CANON EOS 30D User Manual [nl]

Page 1
Page 2
Bedankt voor het kopen van een Canon-product.
De EOS 30D is een hoogwaardige digitale AF-spiegelreflexcamera met een grote CMOS-sensor met 8,20 megapixels voor superscherpe details. De camera heeft negen uiterst nauwkeurige AF-punten en is compatibel met alle EF-lenzen van Canon (inclusief de EF-S-lenzen). De camera is ontworpen voor het maken van snelle opnamen op ieder moment en is uitgerust met diverse functies voor alle vormen van fotografie, van volautomatische kiekjes tot creatief werk.
Lees de Instructiehandleiding zodat u vertrouwd raakt met de functies voordat u de camera gaat gebruiken. Lees de Veiligheidsmaatregelen (pag. 8, 9) en Tips en waarschuwingen voor het gebruik (pag. 10, 11) om eventuele ongelukken en schade te voorkomen.
Camera testen voor gebruik
Maak voordat u de camera gaat gebruiken een aantal proefopnamen en controleer of deze goed worden opgeslagen op de geheugenkaart. Wanneer de camera of de geheugenkaart gebreken vertoont en de beelden niet kunnen worden opgenomen of gelezen door een pc, is Canon niet verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor privé-gebruik. Het maken van opnamen van bepaalde openbare optredens, exposities en dergelijke kan zelfs voor privé-gebruik verboden zijn.
Canon en EOS zijn handelsmerken van Canon Inc. Adobe en Photoshop zijn handelsmerken van Adobe Systems Incorporated. CompactFlash is een handelsmerk van SanDisk Corporation. Windows is een gedeponeerd handelsmerk of handelsmerk van Microsoft
Corporation in de Verenigde Staten en overige landen.
Macintosh is een gedeponeerd handelsmerk van Apple Corporation in de
Verenigde Staten en overige landen.
Alle overige bedrijfsnamen en handelsmerken die in deze handleiding worden
genoemd, zijn eigendom van de respectieve eigenaren.
* Deze digitale camera ondersteunt Design rule for Camera File System 2.0 en
Exif 2.21 (ook wel “Exif Print” genoemd). Exif Print is een standaard voor een verbeterde compatibiliteit tussen digitale camera's en printers. Wanneer de camera wordt aangesloten op een printer die voldoet aan Exif Print, wordt informatie over de opnamen opgenomen om de afdrukkwaliteit te optimaliseren.
2
Page 3
Controlelijst onderdelen
Controleer of alle onderstaande onderdelen van de camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er iets ontbreekt.
EOS 30D / Camerabehuizing (met oculairdop, cameradop en lithiumbatterij als
back-up voor datum en tijd)
EF-S18-55mm f/3,5-5,6 ll / Lens (met lensdop en stofkap) * Alleen lensset.Batterij BP-511A (inclusief beschermdeksel)Batterijoplader CG-580/CB-5L * CG-580 of CB-5L wordt meegeleverd.Netsnoer voor batterijoplader * Voor CB-5L.Interfacekabel IFC-400PCUVideokabel VC-100Brede draagriem EW-100DGR
EOS DIGITAL Solution Disk (cd-rom)Software-instructies (cd-rom, PDF)
Beknopte gebruikershandleiding
Beknopte gebruikershandleiding voor het maken van opnamen.
EOS 30D INSTRUCTIEHANDLEIDING (dit boekje)Softwarehandleiding
Geeft een overzicht van de meegeleverde software en uitleg over het installeren hiervan.
Garantiekaart van cameraGarantiekaart van lens
* Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig. * Geen CF-kaart (voor het maken van opnamen) meegeleverd. U moet deze
apart aanschaffen.
(met oculairdop)
*Alleen lensset.
3
Page 4
Inhoudsopgave
Inleiding
Controlelijst onderdelen..................................................................................... 3
Inhoudsoverzicht ............................................................................................... 6
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ...................................................... 10
Beknopte gebruikershandleiding ..................................................................... 12
Namen van onderdelen ................................................................................... 14
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt .................. 20
Aan de slag 21
1
De batterij opladen .......................................................................................... 22
De batterij plaatsen en verwijderen ................................................................. 24
Een gewone wandcontactdoos gebruiken....................................................... 26
Een lens bevestigen en verwijderen................................................................ 27
De CF-kaart installeren en verwijderen ........................................................... 28
Basisgebruik.................................................................................................... 30
Menugebruik.................................................................................................... 33
De taal instellen............................................................................................... 38
De datum en tijd instellen ................................................................................ 39
De batterij voor datum/tijd vervangen.............................................................. 40
De CMOS-sensor reinigen .............................................................................. 41
De uitschakeltijd/Uitschakelen instellen........................................................... 43
CF-kaartherinnering......................................................................................... 43
Dioptrische aanpassing ................................................................................... 44
De camera vasthouden ................................................................................... 44
Volautomatische opnamen 45
2
Volautomatisch gebruiken ............................................................................... 46
Basisgebruik-modi........................................................................................... 48
Bediening met de zelfontspanner .................................................................... 50
Opname-instellingen 51
3
De opnamekwaliteit instellen........................................................................... 52
De ISO-waarde instellen.................................................................................. 55
Een beeldstijl selecteren.................................................................................. 56
De beeldstijl aanpassen .................................................................................. 58
De beeldstijl vastleggen................................................................................... 61
De kleurruimte instellen................................................................................... 63
De witbalans instellen...................................................................................... 64
Handmatige witbalans ..................................................................................... 65
De kleurtemperatuur instellen.......................................................................... 66
Witbalanscorrectie........................................................................................... 67
Automatische reeksopnamen op basis van de witbalans................................ 68
Methoden voor bestandsnummering ............................................................... 70
Camera-instellingen controleren...................................................................... 72
AF-, lichtmeet- en transportmodi instellen 73
4
De AF-modus selecteren................................................................................. 74
4
Page 5
Het AF-punt selecteren ....................................................................................77
De focusvergrendeling gebruiken ....................................................................79
Als autofocus niet werkt (handmatige focus) ...................................................80
De lichtmeetmodus selecteren.........................................................................81
De transportmodus selecteren .........................................................................82
Geavanceerde functies 83
5
AE-programma.................................................................................................84
AE-sluiterprioriteit.............................................................................................86
AE-diafragmaprioriteit ......................................................................................88
Preview scherptediepte....................................................................................89
Handmatige belichting......................................................................................90
Automatische scherptediepte AE .....................................................................92
De belichtingscompensatie instellen ................................................................93
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)........................................94
AE-vergrendeling .............................................................................................96
Bulbopnamen ...................................................................................................97
Spiegel opklappen............................................................................................98
LCD-paneelverlichting......................................................................................99
De oculairdop gebruiken ..................................................................................99
De pieptoon uitzetten .....................................................................................100
De afstandsbediening aansluiten ...................................................................100
Flitsfotografie 101
6
De ingebouwde flitser gebruiken....................................................................102
Speciale (externe) EOS-Speedlites gebruiken...............................................107
Flitsers van een ander merk gebruiken..........................................................108
Opnameweergave 109
7
De kijktijd instellen..........................................................................................110
Opnamen automatisch roteren.......................................................................111
De LCD-helderheid instellen ..........................................................................112
Opnameweergave..........................................................................................113
Weergave enkele opname, Indexweergave, Vergrote weergave ...... 113 - 117
Opnamesprong, Automatische weergave, Opname roteren ............. 118 - 121
De opnamen weergeven op tv .......................................................................122
Opnamen beveiligen ......................................................................................123
Opnamen wissen ...........................................................................................124
De CF-kaart formatteren ................................................................................126
Rechtstreeks afdrukken vanaf de camera 127
8
DPOF: Digital Print Order Format 149
9
Opnamen overzetten naar een pc 157
10
De camera aanpassen aan uw persoonlijke voorkeuren 165
11
Referentie 175
12
Inhoudsopgave
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
5
Page 6
Inhoudsoverzicht
Opnamekwaliteit
Effecten instellen Î pag. 56 (Een beeldstijl selecteren)
Aangepaste effecten instellen Î pag. 58
(De beeldstijl aanpassen)
Opname op groot formaat afdrukken
Veel foto's maken Î pag. 52 (76, 86)
Kleurtoon aanpassen Î pag. 67 (Witbalans corrigeren)
Zwart/wit- of sepia-kleurige foto's Î pag. 57 (Monochroom)
Î
pag. 52 (73, 83, 1)
Scherpstelling
AF-punt wijzigen Î pag. 77 (S Het AF-punt selecteren)
AF-punt snel selecteren Î pag. 172 (C.Fn-13-1, 2)
Niet-bewegend onderwerp fotograferenÎ pag. 75 (One-Shot AF)
Bewegend onderwerp fotograferenÎ pag. 75 (AI Servo AF)
Stand
Continu-opnamen makenÎ pag. 82 (o,i Continu-opnamen maken)
Foto van uzelf maken Î pag. 50 (j Zelfontspanner)
Opnamen en flitser
Volautomatische opnamenÎ pag. 45-49 (Basisgebruik)
6
Page 7
Inhoudsoverzicht
Actie stilzetten of vervagen Î pag. 86 (s AE-sluiterprioriteit)
Achtergrond vervagen om onderwerp scherp te laten lijken
Î pag. 88 (f AE-diafragmaprioriteit)
Helderheid van opnamen aanpassen (belichting)
Vuurwerk fotograferen Î pag. 97 (Bulbopnamen)
In het donker fotograferen Î pag. 101 (Flitsfotografie)
Flitser uitschakelen Î pag. 49 (7 Flitser uit)
Î pag. 93 (Belichtingscompensatie)
Opnameweergave en afdrukken
Opnamen bekijken op de camera Î pag. 113 (x Weergave)
Opname wissen Î pag. 124 (L Wissen)
Voorkomen dat een opname per ongeluk wordt gewist
Opnamen op tv bekijken Î pag. 122 (Video-uitgang)
Gemakkelijk afdrukken Î pag. 127 (Rechtstreeks afdrukken)
Helderheid van het LCD-scherm aanpassenÎ pag. 112 (LCD Helderheid)
Î pag.123 (K Beveiligen)
Stroombron
Een gewone wandcontactdoos gebruikenÎ pag. 26 (Wisselstroomadapterset)
De automatische uitschakeltijd wijzigenÎ pag. 43 (Automatisch uitschakelen)
7
Page 8
Veiligheidsmaatregelen
Voorkom letsel, dodelijke ongevallen of schade aan materiaal door deze veiligheidsmaatregelen op te volgen en de apparatuur op de juiste manier te gebruiken.
Voorkomen van ernstig letsel en dodelijke ongevallen
• Voorkom brand, oververhitting, lekkage van chemische stoffen en explosies door onderstaande veiligheidsmaatregelen op te volgen:
- Gebruik geen batterijen, voedingsbronnen of ac cessoires die niet in deze
handleiding worden genoemd. Gebruik geen zelfgemaakte of aangepaste batterijen.
- Sluit de batterij en de back-upbatterij niet kort en probeer ze niet te demonteren of
aan te passen. Verhit de batterij of de back-upbatterij niet en probeer deze niet te solderen. Stel de batterij of de back-upbatterij niet bloot aan vuur of water. Stel de batterij of de back-upbatterij ook niet bloot aan grote fysieke schokken.
- Installeer de batterij en de back-upbatterij op de juiste manier (+ –). Plaats nooit
oude en nieuwe of verschillende soorten batterijen bij elkaar.
- Laad de batterij niet op bij een temperatuur die buiten het toegestane bereik ligt van
0 °C - 40 °C. Overschrijd de oplaadtijd niet.
- Steek geen vreemde metalen voorwerpen in de elektrische contactpunten van de
camera, de accessoires, de verbindingskabels en dergelijke.
• Houd de back-upbatterij buiten het bereik van kin deren. Waarschuw direct een arts als een kind een batterij heeft doorgeslikt. (De chemicaliën in de batterij kunnen de maag en de ingewanden beschadigen.)
• Dek de elektrische contactpunten van de batterij of de back-upbatterij af voordat u deze wegdoet, om te voorkomen dat deze contact maken met andere metalen voorwerpen of batterijen. Zo voorkomt u brand of explosies.
• Voorkom brand door de oplader direct uit de wandcontactdoos te halen en te stoppen met opladen, als er bij het opladen van de batterij grote hitte, rook of schadelijke damp vrijkomt.
• Verwijder de batterij of de back-upbatterij onmiddellijk als deze lekt, van kleur of van vorm verandert, of als er rook of giftige damp vrijkomt. Pas op dat u hierbij geen brandwonden oploopt.
• Voorkom dat de inhoud van de batterij in aanraking komt met ogen, huid en kleding. Dit kan blindheid en huidaandoeningen tot gevolg hebben. Als de inhoud van de batterij in contact komt met uw ogen, huid of kleding, moeten deze direct met overvloedig water worden afgespoeld zonder te wrijven. Ga daarna meteen naar een huisarts.
• Houd de apparatuur tijdens het opladen buiten bereik van kinderen. Kinderen kunnen een elektrische schok krijgen of stikken als zij het snoer rond hun nek krijgen.
• Houd snoer en altijd uit de buurt van hittebronnen. Door de hit te kan het snoer vervormen en het isolatiemateriaal kan smelt en wat brand of elektrische schokken kan veroorzaken.
• Flits niet in het gezicht van automobilisten. Door de verblinding kunt u een ongeluk veroorzaken.
• Flits niet in de buurt van de ogen van een persoon. Het gezichtsvermogen kan hierdoor beschadigd raken. Houd altijd minimaal 1 meter afstand als u met de flitser een klein kind of een baby fotografeert.
• Verwijder de batterij en haal de stekker uit de wandcontactdoos als u de camera of een accessoire langere tijd niet gebruikt. Zo voorkomt u elektrische schokken, warmteontwikkeling en brand.
• Gebruik de apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas. Zo voorkomt u een explosie of brand.
8
Page 9
• Als u de apparatuur laat vallen en de behuizing zodanig beschadigd raakt dat de inwendige onderdelen bloot komen te liggen , raak deze dan niet aan. Deze onderdelen staan mogelijk onder stroom.
• Demonteer of wijzig de apparatuur niet. Er staat een hoge spanning op de interne onderdelen en deze kunnen een elektrische schok veroorzaken.
• Kijk niet door de camera of de lens naar de zon of een andere felle lichtb ron. Uw gezichtsvermogen kan hierdoor worden aangetast.
• Houd de camera buiten het bereik van kleine kinderen. De nekdraagriem ka n bij kinderen tot verstikking leiden.
• Berg de apparatuur niet op in een vochtige of stoffige ruimte. Hiermee voorkomt u brand en elektrische schokken.
• Vraag toestemming voordat u de camera gebruikt in een vliegtuig of ziekenhuis. De elektromagnetische golven die door de camera worden afgegeven, kunnen storingen veroorzaken in de instrumenten van vliegtuigen of in de medische apparatuur in ziekenhuizen.
• Voorkom brand en elektrische schokken door onderstaande veiligheidsmaatregelen in acht te nemen:
- Steek de stekker altijd helemaal in de wandcontactdoos.
- P ak het netsnoer nooit met natte handen vast.
- Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u de stekker uit de wandcontactdoos haalt.
- Voorkom beschadigingen van het netsnoer door er niet in te krassen of te snijden, en het
niet te knikken of er een zwaar voorwerp op te plaatsen. Draai of knoop de netsnoeren niet.
- S luit niet teveel stekkers aan op één contactpunt.
- G ebruik geen snoeren waarvan het isolatiemateriaal is beschadigd.
• Haal zo nu en dan de stekker uit de wandcontactdoos en haal met een droge doek het stof rond de wandcontactdoos weg. In een stoffige, vochtige of vette omgeving kan het stof op de wandcontactdoos vochtig worden en kortsluiting veroorzaken, wat weer kan leiden tot brand.
Letsel en schade aan apparatuur voorkomen
• Laat de apparatuur niet in een auto achter die in de zon staat of in de nabijheid van een warmtebron. De apparatuur kan heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Loop niet met de camera als deze op een statief is bevestigd. Dit kan letsel veroorzaken. Controleer of het statief stevig geno eg is om de camera en de lens te dra gen.
• Laat de lens of een camera met een lens niet zonder lensdop in de zo n staan. De zonnestralen kunnen door de lens worden gebundeld en brand veroorzaken.
• Bedek de batterijoplader niet en wikkel deze ook niet in een doek. Hierdo or kan de warmte niet weg en kan de behuizing vervormen of in brand vliegen.
• Verwijder de batterij en de back-upbatterij direct als u de camera in het water laat vallen of als er water in de camera komt. Verwijder de batterijen ook als er metaaldeeltjes in de camera komen. Hiermee voorkomt u brand en elektrische schokken.
• Gebruik en plaats de batterij en de back-upbatterij niet in een hete omgeving. Hierdoor kan de batterij gaan lekken en kan de levensduur van de batterij afnemen. De batterij of de back-upbatterij kan ook te heet worden en brandwonden veroorzaken.
• Gebruik geen verfverdunner, benzeen of andere organische oplosmiddelen om de apparatuur schoon te maken. Deze stoffen kunnen brand veroorzaken en zijn schadelijk voor de gezondheid.
Neem contact op met uw dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center als het product niet naar behoren functioneert of moet worden gerepareerd.
9
Page 10
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken. De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera per ongeluk in water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht. Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een
auto die in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer nooit de
camera te demonteren of zelf reparaties of onderhoud uit te voeren.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, spiegel of het matglas
te blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van hardnekkig vuil contact op met een Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de contactpunten kan leiden tot een foutieve werking van de camera. Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten plastic tas te plaatsen. Laat de camera zich aanpassen aan de hogere temperatuur voordat u deze uit deze tas haalt. Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert u de lens, de CF-kaart en de batterij uit de camera en wacht u tot de condens is verdampt. Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken. Ook als de camera is opgeborgen moet u de sluiter zo nu en dan enkele malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Test alle functies voordat u de camera weer gaat gebruiken nadat de camera
langere tijd niet is gebruikt. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt of als u opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te controleren of de camera goed functioneert.
