Yamaha YP125R, YP125RA User Manual [nl]

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
YP125R
YP125RA
YP125R Sports
YP125RA Business Edition
39D-F819D-D2
DAU26945
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine
te blijven als deze wordt verkocht.
DECLARATION of CONFORMITY
    
      
General manager of quality assurance div.
CONFORMITEITSVERKLARING
    
     
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
1
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1 To change company name
27 Feb. 2006 1 Mar. 2007
2 3
Revision record No. Contents Date
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1 Om bedrijfsnaam te wijzigen
27 februari 2006 1 maart 2007
2 3
Overzicht van wijzigingen Nr. Inhoud Datum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
9 juni 2005
Date of issue: 1 Aug. 2002
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Place of issue: Shizuoka, Japan
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
R&TTE Directive(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001) Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001) Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
Kind of equipment: IMMOBILIZER Type-designation: 5SL-00
Hereby declare that the product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING Typeaanduiding: 5SL-00
Verklaren hierbij dat het product:
Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD. Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
We
Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD. Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Wij,
WAARSCHUWING
INLEIDING
DAU10113
Welkom in de wereld van Yamaha! Als eigenaar van de YP125R/YP125RA profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YP125R/YP125RA. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vra­gen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recen­te productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12411
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
DAU10132
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resul­teren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha­de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
OPMERKING
LET OP
WAARSCHUWING
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUS1740
YP125R / YP125RA
©2010 door YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
HANDLEIDING
1e uitgave, juli 2010
Alle rechten voorbehouden.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ................1-1
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden ....................................1-5
BESCHRIJVING ..................................2-1
Aanzicht linkerzijde ...........................2-1
Aanzicht rechterzijde ........................2-3
Bedieningen en instrumenten...........2-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN ..............................3-1
Startblokkeersysteem.......................3-1
Contactslot/stuurslot ........................3-2
Controle- en
waarschuwingslampjes .................3-4
Controlelampjes
richtingaanwijzers .........................3-4
Controlelampje grootlicht ................3-4
Waarschuwingslampje
motorstoring .................................3-4
ABS-waarschuwingslampje
(voor modellen met ABS) ..............3-4
Controlelampje startblokkering.........3-5
Snelheidsmeter.................................3-5
Toerenteller .......................................3-6
Multifunctioneel display....................3-6
Stuurschakelaars ............................3-11
Lichtsignaalschakelaar ..................3-11
Dimlichtschakelaar..........................3-11
Richtingaanwijzerschakelaar .........3-11
Claxonschakelaar ..........................3-11
Startknop .......................................3-12
Schakelaar alarmverlichting ...........3-12
Voorremhendel................................3-12
Achterremhendel ............................3-13
ABS (voor modellen met ABS) .......3-13
Tankdop ..........................................3-14
Brandstof ........................................3-15
Uitlaatkatalysatoren ........................3-16
Bevestigingssteun ..........................3-17
Zadel...............................................3-17
Opbergcompartimenten..................3-18
Afstellen van de
schokdemperunits.......................3-20
Topkoffer.........................................3-19
Zijstandaard....................................3-20
Startspersysteem............................3-22
VOOR UW VEILIGHEID –
CONTROLES VOOR HET RIJDEN ....4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE................................5-1
Starten van de motor........................5-1
Wegrijden..........................................5-2
Sneller en langzamer rijden ..............5-3
Remmen ...........................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ..........................5-4
Inrijperiode ........................................5-4
Parkeren............................................5-5
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ..................................6-1
Boordgereedschapsset.....................6-2
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem..........6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema.......................6-4
Verwijderen en aanbrengen van de
stroomlijn- en framepanelen .........6-8
Bougie controleren ...........................6-9
Motorolie.........................................6-10
Eindoverbrengingsolie ....................6-13
Koelvloeistof ...................................6-14
Luchtfilter en luchtfilterelementen
in v-snaarbehuizing reinigen .......6-16
Vrije slag van de gaskabel
afstellen .......................................6-17
Klepspeling .....................................6-18
Banden ...........................................6-18
Gietwielen .......................................6-20
Vrije slag van voor- en
achterremhendel controleren ......6-20
Controleren van voor- en
achterremblokken........................6-21
Controleren van
remvloeistofniveau ......................6-22
Remvloeistof verversen ..................6-23
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel.................6-23
Smeren van voor- en
achterremhendels........................6-23
Middenbok en zijstandaard
controleren en smeren ................6-24
Voorvork controleren ......................6-25
Stuursysteem controleren...............6-26
Controleren van wiellagers .............6-26
Accu................................................6-26
Zekeringen vervangen ....................6-28
Koplampgloeilamp vervangen ........6-29
Gloeilamp in voorste
richtingaanwijzer vervangen........6-30
Vervangen van een gloeilamp in
achterlicht/remlicht of van een
gloeilamp in achterste
richtingaanwijzer..........................6-30
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen....................................6-31
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen....................................6-31
Problemen oplossen.......................6-32
Storingzoekschema’s......................6-33
VERZORGING EN STALLING VAN
DE SCOOTER .....................................7-1
Matkleur, let op .................................7-1
Verzorging .........................................7-1
Stalling ..............................................7-3
SPECIFICATIES...................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE...............9-1
Identificatienummers ........................9-1
Voertuigidentificatienummer.............9-1
Modelinformatiesticker .....................9-1
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10266
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u ver­antwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan. Scooters zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de vol­gende vereisten alvorens met deze scoot­er te gaan rijden. Hij of zij moet:
G Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec­ten van scooterrijden.
