HANDLEIDING
WR250X
32D-F8199-D1
INLEIDING
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de WR250X profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw WR250X. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10151
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
|
|
|
|
|
|
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID! |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden |
|
|
WAARSCHUWING |
|
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motorfiets |
||
|
|
|
|
|
|
inspecteert of repareert. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden |
|
LET OP: |
|
|
|
||
|
|
|
genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen. |
|||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of |
|
OPMERKING: |
|
|
|||
|
|
verhelderen. |
||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPMERKING:
●Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
●Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36390
WR250X
HANDLEIDING
©2007 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, September 2007 Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ............... |
1-1 |
CONTROLES VOOR HET |
|
Spaakwielen .................................. |
6-21 |
|
|
STARTEN............................................ |
4-1 |
Vrije slag van koppelingshendel |
|
BESCHRIJVING ................................. |
2-1 |
Controlelijst voor gebruik ................. |
4-2 |
afstellen ..................................... |
6-22 |
Aanzicht linkerzijde........................... |
2-1 |
|
|
Vrije slag van remhendel |
|
Aanzicht rechterzijde ........................ |
2-2 |
GEBRUIK EN BELANGRIJKE |
|
afstellen ..................................... |
6-22 |
Bedieningen en instrumenten........... |
2-3 |
RIJ-INFORMATIE ............................... |
5-1 |
Remlichtschakelaar afstellen ........ |
6-23 |
|
|
Starten van de motor ....................... |
5-1 |
Controleren van vooren |
|
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN |
Schakelen ....................................... |
5-2 |
achterremblokken ...................... |
6-23 |
|
BEDIENINGEN .................................... |
3-1 |
Tips voor een |
|
Controleren van |
|
Contactslot/stuurslot ........................ |
3-1 |
zuinig brandstofverbruik ............... |
5-3 |
remvloeistofniveau ..................... |
6-24 |
Controleen |
|
Inrijperiode ...................................... |
5-3 |
Verversen van remvloeistof .......... |
6-25 |
waarschuwingslampjes ................ |
3-2 |
Parkeren .......................................... |
5-4 |
Spanning aandrijfketting ............... |
6-25 |
Multifunctioneel display ................... |
3-3 |
|
|
Reinigen en smeren van de |
|
Stuurschakelaars ............................. |
3-8 |
PERIODIEK ONDERHOUD EN |
|
aandrijfketting ............................ |
6-27 |
Koppelingshendel ............................ |
3-9 |
KLEINERE REPARATIES .................. |
6-1 |
Controleren en smeren van |
|
Schakelpedaal ................................. |
3-9 |
Boordgereedschapsset ................... |
6-1 |
kabels ........................................ |
6-27 |
Remhendel ...................................... |
3-9 |
Periodiek smeeren |
|
Controleren en smeren van gasgreep |
|
Rempedaal .................................... |
3-10 |
onderhoudsschema ..................... |
6-2 |
en gaskabel ............................... |
6-28 |
Tankdop ......................................... |
3-10 |
Panelen verwijderen en |
|
Controleren en smeren van remen |
|
Brandstof ....................................... |
3-11 |
aanbrengen .................................. |
6-7 |
schakelpedalen ......................... |
6-28 |
Uitlaatkatalysator ........................... |
3-12 |
Controleren van de bougie .............. |
6-9 |
Controleren en smeren van remen |
|
Zadel .............................................. |
3-12 |
Motorolie en oliefilterelement ........ |
6-10 |
koppelingshendels ..................... |
6-28 |
Helmbevestiging ............................ |
3-13 |
Koelvloeistof .................................. |
6-13 |
Controleren en smeren van |
|
Afstellen van de voorvork .............. |
3-13 |
Reinigen van het luchtfilterelement en |
zijstandaard ............................... |
6-29 |
|
Voorvork ontluchten ....................... |
3-14 |
de aftapslang ............................. |
6-16 |
Smeren van de |
|
Afstellen van de |
|
Afstellen van het stationair |
|
achterwielophanging ................. |
6-29 |
schokdemperunit ........................ |
3-15 |
toerental ..................................... |
6-18 |
Voorvork controleren ..................... |
6-30 |
EXUP-systeem .............................. |
3-17 |
Controleren van de vrije slag |
|
Controle van stuursysteem ........... |
6-30 |
Zijstandaard ................................... |
3-17 |
gaskabel .................................... |
6-19 |
Controleren van wiellagers ........... |
6-31 |
Startspersysteem ........................... |
3-18 |
Klepspeling .................................... |
6-19 |
Accu .............................................. |
6-31 |
|
|
Banden .......................................... |
6-19 |
Zekeringen vervangen .................. |
6-32 |
INHOUDSOPGAVE
Koplampgloeilamp vervangen ....... |
6-33 |
Achterlicht/remlichtunit .................. |
6-34 |
