Yamaha MT-03 User Manual [nl]

Page 1
HANDLEIDING
MT-03
2BF-F819D-D0
Page 2
DAU26942
General manager of quality assurance div.
Date of issue: 1 Aug. 2002
Place of issue: Shizuoka, Japan
Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
We
Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Hereby declare that the product:
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents: R&TTE Directive(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02) EN60950-1:2006/A11:2009 Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
1 2 3
4
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1 To change company name
version up of the following norm:
• EN300 330-2 v1.1.1 to EN300 330-2 v1.3.1 and EN300 330-2 v1.5.1
• EN60950-1:2001 to EN60950-1:2006/A11:2009
27 Feb. 2006 1 Mar. 2007
8 Jul. 2010
Revision record No. Contents
To change contact person and integrate type-designation.
Date 9 Jun. 2005
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
CONFORMITEITSVERKLARING
Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Wij,
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Verklaren hierbij dat het product:
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten: R&TTE richtlijn(1999/5/EG) EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02) EN60950-1:2006/A11:2009 Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
1 2 3
4
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1 Om bedrijfsnaam te wijzigen
overgang naar de volgende norm:
van EN300 330-2 v1.1.1 naar EN300 330-2 v1.3.1 en EN300 330-2 v1.5.1
• van EN60950-1:2001 naar EN60950-1:2006/A11:2009
27 februari 2006 1 maart 2007
8 juli 2010
Overzicht van wijzigingen Nr. Inhoud
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
Datum 9 juni 2005
Page 3
INLEIDING
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de MT-03 profiteert u van Yamaha's ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MT-03. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Page 4
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU10151
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIG­HEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan
WAARSCHUWING
dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of dege-
0
ne die de motorfiets inspecteert of repareert.
LET OP:
OPMERKING:
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge­makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motor-
fiets blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan
soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze hand­leiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
0
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Page 5
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUB1011
MT-03
HANDLEIDING
©2012 door MBK INDUSTRIE
1e uitgave, April 2012
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd
gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
MBK INDUSTRIE
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland
Page 6
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE.................1-1
Veilig rijden........................................1-1
Beschermende kleding .....................1-2
Technische wijzigingen .....................1-2
Bagage en accessoires ....................1-2
Benzine en uitlaatgassen..................1-4
BESCHRIJVING...................................2-1
Aanzicht linkerzijde ...........................2-1
Aanzicht rechterzijde.........................2-2
Bedieningen en instrumenten ...........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN ...............................3-1
Startblokkeersysteem .......................3-1
Contactslot/stuurslot .........................3-2
Controle- en waarschuwingslampjes ...3-4
Multifunctioneel display.....................3-5
Toerenteller .......................................3-6
Kilometerteller- en rittellermodi .........3-6
Klokweergave ...................................3-7
Zelfdiagnosesystemen ......................3-7
Instelfunctie voor helderheid
controlelampje............................3-8
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)......3-8
Stuurschakelaars ..............................3-9
Koppelingshendel ...........................3-10
Schakelpedaal ................................3-10
Remhendel......................................3-11
Rempedaal......................................3-11
Tankdop...........................................3-11
Brandstof.........................................3-12
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang...........................3-13
Uitlaatkatalysator ............................3-13
Zadels .............................................3-14
Afstellen van de schokdemperunit ....3-16
Zijstandaard ....................................3-18
Startspersysteem ............................3-19
CONTROLES VOOR HET STARTEN ....4-1
Controlelijst voor gebruik .....................4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-
INFORMATIE.......................................5-1
Starten van de motor ..................................5-1
Schakelen.....................................................5-2
Tips voor een zuinig brandstofverbruik.....5-3
Inrijperiode ....................................................5-3
Parkeren .......................................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARATIES ....................6-1
Boordgereedschapsset........................6-1
Periodiek smeer-
en onderhoudsschema.................6-2
Panelen verwijderen en aanbrengen ..6-6
Controleren van de bougie ..................6-6
Motorolie en oliefilterelement...............6-8
Koelvloeistof.......................................6-12
Vervangen van het luchtfilterelement en
reinigen van de aftapslangen.....6-13
Afstellen van het stationair toerental....6-14
Controleren van de vrije
slag gaskabel..............................6-15
Klepspeling.........................................6-15
Banden ...............................................6-16
Gietwielen...........................................6-19
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen.......................................6-19
Controleren van voor- en
achterremblokken .......................6-20
Controleren van remvloeistofniveau..6-21
Verversen van remvloeistof...............6-22
Spanning aandrijfketting ....................6-23
Reinigen en smeren van de
aandrijfketting..............................6-24
Controleren en smeren van kabels...6-25 Controleren en smeren van gasgreep
en gaskabel.................................6-25
Controleren en smeren van rem-
en koppelingshendels.................6-26
Smeren van het rempedaal...............6-26
Controleren en smeren
van zijstandaard..........................6-27
Smeren van de zijvering....................6-27
Voorvork controleren..........................6-27
Controle van stuursysteem................6-28
Page 7
Controleren van wiellagers................6-29
Accu....................................................6-29
Zekeringen vervangen .......................6-31
Koplampgloeilamp vervangen...........6-33
Vervangen van een
parkeerlichtgloeilamp..................6-34
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen ...................................6-34
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen ...................................6-35
Gloeilamp van de kentekenverlichting
vervangen ...................................6-36
Ondersteunen van de motorfiets.......6-36
Voorwiel..............................................6-37
Achterwiel...........................................6-38
Problemen oplossen..........................6-39
Storingzoekschema's.........................6-40
VERZORGING EN STALLING
VAN DE MOTORFIETS .......................7-1
Verzorging.........................................7-1
Stalling ..............................................7-3
INHOUDSOPGAVE
SPECIFICATIES...................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE ...............9-1
Identificatienummers.........................9-1
Page 8
VEILIGHEIDSINFORMATIE
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK
1
VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BE­STUURDER. ELKE BESTUURDER
2
MOET BEKEND ZIJN MET DE VOL­GENDE VEREISTEN ALVORENS MET
3
DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE IN-
4
FORMATIEBRON GRONDIG ZIJN
5
6
INGELICHT OVER ALLE ASPEC­TEN VAN HET MOTORRIJDEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDER­HOUDSEISEN VERMELD IN DE
7
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJ-
8
9
TECHNIEKEN.
GEBRUIKMAKEN VAN PRO-
FESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGE­VEN IN DE GEBRUIKERS-
10
HANDLEIDING EN/OF WAN­NEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10281
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze motorfiets is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen
van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belang­rijkste oorzaak van auto-/moto­rongevallen. Vaak worden onge­vallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van krui­singen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weg­gebruikers u kunnen zien. Ga niet
rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval be­trokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets al­leen uit aan ervaren motorrij­ders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig be­kend bent met de motor en zijn bediening.
• Ongelukken worden vaak ver­oorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuur­ders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJ­SNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuin­liggen bij de bewuste rijsnel­heid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
1-1
Page 9
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• Neem altijd de maximum snel­heid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te hou­den en beide voeten op de pas­sagiersvoetsteunen te houden.
• Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet be­doeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dra­gen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde
helm.
Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. Zonder oog­bescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waar­door u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan be­dieningshandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorza­ken.
Raak nooit de motor of het uitlaat-
systeem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brand­wonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw be­nen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onder­delen te verwijderen, kan deze motor onveilig worden in het gebruik en ern­stig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw motor ook onwettig worden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1-2
Page 10
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het
1
weggedrag als hierdoor de gewichts­verdeling van de motor verandert.
2
Wees uiterst voorzichtig bij het monte­ren van accessoires of het beladen
3
van uw motor, om zo mogelijke onge­vallen te vermijden. Pas extra op wan­neer u op een motor rijdt die beladen
4
is of waaraan accessoires zijn gemon­teerd. Hier volgen enkele algemene
5
richtlijnen bij het beladen van de motor of het monteren van accessoires:
6
Beladen Het totale gewicht van de bestuurder,
7
passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet
8
overschrijden.
9
10
Maximale belasting:
186 kg (410 lb)
Let op het volgende wanneer u tot de­ze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag moge-
lijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden van de motor wordt ver­deeld, om zo onbalans of instabi­liteit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en ba­gage stevig aan de motor zijn be­vestigd. Controleer de bevesti­gingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of ten­ten, kunnen een instabiel wegge­drag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires Originele Yamaha accessoires wer­den speciaal ontworpen voor montage aan deze motor. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare acces­soires te testen. U bent dus zelf ver-
antwoordelijk voor de juiste keuze, in­stallatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die ver­meld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en ver-
voer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspec­teer het accessoire zorgvuldig al­vorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele ma­nier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening be­perkt of lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn ge­monteerd zullen mogelijk insta­biliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een mi­nimum worden beperkt.
1-3
Page 11
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• Omvangrijke accessoires kun­nen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kun­nen ook instabiliteit veroorza­ken terwijl u grote voertuigen in­haalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodza­ken de bestuurder om een an­dere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo'n verkeerde zit­positie beperkt de bewegings­vrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bedie­ning hinderen, zodat we derge­lijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch sys­teem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de mo­tor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u ben­zine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tan­ken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
Start de motor nooit in een afge-
sloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn gif­tig en kunnen al heel snel bewus­teloosheid of dodelijk letsel ver­oorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u de
motorfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contact­slot. Let op het volgende als u de motor gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, parkeer de mo­torfiets daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van hebben.
1-4
• Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte onder­grond, om omvallen te voorko­men.
• Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een pe­troleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Als u de motor in een ander voer-
tuig vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de brandstoftank stromen.
Roep onmiddellijk medische hulp
in als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft inge­ademd of benzine in uw ogen is terechtgekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Page 12
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU10410
10
1. Hoofdzekering (pagina 6-31)
2. Accu (pagina 6-29)
3. Stationair stelschroef (pagina 6-14)
4. Luchtfilterelement (pagina 6-13)
5. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
6. Zadelslot (pagina 3-14)
7. Schakelpedaal (pagina 3-10)
8. Olieaftapplug (carter) (pagina 6-9)
9. Olieaftapplug (oliereservoir) (pagina 6-9)
2-1
Page 13
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10. Handgreep
11. Zekeringenkastje (pagina 6-32)
12. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-21)
13. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-21)
14. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-12)
15. Olievuldop (pagina 6-8)
16. Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-12)
17. Oliefilterelement (pagina 6-10)
18. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
19. Rempedaal (pagina 3-11)
2-2
10
Page 14
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU10430
10
1. Koppelingshendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9)
3. Multifunctioneel display/waarschuwingslampjes (pagina 3-3, 3-5)
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
5. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-9)
6. Gasgreep (pagina 6-15)
7. Remhendel (pagina 3-11)
8. Tankdop (pagina 3-11)
2-3
Page 15
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10972
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een start­blokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de code­ring van de standaardsleutels te wijzi­gen. Het systeem bestaat uit de vol­gende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood
bovendeel)
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
een transponder (die is geïnte-
greerd in de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van het start-
blokkeersysteem (Zie pagina 3-3.) De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze op­nieuw te laten coderen. Gebruik de sleu­tel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleu­tels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
BEWAAR DE CODEERSLEUTEL
ZORGVULDIG! NEEM ONMID-
DELLIJK CONTACT OP MET UW
DEALER ALS DE SLEUTEL VER-
LOREN RAAKT! Als de codeer-
sleutel verloren raakt, is het niet
meer mogelijk om de standaard-
sleutels opnieuw te coderen. De
standaardsleutels kunnen nog
steeds worden gebruikt om het
3-1
voertuig te starten, maar wan­neer de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn ge­raakt) moet het volledige start­blokkeersysteem worden ver­vangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee stan­daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.
