knop
Kleurcode
menucategorie
Menu-items
Het menuscherm bevat verschillende kleuren voor de drie menucategorieën.
PictogramKleurCategorieOmschrijving
z
x
c
U kunt het menu-item zelfs selecteren met het instelwiel <5> wanneer
Ook wanneer een menu wordt weergegeven, kunt u direct teruggaan
RoodOpnamemenuOpnamemenu
BlauwWeergavemenuOpnameweergavemenu
GeelInstellingenmenu Basisinstellingen camera
Druk op de knop <
de schakelaar <4> is ingesteld op <1>.
naar de opnamemodus door de ontspanknop half in te drukken.
C
> om naar het eerste item van iedere menucategorie te gaan.
Menu-instellingen
33
Page 34
Menugebruik
Procedure menu-instelling
1
2
3
4
5
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven. Om het menu
weer af te sluiten, drukt u nogmaals
op de knop.
Selecteer een menu-item.
Draai aan het instelwiel <5> om het menuitem te selecteren en druk vervolgens op <
Druk op de knop <
eerste item van iedere menucategorie te gaan.
C
> om naar het
0
Selecteer de menu-instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren.
Selecteer de gewenste instelling.
Druk op <0> om de instelling te selecteren.
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om de
menuweergave af te sluiten.
>.
Als een van de Basisgebruik-modi is ingesteld, worden bepaalde menu-
items niet weergegeven. (pag. 35, 36)
U kunt het instelwiel <6> ook gebruiken om menu-items te selecteren of opnamen te bekijken.
In de beschrijvingen van de menufuncties wordt er hierna van uitgegaan dat
u op de knop <
Menugebruik werkt ook nadat de opname is gemaakt en terwijl de opname
op de CF-kaart wordt opgeslagen (lees-/schrijfindicator knippert).
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
34
Page 35
Menugebruik
Menu-instellingen
<z> Opnamemenu (rood)
Kwaliteit
R. ogen Aan/Uit
Pieptoon
Foto zonder CF
AEBVerhogingen in stappen van 1/3, ±2 stappen94
WB SHIFT/BKT
Handmatige
witbalans
Kleurtemp.Instelbaar van 2800 - 10.000 K (in stappen van 100 K)66
KleurruimtesRGB/Adobe RGB63
De grijze menu-items worden niet weergegeven in de
Basisgebruik-modi.
In de Basisgebruik-modi worden de opnamekwaliteitmodi RAW en
RAW+JPEG niet weergegeven.
Opname beveiligen tegen wissen123
Verticale opname roteren121
Geeft aan welke opnamen moeten worden afgedrukt
(DPOF)
Selecteert opnamen die moeten worden overgezet
naar een pc
Automatische weergave van opnamen120
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 110
Niet tonen / Tonen114
Helderheid / RGB115
149
158
35
Page 36
Menugebruik
<c> Instellingenmenu (geel)
Uitschakelen1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. / 30 min. / Uit 43
Beeldomkeren
LCD Helderheid
Datum/Tijd
Bestandsnr.
Taa l
Video Systeem
Communicatie
Formatteren
Persoonlijke
voorkeuze
(C. Fn)
Wis
instellingen
Sensor
schoonmaken
Image transfer
(LAN) settings
Firmware versie
De grijze menu-items worden niet weergegeven in de Basisgebruik-modi.
Aan zD / Aan D / Uit111
5 niveaus112
Stel de datum en de tijd in39
Continu / Auto reset/ M- reset70
15 talen beschikbaar (Engels, Duits, Frans, Nederlands,
Deens, Fins, Italiaans, Noors, Zweeds, Spaans,
Russisch, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel
Chinees, Koreaans en Japans)
NTSC/PAL122
Print/PC / LAN(WFT-E1)
Hiermee kunt u gegevens op de CF-kaart initialiseren
en wissen
Hiermee past u de camera aan166
Wis alle camera-instellingen (zet de camera terug op
de standaardinstellingen).
Wis alle persoonlijke voorkeuzes (zet alle voorkeuzeinstellingen terug op de standaardinstellingen).
Selecteer om de sensor te reinigen41
Wordt weergegeven wanneer de draadloze
bestandsverzender WFT-E1/E1A wordt gebruikt
Selecteer om de firmware te updaten–
Referentie-
pagina's
38
129,
160
126
37
167
–
Het LCD-scherm
U kunt het LCD-scherm niet als zoeker gebruiken om opnamen te maken.
Stel de helderheid van het LCD-scherm in op een van de vijf niveaus
via het menu [c LCD Helderheid]. (pag. 112)
36
Page 37
Menugebruik
3 De standaardinstellingen van de camera herstellenN
Selecteer [Wis instellingen].
1
Draai het instelwiel <5> en
selecteer [c Wis instellingen].
Druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Wis camera
2
instellingen].
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [Wis camera instellingen].
Druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK].
3
Draai het instelwiel <5> en selecteer
OK
]. Druk vervolgens op <0>. De
[
standaardinstellingen worden hersteld.
X
De standaardinstellingen van de
camera worden als volgt weergegeven.
Opname-instellingen
AF-modusOne-Shot AF
AF-puntselectie
Lichtmeetmodus Evaluatieve meting
Transportmodus Enkele opname
Belichtingscompensatie
AEBUit
Flitsbelichtingscompensatie
Persoonlijke
voorkeuren
Automatische AF-puntselectie
0 (Nul)
0 (Nul)
Huidige instellingen
bewaard
Beeldregistratie-instellingen
Kwaliteit73
ISO-waarde100
Beeld stijlStandaard
KleurruimtesRGB
WitbalansQ
Kleurtemperatuur
Witbalanscorrectie
Reeksopnamen op
basis van witbalan s
5200 K
Uit
Uit
In de Basisgebruik-modi kunnen de camera-instellingen niet worden
teruggezet naar de standaardinstellingen.
37
Page 38
3 De taal instellen
De interfacetaal van het LCD-scherm kan op een van de vijftien talen worden
ingesteld.
Selecteer [Taal].
1
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [c Taal]. Druk vervolgens
op <0>.
X Het taalscherm verschijnt.
Selecteer de gewenste taal.
2
Draai aan het instelwiel <5> om de
taal te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X De taal verandert.
EnglishEngels
DeutschDuits
FrançaisFrans
NederlandsNederlands
DanskDeens
SuomiFins
ItalianoItaliaans
NorskNoors
SvenskaZweeds
EspañolSpaans
Russisch
Vereenvoudigd
Chinees
Traditioneel
Chinees
Koreaans
Japans
38
Page 39
3 De datum en tijd instellen
Stel de datum en de tijd in zoals hierna beschreven.
Selecteer [Datum/Tijd].
1
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [c Datum/Tijd]. Druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm Datum/Tijd verschijnt.
Stel de datum en tijd in.
2
Door op de knop <0> te drukken
wisselt het oranje vakje tussen
en.
Wanneer het vakje wordt
weergegeven, draait u het instelwiel
<5> om de datum of tijd te
selecteren die u wilt corrigeren, en
drukt u vervolgens op <0>.
Wanneer het vakje wordt
weergegeven, draait u het instelwiel
<5> om het juiste cijfer te
selecteren, en drukt u vervolgens
op <0>.
Bevestig de instelling.
3
Wanneer het vakje wordt
weergegeven, draait u het instelwiel
<5> om [OK] te selecteren, en drukt
u vervolgens op <0>.
X De datum/tijd wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer. De ingestelde
minuut begint vervolgens bij 0 sec.
Iedere opname wordt opgeslagen met de datum en de tijd waarop de
opname is gemaakt. Als de datum en de tijd niet juist zijn ingesteld, wordt de
verkeerde datum/tijd opgeslagen. Zorg ervoor dat u de datum en de tijd
correct instelt.
39
Page 40
De batterij voor datum/tijd vervangen
De batterij voor datum/tijd (back-up) houdt de datum en tijd van de camera
bij. De levensduur van de batterij is ongeveer 5 jaar. Als de datum/tijd wordt
gereset wanneer de batterij wordt vervangen, vervangt u de back-upbatterij
door een nieuwe CR2016-lithiumbatterij, zoals hieronder wordt uitgelegd.
De datum/tijd-instelling wordt ook gereset en dus moet u de
correcte datum/tijd instellen.
Zet de schakelaar <4> op <2>.
1
Verwijder de batterij.
2
Neem de batterijhouder uit de
3
camera.
(–)
(
Zorg ervoor dat de batterij voor datum/tijd een lithiumbatterij van het type CR2016 is.
40
Vervang de batterij.
+)
4
Zorg dat de batterij in de juiste
+ –-stand wordt geplaatst.
Plaats de batterijhouder.
5
Plaats vervolgens de batterij en sluit
het deksel.
Page 41
3 De CMOS-sensor reinigenN
De beeldsensor is te vergelijken met de film in een gewone filmcamera.
Als zich stof op de beeldsensor vormt, kan dit tot donkere vlekken op de
opnamen leiden. Om dit te voorkomen moet de hierna beschreven
procedure voor de reiniging van de beeldsensor worden opgevolgd.
Het wordt aanbevolen om de wisselstroomadapterset ACK-E2
(optioneel, zie pagina 26, 184) te gebruiken. Als u een batterij gebruikt,
let er dan op dat deze voldoende is geladen. Haal de lens van de
camera voordat u de sensor reinigt.
Plaats de gelijkstroomkoppeling
1
(pag. 26) of een batterij en zet de
schakelaar <4> op <1>.
Selecteer [Sensor schoonmaken].
2
Draai aan het instelwiel <5> om
[c Sensor schoonmaken] te
selecteren en druk vervolgens
op <0>.
X Als u een batterij gebruikt die
voldoende is geladen, verschijnt het
scherm dat in stap 3 is weergegeven.
Als de batterij leeg is, verschijnt er
een waarschuwing, waarna u niet
meer verder kunt met de reiniging.
Vervang óf de batterij óf gebruik een
gelijkstroomkoppeling en start weer
vanaf stap 1.
Selecteer [OK].
3
Draai het instelwiel <5> en
selecteer [OK]. Druk vervolgens
op <0>.
X De spiegel wordt opgeklapt en de
sluiter wordt geopend.
X “CLEA n” knippert op het
LCD-paneel.
41
Page 42
3 De CMOS-sensor reinigenN
Reinig de beeldsensor.
4
Gebruik een blaasbuisje om stof, etc.
op het oppervlak van de beeldsensor
voorzichtig te verwijderen.
Stop met reinigen.
5
Zet de schakelaar <4> op <2>.
X De camera wordt uitgeschakeld, de
sluiter gaat dicht en de spiegel wordt
weer naar beneden geklapt.
Zet de schakelaar <4> op <1>.
De camera is gereed om een opname
te maken.
Tijdens het reinigen van de beeldsensor moet u geen van de volgende
handelingen verrichten. De stroom wordt dan uitgeschakeld. Als de
stroom wordt uitgeschakeld, gaat de sluiter dicht, waardoor de
sluitergordijnen en de beeldsensor beschadigd kunnen raken.
• Zet de schakelaar <4> op <2>.
• Open het deksel van de CF-kaartsleuf.
• Open het deksel van het batterijcompartiment.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de lensbevestiging in de camera.
Als de stroom wordt uitgeschakeld, zal de sluiter dichtgaan, waardoor de
sluitergordijnen en de beeldsensor beschadigd kunnen raken.
Gebruik een blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan het
oppervlak van de sensor beschadigen.
Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken. De
druk kan de sensor beschadigen of de spray kan bevriezen op de sensor.
