Yamaha YBR125 (2007) User Manual [nl]

HANDLEIDING
YBR125ED
3D9-F819D-D1

INLEIDING

DAU10100

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden
WAARSCHUWING
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motor­fiets inspecteert of repareert.
DAU10151
LET OP:
OPMERKING:
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook
als deze ooit wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn
van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36390
YBR125ED
©2006 door Yamaha Motor Co., Ltd.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd ge-
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e uitgave, oktober 2006
Alle rechten voorbehouden.
bruik
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............1-1
BESCHRIJVING ................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde .......................2-2
Bedieningen en instrumenten..........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN.............................3-1
Contactslot/stuurslot .......................3-1
Controle- en
waarschuwingslampjes ...............3-2
Snelheidsmeterunit .........................3-2
Toerenteller ....................................3-3
Brandstofniveaumeter ....................3-3
Stuurschakelaars ............................3-3
Koppelingshendel ...........................3-4
Schakelpedaal ................................3-5
Remhendel .....................................3-5
Rempedaal .....................................3-5
Tankdop ..........................................3-6
Brandstof ........................................3-6
Uitlaatkatalysator ............................3-7
Kickstarter .......................................3-8
Afstellen van de
schokdemperunits .......................3-8
Bagagedrager .................................3-9
Bagageriembevestiging ..................3-9
Zijstandaard ....................................3-9
Startspersysteem ..........................3-10
CONTROLES VOOR HET
STARTEN........................................... 4-1
Controlelijst voor gebruik ................ 4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE .............................. 5-1
Starten van de motor ...................... 5-1
Schakelen ......................................5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode .....................................5-3
Parkeren .........................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARATIES ................. 6-1
Boordgereedschapsset ..................6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema ....................6-2
Panelen verwijderen en
aanbrengen .................................6-6
Controleren van de bougie .............6-7
Motorolie ........................................6-9
Reinigen van het
luchtfilterelement .......................6-10
Controleren van stationair
toerental ....................................6-12
Speling van de gaskabel
afstellen ....................................6-12
Klepspeling ...................................6-13
Banden .........................................6-13
Gietwielen ....................................6-15
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen .................................... 6-16
Vrije slag van voorremhendel
controleren ............................... 6-16
Vrije slag van rempedaal
afstellen .................................... 6-17
Remlichtschakelaar afstellen ....... 6-17
Controleren van voorremblokken
en achterremschoenen ............. 6-18
Controleren van
remvloeistofniveau voorrem ..... 6-18
Verversen van remvloeistof ......... 6-19
Spanning aandrijfketting .............. 6-20
Reinigen en smeren van de
aandrijfketting ........................... 6-21
Controleren en smeren van
kabels ....................................... 6-22
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel .............. 6-22
Controleren en smeren van
rem- en schakelpedalen ........... 6-22
Controleren en smeren van
rem- en koppelingshendels ...... 6-23
Controleren en smeren van
middenbok en zijstandaard ...... 6-23
De achterbrugscharnierpunten
smeren ..................................... 6-24
Voorvork controleren ................... 6-24
Controle van stuursysteem .......... 6-25
Controleren van wiellagers .......... 6-25
Accu ............................................. 6-25
Zekering vervangen ......................6-27
Koplampgloeilamp vervangen ...... 6-28
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen .................................6-29
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen .................................6-30
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen .................................6-30
Voorwiel ........................................6-31
Achterwiel .....................................6-33
Problemen oplossen .....................6-34
Storingzoekschema ......................6-35
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging ......................................7-1
Stalling ............................................7-3
SPECIFICATIES ................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers ......................9-1
INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE

MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN
1
WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUIS­TE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DES­KUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE INFOR-
MATIEBRON GRONDIG ZIJN INGE-
LICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN
HET MOTORRIJDEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUD-
SEISEN VERMELD IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILI-
GE EN CORRECTE RIJTECHNIE-
KEN.
GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIO-
NELE TECHNISCHE SERVICE, ZO-
ALS AANGEGEVEN IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10281
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui­kers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motor­fietsen zich namelijk het meest voor.
Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be­stuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen ver­keer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bedie­ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het in­gaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden.
Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten ste­vig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off­road gebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop be­treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslech­teren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings­handgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
teem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kun­nen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzi­gingen die niet door Yamaha zijn goedge­keurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze motor onveilig wor­den in het gebruik en ernstig persoonlijk let­sel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw motor ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be­laden van uw motor, om zo mogelijke onge­vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de motor of het monteren van accessoi­res: Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Maximale belasting:
196 kg (432 lb)
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
1
cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden van de motor wordt verdeeld, om zo onbalans of instabili­teit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de be­vestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voor­werpen, inclusief bagage als slaap­zakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur ver-
oorzaken. Accessoires Originele Yamaha accessoires werden spe­ciaal ontworpen voor montage aan deze motor. Yamaha is niet in staat om alle ove­rige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu-
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruit­slag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit ver­oorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta­biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zon verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuur­der en kan een comfortabele bedie­ning hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motor­fiets te boven gaan, kan zich een ge­vaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK
ONTVLAMBAAR:
Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
Tank niet terwijl u rookt of in de na­bijheid bent van open vuur.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Start de motor nooit in een afgesloten
ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dode­lijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u de mo-
torfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parke­ren:
De motor en het uitlaatsysteem kun­nen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgan­gers en kinderen hier geen last van hebben.
Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petro­leumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Als u de motor in een ander voertuig
vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de brandstoftank stromen.
Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel ben­zinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeep­water en trek andere kleding aan.
1
1-4

