Behringer GX210 User Manual [nl]

GX210
Korte handleiding
NEDERLANDS
Version 1.0 Mei 2001
®
ULTRATWIN
VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
CAUTION: Om de kans op elektrische schokken te verminderen
wordt het afgeraden om zelf het omhulsel (of achterkant) te verwijderen. Er bevinden zich daar binnen geen bruikbare onderdelen: voor onderhoud wendt u zich tot het daarvoor bevoegde personeel.
WARNING: Stel dit apparaat niet bloot aan regen of vochtigheid
om de kans op brand of elektrische schokken te voorkomen.
Dit symbool, dient ter waarschuwing voor de aan-wezigheid van onafgedekte hoge Voltage dat voldoende kan zijn om een kans op schokken te vormen.
Dit symbool, dient ter waarschuwing voor belangrijke bedienings- en ondenhoudsinstructies in de bijbehorende literatuur. Lees de handleiding.
GEDETAILLEERDE VEILIGHEIDSINSTRUCTIES:
Voor het bedienen van het apparaat, dienen alle veiligheids en bedieningsinstructies te worden gelezen.
Instructies Voor Het Bewaren:
Alle veiligheids en bedieningsinstructies moeten zorgvuldig worden bewaard voor latere raadplegingen.
Waarschuwing Voor Oplettendheid:
Alle waarschuwingen op het apparaat dienen in acht te worden genomen.
Op te Volgen Instructies:
Alle bedienings en gebruikersinstructies moeten worden opgevolgd.
Water en Vochtigheid:
Het apparaat mag niet gebruikt worden in de buurt van water (dwz. In de buurt van een bad, wasbak, keuken aanrecht, wasmachine, in een vochtige kelder of in de buurt van een zwembad.).
Ventilatie:
Het apparaat moet u zo plaatsen, dat de plaats of positie niet storend is voor een juiste ventilatie. Bijvoorbeeld: het apparaat mag niet geplaatst worden op een bed, een bank of dergelijke oppervlakten, die de ventilatie­openingen zouden kunnen afsluiten. Het mag ook niet worden geplaatst in inbouw-installaties, zoals een boekenkast of een afgesloten kast waardoor de luchttoevoer in de ventilatie-openingen wordt belemmert.
Hitte:
Het apparaat moet ver weg geplaatst worden van warmtebronnen zoals radiatoren, thermometers, kachels en andere apparaten (zoals versterkers), die warmte produceren.
Energiebron:
Het apparaat mag alleen worden aangesloten op de stroomvoorziening van het type dat wordt beschreven in de bedieningsinstructies of zoals aangegeven op het apparaat zelf.
Randaarding en Polarisatie:
Er dienen voorzorgsmaatregelen te worden genomen, zodat de middelen voor randaarding of polarisatie van een apparaat niet gebrekkig zijn.
Bescherming van de Electriciteitsdraden:
De electriciteitsdraden dienen te worden vastgelegd, om te voorkomen dat er niet op wordt getrapt of dat ze worden gebroken door voorwerpen die erop of tegenaan zijn geplaatst. Speciale attentie dient er worden gegeven aan kabels en stekkers, meervoudige stekkerdozen en het punt van waar ze uit het apparaat komen.
Schoonmaken:
Het apparaat mag alleen volgens aanwijzingen van de fabrikant worden schoongemaakt.
Periodes van niet in gebruik zijn:
De electriciteitsdraad van het apparaat moet uit het stopcontact worden getrokken, indien het apparaat voor langere tijd ongebruikt blijft.
Infiltratie van voorwerpen en vloeistoffen:
Men dient ervoor te zorgen dat er geen voorwerpen vallen of vloeistoffen worden gemorst via de openingen. Dit kan de binnenkant van het apparaat ernstig beschadigen.
Schade die Service Vereist:
Het apparaat moet uitsluitend door professionele servicemensen behandeld worden, wanneer:
- de elektriciteitsdraad of de stekker zijn beschadigd; of
- voorwerpen in het apparaat zijn gevallen, of vloeistoffen erin zijn gemorst; of
- het apparaat in aanraking is gekomen met regen; of
-
het apparaat niet werkt zoals het hoort, of het vertoont een aanmerkelijke verandering in de verrichtingen; of
- het apparaat is gevallen, of het omhulsel is beschadigd.
Controlebeurt:
De gebruiker moet niet meer aan het onderhoud doen, dan is voorgeschreven in de bedieningsinstructies. Al het andere onderhoud moet worden overgelaten aan professionele servicemensen.
Deze handleiding is auteursrechterlijk beschermd. Elke vermenigvuldiging, resp. nadruk, ook gedeeltelijk, en elke weergave van afbeeldingen, ook in gewijzigde vorm, is alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de firma BEHRINGER Spezielle Studiotechnik GmbH. BEHRINGER alsmede ULTRA TWIN, VIRTUBE, VIRTUALIZER en MODULIZER zijn geregistreerde handelsmerken.
BEHRINGER Spezielle Studiotechnik GmbH, Hanns-Martin-Schleyer-Str. 36-38, 47877 Willich-Münchheide II, Duitsland. Tel. +49 (0) 21 54 / 92 06-0, Fax +49 (0) 21 54 / 92 06-30
© 2001 BEHRINGER Spezielle Studiotechnik GmbH.
UL TRATWIN GX210
1. INLEIDING
Hartelijk dank dat u heeft gekozen voor de ULTRATWIN GX210. De ULTRATWIN is een modern workstation voor gitaar dat een nieuwe dimensie vormt op het gebied van gitaarversterkertechnologie. Bij de ontwikkeling ervan was het uitgangspunt dat de authentieke klank van de analoge gitaarversterker geperfectioneerd moest worden met gebruikmaking van de nieuwste DSP-technologie. Daarnaast moest het apparaat zo eenvoudig mogelijk te bedienen zijn.
+ In deze handleiding maken we u vertrouwd met een aantal specialistische begrippen, zodat u
alle facetten van het apparaat kunt leren kennen. Wanneer u deze handleiding heeft doorgenomen, is het verstandig om deze te bewaren zodat u hem later, indien nodig, nog eens kunt nalezen.