10
Page 11
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en
meer dan 99,99% actieve pixels heeft, kunnen er onder de maximaal 0,01% resterende pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd dezelfde kleur, bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels zijn ook niet van invloed op de opgeslagen opnamen.
Bij lage temperaturen kunnen het LCD-scherm en het LCD-paneel trager
reageren. Bij hoge temperaturen kan het scherm zwart worden. In beide gevallen zullen het scherm en het paneel bij kamertemperatuur weer normaal functioneren.
CF-kaart
De CF-kaart is een precisie-instrument. Laat de geheugenkaart niet vallen
en stel deze niet bloot aan trillingen. De op de kaart opgeslagen opnamen kunnen hierdoor namelijk worden beschadigd.
Gebruik of bewaar geheugenkaarten niet in de buurt van objecten met
sterke magnetische velden zoals tv's, luidsprekers of magneten. Mijd ook plaatsen met statische elektriciteit. Anders kunnen de opnamen op de CF-kaart verloren gaan.
Plaats geheugenkaarten niet in direct zonlicht of in de buurt van
hittebronnen. De kaarten kunnen hierdoor vervormen, waardoor ze onbruikbaar worden.
Mors geen vloeistoffen op de CF-kaart. Bewaar uw CF-kaarten altijd in een houder ter bescherming van de
opgeslagen gegevens.
Buig de kaarten niet en stel ze niet bloot aan grote krachten of fysieke
schokken.
Bewaar CF-kaarten niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Elektrische contactpunten van de lens
Nadat u de lens hebt losgedraaid van de camera, bevestigt u de lensdoppen of plaatst u de lens met de achterkant naar boven om krassen op het lensoppervlak en de elektrische contactpunten te voorkomen.
Contactpunten
11
Page 12
Beknopte gebruikershandleiding
Voor EF-lens
Voor EF-S-lens
Plaats de batterij. (pag. 24)
1
2
Ga voor meer informatie over het opladen van batterijen naar pagina 22.
Plaats de lens. (pag. 27)
Als u een EF-S-lens gebruikt, plaatst u deze zo dat de markering op de lens op gelijke hoogte is met de witte stip op de camera. Bij andere lenzen dient de markering op gelijke hoogte te zijn met de rode stip.
3
4
5
12
Stel de focusinstellingsknop op de lens in op <AF>.
Open het afdekkapje en plaats een CF-kaart.
(pag. 28) Houd de etiketzijde naar u toe
en schuif de kant met de kleine openingen in de camera.
Zet de aan-/uitschakelaar op
1>. (pag. 30)
<
(pag. 27)
Page 13
6
7
8
9
Beknopte gebruikershandleiding
Stel het programmakeuzewiel in op <1> (volautomatisch).
(pag. 46) Alle camera-instellingen worden
automatisch ingesteld.
Stel scherp op het onderwerp.
(pag. 30) Richt het AF-punt op het onderwerp
en druk de ontspanknop half in.
Maak de opname. (pag. 30)
Druk de ontspanknop helemaal in om een opname te maken.
Bekijk de foto op het LCD-scherm.
De opname wordt ongeveer 2 seconden op het LCD-scherm weergegeven.
(pag. 110)
Zie “Opnameweergave” (pag. 113) voor het bekijken van opnamen
die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar “Opnamen wissen” (pag. 124).
13
Page 14
Namen van onderdelen
-
Voor gedetailleerde informatie worden tussen haakjes referentiepaginanummers gegeven (pag. **).
<E> Knop selectie AF-modus/witbalansselectie (pag. 74/64)
<R> Knop selectie transportmodus/ ISO-waarde (pag. 82/55)
<Q>
Knop selectie lichtmeetmodus/ flitsbelichtingscompensatie (pag. 81/106)
<6> Hoofdinstelwiel (pag. 31)
Ontspanknop (pag. 30)
Rode ogen-reductie/ Zelfontspannerlampje (pag. 104/50)
Greep (batterijcompartiment)
Gat gelijkstroomkoppelingssnoer (pag. 26)
Spiegel (pag. 41, 98)
Contactpunten (pag. 11)
EF-S18 - 55 mm f/3,5 - 5,6 II-lens
Zonnekap EW-60C (optioneel) bevestiging
58 mm filterdraad (voorkant lens)
Knop focusmodus
Focusring
Zoomring
14
<U> Knop LCD-paneelverlichting (pag. 99)
LCD-paneel (pag. 16)
EF-lensbevestigingsmarkering (pag. 27)
Ingebouwde flitser/AF-hulplicht (pag. 102/78)
EF-S-lensbevestigingsmarkering (pag. 27)
Contactpunten voor flitssynchronisatie
Cameraschoen (pag. 107)
Lensvergrendelingspin
Lensbevestiging
Digitale aansluitbus (pag. 130, 161)
Video OUT­aansluitbus (pag. 122)
Pc-aansluitbus (pag. 108)
Contactpunten (pag. 11)
Lensbevestigingsmarkering
Aansluitbus afstandsbediening (type N3) (pag. 100)
Programmakeuzewiel (pag. 18)
Draagriemhouder (pag. 21)
<D> Flitsknop (pag. 102)
Klepje camera aansluitingen
Lensontgrendelingsknop (pag. 27)
Knop preview scherptediepte (pag. 89)
Page 15
Namen van onderdelen
Knop dioptrische aanpassing (pag. 44)
Oculairdop (pag. 99)
Zoekeroculair
<l> Knop Print/Share (pag. 147, 162-164)
<M> Menuknop (pag. 33)
<B> Knop info/ bijsnijdrichting (pag. 72, 113/145)
<C> Knop opnamesprong (pag. 118)
<x> Opname­weergaveknop (pag. 113)
<L> Wisknop (pag. 124)
LCD-scherm (pag. 36)
Statiefhouder
<4> Aan-/uitschakelaar / Snelkeuzewiel (pag. 30)
<0> Instelknop (pag. 33)
<9> Multifunctionele knop (pag. 32)
<A/I> AE-vergrendeling/ Flitsbelichtingsvergrendeling / Knop Index/Verkleinen (pag. 96/105/116/117, 145)
Lees-/schrijfindicator (pag. 29)
<5> Snelkeuzewiel (pag. 32)
Knop
<S/u> Knop AF-puntselectie/ Vergroten (pag. 77/117, 145)
Draagriemhouder (pag. 21)
Afdekkapje CF-kaartsleuf (pag. 28)
Ontgrendelknop batterijcompartiment (pag. 24)
Afdekkapje batterijcompartiment (pag. 24)
CF-kaartsleuf (pag. 28)
Uitwerpknop CF-kaart (pag. 29)
15
Page 16
Namen van onderdelen
LCD-paneel
Sluitertijd Bezig (buSY) Ingebouwde flitser herstellen (buSY) ISO-waarde
gISO-waarde
Witbalans
Q Automatisch W Daglicht E Schaduw R Bewolkt Y Lamplicht U
Wit TL-licht
I Flitser O Handmatig P
Kleurtemperatuur
2
Witbalanscorrectie
K Persoonlijke voorkeuze
Batterijcontrole
zx
bn
MPieptoon
LRode ogen-reductie
yFlitsbelichtingscompensatie
Opnamekwaliteit
37 Groot/Fijn 38 Groot/Normaal 47 Middel/Fijn 48 Middel/Normaal 67 Klein/Fijn 68 Klein/Normaal 1 RAW
AF-puntselectie ([ - - - ]) Waarschuwing CF-kaart vol (FuLL CF) Waarschuwing CF-kaartfout (Err CF) Waarschuwing geen CF-kaart (no CF) Foutcode (Err) Beeldsensor reinigen (CLEA n)
Diafragma
Lichtmeetmodus
qEvaluatieve meting wDeelmeting rSpotmeting
Gemiddelde meting nadruk op midden
e
Belichtingsniveau-indicator Waarde belichtingscompensatie AEB-bereik Waarde flitsbelichtingscompensatie Schrijfstatus CF-kaart
Bij werkelijk gebruik worden alleen de symbolen weergegeven die in die situatie van toepassing zijn.
-
-----
Resterende opnamen Resterende opnamen bij
reeksopnamen op basis van witbalans Timer zelfontspanner Belichtingstijd bulbbelichting
0
Zwart-witopnamen
Transportmodus
u
Enkele opname
o
Continu-opnamen
met hoge snelheid
i
Continu-opnamen
met lage snelheid
j
Zelfontspanner
AF-modus
hAEB
X One-Shot AF 9 AI Focus AF Z AI Servo AF
16
Page 17
Zoekerinformatie
e
Focusscherm
Namen van onderdelen
Cirkel van spotmeting
AF-punten (ingespiegeld display)
<A> AE-vergrendeling/ AEB in werking
<D>
Flits gereed Flitsbelichtingsvergrendeling onjuist
<e> High-speed flitssynchronisatie (FP-flits) <d>
Flitsbelichtingsvergrendeling/
FEB in werking
Flitsbelichtingscompensatie
<y>
Sluitertijd
ISO-waarde
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Ingebouwde flitser herstellen (D buSY)
Diafragma
Belichtingsniveau-indicator Waarde belichtingscompensatie
Waarde flitsbelichtingscompensatie AEB-bereik Indicator rode-ogenreductielamp
Waarschuwing CF-kaart vol (FuLL CF) Waarschuwing CF-kaartfout (Err CF) Waarschuwing geen CF-kaart (no CF)
Focusbevestigingslampj
<o>
Maximumaantal opnamereeks
Witbalanscorrectie
Bij werkelijk gebruik worden alleen de symbolen weergegeven die in die situatie van toepassing zijn.
17
Page 18
Namen van onderdelen
Programmakeuzewiel
Het programmakeuzewiel is ingedeeld in twee functiezones.
r
e
C
a
t
i
e
f
g
e
b
r
u
i
k
Volautomatisch
k
i
u
r
S
t
a
n
d
b
e
k
g
d
r
a
a
a
B
i
u
r
b
e
g
s
i
s
c Basisgebruik
U hoeft alleen maar de ontspanknop in te drukken.
:
Vol au tomatisch
1
(pag. 46)
Voor volautomatische opnamen.
Standaardgebruik
Volautomatisch opnamen maken voor specifieke onderwerpen.
2 : Portret (pag. 48) 3 : Landschap (pag. 48) 4 : Close-up (pag. 48) 5 : Sport (pag. 49) 6 : Nachtopname (pag. 49) 7 : Flits uit (pag. 49)
18
d Creatief gebruik
Stel de camera naar eigen wens in.
d : AE-programma
(pag. 84)
s : AE-sluiterprioriteit
(pag. 86)
f : AE-diafragmaprioriteit
(pag. 88)
a : Handmatige belichting
(pag. 90)
8: Automatische
scherptediepte AE (pag. 92)
Page 19
Batterijoplader CG-580
Dit is een batterijoplader. (pag. 22)
Namen van onderdelen
Batterijcompartiment
Rode lamp
Batterijoplader CB-5L
Dit is een batterijoplader. (pag. 26)
Netsnoer
Netsnoeraansluiting
Stekker
Batterijcompartiment
Rode lamp
19
Page 20
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt
In de tekst staat het pictogram <4> voor de aan-/uitschakelaar. Bij alle handelingen die in deze handleiding worden beschreven, wordt ervan uitgegaan dat de schakelaar <
4
> is ingesteld op <1> of <J>.
6
5
9 0
De pictogrammen en markeringen die in deze handleiding verwijzen naar knoppen, instelwielen en instellingen op de camera corresponderen met de pictogrammen en markeringen op de camera zelf.
Voor meer informatie worden tussen haakjes
referentiepaginanummers gegeven (pag. **). De asterisk M rechts naast de paginatitel geeft aan dat de respectieve functie alleen beschikbaar is in de Creatief gebruik-modi (
De Canon EF-S17 - 85 mm f/4 - 5.6 IS USM-lens wordt in deze
instructiehandleiding als voorbeeldlens gebruikt. In de procedurebeschrijvingen wordt ervan uitgegaan dat de menufuncties en persoonlijke voorkeuren staan ingesteld op de standaardinstellingen. Het pictogram 3 geeft aan dat de instelling in het menu kan worden gewijzigd. (0), (9) of (8) geeft aan dat de desbetreffende functie respectievelijk 4 sec., 6 sec. of 16 sec. actief blijft nadat u de knop loslaat. In deze handleiding worden de volgende waarschuwingssymbolen gebruikt:
:
Bij het waarschuwingssymbool wordt een waarschuwing gegeven om
te voorkomen dat er opnameproblemen ontstaan.
: Bij dit opmerkingssymbool wordt aanvullende informatie gegeven.
Het pictogram <6> staat voor het hoofdinstelwiel.
Het pictogram <
Bij alle handelingen met het instelwiel <5> wordt aangenomen dat de schakelaar <
J
>. Controleer of deze werkelijk is ingesteld op <J>.
<
In de tekst staat het pictogram <9> voor de
multifunctionele knop.
In de tekst staat het pictogram <0> voor de
SET-knop. Deze knop wordt gebruikt voor menufuncties en aangepaste functies.
5> staat voor het snelkeuzewiel.
4
>al is ingesteld op
d, s, f, a, 8
20
).
Page 21
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden de voorafgaande stappen en de basisbediening van de camera uitgelegd.
De riem bevestigen
Haal het einde van de riem van onderaf door de draagriemhouder. Haal deze daarna door de gesp van de riem zoals afgebeeld in de illustratie. Trek de riem strak en zorg ervoor dat hij goed vastzit in de gesp.
De oculairdop is ook bevestigd
aan de riem. (pag. 99)
Oculairdop
21
Page 22
De batterij opladen
1
2
Markering batterijcompartiment
CG-580
CB-5L
OplaadniveauRode lamp
0-50%
50-75%
75-90%
90% of hoger
Knippert eenmaal
per seconde
Knippert tweemaal
per seconde
Knippert driemaal
per seconde
Lamp brandt
22
3
Verwijder het deksel.
Plaats het deksel terug wanneer u de
batterij uit de camera verwijdert om kortsluiting te voorkomen.
Plaats de batterij.
Plaats de voorkant van de batterij precies op het teken < op de oplader. Terwijl u de batterij naar beneden duwt, schuift u deze in de richting van de pijl. Om de batterij te verwijderen, herhaalt u de bovenstaande procedure in omgekeerde volgorde.
> (markering batterijcompartiment)
Voor CG-580 Klap de uitsteeksels naar buiten
en laad de batterij op.
Klap de uitsteeksels van de batterij
naar buiten, in de richting van de pijl. Steek de uitsteeksels in de wandcontactdoos.
Voor CB-5L Sluit het netsnoer aan en laad de batterij op.
Sluit het netsnoer aan op de oplader en steek de stekker in de wandcontactdoos.
X Het opladen begint automatisch en
de rode lamp knippert.
De oplaadtijd voor een volledig lege
X
batterij is als volgt: BP-511A en BP-514: Circa 100 min. BP-511 en BP-512: Circa 90 min.
De nummers en markeringen op de
batterijoplader komen overeen met de tabel links.
Page 23
De batterij opladen
Laad uitsluitend batterijen op van het type BP-511A, BP-514, BP-511 of BP-512. Als de batt erij langere t ijd in de camera zit zonder dat de camera wordt gebruikt, kan een lage elektri sche stroom zich ontl aden en de levensduur van de batterij verkorten. Verwijder de batterij als u de camera niet gebruikt en plaats het deksel om kortsluiting te voorkomen. Laad de batterij op voordat u de camera weer gebruikt.
Wanneer de batterij volledig opgeladen wordt opgeborgen, kan dat ten
koste gaan van de levensduur of prestaties van de batterij. De batterijen BP-511A, BP-514, BP-511 en BP-512 zijn speciaal bedoeld voor Canon-producten. Wanneer u deze oplaadt met een batterijlader of een ander product dat niet van Canon is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
Gebruik in het buitenland de oplader niet in combinatie met een
stroomtransformator. Dit kan storingen veroorzaken.
Nadat de rode lamp is gaan branden, laat u de batterij nog een uur
in de oplader om deze volledig op te laden.
Zelfs een opgeladen batterij die niet wordt gebruikt, zal geleidelijk
spanning verliezen. Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op dezelfde dag of een dag voordat u deze denkt te gaan gebruiken.
Aan de hand van de markering kunt u het deksel
op de batterij bevestigen, zodat u kunt zien of de batterij is opgeladen.
Verwijder de batterij na het opladen en haal het
netsnoer uit de wandcontactdoos.
De vereiste oplaadtijd van de batterij is afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en het oplaadniveau.
De batterij werkt bij temperaturen tussen 0 °C en 40 °C. Voor een
optimale werking wordt echter een temperatuurbereik tussen 10 °C en 30 °C aanbevolen. In een koude omgeving zoals skigebieden, nemen de prestaties van de batterij tijdelijk af en kan de gebruiksduur zijn verkort. Als de gebruiksduur zelfs na het opladen sterk is verminderd, is de batterij wellicht versleten. Vervang de batterij door een nieuwe.
De batterijoplader CG-580/CB-5L is compatibel met een stroombron van
100 V AC t/m 240 V AC 50/60 Hz. Dat betekent dat de oplader in het buitenland kan worden gebruikt zonder een afzonderlijke stroomtransformator. U hebt alleen een stekkeradapter nodig als er in het desbetreffende land een ander type stekker wordt gebruikt.
23
Page 24
De batterij plaatsen en verwijderen
De batterij plaatsen
Plaats een volledig opgeladen BP-511A-batterij in de camera.
Open het deksel van het
1
batterijcompartiment.
Schuif de hendel in de richting van de
pijl en open het deksel.
Plaats de batterij.
2
Zorg dat de contactpunten van de
batterij omlaag wijzen.
Schuif de batterij in de camera totdat
deze vastzit.
Sluit het deksel.
3
Druk op het deksel totdat dit dichtklikt.
Batterijen BP-514, BP-511 of BP-512 kunnen ook worden gebruikt.
Het batterijniveau controleren
Wanneer de schakelaar <4> op <1> of <J> staat (pag. 30), wordt een van vier batterijniveaus weergegeven.
z : Batterijniveau OK.
x : Batterijniveau is laag.
b :
Batterij is bijna leeg.
n : Batterij moet worden
opgeladen.