BESCHRIJVING

Aanzicht linkerzijde
2
1. Koplamp (pagina 6-28)
2. Zekering (pagina 6-27)
3. Accu (pagina 6-25)
4. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
5. Bagageriembevestiging (pagina 3-9)
6. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-8)
7. Olieaftapplug (pagina 6-9)
8. Schakelpedaal (pagina 3-5)
DAU10410
2-1
Aanzicht rechterzijde
1. Bagagedrager (pagina 3-9)
2. Luchtfilterelement (pagina 6-10)
3. Olievuldop (pagina 6-9)
4. Rempedaal (pagina 3-5)
5. Kickstarter (pagina 3-8)
6. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-8)
7. Bagageriembevestiging (pagina 3-9)
BESCHRIJVING
DAU10420
2
2-2
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
2
DAU10430
1. Koppelingshendel (pagina 3-4)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-3)
3. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
4. Snelheidsmeter (pagina 3-2)
5. Brandstofniveaumeter (pagina 3-3)
6. Toerenteller (pagina 3-3)
7. Schakelaar rechterstuurzijde (pagina 3-3)
8. Remhendel (pagina 3-5)
9. Gasgreep (pagina 6-12)
10.Tankdop (pagina 3-6)
2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU10460
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ont­stekingssysteem en de verlichtingssyste­men bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
DAU33590
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan bran­den en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
OFF
DAU10660
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU43140
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de stand “OFF” in en draai deze dan naar “LOCK”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
3
1. Draaien.
Steek de sleutel in het contactslot en draai deze naar “OFF”.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afge­schakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controle- en waarschuwings­lampjes
3
1. Controlelampje richtingaanwijzers “”
2. Vrijstandcontrolelampje “”
3. Controlelampje grootlicht “”
4. Waarschuwingslampje motorstoring “”
Controlelampje richtingaanwijzers “”
Dit controlelampje knippert terwijl de scha­kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin­ker- of rechterstand is gedrukt.
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel­lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11003
DAU11020
DAU11060
Controlelampje grootlicht “”
DAU11080
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11500
Waarschuwingslampje motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knippert wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha-dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschu­wingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha-dealer om het elektrisch circuit te testen.
DAU11630
Snelheidsmeterunit
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
3. Ritteller
4. Terugstelknop tripmeter
De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter, een kilometerteller en een ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand. De ritteller toont de af­stand afgelegd sinds de teller het laatst via de terugstelknop werd teruggesteld op nul. De ritteller kan worden gebruikt om de af­stand te schatten die met een volle brand­stoftank kan worden afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de volgende tank­stops te plannen.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11851
Toerenteller
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de mo­torrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toe­renteller in de rode zone wijst. Rode zone: 10000 tpm en hoger
DAU37051
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
2. Rode zone
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar “E” (Empty) naarmate het brandstofniveau daalt. Wanneer de aanwijsnaald bij de rode zone staat, is er nog ca. 3.0 L (0.79 US gal) (0.66 Imp.gal) in de tank aanwezig. Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel
droog komt te staan.
De contactsleutel moet naar “ON ge-
draaid zijn om ervoor te zorgen dat de brandstofniveaumeter een nauwkeuri­ge aflezing van het brandstofniveau geeft.
DAU12347
Stuurschakelaars
Links
3
1. Dimlichtschakelaar /
2. Richtingaanwijzerschakelaar /
3. Claxonschakelaar “”
Rechts
1. Startknop “”
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Dimlichtschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “” om afslaan naar links aan
3
te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin­gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha­kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voor­dat u de motor start.
DAU12400
DAU12460
DAU12500
DAU12710
DCA10050
Het waarschuwingslampje voor motorsto-
DAU41700
ring gaat branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt inge­drukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12820
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrok­ken worden en langzaam worden losgela­ten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-10.)
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12870
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal 1. Remhendel 1. Rempedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin­kerzijde van de motor en wordt in combina­tie met de koppelingshendel gebruikt bij het
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechter­stuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12890
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter­zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen. schakelen van de versnellingen van de 5­traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
DAU12941
3