Gloeilamp in richtingaanwijzer |
|
vervangen .................................. |
6-35 |
Gloeilamp in kentekenverlichting |
|
vervangen .................................. |
6-35 |
Vervangen van een |
|
parkeerlichtgloeilamp ................. |
6-36 |
Ondersteunen van de motorfiets ... |
6-36 |
Voorwiel ......................................... |
6-37 |
Achterwiel ...................................... |
6-38 |
Problemen oplossen ...................... |
6-39 |
Storingzoekschema’s .................... |
6-40 |
VERZORGING EN STALLING VAN DE |
|
MOTORFIETS ..................................... |
7-1 |
Matkleur, let op ................................ |
7-1 |
Verzorging ....................................... |
7-1 |
Stalling ............................................. |
7-3 |
SPECIFICATIES ................................. |
8-1 |
GEBRUIKERSINFORMATIE............... |
9-1 |
Identificatienummers ....................... |
9-1 |
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAUW0200
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN
1WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
●DOOR EEN COMPETENTE INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN HET MOTORRIJDEN.
●ZICH HOUDEN AAN DE WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING.
●GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
●GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
●Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
●Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
●Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
●Dus:
●Draag een jack in felle kleuren.
●Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
●Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
●Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
●Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
●Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
●We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.
●Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
●Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
●Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
●De zithouding van de bestuurder en de
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
passagier is belangrijk voor een goede besturing.
●De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
●De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
●Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
●Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
●Draag altijd een goedgekeurde helm.
●Draag ook een gezichtskap of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
●Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
●Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
●Raak nooit de motor of het uitlaatsysteem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
●De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze motor onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw motor ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect |
|
||
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag |
|
||
als hierdoor de gewichtsverdeling van de |
|
||
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig |
|
||
bij het monteren van accessoires of het be- |
1 |
||
laden van uw motor, om zo mogelijke onge- |
|||
|
|||
vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u |
|
||
op een motor rijdt die beladen is of waaraan |
|
||
accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen |
|
||
enkele algemene richtlijnen bij het beladen |
|
||
van de motor of het monteren van accessoi- |
|
||
res: |
|
||
Beladen |
|
||
Het totale gewicht van de bestuurder, pas- |
|
||
sagier, accessoires en bagage mag de |
|
||
maximale gewichtslimiet niet overschrijden. |
|
||
|
|
|
|
Maximale belasting: |
|
|
|
185 kg (408 lb) |
|
|
|
|
|
|
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
●Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden van de motor wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
●Als gewicht gaat schuiven kan zich
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de
1bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
●Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze motor. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
●Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorg-
vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
●Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
●Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
●Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke
accessoires sterk afraden.
●Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
●BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:
●Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
●Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
●Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
●Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
●Zet de motor altijd uit voordat u de motorfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parke-
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
ren:
●De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets
daarom op een plek waar voetgan-
gers en kinderen hier geen last van 1 hebben.
●Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
●Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
●Als u de motor in een ander voertuig vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de brandstoftank stromen.
