Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de YP125R profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren
van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw
YP125R. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl
ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch
nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU34110
t
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
ss
WAARSCHUNGWanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of
degene die de scooter inspecteert of repareert.
LET OP:De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
OPMERKING:De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-
makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
● Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
● Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al
bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze
handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12410
ss
WAARSCHUNG
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
GEBRUIK EN WERKING ZIJN
AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER.
ELKE BESTUURDER MOET BEKEND
ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE SCOOTER TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
● DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG
ZIJN INGELICHT OVER ALLE
ASPECTEN VAN SCOOTERRIJDEN.
● ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-
CHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN HET INSTRUCTIEBOEKJE VOOR DE
EIGENAAR.
● GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
● GEBRUIK MAKEN VAN PRO-
FESSIONELE TECHNISCHE
SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE
DAU10260
EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
● Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige
controle kan een ongeval helpen
voorkomen.
● Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder
plus een passagier.
● Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste
oorzaak van auto-/scooterongevallen. Vaak worden ongevallen
veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft
gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het
risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
● Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het
naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken
met scooters zich namelijk het
meest voor.
1-1
• Ga daar rijden waar andere
weggebruikers u kunnen zien.
Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak
waren bij een ongeval betrokken
bestuurders zelfs niet in het bezit
van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om
te rijden en leen uw machine
alleen uit aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden
met uw beperkingen helpt u
ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken
waar geen verkeer is, totdat u
grondig bekend bent met de
scooter en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders
houden bij het ingaan van een
bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
(onvoldoende schuinliggen bij de
bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd wordt genomen.
• Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller
dan de wegcondities en het
verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat
u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
● De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor
een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het
stuur houden en beide voeten
op de voetplaat, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de
bestuurder, de zadelband of de
handgreep, indien aanwezig,
met beide handen vast te houden en beide voeten op de
passagiersvoetsteunen te houden.
• Neem nooit een passagier mee
die niet in staat is om beide
voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
● Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde
wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke
afloop betreffen meestal hoofdletsel.
Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of
reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde
helm.
● Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in
uw niet-afgeschermde ogen kan
het zicht verslechteren, zodat u
gevaren te laat zou opmerken.
● Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen
e.d. te dragen verkleint u de kans
op schaafwonden of ontvellingen.
1-2
● Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen
worden gegrepen en zo een
ongeval of letsel veroorzaken.
● Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor
draait. Deze onderdelen worden
zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd
beschermende kleding die uw
benen, enkels en voeten bedekt.
● De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook
voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische
wijzigingen die niet door Yamaha zijn
goedgekeurd, of door originele
onderdelen te verwijderen, kan deze
scooter onveilig worden in het gebruik
en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan
het gebruik van uw scooter ook
onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
vervoer van bagage kan een negatief
effect hebben op de rijstabiliteit en
1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
het weggedrag als hierdoor de
gewichtsverdeling van de scooter
verandert. Wees uiterst voorzichtig bij
1
het monteren van accessoires of het
beladen van uw scooter, om zo
mogelijke ongevallen te vermijden.
Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hier
volgen enkele algemene richtlijnen bij
het beladen van de scooter of het
monteren van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder,
passagier, accessoires en bagage
mag de maximale gewichtlimiet van
189 Kg (416.75 lb) niet overschrijden.
Let op het volgende wanneer u tot
deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk
nabij de scooter. Zorg dat het
gewicht zo gelijkmatig mogelijk
aan beide zijden van de scooter
wordt verdeeld, om zo onbalans
of instabiliteit te beperken.
● Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans
voordoen. Controleer voordat u
gaat rijden of accessoires en
bagage stevig aan de scooter zijn
bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
● Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de
voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen
een instabiel weggedrag of een
te trage reactie op het stuur veroorzaken.
1-3
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze scooter. Yamaha is niet in
staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf
verantwoordelijk voor de juiste keuze,
installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de
keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires
de onderstaande richtlijnen en die
vermeld onder het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en
vervoer nooit bagage als deze
een nadelige invloed hebben op
de prestaties van uw scooter.
Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken,
om zeker te zijn dat het de
grondspeling of de hellinghoek
op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag
of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij
het stuur of de voorvork zijn
gemonteerd zullen mogelijk
instabiliteit veroorzaken door
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
een foutieve gewichtsverdeling
of door aërodynamische effecten. Accessoires aan het stuur
of nabij de voorvork moeten zo
licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch
effect van invloed zijn op de
rijstabiliteit van de scooter. De
scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit
veroorzaken terwijl u grote
voertuigen inhaalt of door deze
wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een
andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde
zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele
bediening hinderen, zodat we
dergelijke accessoires sterk
afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires.
Als elektrische accessoires de
capaciteit van het elektrisch systeem van de scooter te boven
gaan, kan zich een gevaarlijke
elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de
motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
● BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor
of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de
nabijheid bent van open vuur.
● Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet
draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in
de open lucht of in een ruimte die
voldoende ventilatie heeft.
● Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat
en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als
1-4
u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, dus parkeer
de scooter op een plek waar
voetgangers of kinderen hiervan geen hinder hebben.
• Parkeer de scooter niet op een
helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
• Parkeer de scooter niet nabij
een brandend toestel(bijv. een
petroleumkachel) of bij open
vuur, hij zou zo vlam kunnen
vatten.
● Roep onmiddellijk medische hulp
in nadat u benzine heeft ingeslikt,
veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is
terecht gekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met
zeepwater en trek andere kleding
aan.
1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Andere aandachtspunten
voor veilig motorrijden
1
● Geef duidelijk richting aan wan-
neer u een bocht neemt.
● Op een nat wegdek kan remmen
uiterst lastig zijn. Vermijd te hard
remmen, de scooter zou kunnen
slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek
wilt stoppen.
● Minder snelheid bij het naderen
van een bocht of een afslag. Trek
langzaam op nadat u de bocht
hebt genomen.
● Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op
en kan het portier openslaan in
uw rijrichting.
● Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de
wegenbouw en putdeksels worden in natte toestand zeer glad.
Minder snelheid en passeer ze
voorzichtig. Houd de scooter
recht, anders kan hij gaan schuiven.
DAU10371
● De remvoeringen kunnen nat
worden bij het wassen van de
scooter. Controleer de remmen
na het wassen van de scooter,
voordat u gaat rijden.
● Draag steeds een helm, hands-
choenen, een lange broek (taps
toelopend bij de enkel/omslag,
om flapperen te voorkomen), en
een felgekleurd jack.
● Vervoer op uw scooter niet te
veel bagage. Een overbeladen
scooter is onstabiel.
1-5
Aanzicht linkerzijde
1
2
3
4
5
BESCHRIJVING
DAU10410
2
1. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-14)
2. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-14)
3. luchtfilterelementen (pagina 6-13)
4. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-13)
5. Zijstandaard (pagina 3-15)
2-1
BESCHRIJVING
8
4321
10
9
7
5
6
Aanzicht rechterzijde
2
DAU10420
1. Handgreep
2. Tankdop (pagina 3-10)
3. Accu (pagina 6-23)
4. Zekeringenkastje (pagina 6-24)
5. Voorremblokken (pagina 6-18)
6. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-11)
7. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-11)
8. Middenbok (pagina 6-21)
9. Olievuldop (pagina 6-8)
10. Achterremblokken (pagina 6-18)
2-2
Bedieningen en instrumenten
BESCHRIJVING
DAU10430
1
1. Achterremhendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-8)
3. Snelheidsmeter (pagina 3-4)
4. Multifunctioneel display (pagina 3-5)
5. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-8)
23
4
6. Voorremhendel (pagina 3-10)
7. Gasgreep (pagina 5-2)
8. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
9. Voorste opbergcompartiment (pagina 3-13)
5
2
6
8
79
2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Startblokkeersysteem
3
1. Rode Sleutel
2. Zwarte sleutel
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal
kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
● een codeersleutel (met een rood
bovendeel)
● twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw
kunnen worden gecodeerd
● een transponder (die is geïnte-
greerd in de codeersleutel)
● een startblokkeereenheid
● een ECU
DAU10972
● een controlelampje van het start-
blokkeersysteem (Zie pagina
3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel
wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen
van de codes is een ingewikkelde
procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te
laten coderen. Gebruik de sleutel met
het rode bovendeel niet om met het
voertuig te rijden. Deze sleutel dient
uitsluitend te worden gebruikt voor
het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
● BEWAAR DE CODEERSLEU-
TEL ZORGVULDIG! NEEM
ONMIDDELLIJK CONTACT OP
MET UW DEALER ALS DE
SLEUTEL VERLOREN RAAKT!
