Yamaha YP125E User Manual [nl]

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
YP125E
5D8-F819D-D1
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.
INLEIDING
DAU10112
Welkom in de wereld van Yamaha! Als eigenaar van de YP125E profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YP125E. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
ss
WAARSCHUWING
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
DWA12411
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
OPMERKING
LET OP
WAARSCHUWING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risi­co’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge­makkelijken of verhelderen.
DAU10132
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUS1172
YP125E
©2008 door YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
zonder schriftelijke toestemming van
YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
HANDLEIDING
1e uitgave, Augustus 2008
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk
of onbevoegd gebruik
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Neederland.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ................1-1
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden ....................................1-5
BESCHRIJVING ..................................2-1
Aanzicht linkerzijde ...........................2-1
Aanzicht rechterzijde ........................2-2
Bedieningen en instrumenten...........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN ..............................3-1
Contactslot/stuurslot ........................3-1
Controle- en
waarschuwingslampjes .................3-2
Controlelampjes
richtingaanwijzers..........................3-2
Controlelampje grootlicht ................3-2
Olieverversingsindicator ...................3-2
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur ..............3-2
Snelheidsmeterunit ...........................3-3
Brandstof- en
accuspanningsmeter.....................3-4
Klok...................................................3-5
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) .....3-5
Stuurschakelaars ..............................3-6
Dimlichtschakelaar ..........................3-6
Richtingaanwijzerschakelaar ...........3-6
Claxonschakelaar ............................3-6
Startknop .........................................3-6
Schakelaar alarmverlichting .............3-6
Voorremhendel..................................3-7
Achterremhendel ..............................3-7
Tankdop ............................................3-7
Brandstof ..........................................3-8
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang..............................3-10
Uitlaatkatalysator ............................3-10
Zadel...............................................3-11
Opbergcompartiment .....................3-11
Opbergcompartiment .....................3-12
Afstellen van de
schokdemperunits.......................3-13
Zijstandaard....................................3-14
Startspersysteem............................3-14
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES
VOOR HET RIJDEN ............................4-1
Controlelijst voor gebruik..................4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE................................5-1
Starten van de motor........................5-1
Wegrijden..........................................5-2
Sneller en langzamer rijden ..............5-2
Remmen ...........................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ..........................5-3
Inrijperiode ........................................5-4
Parkeren............................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ..................................6-1
Boordgereedschapsset.....................6-2
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema.......................6-3
Panelen verwijderen en
aanbrengen ...................................6-7
Controleren van de bougie...............6-8
Motorolie...........................................6-9
Eindoverbrengingsolie ....................6-11
Koelvloeistof ...................................6-12
Luchtfilter en luchtfilterelementen
in v-snaarbehuizing reinigen .......6-13
Afstellen van de carburateur ..........6-15
Speling van de gaskabel afstellen..6-15
Klepspeling .....................................6-16
Banden ...........................................6-16
Gietwielen .......................................6-18
Vrije slag voor- en
achterremhendel .........................6-18
Controleren van voor- en
achterremblokken........................6-19
Controleren van
remvloeistofniveau ......................6-19
Remvloeistof verversen ..................6-20
Kabels controleren en smeren........6-21
Smeren van voor- en
achterremhendels........................6-21
Middenbok en zijstandaard
controleren en smeren ................6-22
Voorvork controleren ......................6-22
Stuursysteem controleren...............6-23
Controleren van wiellagers .............6-24
Accu................................................6-24
Zekeringen vervangen ....................6-26
Koplampgloeilamp vervangen ........6-26
Gloeilamp in voorste
richtingaanwijzer vervangen........6-28
Vervangen van een gloeilamp voor
achterlicht/remlicht of van een gloeilamp voor achterste
richtingaanwijzer..........................6-29
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen....................................6-30
Parkeerlichtgloeilamp vervangen....6-31
Problemen oplossen.......................6-32
Storingzoekschema’s......................6-33
VERZORGING EN STALLING
VAN DE SCOOTER .............................7-1
Matkleur, let op .................................7-1
Verzorging .........................................7-1
Stalling ..............................................7-4
SPECIFICATIES...................................8-1
INHOUDSOPGAVE
GEBRUIKERSINFORMATIE...............9-1
Identificatienummers ........................9-1
Sleutelnummer..................................9-1
Voertuigidentificatienummer.............9-1
Modelinformatiesticker .....................9-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Wees een verantwoordelijke eigenaar
1
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan. Scooters zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepas­sing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvo­rens met deze scooter te gaan rijden. Hij of zij moet:
Door een competente informatie-
bron grondig zijn ingelicht over
alle aspecten van scooterrijden.
