Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
WR250R
BN3-F8199-D0
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij
Q
de machine te blijven als deze wordt verkocht.
DAU46091
Inleiding
WAARSCHUWING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de WR250R profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en
fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw WR250R. De Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10032
Belangrijke informatie in de handleiding
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan
resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om
schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Index ................................................ 10-1
Veiligheidsinformatie
1
Wees een verantwoordelijke eigenaar
2
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bedie-
3
ning ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
4
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
5
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
6
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
7
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
8
9
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
10
11
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets zon-
12
der passende rijopleiding of instruc-
ties. Neem rijlessen. Beginners
DAU1031C
moeten les krijgen van een gediplomeerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in de
buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende
inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 4-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een motorfiets zonder voldoende kennis.
Neem contact op met een bevoegde motorfietsdealer voor informatie
over het basisonderhoud van een
motorfiets. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen
worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
1-1
Veiligheidsinformatie
bent met de motor en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is om
beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan
uw zicht door de rijwind verslechteren,
waardoor u gevaren mogelijk te laat
opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet
zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
1-2
Veiligheidsinformatie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hieronder
volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van
uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
185 kg (408 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
1-3
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine
vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
Veiligheidsinformatie
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-20
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt vervoeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde versnellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
1-4
Veiligheidsinformatie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.
11
12
1-5
Aanzicht linkerzijde
45
1
2, 3
6
7
8
10
9
Beschrijving
DAU10411
1
2
3
4
5
1. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-14)
2. Zekeringenkastje (pagina 6-33)
3. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)
4. Stelschroef voor inveerdemping schokdemperunit (pagina 3-16)
5. Accu (pagina 6-32)
6. Hoofdzekering (pagina 6-33)
7. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
8. Helmbevestiging (pagina 3-14)
9. Schakelpedaal (pagina 3-10)
10.Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 3-14)
2-1
6
7
8
9
10
11
12
Beschrijving
3
1
2
9
7
6
5
8
4
1
Aanzicht rechterzijde
2
3
4
5
DAU10421
6
7
8
9
1. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-25)
10
2. Luchtfilterelement (pagina 6-17)
3. Remlichtschakelaar (pagina 6-24)
4. Tankdop (pagina 3-11)
11
5. Ontluchtingsschroef (pagina 3-16)
6. Olievuldop (pagina 6-12)
12
7. Kijkglas olieniveau (pagina 6-12)
8. Rempedaal (pagina 3-10)
9. Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-16)
2-2
Bedieningen en instrumenten
12346 758
Beschrijving
DAU10431
1
2
3
4
5
6
1. Koppelingshendel (pagina 3-9)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-8)
3. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
4. Multifunctioneel display (pagina 3-3)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-25)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-8)
7. Remhendel (pagina 3-10)
8. Gasgreep (pagina 6-19)
7
8
9
10
11
12
2-3
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
12
1
Contactslot/stuurslot
2
3
4
5
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssyste-
6
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
7
hierna beschreven.
8
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
9
achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
10
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
11
DAU10462
DAU38531
de motor afslaat.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een ongeval.
DAU10686
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
Als het stuur niet wordt vergrendeld, probeer het dan iets terug naar rechts te draaien.
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat de
12
sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als
3-1
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
12
1
234
56
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Steek de sleutel in.
2. Druk de sleutel in de “LOCK”-stand in
en draai deze dan naar “OFF”.
Dit controlelampje knippert wanneer een
richtingaanwijzer knippert.
DAU11061
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11354
Waarschuwingslampje brandstofniveau
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 2.1 L (0.55 US gal, 0.46 Imp.gal).
Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof
bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
3-2
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
OPMERKING
WAARSCHUWING
1
2
3
4
5
6
Waarschuwingslampje koelvloeistof-
1
temperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
2
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.
3
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
4
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
5
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
6
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
7
8
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
9
10
11
Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radiator.
Als de motor oververhit raakt, staan op
12
pagina 6-43 nadere instructies vermeld.