Als de batterij leeg is, klinkt er een pieptoon en knippert het pictogram
<c> op het LCD-paneel. Zet de schakelaar <4> op <2> en
vervang de batterij. Begin vervolgens opnieuw.
U kunt de sensor niet reinigen wanneer batterijgreep BG-E2 (optioneel) op de camera is
bevestigd en AA-batterijen de stroomtoevoer verzorgen. Gebruik wisselstroomadapterset
ACK-E2 (optioneel) of gebruik een batterij die voldoende is geladen.
Als u er zelf niet in slaagt om al het stof te verwijderen, breng de camera
dan naar een Canon Service Center.
42
Page 43
3
U kunt de automatische uitschakeltijd instellen zodat de camera
automatisch wordt uitgeschakeld als deze een bepaalde tijd niet is
gebruikt. Als u niet wilt dat de camera automatisch wordt uitgeschakeld,
zet u deze functie op [
weer inschakelen door op de ontspanknop of een andere knop te drukken.
De uitschakeltijd/Uitschakelen instellen
Uit
]. Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze
Selecteer [Uitschakelen].
1
Draai aan het instelwiel <5>
en selecteer [c Uitschakelen].
Druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste tijd.
2
Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste
tijd te selecteren en druk vervolgens op <
Als de camera automatisch is uitgeschakeld, kunt u de camera weer
inschakelen door te drukken op de ontspanknop, de knop <M> of de
knop <x>. Als de opnamemodus één van de Creatief gebruik-modi is,
kunt u ook op de knop <A> drukken om de camera weer in te schakelen.
0
3 CF-kaartherinnering
Hierdoor wordt voorkomen dat er opnamen worden gemaakt als er geen CFkaart in de camera zit. Deze instelling kan in alle opnamemodi worden gekozen.
Selecteer [Foto zonder CF].
1
Draai het instelwiel <5> om [
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
CF
Selecteer [Uit].
2
Draai het instelwiel <5> om [
selecteren en druk vervolgens op <
z Foto zonder
Uit
] te
0
>.
>.
Als [Uit] is ingesteld en u op de ontspanknop drukt terwijl er geen CF-kaart
in de camera zit, wordt “no CF” (Geen CF-kaart) weergegeven in de zoeker
en het LCD-paneel.
43
Page 44
Dioptrische aanpassing
Door de dioptrie aan te passen aan uw gezichtsvermogen, zal het
zoekerbeeld zelfs zonder bril scherp zijn. Het aanpasbare dioptriebereik
van de camera loopt van -3 t/m +1 dpt.
Draai aan de knop voor
dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts zodat
de AF-punten in de zoeker scherp zijn.
De illustratie toont de knop met
standaardinstellingen (-1 dpt).
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog
niet scherp is, wordt aanbevolen om de Dioptric Adjustment Lens E
(10 typen, optioneel) te gebruiken.
De camera vasthouden
Om scherpe opnamen te krijgen, houdt u de camera stil om bibberen
(camera shake) te minimaliseren.
Horizontaal fotograferenVerticaal fotograferen
Houd de camera stevig vast met uw rechterhand en druk beide
ellebogen licht tegen uw lichaam.
Houd de lens onderaan vast met uw linkerhand.Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker.Voor een stabiele houding plaatst u een voet voor de andere.
44
Page 45
2
Volautomatische
opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de Basisgebruik-modi op
het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor het snel en
eenvoudig maken van opnamen. In iedere modus <
<3> <4> <5> <6> en <7> worden de AF-modus,
lichtmeetmodus, ISO-waarde enz. automatisch ingesteld en
afgestemd op het onderwerp. Het enige wat u hoeft te doen, is
richten en fotograferen. Om fouten door onjuist gebruik van de
camera te voorkomen, zijn de opnameknoppen <
Q
<
U hoeft zich dus geen zorgen te maken over eventuele fouten.
> <S> <A> en <9> in deze modus uitgeschakeld.
Stel het programmakeuzewiel in
op een van de volgende modi:
<1> <2> <3> <4> <5>
<6> <7>
De opnameprocedure is dezelfde
als bij “
1
k
i
u
r
b
e
g
s
i
s
B
a
gebruiken” (pag. 46).
Zie “Functiemogelijkhedentabel” (pag. 176)
om te zien wat in de Basisgebruik-modi
automatisch is ingesteld.
Volautomatisch
1
E
> <2>
> <i>
45
Page 46
1 Volautomatisch gebruiken
Om snel en gemakkelijk opnamen te maken, hoeft u alleen maar de camera te richten
en op de ontspanknop te drukken. De camera beschikt over negen AF-punten
waarop kan worden scherpgesteld. Zo wordt goed fotograferen wel heel eenvoudig.
Stel het programmakeuzewiel in op <1>.
1
X
De AF-modus wordt automatisch ingesteld
AF-punt
Focusbevestigingslampje
Sluitertijd
Diafragma
9
op <
wordt ingesteld op <
lichtmeetmodus wordt ingesteld op <
Richt een AF-punt op het
2
onderwerp.
Uit de negen AF-punten selecteert de
camera automatisch het AF-punt dat
zich het dichtst bij het onderwerp
bevindt en stelt hierop scherp.
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk de ontspanknop half in om scherp te
stellen op het onderwerp.
X
Het AF-punt waarop wordt scherpgesteld,
knippert kort rood. Op hetzelfde moment is
een pieptoon te horen en brandt het
focusbevestigingslampje <
X
De sluitertijd en de diafragmawaarde worden
automatisch ingesteld en weergegeven in de
zoeker en op het LCD-paneel. (
X
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde
flitser automatisch te voorschijn.
X
Onder slechte lichtomstandigheden kan wellicht
met AF geen scherpstelling worden bereikt. Het
AF-hulplicht flitst dan automatisch. (pag. 78)
Kijk op het display.
4
>, de transportmodus
u
> en de
o
> in de zoeker.
0
)
q
>.
46
Page 47
1 Volautomatisch gebruiken
Maak de opname.
5
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
X
De opname wordt ongeveer 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Als u de opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt wilt
weergeven, drukt u op de knop <
Raak tijdens de <AF>-scherpstelling de focusring aan de voorkant van de lens niet aan.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan voordat u scherpstelt. Wanneer u
na het scherpstellen aan de zoomring draait, kan de focus verloren gaan.
Wanneer de CF-kaart vol raakt, verschijnt de waarschuwing CF-kaart vol
“FuLL CF” in de zoeker en op het LCD-paneel en kunt u geen opnamen
meer maken. Vervang de CF-kaart.
Zorg ervoor dat het uitklappen van de ingebouwde flitser niet wordt belemmerd. Als
“
Err 05
Wanneer een EOS-camera wordt gebruikt met een lens van een ander
Er kunnen meerdere AF-punten gelijktijdig rood knipperen. In dat geval
De kijktijd na het maken van een opname kan worden veranderd met de
” wordt weergegeven, zet u de schakelaar <4> weer op <2> en <1>.
merk, is het mogelijk dat de camera of de lens niet goed functioneert.
Wanneer de scherpstelling is bereikt, worden de focus- en de belichtingsinstelling ook vergrendeld.
Wanneer het focusbevestigingslampje <o> knippert, kan er geen opname
worden gemaakt. (pag. 80)
is op al deze AF-punten scherpgesteld.
In de Basisgebruik-modi (behalve <3> <5> <7>) komt de ingebouwde
flitser automatisch naar boven en flitst deze bij slechte lichtomstandigheden
of tegenlicht. Duw de flitser weer naar beneden als u deze niet wilt gebruiken.
Bij de Basisgebruik-modi wordt automatisch de beeldstijl (pag. 56) voor de desbetreffende
Basisgebruik-modus ingesteld. Raadpleeg de “Functiemogelijkhedentabel” op pagina 176
om te zien welke beeldstijl is ingesteld voor de Basisgebruik-modus.
U kunt de pieptoon uitschakelen zodat deze niet piept wanneer het
onderwerp is scherpgesteld. Stel het menu-item [
[x Kijktijd]-instelling van het menu. (pag. 110)
Als u het AF-p unt wilt selecteren dat moet worden gebruikt voor het scherpstellen, stelt u het
programmakeuzewiel in op <
d
> en volgt u “AF-punt selecteren” (pag. 77) om het AF-punt te selecteren.
z Pieptoon
x
>. (pag. 113)
] in. (pag. 100)
47
Page 48
Basisgebruik-modi
Selecteer een opnamemodus die bij het onderwerp past en u krijgt heel
gemakkelijk het beste resultaat.
Portret
2
Met deze opnamemodus wordt de achtergrond
onscherp, zodat het onderwerp duidelijk uitkomt.
Wanneer u de ontspanknop ingedrukt houdt,
worden continu-opnamen gemaakt.
Voor een onscherpere achtergrond gebruikt u
een telelens en maakt u het onderwerp vanaf het
middel beeldvullend. Of u laat het onderwerp
verder van de achtergrond af staan.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<X>, de transportmodus op <i> en
de lichtmeetmodus op <q>.
Landschap
3
Deze opnamemodus is bedoeld voor weidse
panorama's, nachtopnamen en dergelijke.
Met een groothoeklens worden de diepte en de
breedte van de opname nog verder vergroot.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<X>, de transportmodus op <u> en
de lichtmeetmodus op <q>.
Close-up
4
Gebruik deze opnamemodus om close-upopnamen
te maken van bloemen, insecten en dergelijke.
Stel het onderwerp zoveel mogelijk scherp bij de
kortste focusafstand van de lens.
Gebruik de telezijde van een zoomlens voor een
verdere vergroting.
Voor betere close-ups worden een speciale
EOS-macrolens en de Macro Lite (beide
optioneel) aanbevolen.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<X>, de transportmodus op <u> en
de lichtmeetmodus op <q>.
48
Page 49
Sport
5
Nachtopnamen
6
Flitser uit
7
Basisgebruik-modi
Gebruik deze opnamemodus als u bij snelbewegende
onderwerpen de actie wilt vastleggen.
Eerst volgt de camera het onderwerp met het middelste
AF-punt. Focustracering volgt het onderwerp vervolgens
met de meest geschikte van de negen AF-punten.
Terwijl u de ontspanknop ingedrukt houdt, blijft de camera
scherpstellen voor het maken van continu-opnamen.
Het gebruik van een telelens wordt aanbevolen.
Als het onderwerp is scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<Z>, de transportmodus op <o> en
de lichtmeetmodus op <q>.
Deze modus is voor het fotograferen van personen in
het schemerlicht of 's nachts. De flitser belicht het
onderwerp terwijl een langzame synchronisatiesnelheid
voor een natuurlijke belichting van de achtergrond zorgt.
Gebruik de modus <3> als u een nachtopname
wilt maken zonder personen.
Vraag het onderwerp ook na de flits nog even stil te blijven staan.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<X>, de transportmodus op <u> en
de lichtmeetmodus op <q>.
U kunt de flitser uitschakelen als u deze niet
wilt gebruiken.
De ingebouwde flitser of een eventuele externe
Speedlite flitst dan niet.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<9>, de transportmodus op <u> en
de lichtmeetmodus op <q>.
Gebruik in de modus <6> een statief om te voorkomen dat de camera beweegt. Let er bij
de modi <
3
> en <7> op dat de camera niet beweegt als het sluitertijdlampje knippert.
49
Page 50
j Bediening met de zelfontspanner
Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt. U kunt de
zelfontspanner gebruiken in alle Basisgebruik- of Creatief gebruik-modi.
