Yamaha XMAX125 (2006), X-MAX 125 User Manual [nl]

HANDLEIDING
YP125R
1B9-F8199-D1
INLEIDING
DAU10110
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de YP125R profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YP125R. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU34110
t
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIG­HEID!
ss
WAARSCHUNG Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of degene die de scooter inspecteert of repareert.
LET OP: De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
OPMERKING: De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-
makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12410
ss
WAARSCHUNG
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUS1171
Y1252R
HANDLEIDING
©2005 door YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
2e uitgave, October 2006
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Spanje.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ................1-1
BESCHRIJVING ..................................2-1
Aanzicht linkerzijde ...........................2-1
Aanzicht rechterzijde ........................2-2
Bedieningen en instrumenten...........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN
BEDIENINGEN ...................................3-1
Startblokkeersysteem ......................3-1
Contactslot/stuurslot .......................3-2
Indicatoren, controlelampjes en
waarschuwingslampje ..................3-3
Snelheidsmeter ................................3-4
Brandstofniveaumeter .....................3-4
Temperatuurmeter koelvloeistof .......3-5
Multifunctioneel display ....................3-5
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) .....3-8
Stuurschakelaars ..............................3-8
Voorremhendel................................3-10
Achterremhendel ............................3-10
Tankdop ..........................................3-10
Brandstof ........................................3-11
Uitlaatkatalysator ............................3-12
Zadel ...............................................3-12
Opbergvak voorin ...........................3-13
Opbergcompartiment .....................3-14
Afstellen van de
schokdemperunits.......................3-14
Zijstandaard ....................................3-15
CONTROLES VOOR HET
STARTEN.............................................4-1
Controlelijst voor gebruik..................4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-
INFORMATIE .......................................5-1
Starten van een koude motor...........5-1
Wegrijden..........................................5-2
Sneller en langzamer rijden ..............5-2
Remmen ...........................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ..........................5-3
Inrijperiode ........................................5-4
Parkeren............................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARATIES....................6-1
Boordgereedschapsset.....................6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema.......................6-3
Stroomlijn- en framepanelen
verwijderen en aanbrengen...........6-6
Controleren van de bougie ...............6-7
Motorolie...........................................6-8
Versnellingsbakolie .........................6-10
Koelvloeistof ...................................6-11
Luchtfilter en luchtfilterelementen
in vsnaarbehuizing.......................6-13
Speling van de gaskabel afstellen..6-14
Klepspeling .....................................6-15
Banden ...........................................6-15
Gietwielen .......................................6-17
Vrije slag voor- en
achterremhendel .........................6-18
Controleren van voor- en
achterremblokken........................6-18
Controleren van
remvloeistofniveau ......................6-19
Verversen van remvloeistof.............6-20
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel ................6-20
Smeren van voor- en
achterremhendels........................6-20
Controleren en smeren van
middenbok en zijstandaard.........6-21
Voorvork controleren ......................6-21
Controle van stuursysteem.............6-22
Controleren van wiellagers .............6-22
Accu................................................6-23
Zekeringen vervangen ....................6-24
Koplampgloeilamp vervangen ........6-25
Gloeilamp in voorste
richtingaanwijzer vervangen........6-26
Vervangen van gloeilamp voor
remlicht/achterlicht of van
gloeilamp voor achterste
richtingaanwijzer..........................6-26
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen....................................6-27
Parkeerlichtgloeilamp vervangen....6-28
Problemen oplossen.......................6-28
Storingzoekschema’s......................6-29
VERZORGING EN STALLING VAN DE
SCOOTER............................................7-1
Verzorging .........................................7-1
Stalling ..............................................7-3
SPECIFICATIES...................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE...............9-1
Identificatienummers ........................9-1
INHOUDSOPGAVE
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG
1
GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJ­TECHNIEKEN EN VAN DE DESKUN­DIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREIS­TEN ALVORENS MET DEZE SCOO­TER TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN SCOOTERRIJ­DEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-
CHUWINGEN EN ONDERHOUD­SEISEN VERMELD IN HET INS­TRUCTIEBOEKJE VOOR DE EIGENAAR.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJ­TECHNIEKEN.
GEBRUIK MAKEN VAN PRO-
FESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN HET INSTRUCTIEBOEKJE
DAU10260
EN/OF WANNEER DE MECHA­NISCHE CONDITIES DIT VEREI­SEN.
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weg­gebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/scooteronge­vallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een auto­bestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type onge­val te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van krui­singen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
1-1
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zicht­hoek van een andere wegge­bruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw machine alleen uit aan ervaren scoote­rrijders.
• Weet wat u wel en niet aan­kunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scoote­rrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scoo­terbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNEL­HEID aan of rijden te lang rechtop
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
(onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt geno­men.