DAU11447
DCA10022
DAU11535
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knipperen wanneer er een probleem wordt
aangegeven in het elektrisch circuit dat de
motor controleert. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te
controleren. (Zie pagina 3-8 voor uitleg over
de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DAU4527A
Multifunctioneel display
DWA12313
Zet de machine stil voordat u wijzigingen
aanbrengt in de instellingen van het multifunctionele display. Het aanbrengen
van wijzigingen tijdens het rijden kan u
afleiden en vergroot het risico op een
ongeval.
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
1
3
2
1. Lampje stopwatch “ ”
2. Lampje ritteller A “ ”/ritteller voor
afstandscompensatie “ ”
3. Lampje ritteller B “ ”
Het multifunctioneel display kan in de
basismodus of in de meetmodus gezet
worden.
Ritteller A wordt automatisch terugge-
steld op nul bij het wisselen van de basismodus naar de meetmodus of
omgekeerd.
Basismodus:
een snelheidsmeter
een kilometerteller
twee rittellers
een ritteller brandstofreserve
een klok
een voorziening voor zelfdiagnose
Basismodus
1
Meetmodus:
een snelheidsmeter
een ritteller voor afstandscompensatie
een stopwatch
een voorziening voor zelfdiagnose
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT 1”,
“SELECT 2” en “RESET”-toetsen gebruikt.
Als de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, verschijnen alle segmenten op
het multifunctionele display en verdwijnen dan weer om het elektrisch circuit
te testen.
Voor Verenigd Koninkrijk: Om te wis-
selen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter en
kilometerteller/ritteller houdt u de “SELECT 2”-toets ingedrukt totdat de eenheid verandert.
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
Kilometerteller- en rittellermodus
De kilometerteller toont de totale afstand die
door de machine is afgelegd.
De rittellers (A en B) tonen de afgelegde afstand sinds ze voor het laatst werden teruggesteld, en de brandstofreserve-ritteller “F”
toont de afgelegde afstand sinds het waarschuwingslampje brandstofniveau is gaan
branden.
De kilometerteller wordt vergrendeld
bij 99999.
De rittellers worden teruggesteld naar
0.0 en blijven tellen nadat 999.9 is bereikt.
Druk tijdens normaal bedrijf op de “SELECT
2”-toets om de weergave te wisselen tussen
de kilometertellermodus en de rittellermodi
A en B in de onderstaande volgorde:
kilometerteller ritteller A ritteller B
kilometerteller
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
3-4
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
1
1
1
1
2
3
4
1. Lampje ritteller A “ ”
5
6
7
8
9
1. Lampje ritteller B “ ”
10
Als u ritteller A selecteert, gaat controle-
11
lampje “ ” branden, en als u ritteller B selecteert, gaat controlelampje “ ” branden.
12
Als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden (zie pagina 3-2), wisselt
de weergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller “F” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In
dit geval wordt door het indrukken van de
toets “SELECT 2” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:
brandstofreserve-ritteller “F” kilometerteller ritteller A ritteller B brandstofreserve-ritteller “F”
Het waarschuwingslampje brandstofreserve is mogelijk niet nauwkeurig tijdens
off-roadritten, omdat het gemeten brandstofniveau varieert met de bewegingen en
hellingshoeken van het voertuig.
Als het waarschuwingslampje brandstofreserve gaat branden terwijl u in de meetmodus rijdt, wissel dan naar basismodus en
druk op de toets “SELECT 2” om de brandstofreserve-ritteller te laten weergeven.
Om van de meetmodus naar de basismodus te wisselen dienen de stopwatch en de
ritteller voor afstandscompensatie stopgezet te worden.
3-5
1. Ritteller brandstofreserve “F”
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT
2” te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
Als u de brandstofreserve-ritteller “F” niet
zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
deze automatisch teruggesteld zodra na het
tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt
de vorige weergavemodus weer.
De weergave kan niet worden teruggewisseld naar de brandstofreserve-ritteller “F”
nadat de brandstofreserve-ritteller “F” is teruggesteld.