Druk op de knop <R>. (9)
1
Selecteer <j>.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan
het instelwiel <
Stel scherp op het onderwerp.
3
Kijk in de zoeker en druk de ontspanknop
half in om te controleren of het
focusbevestigingslampje <
de belichtingsinstelling wordt weergegeven.
Maak de opname.
4
Kijk door de zoeker en druk de
ontspanknop volledig in.
U hoort een pieptoon, het lampje van de
X
zelfontspanner gaat knipperen en de opname
wordt ongeveer 10 seconden daarna gemaakt.
Gedurende de eerste 8 seconden hoort u een
langzame pieptoon en knippert het lampje.
Gedurende de laatste 2 seconden hoort u een
snellere pieptoon en blijft het lampje branden.
X
Tijdens de werking van de zelfontspanner
wordt op het LCD-paneel het aantal seconden
afgeteld totdat de opname wordt gemaakt.
Zorg ervoor dat u niet vóór de camera staat wanneer u de ontspanknop indrukt om
de zelfontspanner in werking te stellen. Anders gaat de scherpstelling verloren.
6
> om <j> te selecteren.
o
> brandt en of
Gebruik een statief als u de zelfontspanner gebruikt.
Als u de zelfontspanner wilt uitschakelen nadat u deze in werking hebt gesteld, drukt u op de knop <
Wanneer u met de zelfontspanner een foto van u zelf maakt, vergrendelt u de focus (pag. 79) op
een onderwerp dat zich ongeveer op dezelfde afstand bevindt als u op het moment van de opname.
U kunt de pieptoon ook uitschakelen. (pag. 100)
50
R
>.
Page 51
3
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden de instellingen voor digitale
opnamen uitgelegd voor de opnamekwaliteit, de ISOwaarde, de beeldstijl, de witbalans en de kleurruimte.
Van de Basisgebruik-modi worden in dit hoofdstuk alleen
opnamekwaliteit (behalve RAW en RAW+JPEG),
bestandsnummering en het controleren van camerainstellingen besproken.
De asterisk M rechts naast de paginatitel geeft aan dat de
desbetreffende functie alleen beschikbaar is in de Creatief
gebruik-modi (d, s, f, a, 8).
51
Page 52
3 De opnamekwaliteit instellen
In de modi 73/83/74/84/76/86 worden opnamen vastgelegd in de
algemeen gebruikte JPEG-indeling. In de modus
met de meegeleverde software. In de modi
76/+86
+
(RAW+JPEG) wordt één opname tegelijkertijd in de RAW- en in de JPEG-
indeling gemaakt en vastgelegd op de CF-kaart.
kunnen de indelingen RAW of RAW+JPEG niet worden ingesteld.
Draai het instelwiel <5> om [
te selecteren en druk vervolgens op <
X
Het scherm voor de opnamekwaliteit
z Kwaliteit
0
>.
wordt weergegeven.
Stel de gewenste opnamekwaliteit in.
Draai het instelwiel <5> om de opnamekwaliteit
te selecteren en druk vervolgens op <
Stel de opnamekwaliteit achtereenvolgens
in voor de Basisgebruik-modi en de
Creatief gebruik-modi.
PixelsAfdrukgrootte
3504 x 2336
(Circa 8,2 miljoen)
2544 x 1696
(Circa 4,3 miljoen)
1728 x 1152
(Circa 2,0 miljoen
3504 x 2336
(Circa 8,2 miljoen)
)
0
>.
A3 of groter
A5 - A4
A5 of kleiner
A3 of groter
]
De pictogrammen 7 (Fijn) en 8 (Normaal) staan voor de compressie van de opname. Als u
een betere opnamekwaliteit wilt, selecteert u <
besparen zodat u meer opnamen kunt vastleggen, selecteert u een hogere compressie
Bij RAW+JPEG worden de RAW- en JPEG-opnamen onder hetzelfde
bestandsnummer en in dezelfde map opgeslagen.
7
> voor een lage compressie. Als u ruimte wilt
52
8
.
Page 53
3 De opnamekwaliteit instellen
Grootte opnamebestand en capaciteit CF-kaart volgens opnamekwaliteit
Het maximumaantal (continu-)opnamen (pag. 54) geldt voor een CF-kaart van
512 MB en is gebaseerd op de testnormen van Canon.
De grootte van een enkele opname, het aantal mogelijke opnamen en de
maximale opnamereeks bij continu-opnamen zijn gebaseerd op de testnormen
van Canon (ISO 100, Beeldstijl: [Standaard]). De werkelijke grootte van een
enkele opname, het werkelijke aantal mogelijke opnamen en het werkelijke
maximale aantal opnamen bij continu-opnamen zijn afhankelijk van het
onderwerp, de opnamemodus, de ISO-waarde, de beeldstijl, enzovoort.
Bij zwart-witopnamen (pag. 57) is de bestandsgrootte kleiner, waardoor het
aantal mogelijke opnamen groter is.
Op het LCD-paneel aan de bovenzijde kunt u zien hoeveel opnamen er nog op
de CF-kaart kunnen worden vastgelegd.
Opnamebestandsgrootte
(circa MB)
–
Maximumaantal
opnamen
39
De RAW-indeling
Opnamen in RAW-indeling moeten nog worden nabewerkt op een pc.
Hiervoor is enige kennis vereist, maar de benodigde software is meegeleverd.
Tijdens de beeldbewerking kunnen onder andere de witbalans en het
contrast van de RAW-opname nog worden aangepast.
Rechtstreeks afdrukken en het opgeven van een afdrukopdracht
(DPOF) is niet mogelijk bij RAW-afbeeldingen.
53
Page 54
3 De opnamekwaliteit instellen
Maximumaantal opnamen bij continu-opnamen
Het maximumaantal opnamen bij continu-opnamen is afhankelijk van de opnamekwaliteit en
de transportmodus (continu-opnamen met hoge snelheid/lage snelheid). Hieronder is (bij
benadering) voor elke opnamekwaliteit het maximumaantal opnamen bij continu-opnamen
aangegeven. Bij high-speed CF-kaarten kan het maximale aantal continu-opnamen hoger
zijn dan in de volgende tabel is aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
* Continu-opnamen maken is mogelijk tot de CF-kaart vol raakt.
Maximumaantal opnamen
o Continu-opnamen
Als “9” wordt weergegeven, is het maximumaantal opnamen negen
of meer. Als “5” wordt weergegeven, zijn dat vijf opnamen.
Als tijdens het fotograferen het aantal resterende opnamen van het maximumaantal
opnamen minder dan 9 is, wordt in de zoeker “
continu-opname stopt, wordt het maximumaantal opnamen hoger.
Als alle opnamen zijn verwerkt en naar de CF-kaart zijn geschreven, gelden
de getallen uit de tabel hierboven voor het maximumaantal opnamen.
Maximumaantal opnamen
met hoge snelheid
99
i Continu-opnamen
met lage snelheid
Het aantal resterende opnamen tijdens de
maximale opnamereeks wordt rechtsonder
in de zoeker weergegeven.
8
”, “7”, enz. weergegeven. Als u de
Bij reeksopnamen op basis van de witbalans (pag. 68) is het maximumaantal opnamen lager.
Het maximumaantal opnamen wordt ook weergegeven als de transportmodus
in ingesteld op <
continu-opname verschijnt altijd, zelfs als er geen CF-kaart in de camera zit.
Controleer daarom altijd voor de opnamen of er een CF-kaart in de camera zit.
u
> (Enkel) of <j>. Het maximumaantal opnamen bij een
54
Page 55
g De ISO-waarde instellenN
De ISO-waarde is een numerieke indicatie van de lichtgevoeligheid.
Een hogere ISO-waarde betekent een grotere lichtgevoeligheid. Een
hoge ISO-waarde is dus geschikt voor slechte lichtomstandigheden en
bewegende onderwerpen. Door ruis en dergelijke kan de opname er
wel grover uitzien. Een lage ISO-waarde geeft een fijnere opname,
maar deze is niet geschikt voor slechte lichtomstandigheden en
actiefoto's.
U kunt de ISO-waarde voor de camera instellen op een waarde tussen
ISO 100 en 1600 in stappen van 1/3.
ISO-waarde in Basisgebruik-modi
De ISO-waarde wordt automatisch ingesteld tussen 100 en 400.
ISO-waarde in Creatief gebruik-modi
De ISO-waarde kan worden ingesteld tussen 100 en1600 in stappen
van 1/3. Met C.Fn-08 [ISO (vergroten)] ingesteld op [1: Aan]
(pag. 170) kan “H” (ISO 3200) ook worden ingesteld.
Druk op de knop <R>. (9)
1
X De huidige ISO-waarde wordt
weergegeven op het LCD-paneel.
In een Basisgebruik-modus wordt
“Auto” op het LCD-paneel
weergegeven.
Stel de ISO-waarde in.
2
U kijkt op het LCD-paneel of in de
zoeker en draait aan het instelwiel
<5>.
Bij een hogere ISO-waarde en een hogere omgevingstemperatuur kan
de opname meer ruis bevatten.
Hoge temperaturen, hoge ISO-waarden of lange belichtingen kunnen
afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
55
Page 56
3 Een beeldstijl selecterenN
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u de gewenste opname-effecten verkrijgen.
U kunt ook de instellingen van elke beeldstijl aanpassen om uw eigen
beeldeffecten te creëren.
Selecteer [Beeld stijl].
1
Draai het instelwiel <5> om [z
stijl
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm verschijnt waarin de
beeldstijl kan worden gekozen.
Selecteer de stijl.
2
Draai het instelwiel <5> om een
stijl te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Beeldstijleffecten
• Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit.
• Portret
Voor mooie huidskleuren. Het beeld is vrij scherp en helder.
Kleurtoon
Door de [
• Landschap
Voor levendig blauw en groen, en zeer scherpe en heldere opnamen.
• Neutraal
Voor natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen. Het beeld wordt niet scherper gemaakt.
• Natuurlijk
Wanneer het onderwerp wordt gefotografeerd bij een kleurtemperatuur van
5200 K, wordt de kleur colorimetrisch bijgesteld, zodat deze overeenkomt
met de kleur van het onderwerp. Het beeld wordt niet scherper gemaakt.
] (pag. 57) te wijzigen, kunt u de huidtint aanpassen.
Beeld
In de Basisgebruik-modi wordt de beeldstijl automatisch ingesteld. In de
portretmodus wordt de beeldstijl [Portret] ingesteld. In de landschapmodus
wordt de beeldstijl [Landschap] ingesteld. En in de overige Basisgebruikmodi wordt de beeldstijl [Standaard] ingesteld.
56
Page 57
3 Een beeldstijl selecterenN
• Monochroom
U kunt zwart-witfoto's maken.
Voor natuurlijk uitziende zwart-witopnamen selecteert u een
geschikte witbalans.
JPEG-opnamen die in zwart-wit worden opgenomen met de
instelling [Monochroom] kunnen niet worden geconverteerd naar
kleurenbeelden, zelfs niet met beeldbewerkingssoftware.
RAW-opnamen die zijn opgenomen met de instelling [
met de meegeleverde software worden geconverteerd naar kleurenopnamen.
Wanneer [Monochroom] is geselecteerd, verschijnt <0> op het
LCD-paneel.
Monochroom
] kunnen
• Gebruiker 1-3
U kunt ook uw eigen instellingen voor de beeldstijl vastleggen
(pag. 61). Een ongebruikte beeldstijl onder Gebruiker 1, 2
of 3 heeft dezelfde instellingen als de beeldstijl Standaard.