Dompel de sleutels niet onder
in water.
Stel de sleutels niet bloot aan
extreem hoge temperaturen.
Houd de sleutels uit de buurt
van magneten (inclusief, maar niet uitsluitend, producten zo­als luidsprekers etc.).
Plaats geen zware voorwerpen
op de sleutels.
Probeer niet de sleutels te slij-
pen of de vorm ervan te veran­deren.
Probeer niet het kunststof bo-
vendeel van de sleutels open te maken.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Page 16
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Bevestig niet meer dan één
sleutel van hetzelfde startblok­kersysteem aan een sleutel­ring.
Houd de standaardsleutels en
sleutels van andere startblok­keersystemen uit de buurt van de codeersleutel van dit voer­tuig.
Houd sleutels van andere start-
blokkeersystemen uit de buurt van het contactslot, deze kun­nen signaalstoring veroorza­ken.
DAU10471
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlich­tingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeer­sleutel (rood bovendeel) op een veili­ge plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaard­sleutels.
DAU36870
ON
Alle elektrische circuits worden voor­zien van stroom; de instrumentenver­lichting, het achterlicht, de kenteken­verlichting en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden ge­start. De sleutel kan niet worden uitge­nomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch bran­den als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar "OFF" wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitge­schakeld. De sleutel kan worden uit­genomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektri­sche systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
3-2
Page 17
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken
2. Draaien
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de "OFF"-stand in en draai hem dan naar de "LOCK"-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken
2. Draaien
Druk de sleutel in en draai hem dan naar "OFF" terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
0
Draai de contactsleutel nooit naar "OFF" of naar "LOCK" terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mo­gelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval ver­oorzaken. Zorg altijd dat de machi­ne stilstaat voordat u de sleutel naar "OFF" of naar "LOCK" draait.
DAU10941
F (Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achter­licht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlich­ting en richtingaanwijzers kunnen wor­den ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleu­tel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “F” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedu­rende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-3
Page 18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controle- en waarschuwingslampjes
1
2
3
4
5
1. Controlelampje startblokkering “
2. Vrijstandcontrolelampje “N”
3. Controlelampje richtingaanwijzers “y”
6
4. Controlelampje grootlicht “1”
5. Waarschuwingslampje motorstoring “U”
6. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “u”
7
7. Waarschuwingslampje brandstofniveau “K”
8
Controlelampje startblokkering “
Het elektrisch circuit voor het controle-
9
lampje controleert u door de sleutel naar "ON" te draaien.Als het controle-
10
lampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch cir­cuit te testen.
DAU11003
DAU26873
Als de sleutel naar "OFF" wordt ge­draaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft inge­schakeld. Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het start­blokkeersysteem. (Zie pagina 3-7 voor uitleg over de werking van het zelf­diagnosesysteem.)
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “N”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11020
Controlelampje richtingaanwijzers “y
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “1”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop­lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
3-4
DWA10060
WAARSCHUWING
0
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mo­gelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval ver­oorzaken. Zorg altijd dat de machi­ne stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU11530
Waarschuwingslampje motorstoring “U”
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den of knippert wanneer een elek­trisch circuit dat de motorwerking con­troleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnose­systeem te controleren. (Zie pagina 3­7 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.) Het elektrisch circuit voor het waar­schuwingslampje controleert u door de sleutel naar "ON" te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Page 19
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11440
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “u
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo'n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleu­tel naar "ON" te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
DAU11361
Waarschuwingslampje brandstofniveau “K”
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 4,25 L (1,12 US gal) (0,93 Imp.gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
Het elektrisch circuit voor het waar­schuwingslampje controleert u door de sleutel naar "ON" te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Dit model is bovendien uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het cir­cuit van het waarschuwingslampje brandstofniveau. Als het waarschu­wingslampje brandstofniveau defect is, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje brandstofni­veau knippert acht keer en dooft dan gedurende 3.0 seconden. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAUB1392
Multifunctioneel display
1. Snelheidsmeter
2. Toerenteller
3. Klok
4. Kilometerteller/Rittellers/Ritteller voor brandstofreserve
5. Toets "SELECT"
6. Toets "RESET"
DWA12421
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat voor­dat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het multifunctionele display biedt de volgende voorzieningen:
een snelheidsmeter (die de actuele
rijsnelheid aangeeft)
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-5
Page 20
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
een toerenteller (die het motor-
toerental aangeeft)
een kilometerteller (die de totale af-
1
2
gelegde afstand toont)
twee rittellers (die de afgelegde
afstand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
3
een ritteller voor brandstofreserve
(die de afgelegde afstand aan-
4
geeft sinds het waarschuwings­lampje brandstofreserve aanging)
een klok
5
een voorziening voor zelfdiagnose
een instelfunctie voor de helder-
6
heid van controlelampjes
Om de weergave voor snelheidsmeter
7
en kilometerteller/ritteller te wisselen tussen kilometers en mijlen, drukt u te­gelijkertijd op de toets “SELECT” en
8
de toets “RESET” en draait u de sleu­tel naar “ON”. Als de cijfers op het dis-
9
play gaan knipperen, drukt u op de toets “SELECT” om kilometers of mij­len te kiezen.
10
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar "ON" te draaien voordat u de toetsen "SELECT" en "RESET" gebruikt.
Toerenteller
1. Toerenteller
2. Rode zone
Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental contro­leren en dit binnen het ideale bereik houden.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst. Rode zone: 7.500 tpm en hoger.
Kilometerteller- en rittellermodi
1. Toets "SELECT"
2. Toets "RESET"
Door indrukken van de “SELECT”­toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rit­tellermodi “TRIP 1” en “TRIP 2”, vol­gens onderstaande volgorde:
6 TRIP 1 6 TRIP 2 6 ODO
ODO Als het waarschuwingslampje brand-
stofniveau gaat branden (zie pagina 3-
4), wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar de brandstofreser­ve-rittellermodus “F-TRIP” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de toets “SELECT”
3-6
Page 21
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
in onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rit­tellers en kilometerteller:
F-TRIP
6 F-TRIP
6 ODO 6 TRIP 1 6 TRIP 2
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SE­LECT” te drukken en daarna de toets “RESET” minstens vier seconden lang ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en ver­schijnt de vorige weergavemodus weer.
Klokweergave
1. Klok
2. Toets "SELECT"
3. Toets "RESET"
Draai de sleutel naar "ON". Om de klok op tijd te zetten
1. Houd de toets "SELECT" min­stens twee seconden lang inge­drukt.
2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de "RESET"­toets om de uren in te stellen.
3. Druk op de toets "SELECT" en de minutenaanduiding zal gaan knip­peren.
4. Druk op de toets "RESET" om de minuten in te stellen.
5. Druk op de toets "SELECT" en laat deze daarna los om de klok te starten.
3-7
Zelfdiagnosesystemen
1. Waarschuwingslampje motorstoring “U”
2. Controlelampje startblokkering “
Dit model is uitgerust met een zelfdiag­nosesysteem voor diverse elektrische circuits. Wanneer in een van deze cir­cuits een storing optreedt, gaat het waarschuwingslampje voor motorsto­ring knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de ma­chine te controleren. Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Draai de sleutel naar "ON". Wanneer in een van de circuits van het startblokkeer­systeem een storing optreedt, gaat het controlelampje startblokkering knippe­ren en geeft een foutcode weer. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Page 22
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Als het controlelampje eerst vijfmaal langzaam knippert en dan herhaalde­lijk tweemaal snel, betreft het mogelijk een signaalstoring. Als deze fout zich
1
voordoet, probeer dan het volgende.
2
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
3
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit
4
de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblok-
5
keersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mo­gelijk niet kan worden gestart.
6
2. Als de motor start, zet deze dan
7
weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleu-
8
tels.
3. Als de motor niet kan worden ge­start met een of beide standaard-
9
sleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide stan-
10
daardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleu­tels opnieuw coderen.
Als het controlelampje startblokkering met een foutcode knippert, laat uw voertuig dan door een Yamaha dealer controleren.
DCA11590
LET OP:
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoe­dig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
Instelfunctie voor helderheid controlelampje
Helderheid controlelampje:
Met deze functie kunt u de helder­heid van de controlelampjes afstem­men op de hoeveelheid licht buiten.
De helderheid van de controlelampjes afstemmen
1. Draai de sleutel naar "ON".
2. Druk op de toets "SELECT" om de kilometermodus te selecteren, en houd daarna de toets "RE­SET" minstens vijf seconden lang ingedrukt.
3. Nadat u de toets "RESET" losge­laten heeft, selecteert u vervol­gens het door u gewenste niveau van helderheid door op de toets "RESET" te drukken.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel an­tidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3-8
Page 23
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “ ”
2. Dimlichtschakelaar “
3. Claxonschakelaar “
4. Richtingaanwijzerschakelaar “ ”
5. Schakelaar alarmverlichting “ ”
/
DAU12343
Rechts
1. Noodstopschakelaar “
2. Startknop “
/
DAU12350
Lichtsignaalschakelaar “
Druk deze schakelaar in om de kop­lamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “
/
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU12500
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “ ” om
3-9
afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richting­aanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is te­ruggekeerd in de middenstand.
DAU12660
Noodstopschakelaar “ /
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machi­ne omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12710
Startknop “
Druk deze knop in om via de startmo­tor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “
Met de sleutel in de stand "ON" of “ ”, kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmver­lichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
3
Page 24
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeers­deelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk ge-
1
vaarlijke verkeerssituatie.
2
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet
3
gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu
4
kan ontladen.
5
6
7
8
9
10
DCA10061
DAU12820
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken wor­den en langzaam worden losgelaten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-19.)
DAU12870
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de ver­snellingen van de 5-traps constant­mesh versnellingsbak op deze motor­fiets.
3-10
Page 25
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU26822
Remhendel
1. Remhendel
2. Stelwiel voor afstelpositie
3. Pijlteken
4. Afstand
De remhendel bevindt zich aan de rech­terstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachti­gen. De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie. Om de af­stand tussen de remhendel en de stuur­greep af te stellen, wordt het stelwiel ge­draaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “˙” merkteken op de remhendel staat.
DAU12941
Rempedaal
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te be­krachtigen.