Zich houden aan de waarschu-
wingen en onderhoudseisen
zoals vermeld in deze Gebrui-
kershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en
correcte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aange-
geven in deze Gebruikershandlei-
ding en/of wanneer de mechanis-
che condities dit vereisen.
DAU10263
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verke­ert. Onvoldoende inspectie of onder­houd van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagi­na 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.
Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weg­gebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/scooteronge­vallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een auto­bestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type onge­val te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van krui­singen, daar doen ongelukken
1-1
met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zicht­hoek van een andere wegge­bruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw scooter alleen uit aan ervaren scoote­rrijders.
• Weet wat u wel en niet aan­kunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scoote­rrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scoo­terbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een
VEILIGHEIDSINFORMATIE
bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende schuinlig­gen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnel­heid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wis­selt. Zorg dat andere wegge­bruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteu­nen, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te hou­den en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te hou­den. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om bei-
de voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedo­eld voor off-roadgebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belan­grijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde
helm.
Draag ook een vizier of een vei-
ligheidsbril. Zonder oogbescher­ming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u geva­ren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellin­gen.
Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan scha­kelhandgrepen of door de wielen
1-2
worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Draag altijd beschermende kle-
ding die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandings­motoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmo­noxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken. Koolmonoxide is een kleurloos, reu­kloos, smaakloos gas dat ook aanwe­zig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kun­nen dodelijke hoeveelheden koolmo­noxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidever-
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
giftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
1
Laat de motor niet binnen dra-
aien. Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid kool­monoxide snel oplopen tot geva­arlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in
slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien
op plaatsen waar de uitlaatgas­sen in een gebouw kunnen wor­den getrokken via openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scoo-
ter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieron­der volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw scooter: Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te
zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
177 kg (390 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag en zo dicht mogelijk bij de scooter lig­gen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en
1-3
bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevesti­gingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervo­eren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwiels­patbord. Dergelijke items kun­nen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontwor-
pen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslis­sing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ont­wikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpas­singssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten tes­ten die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoi­res die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yama­ha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lij­ken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare produc­ten of het verrichten van aanpassin­gen die de ontwerp- of bedienings­kenmerken van uw machine wijzigen
kan het risico op ernstig letsel of over­lijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en
vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermin­dert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effec­ten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo
licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kun­nen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind wor­den opgetild of bij zijwind ins­tabiel worden. Zulke accessoi­res kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitposi­tie beperkt de bewegingsvrij­heid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch sys­teem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke
1
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de
1
motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw scoo­ter werden geleverd zijn ontworpen om de mogelijkheden van de machine te ondersteunen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remver­mogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-16 voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
Andere aandachtspunten voor veilig rijden
Geef duidelijk richting aan wan-
neer u een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen
uiterst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen. Bedien de remmen rus­tig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen
van een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.
Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een bes­tuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels wor­den in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schui­ven.
DAU10372
De remvoeringen kunnen nat
worden bij het wassen van de scooter. Controleer de remmen na het wassen van de scooter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, hands-
choenen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te
veel bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel. Gebruik degelijke snelbinders om bagage aan de bagagedrager vast te bin­den (indien het voertuig is voor­zien van een bagagedrager). Los­se bagage beïnvloedt de stabiliteit van de scooter en kan uw aandacht afleiden van het verkeer. (Zie pagina 1-1).