Klok
De klok maakt gebruik van een 12-uursysteem.
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
De klok wordt weergegeven als de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid.
De klok instellen
1. Houd de toets “SELECT 1” minstens
twee seconden ingedrukt.
2. Druk zodra de urenaanduiding begint
te knipperen op één van de selectietoetsen om de uren in te stellen.
3. Druk op de “RESET”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op één van de selectietoetsen
om de minuten in te stellen.
5. Als u op de toets “RESET” drukt, gaat
de secondenaanduiding knipperen.
6. Druk op één van de selectietoetsen
om de seconden op nul te stellen.
7. Houd de toets “RESET” minstens twee
seconden ingedrukt, en laat hem daarna los om de klok te starten.
Bij het op tijd zetten van de klok ver-
hoogt u de cijfers door op toets “SELECT 1” te drukken en verlaagt u de
cijfers door op toets “SELECT 2” te
drukken. Door deze toetsen ingedrukt
te houden verhoogt of verlaagt u de cijfers doorlopend, totdat u de toets loslaat.
Als u niet binnen 30 seconden op de
“RESET”-toets drukt, wordt de klok
niet op tijd gezet en keert hij terug naar
de vorige tijd.
Wisselen van de basismodus naar de
meetmodus
Selecteer de kilometerteller en houd de
toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2” minstens twee seconden lang gelijktijdig ingedrukt om te wisselen naar de meetmodus.
Wisselen van de meetmodus naar de
basismodus
De stopwatch moet stopgezet worden voor
het wisselen naar de basismodus.
1. Controleer of de stopwatch niet loopt.
Als de stopwatch loopt, zet hem dan
stop door de toetsen “SELECT 1” en
“SELECT 2” gelijktijdig in te drukken.
2. Houd de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2” minstens twee seconden lang
gelijktijdig ingedrukt om te wisselen
naar de basismodus.
Meetmodus (voor de stopwatch)
Wanneer de meetmodus geselecteerd is,
wordt de stopwatch weergegeven en kan
deze handmatig of automatisch gestart worden.
3-6
Handmatig starten
Handmatig starten is de standaardinstelling
van de stopwatch. Lampje “ ” van de stopwatch en lampje “ ” van de ritteller voor afstandscompensatie gaan knipperen.
1. Druk op de “RESET”-toets om de stopwatch te starten.
2. Druk gelijktijdig op de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2” om de stopwatch stop te zetten.
3. Om de stopwatch te laten doorlopen,
drukt u opnieuw gelijktijdig op de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2”.
Stel de stopwatch terug op nul door de
toets “RESET” minstens twee seconden lang ingedrukt te houden.
De stopwatch loopt door als u het voertuig
stopt. Herhaal de stappen 2 en 3 om de
stopwatch stop te zetten of te laten doorlo-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
pen.
1
Automatisch starten
2
3
4
5
6
1. Houd de toets “SELECT 1” minstens
twee seconden lang ingedrukt om automatisch starten in te stellen.
Wanneer de stopwatch op automatisch
starten ingesteld is, dan gaan lampje “ ”
van de stopwatch en lampje “ ” van de ritteller voor afstandscompensatie knipperen
en bewegen de cijfers op het display van
links naar rechts.
7
8
9
10
2. Zodra het voertuig in beweging komt,
11
12
begint de stopwatch te lopen.
3. Druk gelijktijdig op de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2” om de stopwatch stop te zetten.
4. Om de stopwatch te laten doorlopen,
drukt u opnieuw gelijktijdig op de toetsen “SELECT 1” en “SELECT 2”.
De stopwatch loopt door als u het voertuig
stopt. Herhaal de stappen 3 en 4 om de
stopwatch stop te zetten of te laten doorlopen.