DAU13070
Tankdop
1. Slotplaatje op de tankdop
2. Ontgrendelen
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-11
Page 26
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de
1
sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de
2
3
oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden geslo­ten met de sleutel in het slot. Boven-
4
dien kan de sleutel niet worden uitge­nomen als de tankdop niet correct
5
gesloten en vergrendeld is.
6
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de
7
0
tankdop correct is afgesloten.
8
9
10
DWA11090
DAU13210
Brandstof
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals getoond.
DWA10880
WAARSCHUWING
• Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.
• Mors geen brandstof op een heet motorblok.
0
LET OP:
DCA10070
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU13390
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND LOODVRIJE SUPERBENZINE
Inhoud brandstoftank:
15,0 L (3,96 US gal) (3,29 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als het waarschuwingslampje brand­stofniveau gaat branden):
4,25 L (1,12 US gal) (0,93 Imp.gal)
3-12
Page 27
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
DCA11400
Gebruik uitsluitend loodvrije benzi­ne. Loodhoudende benzine veroor­zaakt ernstige schade aan inwendi­ge motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaat­systeem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van loodvrije superbenzi­ne met een octaangetal van RON 95 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk. Door loodvrije benzi­ne te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
DAUB1300
Tankbeluchtingsslang/ overloopslang
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Slangklem
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de
tankbeluchtingsslang/overloop­slang.
Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de
tankbeluchtingsslang/overloop­slang niet verstopt is en reinig in­dien nodig.
Zorg dat het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang binnen de slangklem geplaatst is.
DAU13431
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaat­katalysator.
DWA10860
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld al­vorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-13
Page 28
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatrege­len moeten worden genomen om
1
brand of andere schaderisico's te voorkomen.
2
Gebruik uitsluitend loodvrije
3
benzine. Bij gebruik van lood­houdende benzine zal onher­stelbare schade worden toege-
4
5
bracht aan de uitlaatkatalysator.
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal
6
7
dat gemakkelijk vlamvat.
Laat de motor niet te lang aan-
een stationair draaien.
8
9
DCA10700
DAUB1311
Zadels
Duozadel
1. Ontgrendelen
Verwijderen van het duozadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai hem linksom.
2. Trek het duozadel los.
Aanbrengen van het duozadel
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het duozadel in de zadelbevestiging zoals getoond, en druk dan de achterzijde van het zadel omlaag om te vergren­delen.
2. Neem de sleutel uit.
10
3-14
Page 29
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Yamaha U-LOCK-slot (optie)
2. Riemen
3. Boordgereedschapsset
Het duozadel is dusdanig ontworpen dat er een origineel Yamaha U-slot on­deraan het zadel kan worden beves­tigd. (Andere typen sloten passen mo­gelijk niet.) Als u een U-slot aan het zadel bevestigt, zet het dan goed vast met de riemen. Als het U-slot niet aan het zadel bevestigd is, maak dan de riemen vast om deze niet te verliezen.
Bestuurderszadel
1. Bouten de bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadel
1. Verwijder het duozadel.
2. Verwijder de bouten en trek dan het bestuurderszadel los.
Aanbrengen van het bestuurderszadel
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1. Steek het uitsteeksel aan de voor­zijde van het bestuurderszadel in de zadelbevestiging zoals ge­toond, plaats het zadel in de oor­spronkelijke positie en zet de bou­ten daarna vast.
2. Installeer het duozadel.
OPMERKING:
Controleer of de zadels stevig zijn ver­grendeld alvorens te gaan rijden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-15
Page 30
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Afstellen van de schokdemperunit
1
2
3
4
5
1. Stelring veervoorspanning
2. Borgmoer (a) Draai om de veervoorspanning te verhogen
6
(b) Draai om de veervoorspanning te verlagen
Deze schokdemperunit is uitgerust met
7
een stelmoer voor veervoorspanning.
8
9
10
WAARSCHUWING
0
Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximum- of minimu­minstelwaarden te verdraaien.
DAUB1330
DCA10100
A. Afstand (veervoorspanning)
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelmoer in de rich­ting (a). Draai om de veervoor­spanning te verlagen en zo de ve­ring zachter te maken de stelmoer in de richting (b).
OPMERKING:
Verricht de afstelling met de spe-
ciale sleutel in de boordgereed­schapsset.
De afstelling voor veervoorspan-
ning wordt gecontroleerd door de afstand A te meten, zoals getoond in de afbeelding. Hoe korter de af­stand A, hoe lager de veervoor­spanning; hoe langer de afstand A, hoe hoger de veervoorspan­ning. Per elke complete omwente­ling van de stelmoer verandert af­stand A met 1,5 mm (0,059 in).
Bij het meten van de afstand A
moet het achterwiel van de grond af zijn. (Zie pagina 6-36.)
3-16
Page 31
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Veervoorspanning:
Minimum (zacht):
Afstand A = 174,5 mm (6,87 in)
Standaard:
Afstand A = 170 mm (6,69 in)
Maximum (hard):
Afstand A = 165,5 mm (6,49 in)
Veervoorspanning Afstand A
ZACHT
174,5 mm
(6,87 in)
Voor lichte motorrijders en gebruik overwegend zonder passagier
STANDAARD
170 mm (6,69 in)
HARD
165,5 mm
(6,49 in)
Voor gebruik met zware motorrijder en zware passagier en accessoires (koffer, tassen, enz.)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-17
Page 32
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3. Draai de borgmoer vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
1
2
Aanhaalmoment:
Borgmoer:
45 Nm (4,5 m·kgf, 32,5 ft·lbf)
3
LET OP:
Draai de borgmoer altijd vast tegen
4
de stelmoer, en draai dan de borg­moer vast met het voorgeschreven
5
aanhaalmoment.
6
7
8
9
10
DCA11240
DWA10220
WAARSCHUWING
0
Deze schokdemper is gevuld met stikstofgas onder hoge druk. Lees en begrijp de volgende informatie alvorens de schokdemper te ge­bruiken. De fabrikant kan niet aan­sprakelijk worden gesteld voor schade aan eigendommen of voor persoonlijk letsel als dit voortvloeit uit verkeerd gebruik.
Probeer de gascilinder niet te
openen en blijf er verder vanaf.
Stel de schokdemper niet bloot
aan open vuur of aan andere hittebronnen, anders kan deze door de oplopende druk explo­deren.
Vervorm of beschadig de gasci-
linder op geen enkele wijze, de dempende werking zal dan ach­teruitgaan.
Laat onderhoud aan de schok-
demper altijd uitvoeren door een Yamaha dealer.
DAU15301
Zijstandaard
1. Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING:
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde si­tuaties de werking van het ontste­kingssysteem blokkeert. (Zie hierna voor een nadere uitleg over het starts­persysteem.)
3-18
Page 33
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DWA10240
WAARSCHUWING
0
Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard om­laag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet om­hoog blijft), anders kan de zijstan­daard de grond raken en zo de be­stuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het Yamaha startspersys­teem is ontworpen om de bestuur­der te helpen bij zijn verantwoorde­lijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom re­gelmatig zoals hierna beschreven en laat het repareren door een Ya­maha dealer als de werking niet naar behoren is.
DAU15311
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de sperschakelaar voor de zijstandaard, de sperschakelaar voor de koppe­lingshendel en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer
de versnellingsbak in een ver­snelling geschakeld is en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is inge­trokken.
Het verhindert starten wanneer
de versnellingsbak in een ver­snelling geschakeld is en de kop­pelingshendel is ingetrokken, ter­wijl de zijstandaard nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor
uit wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard omlaag wordt bewo-
gen. Controleer de werking van het starts­persysteem regelmatig, hanteer daar­bij de volgende werkwijze.
DWA10250
WAARSCHUWING
0
Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-19
Page 34
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aanstaat.
1
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
2
Start de motor?
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij wordt uit­gevoerd met een warme motor.
3
4
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
5
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
6
JA NEE
NEEJA
7
Als de motor is afgeslagen:
8
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
9
Start de motor?
10
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
NEEJA
De vrijstandschakelaar is mogelijk defect. De motorfiets mag niet worden gebruikt voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De sperschakelaar van de zijstandaard is mogelijk defect. De motorfiets mag niet worden gebruikt voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De sperschakelaar van de koppelingshendel is mogelijk defect. De motorfiets mag niet worden gebruikt voor­dat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
3-20
Page 35
CONTROLES VOOR HET STARTEN
DAU15591
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van zijn voertuig. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belang om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren en bovendien de volgende punten te controleren.
OPMERKING:
Voordat de machine wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zo'n inspectie neemt maar weinig tijd in beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
DWA11150
WAARSCHUWING
Als een onderdeel uit de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren werkt, laat het dan controleren en repare­ren alvorens de machine te gebruiken.
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
4-1
10
Page 36
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controlelijst voor gebruik
ITEM
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Brandstof
Motorolie
Koelvloeistof
Voorrem
Achterrem
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer het olieniveau in het oliereservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voor geschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
CONTROLES
DAU15603
PAGINA
3-12
6-8
6-12
3-11, 6-20, 6-21, 6-26
3-11, 6-20, 6-21, 6-26
4-2
Page 37
CONTROLES VOOR HET STARTEN
ITEM
Koppeling
Gasgreep
Bedieningskabels
Aandrijfketting
Wielen en banden
Rempedaal
Rem- en koppelingshendels
Zijstandaard
CONTROLES
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen, en de kabel en het kabelhuis te smeren.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig.
• Controleer of de ketting correct is aangespannen.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer de conditie van de ketting.
• Smeer indien nodig.
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het pedaalscharnierpunt.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt.
PAGINA
3-10, 6-19, 6-26
6-15, 6-25
6-25
6-23, 6-24
6-16, 6-19
6-26
6-26
6-27
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
4-3
Page 38
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Framebevestigingen
1
Instrumenten, verlichting, signaleringssysteem en
2
schakelaars
Sperschakelaar voor
3
de zijstandaard
4
5
6
7
8
9
10
ITEM
CONTROLES
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem defect is, vraag dan een Yamaha dealer de machine na te kijken.
PAGINA
3-3, 3-9
3-20
4-4
Page 39
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15950
DWA10270
WAARSCHUWING
G Zorg dat u volkomen vertrouwd
0
bent met alle bedieningsfunc­ties en hun werking voordat u gaat rijden. Informeer bij een Yamaha dealer als u de wer­king van een schakelaar of functie niet volkomen begrijpt.
G Start de motor nooit in een af-
gesloten ruimte en laat deze hierin ook niet lange tijd aan­een draaien. Uitlaatgassen zijn giftig en het inademen ervan kan al binnen korte tijd leiden tot bewusteloosheid en dode­lijk letsel. Controleer altijd of er voldoende ventilatie is.
G Controleer of de zijstandaard is
ingetrokken alvorens weg te rijden. Als de zijstandaard niet behoorlijk is ingetrokken, kan deze de grond raken en zo de motorrijder afleiden, waardoor u de macht over het stuur ver­liest.