G Zich houden aan de waarschuwin-
gen en onderhoudseisen zoals ver­meld in deze Gebruikershandleiding.
G Grondig getraind zijn in veilige en
correcte rijtechnieken.
G Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangege­ven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische con­dities dit vereisen.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij­den uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvol­doende inspectie of onderhoud van de
machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.
G Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
G Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/scooterongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisin­gen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weg­gebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
G Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuur­ders zelfs niet in het bezit van een
1-1
geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw scooter alleen uit aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scooterrij­den te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.
G Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scooter­bestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvol­doende schuinliggen voor de rijsnel­heid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
G De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
1
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behou­den.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiers­voetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zet­ten.
G Rijd nooit onder invloed van alcohol
of andere drugs.
G Deze scooter is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off­roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdlet­sel.
G Draag altijd een goedgekeurde helm.
G Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind ver­slechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
G Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
G Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand­grepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
G Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsys­teem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden ver­oorzaken.
G De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmoto­ren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijk­heid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo­pen, waardoor u het bewustzijn kunt ver­liezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo­noxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddel­lijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDI­SCHE HULP IN.
G Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
G Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
G Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrok­ken via openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
drag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoi­res of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlij­nen voor het beladen van uw scooter: Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrij­den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
YP125R 182 kg (401 lb) YP125RA 179 kg (395 lb) YP125R Sport: 180,5 kg (398 lb) YP125RA Business: 171,8 kg (379 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
G Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag en zo dicht mogelijk bij de scooter liggen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zij-
den om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
G Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en contro­leer de toestand en spanning van uw banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een insta­biel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
G Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhan­ger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi­ne vormt een belangrijke beslissing. Origi­nele Yamaha accessoires, die alleen ver­krijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goed­gekeurd voor gebruik op uw machine.
1-3
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn ver­kocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn ver­kocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel ver­krijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke vei­ligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpass­ingen die de ontwerp- of bedieningsken­merken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verant­woordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine.
1
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
G Monteer nooit accessoires en ver-
voer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de pres­taties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bedie­ning niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabili­teit veroorzaken terwijl u grote
voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comforta­bele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afra­den.
• Wees voorzichtig bij het aanbren­gen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch sys­teem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waar­door de verlichting of de motor uit­valt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw scooter werden geleverd zijn ontworpen om de mogelijkheden van de machine te onder­steunen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en com­fort. Andere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-18 voor bandenspecificaties
en meer informatie over het vervangen van uw banden.
DWA15470
Volg de onderstaande instructies als u de motorfiets in een ander voertuig wilt vervoeren.
G Verwijder alle loszittende voorwer-
pen van de motorfiets.
G Zorg dat het voorwiel recht naar
voren wijst op de aanhanger of de laadvloer en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorko­men.
G Zet de motorfiets vast met span-
banden of andere geschikte ban­den aan stevige delen van de motorfiets, zoals het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorg­vuldig om te voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplek­ken op de lak veroorzaken.
G Zorg indien mogelijk dat de vering
iets door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de motorfiets tij­dens het transport niet overmatig kan stuiteren.
WAARSCHUWING
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10372
Andere aandachtspunten voor veilig rijden
G Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
G Op een nat wegdek kan remmen
uiterst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slip­pen. Bedien de remmen rustig wan­neer u op een nat wegdek wilt stop­pen.
G Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang­zaam op nadat u de bocht hebt genomen.
G Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
G Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegen­bouw en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schuiven.
G De remvoeringen kunnen nat worden
bij het wassen van de scooter. Con­troleer de remmen na het wassen van de scooter, voordat u gaat rijden.
G Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
G Vervoer op uw scooter niet te veel
bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel. Gebruik degelijke snelbin­ders om bagage aan de bagagedra­ger vast te binden (indien het voer­tuig is voorzien van een bagagedrager). Losse bagage beïn­vloedt de stabiliteit van de scooter en kan uw aandacht afleiden van het verkeer. (Zie pagina 1-1).
1
1-5
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
YP125R/YP125RA
BESCHRIJVING
2-1
2
1. Koplamp (pagina 6-29)
2. Tankdop (pagina 3-14)
3. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
4. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-16)
5. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-18)
6. Luchtfilterelement (pagina 6-16)
7. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
8. Olieaftapplug (pagina 6-10)
9. Middenbok (pagina 6-24)
10. Zijstandaard (pagina 3-22)
YP125RA Business Edition / YP125R Sports
BESCHRIJVING
2
1. Koplamp (pagina 6-29)
2. Tankdop (pagina 3-14)
3. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
4. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-16)
5. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-18)
6. Luchtfilterelement (pagina 6-16)
7. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
8. Olieaftapplug (pagina 6-10)
9. Middenbok (pagina 6-24)
10. Zijstandaard (pagina 3-22)
2-2
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
YP125R/YP125RA
BESCHRIJVING
2-3
2
1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Zadel (pagina 3-17)
3. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)
4. Accu (pagina 6-26)
5. Zekeringen (pagina 6-28)
6. Voorremblokken (pagina 6-21)
7. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-14)
8. Tampa de enchimento de óleo do motor (pagina 6-10)
9. Achterremblokken (pagina 6-21)
10. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
YP125RA Business Edition / YP125R Sports
BESCHRIJVING
2
1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Zadel (pagina 3-17)
3. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)
4. Accu (pagina 6-26)
5. Zekeringen (pagina 6-28)
6. Voorremblokken (pagina 6-21)
7. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-14)
8. Tampa de enchimento de óleo do motor (pagina 6-10)
9. Achterremblokken (pagina 6-21)
10. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
2-4
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
BESCHRIJVING
2-5
2
1. Achterremhendel (pagina 3-13)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-11)
3. Snelheidsmeter (pagina 3-5)
4. Multifunctioneel display (pagina 3-6)
5. Toerenteller (pagina 3-6)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-11)
7. Voorremhendel (pagina 3-12)
8. Gasgreep (pagina 6-17)
9. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
10. Voorste opbergcompartiment (pagina 3-18)
LET OP
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10976
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een start­blokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onder­delen:
G een codeersleutel (met een rood
bovendeel)
G twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw kun­nen worden gecodeerd
G een transponder (die is geïntegreerd
in de codeersleutel)
G een startblokkeereenheid G een ECU
G een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-4). De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voer­tuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rij­den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor­den gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11821
G ZORG DAT U DE CODEERSLEU-
TEL NIET VERLIEST! NEEM
DIRECT CONTACT OP MET UW
DEALER ALS U HEM VERLOREN
HEBT! Als de codeersleutel verlo-
ren is, kunnen de standaardsleu-
tels niet opnieuw gecodeerd wor-
den. U kunt het voertuig dan nog
steeds starten met de standaard-
sleutels, maar als ze opnieuw
gecodeerd moeten worden (d.w.z.
als er een nieuwe standaardsleutel
is gemaakt of als alle sleutels ver-
loren zijn), dient het gehele start­blokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de standaard­sleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren.
G Dompel de sleutels nooit in water. G Stel de sleutels nooit bloot aan
extreem hoge temperaturen.
G Leg de sleutels nooit vlakbij mag-
netische voorwerpen (zoals bij­voorbeeld speakers enz.).
G Plaats nooit voorwerpen die elek-
trische signalen uitzenden vlakbij de sleutels.
G Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.
G U mag de sleutels nooit slijpen of
de vorm ervan wijzigen.
G U mag het plastic gedeelte van de
sleutels nooit demonteren.
G Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelf­de sleutelring.
G Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start­blokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van het voertuig.
3
3-1
G Houd sleutels van andere start-
blokkeersystemen altijd uit de buurt van het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.
DAU10472
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtings­systemen bediend en wordt het stuur ver­grendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep) voor regelmatig gebruik van de machine. Bewaar de codeersleutel (rode greep) op een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.
DAU34121
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en
de parkeerlichten gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING
De koplampen gaan automatisch branden wanneer de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid of de zijstandaard omlaag wordt bewogen.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier­door worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een onge­val.
DAU10683
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
3
LET OP
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken
2. Draaien
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgr
1. Drukken
2. Draaien
endelen
Druk de sleutel in en draai deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU10941
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richting­aanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “ ” te kunnen draaien.