Het keuzescherm voor de beeldstijl
De symbolen rechtsboven in het keuzescherm verwijzen naar de
scherpte, het contrast, de kleurverzadiging, de kleurtoon, het filtereffect
en het toningeffect.
De cijfers geven de instellingen voor elk element aan.
Symbolen
Scherpte
Contrast
Verz adi ging
Kleurtoon
Filter effect (Monochroom)
Toningeffect (Monochroom)
57
Page 58
3 De beeldstijl aanpassenN
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door de individuele
parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast].
Zie pagina 59 voor het aanpassen van [Monochroom].
Selecteer [Beeld stijl].
1
Draai het instelwiel <5> om [z
stijl
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm verschijnt waarin de
beeldstijl kan worden gekozen.
Selecteer de stijl.
2
Draai het instelwiel <5> om een stijl
(niet [Monochroom]) te selecteren
en druk vervolgens op <C>.
X Het instelscherm verschijnt.
Selecteer de parameter.
3
Draai het instelwiel <5> om een
parameter, bijvoorbeeld [
selecteren en druk vervolgens op <
Selecteer de gewenste instelling.
4
Draai het instelwiel <5> om de gewenste instelling
te selecteren en druk vervolgens op <
Druk op de knop <
instelling op te slaan. Het keuzescherm
voor de beeldstijl verschijnt weer.
X
Instellingen die afwijken van de standaardinstelling
worden in blauw weergegeven.
Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] ook [Filter
effect] en [Toning effect] instellen (zie pag. 60).
Selecteer [Monochroom].
1
Volg stap 2 op pagina 56 om
[Monochroom] te selecteren en druk
vervolgens op de knop <C>.
X Het instelscherm verschijnt.
Selecteer de parameter.
2
Draai het instelwiel <5> om een
parameter, bijvoorbeeld [Scherpte],
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de gewenste instelling.
3
Draai het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Zie pagina 60 om het [Filter effect] of
[Toning effect] in te stellen.
Druk op de knop <
instelling op te slaan. Het keuzescherm
voor de beeldstijl verschijnt weer.
X Instellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden in blauw
weergegeven.
Door [Default inst] te selecteren, kunt u de respectieve beeldstijl
terugzetten op de standaardparameters.
Om opnamen te maken met de gewijzigde beeldstijl, volgt u stap 2 op
pagina 56 om de beeldstijl te selecteren en vervolgens opnamen te maken.
M
> om de
59
Page 60
3 De beeldstijl aanpassenN
Het effect van filters
Het effect van het gebruik van filters voor zwart-witfilm kan ook worden
bereikt met digitale opnamen. Een kleur kan helderder worden gemaakt
met een filter van (vrijwel) dezelfde kleur. Tegelijkertijd worden de
complementaire kleuren donkerder.
FilterVoorbeeldeffect
N: Geen
Ye: Geel
Or: Oranje
R: Rood
G: Groen
Als u het [Contrast] instelt aan de pluskant, wordt het filtereffect duidelijker.
Normale zwart-witopname zonder
filtereffecten.
De blauwe lucht ziet er natuurlijker
uit en witte wolken lijken helderder.
De blauwe lucht ziet er iets
donkerder uit. De zonsondergang
lijkt stralender.
De blauwe lucht ziet er behoorlijk
donker uit. Herfstbladeren lijken
droger en helderder.
Huidskleur en lippen zien er goed
uit. Boombladeren lijken droger en
helderder.
Toning effect
Als kleurtonen zijn ingesteld, worden kleurtonen toegepast op de zwartwitopname voordat deze wordt vastgelegd op de CF-kaart. Hierdoor
kan de opname er indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren:
[N:Geen] [S:Sepia] [B:Blauw] [P:Paars]
[G:Groen]
60
Page 61
3 De beeldstijl vastleggenN
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap],
maar u kunt ook de parameters aanpassen aan uw eigen voorkeuren
en de nieuwe stijl vastleggen in Gebruiker 1-3. U kunt ook een beeldstijl
selecteren die reeds is ingesteld met de meegeleverde software.
Selecteer [Beeld stijl].
1
Draai het instelwiel <5> om
[zBeeld stijl] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
X Het scherm verschijnt waarin de
beeldstijl kan worden gekozen.
Selecteer [Gebruiker].
2
Draai het instelwiel <5> om
[Gebruiker 1/2/3] te selecteren en
druk vervolgens op de knop
<C>.
X Het instelscherm verschijnt.
Druk op <0>.
3
Als [Beeld stijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
Selecteer de basisbeeldstijl.
4
Draai het instelwiel <5> om de
basisbeeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Als u een beeldstijl hebt die reeds is
ingesteld met de meegeleverde
software, selecteert u deze hier.
61
Page 62
3 De beeldstijl vastleggenN
Selecteer de parameter.
5
Draai het instelwiel <5> om een
parameter, bijvoorbeeld [Scherpte],
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
Selecteer de gewenste instelling.
6
Draai het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en
druk vervolgens op <
Raadpleeg voor meer informatie “De
beeldstijl aanpassen” op pagina 58-60.
Druk op de knop <M> om de
nieuwe beeldstijl vast te leggen. Het
scherm waarin de beeldstijl kan
worden gekozen, verschijnt weer.
X De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker 1/2/3] weergegeven.
X De naam van een beeldstijl met
gewijzigde instellingen (anders dan
de standaardinstellingen) die is
vastgelegd in [Gebruiker 1/2/3] wordt
blauw weergegeven.
0
>.
Om opnamen te maken met de vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2 voor
selectie van [Gebruiker 1/2/3] op pagina 56.
De instelling voor de beeldstijl onbedoeld aanpassen
Indien een door de gebruiker gedefinieerde beeldstijl reeds is vastgelegd
met uw eigen beeldstijl, volgt u de eerste drie stappen van de procedure op
pagina 61 om de door de gebruiker gedefinieerde beeldstijl terug te zetten
op de standaardinstelling.
Als u de beeldstijl Gebruiker niet wilt wijzigen, herhaal deze procedure dan niet.
62
Page 63
3 De kleurruimte instellenN
De kleurruimte verwijst naar het bereik van reproduceerbare kleuren.
Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op
sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen.
Bij de Basisgebruik-modi wordt automatisch de instelling sRGB
gebruikt.
Selecteer [Kleurruimte].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z Kleurruimte] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Stel de gewenste kleurruimte in.
2
Draai het instelwiel <5> om [sRGB]
of [Adobe RGB] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Adobe RGB
Deze instelling wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel drukwerk
en andere industriële toepassingen. Als u geen kennis hebt van
beeldbewerking, Adobe RGB en Design rule for
Camera File System 2.0 (Exif 2.21), wordt aangeraden deze instelling
niet te gebruiken.
Aangezien u geen heldere afbeeldingen verkrijgt op sRGB-pc's
en -printers die niet compatibel zijn met Design rule for
Camera File System 2.0 (Exif 2.21), is beeldbewerking met software
vereist.
Als de opname wordt gemaakt met de kleurruimte ingesteld op
Adobe RGB, begint de bestandsnaam met “_MG_” (het eerste teken is
een onderstrepingsteken).
Het ICC-profiel is niet toegevoegd. Het ICC-profiel wordt beschreven in
de Software-instructies (cd-rom).
63
Page 64
B De witbalans instellenN
Bij de instelling <
ingesteld. Als u met de instelling <
witbalans handmatig instellen op de lichtomstandigheden van dat moment. Bij de
Basisgebruik-modi wordt automatisch de instelling <
DisplayModusKleurtemperatuur (ca. K: Kelvin)
QAutomatisch3000 - 7000
WDaglicht5200
ESchaduw7000
R
YGloeilamp3200
UWit TL-licht4000
IFlits6000
OAangepast*2000 - 10000
PKleurtemperatuur2800 - 10000
* Stel handmatig de optimale witbalans in voor de belichting van dat moment. (pag. 65)
De witbalans
De drie primaire RGB-kleuren (rood, groen en blauw) komen in verschillende proporties
voor in een lichtbron, afhankelijk van de kleurtemperatuur. Wanneer de kleurtemperatuur
hoog is, is er meer blauw. En wanneer de kleurtemperatuur laag is, is er meer rood. Het
menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort licht. Met een digitale
camera kunt u de kleurtemperatuur met behulp van software compenseren om de
kleuren in de opname natuurlijker te laten lijken. De witte kleur van het onderwerp vormt
de basis voor de aanpassing van de andere kleuren. Bij de instelling <
camera wordt de CMOS-sensor gebruikt om de witbalans automatisch in te stellen.
64
Q
> zal doorgaans automatisch de optimale witbalans worden
Bewolkt, schemer, zonsondergang
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u de
Druk op de knop <E>. (9)
1
Selecteer de witbalansinstelling.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <5>.
Q
> gebruikt.
6000
Q
> van de
Page 65
3 Handmatige witbalansN
Bij de handmatige witbalans fotografeert u een wit object dat als basis wordt gebruikt
voor de instelling van de witbalans. Wanneer u deze opname selecteert, worden de
desbetreffende witbalansgegevens geïmporteerd voor de witbalansinstelling.
Fotografeer een wit object.
1
Het effen witte object moet de cirkel
van de spotmeting vullen.
Stel de focusinstellingsknop op de
lens in op <MF> en stel vervolgens
handmatig scherp. (pag. 80)
Selecteer een witbalansinstelling. (pag. 64)
Spotmet ing
Zorg er bij het fotograferen van het witte object
voor dat een standaardbelichting wordt verkregen.
Selecteer [
2
Draai het instelwiel <5> om
[
z Handmatige witbalans
selecteren en druk vervolgens op <
X Het scherm voor handmatige
witbalans wordt weergegeven.
Selecteer de opname.
3
Draai het instelwiel <5> om de
opname in stap 1 te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
X De witbalansgegevens van de
opname worden geïmporteerd en het
menu wordt weer weergegeven.
Druk op de knop <E>. (9)
4
Nadat u het menu hebt gesloten,
drukt u op de knop <E>.
Selecteer de handmatige witbalans.
5
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <5> om
<
Handmatige witbalans
O> te selecteren.
] te
0
].
>.
65
Page 66
3 Handmatige witbalansN
Als u bij stap 1 een onder- of overbelichting hebt bereikt, kan dit een
incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben.
Als een opname is vastgelegd terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 57), kan deze niet worden geselecteerd in stap 3.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de winkel
verkrijgbaar) een nauwkeuriger witbalans opleveren.
3 De kleurtemperatuur instellenN
U kunt de kleurtemperatuur van de witbalans numeriek instellen.
Druk op de knop <E>. (9)
1
Selecteer de kleurtemperatuur.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <
P
> (kleurtemperatuur) te selecteren.
<
Selecteer [Kleurtemp.] in het menu.
3
Draai het instelwiel <5> om [
te selecteren en druk vervolgens op <
Stel de kleurtemperatuur in.
4
Draai het instelwiel <5> om de
kleurtemperatuur te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
De kleurtemperatuur kan worden ingesteld van
2800 K t/m 10000 K (in stappen van 100 K).
Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u
wellicht ook de witbalanscorrectie (meer magenta of groen) instellen.
Als u <P> wilt instellen op de meting met een kleurtemperatuurmeter,
dient u proefopnamen te maken en de instelling aan te passen om de
verschillen tussen de meting van de kleurtemperatuurmeter en de
kleurtemperatuur van de camera te compenseren.
66
5
z Kleurtemp.
0
> om
]
>.