24
Page 25
De batterij plaatsen en verwijderen
Levensduur batterij [aantal opnamen · circa]
Temperatuur
Bij 20 °C 110 0 750
Bij 0 °C 900 600
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen BP-511A
en op de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging Products Association).
Het feitelijke aantal opnamen kan lager zijn dan hierboven is
aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Het aantal mogelijke opnamen neemt af naarmate het LCD-scherm
vaker wordt gebruikt.
Als u de ontspanknop lang half ingedrukt houdt of als u alleen de
autofocus gebruikt, wordt het maximumaantal opnamen ook kleiner.
Het maximumaantal opnamen met de BP-514 is gelijk aan het aantal dat
in de tabel wordt weergegeven.
Het aantal mogelijke opnamen met de BP-511 of BP-512 bedraagt
ongeveer 75% van de cijfers in de tabel voor 20 °C. Bij 0 °C komen de cijfers ongeveer overeen met de cijfers in de tabel.
Lensbewerkingen kosten de batterij ook stroom. Bij bepaalde lenzen
wordt het maximumaantal opnamen dan ook kleiner.
Opnameomstandigheden
Geen flits 50% flits
De batterij verwijderen
Open het deksel van het
1
batterijcompartiment.
Schuif de hendel in de richting van de
pijl en open het deksel.
Verwijder de batterij.
2
Schuif de batterijvergrendelknop in
de richting van de pijl in de afbeelding en verwijder de batterij.
Plaats het deksel om kortsluiting te
voorkomen.
25
Page 26
Een gewone wandcontactdoos gebruiken
Met de wisselstroomadapterset ACK-E2 (optioneel) kunt u de camera aansluiten op een gewone wandcontactdoos en hoeft u het batterijniveau niet in de gaten te houden.
Sluit de gelijkstroomkoppeling
1
aan.
Plaats de stekker van de
gelijkstroomkoppeling in de aansluitbus van de wisselstroomadapter.
Sluit het netsnoer aan.
2
Sluit het netsnoer aan op de
wisselstroomadapter.
Steek de stekker in de
wandcontactdoos. Haal de stekker uit de wandcontactdoos wanneer u klaar bent.
Plaats het snoer in de groef.
3
Plaats het snoer voorzichtig in de
groef.
Plaats de gelijkstroomkoppeling.
4
Open het batterijcompartimentdeksel
en open het deksel van het gelijkstroomkoppelingsgat.
Plaats de gelijkstroomkoppeling
totdat deze vastzit en plaats het snoer in het snoergat.
Sluit het deksel.
Plaats of verwijder het netsnoer nooit terwijl de schakelaar <4> van de camera is ingesteld op <1> of <J>.
26
Page 27
Een lens bevestigen en verwijderen
Een lens bevestigen
Verwijder de doppen.
1
Verwijder de achterste lensdop en de
cameradop door ze los te draaien in de richting van de pijl.
EF-S-lensbevestigingsmarkering
EF-lensbevestigingsmarkering
De lens verwijderen
Wanneer u de lens plaatst of verwijdert, dient u ervoor te zorgen dat er geen stof in de camera komt via de lensbevestiging.
Plaats de lens.
2
Plaats de EF-S-lens op de camera
precies boven de lensbevestigingsmarkering en draai de lens in de door de pijl aangegeven richting totdat de lens op zijn plaats klikt.
Als u een andere lens plaatst dan de
EF-S-lens, plaats deze dan boven de rode EF-lensbevestigingsmarkering.
Op de lens stelt u de
3
focusinstellingsknop in op <AF>.
Als deze is ingesteld op <MF> is
autofocus niet mogelijk.
Verwijder de voorste lensdop.
4
Druk op de lensontgrendelingsknop en draai de lens in de richting van de pijl.
Draai de lens totdat deze niet meer
verder kan, en koppel deze los.
27
Page 28
De CF-kaart installeren en verwijderen
De opname wordt opgeslagen op de CF-kaart (optioneel). Hoewel de dikte verschillend is, kunt u een CF-kaart van het type I of II in de camera plaatsen. De camera is ook compatibel met microdrive- en CF-kaarten met een capaciteit van 2 GB of hoger.
De kaart plaatsen
Open het deksel.
1
Schuif het deksel in de richting van de
pijl om het te openen.
Boven
CF-kaart uitwerpknop
Resterende opnamen
Het aantal resterende opnamen is afhankelijk van de resterende capaciteit van de CF-kaart of de instelling voor de opnamekwaliteit, de ISO-waarde, etc.
Plaats de CF-kaart.
2
Als de CF-kaart verkeerd wordt
geplaatst, kan deze de camera beschadigen. Plaats de kant met de kleine openingen in de camera met de etiketzijde naar u toe, zoals aangegeven in de illustratie.
X De uitwerpknop van de CF-kaart
komt naar buiten.
Sluit het deksel.
3
Sluit het deksel en schuif het in de
richting van de pijl totdat het dicht klikt.
X Wanneer de schakelaar <4> is
ingesteld op <1> of <J>, worden de resterende opnamen weergegeven op het LCD-paneel.
28
Page 29
De CF-kaart installeren en verwijderen
De CF-kaart verwijderen
Open het deksel.
1
Zet de schakelaar <4> op <2>. Controleer of het bericht “buSY” niet
op het LCD-paneel verschijnt.
Zorg dat de lees-/schrijfindicator uit
Lees-/schrijfindicator
Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, betekent dit dat de opnamen op de CF-kaart worden ingelezen, opgeslagen of gewist. Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt of knippert, worden de volgende handelingen afgeraden. Als u deze handelingen toch uitvoert, kunnen de fotogegevens, de CF-kaart of de camera beschadigd raken.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten
• Het deksel van de CF-kaartsleuf openen
• De batterij verwijderen
Als op een CF-kaart al opnamen zijn opgeslagen, kunt u nieuwe
opnamen opslaan met opeenvolgende bestandsnummers volgend op de reeds opgeslagen nummers. Als u de bestanden opnieuw wilt nummeren vanaf 0001, stel dan [c Bestandnr.] in op [M- reset]. (pag. 71) Zie pagina 126 als “
Als u een CF-kaart met een lage capaciteit gebruikt, kan deze mogelijk
geen grote opnamen opnemen.
Microdrive-kaarten zijn gevoeliger voor trillingen en fysieke schokken
dan CF-kaarten. Indien u een microdrive gebruikt, dient u extra op te letten dat de camera niet wordt blootgesteld aan trillingen of fysieke schokken tijdens het opslaan of weergeven van opnamen.
Err CF
staat en open vervolgens het deksel.
Verwijder de CF-kaart.
2
Druk op de uitwerpknop.
X De CF-kaart wordt uitgeworpen.
Sluit het deksel.
” (CF-fout) wordt weergegeven op het LCD-paneel.
Stel [z Foto zonder CF] in het menu in op [Uit] om te voorkomen dat u opnamen maakt zonder CF-kaart. (pag. 43)
29
Page 30
Basisgebruik
Aan-/uitschakelaar
De camera werkt alleen als de schakelaar <4> is ingeschakeld.
<2>: De camera is uitgeschakeld en
<1> : De camera werkt. <J> : De camera en <5> werken.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld nadat deze 1 minuut niet is gebruikt. Om de camera weer in te schakelen, drukt u op de ontspanknop of een andere knop.
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen door middel van de menu-
instelling [c Uitschakelen]. (pag. 43) Als u de schakelaar <4> op <2> instelt terwijl de opnamen worden opgeslagen op de CF-kaart, wordt het resterende aantal opnamen dat moet worden opgeslagen, weergegeven op het bovenste LCD-paneel met het nummer < alle opnamen zijn opgeslagen, worden het scherm en de camera uitgeschakeld.
Ontspanknop
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische focus (AF) en het automatische belichtingsmechanisme (AE), waarmee de sluitertijd en het diafragma worden bepaald. De belichtingsinstelling (sluitertijd en diafragma) wordt weergegeven op het LCD-paneel en in de zoeker. (0)
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt gemaakt.
werkt niet.
(pag. 32)
N
>. Als
30
Page 31
Basisgebruik
Als u de ontspanknop half indrukt en (0) zijn verstreken, moet u de knop nogmaals half indrukken en een moment wachten voordat u volledig indrukt voor een opname. Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te drukken of als u de ontspanknop half indrukt en daarna volledig, zal de opname toch nog een moment worden vertraagd. Tijdens het opslaan van opnamen of het weergeven van opnamen of menu's kunt u te allen tijde de ontspanknop half indrukken om meteen weer te kunnen fotograferen. (Dit is niet mogelijk wanneer u rechtstreeks afdrukt of wanneer het scherm voor rechtstreekse opnameoverdracht wordt weergegeven.) Camerabeweging tijdens het belichtingsmoment wordt camera shake genoemd. Dit kan onscherpe opnamen tot gevolg hebben. Volg de onderstaande instructies om dit te voorkomen. Raadpleeg ook “De camera vasthouden” (pag. 44).
• Houd de camera stevig vast.
• Plaats uw vingertop op de ontspanknop, houd de camera met uw rechterhand vast en druk daarna zachtjes de ontspanknop in.
Gebruik van het hoofdinstelwiel <6>
Het instelwiel <6> wordt vooral gebruikt voor opname-instellingen.
Druk op een knop en draai aan
(1)
het instelwiel <6>.
Als u op een knop drukt, blijft de desbetreffende functie zes seconden lang ( tijdens het draaien van het instelwiel < de instelling op het LCD-paneel. Als de timer afloopt of als u de ontspanknop half indrukt, is de camera klaar om een opname te maken.
Op die manier kunt u de AF-modus,
transportmodus en lichtmeetmodus instellen en het AF-punt selecteren.
9
) actief. Kijk
6
> naar
Draai alleen aan het instelwiel <6>.
(2)
U kijkt op het LCD-paneel of in de zoeker en draait aan het instelwiel <6> om de gewenste instelling te selecteren.
Op die manier kunt u de sluitertijd, het
diafragma, enz. instellen.
31
Page 32
Basisgebruik
Gebruik van het snelkeuzewiel <5>
Het instelwiel <5> wordt vooral gebruikt voor opname-instellingen en het selecteren van LCD­monitoritems. Zet de schakelaar <4> eerst op <J> wanneer u het instelwiel <5> wilt gebruiken.
(1)
Druk op een knop en draai aan het instelwiel <5>.
Als de camera gereed is voor opname en u op een knop drukt, blijft de desbetreffende functie zes seconden lang ( seconden aan het instelwiel < op het LCD-paneel of in de zoeker. Wanneer de functie niet meer actief is of als u de ontspanknop half indrukt, is de camera klaar om een opname te maken.
U kunt het AF-punt, de witbalans, de ISO-waarde en de flitsbelichtingscompensatie selecteren. Wanneer u het LCD-scherm gebruikt, kunt u menubewerkingen selecteren en kunt u opnamen tijdens het bekijken van de opnamen selecteren.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <5>.
U kijkt op het LCD-paneel of in de zoeker en draait aan het instelwiel <
Gebruik dit instelwiel voor het selecteren van de belichtingscompensatie, het diafragma voor handmatige belichting en andere instellingen.
U kunt ook (1) gebruiken wanneer de schakelaar <4> is ingesteld op <1>.
9
) actief. Draai in deze zes
5
> en kijk tegelijk ook
5
> om de gewenste instelling te selecteren.
Gebruik van de multifunctionele knop <9>
De multifunctionele knop <9> heeft acht pijltoetsen en een knop in het midden.
U gebruikt deze knop bijvoorbeeld om een AF-punt te selecteren, de witbalanscorrectie in te stellen, door een vergrote opnameweergave te schuiven en het bijsnijdframe voor rechtstreeks afdrukken te verplaatsen.
32
Page 33
Menugebruik
Met de menu's kunt u diverse optionele instellingen instellen, zoals de opnamekwaliteit, beeldstijl, datum/tijd, persoonlijke voorkeuren, enz. Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt, gaat u door naar de volgende stap met de knop <M>, de knop <0> en het instelwiel <5> aan de achterkant van de camera.
LCD-scherm
<M>-knop
<C>-knop
Menucategorie
<5> Snelkeuzewiel
<0>-knop
Kleurcode menucategorie
Menu-items
Het menuscherm bevat verschillende kleuren voor de drie menucategorieën.
Pictogram Kleur Categorie Omschrijving
z
x
c
U kunt het menu-item zelfs selecteren met het instelwiel <5> wanneer
Ook wanneer een menu wordt weergegeven, kunt u direct teruggaan
Rood Opnamemenu Opnamemenu
Blauw Weergavemenu Opnameweergavemenu
Geel Instellingenmenu Basisinstellingen camera
Druk op de knop <
de schakelaar <4> is ingesteld op <1>.
naar de opnamemodus door de ontspanknop half in te drukken.
C
> om naar het eerste item van iedere menucategorie te gaan.
Menu-instellingen
33
Page 34
Menugebruik
Procedure menu-instelling
1
2
3
4
5
Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven. Om het menu weer af te sluiten, drukt u nogmaals op de knop.
Selecteer een menu-item.
Draai aan het instelwiel <5> om het menu­item te selecteren en druk vervolgens op < Druk op de knop < eerste item van iedere menucategorie te gaan.
C
> om naar het
0
Selecteer de menu-instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren.
Selecteer de gewenste instelling.
Druk op <0> om de instelling te selecteren.
Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om de
menuweergave af te sluiten.
>.
Als een van de Basisgebruik-modi is ingesteld, worden bepaalde menu-
items niet weergegeven. (pag. 35, 36) U kunt het instelwiel <6> ook gebruiken om menu-items te selecteren of opnamen te bekijken. In de beschrijvingen van de menufuncties wordt er hierna van uitgegaan dat u op de knop < Menugebruik werkt ook nadat de opname is gemaakt en terwijl de opname op de CF-kaart wordt opgeslagen (lees-/schrijfindicator knippert).
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
34
Page 35
Menugebruik
Menu-instellingen
<z> Opnamemenu (rood)
Kwaliteit
R. ogen Aan/Uit Pieptoon Foto zonder CF AEB Verhogingen in stappen van 1/3, ±2 stappen 94
WB SHIFT/BKT
Handmatige witbalans
Kleurtemp. Instelbaar van 2800 - 10.000 K (in stappen van 100 K) 66 Kleurruimte sRGB/Adobe RGB 63
Beeld stijl
73/83/74/84/76/86/ RAW/ RAW+73/ +83/ +74/ +84/ +76/ +86
Uit/Aan 104 Aan/Uit 100 Aan/Uit 43
Witbalanscorrectie: B/A/M/G-correctie, elk 9 niveaus WB-BKT: B/A- en M/G-correctie 1 niveau, ±3 niveaus
Handmatige instelling van de witbalans 65
Standaard / Portret / Landschap / Neutraal / Natuurlijk / Monochroom / Gebruiker 1, 2, 3
Referentie-
pagina's
67, 68
56-62
52
<x> Weergavemenu (blauw)
Beveilig Roteren
Print opties
Volgorde
Autom. Afspelen Kijktijd
AF-punten Histogram
De grijze menu-items worden niet weergegeven in de
Basisgebruik-modi.
In de Basisgebruik-modi worden de opnamekwaliteitmodi RAW en
RAW+JPEG niet weergegeven.
Opname beveiligen tegen wissen 123 Verticale opname roteren 121 Geeft aan welke opnamen moeten worden afgedrukt
(DPOF) Selecteert opnamen die moeten worden overgezet naar een pc
Automatische weergave van opnamen 120
Uit / 2 sec. / 4 sec. / 8 sec. / Vastzetten 110 Niet tonen / Tonen 114 Helderheid / RGB 115
149
158
35
Page 36
Menugebruik
<c> Instellingenmenu (geel)
Uitschakelen 1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. / 30 min. / Uit 43 Beeldomkeren LCD Helderheid Datum/Tijd Bestandsnr.
Taa l
Video Systeem
Communicatie
Formatteren
Persoonlijke voorkeuze (C. Fn)
Wis instellingen
Sensor schoonmaken
Image transfer (LAN) settings
Firmware versie
De grijze menu-items worden niet weergegeven in de Basisgebruik-modi.
Aan zD / Aan D / Uit 111 5 niveaus 112 Stel de datum en de tijd in 39 Continu / Auto reset/ M- reset 70 15 talen beschikbaar (Engels, Duits, Frans, Nederlands, Deens, Fins, Italiaans, Noors, Zweeds, Spaans, Russisch, Vereenvoudigd Chinees, Traditioneel Chinees, Koreaans en Japans) NTSC/PAL 122
Print/PC / LAN(WFT-E1)
Hiermee kunt u gegevens op de CF-kaart initialiseren en wissen
Hiermee past u de camera aan 166
Wis alle camera-instellingen (zet de camera terug op de standaardinstellingen). Wis alle persoonlijke voorkeuzes (zet alle voorkeuze­instellingen terug op de standaardinstellingen).
Selecteer om de sensor te reinigen 41
Wordt weergegeven wanneer de draadloze bestandsverzender WFT-E1/E1A wordt gebruikt
Selecteer om de firmware te updaten
Referentie-
pagina's
38
129,
160
126
37
167
Het LCD-scherm
U kunt het LCD-scherm niet als zoeker gebruiken om opnamen te maken.
Stel de helderheid van het LCD-scherm in op een van de vijf niveaus
via het menu [c LCD Helderheid]. (pag. 112)
36
Page 37
Menugebruik
3 De standaardinstellingen van de camera herstellenN
Selecteer [Wis instellingen].
1
Draai het instelwiel <5> en
selecteer [c Wis instellingen]. Druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Wis camera
2
instellingen].
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [Wis camera instellingen]. Druk vervolgens op <0>.
Selecteer [OK].
3
Draai het instelwiel <5> en selecteer
OK
]. Druk vervolgens op <0>. De
[ standaardinstellingen worden hersteld.
X
De standaardinstellingen van de camera worden als volgt weergegeven.