LET OP:
+ Door hard geluid kan uw gehoor en/of uw koptelefoon beschadigd worden. Draai alle LEVEL-
knoppen helemaal naar links, voor u het apparaat inschakelt. Zorg steeds voor een gepast volume.
1.1 Voor u van start gaat
De ULTRATWIN werd in de fabriek zorgvuldig verpakt om een veilig transport te garanderen. Vertoont de verpakking desondanks beschadigingen, controleer het apparaat dan onmiddellijk op zichtbare schade.
+ Stuur het apparaat bij eventuele beschadigingen NIET aan ons terug, maar informeer beslist
eerst de handelaar en de transportonderneming, omdat anders elke aanspraak op schadevergoeding kan vervallen.
Zorg voor voldoende aanvoer van koele lucht en plaats de ULTRATWIN niet bij een verwarmingsapparaat, om te voorkomen dat het apparaat oververhit raakt.
+ Controleer voor u de ULTRATWIN op de netspanning aansluit of de ingestelde spanning gelijk
is aan de netspanning!
Sluit het apparaat op het net aan met het bijgeleverde netsnoer. Dit snoer voldoet aan alle veiligheidseisen.
+ Zorg er altijd voor dat alle apparaten geaard zijn. Verwijder voor uw eigen veiligheid nooit de
aarding van de apparatuur en knoei niet met het aansluitsnoer.
De MIDI-aansluiting (IN) is een standaard DIN-connectorverbinding. De gegevensoverdracht gebeurt potentiaalvrij met behulp van opto-koppelingen.
Meer informatie hierover vindt u in hoofdstuk 3 “INSTALLATIE”.
1. INLEIDING
3
UL TRA TWIN GX210
1.2 Bedieningselementen
1.2.1 Voorzijde
Afbeelding 1.1: De bedieningselementen op de voorzijde
1
Dit zijn de 6,3 mm JAC-INGANGEN van de ULTRATWIN, waarop u uw gitaar kunt aansluiten. De HI INPUT is geschikt voor gitaren met een gering uitgangsvermogen (b.v. gitaren met Single Coil-Pickups), terwijl u de LO INPUT voor gitaren met zeer hoog uitgangsvermogen moet gebruiken (b.v. gitaren met humbuckers). Gebruik daarvoor een standaard 6,3 mm mono-jack-kabel (niet die uit de bouwmarkt, maar die zoals de muziekvakhandel ze verkoopt). Gebruik een contactgeluidgedempte kabel, zodat u bij het inregelen of tijdens een concert niet voor onaangename verrassingen komt te staan.
2
Met de CLEAN VOLUME-knop van het CLEAN-kanaal stelt u het geluidsvolume van het CLEAN-kanaal in.
3
Door het indrukken van de CHANNEL-toets schakelt u tussen het CLEAN- en OVERDRIVE-kanaal. Wanneer het OVERDRIVE-kanaal is ingeschakeld, brandt de bijbehorende LED.
4
Met de OVERDRIVE-knoppen bepaalt u de hoeveelheid vervorming van het OVERDRIVE-kanaal.
5
De MID BOOST-schakelaar maakt een verhoging van het middenbereik voor het OVERDRIVE-kanaal mogelijk. Is de schakelaar gedeactiveerd, dan brandt het bijbehorende controlelampje.
6
Met de MORPHING-regelaar kunt u traploos tussen verschillende vervormingscharakteristieken wisselen.
7
Met de PRESENCE-knoppen in de Master-sectie kunt u de hoge middentonen van de beide kanalen versterken, resp. afzwakken.
8
De VOLUME-knoppen regelen het geluidsvolume van het OVERDRIVE-kanaal.
+ Gebruik beide VOLUME-knoppen om het volumeniveau tussen de kanalen optimaal op elkaar
af te stemmen, zodat wanneer u omschakelt tussen de kanalen geen verschil hoorbaar is. Deze instelling is ook van invloed op digitale effecten die met piekniveaus worden aangestuurd!
9
Met de BASS-knop van de EQ-sectie kunt u de basfrequenties van het CLEAN-kanaal versterken of afzwakken.
10
Met de MID-knop kunt u de middenfrequenties versterken of afzwakken.
11
Met de TREBLE-knop regelt u het bovenste frequentiebereik.
+ Let op: wanneer alle drie de knoppen van de EQ-sectie helemaal naar links zijn gedraaid,
komt er geen signaal uit de luidspreker. De oorzaak hiervan ligt in de klassieke en extreem effectieve EQ-schakeling die in de ULTRATWIN is toegepast.
12
Met de PARAMETER-knop (die geen aanslagen heeft) kunt u de effectafhankelijke parameters bewerken. De waarde van de parameter wordt na het selecteren van de PARAMETER-knop direct in het display weergegeven en de bijbehorende LED gaat branden (zie ).
4
1. INLEIDING
UL TRATWIN GX210
+ Wanneer de MIDI-functies niet zijn ingeschakeld, kunt u voor elk van de beide kanalen van uw
ULTRATWIN een effect opslaan. Op die manier kunt u bijv. voor het OVERDRIVE-kanaal een DELAY-effect selecteren en voor het CLEAN-kanaal een gecombineerd REVERB/CHORUS-effect. De betreffende programmanummers worden tezamen met het kanaal opgeslagen. Vervolgens kunt u deze met de voetschakelaar of de toetsen op de ULTRATWIN oproepen. Wanneer u de MIDI-functies inschakelt worden deze opgeslagen instellingen genegeerd. In deze modus kunt u de kanalen en effecten onafhankelijk van elkaar omschakelen.
13
Deze STATUS-LEDs geven informatie over de soort parameter die u met de PARAMETER-knoppen kunt bewerken. Een uitzondering hierop vormt de MIDI-LED.
s MIDI: Deze LED brandt wanneer u de UP- en DOWN-toets ongeveer twee seconden gelijktijdig indrukt.
Met deze toetsen kunt u dan een MIDI-kanaal (1 tot 16, On voor Omni en OF voor uitgeschakeld resp. On voor Omni en 1 tot 16 met decimaalteken voor de Store Enable-modus. Meer informatie hierover vindt u in hoofdstuk 2.1) voor het ontvangen van MIDI-gegevens instellen. Bevestig uw keuze na het invoeren door op de ENTER-toets te drukken. Tijdens het invoeren van betreffende MIDI-gegevens knippert de MIDI-LED regelmatig.