DAUB1340
Starten van de motor
Door het startspersysteem is starten alleen mogelijk als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
G De versnellingsbak staat in de
vrijstand.
G De versnellingsbak staat in een
versnelling geschakeld terwijl de koppelingshendel is ingetrokken en de zijstandaard is opgeklapt.
DWA10290
WAARSCHUWING
G Controleer voor het starten van
de motor de werking van het startspersysteem en volg daar­bij de werkwijze beschreven op pagina 3-20.
G Ga nooit rijden terwijl de
zijstandaard omlaag staat.
1. Draai de contactsleutel naar "ON" en controleer of de noodstop­schakelaar op “ ” is gezet.
0
LET OP:
DCAB0040
De volgende waarschuwings- en controlelampjes gaan enkele se­conden aan en dan weer uit.
G Vrijstandcontrolelampje G Controlelampje richtingaanwij-
zers
G Controlelampje grootlicht G Waarschuwingslampje motor-
storing
G Waarschuwingslampje koel-
vloeistoftemperatuur
G Waarschuwingslampje brand-
stofniveau
G Controlelampje startblokkering
Als een waarschuwings- of contro­lelampje niet dooft, zie dan pagina 3-3 voor een controle van het circuit van het betreffende waarschu­wings- of controlelampje.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5
5-1
Page 40
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
OPMERKING:
Als de versnellingsbak in de vrijstand staat, moet het vrijstandcontrolelamp-
1
je branden; zo niet, vraag dan een Ya­maha dealer het elektrisch circuit te testen.
2
3. Start de motor door de startknop
3
4
in te drukken.
OPMERKING:
Als de motor niet wil starten, laat dan de startknop los, wacht een paar se-
5
conden en probeer het dan opnieuw. Iedere startpoging moet zo kort moge-
6
lijk duren om de accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan 10 se-
7
conden aaneen draaien.
8
9
10
LET OP:
DCA11040
Trek nooit snel op terwijl de motor nog koud is, dit verkort de levens­duur van de motor!
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze snel reageert op de gasbediening.
DAU16671
Schakelen
1. Schakelpedaal N. Vrijstand
Door de versnellingen te schakelen kunt u het beschikbare motorvermo­gen doseren bij het wegrijden, optrek­ken, tegen een helling oprijden etc.De schakelstanden worden getoond in de afbeelding.
OPMERKING:
Om de versnellingsbak in de vrijstand te schakelen wordt het schakelpedaal enkele malen ingetrapt totdat het ein­de van de slag bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken.
5-2
Page 41
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
LET OP:
DCA10260
Rijd niet lange tijd met afgezet-
te motor, ook niet met de ver­snellingsbak in de vrijstand, en sleep de motorfiets niet over lange afstanden. De versnel­lingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de motor draait. Door onvoldoende sme­ring kan de versnellingsbak worden beschadigd.
Gebruik altijd de koppeling om
de versnellingsbak te schake­len om zo schade aan de mo­tor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen.
DAU16810
Tips voor een zuinig brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhan­kelijk van uw rijstijl. Hierna volgen en­kele tips om het brandstofverbruik te verlagen:
Schakel snel en soepel door en
vermijd hoge toerentallen terwijl u accelereert.
Geef geen gas tijdens het terug-
schakelen en voorkom dat de mo­tor onbelast met een hoog toeren­tal draait.
Laat de motor niet langdurig sta-
tionair draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld in files, bij stoplich­ten of bij spoorwegovergangen).
DAU16841
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levens­duur van het motorblok is de tijd tus­sen 0 en 1600 km (1000 mi). Lees daarom de volgende informatie aan­dachtig door. Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar worden belast. De ver­schillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat de juiste be­drijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
5-3
10
Page 42
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
0-1000 km (0-600 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 4500 tpm draaien.
1
1000-1600 km (600-1000 mi)
2
Laat de motor niet langdurig meer dan 6000 tpm draaien.
3
LET OP:
4
Nadat 1000 km (600 mi) zijn afgelegd moet de motorolie worden ververst en het oliefilterelement worden ver-
5
vangen.
6
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden
7
gebruikt.
8
9
10
DAU17100
DCA11150
LET OP:
DCA10310
Voer het toerental niet zover op
dat de toerenteller in de rode zone wijst.
Als tijdens de inrijperiode mo-
torschade optreedt, vraag dan direct een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU17212
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contact­slot.
DWA10310
WAARSCHUWING
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, par­keer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onder­delen in aanraking kunnen ko­men.
Parkeer niet op een helling of
op een zachte ondergrond, de machine zou dan kunnen om­vallen.
LET OP:
Parkeer nooit op een plek waar sprake is van brandgevaar, zoals op droog gras of nabij ander ontvlam­baar materiaal.
0
DCA10380
5-4
Page 43
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU17240
De eigenaar is verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Door perio­diek inspecties, afstellingen en smeer­beurten uit te laten voeren, zorgt u er­voor dat uw machine in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie blijft. Op de volgende pagina's wordt de belangrijk­ste informatie met betrekking tot in­specties, afstellingen en smeerbeurten gegeven. De intervalperioden vermeld in het periodiek smeer- en onder­houdsschema moeten worden be­schouwd als een algemene richtlijn on­der normale rijcondities Het is echter mogelijk dat de INTERVALPERIODEN VOOR ONDERHOUD MOETEN WORDEN VERKORT AFHANKELIJK VAN HET WEER, HET TERREIN, DE GEOGRAFISCHE LOCATIE EN INDI­VIDUEEL GEBRUIK.
DWA10320
WAARSCHUWING
0
Vraag een Yamaha dealer het on­derhoudswerk uit te voeren als u hiermee niet echt vertrouwd bent.
DAUB1400
Boordgereedschapsset
1. Boordgereedschapsset
2. Riemen
De boordgereedschapsset bevindt zich onderaan het duozadel (zie pagi­na 3-14), en wordt met een o-ring op zijn plaats gehouden. De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Het gebruik van extra ge­reedschap zoals een momentsleutel kan echter nodig zijn om bepaalde on­derhoudswerkzaamheden correct uit te voeren.
OPMERKING:
Laat een Yamaha dealer onderhoud verrichten als u niet beschikt over het gereedschap of de ervaring die voor bepaalde werkzaamheden vereist zijn.
DWA10350
WAARSCHUWING
0
Door modificaties die niet door Ya­maha zijn goedgekeurd kan het motorvermogen achteruitgaan of de machine te onveilig worden om nog te gebruiken Raadpleeg een Yamaha dealer voordat u zelf wijzi­gingen aanbrengt.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-1
Page 44
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
1
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een
2
3
onderhoudsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km, beginnend vanaf 10000 km.
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe
speciaal gereedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
DAU17705
4
6
7
8
9
10
N. ITEM
5
1
2
3
4
5
6
Brandstofleiding
Bougie
Ventielen
Luchtfilterelement
Koppeling
Voorrem
CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
• Controleer de brandstofslangen op scheurtjes of beschadigingen.
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
• Vervangen.
• Controleer de klepspeling.
• Afstellen.
• Vervangen.
• Controleer de werking.
• Afstellen.
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.
6-2
KILOMETERSTAND (x 1000 km)
110203040
JAARLIJKSE
CONTROLE
√√√√ √
√√
√√
√√
√√
√√√√√
√√√√√ √
Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
Page 45
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
N. ITEM
7
Achterrem
Remslangen
8
Wielen
9
Banden
10
Wiellagers
11
Achterbrug
12
Aandrijfketting
13
Balhoofdlagers
14
CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.
• Controleer op scheurtjes en beschadigingen.
• Vervangen.
• Controleer de speling en controleer op beschadigingen.
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer op speling of beschadigingen.
• Controleer op een correcte werking en overmatige speling.
• Smeren met lithiumvet.
• Controleer de spanning, uitlijning en conditie van de aandrijfketting.
• Stel de ketting af en smeer deze grondig met een speciale smering voor o-ringkettingen.
• Controleer de lagers op speling en oppervlakte­ruwheid.
• Smeren met lithiumvet.
KILOMETERSTAND (x 1000 km)
110203040
JAARLIJKSE
CONTROLE
√√√√√ √
Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
√√√√ √
Elke 4 jaar
√√√√
√√√√ √
√√√√
√√√√
Elke 50000 km
Elke 800 km en na elke wasbeurt of rit in
de regen
√√√√√
Elke 20000 km
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-3
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
N. ITEM
Framebevestigingen
15
Zijstandaard
16
17
Zijstandaardschakelaar
Voorvork
18
19
Schokdemperunit
Scharnierpunten relaisarm zijvering
20
en verbindingsarm
Brandstofinjectie
21
22
Motorolie
23
Oliefilterelement
24
Koelsysteem
CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Controleer de werking.
• Smeren.
• Controleer de werking.
• Controleer op een correcte werking en olielekkage.
• Controleer op een correcte werking en olielekkage.
• Controleer de werking.
• Smeren met lithiumvet.
• Stel het stationair toerental af.
• Verversen.
• Controleer het olieniveau en controleer de machine op olielekkage.
• Vervangen.
• Controleer het koelvloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Verversen.
KILOMETERSTAND (x 1000 km)
110203040
JAARLIJKSE
CONTROLE
√√√√ √
√√√√ √
√√√√√ √
√√√√
√√√√
√√√√
√√
√√√√√ √
√√√√√ √
√√√
√√√√ √
Elke 3 jaar
6-4
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
N. ITEM
Voor- en
25
achterremschakelaar
Bewegende delen
26
en kabels
Gaskabelhuis en
27
gaskabel
28
Luchtinlaatsysteem
Uitlaatdemper en
29
uitlaatpijp
Lampen,
30
richtingaanwijzers en schakelaars
CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
• Controleer de werking.
• Smeren.
• Controleer de werking en speling.
• Stel indien nodig de speling af.
• Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel.
• Controleer de luchtafsluitklep, de membraanklep en de slang op beschadiging.
• Vervang beschadigde onderdelen indien nodig.
• Controleer of de schroefklem goed vastzit.
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af.
KILOMETERSTAND (x 1000 km)
110203040
√√√√√ √
√√√√ √
√√√√ √
√√√√ √
√√√√√
√√√√√ √
OPMERKING:
Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt.
Hydraulisch remsysteem
Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloeistof worden ververst.
De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
JAARLIJKSE
CONTROLE
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-56-5
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Panelen verwijderen en aanbrengen
1
Bij het uitvoeren van sommige onder­houdswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden beschreven, moe-
2
ten de afgebeelde panelen worden verwijderd. Neem deze paragraaf tel-
3
kens door om een paneel te verwijde­ren of aan te brengen.