Page 67
3 WitbalanscorrectieN
U kunt de standaardkleurtemperatuur van de witbalansinstelling corrigeren. Deze
correctie heeft hetzelfde effect als het gebruik van kleurtemperatuurconversie of een
kleurencompensatiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Gebruikers die bekend zijn met het gebruik van kleurtemperatuurconversie of
kleurencompensatiefilters zullen deze functie waarderen.
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
1
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Draai het instelwiel <5> om [
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
BKT
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen op basis van
witbalans wordt weergegeven.
Witbalanscorrectie
2
Gebruik <9> om het symbool “ ” naar de
gewenste positie op het scherm te verplaatsen.
B is blauw, A is amber, M is magenta
en G is groen. De kleur in de
betreffende richting wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm SHIFT
worden de richting en de mate van
correctie aangegeven.
Als u de witbalanscorrectie wilt annuleren,
verplaatst u met <
naar het midden, zodat de
Druk op <0> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
z WB SHIFT/
9
> het symbool “ ”
SHIFT 0, 0
is.
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <2> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-paneel.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een kleurtemperatuurconversiefilter.
(Mired: een maateenheid voor de dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
In combinatie met de witbalanscorrectie kunt u ook reeksopnamen op
basis van de witbalans en AEB-opnamen instellen.
Als u het instelwiel <5> in stap 2 draait, wordt reeksopnamen op basis
van witbalans ingesteld. (pag. 68)
67
Page 68
3 Automatische reeksopnamen op basis van de witbalans
Het is mogelijk drie opnamen met een verschillende kleurtoon in één keer op te nemen. De
opname wordt niet alleen opgeslagen met de standaardkleurtemperatuur van de witbalansmodus,
maar ook met meer blauw/amber en met meer magenta/groen. Dit worden reeksopnamen op
basis van de witbalans genoemd. De kleurafwijking kan worden ingesteld in +/–3 hele stappen.
Stel de opnamekwaliteit in op een
1
willekeurige instelling behalve
RAW en RAW+JPEG.
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
2
Draai het instelwiel <5> om [
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
BKT
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen op basis van
witbalans wordt weergegeven.
Stel de hoeveelheid reeksopnamen in.
3
Draai het instelwiel <5> om de richting en
het niveau van de reeksopnamen in te stellen.
Als u het instelwiel <5> draait, verandert “ ” op
het scherm in “ ” (3 punten). Als u het
5
B/A ±3 niveaus
M/G ±3 niveaus
instelwiel <
reeksopnamen ingesteld, en als u het wiel naar links
draait, worden de M/G-reeksopnamen ingesteld.
Stel het niveau voor de reeksopnamen
voor meer B/A of M/G in op ±3 niveaus in
stappen van één niveau. (Het niveau voor
reeksopnamen kan niet voor zowel meer
B/A als meer M/G worden ingesteld.)
X
Aan de rechterkant van het scherm wordt
met “
reeksopnamen aangegeven; het niveau van
de reeksopnamen wordt ook aangegeven.
> naar rechts draait, worden de B/A-
BKT
” de richting van de
N
(pag. 52)
z WB SHIFT/
68
Druk op <0> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
Page 69
3 Automatische reeksopnamen op basis van de witbalansN
Maak de opname.
4
X
Als B/A-reeksopnamen zijn ingesteld,
worden de drie opnamen in deze
volgorde vastgelegd op de CF-kaart:
Standaard WB, meer B (blauw) en
meer A (amber). Als M/Greeksopnamen zijn ingesteld, is de
volgorde Standaard WB, meer M
(magenta) en meer G (groen).
Voor de opnamen wordt de huidige
transportmodus (pag. 82) gebruikt.
Automatische reeksopnamen op basis van witbalans annuleren
Stel in stap 3 “BKT” in op “±0”
(“ ” t/m “ ” (1 punt)).
Reeksopnamen op basis van de witbalans
wordt ook automatisch geannuleerd als u
de schakelaar <
batterij vervangt of de CF-kaart vervangt.
Reeksopnamen op basis van de witbalans werkt niet wanneer de
opnamekwaliteit RAW of RAW+JPEG is.
Bij continu-opnamen op basis van de witbalans is het maximumaantal
opnamen lager.
4
> instelt op <2>, de
Als continu-opnamen op basis van de witbalans zijn ingesteld, knippert
het witbalanssymbool op het LCD-paneel en vermindert het aantal
resterende opnamen tot ongeveer 1/3.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgenomen,
kost het meer tijd om de opname op de CF-kaart op te slaan.
In combinatie met reeksopnamen op basis van de witbalans kunt u ook
de witbalanscorrectie en AEB-opnamen instellen. Als u AEB-opnamen
kiest in combinatie met reeksopnamen op basis van de witbalans,
worden van elke opname negen versies opgeslagen.
BKT staat voor “bracketing” (reeksopnamen).
69
Page 70
3 Methoden voor bestandsnummering
Het bestandsnummer is te vergelijken met het beeldnummer op een
fotorolletje. De telling kan op drie verschillende manieren plaatsvinden:
[
Continu
], [
automatisch een bestandsnummer toegewezen van 0001 t/m 9999 en
Auto reset
worden opgeslagen in een map die maximaal 9999 opnamen kan
bevatten. De mappen worden automatisch genummerd, van 100 t/m 999.
Continu
Zelfs nadat u de CF-kaart hebt vervangen, gaat de bestandsnummering
in de juiste volgorde vanaf de laatste opname. (Het mapnummer wordt
ook bewaard.) Omdat hierdoor wordt voorkomen dat opnamen
hetzelfde bestandsnummer hebben, is het eenvoudig om de opnamen
(in dezelfde map) met een pc te beheren.
Als de nieuwe CF-kaart opnamen bevat die al eerder zijn opgenomen, dan
wordt het nummer van de map waarin de laatste opname is opgeslagen door de
camera vergeleken met het hoogste mapnummer op de nieuwe kaart. Nieuwe
opnamen worden opgeslagen in de map met het hoogste nummer, waarbij de
bestandsnummering verder gaat na het hoogste bestandsnummer in die map.
] en [
M- reset
1
2
Bestandsnummering na het
vervangen van de CF-kaart
CF-kaart -1
]. De opnamen die u maakt, krijgen
Selecteer [Bestandnr.].
Draai het instelwiel <5> om
[c Bestandnr.] te selecteren en
druk vervolgens op <0>.
Selecteer de
bestandsnummeringsmethode.
Draai het instelwiel <5> om [
[
Auto reset
en druk vervolgens op <
] of [
CF-kaart -2
M- reset
Continu
] te selecteren
0
>.
],
70
XXX-0051
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
XXX-0052
Page 71
3 Methoden voor bestandsnummering
Auto reset
Als de CF-kaart wordt vervangen door een pas geformatteerde CF-kaart,
dan begint de mapnummering en de bestandsnummering helemaal
opnieuw (
bestandsnummer
CF-kaart. Als de nieuwe CF-kaart opnamen bevat die al eerder zijn
opgenomen, dan gaat de bestandsnummering verder na het hoogste
bestandsnummer (in de map met het hoogste nummer) op die CF-kaart.
100-0001
). Het eerste mapnummer wordt dan
0001
. Dit is handig als u de opnamen wilt archiveren per
Bestandsnummering na het
vervangen van de CF-kaart
CF-kaart -1
CF-kaart -2
100
en het eerste
XXX-0051
Bestandsnummer is opnieuw ingesteld
100 -0001
M- reset
Hiermee wordt een nieuwe map gemaakt die automatisch het nummer
krijgt dat volgt op het hoogste mapnummer. De bestanden worden
opnieuw genummerd vanaf 0001. Opnamen die daarna worden
gemaakt, worden opgeslagen in deze nieuwe map.
De methode voor bestandsnummering (Auto reset of Continu) die in
gebruik was vóór de handmatige reset wordt weer gebruikt.
Wanneer map nummer 999 wordt gemaakt, verschijnt het bericht [
vol
] op het LCD-scherm. Als vervolgens bestand nummer 9999 wordt gemaakt,
verschijnt “
Err CF
” op het LCD-paneel en in de zoeker. Vervang de CF-kaart.
Als de map het bestandsnummer 9999 bevat, zal automatisch een nieuwe
map worden gemaakt om de daarop volgende opname te bewaren. De
opname wordt in de nieuwe map opgeslagen als bestandsnummer 0001.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met
“IMG_”. De extensie is “.JPG” voor JPEG-opnamen en “.CR2” voor
RAW-opnamen.
Foldernummering
71
Page 72
B Camera-instellingen controleren
Wanneer de camera gereed is voor opname, drukt u op de knop
<B> om de huidige camera-instellingen op het LCD-scherm te
bekijken.
Geef de camera-instellingen weer.
Druk op de knop <B>.
X De huidige camera-instellingen
verschijnen op het LCD-scherm.
Druk opnieuw op de knop <B>
om het LCD-scherm uit te schakelen.
Weergave van camera-instellingen
Datum/Tijd (pag. 39)
Beeldstijl (pag. 56)
Kleurruimte (pag. 63)
WB-correctie (pag. 67)/
Reeksopnamen op basis
van witbalans (pag. 68)
Kleurtemperatuurinstelling
(pag. 66)
ISO-waarde (pag. 55)
Weergave van Beeldomkeren (pag. 111)
Mislukte opnamen overzetten (met WFT-E1/E1A)
Resterende capaciteit CF-kaart
Compensatie voor flitsbelichting (pag. 106)
Automatisch uitschakelen (pag. 43)
Voor details over de opnamegegevens tijdens de weergave raadpleegt u
“Weergave met opname-informatie” (pag. 114).
72
Page 73
4
AF-, lichtmeet- en
transportmodi instellen
De zoeker beschikt over negen AF-punten. Door
het optimale AF-punt te kiezen, kunt u opnamen
met autofocus maken terwijl u toch het
gewenste onderwerp in beeld houdt. Tevens
kunt u de AF-modus instellen en afstemmen op
het onderwerp of het beoogde effect.
Transportmodi
AF-modus
Lichtmeetmodus
De asterisk M rechts naast de paginatitel geeft aan dat de
desbetreffende functie alleen beschikbaar is in de Creatief
gebruik-modi (d, s, f, a, 8).
In de Basisgebruik-modi worden de AF-modus, de AF-puntselectie,
de lichtmeetmodus en de transportmodus automatisch ingesteld.
De camera biedt modi voor evaluatieve
lichtmetingen, deelmetingen, spotmetingen en
gemiddelde metingen met nadruk op het
midden. De camera heeft transportmodi voor
enkele opnamen, continu-opnamen met hoge
snelheid, continu-opnamen met lage snelheid en
voor opnamen met de zelfontspanner. Selecteer
de lichtmeetmodus die het beste past bij uw
onderwerp of bij uw fotografische bedoelingen.
73
Page 74
f De AF-modus selecterenN
De AF-modus is de methode voor automatische focus. De camera
heeft drie AF-modi. One-Shot AF is geschikt voor niet-bewegende
onderwerpen, terwijl AI Servo AF geschikt is voor bewegende
onderwerpen. De modus AI Focus AF schakelt automatisch van
One-Shot AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt.
In de Basisgebruik-modi wordt de optimale AF-modus automatisch
ingesteld.
Op de lens stelt u de
1
focusinstellingsknop in op <AF>.
Stel het programmakeuzewiel in
2
op een Creatief gebruik-modus.
Druk op de knop <E>. (9)
3
Selecteer de AF-modus.
4
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
X: One-Shot AF
9: AI Focus AF
Z: AI Servo AF
AF is niet mogelijk als een extender (optioneel) is bevestigd en het
maximale diafragma van de lens f/5,6 of kleiner is. Raadpleeg de
instructiehandleiding bij de extender voor meer informatie.