●Roep onmiddellijk medische hulp in als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is terechtgekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1-4
BESCHRIJVING
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
1 2 3 4 5 6 7 8
2
9
1. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-13) |
9. Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 3-13) |
2.Zekeringenkastje (pagina 6-32)
3.Koelvloeistofreservoir (pagina 6-13)
4.Stelschroef voor inveerdemping schokdemperunit (pagina 3-15)
5.Accu (pagina 6-31)
6.Hoofdzekering (pagina 6-32)
7.Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
8.Helmbevestiging (pagina 3-13)
2-1
BESCHRIJVING
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
1 2 3
2
6 |
5 |
4 |
1.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-24)
2.Luchtfilterelement (pagina 6-16)
3.Remlichtschakelaar (pagina 6-23)
4.Olievuldop (pagina 6-10)
5.Kijkglas olieniveau (pagina 6-10)
6.Steldraaiknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-15)
2-2
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
1 |
2 |
3 4 |
5 |
6 |
7 |
2
8
1.Koppelingshendel (pagina 3-9)
2.Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-8)
3.Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
4.Multifunctioneel display (pagina 3-3)
5.Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-8)
6.Remhendel (pagina 3-9)
7.Gasgreep (pagina 6-19)
8.Tankdop (pagina 3-10)
2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10460
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
DAU38530
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als
de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
2 1
1.Drukken.
2.Draaien.
1.Draai het stuur helemaal naar links.
2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
2 1
3
1.Drukken.
2.Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11003
Controleen waarschuwingslampjes
1 |
2 |
3 |
4 |
3 |
|
|
|
|
6 |
5 |
|
1. Waarschuwingslampje |
|
|
|
koelvloeistoftemperatuur “ |
” |
|
|
2. Controlelampje brandstofniveau “ |
” |
||
3. Vrijstandcontrolelampje “ |
” |
|
4.Controlelampje richtingaanwijzers “”
5.Controlelampje grootlicht “ ”
6.Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
DAU11020
Controlelampje richtingaanwijzers
“”
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11350
Waarschuwingslampje brandstofniveau
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 2.1 L (0.55 US gal) (0.46 Imp.gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DAU11440
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
DAU43020
Waarschuwingslampje motorstoring
“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Dit waarschuwingslampje gaat branden
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Er is dan echter geen sprake van een storing.
DAU45272
Multifunctioneel display
DWA12311
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat, voordat u wijzigingen in de instellingen van het multifunctionele display gaat aanbrengen.
1 |
2 3 |
4 |
|
|
|
6 |
5 |
1.“RESET”-toets
2.“SELECT 1”-toets
3.“SELECT 2”-toets
4.Klok/stopwatch
5.Snelheidsmeter
6.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve
3-3
1 |
2 |
|
|
|
3 |
|
3 |
|
|
|
|
1. Lampje stopwatch “ |
” |
|
|
2. Lampje ritteller A “ |
”/ritteller voor |
||
afstandscompensatie “ |
” |
||
3. Lampje ritteller B “ |
” |
|
OPMERKING:
●Het multifunctioneel display kan in de basismodus of in de meetmodus gezet worden.
●Ritteller A wordt automatisch teruggesteld op nul bij het wisselen van de basismodus naar de meetmodus of omgekeerd.
Basismodus:
●een snelheidsmeter (die de actuele rijsnelheid aangeeft)
●een kilometerteller (die de totale afgelegde afstand toont)
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
●twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
●een ritteller voor brandstofreserve (die de afgelegde afstand aangeeft sinds het waarschuwingslampje brandstofreserve aanging)
●een klok
●een voorziening voor zelfdiagnose
3
Meetmodus:
●een snelheidsmeter (die de actuele rijsnelheid aangeeft)
●een ritteller voor afstandscompensatie (die de afgelegde afstand aangeeft sinds het terugstellen op nul, en die gekalibreerd kan worden om nauwkeuriger rittellerwaarden te verkrijgen)
●een stopwatch (die de tijd aangeeft die verstreken is sinds de stopwatch gestart werd)
●een voorziening voor zelfdiagnose
OPMERKING:
●Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien voordat u de toetsen “SELECT 1”, “SELECT 2” en “RESET” gebruikt.
●Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, verschijnen alle segmenten op het multifunctionele display en verdwij-
nen dan weer om het elektrisch circuit te testen.
●Alleen voor Groot-Brittannië: Om te wisselen tussen de kilometeren mijlenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/rittellers zet u het contactslot op “ON” en drukt u de toets “SELECT 2” in totdat de weergave verandert.
Basismodus
Kilometertelleren rittellermodus
Door het indrukken van de toets “SELECT 2” wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus en de rittellermodi A en B in onderstaande volgorde:
kilometerteller → ritteller A → ritteller B → kilometerteller
1 |
|
1. Lampje ritteller A “ |
” |
1 |
|
1. Lampje ritteller B “ |
” |
OPMERKING:
Als u ritteller A selecteert, gaat controlelampje “” branden, en als u ritteller B selecteert, gaat controlelampje “” branden.
Als het waarschuwingslampje brandstofni-
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
veau gaat branden (zie pagina 3-2), wisselt de weergave automatisch naar de brand- stofreserve-ritteller “F” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dit geval wordt door het indrukken van de toets “SELECT 2” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller: brandstofreserve-ritteller “F” → kilometerteller → ritteller A → ritteller B → brand- stofreserve-ritteller “F”
OPMERKING:
Het waarschuwingslampje brandstofreserve is mogelijk niet nauwkeurig tijdens off-roadritten, omdat het gemeten brandstofniveau varieert met de bewegingen en hellingshoeken van het voertuig.
Als het waarschuwingslampje brandstofreserve gaat branden terwijl u in de meetmodus rijdt, wissel dan naar basismodus en druk op de toets “SELECT 2” om de brand- stofreserve-ritteller te laten weergeven.
OPMERKING:
Om van de meetmodus naar de basismodus te wisselen dienen de stopwatch en de ritteller voor afstandscompensatie stopgezet te worden.
1 |
1. Ritteller brandstofreserve “F”
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT 2” te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Klok
Draai de sleutel naar “ON”.
OPMERKING:
Bij het op tijd zetten van de klok verhoogt u de cijfers door op toets “SELECT 1” te drukken en verlaagt u de cijfers door op toets “SELECT 2” te drukken. Door deze toetsen ingedrukt te houden verhoogt of verlaagt u
de cijfers doorlopend, totdat u de toets loslaat.
Om de klok op tijd te zetten
1.Houd de toets “SELECT 1” minstens twee seconden ingedrukt.
2.Druk zodra de urenaanduiding begint
te knipperen op één van de selectietoetsen om de uren in te stellen.
3. Als u op de toets “RESET” drukt, gaat 3 de minutenaanduiding knipperen.
4.Druk op één van de selectietoetsen om de minuten in te stellen.
5.Als u op de toets “RESET” drukt, gaat de secondenaanduiding knipperen.
6.Druk op één van de selectietoetsen om de seconden op nul te stellen.
7.Houd de toets “RESET” minstens twee seconden ingedrukt, en laat hem daarna los om de klok te starten.
OPMERKING:
Als u niet binnen 30 seconden op de toets “RESET” drukt, wordt de klok niet op tijd gezet en keert hij terug naar de vorige tijd.
Wisselen van de basismodus naar de meetmodus
Selecteer de kilometerteller en houd de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2” min-
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
stens twee seconden lang gelijktijdig ingedrukt om te wisselen naar de meetmodus.
Wisselen van de meetmodus naar de basismodus
OPMERKING:
De stopwatch moet stopgezet worden voor het wisselen naar de basismodus.
31. Controleer of de stopwatch niet loopt. Als de stopwatch loopt, zet hem dan stop door de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2” gelijktijdig in te drukken.