Meetmodus (om de ritteller voor afstandscompensatie te kalibreren)
De ritteller voor afstandscompensatie is bedoeld om nauwkeuriger rittellerwaarden te
verkrijgen tijdens enduroritten. Door de teller te kalibreren volgens de afstanden die
op de enduroroutekaart gespecificeerd zijn,
kunt u zich als berijder beter vertrouwd maken met de route. Daarnaast kan kalibratie
van de teller nodig zijn wanneer u banden,
velgen, kettingwielen etc. gebruikt van andere maten dan de originele. Voor meer informatie over het gebruik van deze ritteller
kunt u terecht bij uw plaatselijke
Yamaha-dealer.
Kalibreer de ritteller voor afstandscompensatie als volgt.
Om de weergegeven waarde te verhogen,
drukt u op de toets “SELECT 1”. Om de
weergegeven waarde te verlagen, drukt u
op de toets “SELECT 2”. Door deze toetsen
ingedrukt te houden, verhoogt of verlaagt u
3-7
de waarde doorlopend, totdat u de toets loslaat.
Kalibratie van de ritteller voor afstandscompensatie is ook mogelijk wanneer de stopwatch loopt.
De ritteller voor afstandscompensatie
of de ritteller voor afstandscompensatie samen met de stopwatch terugstellen op nul
U kunt alleen de ritteller voor afstandscompensatie of de ritteller voor afstandscompensatie samen met de stopwatch
terugstellen op nul.
Ritteller voor afstandscompensatie terugstellen op nul
1. Controleer of de stopwatch loopt.
2. Stel de ritteller voor afstandscompensatie terug op nul door de toets “RESET” minstens twee seconden lang
ingedrukt te houden.
De ritteller voor afstandscompensatie samen met de stopwatch terugstellen op nul
1. Zet de stopwatch stop.
2. Stel de ritteller voor afstandscompen-
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
1
1
2
3
1
2
satie en de stopwatch terug op nul
door de toets “RESET” minstens twee
seconden lang ingedrukt te houden.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en geeft
het display een foutcode weer.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
het voertuig te controleren.
1. Weergave foutcode
DCA11591
motorschade te voorkomen.
Stuurschakelaars
Links
1. Dimlichtschakelaar “/”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
3. Claxonschakelaar “”
Rechts
DAU1234H
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om
3-8
1. Noodstopschakelaar “ /”
2. Startknop “”
12
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
Dimlichtschakelaar “/”
1
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
2
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
3
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
4
kelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richting-
5
aanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
6
7
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
8
Noodstopschakelaar “/”
9
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “ ” om de
10
motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of
als de gaskabel blijft hangen.
11
Startknop “ ”
12
Druk deze knop in om via de startmotor de
DAU12401
DAU12461
DAU12501
DAU12661
DAU12713
motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor
startinstructies voordat u de motor start.
DAU41701
Het waarschuwingslampje voor motorstoring gaat branden als de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12822
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek de hendel
naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele
werking van de koppeling moet de hendel
snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-19.)
3-9
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
1
1
DAU12872
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de
6-traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
DAU12892
Remhendel
1. Remhendel
De remhendel bevindt aan de rechterzijde
van het stuur. Trek de hendel naar gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12944
Rempedaal
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
3-10
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
1
2
1
2
1
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen
2
1. Steek de sleutel in het slot en draai
hem linksom zoals afgebeeld.
3
4
5
6
7
1. Sleutel
2. Tankdop
8
2. Draai de tankdop naar links en trek
hem los.
9
Om de tankdop aan te brengen
10
11
12
1. Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank met de sleutel in het slot en draai dan de dop
rechtsom.
2. Draai de sleutel rechtsom en neem
deze dan uit.
DAU44364
DAU13222
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
1. Sleutel
2. Tankdop
De tankdop kan alleen worden aangebracht
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
DWA10122
Controleer of de tankdop correct is afgesloten en vergrendeld alvorens te gaan
rijden. Door brandstoflekkage ontstaat
brandgevaar.