Door de ontspanknop half in te
drukken activeert u de AF-functie en
wordt de focus eenmaal ingesteld.
X
Het AF-punt waarop wordt scherpgesteld, knippert
kort. Op hetzelfde moment gaat het
o
> in de zoeker branden.
AF-punt
Focusbevestigings-
lampje
focusbevestigingslampje <
X
Met evaluatieve meting wordt de belichtingsinstelling
(sluitertijd en diafragma) ingesteld op het moment dat
het onderwerp wordt scherpgesteld. De
belichtingsinstelling en de focus zijn vergrendeld zolang
de ontspanknop half is ingedrukt. (pag. 79) Hierdoor
kunt u de compositie opnieuw bepalen terwijl de
belichtingsinstelling en het focuspunt behouden blijven.
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker
knipperen. In dit geval kan geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de
ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw
scherp te stellen. Of raadpleeg “Als autofocus niet werkt (handmatige focus)” (pag. 80).
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
Zolang u de ontspanknop half
ingedrukt houdt, blijft de camera
continu scherpstellen.
Deze AF-modus is geschikt voor bewegende
onderwerpen, waarbij de focusafstand telkens verandert.
X
Bij een anticiperende AF (pag. 76) kan de
camera een onderwerp dat zich gelijkmatig
naar de camera toe of van de camera af
beweegt scherpgesteld blijven volgen.
X
De belichting wordt ingesteld op het
moment dat de opname wordt gemaakt.
In een Creatief gebruik-modus (behalve <8>) hoort u geen pieptoon, zelfs als het onderwerp
is scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker niet branden.
75
Page 76
f De AF-modus selecterenN
Anticiperende AF
Als het onderwerp zich met een constante snelheid naar de camera toe
of van de camera af beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen,
waarbij de focusafstand onmiddellijk vóór het maken van de opname
wordt geanticipeerd. Met deze functie krijgt u de juiste focus op het
moment van belichting.
Bij automatische selectie van het AF-punt gebruikt de camera voor
scherpstelling eerst het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich
tijdens het scherpstellen van het middelste AF-punt af beweegt, blijft
de camera het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik
van een ander AF-punt valt.
Bij een handmatig geselecteerd AF-punt blijft het geselecteerde
AF-punt het onderwerp volgen.
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-modus
In de modus AI Focus AF schakelt de
AF-modus automatisch van One-Shot
AF over op AI Servo AF als het
onderwerp in beweging komt.
Als het onderwerp in beweging komt
nadat het in de One-Shot AF-modus is
scherpgesteld, signaleert de camera
deze beweging en schakelt deze de
AF-modus automatisch over naar
AI Servo AF.
Wanneer in de AI Focus AF-modus met actieve Servo-modus het
onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. Het
focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat niet branden.
76
Page 77
S Het AF-punt selecterenN
Het AF-punt wordt gebruikt om scherp te stellen. Het AF-punt kan
automatisch door de camera worden geselecteerd of handmatig door u.
In de Basisgebruik-modi en de modus <8> wordt het AF-punt
automatisch geselecteerd. In de modi <d> <s> <f> <a> kunt u
schakelen tussen automatische en handmatige AF-puntselectie.
Automatische AF-puntselectie
De camera selecteert het AF-punt automatisch, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Handmatige AF-puntselectie
Handmatig kunt u elk van de negen AF-punten selecteren. Dit is het
beste wanneer u een bepaald onderwerp wilt scherpstellen of wanneer
u snel automatisch wilt scherpstellen terwijl u de compositie bepaalt.
Selecteren met de multifunctionele knop
Alle AF-punten in de zoeker gaan rood branden.
Druk op de knop <S>. (9)
1
X Het geselecteerde AF-punt wordt
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
Selecteer het AF-punt.
2
Terwijl u naar de zoeker of het LCD-
paneel kijkt, gebruikt u <9>.
Het AF-punt dat zich bevindt in de richting
die u kiest met de knop <
rechtsboven), wordt geselecteerd.
Wanneer u <9> recht naar beneden
drukt, wordt het middelste AF-punt
geselecteerd.
Wanneer u <9> in dezelfde richting drukt
als het momenteel geselecteerde AF-punt,
lichten alle AF-punten op en wordt
automatische AF-puntselectie ingesteld.
9
> (bijvoorbeeld
77
Page 78
S Het AF-punt selecterenN
Selecteren met het instelwiel
Druk op de knop <S> en draai
vervolgens het instelwiel <
5
instelwiel <
> om het AF-punt te
6
> of het
selecteren in de links getoonde volgorde.
Denk aan het volgende wanneer u naar het LCD-paneel kijkt om het
AF-punt te selecteren:
Automatische selectie , midden , rechts ,
boven
Selecteer het middelste AF-punt als geen scherpstelling kan worden bereikt met
behulp van het AF-hulplicht van de speciale, externe Speedlite voor EOS-camera's.
Het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser
Als u onder slechte lichtomstandigheden de ontspanknop half indrukt,
geeft de flitser een korte reeks flitsen. Het onderwerp wordt verlicht
zodat u eenvoudiger automatisch kunt scherpstellen.
In de modi <3> <5> <7> werkt het AF-hulplicht niet.
Het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser werkt tot op ongeveer 4 meter afstand.
Als de ingebouwde flitser in de Creatief gebruik-modi via de knop <I>
omhoog komt, zal het AF-hulplicht indien nodig flitsen.
Maximaal diafragma en AF-gevoeligheid
De AF-sensor van de EOS 30D heeft negen AF-punten. Het middelste
AF-punt is een uiterst nauwkeurige kruissensor die gevoelig is voor
zowel de verticale als de horizontale lijnen van het onderwerp.
De bovenste en onderste AF-punten zijn verticaal gevoelig en de
overige zes AF-punten zijn horizontaal gevoelig.
Bij lenzen met een diafragma van f/2,8 en sneller* speelt de verticaal
gevoelige sensor in het middelste AF-punt ook een rol bij het verkrijgen
van een uiterst nauwkeurige scherpstelling.
Met uitzondering van de EF28-80 mm f/2,8-4L USM- en EF50 mm f/2,5 Compact
*
Macro-lenzen.
78
Page 79
De focusvergrendeling gebruiken
Nadat u hebt scherpgesteld, kunt u de focus vergrendelen op een
onderwerp en de compositie opnieuw bepalen. Dit wordt
“focusvergrendeling” genoemd. Focusvergrendeling werkt alleen in de
modus One-Shot AF.
Stel het programmakeuzewiel in
1
op een Creatief gebruik-modus.
Selecteer het gewenste AF-punt.
2
(pag. 77)
Stel scherp op het onderwerp.
3
Beweeg het AF-punt over het
onderwerp en druk de ontspanknop
half in.
Houd de ontspanknop half
4
ingedrukt om de compositie naar
wens opnieuw te bepalen.
Maak de opname.
5
Als de AF-modus AI Servo AF is (of AI Focus AF is ingesteld op
Servo-modus), werkt de focusvergrendeling niet.
Focusvergrendeling is ook mogelijk in Basisgebruik-modi (behalve <5>).
Begin in dit geval bij stap 3.
79
Page 80
Als autofocus niet werkt (handmatige focus)
Met autofocus lukt het bij de volgende onderwerpen niet altijd om het
onderwerp scherp te stellen (het focusbevestigingslampje <o>
knippert):
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
(a) Onderwerpen met weinig contrast
Voorbeeld: strakblauwe lucht, muren met een effen kleur, enz.
(b) Onderwerpen in slecht licht
(c) Reflecterende onderwerpen met extreem tegenlicht
Voorbeeld: auto met reflecterende carrosserie, enz.
(d) Nabije en verre objecten die elkaar overlappen
Voorbeeld: dier in een kooi, enz.
(e) Zich herhalende patronen
Voorbeeld: ramen in een wolkenkrabber, toetsenborden, enz.
In zulke gevallen handelt u als volgt:
(1) Stel scherp op een object dat op dezelfde afstand staat als het
onderwerp, en vergrendel de focus vóórdat u de compositie
opnieuw bepaalt.
(2) Stel de focusinstellingsknop op de lens in op <MF> en stel
handmatig scherp.
Handmatige scherpstelling
Op de lens stelt u de
1
focusinstellingsknop in op <MF>.
Stel scherp op het onderwerp.
2
Stel het beeld scherp door de
Focusring
focusring op de lens te draaien totdat
u het onderwerp scherp in de zoeker
ziet.
Als u bij handmatige focus de ontspanknop half indrukt, lichten het actieve
AF-punt en het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker op wanneer
scherpstelling is bereikt.
80
Page 81
q De lichtmeetmodus selecterenN
Er zijn vier lichtmeetmodi beschikbaar: evaluatieve lichtmeting, deelmeting,
spotmeting en gemiddelde meting met nadruk op het midden. Bij de
Basisgebruik-modi wordt automatisch de evaluatieve lichtmeting ingesteld.
Druk op de knop <Q>. (9)
1
Selecteer de lichtmeetmodus.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
q: Evaluatieve meting
w: Deelmeting
r: Spotmeting
e: Gemiddeld met nadruk op
midden lichtmeting
q Evaluatieve lichtmeting
Dit is de standaardmeetmethode van de camera die zelfs geschikt is voor
onderwerpen met tegenlicht. Nadat de positie van het onderwerp, de
helderheid, de achtergrond, de condities van het licht aan voor- en
achterzijde, enzovoort zijn vastgesteld, stelt de camera de juiste belichting in.
w Deelmeting
Deze methode is effectief als de achtergrond veel helderder
is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij tegenlicht). Deelmeting
beslaat ongeveer 9% van het midden van de zoeker. Links
ziet u het gebied dat wordt bestreken door deelmeting.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren op een specifiek gedeelte
van het onderwerp. De meting wordt uitgevoerd in het midden en
beslaat ongeveer 3,5% van het oppervlak van de zoeker. Links ziet
u het gebied dat wordt bestreken door spotmeting.
e
Gemiddelde meting met nadruk op het midden
De meting wordt bepaald in het midden, waarna een
gemiddelde voor de gehele opname wordt berekend.
81
Page 82
i De transportmodus selecterenN
De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen en continu-opnamen. In
de Basisgebruik-modi wordt de optimale transportmodus automatisch ingesteld.
Druk op de knop <R>. (9)
1
Selecteer de transportmodus.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
u : Enkele opname
Wanneer u de ontspanknop
helemaal indrukt, wordt een
opname gemaakt.
Continu-opnamen met hoge
o:
i
j : Bediening met de
Tijdens continu-opnamen worden de gemaakte
opnamen eerst opgeslagen in het interne geheugen van
de camera en daarna één voor één overgezet naar de
CF-kaart. Zodra het interne geheugen volraakt tijdens
continu-opnamen, wordt “
zoeker. De camera kan dan geen opnamen meer maken. Nadat de opgeslagen
opnamen zijn overgezet naar de CF-kaart, kunt u weer opnamen maken. Druk
de ontspanknop half in om in de rechterbenedenhoek van de zoeker het
resterende aantal opnamen te controleren voor een maximale opnamereeks.
Als “FuLL CF” in de zoeker en op het LCD-paneel verschijnt, dient u te
wachten totdat de lees-/schrijfindicator niet meer knippert, waarna u de
CF-kaart kunt vervangen.