2.Houd de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2” minstens twee seconden lang gelijktijdig ingedrukt om te wisselen naar de basismodus.
Meetmodus (voor de stopwatch)
Wanneer de meetmodus geselecteerd is, wordt de stopwatch weergegeven en kan deze handmatig of automatisch gestart worden.
Handmatig starten
Handmatig starten is de standaardinstelling van de stopwatch. Lampje “” van de stopwatch en lampje “” van de ritteller voor afstandscompensatie gaan knipperen.
1.Druk op de toets “RESET” om de stopwatch te starten.
2.Druk gelijktijdig op de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2” om de stopwatch stop te zetten.
3.Om de stopwatch te laten doorlopen, drukt u gelijktijdig op de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2”.
Om de stopwatch op nul terug te stellen, zie “De ritteller voor afstandscompensatie of de ritteller voor afstandscompensatie samen met de stopwatch terugstellen op nul” op pagina 3-7.
OPMERKING:
De stopwatch loopt door als u het voertuig stopt. Herhaal de stappen 2 en 3 om de stopwatch stop te zetten of te laten doorlopen.
Automatisch starten
1.Houd de toets “SELECT 1” minstens twee seconden lang ingedrukt om automatisch starten in te stellen.
OPMERKING:
Wanneer de stopwatch op automatisch starten ingesteld is, dan gaan lampje “” van de stopwatch en lampje “” van de ritteller voor afstandscompensatie knipperen en bewegen de cijfers op het display van links naar rechts.
2.Zodra het voertuig in beweging komt, begint de stopwatch te lopen.
3.Druk gelijktijdig op de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2” om de stopwatch stop te zetten.
4.Om de stopwatch te laten doorlopen, drukt u opnieuw gelijktijdig op de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2”.
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
De stopwatch loopt door als u het voertuig stopt. Herhaal de stappen 3 en 4 om de stopwatch stop te zetten of te laten doorlopen.
Meetmodus (om de ritteller voor afstandscompensatie te kalibreren)
De ritteller voor afstandscompensatie is bedoeld om nauwkeuriger rittellerwaarden te verkrijgen tijdens enduroritten. Door de teller te kalibreren volgens de afstanden die op de enduroroutekaart gespecificeerd zijn, kunt u zich als berijder beter vertrouwd maken met de route. Daarnaast kan kalibratie van de teller nodig zijn wanneer u banden, velgen, kettingwielen etc. gebruikt van andere maten dan de originele. Voor meer informatie over het gebruik van deze ritteller kunt u terecht bij uw plaatselijke Yamaha-dealer.
Kalibreer de ritteller voor afstandscompensatie als volgt.
Om de weergegeven waarde te verhogen drukt u op de toets “SELECT 1”. Om de weergegeven waarde te verlagen drukt u op de toets “SELECT 2”. Door deze toetsen ingedrukt te houden, verhoogt of verlaagt u de waarde doorlopend, totdat u de toets loslaat.
OPMERKING:
Kalibratie van de ritteller voor afstandscompensatie is ook mogelijk wanneer de stopwatch loopt.
De ritteller voor afstandscompensatie of de ritteller voor afstandscompensatie samen met de stopwatch terugstellen op nul
OPMERKING:
U kunt alleen de ritteller voor afstandscompensatie of de ritteller voor afstandscompensatie samen met de stopwatch terugstellen op nul.
Ritteller voor afstandscompensatie terugstellen op nul
1.Controleer of de stopwatch loopt.
2.Stel de ritteller voor afstandscompensatie terug op nul door de toets “RESET” minstens twee seconden lang ingedrukt te houden.
De ritteller voor afstandscompensatie samen met de stopwatch terugstellen op nul
1.Zet de stopwatch stop.
2.Stel de ritteller voor afstandscompensatie en de stopwatch terug op nul door de toets “RESET” minstens twee
seconden lang ingedrukt te houden.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits. Als een van deze circuits uitvalt, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en geeft het display een foutcode van twee cijfers weer.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
3
deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te controleren.