Opname-instellingen
AF-modus One-Shot AF
AF-puntselectie
Lichtmeetmodus Evaluatieve meting
Transportmodus Enkele opname
Belichtingscompensatie
AEB Uit
Flitsbelichtingscompensatie
Persoonlijke voorkeuren
Automatische AF-puntselectie
0 (Nul)
0 (Nul)
Huidige instellingen bewaard
Beeldregistratie-instellingen
Kwaliteit 73
ISO-waarde 100
Beeld stijl Standaard
Kleurruimte sRGB Witbalans Q
Kleurtemperatuur
Witbalanscorrectie
Reeksopnamen op basis van witbalan s
5200 K
Uit
Uit
In de Basisgebruik-modi kunnen de camera-instellingen niet worden teruggezet naar de standaardinstellingen.
37
Page 38
3 De taal instellen
De interfacetaal van het LCD-scherm kan op een van de vijftien talen worden ingesteld.
Selecteer [Taal].
1
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [c Taal]. Druk vervolgens op <0>.
X Het taalscherm verschijnt.
Selecteer de gewenste taal.
2
Draai aan het instelwiel <5> om de
taal te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X De taal verandert.
English Engels
Deutsch Duits
Français Frans
Nederlands Nederlands
Dansk Deens
Suomi Fins
Italiano Italiaans
Norsk Noors
Svenska Zweeds
Español Spaans
Russisch
Vereenvoudigd Chinees
Traditioneel Chinees
Koreaans
Japans
38
Page 39
3 De datum en tijd instellen
Stel de datum en de tijd in zoals hierna beschreven.
Selecteer [Datum/Tijd].
1
Draai aan het instelwiel <5> en
selecteer [c Datum/Tijd]. Druk vervolgens op <0>.
X Het scherm Datum/Tijd verschijnt.
Stel de datum en tijd in.
2
Door op de knop <0> te drukken
wisselt het oranje vakje tussen en .
Wanneer het vakje wordt
weergegeven, draait u het instelwiel <5> om de datum of tijd te selecteren die u wilt corrigeren, en drukt u vervolgens op <0>.
Wanneer het vakje wordt
weergegeven, draait u het instelwiel <5> om het juiste cijfer te selecteren, en drukt u vervolgens op <0>.
Bevestig de instelling.
3
Wanneer het vakje wordt
weergegeven, draait u het instelwiel <5> om [OK] te selecteren, en drukt u vervolgens op <0>.
X De datum/tijd wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer. De ingestelde minuut begint vervolgens bij 0 sec.
Iedere opname wordt opgeslagen met de datum en de tijd waarop de opname is gemaakt. Als de datum en de tijd niet juist zijn ingesteld, wordt de verkeerde datum/tijd opgeslagen. Zorg ervoor dat u de datum en de tijd correct instelt.
39
Page 40
De batterij voor datum/tijd vervangen
De batterij voor datum/tijd (back-up) houdt de datum en tijd van de camera bij. De levensduur van de batterij is ongeveer 5 jaar. Als de datum/tijd wordt gereset wanneer de batterij wordt vervangen, vervangt u de back-upbatterij door een nieuwe CR2016-lithiumbatterij, zoals hieronder wordt uitgelegd.
De datum/tijd-instelling wordt ook gereset en dus moet u de correcte datum/tijd instellen.
Zet de schakelaar <4> op <2>.
1
Verwijder de batterij.
2
Neem de batterijhouder uit de
3
camera.
()
(
Zorg ervoor dat de batterij voor datum/tijd een lithiumbatterij van het type CR2016 is.
40
Vervang de batterij.
+)
4
Zorg dat de batterij in de juiste
+ –-stand wordt geplaatst.
Plaats de batterijhouder.
5
Plaats vervolgens de batterij en sluit
het deksel.
Page 41
3 De CMOS-sensor reinigenN
De beeldsensor is te vergelijken met de film in een gewone filmcamera. Als zich stof op de beeldsensor vormt, kan dit tot donkere vlekken op de opnamen leiden. Om dit te voorkomen moet de hierna beschreven procedure voor de reiniging van de beeldsensor worden opgevolgd. Het wordt aanbevolen om de wisselstroomadapterset ACK-E2 (optioneel, zie pagina 26, 184) te gebruiken. Als u een batterij gebruikt, let er dan op dat deze voldoende is geladen. Haal de lens van de camera voordat u de sensor reinigt.
Plaats de gelijkstroomkoppeling
1
(pag. 26) of een batterij en zet de
schakelaar <4> op <1>.
Selecteer [Sensor schoonmaken].
2
Draai aan het instelwiel <5> om
[c Sensor schoonmaken] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X Als u een batterij gebruikt die
voldoende is geladen, verschijnt het scherm dat in stap 3 is weergegeven.
Als de batterij leeg is, verschijnt er
een waarschuwing, waarna u niet meer verder kunt met de reiniging. Vervang óf de batterij óf gebruik een gelijkstroomkoppeling en start weer vanaf stap 1.
Selecteer [OK].
3
Draai het instelwiel <5> en
selecteer [OK]. Druk vervolgens op <0>.
X De spiegel wordt opgeklapt en de
sluiter wordt geopend.
X CLEA n” knippert op het
LCD-paneel.
41
Page 42
3 De CMOS-sensor reinigenN
Reinig de beeldsensor.
4
Gebruik een blaasbuisje om stof, etc.
op het oppervlak van de beeldsensor voorzichtig te verwijderen.
Stop met reinigen.
5
Zet de schakelaar <4> op <2>.
X De camera wordt uitgeschakeld, de
sluiter gaat dicht en de spiegel wordt weer naar beneden geklapt.
Zet de schakelaar <4> op <1>.
De camera is gereed om een opname te maken.
Tijdens het reinigen van de beeldsensor moet u geen van de volgende handelingen verrichten. De stroom wordt dan uitgeschakeld. Als de stroom wordt uitgeschakeld, gaat de sluiter dicht, waardoor de sluitergordijnen en de beeldsensor beschadigd kunnen raken.
• Zet de schakelaar <4> op <2>.
• Open het deksel van de CF-kaartsleuf.
• Open het deksel van het batterijcompartiment.
Steek het blaasbuisje niet verder dan de lensbevestiging in de camera.
Als de stroom wordt uitgeschakeld, zal de sluiter dichtgaan, waardoor de sluitergordijnen en de beeldsensor beschadigd kunnen raken.
Gebruik een blaasbuisje zonder borsteltje. Een borsteltje kan het
oppervlak van de sensor beschadigen. Gebruik nooit lucht of gas uit flessen om de sensor schoon te maken. De druk kan de sensor beschadigen of de spray kan bevriezen op de sensor.
Als de batterij leeg is, klinkt er een pieptoon en knippert het pictogram
<c> op het LCD-paneel. Zet de schakelaar <4> op <2> en vervang de batterij. Begin vervolgens opnieuw. U kunt de sensor niet reinigen wanneer batterijgreep BG-E2 (optioneel) op de camera is bevestigd en AA-batterijen de stroomtoevoer verzorgen. Gebruik wisselstroomadapterset ACK-E2 (optioneel) of gebruik een batterij die voldoende is geladen.
Als u er zelf niet in slaagt om al het stof te verwijderen, breng de camera dan naar een Canon Service Center.
42
Page 43
3
U kunt de automatische uitschakeltijd instellen zodat de camera automatisch wordt uitgeschakeld als deze een bepaalde tijd niet is gebruikt. Als u niet wilt dat de camera automatisch wordt uitgeschakeld, zet u deze functie op [ weer inschakelen door op de ontspanknop of een andere knop te drukken.
De uitschakeltijd/Uitschakelen instellen
Uit
]. Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze
Selecteer [Uitschakelen].
1
Draai aan het instelwiel <5>
en selecteer [c Uitschakelen]. Druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste tijd.
2
Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste tijd te selecteren en druk vervolgens op <
Als de camera automatisch is uitgeschakeld, kunt u de camera weer inschakelen door te drukken op de ontspanknop, de knop <M> of de knop <x>. Als de opnamemodus één van de Creatief gebruik-modi is, kunt u ook op de knop <A> drukken om de camera weer in te schakelen.
0
3 CF-kaartherinnering
Hierdoor wordt voorkomen dat er opnamen worden gemaakt als er geen CF­kaart in de camera zit. Deze instelling kan in alle opnamemodi worden gekozen.
Selecteer [Foto zonder CF].
1
Draai het instelwiel <5> om [
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
CF
Selecteer [Uit].
2
Draai het instelwiel <5> om [ selecteren en druk vervolgens op <
z Foto zonder
Uit
] te
0
>.
>.
Als [Uit] is ingesteld en u op de ontspanknop drukt terwijl er geen CF-kaart in de camera zit, wordt “no CF” (Geen CF-kaart) weergegeven in de zoeker en het LCD-paneel.
43
Page 44
Dioptrische aanpassing
Door de dioptrie aan te passen aan uw gezichtsvermogen, zal het zoekerbeeld zelfs zonder bril scherp zijn. Het aanpasbare dioptriebereik van de camera loopt van -3 t/m +1 dpt.
Draai aan de knop voor dioptrische aanpassing.
Draai de knop naar links of rechts zodat de AF-punten in de zoeker scherp zijn.
De illustratie toont de knop met
standaardinstellingen (-1 dpt).
Als het beeld in de zoeker na de dioptrische aanpassing van de camera nog niet scherp is, wordt aanbevolen om de Dioptric Adjustment Lens E (10 typen, optioneel) te gebruiken.
De camera vasthouden
Om scherpe opnamen te krijgen, houdt u de camera stil om bibberen (camera shake) te minimaliseren.
Horizontaal fotograferen Verticaal fotograferen
Houd de camera stevig vast met uw rechterhand en druk beide
ellebogen licht tegen uw lichaam.
Houd de lens onderaan vast met uw linkerhand. Druk de camera tegen uw gezicht en kijk door de zoeker. Voor een stabiele houding plaatst u een voet voor de andere.
44
Page 45
2
Volautomatische
opnamen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de Basisgebruik-modi op het programmakeuzewiel kunt gebruiken voor het snel en eenvoudig maken van opnamen. In iedere modus < <3> <4> <5> <6> en <7> worden de AF-modus, lichtmeetmodus, ISO-waarde enz. automatisch ingesteld en afgestemd op het onderwerp. Het enige wat u hoeft te doen, is richten en fotograferen. Om fouten door onjuist gebruik van de camera te voorkomen, zijn de opnameknoppen <
Q
< U hoeft zich dus geen zorgen te maken over eventuele fouten.
> <S> <A> en <9> in deze modus uitgeschakeld.
Stel het programmakeuzewiel in op een van de volgende modi: <1> <2> <3> <4> <5> <6> <7>
De opnameprocedure is dezelfde als bij “
1
k
i
u
r
b
e
g
s
i
s
B
a
gebruiken” (pag. 46). Zie “Functiemogelijkhedentabel” (pag. 176) om te zien wat in de Basisgebruik-modi automatisch is ingesteld.
Volautomatisch
1
E
> <2>
> <i>
45
Page 46
1 Volautomatisch gebruiken
Om snel en gemakkelijk opnamen te maken, hoeft u alleen maar de camera te richten en op de ontspanknop te drukken. De camera beschikt over negen AF-punten waarop kan worden scherpgesteld. Zo wordt goed fotograferen wel heel eenvoudig.
Stel het programmakeuzewiel in op <1>.
1
X
De AF-modus wordt automatisch ingesteld
AF-punt
Focusbevestigingslampje
Sluitertijd
Diafragma
9
op < wordt ingesteld op < lichtmeetmodus wordt ingesteld op <
Richt een AF-punt op het
2
onderwerp.
Uit de negen AF-punten selecteert de
camera automatisch het AF-punt dat zich het dichtst bij het onderwerp bevindt en stelt hierop scherp.
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk de ontspanknop half in om scherp te stellen op het onderwerp.
X
Het AF-punt waarop wordt scherpgesteld, knippert kort rood. Op hetzelfde moment is een pieptoon te horen en brandt het focusbevestigingslampje <
X
De sluitertijd en de diafragmawaarde worden automatisch ingesteld en weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel. (
X
Indien noodzakelijk komt de ingebouwde flitser automatisch te voorschijn.
X
Onder slechte lichtomstandigheden kan wellicht met AF geen scherpstelling worden bereikt. Het AF-hulplicht flitst dan automatisch. (pag. 78)
Kijk op het display.
4
>, de transportmodus
u
> en de
o
> in de zoeker.
0
)
q
>.
46
Page 47
1 Volautomatisch gebruiken
Maak de opname.
5
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
X
De opname wordt ongeveer 2 seconden op het LCD-scherm weergegeven.
Als u de opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt wilt weergeven, drukt u op de knop <
Raak tijdens de <AF>-scherpstelling de focusring aan de voorkant van de lens niet aan.
Als u wilt in- of uitzoomen, doe dit dan voordat u scherpstelt. Wanneer u
na het scherpstellen aan de zoomring draait, kan de focus verloren gaan.
Wanneer de CF-kaart vol raakt, verschijnt de waarschuwing CF-kaart vol
FuLL CF” in de zoeker en op het LCD-paneel en kunt u geen opnamen meer maken. Vervang de CF-kaart. Zorg ervoor dat het uitklappen van de ingebouwde flitser niet wordt belemmerd. Als “
Err 05
Wanneer een EOS-camera wordt gebruikt met een lens van een ander
Er kunnen meerdere AF-punten gelijktijdig rood knipperen. In dat geval
De kijktijd na het maken van een opname kan worden veranderd met de
” wordt weergegeven, zet u de schakelaar <4> weer op <2> en <1>.
merk, is het mogelijk dat de camera of de lens niet goed functioneert.
Wanneer de scherpstelling is bereikt, worden de focus- en de belichtingsinstelling ook vergrendeld. Wanneer het focusbevestigingslampje <o> knippert, kan er geen opname worden gemaakt. (pag. 80)
is op al deze AF-punten scherpgesteld. In de Basisgebruik-modi (behalve <3> <5> <7>) komt de ingebouwde flitser automatisch naar boven en flitst deze bij slechte lichtomstandigheden of tegenlicht. Duw de flitser weer naar beneden als u deze niet wilt gebruiken. Bij de Basisgebruik-modi wordt automatisch de beeldstijl (pag. 56) voor de desbetreffende Basisgebruik-modus ingesteld. Raadpleeg de “Functiemogelijkhedentabel” op pagina 176 om te zien welke beeldstijl is ingesteld voor de Basisgebruik-modus. U kunt de pieptoon uitschakelen zodat deze niet piept wanneer het onderwerp is scherpgesteld. Stel het menu-item [
[x Kijktijd]-instelling van het menu. (pag. 110) Als u het AF-p unt wilt selecteren dat moet worden gebruikt voor het scherpstellen, stelt u het programmakeuzewiel in op <
d
> en volgt u “AF-punt selecteren” (pag. 77) om het AF-punt te selecteren.
z Pieptoon
x
>. (pag. 113)
] in. (pag. 100)
47
Page 48
Basisgebruik-modi
Selecteer een opnamemodus die bij het onderwerp past en u krijgt heel gemakkelijk het beste resultaat.
Portret
2
Met deze opnamemodus wordt de achtergrond onscherp, zodat het onderwerp duidelijk uitkomt.
Wanneer u de ontspanknop ingedrukt houdt,
worden continu-opnamen gemaakt.
Voor een onscherpere achtergrond gebruikt u
een telelens en maakt u het onderwerp vanaf het middel beeldvullend. Of u laat het onderwerp verder van de achtergrond af staan.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<X>, de transportmodus op <i> en de lichtmeetmodus op <q>.
Landschap
3
Deze opnamemodus is bedoeld voor weidse panorama's, nachtopnamen en dergelijke.
Met een groothoeklens worden de diepte en de
breedte van de opname nog verder vergroot.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<X>, de transportmodus op <u> en de lichtmeetmodus op <q>.
Close-up
4
Gebruik deze opnamemodus om close-upopnamen te maken van bloemen, insecten en dergelijke.
Stel het onderwerp zoveel mogelijk scherp bij de
kortste focusafstand van de lens.
Gebruik de telezijde van een zoomlens voor een
verdere vergroting.
Voor betere close-ups worden een speciale
EOS-macrolens en de Macro Lite (beide optioneel) aanbevolen.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<X>, de transportmodus op <u> en de lichtmeetmodus op <q>.
48
Page 49
Sport
5
Nachtopnamen
6
Flitser uit
7
Basisgebruik-modi
Gebruik deze opnamemodus als u bij snelbewegende onderwerpen de actie wilt vastleggen.
Eerst volgt de camera het onderwerp met het middelste AF-punt. Focustracering volgt het onderwerp vervolgens met de meest geschikte van de negen AF-punten. Terwijl u de ontspanknop ingedrukt houdt, blijft de camera scherpstellen voor het maken van continu-opnamen.
Het gebruik van een telelens wordt aanbevolen.
Als het onderwerp is scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<Z>, de transportmodus op <o> en de lichtmeetmodus op <q>.
Deze modus is voor het fotograferen van personen in het schemerlicht of 's nachts. De flitser belicht het onderwerp terwijl een langzame synchronisatiesnelheid voor een natuurlijke belichting van de achtergrond zorgt.
Gebruik de modus <3> als u een nachtopname
wilt maken zonder personen. Vraag het onderwerp ook na de flits nog even stil te blijven staan.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<X>, de transportmodus op <u> en de lichtmeetmodus op <q>.
U kunt de flitser uitschakelen als u deze niet wilt gebruiken.
De ingebouwde flitser of een eventuele externe
Speedlite flitst dan niet.
X Automatisch wordt nu de AF-modus ingesteld op
<9>, de transportmodus op <u> en de lichtmeetmodus op <q>.
Gebruik in de modus <6> een statief om te voorkomen dat de camera beweegt. Let er bij de modi <
3
> en <7> op dat de camera niet beweegt als het sluitertijdlampje knippert.
49
Page 50
j Bediening met de zelfontspanner
Gebruik de zelfontspanner wanneer u zelf op de foto wilt. U kunt de zelfontspanner gebruiken in alle Basisgebruik- of Creatief gebruik-modi.