4
5
6
7
8
9
10
DAU18771
DAUB1290
Panelen A en B
1. Bouten de paneel A. Rechterpaneel B. Linkerpaneel
Verwijderen van een paneel
1. Verwijder de bouten.
2. Haal het paneel los door het pa­neel omhoog te schuiven.
Aanbrengen van een paneel
1. Plaats het paneel in de haak, en schuif het paneel omlaag naar de oorspronkelijke positie.
2. Breng de bouten aan.
DAU19602
Controleren van de bougie
De bougie is een belangrijk motoronder­deel dat gemakkelijk te controleren is. Door hitte en aanslag slijten bougies op de lange duur. Daarom moeten bougies worden verwijderd en gecontroleerd vol­gens het periodieke onderhouds- en smeerschema. Bovendien kan aan het uiterlijk van de bougie de conditie van de motor worden afgelezen.
De bougie verwijderen
1. Bougiedop
2. Bougiesleutel
1. Verwijder de bougiedop.
6-6
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2. Verwijder de bougie zoals weer­gegeven met behulp van de bou­giesleutel uit de boordgereed­schapsset.
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isola­tor rondom de centrale elektrode van de bougie een middeldonkere tot lichte kleur vertoont (de ideale kleur bij normaal gebruik van de machine).
OPMERKING:
De motor is misschien defect als de bougie een duidelijk andere kleur heeft. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw motorfiets nakijken door een Yamaha dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting van de elektroden en op overmati­ge koolstof- of andere aanslag. Vervang indien nodig de bougie.
De bougie monteren
1. Meet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat. Stel de af­stand indien nodig af volgens de specificatie.
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0,7-0,8 mm (0,028-0,032 in)
2. Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van de bougiesleutel en zet vast met het correcte aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Bougie:
12,5 Nm (1,25 m·kgf, 9,0 ft·lbf)
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar is, wordt de bougie correct vastgezet door handvast te zetten en dan nog 1/4-1/2 slag verder te draaien. De bougie moet echter zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmoment wor­den aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Voorgeschreven bougie:
CR7E (NGK)
6-7
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Motorolie en oliefilterelement
Vóór iedere rit moet het motorolie-
1
niveau worden gecontroleerd. Verder moet de olie worden ververst en het oliefilterelement worden vervangen
2
volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onder-
3
houdsschema.
4
5
6
7
8
9
10
DAUB1350
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op een vlakke on­dergrond en houd deze rechtop.
OPMERKING:
Zorg dat de machine rechtop staat bij het controleren van het motorolie­niveau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start the motor, laat deze 10-15 minuten warmlopen, daarna 20­30 seconden stationair draaien, en zet de motor vervolgens uit.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot rust te laten komen, ver­wijder de olievuldop, veeg de peil­stok schoon, steek deze weer in de vulopening (zonder vast te draaien) en neem dan weer uit om het olieniveau te controleren.
1. Olievuldop
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
DWAB0010
WAARSCHUWING
0
Tijdens en na het gebruik van het voertuig zijn de uitlaatpijpen erg heet. Om brandwonden te voorko­men dient u er bij het verwijderen van de olievuldop goed op te letten dat u de uitlaatpijpen niet aanraakt.
OPMERKING:
Het oliereservoir bevindt zich vóór
het frame.
Het motorolieniveau moet tussen
de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan.
6-8
Page 51
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
DCA10010
Gebruik de machine alleen als u weet dat het motorolieniveau vol­doende hoog is.
DWA10360
WAARSCHUWING
0
Draai de oliereservoirdop nooit los direct nadat op hoge snelheid is ge­reden, de hete motorolie kan dan naar buiten spuiten en schade of brandwonden veroorzaken. Geef de motorolie steeds de gelegen­heid voldoende af te koelen voordat de oliereservoirdop wordt verwij­derd.
4. Als de motorolie beneden de merkstreep voor minimumniveau staat, vul dan voldoende olie, van de aanbevolen soort, bij tot het correcte niveau.
5. Breng de olievuldop aan.
Om de motorolie te verversen (met of zonder vervanging oliefilterelement)
1. Start de motor, laat hem een paar minuten warmdraaien en zet hem dan uit.
2. Zet de motorfiets op de zijstan­daard, en plaats een oliecarter onder het oliereservoir en ook een onder de motor om de ge­bruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de af­tapplug van het carter om de olie uit het carter te laten stromen.
4. Verwijder de aftapplug van het oliereservoir om de olie uit het oliereservoir te laten stromen.
1. Olieaftapplug (carter)
2. Olieaftapplug (oliereservoir)
5. Verwijder de aftapbout van het oliefilterelement om de olie uit het oliefilterelement te laten stromen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-9
10
Page 52
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
3
1. Aftapbout oliefilterelement
4
2. Bevestigingsbout oliefilterdeksel
5
OPMERKING:
Sla stappen 6-8 over als het oliefilter­element niet wordt vervangen.
6
6. Verwijder het oliefilterdeksel door
7
8
de bouten te verwijderen.
7. Verwijder en vervang het oliefil­terelement en de o-ringen.
8. Monteer het oliefilterdeksel door
9
de bouten en de aftapbout aan te brengen en deze dan vast te zet-
10
ten met het voorgeschreven aan­haalmoment.
1. Oliefilterelement
2. O-ring
Aanhaalmomenten:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 Nm (1,0 m·kgf, 7,2 ft·lbf)
Aftapbout oliefilterelement:
10 Nm (1,0 m·kgf, 7,2 ft·lbf)
OPMERKING:
Zorg dat de o-ringen correct aanlig­gen.
9. Breng de motorolieaftappluggen aan en zet deze dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmomenten:
Olieaftapplug (carter):
30 Nm (3,0 m·kgf, 22 ft·lbf)
Olieaftapplug (oliereservoir):
30 Nm (3,0 m·kgf, 22 ft·lbf)
10. Vul bij met de voorgeschreven hoeveelheid van de aanbevolen motorolie, monteer dan de olie­vuldop en zet deze vast.
6-10
Page 53
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
DCAB0030
Het oliereservoir moet in twee stap­pen worden gevuld. Vul het oliere­servoir eerst met 2,0 L (2,11 US qt) (1,75 Imp.qt) van de aanbevolen motorolie. Start vervolgens de mo­tor, geef vijf of zes keer flink gas, zet de motor weer uit en vul dan de rest van de motorolie bij.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilter element:
3,0 L (3,17 US qt) (2,64 Imp.qt) Met vervanging van oliefilter element:
3,1 L (3,28 US qt) (2,72 Imp.qt)
LET OP:
DCA11620
Om het slippen van de koppeling te voorkomen (de motorolie smeert immers ook de koppe­ling) mogen geen chemische additieven worden toegevoegd. Gebruik geen olieën met een "CD" dieselspecificatie of olieën met een hogere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen oliën met een "ENERGY CONSERVING II" of hogere aan­duiding.
Zorg dat er geen verontreini­gingen in het carter terecht ko­men.
11. Start de motor, laat hem een paar minuten stationair draaien en controleer daarbij op olielekkage. Als er sprake is van olielekkage, zet de motor dan direct af en zoek de oorzaak.
12. Zet de motor af, controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-11
10
Page 54
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistof­niveau worden gecontroleerd. Ook
1
moet de koelvloeistof worden ververst volgens de intervalperioden vermeld
2
in het periodieke smeer- en onder­houdsschema.
3
Controleren van het koelvloeistofniveau
4
1. Plaats de machine op een vlakke
5
6
7
8
9
10
ondergrond en houd deze verticaal.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet
worden gecontroleerd terwijl de motor koud is, temperatuurver­schillen zijn namelijk van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat
bij het controleren van het koel­vloeistofniveau. Wanneer de ma­chine iets schuin staat, kan het ni­veau al foutief worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofni­veau in het reservoir.
DAU20070
DAU20090
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum en maximum niveau staan.
1. Koelvloeistofreservoir
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
4. Dop koelvloeistofreservoir
3. Open de reservoirdop, vul koel­vloeistof bij tot de merkstreep voor maximumniveau en sluit de reser­voirdop weer als de koelvloeistof bij of beneden de merkstreep voor minimumniveau staat.
Inhoud koelvloeistofreservoir:
0,25 L (0,26 US qt) (0,22 Imp.qt)
LET OP:
DCA10470
Als er geen koelvloeistof voor­handen is, gebruik in plaats daarvan dan gedistilleerd water of zacht leidingwater. Gebruik geen hard water of zout water, hierdoor kan de motor worden beschadigd.
Wanneer water werd gebruikt in plaats van koelvloeistof, ver­vers dan zo snel mogelijk met koelvloeistof, anders wordt de motor onvoldoende gekoeld en is het koelsysteem niet be­schermd tegen bevriezing en corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is toegevoegd, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het antivries percentage van de koelvloeistof te contro­leren, anders zal de koelvloei­stof minder effectief zijn.
6-12
Page 55
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DWA10380
WAARSCHUWING
0
Verwijder de koelvloeistofradiatorvul­dop nooit terwijl de motor nog heet is.
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt auto-
matisch aan of uit, afhankelijk van de temperatuur van de koelvloei­stof in de koelvloeistofradiator.
Als de motor oververhit raakt,
staan op pagina 3-4 nadere in­structies vermeld.
DAU33030
De koelvloeistof verversen
DWA10380
WAARSCHUWING
0
Verwijder de koelvloeistofradiatorvul­dop nooit terwijl de motor nog heet is.
De koelvloeistof moet volgens de in­tervalperioden vermeld in het perio­dieke smeer- en onderhoudsschema ververst worden. Laat de koelvloeistof verversen door een Yamaha dealer.
DAUB1280
Vervangen van het luchtfilterelement en reinigen van de aftapslangen
Het luchtfilterelement moet worden vervangen volgens de intervalperio­den vermeld in het periodieke smeer­en onderhoudsschema. Vervang het luchtfilterelement vaker als u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt. Ver­der moeten de aftapslangen van het luchtfilter regelmatig gecontroleerd en zo nodig gereinigd worden.
Om het luchtfilterelement te vervangen
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
1. Verwijder het luchtfilterdeksel door de schroeven te verwijde­ren.
2. Trek het luchtfilterelement los.
3. Breng een nieuw luchtfilterele­ment aan in het luchtfilterhuis zo­als getoond.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-13
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
3
1. Luchtfilterelement
4
LET OP:
5
Controleer of het luchtfilterele-
6
7
ment correct in het luchtfilter­huis is geplaatst.
Laat de motor nooit draaien zonder dat het luchtfilterele­ment aanwezig is, dat kan lei-
8
den tot overmatige slijtage bij de zuiger(s) en/of de cilinder(s).
9
4. Monteer het luchtfilterdeksel door de schroeven aan te brengen.
10
DCA10480
Reinigen van de luchtfilteraftapslangen
1. Aftapslang luchtfilter
1. Controleer de getoonde aftap­slangen op opgehoopt vuil, water of olie.
2. Als u vuil, water of olie in één van beide aftapslangen ziet, verwijder dan de aftapslang en reinig deze. Breng de slang vervolgens weer aan in de oorspronkelijke positie.