• Neem altijd de maximum snel­heid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wis­selt. Zorg dat andere wegge­bruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de voetplaat, om zo de macht over het stuur te behou­den.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te hou­den en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te hou­den.
• Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedo­eld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belan­grijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde
helm.
Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in uw niet-afgeschermde ogen kan het zicht verslechteren, zodat u gevaren te laat zou opmerken.
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellin­gen.
1-2
Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan scha­kelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brand­wonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze scooter onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorza­ken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw scooter ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en
1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij
1
het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scoo­ter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de scooter of het monteren van accessoires:
Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtlimiet van 189 Kg (416.75 lb) niet overschrijden. Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag moge­lijk liggen en zo dicht mogelijk nabij de scooter. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk aan beide zijden van de scooter wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevesti­gingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspat­bord. Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur vero­orzaken.
1-3
Accessoires Originele Yamaha accessoires wer­den speciaal ontworpen voor monta­ge aan deze scooter. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare acces­soires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en
vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermin­dert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lam­pen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
een foutieve gewichtsverdeling of door aërodynamische effec­ten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kun­nen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind wor­den opgetild of bij zijwind ins­tabiel worden. Zulke accessoi­res kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodza­ken de bestuurder om een andere dan de normale zitposi­tie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewe­gingsvrijheid van de bestuur­der en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires.
Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch sys­teem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u ben­zine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tan­ken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn gif­tig en kunnen al heel snel bewus­teloosheid of dodelijk letsel vero­orzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het con­tactslot. Let op het volgende als
1-4
u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, dus parkeer de scooter op een plek waar voetgangers of kinderen hier­van geen hinder hebben.
• Parkeer de scooter niet op een helling of op een zachte onder­grond, om omvallen te voorko­men.
• Parkeer de scooter niet nabij een brandend toestel(bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Roep onmiddellijk medische hulp
in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingea­demd of benzine in uw ogen is terecht gekomen. Morst u benzi­ne op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Andere aandachtspunten voor veilig motorrijden
1
Geef duidelijk richting aan wan-
neer u een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen
uiterst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen. Bedien de remmen rus­tig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen
van een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.
Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een bes­tuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels wor­den in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schui­ven.
DAU10371
De remvoeringen kunnen nat
worden bij het wassen van de scooter. Controleer de remmen na het wassen van de scooter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, hands-
choenen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te
veel bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel.
1-5
Aanzicht linkerzijde
1
2
3
4
5
BESCHRIJVING
DAU10410
2
1. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-14)
2. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-14)
3. luchtfilterelementen (pagina 6-13)
4. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-13)
5. Zijstandaard (pagina 3-15)
2-1
BESCHRIJVING
8
4321
10
9
7
5
6
Aanzicht rechterzijde
2
DAU10420
1. Handgreep
2. Tankdop (pagina 3-10)
3. Accu (pagina 6-23)
4. Zekeringenkastje (pagina 6-24)
5. Voorremblokken (pagina 6-18)
6. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-11)
7. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-11)
8. Middenbok (pagina 6-21)
9. Olievuldop (pagina 6-8)
10. Achterremblokken (pagina 6-18)
2-2
Bedieningen en instrumenten
BESCHRIJVING
DAU10430
1
1. Achterremhendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-8)
3. Snelheidsmeter (pagina 3-4)
4. Multifunctioneel display (pagina 3-5)
5. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-8)
23
4
6. Voorremhendel (pagina 3-10)
7. Gasgreep (pagina 5-2)
8. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
9. Voorste opbergcompartiment (pagina 3-13)
5
2
6
8
79
2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Startblokkeersysteem
3
1. Rode Sleutel
2. Zwarte sleutel
Dit voertuig is voorzien van een start­blokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de code­ring van de standaardsleutels te wijzi­gen. Het systeem bestaat uit de vol­gende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood
bovendeel)
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
een transponder (die is geïnte-
greerd in de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
DAU10972
een controlelampje van het start-
blokkeersysteem (Zie pagina
3-3.) De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standa­ardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daa­rom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standa­ardsleutels. Gebruik altijd een standa­ardsleutel om met het voertuig te rij­den.
DCA11820
LET OP:
BEWAAR DE CODEERSLEU-
TEL ZORGVULDIG! NEEM
ONMIDDELLIJK CONTACT OP
MET UW DEALER ALS DE
SLEUTEL VERLOREN RAAKT!
Als de codeersleutel verloren
raakt, is het niet meer mogelijk
om de standaardsleutels
3-1
opnieuw te coderen. De stan­daardsleutels kunnen nog ste­eds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wan­neer de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gema­akt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem worden vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.
Dompel de sleutels niet onder
in water.
Stel de sleutels niet bloot aan
extreem hoge temperaturen.