DCA11020
Gebruik de parkeerstand niet geduren­de langere tijd, anders kan de accu ont­laden raken.
3
3-3
DAU11004
Controle- en waarschuwingslampjes
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “ ” en “”
2. Controlelampje grootlicht “
3. Controlelampje startblokkering
4. Waarschuwingslampje motorstoring “
5. ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor modellen met ABS)
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers “” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwij­zers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “
Dit controlelampje brandt terwijl de kop­lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU43023
Waarschuwingslampje motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer een elektrisch systeem dat de motorwerking controleert, defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelf­diagnosesysteem te controleren. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschu­wingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
OPMERKING
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU43032
ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor modellen met ABS)
DCA10831
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, is het ABS-systeem moge­lijk defect. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Zie pagina 3-13 voor uitleg over de wer­king van het ABS-systeem. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert zetten en de sleutel naar “ON” te draaien. Het waar­schuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DWA11350
Als het ABS-waarschuwingslampje tij­dens het rijden brandt of knippert, wordt alleen het conventionele remsys­teem gebruikt. Wees dan voorzichtig en
WAARSCHUWING
LET OP
ABS
ABS
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
zorg dat de wielen tijdens plotseling remmen niet blokkeren.
OPMERKING
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan branden wanneer er gas wordt gegeven terwijl de scooter op de middenbok staat. Er is dan echter geen sprake van een sto­ring.
DAU38624
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controle­lampje kan worden gecontroleerd door de sleutel naar “ON” te draaien. Het controle­lampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het controlelampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elek­trisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren. Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblok­keersysteem. (Zie pagina 3-6 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesys­teem.)
DAUS1860
Snelheidsmeter
3
1. Snelheidsmeter
ALLEEN VOOR GROOT-BRITTANNI”
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rij­snelheid.
3-5
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de snelheids­meter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste snelheid en keert daarna weer terug naar nul om het elektrische circuit te testen.
DAU11872
Toerenteller
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden. Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot aan het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische cir­cuit te testen.
DCA10031
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst. Rode zone: 10000 tpm en hoger
DAUS1681
Multifunctioneel display
DWA12312
Zet de machine stil voordat u wijzigin­gen aanbrengt in de instellingen van het multifunctionele display. Het aan­brengen van wijzigingen tijdens het rij­den kan u afleiden en vergroot het risi­co op een ongeval.
1. Klok/omgevingstemperatuurdisplay
2. Temperatuurmeter koelvloeistof
3. Brandstofniveaumeter
4. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre­serve
5. “SELECT”-toets
6. “RESET”-toets
WAARSCHUWING
LET OP
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-6
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ”
3. Waarschuwingsindicator koelvloeistoftem­peratuur “
4. Indicator olieverversing “OIL”
Het multifunctionele display toont de vol­gende voorzieningen:
G een brandstofniveaumeter G een temperatuurmeter koelvloeistof G een kilometerteller G twee rittellers (die de afgelegde
afstand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
G een ritteller voor brandstofreserve
(die de afgelegde afstand weergeeft vanaf het moment dat het onderste segment van de brandstofniveaume­ter en de waarschuwingsindicator brandstofniveau gaan knipperen)
G een voorziening voor zelfdiagnose G een klok G een omgevingstemperatuurweerga-
ve
G een indicator olieverversing G een indicator V-snaarvervanging
OPMERKING
G Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en “RESET”-toets gebruikt.
G Als de sleutel naar “ON” wordt
gedraaid, verschijnen alle segmenten op het multifunctionele display en verdwijnen dan weer om het elek­trisch circuit te testen.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave tussen de kilometer­tellermodus “Odo” en de rittellermodi “Trip”, in de onderstaande volgorde: Odo/Trip (boven) Trip (beneden)/Trip (boven) Odo/Trip (boven)
3
Als er ongeveer 2,0 L (0,53 US gal, 0,44 Imp.gal) brandstof in de tank over is, beginnen het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de waarschu­wingsindicator brandstofniveau te knippe­ren. De displayweergave wisselt automa­tisch naar de brandstofreserve-ritteller “Trip F”, waarop de afgelegde afstand vanaf dat punt wordt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de “SELECT”-toets in de onderstaande volg­orde gewisseld tussen de diverse weerga­ven van rittellers en kilometerteller: Trip F/Trip (boven) Trip (beneden)/Trip (boven) Odo/Trip (boven) Trip F/Trip (boven)
3-7
1. Ritteller brandstofreserve
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door de toets “SELECT” ingedrukt te houden totdat “Trip” of “Trip F” begint te knipperen (“Trip” of “Trip F” knippert slechts vijf seconden). Terwijl “Trip” of “Trip F” knippert, houdt u de toets “RESET” minstens één seconde lang ingedrukt. Wanneer u de brandstof-
reserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
OPMERKING
Het display kan niet worden teruggesteld naar “Trip F” nadat de “RESET”-toets is ingedrukt.