DAU34300
Afstellen van het stationair toerental
1. Stationair stelschroef
Het stationair toerental moet als volgt worden gecontroleerd en eventueel afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De motor moet warm zijn om deze af­stelling te verrichten.
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze snel reageert op de gasbediening.
6-14
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleer het stationair toerental en stel dit indien nodig volgens de speci­ficatie af door de stationair stelschroef te verdraaien. Draai de schroef in de richting (a) om het stationair toerental te verhogen. Draai de schroef in de richting (b) om het stationair toerental te verlagen.
Stationair toerental:
1300-1500 tpm 1400-1600 tpm (versie EU3)
OPMERKING:
Als het voorgeschreven stationair toe­rental niet haalbaar is volgens de hier­boven beschreven werkwijze, vraag dan een Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
DAU21381
Controleren van de vrije slag gaskabel
1. Vrije slag gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3,0-5,0 mm (0,12-0,20 in) te bedragen bij de gasgreep. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en laat de vrije slag indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veran­deren en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit te voorkomen moet de klepspe­ling door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-15
10
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschre-
1
ven banden op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en vei­lige werking van uw motorfiets.
2
Bandspanning
3
De bandspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
4
5
6
7
8
9
10
WAARSCHUWING
De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld ter­wijl de banden koud zijn (wan­neer de temperatuur van de banden gelijk is aan de omge­vingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, passagier, bagage en acces­soires dat voor dit model is vastgesteld.
0
DAU21660
DWA10500
Bandspanning (gemeten op koude banden):
Tot 90 kg (198 lb):
Voor:
210 kPa (30 psi) (2,1 kgf/cm
Achter:
230 kPa (33 psi) (2,3 kgf/cm
90 kg (198 lb)-maximale:
Voor:
230 kPa (33 psi) (2,3 kgf/cm
Achter:
250 kPa (36 psi) (2,5 kgf/cm
Rijden aan hoge snelheid:
Voor:
210 kPa (30 psi) (2,1 kgf/cm
Achter:
230 kPa (33 psi) (2,3 kgf/cm
Maximale belasting*:
186 kg (410 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder,
passagier, bagage en accessoires
DWA11020
WAARSCHUWING
0
De aanwezigheid van bagage heeft grote invloed op het weggedrag, de
2
)
2
)
rem- en rij-eigenschappen en de veiligheid van uw motor. Neem daarom de volgende voorzorgs­maatregelen in acht.
2
)
2
)
DE MOTORFIETS NOOIT
OVERBELADEN! Rijden met een overbeladen motorfiets kan leiden tot beschadiging
2
)
2
)
van de banden, controleverlies of ernstig letsel. Zorg dat het totale gewicht van de motorrij­der, de passagier, de bagage en de gemonteerde accessoires nooit het voorgeschreven maximumlaadgewicht voor de machine overschrijdt.
Vervoer geen los verpakte
spullen die tijdens de rit kun­nen gaan schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen
op veilige wijze dicht bij het midden van de motorfiets en verdeel het gewicht over beide zijden.
6-16
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Pas de luchtdruk in de wielop-
hanging en de bandspanning aan op het te vervoeren ge­wicht.
Controleer vóór iedere rit de
conditie en spanning van de banden.
Inspectie van banden
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Voor elke rit moeten de banden wor­den gecontroleerd. Als de bandprofiel­diepte op het midden van de band de vermelde limiet heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wan­neer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden ver­vangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en achter):
1,6 mm (0,06 in)
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiep­te is voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
DWA10470
WAARSCHUWING
Laat sterk versleten banden
0
door een Yamaha dealer ver­vangen. Rijden op een machine met versleten banden is niet al­leen verboden, maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kun­nen verliezen.
De vervanging van onderdelen
van wielen en remmen, inclu­sief banden, dient te worden overgelaten aan een Yamaha dealer, die over de nodige vak­kundige kennis en ervaring be­schikt.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-17
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Bandeninformatie
1. Bandventiel
2. Luchtventielbuis
3. Ventieldopje
Deze motorfiets is uitgerust met giet-
6
wielen en tubeless banden met band­ventielen.
DWA10900
WAARSCHUWING
G De banden op de voor- en ach-
0
terwielen dienen van hetzelfde merk en dezelfde constructie te zijn, anders is het wegge­drag van de motor mogelijk niet normaal.
G Na uitgebreide tests zijn alleen
de hieronder vermelde banden voor dit model goedgekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
G Controleer altijd of de ventiel-
dopjes stevig zijn bevestigd om zo luchtlekkage te voorkomen.
G Gebruik uitsluitend de hierna
vermelde bandventielen en luchtventielbuisjes om te voor­komen dat de bandspanning tijdens het rijden wegvalt.
Voorband:
Maat:
120/70-ZR17 M/C (58W) 120/70-R17 M/C (58H)
Fabrikant/model:
DUNLOP D270F PIRELLI SCORPION SYNC
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9000A (standard)
Achterband:
Maat:
160/60-ZR17 M/C (69W) 160/60-R17 M/C (69H)
Fabrikant/model:
DUNLOP D270 PIRELLI SCORPION SYNC
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9000A (standard)
6-18
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DWA10600
WAARSCHUWING
0
Deze motorfiets is uitgerust met speciale banden die geschikt voor zeer hoge rijsnelheden. Let op het volgende om deze banden zo effec­tief mogelijk te kunnen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitslui-
tend het voorgeschreven type banden. Bij andere banden is het risico op een klapband bij zeer hoge rijsnelheden niet denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief weinig grip totdat ze zijn "ingere­den". Het is dan ook verstandig de eerste 100 km (60 mi) nadat een nieuwe band is aangebracht rustig te blijven rijden en pas daarna de rijsnelheid te verho­gen.
Voordat met hoge snelheid
wordt gereden moeten de ban­den zijn opgewarmd.
Pas de bandspanning steeds
aan volgens de rijomstandighe­den.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschre­ven wielen op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en vei­lige werking van uw motorfiets.
Controleer de velgen voor iedere
rit op scheurtjes, verbuiging of kromtrekken. Laat ingeval van schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of haar­scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitge­balanceerd. Een niet uitgebalan­ceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren, of kan een slechte wegligging en een verkorte le­vensduur van de banden tot ge­volg hebben.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band. Het bandoppervlak dient eerst te zijn ingereden voordat het zijn opti­male eigenschappen verkrijgt.
DAU22041
Vrije slag van koppelingshendel afstellen
1. Borgmoer
2. Stelbout voor vrije slag koppelingshendel
3. Vrije slag van koppelingshendel
De vrije slag van de koppelingshendel dient 10,0-15,0 mm (0,39-0,59 in) te be­dragen, zoals weergegeven. Controleer de vrije slag van de koppelingshendel re­gelmatig en stel indien nodig als volgt af.
1. Draai de borgmoer bij de koppe­lingshendel los.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-19
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
2. Draai de stelbout richting (a) voor meer vrije slag van de koppe­lingshendel. Draai de stelbout
1
richting (b) voor minder vrije slag van de koppelingshendel.
2
OPMERKING:
Als de voorgeschreven vrije slag van
3
de koppelingshendel werd gehaald zoals hierboven beschreven, zet dan
4
de borgmoer vast en sla de rest van de afstelprocedure over; zo niet, ga dan als volgt verder.
5
3. Draai de stelbout bij de koppe-
6
lingshendel richting (a) om de koppelingskabel losser te stellen.
4. Draai de borgmoer bij het carter
7
los.
8
9
DAU22390
Controleren van voor- en achterremblokken
De remblokken in de voor- en achter­rem moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Borgmoer
2. Stelmoer voor vrije slag remhendel (carter)
5. Draai de stelmoer richting (a) voor meer gaskabelspeling. Draai de stelmoer richting (b) voor minder vrije slag van de koppelingshendel.
6. Draai de borgmoer bij de koppe­lingshendel en op het carter vast.
10
6-20
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU22420
Remblokken voorrem
1. Slijtage- indicatorgroef remblok
Elk voorremblok heeft een eigen slijta­ge-indicatorgroef, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te demonteren. Let op de slijtage­indicatorgroef om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is afgesleten dat de slijtage-indi­catorgroef vrijwel is verdwenen, vraag dan een Yamaha-dealer de remblok­ken als set te vervangen.
DAU22500
Remblokken achterrem
1. Remvoeringdikte
Controleer elk achterremblok op scha­de en meet de remvoeringsdikte. Als een remblok beschadigd is of als de remvoeringsdikte minder is dan 1,0 mm (0,04 in), vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te ver­vangen.
Controleren van remvloeistofniveau
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
Achterrem
DAU22580
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-21
10
1. Merkstreep minimumniveau
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het remsysteem binnendringen, waarna de remwerking mogelijk min­der effectief is.
1
Controleer alvorens te gaan rijden of de remvloeistof boven de merkstreep
2
voor minimumniveau staat en vul in­dien nodig bij. Een laag remvloeistof-
3
niveau wijst mogelijk op verregaande remblokslijtage en/of lekkage in het remsysteem. Als het remvloeistofni-
4
veau laag is, controleer dan de rem­blokken op slijtage en het remsysteem
5
op lekkage. Neem de volgende voorzorgsmaatre-
6
gelen in acht:
Bij het controleren van het rem-
7
vloeistofniveau moet het boven­vlak van het remvloeistofreservoir
8
horizontaal staan.
Gebruik uitsluitend de voorge-
schreven kwaliteit remvloeistof,
9
anders kunnen de rubber afdich­tingen verslechteren en zo lekka-
10
ge en slechte remwerking te­weegbrengen.
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Vul bij met hetzelfde type rem-
vloeistof. Bij vermengen van ver­schillende typen remvloeistof kunnen schadelijke chemische reacties optreden en kan de rem­werking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het remvloeistofreser­voir kan binnendringen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk verlagen zodat damp­belvorming kan optreden.
Remvloeistof kan gelakte of
kunststof onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten,
zal het remvloeistofniveau gelei­delijk verder dalen. Vraag echter wel een Yamaha dealer om een inspectie als het remvloeistofni­veau plotseling sterk is gedaald.
DAU22730
Verversen van remvloeistof
Vraag een Yamaha dealer de remvloei­stof te verversen volgens de intervalpe­rioden voorgeschreven onder OPMER­KING in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Laat bovendien de olie-keeringen van de hoofdremcilin­ders en de remklauwen en de remslan­gen vervangen volgens de intervalpe­rioden of wanneer ze lekken of zijn beschadigd.
Oliekeerringen: Vervang elke
twee jaar.
Remslangen: Vervang elke vier
jaar.
6-22
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU22760
Spanning aandrijfketting
De spanning van de aandrijfketting moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
DAU22771
Aandrijfketting controleren op spanning
1. Spanning aandrijfketting
1. Zet de motorfiets op de zijstan­daard.
OPMERKING:
Bij het controleren en instellen van de spanning van de aandrijfketting mag er geen gewicht op de motorfiets rus­ten.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
3. Draai het achterwiel door de mo­torfiets te duwen en vind zo het strakste gedeelte in de aandrijf­ketting; meet nu de spanning van de ketting zoals afgebeeld.