1 |
1. Weergave foutcode
DCA11590
LET OP:
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
|
|
|
|
DAU12347 |
Stuurschakelaars |
|
|
|
|
Links |
|
|
|
|
1 |
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
2 |
|
|
|
|
3 |
|
|
|
|
1. Dimlichtschakelaar “ |
/ |
” |
|
|
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ |
/ |
” |
||
3. Claxonschakelaar “ |
” |
|
|
|
Rechts |
|
|
|
|
1 |
|
|
|
2 |
|
|
1. Noodstopschakelaar “ |
/ |
” |
|
2. Startknop “ |
” |
|
|
|
|
|
DAU12400 |
Dimlichtschakelaar “ |
/ |
” |
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “ /”
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12710
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU41700
Het waarschuwingslampje voor motorstoring gaat branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12820 |
Koppelingshendel |
1 |
1. Koppelingshendel
DAU12870 |
Schakelpedaal |
1 |
1. Schakelpedaal
DAU12890 |
Remhendel |
1 |
3 |
1. Remhendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-18.)
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6-traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12941 |
Rempedaal |
1 |
3 |
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU44361
Tankdop
Verwijderen van de tankdop
1.Steek de sleutel in het slot en draai hem linksom zoals afgebeeld.
1 |
2 |
1.Sleutel
2.Tankdop
2.Draai de tankdop naar links en trek hem los.
Aanbrengen van de tankdop
1.Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank met de sleutel in het slot en draai dan de dop rechtsom.
1 |
2 |
1.Sleutel
2.Tankdop
2.Draai de sleutel rechtsom en neem deze dan uit.
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden aangebracht met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
DWA10120
WAARSCHUWING
Controleer of de tankdop correct is afgesloten en vergrendeld alvorens te gaan rijden.
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13211 |
Brandstof |
2 |
1 |
1.Brandstofniveau
2.Vulpijp brandstoftank
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals getoond.
DWA10880
WAARSCHUWING
●Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.
●Mors geen brandstof op een heet motorblok.
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de
brandstof kan immers schade toebren- kosten beperkt. gen aan de lak of aan kunststof onderde-
len.
DAU13390
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND LOODVRIJE SUPERBENZINE
Inhoud brandstoftank: 3
7.6 L (2.01 US gal) (1.67 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden):
2.1 L (0.55 US gal) (0.46 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van loodvrije superbenzine met een octaangetal van RON 95 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhouds-
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13431
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
DWA10860
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens
3
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
DCA10700
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om brand of andere schaderisico’s te voorkomen.
●Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
●Parkeer de machine nooit nabij brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlamvat.
●Laat de motor niet te lang aaneen stationair draaien.
DAU13970
Zadel
Verwijderen van het zadel
Verwijder de bouten en neem dan het zadel
los. |
1 |
1. Bout
Aanbrengen van het zadel
1.Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het zadel in de zadelbevestiging, zoals getoond in de afbeelding.
1 |
2 |
1.Uitsteeksel
2.Zadelbevestiging
2.Plaats het zadel in de oorspronkelijke positie en draai dan de bouten vast.
OPMERKING:
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU14281 |
Helmbevestiging |
1 |
2 |
1.Helmbevestiging
2.Openen.
Steek de sleutel in het slot en draai deze dan zoals afgebeeld om de helmbevestiging te openen.
Vergrendel de helmbevestiging door deze in de oorspronkelijke positie te plaatsen en dan de sleutel uit te nemen.
DWA10160
WAARSCHUWING
Rijd nooit met een helm bevestigd aan de helmbevestiging, de helm kan zo voorwerpen raken waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt en een ongeval niet uitgesloten is.
DAU45200
Afstellen van de voorvork
Deze voorvork is voorzien van stelschroeven voor uitveerdemping en stelschroeven voor inveerdemping.
DWA10180
WAARSCHUWING
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.