Druk op de knop <R>. (9)
1
Selecteer <j>.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <
Stel scherp op het onderwerp.
3
Kijk in de zoeker en druk de ontspanknop half in om te controleren of het focusbevestigingslampje < de belichtingsinstelling wordt weergegeven.
Maak de opname.
4
Kijk door de zoeker en druk de
ontspanknop volledig in. U hoort een pieptoon, het lampje van de
X
zelfontspanner gaat knipperen en de opname wordt ongeveer 10 seconden daarna gemaakt. Gedurende de eerste 8 seconden hoort u een langzame pieptoon en knippert het lampje. Gedurende de laatste 2 seconden hoort u een snellere pieptoon en blijft het lampje branden.
X
Tijdens de werking van de zelfontspanner wordt op het LCD-paneel het aantal seconden afgeteld totdat de opname wordt gemaakt.
Zorg ervoor dat u niet vóór de camera staat wanneer u de ontspanknop indrukt om de zelfontspanner in werking te stellen. Anders gaat de scherpstelling verloren.
6
> om <j> te selecteren.
o
> brandt en of
Gebruik een statief als u de zelfontspanner gebruikt.
Als u de zelfontspanner wilt uitschakelen nadat u deze in werking hebt gesteld, drukt u op de knop < Wanneer u met de zelfontspanner een foto van u zelf maakt, vergrendelt u de focus (pag. 79) op een onderwerp dat zich ongeveer op dezelfde afstand bevindt als u op het moment van de opname.
U kunt de pieptoon ook uitschakelen. (pag. 100)
50
R
>.
Page 51
3
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden de instellingen voor digitale opnamen uitgelegd voor de opnamekwaliteit, de ISO­waarde, de beeldstijl, de witbalans en de kleurruimte.
Van de Basisgebruik-modi worden in dit hoofdstuk alleen
opnamekwaliteit (behalve RAW en RAW+JPEG), bestandsnummering en het controleren van camera­instellingen besproken.
De asterisk M rechts naast de paginatitel geeft aan dat de
desbetreffende functie alleen beschikbaar is in de Creatief gebruik-modi (d, s, f, a, 8).
51
Page 52
3 De opnamekwaliteit instellen
In de modi 73/83/74/84/76/86 worden opnamen vastgelegd in de algemeen gebruikte JPEG-indeling. In de modus met de meegeleverde software. In de modi
76/+86
+
(RAW+JPEG) wordt één opname tegelijkertijd in de RAW- en in de JPEG-
indeling gemaakt en vastgelegd op de CF-kaart.
kunnen de indelingen RAW of RAW+JPEG niet worden ingesteld.
1
2
Instellingen voor opnamekwaliteit
Opnamekwaliteit
73 (Groot/Fijn) 83 (Groot/Normaal) 74 (Middel/Fijn) 84 (Middel/Normaal) 76 (Klein/Fijn) 86 (Klein/Normaal)
1 (RAW)
Opnametype
(extensie)
JPEG
(.JPG)
RAW
(.CR2)
1
moet de opname worden bewerkt
1+73/+83/+74/+84
/
In de Basisgebruik-modi
Selecteer [Kwaliteit].
Draai het instelwiel <5> om [ te selecteren en druk vervolgens op <
X
Het scherm voor de opnamekwaliteit
z Kwaliteit
0
>.
wordt weergegeven.
Stel de gewenste opnamekwaliteit in.
Draai het instelwiel <5> om de opnamekwaliteit te selecteren en druk vervolgens op < Stel de opnamekwaliteit achtereenvolgens in voor de Basisgebruik-modi en de Creatief gebruik-modi.
Pixels Afdrukgrootte
3504 x 2336
(Circa 8,2 miljoen)
2544 x 1696
(Circa 4,3 miljoen)
1728 x 1152
(Circa 2,0 miljoen
3504 x 2336
(Circa 8,2 miljoen)
)
0
>.
A3 of groter
A5 - A4
A5 of kleiner
A3 of groter
]
De pictogrammen 7 (Fijn) en 8 (Normaal) staan voor de compressie van de opname. Als u een betere opnamekwaliteit wilt, selecteert u < besparen zodat u meer opnamen kunt vastleggen, selecteert u een hogere compressie
Bij RAW+JPEG worden de RAW- en JPEG-opnamen onder hetzelfde
bestandsnummer en in dezelfde map opgeslagen.
7
> voor een lage compressie. Als u ruimte wilt
52
8
.
Page 53
3 De opnamekwaliteit instellen
Grootte opnamebestand en capaciteit CF-kaart volgens opnamekwaliteit
Opnamekwaliteit
73 3,6 133 83 1,8 267 74 2,2 225 84 1,1 442 76 1,2 392 86 0,6 761 1+73 1+83 45 1+74 44 1+84 49 1+76 48 1+86 51 1 8,7 55
Het maximumaantal (continu-)opnamen (pag. 54) geldt voor een CF-kaart van
512 MB en is gebaseerd op de testnormen van Canon.
De grootte van een enkele opname, het aantal mogelijke opnamen en de
maximale opnamereeks bij continu-opnamen zijn gebaseerd op de testnormen van Canon (ISO 100, Beeldstijl: [Standaard]). De werkelijke grootte van een enkele opname, het werkelijke aantal mogelijke opnamen en het werkelijke maximale aantal opnamen bij continu-opnamen zijn afhankelijk van het onderwerp, de opnamemodus, de ISO-waarde, de beeldstijl, enzovoort.
Bij zwart-witopnamen (pag. 57) is de bestandsgrootte kleiner, waardoor het
aantal mogelijke opnamen groter is.
Op het LCD-paneel aan de bovenzijde kunt u zien hoeveel opnamen er nog op
de CF-kaart kunnen worden vastgelegd.
Opnamebestandsgrootte
(circa MB)
Maximumaantal
opnamen
39
De RAW-indeling
Opnamen in RAW-indeling moeten nog worden nabewerkt op een pc. Hiervoor is enige kennis vereist, maar de benodigde software is meegeleverd. Tijdens de beeldbewerking kunnen onder andere de witbalans en het contrast van de RAW-opname nog worden aangepast. Rechtstreeks afdrukken en het opgeven van een afdrukopdracht (DPOF) is niet mogelijk bij RAW-afbeeldingen.
53
Page 54
3 De opnamekwaliteit instellen
Maximumaantal opnamen bij continu-opnamen
Het maximumaantal opnamen bij continu-opnamen is afhankelijk van de opnamekwaliteit en de transportmodus (continu-opnamen met hoge snelheid/lage snelheid). Hieronder is (bij benadering) voor elke opnamekwaliteit het maximumaantal opnamen bij continu-opnamen aangegeven. Bij high-speed CF-kaarten kan het maximale aantal continu-opnamen hoger zijn dan in de volgende tabel is aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Opnamekwaliteit
73 30 37 83 55 100 74 50 60 84 100 165 76 105 240 86 220 850* 1 11 11 1
+JPEG
* Continu-opnamen maken is mogelijk tot de CF-kaart vol raakt.
Maximumaantal opnamen
o Continu-opnamen
Als “9” wordt weergegeven, is het maximumaantal opnamen negen
of meer. Als “5” wordt weergegeven, zijn dat vijf opnamen. Als tijdens het fotograferen het aantal resterende opnamen van het maximumaantal opnamen minder dan 9 is, wordt in de zoeker “ continu-opname stopt, wordt het maximumaantal opnamen hoger.
Als alle opnamen zijn verwerkt en naar de CF-kaart zijn geschreven, gelden de getallen uit de tabel hierboven voor het maximumaantal opnamen.
Maximumaantal opnamen
met hoge snelheid
9 9
i Continu-opnamen
met lage snelheid
Het aantal resterende opnamen tijdens de
maximale opnamereeks wordt rechtsonder in de zoeker weergegeven.
8
”, “7”, enz. weergegeven. Als u de
Bij reeksopnamen op basis van de witbalans (pag. 68) is het maximumaantal opnamen lager. Het maximumaantal opnamen wordt ook weergegeven als de transportmodus in ingesteld op < continu-opname verschijnt altijd, zelfs als er geen CF-kaart in de camera zit. Controleer daarom altijd voor de opnamen of er een CF-kaart in de camera zit.
u
> (Enkel) of <j>. Het maximumaantal opnamen bij een
54
Page 55
g De ISO-waarde instellenN
De ISO-waarde is een numerieke indicatie van de lichtgevoeligheid. Een hogere ISO-waarde betekent een grotere lichtgevoeligheid. Een hoge ISO-waarde is dus geschikt voor slechte lichtomstandigheden en bewegende onderwerpen. Door ruis en dergelijke kan de opname er wel grover uitzien. Een lage ISO-waarde geeft een fijnere opname, maar deze is niet geschikt voor slechte lichtomstandigheden en actiefoto's. U kunt de ISO-waarde voor de camera instellen op een waarde tussen ISO 100 en 1600 in stappen van 1/3.
ISO-waarde in Basisgebruik-modi
De ISO-waarde wordt automatisch ingesteld tussen 100 en 400.
ISO-waarde in Creatief gebruik-modi
De ISO-waarde kan worden ingesteld tussen 100 en1600 in stappen van 1/3. Met C.Fn-08 [ISO (vergroten)] ingesteld op [1: Aan] (pag. 170) kan “H” (ISO 3200) ook worden ingesteld.
Druk op de knop <R>. (9)
1
X De huidige ISO-waarde wordt
weergegeven op het LCD-paneel.
In een Basisgebruik-modus wordt
Auto” op het LCD-paneel weergegeven.
Stel de ISO-waarde in.
2
U kijkt op het LCD-paneel of in de
zoeker en draait aan het instelwiel <5>.
Bij een hogere ISO-waarde en een hogere omgevingstemperatuur kan
de opname meer ruis bevatten.
Hoge temperaturen, hoge ISO-waarden of lange belichtingen kunnen
afwijkende kleuren in de opname tot gevolg hebben.
55
Page 56
3 Een beeldstijl selecterenN
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u de gewenste opname-effecten verkrijgen. U kunt ook de instellingen van elke beeldstijl aanpassen om uw eigen beeldeffecten te creëren.
Selecteer [Beeld stijl].
1
Draai het instelwiel <5> om [z
stijl
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm verschijnt waarin de
beeldstijl kan worden gekozen.
Selecteer de stijl.
2
Draai het instelwiel <5> om een
stijl te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Beeldstijleffecten
• Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit.
• Portret
Voor mooie huidskleuren. Het beeld is vrij scherp en helder.
Kleurtoon
Door de [
• Landschap
Voor levendig blauw en groen, en zeer scherpe en heldere opnamen.
• Neutraal
Voor natuurlijke kleuren en ingetogen opnamen. Het beeld wordt niet scherper gemaakt.
• Natuurlijk
Wanneer het onderwerp wordt gefotografeerd bij een kleurtemperatuur van 5200 K, wordt de kleur colorimetrisch bijgesteld, zodat deze overeenkomt met de kleur van het onderwerp. Het beeld wordt niet scherper gemaakt.
] (pag. 57) te wijzigen, kunt u de huidtint aanpassen.
Beeld
In de Basisgebruik-modi wordt de beeldstijl automatisch ingesteld. In de portretmodus wordt de beeldstijl [Portret] ingesteld. In de landschapmodus wordt de beeldstijl [Landschap] ingesteld. En in de overige Basisgebruik­modi wordt de beeldstijl [Standaard] ingesteld.
56
Page 57
3 Een beeldstijl selecterenN
• Monochroom
U kunt zwart-witfoto's maken.
Voor natuurlijk uitziende zwart-witopnamen selecteert u een
geschikte witbalans.
JPEG-opnamen die in zwart-wit worden opgenomen met de
instelling [Monochroom] kunnen niet worden geconverteerd naar kleurenbeelden, zelfs niet met beeldbewerkingssoftware.
RAW-opnamen die zijn opgenomen met de instelling [ met de meegeleverde software worden geconverteerd naar kleurenopnamen.
Wanneer [Monochroom] is geselecteerd, verschijnt <0> op het
LCD-paneel.
Monochroom
] kunnen
• Gebruiker 1-3
U kunt ook uw eigen instellingen voor de beeldstijl vastleggen (pag. 61). Een ongebruikte beeldstijl onder Gebruiker 1, 2 of 3 heeft dezelfde instellingen als de beeldstijl Standaard.
Het keuzescherm voor de beeldstijl
De symbolen rechtsboven in het keuzescherm verwijzen naar de scherpte, het contrast, de kleurverzadiging, de kleurtoon, het filtereffect en het toningeffect. De cijfers geven de instellingen voor elk element aan.
Symbolen
Scherpte
Contrast
Verz adi ging
Kleurtoon
Filter effect (Monochroom)
Toningeffect (Monochroom)
57
Page 58
3 De beeldstijl aanpassenN
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door de individuele parameters te wijzigen, bijvoorbeeld [Scherpte] en [Contrast]. Zie pagina 59 voor het aanpassen van [Monochroom].
Selecteer [Beeld stijl].
1
Draai het instelwiel <5> om [z
stijl
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm verschijnt waarin de
beeldstijl kan worden gekozen.
Selecteer de stijl.
2
Draai het instelwiel <5> om een stijl
(niet [Monochroom]) te selecteren en druk vervolgens op <C>.
X Het instelscherm verschijnt.
Selecteer de parameter.
3
Draai het instelwiel <5> om een parameter, bijvoorbeeld [ selecteren en druk vervolgens op <
Selecteer de gewenste instelling.
4
Draai het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <
Druk op de knop < instelling op te slaan. Het keuzescherm voor de beeldstijl verschijnt weer.
X
Instellingen die afwijken van de standaardinstelling worden in blauw weergegeven.
Parameters en hun instellingen
Scherpte [0] : Minder scherpe contouren [+7] : Scherpe contouren
Contrast [-4] : Laag contrast [+4] : Hoog contrast
Verzadiging
Kleurtoon
[-4] : Lage verzadiging [+4] : Hoge verzadiging
[-4] : Roodachtige huidskleur [+4] : Geelachtige huidskleur
M
Beeld
Scherpte
0
> om de
], te
0
>.
>.
58
Page 59
3 De beeldstijl aanpassenN
Monochroom aanpassen
Voor Monochroom kunt u naast [Scherpte] en [Contrast] ook [Filter effect] en [Toning effect] instellen (zie pag. 60).
Selecteer [Monochroom].
1
Volg stap 2 op pagina 56 om
[Monochroom] te selecteren en druk vervolgens op de knop <C>.
X Het instelscherm verschijnt.
Selecteer de parameter.
2
Draai het instelwiel <5> om een
parameter, bijvoorbeeld [Scherpte], te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling.
3
Draai het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Zie pagina 60 om het [Filter effect] of
[Toning effect] in te stellen.
Druk op de knop < instelling op te slaan. Het keuzescherm voor de beeldstijl verschijnt weer.
X Instellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden in blauw weergegeven.
Door [Default inst] te selecteren, kunt u de respectieve beeldstijl
terugzetten op de standaardparameters. Om opnamen te maken met de gewijzigde beeldstijl, volgt u stap 2 op pagina 56 om de beeldstijl te selecteren en vervolgens opnamen te maken.
M
> om de
59
Page 60
3 De beeldstijl aanpassenN
Het effect van filters
Het effect van het gebruik van filters voor zwart-witfilm kan ook worden bereikt met digitale opnamen. Een kleur kan helderder worden gemaakt met een filter van (vrijwel) dezelfde kleur. Tegelijkertijd worden de complementaire kleuren donkerder.
Filter Voorbeeldeffect
N: Geen
Ye: Geel
Or: Oranje
R: Rood
G: Groen
Als u het [Contrast] instelt aan de pluskant, wordt het filtereffect duidelijker.
Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken helderder.
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang lijkt stralender.
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren lijken droger en helderder.
Huidskleur en lippen zien er goed uit. Boombladeren lijken droger en helderder.
Toning effect
Als kleurtonen zijn ingesteld, worden kleurtonen toegepast op de zwart­witopname voordat deze wordt vastgelegd op de CF-kaart. Hierdoor kan de opname er indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren: [N:Geen] [S:Sepia] [B:Blauw] [P:Paars] [G:Groen]
60
Page 61
3 De beeldstijl vastleggenN
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [Portret] of [Landschap], maar u kunt ook de parameters aanpassen aan uw eigen voorkeuren en de nieuwe stijl vastleggen in Gebruiker 1-3. U kunt ook een beeldstijl selecteren die reeds is ingesteld met de meegeleverde software.
Selecteer [Beeld stijl].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z Beeld stijl] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X Het scherm verschijnt waarin de
beeldstijl kan worden gekozen.
Selecteer [Gebruiker].
2
Draai het instelwiel <5> om
[Gebruiker 1/2/3] te selecteren en druk vervolgens op de knop <C>.
X Het instelscherm verschijnt.
Druk op <0>.
3
Als [Beeld stijl] is geselecteerd, drukt
u op <0>.
Selecteer de basisbeeldstijl.
4
Draai het instelwiel <5> om de
basisbeeldstijl te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Als u een beeldstijl hebt die reeds is
ingesteld met de meegeleverde software, selecteert u deze hier.
61
Page 62
3 De beeldstijl vastleggenN
Selecteer de parameter.
5
Draai het instelwiel <5> om een
parameter, bijvoorbeeld [Scherpte], te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de gewenste instelling.
6
Draai het instelwiel <5> om de gewenste instelling te selecteren en druk vervolgens op < Raadpleeg voor meer informatie “De beeldstijl aanpassen” op pagina 58-60.
Druk op de knop <M> om de
nieuwe beeldstijl vast te leggen. Het scherm waarin de beeldstijl kan worden gekozen, verschijnt weer.
X De basisbeeldstijl wordt rechts van
[Gebruiker 1/2/3] weergegeven.
X De naam van een beeldstijl met
gewijzigde instellingen (anders dan de standaardinstellingen) die is vastgelegd in [Gebruiker 1/2/3] wordt blauw weergegeven.
0
>.
Om opnamen te maken met de vastgelegde beeldstijl, volgt u stap 2 voor selectie van [Gebruiker 1/2/3] op pagina 56.