Spanning aandrijfketting:
40,0-50,0 mm (1,57-1,97 in)
4. Stel de spanning van de ketting als volgt bij als deze niet correct is.
DAU34311
Doorbuiging aandrijfketting bijstellen
1. Draai de wielasmoer los en draai dan de borgmoeren los aan beide zijden van de achterbrug.
2. Draai om de aandrijfketting strak­ker te stellen de stelbout aan bei­de uiteinden van de achterbrug in de richting (a). Stel de ketting los­ser door de stelbout aan beide uiteinden van de achterbrug in de richting (b) te draaien en dan het achterwiel naar voren te drukken.
OPMERKING:
Gebruik voor een goede wieluitlijning de uitlijnmerktekens aan beide zijden van de achterbrug, om zeker te zijn dat beide stelmoeren dezelfde positie hebben.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-23
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
3
1. Wielasmoer
4
2. Stelmoer spanning aandrijfketting
3. Borgmoer
4. Uitlijnmerktekens
5
LET OP:
6
Een slecht gespannen aandrijfket­ting overbelast de motor en andere
7
vitale delen van de motorfiets, waardoor de ketting kan slippen of
8
breken. Om dit te voorkomen moet de spanning van de aandrijfketting binnen het voorgeschreven bereik
9
blijven.
10
DCA10570
3. Trek de borgmoeren en dan de wielasmoer aan met de voorge­schreven aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Borgmoer:
16 Nm (1,6 m·kgf, 11 ft·lbf)
Wielasmoer:
150 Nm (15,0 m·kgf, 108 ft·lbf)
DAU23022
Reinigen en smeren van de aandrijfketting
De aandrijfketting moet worden gerei­nigd en gesmeerd volgens de interval­perioden zoals voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhouds­schema, anders zal de ketting snel slijten, met name in vochtige of stoffi­ge gebieden. Onderhoud de ketting als volgt.
DCA10581
LET OP:
De aandrijfketting moet worden ge­smeerd nadat de motorfiets is ge­wassen of ermee in de regen is ge­reden.
1. Reinig de aandrijfketting met pe­troleum en een zacht borsteltje.
6-24
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
DCA11120
Om beschadiging van de o-ringen te voorkomen, mag de aandrijfket­ting niet worden gereinigd met een stoomreiniger of hogedrukreiniger of met niet-geschikte ontvetters.
2. Wrijf de aandrijfketting droog.
3. Smeer de aandrijfketting grondig met speciale smering voor o-ring kettingen.
DCA11110
LET OP:
Gebruik geen motorolie of andere smeermidelen voor de aandrijfket­ting, deze bevatten mogelijk toe­voegingen die de o-ringen kunnen beschadigen.
DAU23100
Controleren en smeren van kabels
De werking van alle bedieningskabels en de conditie van alle kabels moet voorafgaand aan elke rit worden ge­controleerd en de kabel en kabelein­den moeten indien nodig worden ge­smeerd. Vraag een Yamaha dealer een kabel te controleren of te vervan­gen wanneer deze is beschadigd of niet soepel beweegt.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
DWA10720
WAARSCHUWING
Bij schade aan de buitenkabel kan de goede werking van de kabel worden belemmerd en kan de bin­nenkabel gaan roesten. Vervang een beschadigde kabel zo snel mo­gelijk om onveilige condities te voorkomen.
0
DAU23111
Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort voorafgaand aan elke rit te worden ge­controleerd. Smeer ook de gaskabel volgens de intervaltijden gespecifi­ceerd in het periodiek onderhouds­schema.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-25
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren en smeren van rem- en koppelingshendels
1
Remhendel
2
3
4
5
6
Koppelingshendel
7
8
9
DAU23140
De werking van de rem- en de koppe­lingshendel moet voorafgaand aan el­ke rit worden gecontroleerd en de hendelscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU23180
Smeren van het rempedaal
De werking van het rempedaal moet voorafgaand aan elke rit worden ge­controleerd en het pedaalscharnier­punt moet indien nodig worden ge­smeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
10
6-26
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU23200
Controleren en smeren van zijstandaard
De werking van de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecon­troleerd en het scharnierpunt en de me­taal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig worden gesmeerd.
DWA10730
WAARSCHUWING
Als de zijstandaard niet soepel om­hoog en omlaag beweegt, vraag dan een Yamaha dealer deze te controle­ren of te repareren.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
0
DAUB1240
Smeren van de zijvering
De scharnierpunten in de zijvering moe­ten worden gesmeerd volgens de inter­valperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Scharnierpunten achterbrug:
Wiellagervet
Andere scharnierpunten:
Lithiumvet
DAU23271
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden ge­controleerd volgens de intervalperio­den voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
DWA10750
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan om­vallen.
Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en over­matige olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke on­dergrond en houd deze rechtop.
2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork soepel in- en uit­veert.
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-27
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
3
4
LET OP:
Als schade wordt gevonden of de
5
voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een Yamaha dealer te re-
6
pareren of te controleren.
7
8
9
DCA10590
DAU23280
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen gevaarlijk zijn. De werking van het stuur moet als volgt worden ge­controleerd volgens de intervalperio­den voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de motor zodat het voorwiel los is van de grond.
DWA10750
WAARSCHUWING
0
Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan om­vallen.
2. Houd de voorvorkpoten beet bij het ondereinde en probeer ze naar voren en achteren te bewe­gen. Als speling kan worden ge­voeld, vraag dan een Yamaha dealer het stuursysteem te tes­ten.
10
6-28
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU23290
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de in­tervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhouds­schema. Als de wielnaaf speling ver­toont of het wiel niet soepel draait, vraag dan een Yamaha dealer de wiel­lagers te controleren.
DAUB1270
Accu
Dit model is uitgerust met een perma­nent-dichte accu (onderhoudsvrij ty­pe) waarvoor geen onderhoud vereist is. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedis­tilleerd water te worden bijgevuld.
DCA10620
LET OP:
Probeer nooit om celafdichtingen op de accu te verwijderen, hierdoor kan permanente schade aan de ac­cu worden toegebracht.
Om bij de accu te komen
1. Verwijder het duozadel en het be­stuurderszadel. (Zie pagina 3-14.)
2. Verwijder de panelen A en B. (Zie pagina 6-6.)
1. Bout de achterzijde van de brandstoftank
1. Bout de voorzijde van de brandstoftank (rechterzijde)
2. Bout de voorzijde van de brandstoftank (linkerzijde)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-29
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
3
1. Stekker de brandstoftank
4
2. Brandstofslangen
3. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
4. Slangklem
5
3. Verwijder de brandstoftank door
6
de bout en de onderlegring aan de achterzijde van de brandstof-
7
tank en de twee bouten aan de voorzijde van de brandstoftank te verwijderen.
8
4. Verwijder de getoonde slang­klem, en verwijder vervolgens de
9
brandstofslangen.
5. Verwijder de brandstoftank door
10
deze omhoog te trekken.
6. Verwijder de accukap door deze omhoog te trekken.
1. Positieve accupool
2. Negatieve accupool
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer de accu te laden als deze ont­laden lijkt te zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontladen raakt als de ma­chine is uitgerust met optionele elektri­sche accessoires.
DWA10760
WAARSCHUWING
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk
0
omdat het zwavelzuur bevat, een stof die ernstige brand­wonden veroorzaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw ogen altijd bij werkzaamheden nabij accu's. Voer als volgt EERSTE HULP uit als er lichamelijk con­tact is geweest met elektrolyt.
UITWENDIG: Spoel overvloe-
dig met water.
INWENDIG: Drink grote hoe-
veelheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts.
OGEN: Spoel gedurende 15
minuten met water en roep di­rect medische hulp in.
Accu's produceren het explosie-
ve waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buurt van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in een afgesloten ruimte.
6-30
Page 73
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S
BUITEN BEREIK VAN KINDE­REN.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig langer dan een maand niet wordt gebruikt, laad hem volledig bij en zet dan weg op een koele en dro­ge plek.
2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren.
4. Controleer na installatie of de ac­cukabels correct zijn aangesloten op de accupolen.
LET OP:
DCA10630
Zorg dat de accu altijd geladen
blijft. Door een accu in ontla­den toestand weg te bergen kan permanente accuschade ontstaan.
Om een permanent-dichte accu
(onderhoudsvrij type) te laden, is een speciale acculader (met constante laadspanning) ver­eist. Bij gebruik van een conven­tionele acculader raakt de accu beschadigd. Wanneer u niet be­schikt over een speciale accula­der voor permanent-dichte ac­cu's (onderhoudsvrij type), vraag dan een Yamaha dealer uw accu op te laden.
Zekeringen vervangen
1. Hoofdzekering
2. Reservehoofdzekering
DAUB1260
1
2
3
4
5
6
7
8
9
6-31
10
Page 74
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
2
3
1. Zekering parkeerlichten
4
2. Zekering signaleringssysteem
3. Koplampzekering
4. Zekering ontstekingssysteem
5
5. Zekering elektronisch brandstofinjectiesysteem
6. Zekering radiatorkoelvin
6
7. Backup-zekering
8. Reservehoofdzekeringen
7
De hoofdzekering bevindt zich onder de brandstoftank. (Zie pagina 6-31.)
8
Het zekeringenkastje met de zekerin­gen voor de afzonderlijke circuits be­vindt zich onder het bestuurderszadel.
9
(Zie pagina 3-15.) Vervang een zekering als volgt als de-
10
ze is doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar "OFF" en schakel het betreffende elektri­sche circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zeke­ring en breng een nieuwe zeke­ring met de voorgeschreven ampèrewaarde aan.
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
30 A
Zekeringenkastje:
Zekering parkeerlichten:
10 A
Zekering signaleringssysteem:
10 A
Koplampzekering:
20 A
Zekering ontstekingssysteem:
10 A Zekering elektronisch brandstofin­jectiesysteem:
10 A Zekering radiatorkoelvin:
7.5 A Backup-zekering (voor kilometertel­ler, klok en startblokkering):
10 A
LET OP:
DCA10640
Gebruik geen zekering met een ho­ger ampèrage dan is voorgeschre­ven, om ernstige schade aan het elektrisch systeem en mogelijk brandgevaar te vermijden.
3. Draai de contactsleutel naar "ON" en schakel het betreffende elektri­sche circuit in om te zien of de ap­paratuur werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yama­ha dealer het elektrisch systeem te controleren.
6-32
Page 75
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Koplampgloeilamp vervangen
1. Koplampstekker
2. Gloeilampkap
1. Gloeilamphouder
2. Gloeilamp
DAUB1360
De koplamp op dit model heeft een halogeen gloeilamp. Vervang de kop­lampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
1. Draai het stuur naar links om bij de koplampstekker te kunnen.
2. Maak de koplampstekker los en verwijder dan de gloeilampkap.
3. Haak de gloeilamphouder los en verwijder dan de defecte gloei­lamp.
DWA10790
WAARSCHUWING
0
Koplampgloeilampen worden zeer heet. Houd daarom brandbare pro­ducten uit de buurt van een kop­lampgloeilamp en raak het lamp­glas niet aan zolang dit niet is afgekoeld.