+ De Store Enable-Modus (zie hoofdstuk 2.1) maakt het mogelijk om presets direct via MIDI op te
slaan. Let op: door het verzenden van MIDI-Controller 18-waarden worden veranderingen aan de actieve presets onherroepelijk opgeslagen.
+ Wanneer u geen parameters bewerkt, brandt de multifunctionele MIDI-LED (kort en afhankelijk
van de geluidspiek) als de DSP-module dreigt te oversturen. Draai in dat geval de VOLUME­knoppen iets dicht.
s TIME: Deze LED brandt wanneer u een tijdparameter voor een effect heeft geselecteerd (bijv. Reverb
Time of Delay Time).
s SPEED: Deze LED brandt bij het instellen van de snelheid van de LFO (Low Frequency Oscillator) voor
alle modulatie-effecten of bij het instellen van de SPEED-parameter van de compressor of de expander.
s SENS: Deze LED geeft aan dat u de gevoeligheidsinstelling bij effecten zoals bijv. autowah, expander,
compressor kunt bewerken.
s PITCH: Deze LED brandt wanneer u de pitch shifter bewerkt en geeft ofwel de verstemming naar halftonen
of de verstemming naar Cent aan.
s EQ: Deze LED brandt wanneer u parameters voor effecten wijzigt waarvoor een filter als basis fungeert. De geïntegreerde effectmodule heeft 31 verschillende groepen effecten en bevat totaal 99 effectvariaties met
bijbehorend programmanummer.
14
Met de ENTER-toets bevestigt u uw keuze voor een geselecteerde programmanummer.
15
In het DISPLAY wordt ofwel het programmanummer van de geselecteerde presets of de waarde van de parameters die met de knoppen PARAMETER-, EFFECT A- of EFFECT B zijn ingesteld weergegeven.
16
Met de DOWN-toets kunt u een lager programmanummer selecteren.
17
Met de UP-toets kunt u het programmanummer van de geïntegreerde effectmodule verhogen. Wanneer u de toets ingedrukt houdt, worden de programmanummers achtereenvolgens doorlopen.
18
Met de EFFECT A- knop (die geen aanslagen heeft) kunt u de mengverhouding instellen tussen het oorspronkelijke signaal en het effectsignaal. Afhankelijk van de preset bepaalt u met deze knoppen de verhouding tussen het oorspronkelijke signaal en het linker effectsignaal of tussen het oorspronkelijke signaal en het eerste effect (bij gecombineerde effecten). Bei sommige effecten kunt u met deze knoppen een tweede, effectspecifieke parameter bewerken.
19
Met de EFFECTS-toets schakelt u het geselecteerde effect in, resp. uit.
1. INLEIDING
5
UL TRA TWIN GX210
20
Met de EFFECT B-knop (die geen aanslagen heeft) regelt u de verhouding tussen het oorspronkelijke signaal en het effectsignaal. Afhankelijk van de preset bepaalt u met deze knoppen de mengverhouding tussen het oorspronkelijke signaal en het rechter effectsignaal of tussen het oorspronkelijke signaal en het tweede effect (bei gecombineerde effecten). Bij sommige effecten kunt u met deze knoppen nog een derde, effectspecifieke parameter bewerken.
+ Wanneer u een preset heeft bewerkt, knippert het decimaalteken in het tweecijferige display.
Wanneer u de ENTER-toets langer indrukt, kunt u de fabriekspreset overschrijven en een eigen preset opslaan. Wanneer u de fabriekspresets weer wilt herstellen, hoeft u alleen maar de ENTER-toets ingedrukt te houden bij het inschakelen van uw ULTRATWIN.
21
Met de AUX IN-knoppen in de Master-sectie stelt u het volume van het AUX-signaal dat via de AUX IN­aansluitingen aan de achterzijde van de ULTRATWIN binnenkomt (bijv. van een drumcomputer, playback).
22
Deze POWER-LED brandt, wanneer de ULTRATWIN is ingeschakeld.
23
De MASTER-knoppen in de Master-sectie regelen het totale volume van uw ULTRATWIN.
24
Met de POWER-schakelaar schakelt u de ULTRATWIN in.
1.2.2 Achterzijde
Afbeelding 1.2: De aansluitingen op de achterzijde
25
ZEKERINGHOUDER/SPANNINGSKEUZE-selectieschakelaar. Controleer, voordat u het apparaat aansluit op de voedingsspanning, of de voltage-instelling overeenkomt met de lokale netspanning. Vervang een defecte zekering altijd door exact hetzelfde type zekering. Bij sommige apparaten kan de zekeringhouder in twee standen worden gezet om te schakelen tussen 230 V en 115 V. Let op: Wanneer u het apparaat buiten Europa op 115 V wilt gebruiken, moet een zwaardere zekering worden geplaatst (zie hoofdstuk 3 INSTALLATIE).
26
Voor de aansluiting op de netspanning is het apparaat voorzien van een IEC-APPARAATSTEKER. Een passende kabel wordt bij het apparaat meegeleverd.
27
SERIENUMMER. Neem a.u.b. de tijd en stuur ons de garantiekaart, volledig ingevuld door de handelaar, binnen 14 dagen na datum van aankoop toe, omdat u anders uw uitgebreide aanspraak op garantie verliest. Behalve met de kaart, kunt u uw apparaat ook on-line, via onze internet-site (www.behringer.com) registreren.
28
MIDI IN. Deze aansluiting dient voor de MIDI-afstandsbesturing van de ULTRATWIN. Parameterwijzigingen zijn mogelijk via een controller en via effectprogrammaschakelingen, kanaalwisselingen en effect-bypasses via Program Changes.
29
Met de SPK OFF-schakelaar hebt u de mogelijkheid, de luidsprekers van uw ULTRATWIN uit te schakelen. Dit is vooral mogelijk bij gebruik van een hoofdtelefoon. Bovendien kan de SPK OFF-schakelaar voor het uitschakelen bij concerten worden gebruikt.
30
Via de 6,3 mm Stereo-jack-aansluiting kunt u het audiosignaal van de ULTRATWIN door een standaard koptelefoon beluisteren.