De instelling voor de beeldstijl onbedoeld aanpassen
Indien een door de gebruiker gedefinieerde beeldstijl reeds is vastgelegd met uw eigen beeldstijl, volgt u de eerste drie stappen van de procedure op pagina 61 om de door de gebruiker gedefinieerde beeldstijl terug te zetten op de standaardinstelling. Als u de beeldstijl Gebruiker niet wilt wijzigen, herhaal deze procedure dan niet.
62
Page 63
3 De kleurruimte instellenN
De kleurruimte verwijst naar het bereik van reproduceerbare kleuren. Met deze camera kunt u de kleurruimte voor opnamen instellen op sRGB of Adobe RGB. Voor normale opnamen wordt sRGB aanbevolen. Bij de Basisgebruik-modi wordt automatisch de instelling sRGB gebruikt.
Selecteer [Kleurruimte].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z Kleurruimte] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Stel de gewenste kleurruimte in.
2
Draai het instelwiel <5> om [sRGB]
of [Adobe RGB] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Adobe RGB
Deze instelling wordt voornamelijk gebruikt voor commercieel drukwerk en andere industriële toepassingen. Als u geen kennis hebt van beeldbewerking, Adobe RGB en Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21), wordt aangeraden deze instelling niet te gebruiken. Aangezien u geen heldere afbeeldingen verkrijgt op sRGB-pc's en -printers die niet compatibel zijn met Design rule for Camera File System 2.0 (Exif 2.21), is beeldbewerking met software vereist.
Als de opname wordt gemaakt met de kleurruimte ingesteld op
Adobe RGB, begint de bestandsnaam met “_MG_” (het eerste teken is een onderstrepingsteken).
Het ICC-profiel is niet toegevoegd. Het ICC-profiel wordt beschreven in
de Software-instructies (cd-rom).
63
Page 64
B De witbalans instellenN
Bij de instelling < ingesteld. Als u met de instelling < witbalans handmatig instellen op de lichtomstandigheden van dat moment. Bij de Basisgebruik-modi wordt automatisch de instelling <
Display Modus Kleurtemperatuur (ca. K: Kelvin)
Q Automatisch 3000 - 7000
W Daglicht 5200
E Schaduw 7000
R Y Gloeilamp 3200
U Wit TL-licht 4000
I Flits 6000
O Aangepast* 2000 - 10000
P Kleurtemperatuur 2800 - 10000
* Stel handmatig de optimale witbalans in voor de belichting van dat moment. (pag. 65)
De witbalans
De drie primaire RGB-kleuren (rood, groen en blauw) komen in verschillende proporties voor in een lichtbron, afhankelijk van de kleurtemperatuur. Wanneer de kleurtemperatuur hoog is, is er meer blauw. En wanneer de kleurtemperatuur laag is, is er meer rood. Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort licht. Met een digitale camera kunt u de kleurtemperatuur met behulp van software compenseren om de kleuren in de opname natuurlijker te laten lijken. De witte kleur van het onderwerp vormt de basis voor de aanpassing van de andere kleuren. Bij de instelling < camera wordt de CMOS-sensor gebruikt om de witbalans automatisch in te stellen.
64
Q
> zal doorgaans automatisch de optimale witbalans worden
Bewolkt, schemer, zonsondergang
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u de
Druk op de knop <E>. (9)
1
Selecteer de witbalansinstelling.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <5>.
Q
> gebruikt.
6000
Q
> van de
Page 65
3 Handmatige witbalansN
Bij de handmatige witbalans fotografeert u een wit object dat als basis wordt gebruikt voor de instelling van de witbalans. Wanneer u deze opname selecteert, worden de desbetreffende witbalansgegevens geïmporteerd voor de witbalansinstelling.
Fotografeer een wit object.
1
Het effen witte object moet de cirkel
van de spotmeting vullen.
Stel de focusinstellingsknop op de
lens in op <MF> en stel vervolgens handmatig scherp. (pag. 80) Selecteer een witbalansinstelling. (pag. 64)
Spotmet ing
Zorg er bij het fotograferen van het witte object voor dat een standaardbelichting wordt verkregen.
Selecteer [
2
Draai het instelwiel <5> om [
z Handmatige witbalans
selecteren en druk vervolgens op <
X Het scherm voor handmatige
witbalans wordt weergegeven.
Selecteer de opname.
3
Draai het instelwiel <5> om de
opname in stap 1 te selecteren en druk vervolgens op <0>.
X De witbalansgegevens van de
opname worden geïmporteerd en het menu wordt weer weergegeven.
Druk op de knop <E>. (9)
4
Nadat u het menu hebt gesloten,
drukt u op de knop <E>.
Selecteer de handmatige witbalans.
5
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <5> om <
Handmatige witbalans
O> te selecteren.
] te
0
].
>.
65
Page 66
3 Handmatige witbalansN
Als u bij stap 1 een onder- of overbelichting hebt bereikt, kan dit een
incorrecte witbalansinstelling tot gevolg hebben.
Als een opname is vastgelegd terwijl de beeldstijl was ingesteld op
[Monochroom] (pag. 57), kan deze niet worden geselecteerd in stap 3.
In plaats van een wit object kan een kaart met 18% grijs (in de winkel verkrijgbaar) een nauwkeuriger witbalans opleveren.
3 De kleurtemperatuur instellenN
U kunt de kleurtemperatuur van de witbalans numeriek instellen.
Druk op de knop <E>. (9)
1
Selecteer de kleurtemperatuur.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, draait u aan het instelwiel <
P
> (kleurtemperatuur) te selecteren.
<
Selecteer [Kleurtemp.] in het menu.
3
Draai het instelwiel <5> om [ te selecteren en druk vervolgens op <
Stel de kleurtemperatuur in.
4
Draai het instelwiel <5> om de
kleurtemperatuur te selecteren en druk vervolgens op <0>. De kleurtemperatuur kan worden ingesteld van 2800 K t/m 10000 K (in stappen van 100 K).
Wanneer u de kleurtemperatuur instelt voor een kunstlichtbron, moet u
wellicht ook de witbalanscorrectie (meer magenta of groen) instellen.
Als u <P> wilt instellen op de meting met een kleurtemperatuurmeter,
dient u proefopnamen te maken en de instelling aan te passen om de verschillen tussen de meting van de kleurtemperatuurmeter en de kleurtemperatuur van de camera te compenseren.
66
5
z Kleurtemp.
0
> om
]
>.
Page 67
3 WitbalanscorrectieN
U kunt de standaardkleurtemperatuur van de witbalansinstelling corrigeren. Deze correctie heeft hetzelfde effect als het gebruik van kleurtemperatuurconversie of een kleurencompensatiefilter. Elke kleur kan in negen niveaus worden gecorrigeerd. Gebruikers die bekend zijn met het gebruik van kleurtemperatuurconversie of kleurencompensatiefilters zullen deze functie waarderen.
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
1
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Draai het instelwiel <5> om [
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
BKT
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen op basis van witbalans wordt weergegeven.
Witbalanscorrectie
2
Gebruik <9> om het symbool “ ” naar de gewenste positie op het scherm te verplaatsen. B is blauw, A is amber, M is magenta en G is groen. De kleur in de betreffende richting wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm SHIFT
worden de richting en de mate van correctie aangegeven. Als u de witbalanscorrectie wilt annuleren, verplaatst u met < naar het midden, zodat de
Druk op <0> om de instelling af te sluiten en terug te keren naar het menu.
z WB SHIFT/
9
> het symbool “ ”
SHIFT 0, 0
is.
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <2> weergegeven in de zoeker en
op het LCD-paneel. Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)
In combinatie met de witbalanscorrectie kunt u ook reeksopnamen op
basis van de witbalans en AEB-opnamen instellen.
Als u het instelwiel <5> in stap 2 draait, wordt reeksopnamen op basis
van witbalans ingesteld. (pag. 68)
67
Page 68
3 Automatische reeksopnamen op basis van de witbalans
Het is mogelijk drie opnamen met een verschillende kleurtoon in één keer op te nemen. De opname wordt niet alleen opgeslagen met de standaardkleurtemperatuur van de witbalansmodus, maar ook met meer blauw/amber en met meer magenta/groen. Dit worden reeksopnamen op basis van de witbalans genoemd. De kleurafwijking kan worden ingesteld in +/–3 hele stappen.
Stel de opnamekwaliteit in op een
1
willekeurige instelling behalve RAW en RAW+JPEG.
Selecteer [WB SHIFT/BKT].
2
Draai het instelwiel <5> om [
] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
BKT
X Het scherm voor witbalanscorrectie/
reeksopnamen op basis van witbalans wordt weergegeven.
Stel de hoeveelheid reeksopnamen in.
3
Draai het instelwiel <5> om de richting en het niveau van de reeksopnamen in te stellen. Als u het instelwiel <5> draait, verandert “ ” op het scherm in “ ” (3 punten). Als u het
5
B/A ±3 niveaus
M/G ±3 niveaus
instelwiel < reeksopnamen ingesteld, en als u het wiel naar links draait, worden de M/G-reeksopnamen ingesteld. Stel het niveau voor de reeksopnamen voor meer B/A of M/G in op ±3 niveaus in stappen van één niveau. (Het niveau voor reeksopnamen kan niet voor zowel meer B/A als meer M/G worden ingesteld.)
X
Aan de rechterkant van het scherm wordt met “ reeksopnamen aangegeven; het niveau van de reeksopnamen wordt ook aangegeven.
> naar rechts draait, worden de B/A-
BKT
” de richting van de
N
(pag. 52)
z WB SHIFT/
68
Druk op <0> om de instelling af te sluiten en terug te keren naar het menu.
Page 69
3 Automatische reeksopnamen op basis van de witbalansN
Maak de opname.
4
X
Als B/A-reeksopnamen zijn ingesteld, worden de drie opnamen in deze volgorde vastgelegd op de CF-kaart: Standaard WB, meer B (blauw) en meer A (amber). Als M/G­reeksopnamen zijn ingesteld, is de volgorde Standaard WB, meer M (magenta) en meer G (groen).
Voor de opnamen wordt de huidige
transportmodus (pag. 82) gebruikt.
Automatische reeksopnamen op basis van witbalans annuleren
Stel in stap 3 “BKT” in op “±0”
(“ ” t/m “ ” (1 punt)). Reeksopnamen op basis van de witbalans wordt ook automatisch geannuleerd als u de schakelaar < batterij vervangt of de CF-kaart vervangt.
Reeksopnamen op basis van de witbalans werkt niet wanneer de
opnamekwaliteit RAW of RAW+JPEG is.
Bij continu-opnamen op basis van de witbalans is het maximumaantal
opnamen lager.
4
> instelt op <2>, de
Als continu-opnamen op basis van de witbalans zijn ingesteld, knippert
het witbalanssymbool op het LCD-paneel en vermindert het aantal resterende opnamen tot ongeveer 1/3.
Aangezien voor iedere opname drie afbeeldingen worden opgenomen,
kost het meer tijd om de opname op de CF-kaart op te slaan.
In combinatie met reeksopnamen op basis van de witbalans kunt u ook
de witbalanscorrectie en AEB-opnamen instellen. Als u AEB-opnamen kiest in combinatie met reeksopnamen op basis van de witbalans, worden van elke opname negen versies opgeslagen.
BKT staat voor “bracketing” (reeksopnamen).
69
Page 70
3 Methoden voor bestandsnummering
Het bestandsnummer is te vergelijken met het beeldnummer op een fotorolletje. De telling kan op drie verschillende manieren plaatsvinden: [
Continu
], [
automatisch een bestandsnummer toegewezen van 0001 t/m 9999 en
Auto reset
worden opgeslagen in een map die maximaal 9999 opnamen kan bevatten. De mappen worden automatisch genummerd, van 100 t/m 999.
Continu
Zelfs nadat u de CF-kaart hebt vervangen, gaat de bestandsnummering in de juiste volgorde vanaf de laatste opname. (Het mapnummer wordt ook bewaard.) Omdat hierdoor wordt voorkomen dat opnamen hetzelfde bestandsnummer hebben, is het eenvoudig om de opnamen (in dezelfde map) met een pc te beheren. Als de nieuwe CF-kaart opnamen bevat die al eerder zijn opgenomen, dan wordt het nummer van de map waarin de laatste opname is opgeslagen door de camera vergeleken met het hoogste mapnummer op de nieuwe kaart. Nieuwe opnamen worden opgeslagen in de map met het hoogste nummer, waarbij de bestandsnummering verder gaat na het hoogste bestandsnummer in die map.
] en [
M- reset
1
2
Bestandsnummering na het
vervangen van de CF-kaart
CF-kaart -1
]. De opnamen die u maakt, krijgen
Selecteer [Bestandnr.].
Draai het instelwiel <5> om
[c Bestandnr.] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Selecteer de bestandsnummeringsmethode.
Draai het instelwiel <5> om [ [
Auto reset
en druk vervolgens op <
] of [
CF-kaart -2
M- reset
Continu
] te selecteren
0
>.
],
70
XXX-0051
Volgende opeenvolgende bestandsnummer
XXX-0052
Page 71
3 Methoden voor bestandsnummering
Auto reset
Als de CF-kaart wordt vervangen door een pas geformatteerde CF-kaart, dan begint de mapnummering en de bestandsnummering helemaal opnieuw ( bestandsnummer CF-kaart. Als de nieuwe CF-kaart opnamen bevat die al eerder zijn opgenomen, dan gaat de bestandsnummering verder na het hoogste bestandsnummer (in de map met het hoogste nummer) op die CF-kaart.
100-0001
). Het eerste mapnummer wordt dan
0001
. Dit is handig als u de opnamen wilt archiveren per
Bestandsnummering na het
vervangen van de CF-kaart
CF-kaart -1
CF-kaart -2
100
en het eerste
XXX-0051
Bestandsnummer is opnieuw ingesteld
100 -0001
M- reset
Hiermee wordt een nieuwe map gemaakt die automatisch het nummer krijgt dat volgt op het hoogste mapnummer. De bestanden worden opnieuw genummerd vanaf 0001. Opnamen die daarna worden gemaakt, worden opgeslagen in deze nieuwe map. De methode voor bestandsnummering (Auto reset of Continu) die in gebruik was vóór de handmatige reset wordt weer gebruikt.
Wanneer map nummer 999 wordt gemaakt, verschijnt het bericht [
vol
] op het LCD-scherm. Als vervolgens bestand nummer 9999 wordt gemaakt,
verschijnt “
Err CF
” op het LCD-paneel en in de zoeker. Vervang de CF-kaart.
Als de map het bestandsnummer 9999 bevat, zal automatisch een nieuwe map worden gemaakt om de daarop volgende opname te bewaren. De opname wordt in de nieuwe map opgeslagen als bestandsnummer 0001.
Voor zowel JPEG- als RAW-opnamen begint de bestandsnaam met
“IMG_”. De extensie is “.JPG” voor JPEG-opnamen en “.CR2” voor RAW-opnamen.
Foldernummering
71
Page 72
B Camera-instellingen controleren
Wanneer de camera gereed is voor opname, drukt u op de knop <B> om de huidige camera-instellingen op het LCD-scherm te bekijken.
Geef de camera-instellingen weer.
Druk op de knop <B>.
X De huidige camera-instellingen
verschijnen op het LCD-scherm.
Druk opnieuw op de knop <B>
om het LCD-scherm uit te schakelen.
Weergave van camera-instellingen
Datum/Tijd (pag. 39)
Beeldstijl (pag. 56)
Kleurruimte (pag. 63) WB-correctie (pag. 67)/
Reeksopnamen op basis van witbalans (pag. 68)
Kleurtemperatuurinstelling (pag. 66)
ISO-waarde (pag. 55)
Weergave van Beeldomkeren (pag. 111)
Mislukte opnamen overzetten (met WFT-E1/E1A)
Resterende capaciteit CF-kaart
Compensatie voor flitsbelichting (pag. 106)
Automatisch uitschakelen (pag. 43)
Voor details over de opnamegegevens tijdens de weergave raadpleegt u “Weergave met opname-informatie” (pag. 114).
72
Page 73
4
AF-, lichtmeet- en
transportmodi instellen
De zoeker beschikt over negen AF-punten. Door het optimale AF-punt te kiezen, kunt u opnamen met autofocus maken terwijl u toch het gewenste onderwerp in beeld houdt. Tevens kunt u de AF-modus instellen en afstemmen op het onderwerp of het beoogde effect.
Transportmodi
AF-modus
Lichtmeetmodus
De asterisk M rechts naast de paginatitel geeft aan dat de
desbetreffende functie alleen beschikbaar is in de Creatief gebruik-modi (d, s, f, a, 8). In de Basisgebruik-modi worden de AF-modus, de AF-puntselectie, de lichtmeetmodus en de transportmodus automatisch ingesteld.
De camera biedt modi voor evaluatieve lichtmetingen, deelmetingen, spotmetingen en gemiddelde metingen met nadruk op het midden. De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen, continu-opnamen met hoge snelheid, continu-opnamen met lage snelheid en voor opnamen met de zelfontspanner. Selecteer de lichtmeetmodus die het beste past bij uw onderwerp of bij uw fotografische bedoelingen.
73
Page 74
f De AF-modus selecterenN
De AF-modus is de methode voor automatische focus. De camera heeft drie AF-modi. One-Shot AF is geschikt voor niet-bewegende onderwerpen, terwijl AI Servo AF geschikt is voor bewegende onderwerpen. De modus AI Focus AF schakelt automatisch van One-Shot AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt. In de Basisgebruik-modi wordt de optimale AF-modus automatisch ingesteld.
Op de lens stelt u de
1
focusinstellingsknop in op <AF>.
Stel het programmakeuzewiel in
2
op een Creatief gebruik-modus.
Druk op de knop <E>. (9)
3
Selecteer de AF-modus.
4
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
X: One-Shot AF 9: AI Focus AF Z: AI Servo AF
AF is niet mogelijk als een extender (optioneel) is bevestigd en het maximale diafragma van de lens f/5,6 of kleiner is. Raadpleeg de instructiehandleiding bij de extender voor meer informatie.