1-5
Aanzicht linkerzijde
21
3
4
56
7
8
9
BESCHRIJVING
DAU10410
2
1. Opbergcompartiment (pagina 3-12)
2. Tankdop (pagina 3-7)
3. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-13)
4. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-11)
5. Luchtfilterelement (pagina 6-13)
6. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-13)
7. Olieaftapplug (pagina 6-9)
8. Zijstandaard (pagina 3-14, 6-22)
9. Voorremblokken (pagina 6-19)
2-1
1
2
3
4
5
678
BESCHRIJVING
Aanzicht rechterzijde
2
DAU10420
1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
3. Accu (pagina 6-24)
4. Zekering (pagina 6-26)
5. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-12)
6. Middenbok (pagina 6-22)
7. Olievuldop (pagina 6-9)
8. Achterremblokken (pagina 6-19)
2-2
Bedieningen en instrumenten
1
2 3 54679
8
BESCHRIJVING
DAU10430
2
1. Achterremhendel (pagina 3-7)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-6)
3. Voorste opbergcompartiment (pagina 3-11)
4. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-12)
5. Snelheidsmeter/Multifunctioneel display (pagina 3-3)
6. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-6)
8. Gasgreep (pagina 6-15)
9. Voorremhendel (pagina 3-7)
2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ON
OFF
LOCK
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlich­tingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
ON “”
Alle elektrische circuits worden voor­zien van stroom; de instrumentenver­lichting, het achterlicht, de kenteken­verlichting en de parkeerlichten gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
DAU10460
DAU34121
OPMERKING
De koplampen gaan automatisch branden wanneer de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleu­tel naar “ ” ordt gedraaid of de zijs­tandaard omlaag wordt bewogen.
DAU10661
OFF “”
Alle elektrische systemen zijn uitges­chakeld. De sleutel kan worden uitge­nomen.
ss
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel naar “ ” of “ ” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.
“”
Het waarschuwingslampje voor de koelvloeistoftemperatuur moet gaan branden als de sleutel naar “ ” wordt gedraaid. (Zie pagina 3-2).
DWA10061
DAUM1020
DAU10681
LOCK “”
Het stuur is vergrendeld en alle elek­trische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “ ”-stand in en draai deze dan naar “ ”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
3-1
Fuel
Battery
TOTAL TRIP
1
23 45
1
2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Druk de sleutel in en draai deze dan naar “ ”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
Controle- en waarschuwingslampjes
DAU11003
Controlelampje grootlicht “
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor groo-
DAU11080
tlicht.
DAUS1450
Olieverversingsindicator
Na de eerste 1000 km (600 mi) en
3
daarna om de 3000 km (1800 mi) verschijnt de melding “CHnGE OIL” in de kilometerteller-/klokweergave om aan te geven dat de motorolie moet
1. Waarschuwingscontrolelampje
2. Controlelampje linker richtingaanwijzers “”
3. Controlelampje grootlicht “
4. Waarschuwingslampje koelvloeistoftempe­ratuur “
5. Controlelampje rechter richtingaanwijzers “”
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers “ ” en “
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
worden ververst. (Zie pagina 6-9).
DAUM1082
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen. Het elektrisch circuit van het waars­chuwingslampje kan worden gecon­troleerd volgens de onderstaande procedure.
1. Draai de sleutel naar “ ”.
2. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch cir-
3-2
TOTAL TRIP
1
2
34
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
cuit te testen.
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
OPMERKING
Bij machines met een of meer
3
radiatorkoelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistof­temperatuur in de radiator.
Als de motor oververhit raakt,
staan op pagina 6-33 nadere ins­tructies vermeld.
DCA10021
DAUS1362
Snelheidsmeterunit
1. “TRIP”-toets/”RESET”-toets
2. Multifunctioneel display
3. Snelheidsmeter
4. Rode zone
De snelheidsmeterunit is voorzien van het volgende:
een snelheidsmeter (die de
actuele rijsnelheid aangeeft)
LET OP
Rijd niet met de scooter met de snelheidsmeter in de rode zone. Rode zone: 120 km/h (75 mph) en hoger
een kilometerteller (die de totale
afgelegde afstand toont)
DCAS0010
een ritteller (die de afgelegde afs-
tand toont sinds de teller het
laatst werd teruggesteld op nul) Door het indrukken van de “TRIP”­toets wisselt de weergave tussen kilo­meterteller “ODO” en ritteller “TRIP”. Om de ritteller terug te stellen, scha­kelt u over naar de “TRIP”-modus, waarna u de “TRIP”-toets minstens 1 seconde lang ingedrukt houdt. De rit­teller kan samen met de brandstofni­veaumeter worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de vol­gende tankstops te plannen.