6
1. INLEIDING
UL TRATWIN GX210
+ Omdat de luidspreker een grote invloed heeft op de klank van een gitaarversterker, wordt het
signaal zowel op de koptelefoonuitgang als op de LINE OUT of TAPE OUT frequentiegecorrigeerd (Speaker Emulation). Zonder deze correctie zou de geluidskwaliteit nadelig worden beïnvloed door de weergave van het extreem hoog. U kunt echter ook het onbewerkte signaal, dus zonder de correctie, direct na de eerste trap afnemen via de INSERT SEND-aansluiting, zonder dat het signaal in de versterker wordt onderbroken. (De INSERT RETURN-aansluiting mag in dat geval niet in gebruik zijn.) Een te hoog volume kan leiden tot vervorming in de koptelefoon zelf. Draai de VOLUME-knop in dat geval terug.
31
Via de SLAVE IN-aansluitingen is het mogelijk, een extern signaal voor de eindtrap van uw ULTRATWIN in te voeren. De verbinding tussen voor- en eindtrap van de ULTRATWIN wordt dan onderbroken. Deze aansluitingen zijn daarvoor bedoeld, om een Master-gitaarversterker via de eindtrap van de ULTRATWIN te bedienen. Dit kan natuurlijk ook een gitaar-voorversterker zijn.
+ Omdat de SLAVE IN-aansluitingen als Insert-aansluitingen zijn gemaakt, hebt u verder de
mogelijkheid een extern stereo effectapparaat in te voeren. Daarvoor hebt u een speciale insert-kabel nodig, waarbij een 6,3 mm-stereo-jack-connector over twee mono-jack-connectors wordt verdeeld. Verbindt het tip-contact (return) met de uitgang en het ring-contact (zend) met de ingang van het effectapparaat (vgl. Hoofdstuk 1.3).
32
De TAPE OUT-aansluitingen voeren hetzelfde signaal als de LINE OUT, maar zijn door de cinch­aansluitingen voor de directe aansluiting van een tape-deck of een HiFi-installatie bedoeld.
33
De TAPE IN -aansluitingen hebben dezelfde functie als de AUX IN. Door gebruik van cinch-aansluitingen bent u echter in staat, een tape-deck of een HiFi-installatie direct op de TAPE IN-aansluitingen aan te sluiten.
34
Op de LINE OUT-uitgang kunt u het audiosignaal van de ULTRATWIN in stereo afnemen, voor bijv. opnames. Deze uitgang is frequentiegecorrigeerd (Speaker Emulation).
35
De AUX IN-ingang maakt het mogelijk om nog een extra signaal via de ULTRATWIN weer te geven. Zo kunt u bijv. met een drumcomputer of een playback samenspelen. Daarnaast kunt u de AUX IN samen met de INSERT SEND als parallelle effectingang gebruiken. Daartoe sluit u de INSERT SEND aan op de ingang en de AUX IN op de uitgang van het effectapparaat (De INSERT RETURN-aansluiting mag in dat geval niet in gebruik zijn!). Op die manier wordt het signaal in de versterker niet onderbroken en kunt u met de hierna beschreven AUX IN-knoppen zoveel effectaandeel van het externe apparaat toevoegen aan het oorspronkelijke signaal als gewenst is. Merk op dat het effectapparaat is ingesteld op 100 % effectsignaal (100 % wet).
36
De ULTRATWIN is ook nog voorzien van een seriële aansluiting voor het invoeren van externe effecten (bijv. Wah-pedaal). Hier vindt u de INSERT SEND-aansluiting, die moet worden aangesloten op de ingang van het externe effectapparaat.
37
Dit is de INSERT RETURN-aansluiting, die moet worden aangesloten op de uitgang van het externe effectapparaat.
+ Merk op dat wanneer u de seriële ingang voor effectapparatuur gebruikt, het effectapparaat
niet op 100 % effectsignaal is ingesteld, omdat anders het directe signaal ontbreekt.
38
Op deze FOOTSWITCH-aansluiting sluit u de stereo-jack-connector van meegeleverde voetschakelaar FS112 aan. Met de voetschakelaar kunt u omschakelen tussen de kanalen, maar ook een effect inschakelen.
1.3 Setup met Master-/Slave-werking
1.3.1 ULTRATWIN GX210 als Master
Om het signaal van uw ULTRATWIN langs een extra eindtrap te versterken, kunt u de SLAVE IN-aansluitingen gebruiken. Als verbinding dienen twee normale instrumentenkabels (eenaderig met afscherming), waarop u telkens een mono- en een stereo-jack-connector vast soldeert. Bij de stereo-jack-connector moet tip en ring
1. INLEIDING
7
UL TRA TWIN GX210
zijn overbrugd. Om het audio-signaal van de ULTRATWIN aan de eindtrap toe te voeren, moet u de stereo-jack­connector in de SLAVE IN-aansluitingen en de mono-jack-connector in de ingangsaansluitingen van de extra eindtrap steken.
Afbeelding 1.3: UL TRA TWIN GX210 als Master
1.3.2 ULTRATWIN GX210 als Slave, door een externe versterker/voorversterker aangestuurd
Om de stereo-eindtrap van uw ULTRATWIN met een externe versterker of voorversterker te gebruiken, verbindt u de Line-uitgangen van de externe versterker met de SLAVE IN-aansluitingen van de GX210. Daarvoor kunt u normale instrumentenkabels met mono-jack-connectors gebruiken. Wanneer u over een mono-voorversterker beschikt, moet u het signaal van de voorversterker met een in de handel gebruikelijke Y-kabel op de beide SLAVE IN-ingangen van uw ULTRATWIN verdelen.