Houd de sleutels uit de buurt
van magneten (inclusief, maar niet uitsluitend, producten zoals luidsprekers etc.).
Plaats geen zware voorwerpen
op de sleutels.
Probeer niet de sleutels te slij-
pen of de vorm ervan te veran­deren.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Probeer niet het kunststof
bovendeel van de sleutels open te maken.
Bevestig niet meer dan één
sleutel van hetzelfde startblok­kersysteem aan een sleutel­ring.
Houd de standaardsleutels en
sleutels van andere startblok­keersystemen uit de buurt van de codeersleutel van dit voer­tuig.
Houd sleutels van andere start-
blokkeersystemen uit de buurt van het contactslot, deze kun­nen signaalstoring veroorza­ken.
DAU10471
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlich­tingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeers­leutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaards­leutels.
DAU10550
ON
Alle elektrische circuits worden voor­zien van stroom; de instrumentenver­lichting, het achterlicht, de kenteken­verlichting en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplampen gaan automatisch branden als de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitges­chakeld. De sleutel kan worden uitge­nomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elek­trische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
3
3-2
c
d
j
y
x
123 4 567
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
2. Druk de sleutel in de “OFF”­stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleu­tel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt
3
wordt gehouden.
ss
WAARSCHUNG
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DWA10060
DAU33461
Indicatoren, controlelampjes en waarschuwingslampje
1. Indicator brandstofpeil
2. Indicatielampje grootlicht j
3. Indicatielampje draaien naar links c
4. Controlelampje startblokkering “”
5. Indicatielampje draaien naar
rechts d
6. Waarschuwingslampje motorstoring “”
7. Temperatuurindicator
Controlelampjes richtingaanwijzers “c” en “d”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11030
DAU11080
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor groo­tlicht.
DAU11350
Waarschuwingslampje brandstofniveau “
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 2 L (0,44 US gal) (1,76 Imp.gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij. Het elektrisch circuit voor het waars­chuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te tes­ten.
DAU11480
Waarschuwingslampje motorstoring“
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.
3-3
c
j
x
1
2
c
d
j
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Het elektrisch circuit voor het waars­chuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Controlelampje startblokkering “”
Het elektrisch circuit voor het contro­lelampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen. Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje te knipperen om aan te geven dat de startblokkering ingeschakeld is. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersys­teem blijft ingeschakeld.
DAUS1310
DAU11590
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
DAU12110
Brandstofniveaumeter
3
1. Indicator brandstofpeil
2. Indicatielampje brandstof “x”
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwe­zig is. De naald beweegt naar “E” (Empty) naarmate het brandstofnive­au daalt. Wanneer de aanwijsnaald bij “E” staat, is er nog ca. 2.0L (0.44 USgal) (1.76 lmpgal) brandstof in de tank aanwezig. Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.
3-4
c
d
j
1
2
3
d
y
1
2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Temperatuurmeter koelvloeistof
3
1. Rode zone
1. Temperatuurindicator
Met de contactsleutel in de stand “ON” geeft de temperatuurmeter koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof aan. De koelvloeistof­temperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motor­belasting. Als de naald bij of in de rode zone staat, zet de machine dan stil en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-30.)
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
DAU12171
DCA10020
DAUM2050
Multifunctioneel display
1. Knop ”MODUS”
2. Multifunctiedisplay
3. Knop “AFSTELLING”
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
een kilometerteller (die de totale
afgelegde afstand toont)
twee rittellers (die de afgelegde
afstand tonen sinds deze voor het laatst op nul zijn gezet, de tijd die is verlopen sinds de rittellers op nul zijn gezet en de gemiddel­de gereden snelheid gedurende deze tijd)
een ritteller voor brandstofreser-
ve (die de afgelegde afstand aan­geeft sinds het waarschuwings­lampje brandstofreserve aanging)
3-5
een klok
een omgevingstemperatuurweer-
gave
een indicator olieverversing (die
gaat branden wanneer de moto­rolie moet worden ververst)
OPMERKING:
Voor het Verenigd Koninkrijk
wordt de afgelegde afstand aan­gegeven in mijlen en wordt de temperatuur aangegeven in °F.
Voor andere landen wordt de
afgelegde afstand aangegeven in kilometers en wordt de tempera­tuur aangegeven in °C.
1. Total
2. Trip 1
3. Trip 2
4. Trip/Fuel
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de “MODE”-toets wisselt de weergave volgens onders­taande volgorde tussen kilometerte­ller “Total” en ritteller “Trip”: Total Trip 1 Trip 2 Trip/fuel
Total
1. Afstand
2. Tijd
3. Gemiddelde snelheid
OPMERKING:
De kilometerteller “Trip/fuel”
wordt alleen geactiveerd wanne­er het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden.