Als de codeersleutel verloren
raakt, is het niet meer mogelijk
om de standaardsleutels
3-1
opnieuw te coderen. De standaardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het
voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is
(bijvoorbeeld als er een nieuwe
standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn
geraakt) moet het volledige
startblokkeersysteem worden
vervangen. Het is daarom aan
te bevelen een van de twee
standaardsleutels te gebruiken
en de codeersleutel te bewaren
op een veilige plaats.
● Dompel de sleutels niet onder
in water.
● Stel de sleutels niet bloot aan
extreem hoge temperaturen.
● Houd de sleutels uit de buurt
van magneten (inclusief, maar
niet uitsluitend, producten
zoals luidsprekers etc.).
● Plaats geen zware voorwerpen
op de sleutels.
● Probeer niet de sleutels te slij-
pen of de vorm ervan te veranderen.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
● Probeer niet het kunststof
bovendeel van de sleutels open
te maken.
● Bevestig niet meer dan één
sleutel van hetzelfde startblokkersysteem aan een sleutelring.
● Houd de standaardsleutels en
sleutels van andere startblokkeersystemen uit de buurt van
de codeersleutel van dit voertuig.
● Houd sleutels van andere start-
blokkeersystemen uit de buurt
van het contactslot, deze kunnen signaalstoring veroorzaken.
DAU10471
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden
het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het
stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart
bovendeel) voor het normale gebruik
van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige
plaats om verlies te voorkomen en
gebruik de sleutel uitsluitend voor het
opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU10550
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht gaan
branden en de motor kan worden
gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING:
De koplampen gaan automatisch
branden als de motor wordt gestart
en blijven aan totdat de sleutel naar
“OFF” wordt gedraaid, zelfs als de
motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld.
De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar
links.
3
3-2
c
d
j
y
x
1234 567
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
2. Druk de sleutel in de “OFF”stand in en draai hem dan naar
de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai hem dan
naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt
3
wordt gehouden.
ss
WAARSCHUNG
Draai de contactsleutel nooit naar
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de
machine rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en
mogelijk zult u zo de macht over
het stuur verliezen of een ongeval
veroorzaken. Zorg altijd dat de
machine stilstaat voordat u de
sleutel naar “OFF” of naar “LOCK”
draait.
DWA10060
DAU33461
Indicatoren, controlelampjes
en waarschuwingslampje
1. Indicator brandstofpeil
2. Indicatielampje grootlicht “j”
3. Indicatielampje draaien naar links “c”
4. Controlelampje startblokkering “”
5. Indicatielampje draaien naar
rechts “d”
6. Waarschuwingslampje motorstoring “”
7. Temperatuurindicator
Controlelampjes
richtingaanwijzers “c” en “d”
Het bijbehorende controlelampje
knippert terwijl de schakelaar voor
richtingaanwijzers naar de linker- of
rechterstand is gedrukt.
DAU11030
DAU11080
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de
koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11350
Waarschuwingslampje
brandstofniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer het brandstofniveau
daalt tot beneden ca. 2 L (0,44 US
gal) (1,76 Imp.gal). Vul in dat geval zo
snel mogelijk brandstof bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de
sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet
een paar seconden lang oplicht en
dan dooft, vraag dan een Yamaha
dealer om het elektrisch circuit te testen.
DAU11480
Waarschuwingslampje
motorstoring“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer een elektrisch circuit dat
de motorwerking controleert defect
is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het zelfdiagnosesysteem te
controleren.
3-3
c
j
x
1
2
c
d
j
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de
sleutel naar “ON” te draaien. Als het
waarschuwingslampje niet een paar
seconden lang oplicht en dan dooft,
vraag dan een Yamaha dealer om het
elektrisch circuit te testen.
Controlelampje startblokkering
“”
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien.
Als het controlelampje niet een paar
seconden lang oplicht en dan dooft,
vraag dan een Yamaha dealer om het
elektrisch circuit te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt
gedraaid, begint het controlelampje te
knipperen om aan te geven dat de
startblokkering ingeschakeld is. Het
controlelampje stopt na 24 uur met
knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
DAUS1310
DAU11590
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele
rijsnelheid.