2. MIDI-BESTURING
Met de geïntegreerde MIDI-interface kunt u de ULTRATWIN in een MIDI-configuratie installeren. De GX210 kan zowel Program Changes als MIDI-Controller ontvangen. Daarmee kunt u bijv. programmawisselingen via MIDI met een MIDI-footcontroller of een MIDI-sequencerprogramma regelen. Onze MIDI-footcontroller FCB1010 biedt u precies deze mogelijkheden en is ontworpen voor optimale samenwerking met BEHRINGER gitaarversterkers. Sluit de ULTRATWIN bijv. op de volgende manier aan:
Sluit de MIDI IN-aansluiting van de ULTRATWIN aan op de MIDI OUT-aansluiting van een MIDI-footcontroller. Schakel nu de MIDI-functies op uw ULTRATWIN. Druk daartoe de UP- en DOWN-toets op de Multi­effectprocessor gelijktijdig ongeveer twee seconden in. Selecteer nu een MIDI-kanaal (1 tot 16, On voor Omni, OF voor uitgeschakeld en 1 tot 16 resp. On (Omni) met decimaalteken voor de Store Enable-modus, zie hoofdstuk 2.1) en bevestig met de ENTER-toets. Omni betekent dat de ULTRATWIN op alle MIDI-kanalen relevante MIDI-gegevens ontvangt en verwerkt. Uiteraard moet op de MIDI-footcontroller hetzelfde kanaal geselecteerd zijn (zie de gebruiksaanwijzing van uw MIDI-footcontroller).
+ Wanneer u de MIDI-functies inschakelt, wordt de koppeling tussen effectnummer en kanaal
genegeerd. Dat betekent dat wanneer u omschakelt naar het andere kanaal, er niet meer automatisch een vooraf ingesteld effect wordt geladen. Omdat deze automatische toewijzing van een effect bij besturing van de ULTRATWIN op afstand via de MIDI-footcontroller alleen maar verwarrend zou zijn, is dit alleen zinvol wanneer u de ULTRATWIN direct of met de meegeleverde voetschakelaar bedient. Wanneer u de ULTRATWIN zonder MIDI­afstandsbesturing wilt bedienen schakelt u de MIDI-functies uit (displayuitlezing “OF”).
U kunt presets via MIDI-Program Changes oproepen. Omdat de nummering bij Program Changes loopt van 0 tot 127, komt Program Change 0 overeen met preset 1, Program Change 1 overeen met preset 2, enz. (vergelijk tabel 4.2 in de bijlage). Na het omschakelen is de preset direct actief, d.w.z. onafhankelijk van de eventueel eerder ingestelde bypass.
8
2. MIDI-BESTURING
UL TRATWIN GX210
De drie instelbare parameters – PARAMETER, EFFECT A en EFFECT B – kunt u met een MIDI-footcontroller op afstand besturen. Selecteer daartoe op de MIDI-footcontroller een controllernummer voor het voetpedaal. Daartoe dienen de volgende controllernummers 12 (PARAMETER), 13 (EFFECT A) en 14 (EFFECT B). Nu kunt u met het voetpedaal op uw MIDI-footcontroller de waarden voor de drie instelbare parameters realtime veranderen.
Voor een kanaalwisseling selecteert U controllernummer 10. Wanneer u met de controller de waarde 0 verstuurt, activeert u het CLEAN-kanaal. Met de waarde 1 schakelt u over naar het OVERDRIVE-kanaal. Het omschakelen tussen de kanalen is ook mogelijk met Program Changes. Program Change 123 het CLEAN- en Program Change 124 het OVERDRIVE-kanaal van uw ULTRATWIN. Naast het wisselen van het kanaal kunt u ook het effect opnieuw ingeschakeld. Daartoe verstuurt u via controller nummer. 11 de waarde 0. Door de waarde 1 te versturen, wordt het effect weer ingeschakeld. Voor een effect-bypass kunt u ook Program Change 127 versturen.
Het ingangsvolume van de effectmodule regelt u met de MIDI-controller 7. Hierdoor kunt u het volume van de ULTRATWIN aanpassen aan uw eigen wensen. Omdat deze controller niet de Master Volume-knop regelt, moet u eerst het maximaal benodigde volume met de Master Volume-knop instellen en vervolgens met MIDI­controller 7 het volume te reduceren. Deze functie wordt ook wel aangeduid als Volume Controller”.
Het werkingsgebied van het Wah-effect stelt u in met MIDI-controller 15. Daarnaast kunt u, bij LFO-gestuurde modulatie-effecten, de LFO uit te schakelen en de modulatie via MIDI-
controller nummer 15 uit te laten voeren. Om er voor te zorgen dat deze MIDI-controller wordt ingeschakeld, moet u eerst de snelheid van de LFO ofwel direct op de ULTRATWIN of met de betreffende MIDI-controller op 0 instellen.
Natuurlijk kunt u de gehele MIDI-afstandsbesturing ook door een MIDI-sequencerprogramma op een computer laten uitvoeren. Dit is met name bij het maken van thuisopnamen erg handig. Hiervoor komen binnenkort ook environments voor andere gangbare MIDI-sequencer-programmas op onze internetsite (www.behringer.com) beschikbaar.
2.1 Store Enable-modus
Met de Store Enable-modus kunt u gewijzigde parameters direct in bijv. een MIDI-sequencer-programma opslaan. Om deze modus in te schakelen drukt u de UP- en DOWN-toets op de multi-effectprocessor gelijktijdig ongeveer twee seconden in. Vervolgens selecteert U met deze toetsen een MIDI-ontvangstkanaal (1 tot 16 of On (Omni) steeds met decimaalteken). Daarna bevestigt u uw keuze met de ENTER-toets. Wanneer u nu via uw MIDI-sequencer-programma op het ingestelde MIDI-ontvangstkanaal een willekeurige waarde naar MIDI-controller 18 stuurt, worden de gewijzigde parameters in de dan actieve preset opgeslagen. Het versturen van MIDI­controller nummer 18 bij ingeschakelde Store Enable-modus heeft hetzelfde effect als de ENTER-toets van de effectmodule lang indrukken.
3. INSTALLATIE
3.1 Netspanning
Controleer voor u de ULTRATWIN op de netspanning aansluit of de ingestelde spanning gelijk is aan de netspanning! De zekeringhouder op de netaansluiting heeft 3 driehoekige markeringen. Twee van deze
driehoeken staan tegenover elkaar. De ULTRATWIN is ingesteld op de netspanning die naast deze markeringen wordt aangegeven. De ingestelde spanning kan worden gewijzigd door de zekeringhouder 180° te draaien. LET
OP: Dit geldt niet voor exportmodellen, die bijvoorbeeld maar voor een netspanning van 115 V zijn ontwikkeld!