Instellen van de kilometerteller/rittellerweergave
Om de kilometerteller en de ritteller in te stellen op weergave in kilometers of in mijlen gaat u als volgt te werk.
1. Draai de sleutel naar “ ” terwijl u de resettoets ingedrukt houdt.
2. Laat de resettoets los zodra het display oplicht.
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3. De actuele weergave wordt op het display getoond: “CONT” (continentaal) voor kilometerwe­ergave en “EnGL” (Engels) voor mijlenweergave.
4. Druk de resettoets in om de weergave te wijzigen.
5. Druk de resettoets twee secon­den lang in om de instelling te bevestigen.
OPMERKING
De kilometerteller/rittellerweerga-
ve kan onbeperkt worden gewij­zigd zolang de kilometerteller minder dan 10 (kilometers of mij­len) aangeeft. Bij een weergave van 10 (kilometers of mijlen) of meer is wijzigen niet meer moge­lijk.
Wisselen tussen de kilometer- en
mijlenweergave heeft geen invlo­ed op de huidige kilometerte­ller/rittellerweergave.
DAUS1460
Brandstof- en accuspanningsmeter
Fuel
Battery
1. Brandstofniveaumeter
2. Accuspanning
Als de sleutel naar “ ” wordt gedra­aid, wordt gedurende twee seconden de accuspanning aangegeven, daar­na wordt de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank aangegeven. LET
OP: Als de naald daalt naar het merkteken “10V” (laag), vraag dan een Yamaha-dealer de accu te con­troleren. [DCAS0030]
1
2
OPMERKING
De naald beweegt naar “E” (leeg)
naarmate het brandstofniveau daalt.
Vul zo snel mogelijk brandstof bij
als de naald bij “E” staat.
3
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Klok
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ ”.
3
2. Druk twee seconden op de reset­toets. De uuraanduiding zal gaan knipperen.
3. Druk op de resettoets om de uren in te stellen.
TOTAL TRI P
Total/Trip
TOTAL TRIP
Total/Trip
DAUS1211
4. Druk twee seconden op de reset­toets. Het eerste cijfer van de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de resettoets om het eerste cijfer van de minutenaan­duiding in te stellen.
TOTAL TRIP
Total/Trip
6. Druk nog eens twee seconden op de resettoets. Het tweede cijfer van de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
7. Druk op de resettoets om het tweede cijfer van de minutenaan­duiding in te stellen.
8. Druk twee seconden op de reset­toets om de klok op tijd te zetten.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dea­ler worden uitgerust met een optione­el antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3-5
11
22
11
22
33
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12347
Stuurschakelaars
Links
1. Dimlichtschakelaar “ /
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
3. Claxonschakelaar “
Rechts
DAUS1020
Dimlichtschakelaar “ /
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht en op “ ” voor dimlicht. Druk de schakelaar in de dimlichts­tand omlaag om een lichtsignaal te geven met de koplamp.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “ /
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin­gaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een cla­xonsignaal te geven.
ten met de startmotor. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12765
Schakelaar alarmverlichting “
Druk met de sleutel in de stand “ ” op deze schakelaar om de alarmver­lichting in te schakelen (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verke­ersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
3
1. Schakelaar alarmverlichting “
2. Startknop “
DAU12721
Startknop “
Druk met de zijstandaard omhoog op deze knop terwijl u de voor- of achte­rrem bekrachtigt om de motor te star-
3-6
1
3
2
11
11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Voorremhendel
3
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek deze hen­del naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12900
DAU12950
Achterremhendel
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
DAUS1041
Tankdop
Openen van de tankdop
1. Tankdopdeksel
2. Openen.
3. Tankdop
1. Open het tankdopdeksel door het achterste gedeelte omlaag te drukken.
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
2. Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom.