Brandstofniveaumeter
Als de contactsleutel op “ON” staat, geeft de brandstofniveaumeter de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank aan. De displaysegmenten van de brandstofni­veaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Wanneer het brandstofniveau het onderste segment vlakbij “E” bereikt, gaan de waarschuwingsindicator brand­stofniveau en het onderste segment knip­peren. Vul zo snel mogelijk brandstof bij.
Temperatuurmeter koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand “ON” geeft de temperatuurmeter voor koelvloei­stof de temperatuur van de koelvloeistof aan. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als het bovenste
segment en de waarschuwingsindicator voor koelvloeistoftemperatuur knipperen, stop de machine dan en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-33).
DCA10021
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
Indicator olieverversing “OIL”
Deze indicator knippert zodra de eerste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 6000 km (3500 mi). Vervolgens gaat de indica­tor om de 6000 km (3500 mi) knipperen, om zo aan te geven dat het tijd is om de motorolie te verversen. Nadat de motorolie is ververst moet de indicator olieverversing worden terugge­steld. (Zie pagina 6-10).
LET OP
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-8
3
LET OP
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Als de motorolie werd ververst voordat de indicator olieverversing brandde (dus voordat de intervalperiode voor oliever­versing was verstreken), moet de indicator na de olieverversing worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor olie­verversing weer correct wordt aangege­ven. (Zie pagina 6-10). Het elektrisch circuit van de indicator kan via de volgende procedure worden getest.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Kijk of de indicator een paar secon­den oplicht en dan dooft.
3. Als de indicator niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
Deze indicator knippert om de 18000 km (10500 mi), wanneer de V-snaar moet worden vervangen. Het elektrisch circuit van de indicator kan via de volgende procedure worden getest.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Kijk of de indicator een paar secon­den oplicht en dan dooft.
3. Als de indicator niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiag­nosesysteem voor diverse elektrische cir­cuits. Als in een van deze circuits een storing wordt gedetecteerd, toont het multifunc­tionele display een foutcode. Noteer zo’n foutcode als die op het multi­functionele display staat aangegeven en vraag een Yamaha dealer het voertuig na te zien.
DCA11790
Wanneer het multifunctionele display een foutcode aangeeft, moet het voer­tuig zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblok­keersysteem. Als in de circuits van het startblokkeersys­teem een storing wordt gedetecteerd, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het multifunctionele display een foutcode weer wanneer de sleutel naar “ON” is gedraaid.
OPMERKING
Als het multifunctionele display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een sto­ring in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het vol­gende.
3
1. Weergave foutcode
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waar­door de motor mogelijk niet kan worden gestart.
3-9
2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te star­ten met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeer­sleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het multifunctionele display foutcodes toont, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te contro­leren.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SELECT”-toets en de “RESET”-toets tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te knip­peren, drukt u op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.
3. Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knippe­ren.
4. Druk op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.
Omgevingstemperatuurweergave
Door de toets “SELECT” minstens twee seconden lang ingedrukt te houden, wis­selt de klokweergave naar de omgevings­temperatuurweergave. Dit display toont de omgevingstemperatuur van –10 °C tot 50 °C in stappen van 1 °C. De weergege­ven temperatuur kan afwijken van de omgevingstemperatuur. Door de toets “SELECT” minstens twee seconden lang ingedrukt te houden, wisselt de omge­vingstemperatuurweergave terug naar de klokweergave.
OPMERKING
G Daalt de omgevingstemperatuur tot
onder –10 °C, dan wordt geen lagere temperatuur dan –10 °C weergege­ven.
G Stijgt de omgevingstemperatuur tot
boven 50 °C, dan wordt geen hogere temperatuur dan 50 °C weergege­ven.
G De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed door langzaam rijden (ongeveer onder 20 km/h (12.5 mi/h)) of door het oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergangen etc.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-10
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “
2. Dimlichtschakelaar “ /
3. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
4. Claxonschakelaar “
Rechts
DAU12348
DAU12350
Lichtsignaalschakelaar “
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “ /
Zet deze schakelaar op “ ” voor groot­licht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “ /
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de mid­denstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar inge­drukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxon­signaal te geven.
3
1. Schakelaar alarmverlichting “
2. Startknop “ ” 3-11
Loading...
+ 67 hidden pages