<AF> betekent autofocus. <MF> betekent handmatige (manual) focus.
74
Page 75
f De AF-modus selecterenN
One-Shot AF voor niet-bewegende onderwerpen
Door de ontspanknop half in te drukken activeert u de AF-functie en wordt de focus eenmaal ingesteld.
X
Het AF-punt waarop wordt scherpgesteld, knippert kort. Op hetzelfde moment gaat het
o
> in de zoeker branden.
AF-punt
Focusbevestigings-
lampje
focusbevestigingslampje <
X
Met evaluatieve meting wordt de belichtingsinstelling (sluitertijd en diafragma) ingesteld op het moment dat het onderwerp wordt scherpgesteld. De belichtingsinstelling en de focus zijn vergrendeld zolang de ontspanknop half is ingedrukt. (pag. 79) Hierdoor kunt u de compositie opnieuw bepalen terwijl de belichtingsinstelling en het focuspunt behouden blijven.
Als u niet kunt scherpstellen, gaat het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker knipperen. In dit geval kan geen opname worden gemaakt, ook al drukt u de ontspanknop helemaal in. Maak een nieuwe beeldcompositie en probeer opnieuw scherp te stellen. Of raadpleeg “Als autofocus niet werkt (handmatige focus)” (pag. 80).
AI Servo AF voor bewegende onderwerpen
Zolang u de ontspanknop half ingedrukt houdt, blijft de camera continu scherpstellen.
Deze AF-modus is geschikt voor bewegende onderwerpen, waarbij de focusafstand telkens verandert.
X
Bij een anticiperende AF (pag. 76) kan de camera een onderwerp dat zich gelijkmatig naar de camera toe of van de camera af beweegt scherpgesteld blijven volgen.
X
De belichting wordt ingesteld op het moment dat de opname wordt gemaakt.
In een Creatief gebruik-modus (behalve <8>) hoort u geen pieptoon, zelfs als het onderwerp is scherpgesteld. Ook gaat het focusbevestigingslampje <
o
> in de zoeker niet branden.
75
Page 76
f De AF-modus selecterenN
Anticiperende AF
Als het onderwerp zich met een constante snelheid naar de camera toe of van de camera af beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen, waarbij de focusafstand onmiddellijk vóór het maken van de opname wordt geanticipeerd. Met deze functie krijgt u de juiste focus op het moment van belichting.
Bij automatische selectie van het AF-punt gebruikt de camera voor
scherpstelling eerst het middelste AF-punt. Als het onderwerp zich tijdens het scherpstellen van het middelste AF-punt af beweegt, blijft de camera het onderwerp volgen zolang dit nog binnen het bereik van een ander AF-punt valt.
Bij een handmatig geselecteerd AF-punt blijft het geselecteerde
AF-punt het onderwerp volgen.
AI Focus AF voor automatisch wisselen van AF-modus
In de modus AI Focus AF schakelt de AF-modus automatisch van One-Shot AF over op AI Servo AF als het onderwerp in beweging komt. Als het onderwerp in beweging komt nadat het in de One-Shot AF-modus is scherpgesteld, signaleert de camera deze beweging en schakelt deze de AF-modus automatisch over naar AI Servo AF.
Wanneer in de AI Focus AF-modus met actieve Servo-modus het onderwerp wordt scherpgesteld, hoort u een zachte pieptoon. Het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker gaat niet branden.
76
Page 77
S Het AF-punt selecterenN
Het AF-punt wordt gebruikt om scherp te stellen. Het AF-punt kan automatisch door de camera worden geselecteerd of handmatig door u. In de Basisgebruik-modi en de modus <8> wordt het AF-punt automatisch geselecteerd. In de modi <d> <s> <f> <a> kunt u schakelen tussen automatische en handmatige AF-puntselectie.
Automatische AF-puntselectie
De camera selecteert het AF-punt automatisch, afhankelijk van de opname­omstandigheden.
Handmatige AF-puntselectie
Handmatig kunt u elk van de negen AF-punten selecteren. Dit is het
beste wanneer u een bepaald onderwerp wilt scherpstellen of wanneer u snel automatisch wilt scherpstellen terwijl u de compositie bepaalt.
Selecteren met de multifunctionele knop
Alle AF-punten in de zoeker gaan rood branden.
Druk op de knop <S>. (9)
1
X Het geselecteerde AF-punt wordt
weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
Selecteer het AF-punt.
2
Terwijl u naar de zoeker of het LCD-
paneel kijkt, gebruikt u <9>. Het AF-punt dat zich bevindt in de richting die u kiest met de knop < rechtsboven), wordt geselecteerd.
Wanneer u <9> recht naar beneden
drukt, wordt het middelste AF-punt geselecteerd. Wanneer u <9> in dezelfde richting drukt als het momenteel geselecteerde AF-punt, lichten alle AF-punten op en wordt automatische AF-puntselectie ingesteld.
9
> (bijvoorbeeld
77
Page 78
S Het AF-punt selecterenN
Selecteren met het instelwiel
Druk op de knop <S> en draai vervolgens het instelwiel <
5
instelwiel <
> om het AF-punt te
6
> of het
selecteren in de links getoonde volgorde.
Denk aan het volgende wanneer u naar het LCD-paneel kijkt om het
AF-punt te selecteren: Automatische selectie , midden , rechts , boven Selecteer het middelste AF-punt als geen scherpstelling kan worden bereikt met behulp van het AF-hulplicht van de speciale, externe Speedlite voor EOS-camera's.
Het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser
Als u onder slechte lichtomstandigheden de ontspanknop half indrukt, geeft de flitser een korte reeks flitsen. Het onderwerp wordt verlicht zodat u eenvoudiger automatisch kunt scherpstellen.
In de modi <3> <5> <7> werkt het AF-hulplicht niet.
Het AF-hulplicht van de ingebouwde flitser werkt tot op ongeveer 4 meter afstand.
Als de ingebouwde flitser in de Creatief gebruik-modi via de knop <I>
omhoog komt, zal het AF-hulplicht indien nodig flitsen.
Maximaal diafragma en AF-gevoeligheid
De AF-sensor van de EOS 30D heeft negen AF-punten. Het middelste AF-punt is een uiterst nauwkeurige kruissensor die gevoelig is voor zowel de verticale als de horizontale lijnen van het onderwerp. De bovenste en onderste AF-punten zijn verticaal gevoelig en de overige zes AF-punten zijn horizontaal gevoelig. Bij lenzen met een diafragma van f/2,8 en sneller* speelt de verticaal gevoelige sensor in het middelste AF-punt ook een rol bij het verkrijgen van een uiterst nauwkeurige scherpstelling.
Met uitzondering van de EF28-80 mm f/2,8-4L USM- en EF50 mm f/2,5 Compact
*
Macro-lenzen.
78
Page 79
De focusvergrendeling gebruiken
Nadat u hebt scherpgesteld, kunt u de focus vergrendelen op een onderwerp en de compositie opnieuw bepalen. Dit wordt “focusvergrendeling” genoemd. Focusvergrendeling werkt alleen in de modus One-Shot AF.
Stel het programmakeuzewiel in
1
op een Creatief gebruik-modus.
Selecteer het gewenste AF-punt.
2
(pag. 77)
Stel scherp op het onderwerp.
3
Beweeg het AF-punt over het
onderwerp en druk de ontspanknop half in.
Houd de ontspanknop half
4
ingedrukt om de compositie naar wens opnieuw te bepalen.
Maak de opname.
5
Als de AF-modus AI Servo AF is (of AI Focus AF is ingesteld op Servo-modus), werkt de focusvergrendeling niet.
Focusvergrendeling is ook mogelijk in Basisgebruik-modi (behalve <5>). Begin in dit geval bij stap 3.
79
Page 80
Als autofocus niet werkt (handmatige focus)
Met autofocus lukt het bij de volgende onderwerpen niet altijd om het onderwerp scherp te stellen (het focusbevestigingslampje <o> knippert):
Onderwerpen waarop moeilijk kan worden scherpgesteld
(a) Onderwerpen met weinig contrast
Voorbeeld: strakblauwe lucht, muren met een effen kleur, enz. (b) Onderwerpen in slecht licht (c) Reflecterende onderwerpen met extreem tegenlicht
Voorbeeld: auto met reflecterende carrosserie, enz. (d) Nabije en verre objecten die elkaar overlappen
Voorbeeld: dier in een kooi, enz. (e) Zich herhalende patronen
Voorbeeld: ramen in een wolkenkrabber, toetsenborden, enz.
In zulke gevallen handelt u als volgt: (1) Stel scherp op een object dat op dezelfde afstand staat als het
onderwerp, en vergrendel de focus vóórdat u de compositie opnieuw bepaalt.
(2) Stel de focusinstellingsknop op de lens in op <MF> en stel
handmatig scherp.
Handmatige scherpstelling
Op de lens stelt u de
1
focusinstellingsknop in op <MF>.
Stel scherp op het onderwerp.
2
Stel het beeld scherp door de
Focusring
focusring op de lens te draaien totdat u het onderwerp scherp in de zoeker ziet.
Als u bij handmatige focus de ontspanknop half indrukt, lichten het actieve AF-punt en het focusbevestigingslampje <o> in de zoeker op wanneer scherpstelling is bereikt.
80
Page 81
q De lichtmeetmodus selecterenN
Er zijn vier lichtmeetmodi beschikbaar: evaluatieve lichtmeting, deelmeting, spotmeting en gemiddelde meting met nadruk op het midden. Bij de Basisgebruik-modi wordt automatisch de evaluatieve lichtmeting ingesteld.
Druk op de knop <Q>. (9)
1
Selecteer de lichtmeetmodus.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
q: Evaluatieve meting w: Deelmeting r: Spotmeting e: Gemiddeld met nadruk op
midden lichtmeting
q Evaluatieve lichtmeting
Dit is de standaardmeetmethode van de camera die zelfs geschikt is voor onderwerpen met tegenlicht. Nadat de positie van het onderwerp, de helderheid, de achtergrond, de condities van het licht aan voor- en achterzijde, enzovoort zijn vastgesteld, stelt de camera de juiste belichting in.
w Deelmeting
Deze methode is effectief als de achtergrond veel helderder is dan het onderwerp (bijvoorbeeld bij tegenlicht). Deelmeting beslaat ongeveer 9% van het midden van de zoeker. Links ziet u het gebied dat wordt bestreken door deelmeting.
r Spotmeting
Hiermee kunt u een lichtmeting uitvoeren op een specifiek gedeelte van het onderwerp. De meting wordt uitgevoerd in het midden en beslaat ongeveer 3,5% van het oppervlak van de zoeker. Links ziet u het gebied dat wordt bestreken door spotmeting.
e
Gemiddelde meting met nadruk op het midden
De meting wordt bepaald in het midden, waarna een gemiddelde voor de gehele opname wordt berekend.
81
Page 82
i De transportmodus selecterenN
De camera heeft transportmodi voor enkele opnamen en continu-opnamen. In de Basisgebruik-modi wordt de optimale transportmodus automatisch ingesteld.
Druk op de knop <R>. (9)
1
Selecteer de transportmodus.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
u : Enkele opname
Wanneer u de ontspanknop helemaal indrukt, wordt een opname gemaakt.
Continu-opnamen met hoge
o:
i
j : Bediening met de
Tijdens continu-opnamen worden de gemaakte opnamen eerst opgeslagen in het interne geheugen van de camera en daarna één voor één overgezet naar de CF-kaart. Zodra het interne geheugen volraakt tijdens continu-opnamen, wordt “ zoeker. De camera kan dan geen opnamen meer maken. Nadat de opgeslagen opnamen zijn overgezet naar de CF-kaart, kunt u weer opnamen maken. Druk de ontspanknop half in om in de rechterbenedenhoek van de zoeker het resterende aantal opnamen te controleren voor een maximale opnamereeks.
Als “FuLL CF” in de zoeker en op het LCD-paneel verschijnt, dient u te
wachten totdat de lees-/schrijfindicator niet meer knippert, waarna u de CF-kaart kunt vervangen.
Het maximumaantal opnamen is iets lager als het batterijniveau laag is.
buSY
” weergegeven op het LCD-paneel en in de
82
(max. 5 opnamen per sec.)
snelheid
Continu-opnamen met lage
(max. 3 opnamen per sec.)
snelheid
In de modi o en i maakt de camera continu opnamen terwijl u de ontspanknop volledig indrukt.
zelfontspanner (pag. 50)
Maximumaantal opnamen
Page 83
5
Geavanceerde functies
C
r
e
a
t
i
e
f
De asterisk M rechts naast de paginatitel geeft aan dat de
desbetreffende functie alleen beschikbaar is in de Creatief gebruik-modi (d, s, f, a, 8).
Als u de ontspanknop half indrukt en weer loslaat, blijft door
de timerwerking de informatie op het LCD-paneel en in de zoeker nog ongeveer 4 seconden staan. (0).
Raadpleeg “Functiemogelijkhedentabel” (pag. 176) als
u wilt zien wat kan worden ingesteld in de Creatief gebruik-modi.
Stel eerst de schakelaar <4> in op <J>.
Met de Creatief gebruik-modi kunt u de sluitertijd of het
g
e
diafragma instellen om het
b
r
u
gewenste resultaat te krijgen.
i
k
U hebt de controle over de camera.
83
Page 84
d AE-programma
Evenals de modus <1> (volautomatisch), betreft het hier een algemene modus voor het maken van opnamen. De camera stelt automatisch de sluitertijd en het diafragma in die het beste passen bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-programma.
* <d> staat voor programma * AE
staat voor “Auto Exposure” (automatische belichting)
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <d>.
84
Sluitertijd
Diafragma
AF-punt
Stel scherp op het onderwerp.
2
Kijk door de zoeker en richt een
willekeurig AF-punt op het onderwerp. Druk de ontspanknop vervolgens half in.
Kijk op het display.
3
X De sluitertijd en de diafragmawaarde
worden automatisch ingesteld en weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
De belichting is correct zolang de
sluitertijd- en de diafragmawaardeweergave niet knipperen.
Maak de opname.
4
Bepaal de compositie en druk de
ontspanknop helemaal in.
Page 85
d AE-programma
Als “
30"
” en de maximumdiaf ragmawaarde knipperen, is e r sprake van onderbelichting. Verhoog de ISO-waarde of gebrui k de flitser. Wanneer “ knipperen, is er sprake van overbelichting. Verlaag de ISO-waarde of gebruik een ND-filter (optioneel) om de hoeveelheid licht te verminderen die de lens binnenkomt.
8000
” en de minimumdiafragmawaarde
Verschillen tussen <d> en <1> (Volautomatisch)
In beide modi is de combinatie van de automatisch ingestelde sluitertijd
en het diafragma hetzelfde. In de modus <d> kunt u de functies hieronder instellen of gebruiken, maar niet in de modus <1>.
Opname-instellingen
AF-modusselectie AF-puntselectie Selectie van transportmodus Instelling ISO-waarden Selectie van lichtmeetmodus Programmakeuze Belichtingscompensatie AEB
AE-vergrendeling via de knop <A>
Preview scherptediepte
Alle camera-instellingen wissen Persoonlij ke voorkeuze (C.Fn) Persoonlijke voorkeuren wissen
Sensor schoonmaken
Flitsinstellingen (ingebouwde flitser)
Flitser aan/uit Flitsbelichtingsvergrendeling
Flitsbelichtingscompensatie
Flitsinstellingen (Speedlite van de EX-serie)
Handmatige/stroboscopische flitser High-speed flitssynchronisatie (FP-flits)
Flitsbelichtingsvergrendeling Flitsverhoudingsbeheer Flitsbelichtingscompensatie Reeksopnamen met flitser (FEB) 2e-gordijnsynchronisatie
Voorafgaande controle schaduwpartijen
Instellingen voor opnameregistratie
Selectie van RAW en RAW+JPEG Beeldstijl selecteren/aanpassen/opslaan
Selectie van kleurruimte Witbalansselectie Aangepaste witbalansselectie Witbalanscorrectie
Reeksopnamen op basis van witbalans
Instelling van kleurtemperatuur
Programmakeuze
In de modus AE-programma kunt u naar wens de door de camera ingestelde combinatie van sluitertijd en diafragma (programma) wijzigen en toch dezelfde belichtingswaarde handhaven. Dit wordt programmakeuze genoemd. Hiervoor drukt u de ontspanknop half in en draait u vervolgens aan het instelwiel <
6
> totdat de gewenste sluitertijd of diafragmawaarde wordt weergegeven.
Programmakeuze wordt automatisch geannuleerd nadat de opname is gemaakt.
Als u een flitser gebruikt, kunt u het programma niet kiezen.
85
Page 86
s AE-sluiterprioriteit
In deze modus stelt u de sluitertijd in en kiest de camera automatisch de diafragmawaarde die past bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-sluiterprioriteit. Met een snelle sluitertijd kan de beweging van een snelbewegend onderwerp worden opgenomen en met een langzame sluitertijd kan het onderwerp onscherp worden weergegeven om de indruk van beweging te geven.
* <s> staat voor “Time value” (tijdwaarde).
Snelle sluitertijd Langzame sluitertijd
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <s>.
Stel de gewenste sluitertijd in.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
Dit kan worden ingesteld in stappen
van 1/3.
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk de ontspanknop half in.
X De diafragmawaarde wordt
automatisch ingesteld.
Kijk in de zoeker en maak een
4
foto.
Wanneer de diafragmawaarde niet
knippert, is de belichting goed.
86
Page 87
s AE-sluiterprioriteit
Wanneer de maximumdiafragmawaarde knippert, is er
sprake van onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een langere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een hogere ISO-waarde in.
Wanneer de minimumdiafragmawaarde knippert, is er
sprake van overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een snellere sluitertijd in te stellen totdat de diafragmawaarde niet meer knippert, of stel een lagere ISO-waarde in.
Weergave sluitertijd
De sluitertijden van “8000” t/m “4” geven de noemer van de breuk van de sluitertijd aan. Bijvoorbeeld: “125” geeft 1/125 sec. aan. Daarnaast geeft “0"6” 0,6 sec. aan en geeft “15"” 15 sec. aan.