DAU12110
Brandstofniveaumeter
3
1. Indicator brandstofpeil
2. Indicatielampje brandstof “x”
De brandstofniveaumeter geeft aan
hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar “E”
(Empty) naarmate het brandstofniveau daalt. Wanneer de aanwijsnaald bij
“E” staat, is er nog ca. 2.0L (0.44
USgal) (1.76 lmpgal) brandstof in de
tank aanwezig. Vul in dat geval zo
snel mogelijk brandstof bij.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel
droog komt te staan.
3-4
c
d
j
1
2
3
d
y
1
2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Temperatuurmeter
koelvloeistof
3
1. Rode zone
1. Temperatuurindicator
Met de contactsleutel in de stand
“ON” geeft de temperatuurmeter
koelvloeistof de temperatuur van de
koelvloeistof aan. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de
weersomstandigheden en de motorbelasting. Als de naald bij of in de
rode zone staat, zet de machine dan
stil en laat de motor afkoelen. (Zie
pagina 6-30.)
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl
deze oververhit is.
DAU12171
DCA10020
DAUM2050
Multifunctioneel display
1. Knop ”MODUS”
2. Multifunctiedisplay
3. Knop “AFSTELLING”
Het multifunctionele display toont de
volgende voorzieningen:
● een kilometerteller (die de totale
afgelegde afstand toont)
● twee rittellers (die de afgelegde
afstand tonen sinds deze voor
het laatst op nul zijn gezet, de tijd
die is verlopen sinds de rittellers
op nul zijn gezet en de gemiddelde gereden snelheid gedurende
deze tijd)
● een ritteller voor brandstofreser-
ve (die de afgelegde afstand aangeeft sinds het waarschuwingslampje brandstofreserve aanging)
3-5
● een klok
● een omgevingstemperatuurweer-
gave
● een indicator olieverversing (die
gaat branden wanneer de motorolie moet worden ververst)
OPMERKING:
● Voor het Verenigd Koninkrijk
wordt de afgelegde afstand aangegeven in mijlen en wordt de
temperatuur aangegeven in °F.
● Voor andere landen wordt de
afgelegde afstand aangegeven in
kilometers en wordt de temperatuur aangegeven in °C.
1. Total
2. Trip 1
3. Trip 2
4. Trip/Fuel
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de “MODE”-toets
wisselt de weergave volgens onderstaande volgorde tussen kilometerteller “Total” en ritteller “Trip”:
Total Trip 1 Trip 2 Trip/fuel
Total
1. Afstand
2. Tijd
3. Gemiddelde snelheid
OPMERKING:
● De kilometerteller “Trip/fuel”
wordt alleen geactiveerd wanneer het waarschuwingslampje
brandstofniveau gaat branden.
● De kilometerteller “Trip 2” wordt
automatisch op nul teruggesteld
nadat de sleutel naar “OFF” is
gedraaid en er twee uren zijn
verstreken.
Door indrukken van de “SET”-toets in
de kilometertellermodus wisselt de
weergave volgens onderstaande volgorde tussen de verschillende kilometertellerfuncties:
Trip 1 of Trip 2 Time 1 of 2
Gemiddelde snelheid 1 of 2 Trip 1
of Trip 2
Als het waarschuwingslampje
brandstofniveau gaat branden (Zie
pagina 3-3.), wisselt de weergave
automatisch naar brandstofreserveritteller “Trip/fuel” -modus en wordt
de afgelegde afstand vanaf dat punt
aangegeven. In dat geval wordt door
het indrukken van de “MODE”-toets
in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van
rittellers en kilometerteller:
Trip/Fuel Trip 1 Trip 2 Total
Trip/fuel
Als u de ritteller op nul wilt terugstellen, selecteert u deze met een druk
op de “MODE”-toets, waarna u de
“SET”-toets minstens 1 seconde lang
ingedrukt houdt. Wanneer u de
brandstofreserve-ritteller niet zelf met
de hand op nul terugstelt, wordt deze
automatisch teruggesteld zodra na
het tanken 5 km (3 mi) is gereden en
verschijnt de vorige weergavemodus
weer.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SET”-toets minstens 2
seconden lang ingedrukt terwijl
de “Total”-weergave actief is.