Het maximumaantal opnamen is iets lager als het batterijniveau laag is.
buSY
” weergegeven op het LCD-paneel en in de
82
(max. 5 opnamen per sec.)
snelheid
Continu-opnamen met lage
(max. 3 opnamen per sec.)
snelheid
In de modi o en i maakt de
camera continu opnamen terwijl u
de ontspanknop volledig indrukt.
zelfontspanner (pag. 50)
Maximumaantal opnamen
Page 83
5
Geavanceerde functies
C
r
e
a
t
i
e
f
De asterisk M rechts naast de paginatitel geeft aan dat de
desbetreffende functie alleen beschikbaar is in de Creatief
gebruik-modi (d, s, f, a, 8).
Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, blijft door
de timerwerking de informatie op het LCD-paneel en in de
zoeker nog ongeveer 4 seconden staan. (0).
Raadpleeg “Functiemogelijkhedentabel” (pag. 176) als
u wilt zien wat kan worden ingesteld in de Creatief
gebruik-modi.
Stel eerst de schakelaar <4> in op <J>.
Met de Creatief gebruik-modi
kunt u de sluitertijd of het
g
e
diafragma instellen om het
b
r
u
gewenste resultaat te krijgen.
i
k
U hebt de controle over de
camera.
83
Page 84
d AE-programma
Evenals de modus <1> (volautomatisch),
betreft het hier een algemene modus voor
het maken van opnamen. De camera stelt
automatisch de sluitertijd en het diafragma
in die het beste passen bij de helderheid van
het onderwerp. Dit heet AE-programma.
* <d> staat voor programma
* AE
staat voor “Auto Exposure” (automatische belichting)
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <d>.
84
Sluitertijd
Diafragma
AF-punt
Stel scherp op het onderwerp.
2
Kijk door de zoeker en richt een
willekeurig AF-punt op het
onderwerp. Druk de ontspanknop
vervolgens half in.
Kijk op het display.
3
X De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
De belichting is correct zolang de
sluitertijd- en de
diafragmawaardeweergave niet
knipperen.
Maak de opname.
4
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
Page 85
d AE-programma
Als “
30"
” en de maximumdiaf ragmawaarde knipperen, is e r sprake
van onderbelichting. Verhoog de ISO-waarde of gebrui k de flitser.
Wanneer “
knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de
ISO-waarde of gebruik een ND-filter (optioneel) om de
hoeveelheid licht te verminderen die de lens binnenkomt.
8000
” en de minimumdiafragmawaarde
Verschillen tussen <d> en <1> (Volautomatisch)
In beide modi is de combinatie van de automatisch ingestelde sluitertijd
en het diafragma hetzelfde.
In de modus <d> kunt u de functies hieronder instellen of gebruiken, maar niet in de modus <1>.
Opname-instellingen
AF-modusselectieAF-puntselectieSelectie van transportmodusInstelling ISO-waardenSelectie van lichtmeetmodusProgrammakeuzeBelichtingscompensatieAEB
AE-vergrendeling via de knop <A>
Preview scherptediepte
Alle camera-instellingen wissen
Persoonlij ke voorkeuze (C.Fn)
Persoonlijke voorkeuren wissen
FlitsbelichtingsvergrendelingFlitsverhoudingsbeheerFlitsbelichtingscompensatieReeksopnamen met flitser (FEB)2e-gordijnsynchronisatie
Voorafgaande controle schaduwpartijen
Instellingen voor opnameregistratie
Selectie van RAW en RAW+JPEG
Beeldstijl selecteren/aanpassen/opslaan
Selectie van kleurruimteWitbalansselectieAangepaste witbalansselectieWitbalanscorrectie
Reeksopnamen op basis van witbalans
Instelling van kleurtemperatuur
Programmakeuze
In de modus AE-programma kunt u naar wens de door de camera ingestelde
combinatie van sluitertijd en diafragma (programma) wijzigen en toch dezelfde
belichtingswaarde handhaven. Dit wordt programmakeuze genoemd.
Hiervoor drukt u de ontspanknop half in en draait u vervolgens aan het instelwiel
<
6
> totdat de gewenste sluitertijd of diafragmawaarde wordt weergegeven.
Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd nadat de opname is gemaakt.
Als u een flitser gebruikt, kunt u het programma niet kiezen.
85
Page 86
s AE-sluiterprioriteit
In deze modus stelt u de sluitertijd in en kiest de camera automatisch
de diafragmawaarde die past bij de helderheid van het onderwerp.
Dit heet AE-sluiterprioriteit. Met een snelle sluitertijd kan de beweging
van een snelbewegend onderwerp worden opgenomen en met een
langzame sluitertijd kan het onderwerp onscherp worden weergegeven
om de indruk van beweging te geven.
* <s> staat voor “Time value” (tijdwaarde).
Snelle sluitertijdLangzame sluitertijd
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <s>.
Stel de gewenste sluitertijd in.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
Dit kan worden ingesteld in stappen
van 1/3.
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk de ontspanknop half in.
X De diafragmawaarde wordt
automatisch ingesteld.
Kijk in de zoeker en maak een
4
foto.
Wanneer de diafragmawaarde niet
knippert, is de belichting goed.
86
Page 87
s AE-sluiterprioriteit
Wanneer de maximumdiafragmawaarde knippert, is er
sprake van onderbelichting. Draai aan het instelwiel
<6> om een langere sluitertijd in te stellen totdat de
diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een hogere
ISO-waarde in.
Wanneer de minimumdiafragmawaarde knippert, is er
sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel
<6> om een snellere sluitertijd in te stellen totdat de
diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een lagere
ISO-waarde in.
Weergave sluitertijd
De sluitertijden van “8000” t/m “4” geven de noemer van de breuk van de
sluitertijd aan. Bijvoorbeeld: “125” geeft 1/125 sec. aan. Daarnaast geeft
“0"6” 0,6 sec. aan en geeft “15"” 15 sec. aan.
87
Page 88
f AE-diafragmaprioriteit
In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en kiest de camera
automatisch de sluitertijd die past bij de helderheid van het onderwerp.
Dit heet AE-diafragmaprioriteit.
Bij een hoger f/getal (kleiner diafragma) vallen de voorgrond en
achtergrond meer samen binnen de acceptabele focus. Bij een lager
f/getal (groter diafragma) vallen daarentegen de voorgrond en
achtergrond minder samen binnen de acceptabele focus.
* <f> staat voor “Aperture” (diafragma).
Met een groot diafragmaMet een klein diafragma
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <f>.
Stel het gewenste diafragma in.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
Dit kan worden ingesteld in stappen
van 1/3.
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk de ontspanknop half in.
X De sluitertijd wordt automatisch
ingesteld.
Kijk in de zoeker en maak een
4
foto.
Zolang de sluitertijd niet knippert, is
de belichting goed.
88
Page 89
f AE-diafragmaprioriteit
Als de “30"”-sluitertijd knippert, is er sprake van
onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een
groter diafragma (lager f/getal) in te stellen totdat het
knipperen stopt, of stel een hogere ISO-waarde in.
Wanneer de “8000”-sluitertijd knippert, is er sprake van
overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een
kleiner diafragma (hoger f/getal) in te stellen totdat het
knipperen stopt, of stel een lagere ISO-waarde in.
Weergave diafragmawaarde
Hoe groter het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven
diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als er geen lens
op de camera zit, wordt “00” weergegeven als diafragmawaarde.
Preview scherptediepte
N
Druk op de knop Preview scherptediepte
om het huidige diafragma te selecteren.
Het diafragma in de lens wordt ingesteld
op het huidige diafragma zodat u de
scherptediepte (bereik van acceptabele
focus) in de zoeker kunt controleren.
Bij een hoger f/getal vallen de voorgrond en achtergrond meer samen
binnen de acceptabele focus. Hierdoor lijkt het echter door de zoeker
donkerder.
In de modus <8> drukt u de ontspanknop half in om scherp te
stellen. Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt, drukt u vervolgens
op de knop Preview scherptediepte.
De belichting is vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop Preview
scherptediepte wordt ingedrukt.
89
Page 90
a Handmatige belichting
In deze modus stelt u zowel de sluitertijd
als het diafragma naar wens in.
Raadpleeg de indicator voor het
belichtingsniveau in de zoeker of gebruik
de aparte belichtingsmeter om de
belichting te bepalen. Deze methode
wordt handmatige belichting genoemd.
* <a> staat voor “Manual” (handmatig).
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <a>.
Stel de gewenste sluitertijd in.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
Stel het gewenste diafragma in.
3
Zet de schakelaar <4> op <J> en
draai, terwijl u naar het LCD-paneel
kijkt, aan het instelwiel <5>.
Markering standaardbelichting
Teken belichtingsniveau
90
Stel scherp op het onderwerp.
4
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt
weergegeven in de zoeker en op het
LCD-paneel.
Het pictogram voor het
belichtingsniveau <s> geeft aan hoe
ver u bent verwijderd van het
standaardbelichtingsniveau.
Page 91
a Handmatige belichting
Stel de belichting in.
5
Controleer het belichtingsniveau en
stel de sluitertijd en het diafragma in.
: Standaardbelichtingsniveau.
: Stel een tragere sluitertijd of
een groter diafragma in om het
standaardbelichtingsniveau in
te stellen.
: Stel een snellere sluitertijd of
een kleiner diafragma in om
het standaardbelichtingsniveau
in te stellen.
Maak de opname.
6
Als het teken voor het belichtingsniveau <s> knippert bij het niveau <G> of
<F>, betekent dit dat het belichtingsniveau ±2 stappen boven de
standaardbelichting ligt.
91
Page 92
8 Automatische scherptediepte AE
Met deze modus verkrijgt u automatisch een bredere scherptediepte tussen een
onderwerp dat zich dichtbij bevindt en een onderwerp dat zich verderaf bevindt. Deze
modus is handig voor groepsfoto's en landschappen. De camera gebruikt de negen
AF-punten om de dichtstbijzijnde en verst verwijderde onderwerpen scherp te stellen.
* <8> betekent automatische scherptediepte.
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <8>.
Stel scherp op het onderwerp.
2
Beweeg het AF-punt over het onderwerp
en druk de ontspanknop half in. (
Alle onderwerpen die onder de
AF-punten vallen en rood knipperen,
worden scherpgesteld.
Houd de sluiterknop half ingedrukt en
druk op de knop Preview scherptediepte
om de scherptediepte te zien (bereik
van acceptabele focus). (pag. 89)
Maak de opname.
3
De modus <8> is niet beschikbaar als de focusinstellingsknop van de
lens is ingesteld op <
Als de “30"”-sluitersnelheid knippert, is het onderwerp onderbelicht.
Verhoog de ISO-waarde.
Als de “8000”-sluitersnelheid knippert, is het onderwerp overbelicht.
Verlaag de ISO-waarde.
MF
>. Het resultaat is hetzelfde als bij de modus <d>.
0
)
Als de diafragmawaarde knippert, betekent dit dat het belichtingsniveau
goed is, maar dat de gewenste scherptediepte niet kan worden ingesteld.
Gebruik een groothoeklens of ga verder van het onderwerp afstaan.
In deze opnamemodus kunt u niet zomaar de sluitertijd en de
diafragmawaarde wijzigen. Houd de camera stil of gebruik een statief als
de camera een lange sluitertijd instelt.
Als u de flitser gebruikt, is het resultaat hetzelfde als wanneer u <d> met flits gebruikt.
92
Page 93
De belichtingscompensatie instellenN
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichtingsinstelling te wijzigen die is ingesteld
door de camera. U kunt de opname lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) laten
lijken. U kunt de belichtingscompensatie instellen op ±2 stappen met tussenstappen van 1/3.