De verbinding met het net dient te gebeuren met een geaard netsnoer. Dit snoer voldoet aan alle veiligheidseisen.
+ Zorg er altijd voor dat alle apparaten geaard zijn. Verwijder voor uw eigen veiligheid nooit de
aarding van de apparatuur en knoei niet met het aansluitsnoer.
3. INSTALLATIE
9
UL TRA TWIN GX210
3.2 Audioverbindingen
De audio-in- en uitgangen van de BEHRINGER ULTRATWIN zijn, met uitzondering van de koptelefoonaansluiting, als mono-jack aansluiting uitgevoerd.
+ Zorg er steeds voor dat de installatie en de bediening van het apparaat uitsluitend door
vakbekwaam personeel wordt uitgevoerd. Tijdens en na de installatie moet het bedienend personeel steeds letten op een afdoende aarding, omdat anders de werking en andere eigenschappen door elektrostatische ontlading nadelig kan worden beïnvloedt.
Afbeelding 3.1: Bekabeling van een mono-cinch connector
10
Afbeelding 3.2: Bekabeling van een stereo-koptelefoon cinch-connector
3. INSTALLATIE
UL TRATWIN GX210
3.3 MIDI-aansluiting
De MIDI-aansluiting aan de achterzijde van het apparaat is uitgevoerd als een internationaal genormeerde 5­polige DIN-aansluiting. Voor het aansluiten van de ULTRATWIN op andere MIDI-apparatuur hebt u een afzonderlijke MIDI-kabel nodig. Gewoonlijk worden daarvoor standaardkabels gebruikt. Met twee-aderige, afgeschermde, snoer (bijv. microfoonkabel) en twee zo stabiel mogelijke rechte DIN-connectoren kunt u zelf een MIDI-kabel solderen: Pin 2 (Midden) = Afscherming, pin 4 en 5 (rechts en links van pin 2) = Binnenleiding, pin 1 en 3 (de beide buitenste) blijven onbezet. MIDI-kabels mogen niet langer zijn dan 15 Meter.
+ Let erop dat pin 4 met pin 4 en pin 5 met pin 5 op de beide connectors overeenkomen.
MIDI IN: dient voor het ontvangen van de MIDI-stuurgegevens. Het ontvangstkanaal stelt u met de toetsencombinatie van de UP- en DOWN-toets in. On = Omni betekent dat alle kanalen MIDI-gegevens ontvangen en verwerken (zie hoofdstuk 2).
4. BIJLAGE
4.1 Presettabel
Op de beide volgende paginas vindt u tabel 4.1 met informatie over de effectnummers, de effectbenamingen, de soorten parameters, de parameterbereiken en die fabrieksinstelling.
4. BIJLAGE
11
UL TRA TWIN GX210
Effect
Preset-Nr.
1 short Pre-Delay Reverb Time 1..32 8 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10
SPRING
REVERB
2 long Pre- D elay Reverb Time 1..32 14 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10 3 short Pre-Delay Reverb Time 1..32 5 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10
STUDIO
4 long Pre- D elay Reverb Time 1..32 14 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10 5 short Pre-Delay Reverb Time 1..32 8 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10
CHAMBER
6 long Pre- D elay Reverb Time 1..32 15 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10 7 short Pre-Delay Reverb Time 1..32 4 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10
STAGE
8 long Pre- D elay Reverb Time 1..32 12 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10 9 short Pre-Delay Reverb Time 1..32 9 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10
CONCERT
10 long Pre-Dela y Reverb Time 1..32 16 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10 11 short Pre-Delay Reverb Time 1..32 7 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10 12 long Pre-Dela y Reverb Time 1..32 13 Mix L 0..50 10 Mix R 0..50 10 13 min. Density Gt./Rev. Time 1..32 4 Sensitivity 0..63 9 Mix 0..50 15 14 max. Density Gt./Rev. Time 1..32 17 Sensitivity 0..63 15 Mix 0..50 10 15 min. Reflections Room Size 0..63 32 Pre-Delay 0..63 15 Mix 0..50 10 16 max. Reflections Room Size 0..63 63 Pre-Delay 0..63 15 Mix 0..50 10 17 Feedback 0 % Delay Time 0..63 35 Drive 0..63 63 Delay Mix 0..50 6 18 Feedback 10 % Delay Time 0..63 35 Drive 0..63 63 Delay Mix 0..50 6 19 Feedback 30 % Delay Time 0..63 35 Drive 0..63 63 Delay Mix 0..50 6 20 DELAY / REV. - Delay Time 0..63 50 Delay Mix 0..50 7 Reverb Mix 0..50 20 21 min. Feedback Delay Time 0..63 43 Mix L 0..50 2 Mix R 0..50 11 22 Delay Tim e 0..63 63 Mix L 0. . 50 3 Mix R 0. .50 11 23 Delay Tim e 0..63 20 Mix L 0. . 