87
Page 88
f AE-diafragmaprioriteit
In deze modus stelt u het gewenste diafragma in en kiest de camera automatisch de sluitertijd die past bij de helderheid van het onderwerp. Dit heet AE-diafragmaprioriteit. Bij een hoger f/getal (kleiner diafragma) vallen de voorgrond en achtergrond meer samen binnen de acceptabele focus. Bij een lager f/getal (groter diafragma) vallen daarentegen de voorgrond en achtergrond minder samen binnen de acceptabele focus.
* <f> staat voor “Aperture” (diafragma).
Met een groot diafragma Met een klein diafragma
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <f>.
Stel het gewenste diafragma in.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
Dit kan worden ingesteld in stappen
van 1/3.
Stel scherp op het onderwerp.
3
Druk de ontspanknop half in.
X De sluitertijd wordt automatisch
ingesteld.
Kijk in de zoeker en maak een
4
foto.
Zolang de sluitertijd niet knippert, is
de belichting goed.
88
Page 89
f AE-diafragmaprioriteit
Als de “30"”-sluitertijd knippert, is er sprake van
onderbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een groter diafragma (lager f/getal) in te stellen totdat het knipperen stopt, of stel een hogere ISO-waarde in.
Wanneer de “8000”-sluitertijd knippert, is er sprake van
overbelichting. Draai aan het instelwiel <6> om een kleiner diafragma (hoger f/getal) in te stellen totdat het knipperen stopt, of stel een lagere ISO-waarde in.
Weergave diafragmawaarde
Hoe groter het f/getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven diafragma's kunnen variëren. Dit is afhankelijk van de lens. Als er geen lens op de camera zit, wordt “00” weergegeven als diafragmawaarde.
Preview scherptediepte
N
Druk op de knop Preview scherptediepte om het huidige diafragma te selecteren. Het diafragma in de lens wordt ingesteld op het huidige diafragma zodat u de scherptediepte (bereik van acceptabele focus) in de zoeker kunt controleren.
Bij een hoger f/getal vallen de voorgrond en achtergrond meer samen
binnen de acceptabele focus. Hierdoor lijkt het echter door de zoeker donkerder.
In de modus <8> drukt u de ontspanknop half in om scherp te
stellen. Terwijl u de ontspanknop half ingedrukt houdt, drukt u vervolgens op de knop Preview scherptediepte.
De belichting is vergrendeld (AE-vergrendeling) terwijl de knop Preview
scherptediepte wordt ingedrukt.
89
Page 90
a Handmatige belichting
In deze modus stelt u zowel de sluitertijd als het diafragma naar wens in. Raadpleeg de indicator voor het belichtingsniveau in de zoeker of gebruik de aparte belichtingsmeter om de belichting te bepalen. Deze methode wordt handmatige belichting genoemd.
* <a> staat voor “Manual” (handmatig).
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <a>.
Stel de gewenste sluitertijd in.
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6>.
Stel het gewenste diafragma in.
3
Zet de schakelaar <4> op <J> en
draai, terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, aan het instelwiel <5>.
Markering standaardbelichting
Teken belichtingsniveau
90
Stel scherp op het onderwerp.
4
Druk de ontspanknop half in.
X De belichtingsinstelling wordt
weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel.
Het pictogram voor het
belichtingsniveau <s> geeft aan hoe ver u bent verwijderd van het standaardbelichtingsniveau.
Page 91
a Handmatige belichting
Stel de belichting in.
5
Controleer het belichtingsniveau en
stel de sluitertijd en het diafragma in.
: Standaardbelichtingsniveau.
: Stel een tragere sluitertijd of
een groter diafragma in om het standaardbelichtingsniveau in te stellen.
: Stel een snellere sluitertijd of
een kleiner diafragma in om het standaardbelichtingsniveau in te stellen.
Maak de opname.
6
Als het teken voor het belichtingsniveau <s> knippert bij het niveau <G> of <F>, betekent dit dat het belichtingsniveau ±2 stappen boven de standaardbelichting ligt.
91
Page 92
8 Automatische scherptediepte AE
Met deze modus verkrijgt u automatisch een bredere scherptediepte tussen een onderwerp dat zich dichtbij bevindt en een onderwerp dat zich verderaf bevindt. Deze modus is handig voor groepsfoto's en landschappen. De camera gebruikt de negen AF-punten om de dichtstbijzijnde en verst verwijderde onderwerpen scherp te stellen.
* <8> betekent automatische scherptediepte.
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <8>.
Stel scherp op het onderwerp.
2
Beweeg het AF-punt over het onderwerp en druk de ontspanknop half in. (
Alle onderwerpen die onder de
AF-punten vallen en rood knipperen, worden scherpgesteld. Houd de sluiterknop half ingedrukt en druk op de knop Preview scherptediepte om de scherptediepte te zien (bereik van acceptabele focus). (pag. 89)
Maak de opname.
3
De modus <8> is niet beschikbaar als de focusinstellingsknop van de lens is ingesteld op <
Als de “30"”-sluitersnelheid knippert, is het onderwerp onderbelicht.
Verhoog de ISO-waarde.
Als de “8000”-sluitersnelheid knippert, is het onderwerp overbelicht.
Verlaag de ISO-waarde.
MF
>. Het resultaat is hetzelfde als bij de modus <d>.
0
)
Als de diafragmawaarde knippert, betekent dit dat het belichtingsniveau goed is, maar dat de gewenste scherptediepte niet kan worden ingesteld. Gebruik een groothoeklens of ga verder van het onderwerp afstaan.
In deze opnamemodus kunt u niet zomaar de sluitertijd en de
diafragmawaarde wijzigen. Houd de camera stil of gebruik een statief als de camera een lange sluitertijd instelt. Als u de flitser gebruikt, is het resultaat hetzelfde als wanneer u <d> met flits gebruikt.
92
Page 93
De belichtingscompensatie instellenN
Belichtingscompensatie wordt gebruikt om de standaardbelichtingsinstelling te wijzigen die is ingesteld door de camera. U kunt de opname lichter (langere belichting) of donkerder (kortere belichting) laten lijken. U kunt de belichtingscompensatie instellen op ±2 stappen met tussenstappen van 1/3.
Draai het programmakeuzewiel naar een willekeurige
1
Creatief gebruik-modus, behalve <
Controleer de belichtingsniveau-indicator.
2
Druk de ontspanknop half in en controleer de belichtingsniveau-indicator.
Stel de waarde voor de belichtingscompensatie in.
3
Zet de schakelaar <4> op <J> en draai, terwijl u naar de zoeker of het LCD­paneel kijkt, aan het instelwiel < Draai aan het instelwiel <5> terwijl u de
Vergrote belichting
Verminderde belichting
De belichtingscompensatie blijft van toepassing, zelfs nadat u de
schakelaar <4> op <2> hebt gezet.
Als de standaardbelichtingsinstelling 1/125 sec. en f/8,0 is en u stelt de
belichtingscompensatie in op plus of min één stap, is dit hetzelfde als wanneer u de sluitertijd of de diafragmawaarde als volgt instelt:
Sluitertijd 250 125 60 Diafragma 11 8.0 5.6
Let op dat u niet per ongeluk aan het instelwiel <5> draait en de belichtingscompensatie onbedoeld wijzigt. Voorkom dit door de schakelaar <
ontspanknop half indrukt of binnen ( nadat u de ontspanknop half hebt ingedrukt. Om de belichtingscompensatie te annuleren, stelt u deze weer in op <
Markering standaardbelichting
belichtingsniveau
Verminderde belichting
Maak de opname.
4
-1 stop 0 +1 stop
Teken
4
> op <1> te zetten.
a
>.
5
>.
0
)
E
>.
Vergrote belichting
93
Page 94
3
V
Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)
Als de sluitertijd of het diafragma automatisch worden gewijzigd, wordt het belichtingsniveau gewijzigd tot ±2 stappen met tussenstappen van 1/3 voor drie opeenvolgende opnamen. Dit wordt reeksopnamen met automatische belichting (AEB) genoemd.
Standaardbelichting Verminderde belichting Vergrote belichting
Selecteer [AEB].
1
Draai het wiel <5> om [z selecteren en druk vervolgens op <
Stel de waarde voor AEB in.
2
Draai het instelwiel <5> om de
waarde voor AEB in te stellen en druk vervolgens op <0>. Wanneer u het menu afsluit, worden <h> en
X
het AEB-niveau weergegeven op het LCD-paneel.
Aantal reeksopnamen (AEB)
AEB
N
] te
0
>.
Standaardbelichting
erminderde belichting
Vergrote belichting
94
Maak de opname.
3
X
De drie opnamen van de reeks worden in deze volgorde weergegeven: standaardbelichting, kortere belichting en langere belichting.
X
Het respectieve aantal reeksopnamen wordt (zoals links afgebeeld) weergegeven telkens wanneer een opname van een reeks wordt gemaakt.
X Voor de opnamen wordt de huidige
transportmodus (pag. 82) gebruikt.
Page 95
3 Reeksopnamen met automatische belichting (AEB)N
AEB annuleren
Volg stappen 1 en 2 om de
AEB-waarde in te stellen op < >.
AEB wordt ook geannuleerd als u de
schakelaar <4> instelt op <2>, de batterij vervangt, de CF-kaart vervangt, de lens verwisselt of gereed bent om de flitser te gebruiken.
Flits- noch bulbbelichting kan worden gebruikt met AEB.
Als de transportmodus is ingesteld op continu (o/i), dan zullen de
drie reeksopnamen achter elkaar worden genomen, waarna de opname automatisch stopt. Als de transportmodus staat ingesteld op enkele opname (u), moet u de ontspanknop driemaal indrukken.
Als de zelfontspanner is ingesteld, zullen de drie reeksopnamen continu
worden genomen.
Als C.Fn-12 [Spiegel opklappen] is ingesteld op [1:Activeren]
(pag. 172), wordt de transportmodus voor enkele opnamen ingeschakeld, ook al is de transportmodus ingesteld op continu.
AEB kan ook worden gecombineerd met belichtingscompensatie.
95
Page 96
A AE-vergrendelingN
Met AE-vergrendeling kunt u de belichting op een plaats vergrendelen die afwijkt van het focuspunt. Door de belichting te vergrendelen kunt u de compositie opnieuw bepalen terwijl u hetzelfde belichtingsniveau handhaaft. Dit heet AE-vergrendeling. Dit is geschikt voor onderwerpen met tegenlicht.
Stel scherp op het onderwerp.
1
Druk de ontspanknop half in.
De belichtingsinstelling wordt weergegeven.
X
Druk op de knop <A>. (0)
2
X <A> verschijnt in de zoeker om aan
te geven dat de belichtingsinstelling is vergrendeld (AE-vergrendeling).
Iedere keer wanneer u de knop <A>
indrukt, wordt de huidige belichtingsinstelling vergrendeld.
Indicator AE-vergrendeling
Bepaal de compositie opnieuw en
3
maak de opname.
Als u de AE-vergrendeling wilt handhaven terwijl u meerdere opnamen maakt, houdt u de knop < en drukt u de ontspanknop in om nog een opname te maken.
A
> ingedrukt
Als AF-modus is ingesteld op One- Shot AF of AI Focus AF (als deze niet AI Servo AF is), en de lichtmeetmodus < ontspanknop automatisch op hetzelfde moment ingesteld als wa arop het onderwerp wordt scherpgesteld.
Het effect van AE-vergrendeling is afhankelijk van het AF-punt en de
lichtmeetmodus. Zie “AE-vergrendeling” (pag. 178) voor meer informatie.
q
> (Evaluatief) is, wordt de AE-vergrendeling door het half indrukken van de
96
Page 97
Bulbopnamen
Als bulb is ingesteld, blijft de sluiter open terwijl u de ontspanknop volledig indrukt, en wordt deze gesloten als u de ontspanknop los laat. Dit wordt bulbbelichting genoemd. Gebruik de instelling voor bulbbelichting voor nachtopnamen, vuurwerk, de sterrenhemel en andere opnamen waarvoor een lange belichting vereist is.
Stel het programmakeuzewiel in
1
op <a>.
Stel de sluitertijd in op “buLb.”
2
Terwijl u naar het LCD-paneel kijkt,
draait u aan het instelwiel <6> om “buLb” te selecteren.
De instelling na “30"” is “buLb.”
Stel het gewenste diafragma in.
3
Zet de schakelaar <4> op <J> en
draai, terwijl u naar het LCD-paneel kijkt, aan het instelwiel <5>.
Maak de opname.
4
Druk de ontspanknop helemaal in.
X De verstreken belichtingstijd wordt op
Verstreken belichtingstijd (sec.)
het LCD-paneel weergegeven. (Geeft 1 sec. t/m 999 sec. weer.)
De belichting gaat door zolang u de
ontspanknop ingedrukt houdt.
Aangezien bulbopnamen mogelijk meer ruis bevatten dan normaal, ziet de opname er ruw en korrelig uit.
Als C.Fn-02 [Lange sluitertijd ruisred.] is ingesteld op
[1: Automatisch] of [2: Aan] (pag. 168) kan de ruis worden verminderd.
Het gebruik van de Afstandsbediening RS-80N3 of de
Afstandsbediening met timer TC-80N3 (beide optioneel) wordt aanbevolen voor bulbopnamen.
97
Page 98
Spiegel opklappenN
Het opklappen van de spiegel is mogelijk als C.Fn-12 [ is ingesteld op [ onafhankelijk van het tijdstip waarop de belichting wordt uitgevoerd. Hierdoor wordt voorkomen dat de spiegel trillingen veroorzaakt en de opname er wazig uitziet bij close-ups of wanneer een supertelelens wordt gebruikt. Stel de persoonlijke voorkeuren in via [
Als u bulbbelichting gebruikt in combinatie met de zelfontspanner en
De spiegel wordt opgeklapt en wordt na 30 seconden automatisch weer
1: Activeren
Bij zeer fel licht, bijvoorbeeld op het strand of tijdens het skiën op een zonnige dag, maakt u de opname direct na het opklappen van de spiegel. Richt de lens niet direct op de zon wanneer de spiegel is opgeklapt. De warmte van de zon kan de sluitergordijnen verschroeien en beschadigen.
Spiegel opklappen, moet u de ontspanknop volledig ingedrukt blijven houden (2 seconden zelfontspanner + tijd voor bulbbelichting). Als u de ontspanknop loslaat tijdens het aftellen van de zelfontspanner, hoort u het geluid van de ontspanknop. Er wordt echter geen opname gemaakt.
Bij het opklappen van de spiegel wordt de transportmodus voor 'enkele opnamen' ingeschakeld, ongeacht de huidige instelling van de transportmodus (enkel, continu met hoge snelheid of continu met lage snelheid). Als u de zelfontspanner gebrui kt en de spiegel opklapt, wordt 2 sec. nadat u de spiegel opklapt en de ontspanknop helemaal indrukt de foto genomen.
neergeklapt. Wanneer u de ontspanknop opnieuw helemaal indrukt, gaat de spiegel weer omhoog. Voor het maken van foto's met een opgeklapte spiegel wordt het gebruik van de Remot e Switch RS-80N3 of de Timer Remote Controller TC-80N3 (beide optioneel) aanbevolen.
] (pag. 172). De spiegel kan worden opgeklapt
c Persoonlijke voorkeuze (C.Fn)
Druk de ontspanknop helemaal in.
1
X De spiegel wordt opgeklapt.
Druk de ontspanknop weer helemaal in.
2
X
De opname wordt gemaakt en de spiegel wordt weer naar beneden geklapt.
98
Spiegel opklappen
].
]
Page 99
U LCD-paneelverlichting
Het LCD-paneel is voorzien van verlichting. Elke keer dat u op de knop <U> drukt, wordt de verlichting van het LCD-paneel in- ( uitgeschakeld. Gebruik de verlichting als u het LCD-paneel in het donker wilt lezen. De verlichting wordt automatisch uitgeschakeld nadat de opname is gemaakt.
Als u een opnameknop indrukt of aan het programmakeuzewiel draait
terwijl het LCD-paneel is verlicht, blijft de verlichting langer branden. Wanneer u bij een bulbopname de ontspanknop volledi g indrukt, wordt de verlichting van het LCD-paneel uitgeschakeld. U kunt de verlichting echter ongeveer gedurende 6 sec. inschakelen door op de knop <
U
> te drukken.
9
) of
De oculairdop gebruiken
Tijdens het gebruik van de zelfontspanner of van de afstandsbediening (optioneel) bedekt uw oog het oculair van de zoeker niet en kan er verspreid licht in de zoeker doordringen, wat een nadelige invloed heeft op de belichting op het moment van de opname. Om dit te voorkomen plaatst u de oculairdop (bevestigd aan de nekdraagriem) over het oculair van de zoeker (pag. 21).
Verwijder de oculairdop.
1
Duw de oculairdop van onderaf
omhoog.
Bevestig de oculairdopafdekking.
2
Schuif de oculairdopafdekking in de
desbetreffende gleuf naar beneden om deze te bevestigen.
99
Page 100
3 De pieptoon uitzetten
U kunt de pieptoon uitzetten zodat u deze niet hoort in een opnamemodus.
Selecteer [Pieptoon].
1
Draai het instelwiel <5> om
[z Pieptoon] te selecteren en druk vervolgens op <0>.
Selecteer [Uit].
2
Draai het instelwiel <5> om [Uit]
te selecteren en druk vervolgens op <0>.
De afstandsbediening aansluiten
U kunt alle EOS-accessoires op de camera aansluiten die zijn voorzien van een stekker van het type N3, zoals de afstandsbediening en de afstandsbediening met timer (beide optioneel). Raadpleeg de instructiehandleiding voor informatie over de bediening van het accessoire.
Open het klepje van de
1
aansluitingen van de camera.
Sluit de stekker aan op de aansluitbus
2
voor de afstandsbediening.
Sluit de stekker aan op de
aansluitbus voor de afstandsbediening, zoals afgebeeld.
Als u de stekker wilt verwijderen, pakt
u het zilverkleurige gedeelte van de stekker vast en trekt u vervolgens de stekker los.
100
Loading...