De kilometerteller “Trip 2” wordt
automatisch op nul teruggesteld nadat de sleutel naar “OFF” is gedraaid en er twee uren zijn verstreken.
Door indrukken van de “SET”-toets in de kilometertellermodus wisselt de weergave volgens onderstaande vol­gorde tussen de verschillende kilome­tertellerfuncties: Trip 1 of Trip 2 Time 1 of 2 Gemiddelde snelheid 1 of 2 Trip 1 of Trip 2
Als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden (Zie pagina 3-3.), wisselt de weergave automatisch naar brandstofreserve­ritteller “Trip/fuel” -modus en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt
aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de “MODE”-toets in de onderstaande volgorde gewis­seld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller: Trip/Fuel Trip 1 Trip 2 Total
Trip/fuel
Als u de ritteller op nul wilt terugste­llen, selecteert u deze met een druk op de “MODE”-toets, waarna u de “SET”-toets minstens 1 seconde lang ingedrukt houdt. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SET”-toets minstens 2 seconden lang ingedrukt terwijl de “Total”-weergave actief is.
3
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
5. Druk op de “MODE”-toets en laat deze dan los om de klok te star­ten. De weergave keert weer terug naar de “Total”-modus.
Omgevingstemperatuurweergave
3
2. Zodra de urenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de “SET”-toets om de uren in te ste­llen.
1. Indicator vorstwaarschuwing
2. Minteken
3. Temperatuur
Deze weergave toont de omgevings­temperatuur vanaf -30°C (-22°F) tot 50°C (122°F). Het waarschuwingslampje vorst “*” gaat automatisch branden als de temperatuur lager is dan 3°C (37,4°F).
3. Druk op de “MODE”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “SET”-toets om de minuten in te stellen.
3-7
1. Controlelampje olieverversingstermijn
Indicator olieverversing “OIL”
De motorolie moet worden ververst wanneer deze indicator gaat branden. De indicator blijft branden totdat deze wordt teruggesteld. Nadat de motoro­lie is ververst, stelt u de indicator als volgt terug.
1. Houd de “MODE”-toets en de “SET”-toets ingedrukt en draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “MODE”-toets en de “SET”-toets nog twee tot vijf seconden ingedrukt.
3. Laat de knoppen los. De indica­tor olieverversing zal nu uitgaan.
1 2
1 2 3
4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
De indicator olieverversing gaat
branden na de eerste 1000 km (600 mi) en daarna om de 6000 km (3600 mi).
Als de motorolie werd ververst
voordat de indicator olieverver­sing brandde (dus voordat de intervalperiode voor olieverver­sing was verstreken), moet de indicator na de olieverversing worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor olie­verversing weer correct wordt aangegeven. Na het terugstellen brandt de indicator gedurende twee seconden. Als de indicator niet gaat branden, herhaalt u de procedure.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dea­ler worden uitgerust met een optione­el antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12343
Stuurschakelaars
DAUS1300
Lichtsignaalschakelaar “PASSING”
1. Schakelaar belichtingsregelaar "j/k"
2. Schakelaar lichtvlagen
3. Knipperlichtschakelaar "c/d"
4. Claxonschakelaar "a"
3
1. Startschakelaar "g"
2. Schakelaar noodknipperlichten " "
3-8
1 2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
Dimlichtschakelaar “j/k”
Zet deze schakelaar op “j” voor grootlicht en op “k” voor dimlicht. Druk de schakelaar in de dimlichts-
3
tand omlaag om een lichtsignaal te geven met de koplamp.
Richtingaanwijzerschakelaar “c/d”
Druk deze schakelaar naar “d” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “c” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin­gaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
Claxonschakelaar “a”
Druk deze schakelaar in om een cla­xonsignaal te geven.
DAUS1020
DAU12460
DAU12500
DAUM1131
Startknop “g”
1. Startschakelaar "g"
2. Schakelaar noodknipperlichten " "
Druk op deze knop terwijl u de voor­of achterrem bekrachtigt om de motor te starten met de startmotor.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAUM1990
Schakelaar alarmverlichting “ ”, “h
Met de contactsleutel in de stand “f” zet u deze schakelaar op “ ” voor het inschakelen van de alarmver­lichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). Zet deze schake-
3-9
laar op “h” en draai de sleutel naar “e” om de alarmverlichting uit te schakelen.
OPMERKING:
Zelfs wanneer u de sleutel draait van “f” naar “e” met ingeschakelde alarmverlichting, blijft deze verlichting knipperen, ongeacht de stand van de schakelaar van de alarmverlichting. Als u de alarmverlichting wilt uitscha­kelen, moet u de sleutel in de stand “f” zetten en de schakelaar van de alarmverlichting in de stand “h”.
De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verke­ersdeelnemers te waarschuwen als uw scooter stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10060
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
Loading...
+ 56 hidden pages