50 8 Mix R 0. .50 16 24 max. Feedback Delay Time 0..63 63 Mix L 0..50 0 Mix R 0..50 35 25 - Delay Time 0..63 15 Feedback 0..63 2 Mix 0..50 8 26 - Delay Time 0..63 25 Feedback 0..63 12 Mix 0..50 10 27 - Delay Time 0..63 30 Feedback 0..63 15 Mix 0..50 9 28 - Delay Time 0..63 45 Feedback 0..63 20 Mix 0..50 10 29 - Delay Time 0..63 63 Feedback 0..63 25 Mix 0..50 10 30 Feedback 0 % LFO Speed 0..63 36 Depth 0..63 30 Mix 0..99 50 31 Feedback 62 % LFO Speed 0..63 30 Depth 0..63 35 Mix 0..99 60 32 Feedback 62 % LFO Speed 0..63 48 Depth 0..63 25 Mix 0..99 50 33 Feedback 77 % LFO Speed 0..63 63 Depth 0..63 28 Mix 0..99 50 34 fat LFO Speed 1..32 8 Depth 0..63 63 Mix 0..99 30 35 slow LFO Speed 1..32 1 Depth 0..63 30 Mix 0..99 40 36 stereo LFO Speed 1..32 15 Depth 0..63 20 Mix 0..99 50 37 stereo LFO Speed 1..32 1 Depth 0..63 63 Mix 0..99 50 38 ultra Reverb Time 0..63 24 Chorus Mix 0..99 50 Reverb Mix 0..50 10 39 slow Reverb Time 0..63 10 Chorus Mix 0..99 50 Reverb Mix 0..50 10 40 medium I Reverb Time 0..63 10 Chorus Mix 0..99 40 Reverb Mix 0..50 10 41 medium II Reverb Time 0..63 1 Chorus Mix 0..99 50 Reverb Mix 0..50 10 42 fast Reverb Time 0..63 51 Chorus Mix 0..99 50 Reverb Mix 0..50 10 43 ultra Delay Time 0..63 63 Chorus Mix 0..99 50 Delay Mix 0..50 10 44 slow Delay Time 0..63 54 Chorus Mix 0..99 30 Delay Mix 0..50 10 45 medium I Delay Time 0..63 59 Chorus Mix 0..99 50 Delay Mix 0..50 10 46 medium II Delay Time 0..63 48 Chorus Mix 0..99 50 Delay Mix 0..50 10 47 hold Delay Time 0..63 63 Chorus Mix 0..99 40 Delay Mix 0..50 14 48 fat LFO Speed 1..32 15 Depth 0..63 5 Mix 0..99 30 49 classic LFO Speed 1..32 5 Depth 0..63 10 Mix 0..99 14 50 stereo LFO Speed 1..32 20 Depth 0..63 20 Mix 0..99 24 51 stereo LFO Speed 1..32 10 Depth 0..63 5 Mix 0..99 50
PLATE
GATED
REVERB
AMBIENCE
WAH /
DELAY /
DISTORTION
DELAY
(stereo)
DELAY
(long mono)
PHASER
CHORUS
CHORUS /
REVERB
CHORUS /
DELAY
FLANGER
Variation
PARAMETER
Range
EFFECT A
Default
Range
EFFECT B
Default
Range
Default
12
4. BIJLAGE
UL TRATWIN GX210
Effect
Preset-Nr. 52 ultra Reverb Time 0..63 20 Flanger Mix 0..99 50 Reverb Mix 0..50 10 53 slow Reverb Time 0..63 20 Flanger Mix 0..99 40 Reverb Mix 0..50 10
FLANGER /
54 medium I Reverb Time 0..63 50 Flanger Mix 0..99 50 Reverb Mix 0..50 10
REVERB
55 medium II Reverb Time 0..63 50 Flanger Mix 0..99 50 Reverb Mix 0..50 10 56 fast Reverb Time 0..63 32 Flanger Mix 0..99 50 Reverb Mix 0..50 10 57 ultra Delay Time 0..63 63 Flanger Mix 0..99 30 Delay Mix 0..50 10 58 slow Delay Time 0..63 53 Flanger Mix 0..99 30 Delay Mix 0..50 3
FLANGER /
59 medium I Delay Time 0..63 63 Flanger Mix 0..99 30 Delay Mix 0..50 10 60 medium II Delay Time 0..63 32 Flanger Mix 0..99 50 Delay Mix 0..50 10 61 fast Delay Time 0..63 63 Flanger Mix 0..99 30 Delay Mix 0..50 6 62 - LFO Speed 1..32 10 Pan 0..63 0 Mix 0..99 50 63 - LFO Speed 1..32 19 Pan 0..63 0 Mix 0..99 40 64 slow Delay Time 0..63 19 Tremolo Mix 0..99 50 Delay Mix 0..50 10 65 ultra Delay Time 0..63 50 Tremolo Mix 0..99 50 Delay Mix 0..50 10 66 medium Delay Time 0..63 19 Tremolo Mix 0..99 60 Delay Mix 0..50 15 67 - Speed 0..63 9 Variation 1..32 1 Mix 0..99 50 68 - Speed 0..63 15 Variation 1..32 10 Mix 0..99 50 69 - Delay Time 0..63 5 Variation 0..32 24 Delay Mix 0..50 1 70 - Delay Time 0..63 63 Variation 0..32 32 Delay Mix 0..50 11 71 fast Sensitivity 0..63 63 Depth 0..63 27 Mix 0..99 99 72 slow Sensitivity 0..63 63 Depth 0..63 20 Mix 0..99 90 73 LFO Band Pass LFO Speed 0..63 30 Depth 0..63 45 Mix 0..99 90 74 LFO Band Pass LFO Speed 0..63 60 Depth 0..63 40 Mix 0..99 60 75 -12 Tune Left -12..12 0 Mix L 0..99 50 Mi x R 0..99 50 76 -5 Tune Le ft -12..12 0 Mix L 0.. 99 50 Mix R 0..99 34 77 +3 Tune Lef t - 1 2..12 0 Mix L 0..99 50 Mi x R 0..99 34 78 +4 Tune Lef t - 1 2..12 0 Mix L 0..99 50 Mi x R 0..99 20 79 +7 Tune Lef t - 1 2..12 0 Mix L 0..99 50 Mi x R 0..99 34 80 +4 % Tu ne Le f t - 5 0..50 0 Mix L 0..99 50 Mi x R 0..99 20 81 +8 % Tu ne Le f t - 5 0..50 14 Mi x L 0..99 34 Mix R 0..99 34 82 -12 Reverb Time 0..63 4 Pitch Mix 0..99 30 Reverb Mix 0..50 20 83 +3 Reverb Time 0..63 18 Pitch Mix 0..99 24 Reverb Mix 0..50 10 84 +4 % Reverb Time 0..63 10 Pitch Mix 0..99 40 Reverb Mix 0..50 12 85 +8 % Reverb Time 0..63 4 Pitch Mix 0..99 40 Reverb Mix 0..50 20 86 -12 Delay Time 0..63 63 Pitch Mix 0..99 40 Delay Mix 0..50 7 87 -5 Delay Time 0..63 63 Pitch Mix 0..99 34 Delay Mix 0..50 7 88 +4 Delay Time 0..63 63 