Draai het programmakeuzewiel naar een willekeurige
1
Creatief gebruik-modus, behalve <
Controleer de belichtingsniveau-indicator.
2
Druk de ontspanknop half in en
controleer de belichtingsniveau-indicator.
Stel de waarde voor de belichtingscompensatie in.
3
Zet de schakelaar <4> op <J> en
draai, terwijl u naar de zoeker of het LCDpaneel kijkt, aan het instelwiel <
Draai aan het instelwiel <5> terwijl u de
Vergrote belichting
Verminderde belichting
De belichtingscompensatie blijft van toepassing, zelfs nadat u de
schakelaar <4> op <2> hebt gezet.
Als de standaardbelichtingsinstelling 1/125 sec. en f/8,0 is en u stelt de
belichtingscompensatie in op plus of min één stap, is dit hetzelfde als
wanneer u de sluitertijd of de diafragmawaarde als volgt instelt:
Sluitertijd250 ←125 → 60
Diafragma11← 8.0 → 5.6
Let op dat u niet per ongeluk aan het instelwiel <5> draait en de belichtingscompensatie
onbedoeld wijzigt. Voorkom dit door de schakelaar <
ontspanknop half indrukt of binnen (
nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt.
Om de belichtingscompensatie te annuleren,
stelt u deze weer in op <
Markering standaardbelichting
belichtingsniveau
Verminderde belichting
Maak de opname.
4
-1 stop ← 0 →+1 stop
Teken
4
> op <1> te zetten.
a
>.
5
>.
0
)
E
>.
Vergrote
belichting
93
Page 94
3
V
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)
Als de sluitertijd of het diafragma automatisch worden gewijzigd, wordt het belichtingsniveau
gewijzigd tot ±2 stappen met tussenstappen van 1/3 voor drie opeenvolgende opnamen.
Dit wordt reeksopnamen met automatische belichting (AEB) genoemd.
Draai het wiel <5> om [z
selecteren en druk vervolgens op <
Stel de waarde voor AEB in.
2
Draai het instelwiel <5> om de
waarde voor AEB in te stellen en druk
vervolgens op <0>.
Wanneer u het menu afsluit, worden <h> en
X
het AEB-niveau weergegeven op het LCD-paneel.
Aantal reeksopnamen (AEB)
AEB
N
] te
0
>.
Standaardbelichting
erminderde belichting
Vergrote belichting
94
Maak de opname.
3
X
De drie opnamen van de reeks worden in deze
volgorde weergegeven: standaardbelichting,
kortere belichting en langere belichting.
X
Het respectieve aantal reeksopnamen
wordt (zoals links afgebeeld)
weergegeven telkens wanneer een
opname van een reeks wordt gemaakt.
X Voor de opnamen wordt de huidige
transportmodus (pag. 82) gebruikt.
Page 95
3 Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)N
AEB annuleren
Volg stappen 1 en 2 om de
AEB-waarde in te stellen
op <>.
AEB wordt ook geannuleerd als u de
schakelaar <4> instelt op <2>,
de batterij vervangt, de CF-kaart
vervangt, de lens verwisselt of gereed
bent om de flitser te gebruiken.
Flits- noch bulbbelichting kan worden gebruikt met AEB.
Als de transportmodus is ingesteld op continu (o/i), dan zullen de
drie reeksopnamen achter elkaar worden genomen, waarna de opname
automatisch stopt. Als de transportmodus staat ingesteld op enkele
opname (u), moet u de ontspanknop driemaal indrukken.
Als de zelfontspanner is ingesteld, zullen de drie reeksopnamen continu
worden genomen.
Als C.Fn-12 [Spiegel opklappen] is ingesteld op [1:Activeren]
(pag. 172), wordt de transportmodus voor enkele opnamen
ingeschakeld, ook al is de transportmodus ingesteld op continu.
AEB kan ook worden gecombineerd met belichtingscompensatie.
95
Page 96
A AE-vergrendelingN
Met AE-vergrendeling kunt u de belichting op een plaats vergrendelen die
afwijkt van het focuspunt. Door de belichting te vergrendelen kunt u de
compositie opnieuw bepalen terwijl u hetzelfde belichtingsniveau handhaaft.
Dit heet AE-vergrendeling. Dit is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht.
Stel scherp op het onderwerp.
1
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
X
Druk op de knop <A>. (0)
2
X <A> verschijnt in de zoeker om aan
te geven dat de belichtingsinstelling is
vergrendeld (AE-vergrendeling).
Iedere keer wanneer u de knop <A>
indrukt, wordt de huidige
belichtingsinstelling vergrendeld.
Indicator AE-vergrendeling
Bepaal de compositie opnieuw en
3
maak de opname.
Als u de AE-vergrendeling wilt
handhaven terwijl u meerdere opnamen
maakt, houdt u de knop <
en drukt u de ontspanknop in om nog
een opname te maken.
A
> ingedrukt
Als AF-modus is ingesteld op One- Shot AF of AI Focus AF (als deze niet AI Servo AF is), en de
lichtmeetmodus <
ontspanknop automatisch op hetzelfde moment ingesteld als wa arop het onderwerp wordt scherpgesteld.
Het effect van AE-vergrendeling is afhankelijk van het AF-punt en de
lichtmeetmodus. Zie “AE-vergrendeling” (pag. 178) voor meer informatie.
q
> (Evaluatief) is, wordt de AE-vergrendeling door het half indrukken van de
96
Page 97
Bulbopnamen
Als bulb is ingesteld, blijft de sluiter open terwijl u de ontspanknop volledig indrukt,
en wordt deze gesloten als u de ontspanknop los laat. Dit wordt bulbbelichting
genoemd. Gebruik de instelling voor bulbbelichting voor nachtopnamen, vuurwerk,
de sterrenhemel en andere opnamen waarvoor een lange belichting vereist is.
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <a>.
Stel de sluitertijd in op “buLb.”
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6> om
“buLb” te selecteren.
De instelling na “30"” is “buLb.”
Stel het gewenste diafragma in.
3
Zet de schakelaar <4> op <J> en
draai, terwijl u naar het LCD-paneel
kijkt, aan het instelwiel <5>.
Maak de opname.
4
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De verstreken belichtingstijd wordt op
Verstreken belichtingstijd (sec.)
het LCD-paneel weergegeven.
(Geeft 1 sec. t/m 999 sec. weer.)
De belichting gaat door zolang u de
ontspanknop ingedrukt houdt.
Aangezien bulbopnamen mogelijk meer ruis bevatten dan normaal, ziet de
opname er ruw en korrelig uit.
Als C.Fn-02 [Lange sluitertijd ruisred.] is ingesteld op
[1: Automatisch] of [2: Aan] (pag. 168) kan de ruis worden verminderd.
Het gebruik van de Afstandsbediening RS-80N3 of de
Afstandsbediening met timer TC-80N3 (beide optioneel) wordt
aanbevolen voor bulbopnamen.
97
Page 98
Spiegel opklappenN
Het opklappen van de spiegel is mogelijk als C.Fn-12 [
is ingesteld op [
onafhankelijk van het tijdstip waarop de belichting wordt uitgevoerd. Hierdoor
wordt voorkomen dat de spiegel trillingen veroorzaakt en de opname er
wazig uitziet bij close-ups of wanneer een supertelelens wordt gebruikt. Stel
de persoonlijke voorkeuren in via [
Als u bulbbelichting gebruikt in combinatie met de zelfontspanner en
De spiegel wordt opgeklapt en wordt na 30 seconden automatisch weer
1: Activeren
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een
zonnige dag, maakt u de opname direct na het opklappen van de spiegel.
Richt de lens niet direct op de zon wanneer de spiegel is opgeklapt. De
warmte van de zon kan de sluitergordijnen verschroeien en beschadigen.
Spiegel opklappen, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven
houden (2 seconden zelfontspanner + tijd voor bulbbelichting). Als u de
ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de zelfontspanner, hoort u
het geluid van de ontspanknop. Er wordt echter geen opname gemaakt.
Bij het opklappen van de spiegel wordt de transportmodus voor 'enkele
opnamen' ingeschakeld, ongeacht de huidige instelling van de transportmodus
(enkel, continu met hoge snelheid of continu met lage snelheid).
Als u de zelfontspanner gebrui kt en de spiegel opklapt, wordt 2 sec. nadat
u de spiegel opklapt en de ontspanknop helemaal indrukt de foto genomen.
neergeklapt. Wanneer u de ontspanknop opnieuw helemaal indrukt, gaat
de spiegel weer omhoog.
Voor het maken van foto's met een opgeklapte spiegel wordt het gebruik van de Remot e
Switch RS-80N3 of de Timer Remote Controller TC-80N3 (beide optioneel) aanbevolen.
] (pag. 172). De spiegel kan worden opgeklapt
c Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
Druk de ontspanknop helemaal in.
1
X De spiegel wordt opgeklapt.
Druk de ontspanknop weer helemaal in.
2
X
De opname wordt gemaakt en de spiegel
wordt weer naar beneden geklapt.
98
Spiegel opklappen
].
]
Page 99
U LCD-paneelverlichting
Het LCD-paneel is voorzien van verlichting.
Elke keer dat u op de knop <U> drukt, wordt
de verlichting van het LCD-paneel in- (
uitgeschakeld. Gebruik de verlichting als u
het LCD-paneel in het donker wilt lezen. De
verlichting wordt automatisch uitgeschakeld
nadat de opname is gemaakt.
Als u een opnameknop indrukt of aan het programmakeuzewiel draait
terwijl het LCD-paneel is verlicht, blijft de verlichting langer branden.
Wanneer u bij een bulbopname de ontspanknop volledi g indrukt, wordt de
verlichting van het LCD-paneel uitgeschakeld. U kunt de verlichting echter
ongeveer gedurende 6 sec. inschakelen door op de knop <
U
> te drukken.
9
) of
De oculairdop gebruiken
Tijdens het gebruik van de zelfontspanner of van de afstandsbediening
(optioneel) bedekt uw oog het oculair van de zoeker niet en kan er verspreid
licht in de zoeker doordringen, wat een nadelige invloed heeft op de belichting
op het moment van de opname. Om dit te voorkomen plaatst u de oculairdop
(bevestigd aan de nekdraagriem) over het oculair van de zoeker (pag. 21).
Verwijder de oculairdop.
1
Duw de oculairdop van onderaf
omhoog.
Bevestig de oculairdopafdekking.
2
Schuif de oculairdopafdekking in de
desbetreffende gleuf naar beneden
om deze te bevestigen.
99
Page 100
3 De pieptoon uitzetten
U kunt de pieptoon uitzetten zodat u deze niet hoort in een opnamemodus.
Selecteer [Pieptoon].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z Pieptoon] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Selecteer [Uit].
2
Draai het instelwiel <5> om [Uit]
te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
De afstandsbediening aansluiten
U kunt alle EOS-accessoires op de camera aansluiten die zijn voorzien van
een stekker van het type N3, zoals de afstandsbediening en de
afstandsbediening met timer (beide optioneel). Raadpleeg de
instructiehandleiding voor informatie over de bediening van het accessoire.
Open het klepje van de
1
aansluitingen van de camera.
Sluit de stekker aan op de aansluitbus
2
voor de afstandsbediening.
Sluit de stekker aan op de
aansluitbus voor de
afstandsbediening, zoals afgebeeld.
Als u de stekker wilt verwijderen, pakt
u het zilverkleurige gedeelte van de
stekker vast en trekt u vervolgens de
stekker los.
100
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.