Uitveerdemping
(a)
(b)
1
1. Stelschroef voor uitveerdemping
Draai om de uitveerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelschroef op beide vorkpoten in de richting
(a). Draai om de uitveerdemping te verlagen en zo de vering zachter te maken de
stelschroef op beide vorkpoten in de richting (b).
Afstelling uitveerdemping:
Minimum (zacht):
24 klik(ken) in de richting (b)* Standaard:
10 klik(ken) in de richting (b)* Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelschroef volledig gedraaid 3 in de richting (a)
Inveerdemping
1.Verwijder de rubber dop door hem uit de voorvorkpoot te trekken.
1
1.Rubber dop
2.Draai om de inveerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelschroef op beide vorkpoten in
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
de richting (a). Draai om de inveerdemping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelschroef op beide vorkpoten in de richting (b).
(b)
(a)
3 1
1. Stelschroef voor inveerdemping
Afstelling inveerdemping:
Minimum (zacht):
20 klik(ken) in de richting (b)* Standaard:
10 klik(ken) in de richting (b)* Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
*Met de stelschroef volledig gedraaid in de richting (a)
3.Breng de rubber dop aan.
DCA10100
LET OP:
Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximumof minimuminstelwaar-
den te verdraaien.
OPMERKING:
Door geringe productie-afwijkingen zal het totaal aantal klikken van een instelmechanisme voor veerdemping niet altijd exact met bovenstaande specificaties overeenkomen; het werkelijke aantal klikken vormt echter wel altijd het complete afstelbereik. Voor een precieze afstelling is het aan te raden het aantal klikken van elk veerdempingsinstelmechanisme te controleren en de specificaties dienovereenkomstig aan te passen.
DAU14790
Voorvork ontluchten
1
1. Ontluchtingsschroef
Als u het voertuig in zeer zware omstandigheden gebruikt, zullen de temperatuur en druk van de lucht in de voorvork stijgen. Daardoor zal de veervoorspanning stijgen en de voorwielophanging verharden. Ontlucht de voorvork in dat geval als volgt.
1.Breng het voorwiel los van de grond door een geschikte standaard onder het motorblok te plaatsen.
OPMERKING:
Tijdens het ontluchten van de voorvork mag er geen gewicht op de voorzijde van het voertuig rusten.
2.Verwijder de ontluchtingsschroeven en laat alle lucht uit beide vorkpoten ontsnappen.
3-14
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DWA10200
WAARSCHUWING
Ontlucht altijd beide vorkpoten, want anders kan dat slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit tot gevolg hebben.
3.Bevestig de ontluchtingsschroeven weer.
DAU45260
Afstellen van de schokdemperunit
Deze schokdemperunit is uitgerust met een stelring voor veervoorspanning, een stelwiel voor uitveerdemping en een stelschroef voor inveerdemping.
DCA10100
LET OP:
Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximumof minimuminstelwaarden te verdraaien.
Veervoorspanning
De veervoorspanning moet worden ingesteld door een Yamaha-dealer, omdat hiertoe speciaal gereedschap en technisch vakmanschap vereist zijn. De voorgeschreven instellingen kunt u in de lijst hieronder vinden.
OPMERKING:
De afstelling voor veervoorspanning wordt gecontroleerd door de afstand A te meten, zoals getoond in de afbeelding. Hoe korter de afstand A, hoe hoger de veervoorspanning; hoe langer de afstand A, hoe lager de veervoorspanning.
1 |
3 |
1. Afstand A |
Veervoorspanning:
Minimum (zacht):
Afstand A = 216 mm (8.50 in)
Standaard:
Afstand A = 211.5 mm (8.33 in)
Maximum (hard):
Afstand A = 206 mm (8.11 in)
Uitveerdemping
Draai om de uitveerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken het stelwiel in de richting (a). Draai om de uitveerdemping te verlagen en zo de vering zachter te maken het stelwiel in de richting (b).
3-15