Sluiten van de tankdop
1. Zet de uitlijnmerktekens tegeno­ver elkaar en druk de tankdop in zijn oorspronkelijke positie.
2. Draai de sleutel linksom en neem hem uit.
3. Sluit het tankdopdeksel.
DWA11091
ss
WAARSCHUWING
Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brand­gevaar.
3-8
DAU13221
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
ss
WAARSCHUWING
Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de ondersta­ande instructies om brand en ont­ploffing te voorkomen en het letsel­risico tijdens het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van gei­sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vul­pistool goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.
3
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof
onmiddellijk af. LET OP: Veeg
gemorste brandstof onmidde­llijk af met een schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte opperv­lakken en kunststof delen kan aantasten. [DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
DWA15151
ss
WAARSCHUWING
Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probe­er nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.
DAU13320
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
10,5 L (2,77 US gal, 2,31 Imp.gal)
Brandstofreserve:
3,0 L (0,79 US gal, 0,66 Imp.gal)
DCA11400
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzi­ne. Loodhoudende benzine veroor­zaakt ernstige schade aan inwendi­ge motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitla­atsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU39451
Tankbeluchtingsslang/overlo opslang
1
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de
tankbeluchtingsslang/overloops­lang.
Controleer de tankbeluchtingss-
lang/overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de
tankbeluchtingsslang/overloops­lang niet verstopt is en reinig indien nodig.
DAU13432
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaat­katalysator.
ss
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een
plek waar voetgangers of kin­deren niet gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanra­king kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsyste-
em is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan
enkele minuten stationair dra­aien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.
DWA10861
DCA10701
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzi­ne. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaat­katalysator.
3
3-10
2
1
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Zadel
Openen van het zadel
1. Steek de sleutel in het slot en draai deze dan zoals afgebeeld.
1
3
1. Openen.
2. Klap het zadel omhoog.
DAU13891
Sluiten van het zadel
1. Klap het zadel omlaag en druk dan aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Controleer of het zadel stevig is ver­grendeld alvorens te gaan rijden.
DAU14541
Opbergcompartiment
Om het opbergcompartiment te openen
1. Openen.
2. Deksel voorste opbergcompartiment
1. Steek de sleutel in het slot, draai een kwartslag rechtsom, en trek er dan aan om het deksel van het opbergcompartiment te openen.
Om het opbergcompartiment te sluiten
1. Duw het deksel van het opberg­compartiment in de originele positie, en verwijder dan de sleu­tel.
1. Zadel 3-11
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DWA10961
ss
WAARSCHUWING
Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van 0,5 kg (1,10 lb) voor het opbergcompartiment niet.
Overschrijd het maximumge-
wicht van 177 kg (390 lb) voor het voertuig niet.
DAUM1191
Opbergcompartiment
1. Opbergcompartiment
Onder het zadel is een opbergcom­partiment aanwezig. (Zie pagina 3-11).
ss
WAARSCHUWING
Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van 10 kg (22 lb) voor het opbergcompartiment niet.
Overschrijd het maximumge-
wicht van 177 kg (390 lb) voor het voertuig niet.
DWA10961
DCA10080
LET OP
Let op het volgende bij het gebruik van het opbergcompartiment.
Het opbergcompartiment
wordt snel warmer als het is blootgesteld aan direct zon­licht, bewaar hierin dus geen goederen die slecht tegen warmte kunnen.
Wikkel natte voorwerpen in
een plastic zak, om zo vochtig worden van het opbergcom­partiment te voorkomen.
Het opbergcompartiment kan
nat worden als de scooter wordt gewassen, omwikkel te bewaren voorwerpen dus in een plastic zak.
Bewaar geen waardevolle of
breekbare voorwerpen in het opbergcompartiment.
Als u een helm wilt opbergen in het opbergcompartiment, moet de helm worden geplaatst met de voorkant naar achteren.
3
3-12
Loading...
+ 61 hidden pages