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13001
Tankdop
OPMERKING:
Brandstof
De tankdop kan alleen worden aangebracht met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct aangebracht en ver­grendeld is.
DWA11140
3
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is aangebracht.
1. Ontgrendelen. 1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Verwijderen van de tankdop
Steek de sleutel in het slot en draai een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgren­deld en de tankdop kan worden verwijderd.
Aanbrengen van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleu­tel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor­spronkelijke positie en neem hem dan uit.
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Steek om te tan­ken het mondstuk van de pompslang in de vulopening van de brandstoftank en vul tot onderaan de vulpijp, zoals getoond in de af­beelding.
WAARSCHUWING
Overvul de brandstoftank niet, an-
ders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.
Mors geen brandstof op een heet
motorblok.
DAU13220
DWA10880
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebren­gen aan de lak of aan kunststof onderde­len.
DAU13320
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOOD­VRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
13.0 L (3.43 US gal) (2.86 Imp.gal)
Brandstofreserve:
3.0 L (0.79 US gal) (0.66 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ern­stige schade aan inwendige motoron­derdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), ge­bruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door lood­vrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
DAU13441
Uitlaatkatalysator
Deze machine is uitgerust met uitlaatkataly­satoren.
DWA10860
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo­tor heeft gedraaid. Controleer of het uit­laatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voe­ren.
DCA10700
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om brand of andere schaderisicos te voorkomen.
Gebruik uitsluitend loodvrije benzi-
ne. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaat­katalysator.
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat ge­makkelijk vlamvat.
Laat de motor niet te lang aaneen
stationair draaien.
3
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Kickstarter
3
1. Kickstarter
Als de motor na indrukken van de startknop niet wil starten, probeer dan m.b.v. de kick­starter te starten. Klap om de motor te star­ten het kickstartpedaal uit, beweeg dit met uw voet iets naar beneden totdat de tand­wielen aangrijpen en trap het pedaal dan soepel maar krachtig omlaag. Dit model is uitgerust met een primaire kickstarter, waardoor de motor in elke versnelling kan worden gestart zolang de koppeling ontkop­peld is en de zijstandaard opgeklapt is. Het is echter toch beter om de versnellingsbak in de vrijstand te schakelen voordat wordt gestart.
DAU43150
DAU14880
Afstellen van de schokdemperu­nits
1. Stelring veervoorspanning
2. Positie-indicator
Elke schokdemperunit is uitgerust met een stelring voor veervoorspanning.
DCA10100
LET OP:
Probeer nooit een stelmechanisme voor­bij de maximum- of minimuminstelwaar­den te verdraaien.
DWA10210
WAARSCHUWING
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel­ring op beide schokdemperunits in de rich­ting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelring op beide schokdemperunits in de richting (b).
OPMERKING:
Zet de gewenste inkeping in de stelring te­genover de positie-indicator op de schok­demper.
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
Standaard:
2
Maximum (hard):
5
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU15110
Bagagedrager
1. Bagagedrager 1. Bagageriembevestiging
DWA10170
WAARSCHUWING
Overschrijd het maximumlaadge-
Bagageriembevestiging
Aan de achterzijde van het zadel zitten vier bagageriembevestigingen.
wicht van 3 kg (6.6 lb) voor de baga­gedrager niet.
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 196 kg (432 lb) voor de machine niet.
DAU15190
DAU15301
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linker­zijde van het frame. Trek of druk de zijstan­daard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING:
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij­standaard maakt deel uit van het startsper­systeem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blok­keert. (Zie hierna voor een nadere uitleg over het startspersysteem.)
DWA10240
WAARSCHUWING
Met de machine mag nooit worden gere­den terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrok­ken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de be­stuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij zijn ver­antwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Contro­leer dit systeem daarom regelmatig zo­als hierna beschreven en laat het repareren door een Yamaha dealer als de werking niet naar behoren is.
3
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de sperschakelaar voor de zijstandaard, de sperschakelaar voor de koppelingshendel en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de ver-
3
snellingsbak in een versnelling ge­schakeld is en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling ge­schakeld is en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startspersys­teem regelmatig, hanteer daarbij de volgen­de werkwijze.
WAARSCHUWING
Bij deze inspectie moet de machine
op de middenbok worden gezet.
DAU43160
DWA10260
Als zich een storing voordoet,
vraag dan alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren.
3-10
Loading...
+ 56 hidden pages