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
DWA10882
3-11
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
LET OP
2
1
1. Maximaal brandstofniveau
2. Vulpijp brandstoftank
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan
aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
[DCA10072]
DWA15152
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU54602
Voorgeschreven brandstof:
Loodvrije superbenzine (gasohol
[E10] acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
7.6 L (2.0 US gal, 1.7 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden):
2.1 L (0.55 US gal, 0.46 Imp.gal)
DCA11401
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhouds-
3-12
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol. Gasohol met ethanol kan worden gebruikt, mits
het ethanolgehalte niet hoger is dan 10%
(E10). Gasohol met methanol wordt niet
aangeraden door Yamaha aangezien deze
schade kan toebrengen aan het brandstofsysteem of problemen kan opleveren met
de voertuigprestaties.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
LET OP
1
1
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
2
3
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
4
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
5
6
7
8
9
10
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
11
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
12
onherstelbare schade worden toege-
DAU13434
DWA10863
DCA10702
bracht aan de uitlaatkatalysator.
DAU46283
Zadel
Verwijderen van het zadel
Verwijder de bouten, schuif het zadel naar
achteren en trek het omhoog.
1. Bout
Aanbrengen van het zadel
1. Plaats de opening in het zadel op het
uitsteeksel op de brandstoftank en
steek het uitsteeksel op het zadel in de
zadelbevestiging, zoals getoond.
3-13
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
LET OP
2
3
2
1
1
2
1. Sleuf
2. Uitsteeksel
3. Zadelbevestiging
2. Plaats het zadel in de oorspronkelijke
positie en draai dan de bouten vast.
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld
alvorens te gaan rijden.
DAU14283
Helmbevestiging
1. Helmbevestiging
2. Openen.
Steek om de helmbevestiging te openen de
sleutel in het slot en draai deze dan zoals
afgebeeld.
Vergrendel de helmbevestiging door deze in
de oorspronkelijke positie te plaatsen en dan
de sleutel uit te nemen. WAARSCHUWING!
Ga nooit rijden met een helm vastgemaakt aan de helmbevestiging, aangezien de helm objecten kan raken met
mogelijk verlies van de controle over de
machine en een ongeval tot ge-
[DWA10162]
volg.
DAU45203
Voorvork afstellen
DWA10181
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde
afstelling, anders kan slecht weggedrag
en verminderde rijstabiliteit het gevolg
zijn.
Deze voorvork is voorzien van stelschroeven voor uitgaande demping en stelschroeven voor ingaande demping.
DCA10102
Probeer nooit voorbij de maximum- of
minimuminstellingen te draaien om
schade aan het mechanisme te voorkomen.
Uitgaande demping
Draai om de uitgaande demping te verhogen en zo de vering stugger te maken de
stelschroef op beide vorkpoten in de richting
(a). Draai om de uitgaande demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de
stelschroef op beide vorkpoten in de richting
(b).
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
3-14
12
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
1
(b)
(a)
1
1
(a)
(b)
1
2
3
4
1. Stelschroef uitgaande demping
5
Afstelling uitgaande demping:
6
7
8
* Met de stelschroef volledig gedraaid
9
Ingaande demping
10
11
1. Verwijder de rubber dop door hem uit
12
Minimum (zacht):
17 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
10 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
in de richting (a)
de voorvorkpoot te trekken.
1. Rubber dop
2. Draai om de ingaande demping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelschroef op beide vorkpoten
in de richting (a). Draai om de ingaande demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelschroef
op beide vorkpoten in de richting (b).
1. Stelschroef voor inveerdemping
Afstelling ingaande demping:
Minimum (zacht):
19 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
10 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelschroef volledig gedraaid
in de richting (a)
3. Breng de rubber dop aan.
Door geringe productie-afwijkingen zal het
totaal aantal klikken van een instelmechanisme voor veerdemping niet altijd exact
met bovenstaande specificaties overeenkomen; het werkelijke aantal klikken vormt
echter wel altijd het complete afstelbereik.
Voor een precieze afstelling is het aan te raden het aantal klikken van elk veerdempingsinstelmechanisme te controleren en
de specificaties dienovereenkomstig aan te
passen.
3-15
Loading...
+ 68 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.