Pitch Mix 0..99 20 Delay Mix 0..50 7 89 +7 Delay Time 0..63 63 Pitch Mix 0..99 20 Delay Mix 0..50 7 90 fast Sensitivity 0..63 30 Ratio 1..24 10 Gain -3..12 8 91 slow Sensitivity 0..63 30 Ratio 1..24 14 Gain -3..12 8 92 Hell Sensitivity 0..63 35 Ratio 1..24 24 Gain -3..12 0 93 Heaven Sensitivity 0..63 20 Ratio 1..24 14 Gain -3..12 0 94 - Drive 0..63 30 Presence 0..63 42 Mix 0..99 99 95 - Drive 0..63 63 Presence 0..63 63 Mix 0..99 99 96 - Drive 0..63 63 Presence 0..63 18 Mix 0..99 99 97 Stack A HF Cut 0..63 20 Pe ak G ai n 0..63 40 Peak Freq. 0..63 63 98 Stack B HF Cut 0..63 30 Pe ak G ai n 0..63 40 Peak Freq. 0..63 30 99 Combo HF Cu t 0..63 4 Peak Ga in 0..63 30 Peak Freq. 0..63 10
DELAY
STEREO
TREMOLO
TREMOLO /
DELAY
ROTARY
SPEAKER
MAGIC DRIV E
AUTO
WAH
LFO
WAH
PITCH
SHIFTER
PITCH
SHIFTER /
REVERB
PITCH
SHIFTER /
DELAY
COMPRESSOR
EXPANDER
GUITAR
COMBO
SPEAKER
CABINET
Variation
PARAMETER
Range
EFFECT A
Default
Range
EFFECT B
Default
Range
Default
4. BIJLAGE
13
4.2 MIDI-Implementatie
Function Transmitted Recognized Remarks
Basic Channel
Mode
Note Number Velocity After Touch
Pitch Bender Control
Progr. Change
System Exclusive System
Common System
Real Time Aux
Messages
Notes O = YES, X = NO Mode 1: OMNI ON Mode 2: OMNI OFF
Default Changed Default Messages Altered
True Voice Note ON Note OF F Keys Channels
True # X Song Pos.
Song Sel. Tune Clock Commands Local ON/OFF All notes OFF Active Sense Reset
UL TRA TWIN GX210
MIDI Implementati o n Chart
X X X X X X X X X X X XX X O 7, 10 - 15, 18 see add. table
XX X X X X X X X X X
OFF, 1 - 16 OFF, 1 - 16 1,2 X X X X X X X X
123, 124, 127 O (0 - 98) 1 - 99
X X X X X X X X X
memorized
123 = CLEAN 124 = OVERDRIVE 127 = Effect Bypass
T ab. 4.2: MIDI-Implementatie
Parameter Name Display Range
Volume Controller - 7 0 .. 127
Channel CLEAN = 0, OVERDRIVE = 1 10 0 .. 1
Effect OFF = 0, ON = 1 11 0 .. 1
Parameter depends on effect 12 0 .. 127 (max.)
Effect A depends on effect 13 0 .. 127 (max.) Effect B depends on effect 14 0 .. 127 (max.)
Wah/Modulation Controller - 15 0 .. 127
Store Enable Controller - 18 0 .. 127
T ab. 4.3: MIDI-controller van de UL TRA TWIN
14
4. BIJLAGE
Midi Control
Number
Control Value Range
UL TRATWIN GX210
5. TECHNISCHE GEGEVENS
AUDIO-INGANGEN
Aansluiting 6,3 mm mono-jack-aansluitingen T yp e HF-ontstoorde ingang Gitaaringang
Ingangsimpedantie ongeveer 1 M niet-symmetrisch
Insert Return
Ingangsimpedantie ongeveer 50 k niet-symmetrisch
Aux-ingang
Ingangsimpedantie ongeveer 10 k niet-symmetrisch
Slave-ingang
Ingangsimpedantie ongeveer 20 k niet-symmetrisch
T ape-ingang
Aansluiting Cinch-aansluitingen Ingangsimpedantie ongeveer 10 k niet-symmetrisch
AUDIO-UITGANGEN
Aansluiting 6,3 mm mono-jack-aansluitingen T yp e laagohmige Line-piekuitgang Insert Send
Uitgangsimpedantie ongeveer 1 k niet-symmetrisch
Line-uitgang
Uitgangsimpedantie ongeveer 100 niet-symmetrisch Max. uitgangsniveau +12 dBu niet symmetrisch,
Tape-uitgang
Aansluiting Cinch-aansluitingen Uitgangsimpedantie ongeveer 100 niet-symmetrisch Max. uitgangsniveau +12 dBu niet symmetrisch
SYSTEEMGEGEVENS (Vermogensversterker)
Eindtrapvermogen 2 x 30 Watt RMS bij 5 % THD + N bij 8 ; 230 V ~
MIDI-INTERFACE
T yp e 5-polige DIN-aansluiting, MIDI IN
DIGITALE BEWERKING
Omzetter 24-Bit Sigma-Delta, 64/128-voudige oversampling Aftastfrequentie 46,875 kHz
DISPLAY
Type 2-cijferige, numerieke LED-uitlezing
SPEAKER
T y pe 2 * 10" Heavy Duty-luidspreker , model JENSEN JCH10/35 Impedantie 8 Belastbaarheid 35 Watt
VOEDING
Netspanning USA/Canada 120 V ~, 60 Hz
U.K./Australië 240 V ~, 50 Hz Europa 230 V ~, 50 Hz
algemeen exportmodel 100 - 120 V ~, 200 - 240 V ~, 50 - 60 Hz Vermogensopname ongeveer 30 W min. / ongeveer 1 10 W max. Zekering 100 - 120 V ~ : T 2.5 A H
200 - 240 V ~ : T 1.25 A H Netaansluiting standaard apparaatstekker
AFMETINGEN/GEWICHT/
Afmetingen (H * B * T) ongeveer 17,72" (450 mm) x 23,53" (597,53 mm) x 9,84" (250 mm) Gewicht ongeveer 16,0 kg
De firma BEHRINGER zet zich er steeds voor in, de hoogste kwaliteitsstandaard te waarborgen. Vereiste modificaties worden zonder aankondiging vooraf verricht. Technische gegevens en uiterlijk van het apparaat kunnen daarom van de genoemde aanduidingen of afbeeldingen afwijken.
5. TECHNISCHE GEGEVENS
15
Loading...