3
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
5. Druk op de “MODE”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten. De weergave keert weer
terug naar de “Total”-modus.
Omgevingstemperatuurweergave
3
2. Zodra de urenaanduiding begint
te knipperen, drukt u op de
“SET”-toets om de uren in te stellen.
1. Indicator vorstwaarschuwing
2. Minteken
3. Temperatuur
Deze weergave toont de omgevingstemperatuur vanaf -30°C (-22°F) tot
50°C (122°F).
Het waarschuwingslampje vorst “*”
gaat automatisch branden als de
temperatuur lager is dan 3°C (37,4°F).
3. Druk op de “MODE”-toets en de
minutenaanduiding zal gaan
knipperen.
4. Druk op de “SET”-toets om de
minuten in te stellen.
3-7
1. Controlelampje olieverversingstermijn
Indicator olieverversing “OIL”
De motorolie moet worden ververst
wanneer deze indicator gaat branden.
De indicator blijft branden totdat deze
wordt teruggesteld. Nadat de motorolie is ververst, stelt u de indicator als
volgt terug.
1. Houd de “MODE”-toets en de
“SET”-toets ingedrukt en draai
de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “MODE”-toets en de
“SET”-toets nog twee tot vijf
seconden ingedrukt.
3. Laat de knoppen los. De indicator olieverversing zal nu uitgaan.
1 2
1
2
3
4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
● De indicator olieverversing gaat
branden na de eerste 1000 km
(600 mi) en daarna om de 6000
km (3600 mi).
● Als de motorolie werd ververst
voordat de indicator olieverversing brandde (dus voordat de
intervalperiode voor olieverversing was verstreken), moet de
indicator na de olieverversing
worden teruggesteld zodat het
eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer correct wordt
aangegeven. Na het terugstellen
brandt de indicator gedurende
twee seconden. Als de indicator
niet gaat branden, herhaalt u de
procedure.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem
contact op met een Yamaha dealer
voor nadere informatie.
DAU12343
Stuurschakelaars
DAUS1300
Lichtsignaalschakelaar “PASSING”
1. Schakelaar belichtingsregelaar "j/k"
2. Schakelaar lichtvlagen
3. Knipperlichtschakelaar "c/d"
4. Claxonschakelaar "a"
3
1. Startschakelaar "g"
2. Schakelaar noodknipperlichten ""
3-8
1 2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Druk deze schakelaar in om de
koplamp een lichtsignaal te laten
afgeven.
Dimlichtschakelaar “j/k”
Zet deze schakelaar op “j” voor
grootlicht en op “k” voor dimlicht.
Druk de schakelaar in de dimlichts-
3
tand omlaag om een lichtsignaal te
geven met de koplamp.
Richtingaanwijzerschakelaar “c/d”
Druk deze schakelaar naar “d” om
afslaan naar rechts aan te geven.
Druk deze schakelaar naar “c” om
afslaan naar links aan te geven. Na
loslaten keert de schakelaar terug
naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is
teruggekeerd in de middenstand.
Claxonschakelaar “a”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAUS1020
DAU12460
DAU12500
DAUM1131
Startknop “g”
1. Startschakelaar "g"
2. Schakelaar noodknipperlichten ""
Druk op deze knop terwijl u de voorof achterrem bekrachtigt om de motor
te starten met de startmotor.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
DAUM1990
Schakelaar alarmverlichting “”,
“h”
Met de contactsleutel in de stand
“f” zet u deze schakelaar op “”
voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle
richtingaanwijzers). Zet deze schake-
3-9
laar op “h” en draai de sleutel naar
“e” om de alarmverlichting uit te
schakelen.
OPMERKING:
Zelfs wanneer u de sleutel draait van
“f” naar “e” met ingeschakelde
alarmverlichting, blijft deze verlichting
knipperen, ongeacht de stand van de
schakelaar van de alarmverlichting.
Als u de alarmverlichting wilt uitschakelen, moet u de sleutel in de stand
“f” zetten en de schakelaar van de
alarmverlichting in de stand “h”.
De alarmverlichting wordt gebruikt in
een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als
uw scooter stilstaat in een mogelijk
gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10060
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet
gedurende langere tijd, anders kan
de accu ontladen raken.
Loading...
+ 56 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.