4. Breng een nieuwe koplampgloei­lamp aan en zet deze dan vast met de gloeilamphouder.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan
DCA10650
LET OP:
Pas op en zorg dat de volgende on­derdelen niet worden beschadigd:
Koplampgloeilamp
Raak het glas van de kop-
lampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan de doorzichtigheid van het glas, de lichtintensiteit en de le­vensduur nadelig worden beïnvloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vinger­afdrukken op het gloeilamp­glas weg met een doekje ge­drenkt in alcohol of thinner.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-33
Page 76
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Koplamplens
Plak geen kleurfolie of sti-
ckers op de koplamplens.
1
Gebruik geen koplampgloei-
lamp met een hoger wattage
2
dan is voorgeschreven.
5. Breng de gloeilampkap aan en
3
sluit dan de koplampstekker aan.
6. Vraag indien nodig een Yamaha
4
dealer de koplamplichtbundel af te stellen.
5
6
7
8
9
10
DAUB1380
Vervangen van een parkeerlichtgloeilamp
1. Parkeerlichtlampfitting
2. Parkeerlichtgloeilamp
Vervang een parkeerlichtgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
1. Draai het stuur naar rechts of naar links om bij de parkeerlicht­lampfitting te kunnen.
2. Verwijder de parkeerlichtlampfit­ting (samen met de gloeilamp) door deze uit te trekken.
3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken.
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
5. Bevestig de parkeerlichtlampfitting (samen met de gloeilamp) door deze in te drukken.
6-34
DAUB1370
Gloeilamp in remlicht/achterlicht vervangen
1. Gloeilampkap in remlicht/achterlicht
2. Bouten
1. Lampfitting
2. Gloeilamp in remlicht/achterlicht
Page 77
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Verwijder de gloeilampkap van het remlicht/achterlicht door de bouten te verwijderen.
2. Verwijder de lampfitting (samen met de gloeilamp) door deze links­om te draaien.
3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en links­om te draaien.
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit.
5. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze rechtsom te draaien.
6. Plaats de gloeilampkap van het remlicht/achterlicht in de oor­spronkelijke positie, plaats de bouten en zet deze vervolgens vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Bout van gloeilampkap remlicht/achterlicht:
10 Nm (1,0 m·kgf, 7,2 ft·lbf)
DAU24202
Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen
1. Schroef
2. Lamplens
3. Gloeilamp in richtingaanwijzer
1. Verwijder de lamplens van de richtingaanwijzer door de schroe­ven te verwijderen.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en links­om te draaien.
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef aan te brengen.
DCA11190
LET OP:
Zet de schroef niet overdreven strak vast, anders kan de lamplens breken.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-35
Page 78
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Gloeilamp van de kentekenverlichting
1
vervangen
2
3
4
5
1. verstevigingsplaat
6
2. Gloeilampfitting
3. Gloeilamp van de kentekenverlichting
7
1. Verwijder de verstevigingsplaat
8
9
10
door de bouten en moeren te ver­wijderen.
2. Verwijder de fitting van de gloei­lamp van de kentekenverlichting door deze uit te trekken.
OPMERKING:
Wees voorzichtig bij het verwijderen. Trek de fitting van de gloeilamp van de kentekenverlichting er niet te hard uit.
DAUB1410
3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit de fitting te trekken.
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
5. Breng de fitting weer aan door de­ze in te drukken.
6. Breng de verstevigingsplaat weer aan in de oorspronkelijke positie, en zet de bouten en moeren daar­na vast met het voorgeschreven aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Moer van verstevigingsplaat:
7 Nm (0,7 m·kgf, 5,1 ft·lbf) Bout van verstevigingsplaat (midden):
10 Nm (1,0 m·kgf, 7,2 ft·lbf) Bout van verstevigingsplaat (boven):
10 Nm (1,0 m·kgf, 7,2 ft·lbf)
DAU24350
Ondersteunen van de motorfiets
Dit model is niet voorzien van een middenbok, neem daarom de volgen­de voorzorgsmaatregelen in acht bij het verwijderen van het voor- en ach­terwiel of bij het uitvoeren van ander onderhoud waarbij de motorfiets rechtop moet staan. Controleer of de motorfiets stabiel en horizontaal staat alvorens onderhoud te verrichten. Onder het motorblok kan een stevige houten kist gezet worden voor extra stabiliteit.
Onderhoud aan het voorwiel
1. Stabiliseer de achterzijde van de motorfiets met een motorstan­daard of, als geen andere stan­daard voorhanden is, door een krik te plaatsen onder het frame aan de voorzijde van het achter­wiel.
2. Breng het voorwiel los van de grond met gebruik van een motorfietsstan­daard.
6-36
Page 79
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Verwijderen van het achterwiel
Breng het achterwiel los van de grond met een motorfietsstandaard of, als deze niet voorhanden is, door een krik te plaatsen onder beide zijden van het frame aan de voorzijde van het achter­wiel, of onder beide uiteinden van de achterbrug.
DAU24360
Voorwiel
DAU34390
Verwijderen van het voorwiel
DWA10820
WAARSCHUWING
Het is aan te bevelen om on-
derhoud aan het wiel uit te la­ten voeren door een Yamaha dealer.
Zorg dat de motorfiets veilig
wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
1. Klembout voorwielas
2. Wielasbout
3. Remklauwbouten
4. Remslanghouders
0
1. Licht het voorwiel van de grond volgens de werkwijze op pagina 6-36.
2. Draai de klembout van de voor­wielas los en draai dan de wielas en de remklauwbouten los.
3. Verwijder aan beide zijden de remslanghouders door de bouten los te halen.
4. Verwijder aan beide zijden de remklauwen door de bouten los te halen.
DCA11050
LET OP:
Bekrachtig de rem niet terwijl de remklauwen zijn losgehaald, anders komen de remblokken tegen elkaar.
5. Trek de wielas uit en verwijder dan het wiel.
DAU24860
Aanbrengen van het voorwiel
1. Breng het wiel omhoog tussen de vorkpoten.
2. Steek de wielas naar binnen.
3. Laat het voorwiel zakken zodat dit op de grond rust.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-37
Page 80
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
4. Monteer de remklauwen door de bouten aan te brengen.
OPMERKING:
1
Kijk of er voldoende afstand tussen de remblokken is voordat de remklauwen
2
over de remschijven worden gemonteerd.
3
5. Monteer de remslanghouders door de bouten aan te brengen.
6. Zet de wielas, de voorwielasklem-
4
bout en de remklauwbouten vast met de voorgeschreven aanhaal-
5
6
7
8
9
momenten.
Aanhaalmomenten:
Wielas:
72 Nm (7,2 m·kgf, 52 ft·lbf)
Klembout voorwielas:
14 Nm (1,4 m·kgf, 10 ft·lbf)
Remklauwbout:
40 Nm (4,0 m·kgf, 29 ft·lbf)
7. Duw het stuur enkele malen ste­vig op en neer om te controleren
10
of de voorvork correct werkt.
DAU25080
Achterwiel
DAU25311
Verwijderen van het achterwiel
WAARSCHUWING
Het is aan te bevelen om on-
0
derhoud aan het wiel uit te la­ten voeren door een Yamaha dealer.
Zorg dat de motorfiets veilig
wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
1. Wielasmoer
2. Stelbout van de aandrijfketting
3. Borgmoer
4. Aandrijfketting
DWA10820
1. Wielas
2. Remklauwsteun
1. Draai de wielasmoer los.
2. Licht het achterwiel van de grond volgens de werkwijze op pagina 6-36.
3. Verwijder de wielasmoer.
4. Draai de borgmoer los aan beide zijden van de achterbrug.
5. Draai de stelbouten van de aan­drijfketting volledig in richting (a) en druk het wiel naar voren.
6. Haal de aandrijfketting van het achtertandwiel.
6-38
Page 81
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
Als het verwijderen van de aan-
drijfketting problemen oplevert, verwijder dan eerst de wielas en breng het wiel voldoende omhoog om de ketting van het achtertand­wiel te kunnen halen.
De aandrijfketting kan niet wor-
den gesplitst.
7. Ondersteun de remklauwsteun, trek de wielas uit en verwijder dan het wiel.
DCA11070
LET OP:
Bekrachtig de rem niet terwijl het wiel samen met de remschijf is ver­wijderd, anders komen de remblok­ken tegen elkaar.
DAU34430
Aanbrengen van het achterwiel
1. Monteer het wiel en de remklauw­steun door de wielas vanaf de rechterzijde in te steken.
OPMERKING:
Controleer of de aanslag op de
achterbrug in de sleuf in de rem­klauwsteun valt.
Kijk of er voldoende afstand tus-
sen de remblokken is voordat u het wiel aanbrengt.
2. Breng de aandrijfketting aan op het achtertandwiel.
3. Breng de wielasmoer aan en laat het achterwiel dan zakken zodat dit op de grond rust.
4. Stel de spanning van de aandrijf­ketting af. (Zie pagina 6-23.)
5. Draai de wielasmoer vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Wielasmoer:
150 Nm (15,0 m·kgf, 108 ft·lbf)
6-39
DAU25870
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen optre­den. Problemen in de brandstof-, com­pressie- of ontstekingssystemen kun­nen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motor­vermogen. In de volgende storingzoekschema's is een snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs aanwezig die be­schikken over het benodigde gereed­schap en de ervaring en vakkennis om het nodige onderhoud aan de machine correct te verrichten. Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een korte­re levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Page 82
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Storingzoekschema’s
Startproblemen of slechte werking van de motor
1
2
WAARSCHUWING
0
Houd open vuur uit de buurt en rook niet terwijl het brandstofsysteem wordt getest of hieraan wordt gewerkt.
DAU25921
1. Brandstof
3
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
4
2. Compressie
5
Bedien de elektrische startknop.
6
3. Ontsteking
7
Verwijder de bougie en
8
controleer de elektroden.
9
4. Accu
10
Bedien de elektrische startknop.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
Schoonvegen met een droge doek. Stel de elektrodenafstand van de bougie af of vervang de bougie.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Draai de gasgreep tot halverwege open en bedien de elektrische startknop.
De motor start niet. Controleer de accu.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de accukabels en laad de accu indien nodig.
6-40
De motor start niet. Controleer de compressie.
De motor start niet. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Page 83
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Oververhitte motor
WAARSCHUWING
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. He-
0
DWA10400
te vloeistof en stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.
Breng na verwijderen van de borgbout voor de radiatorvuldop een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan
over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder de dop.
Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren.
Vul koelvloeistof bij. (Zie OPMERKING.)
Wacht tot de motor is afgekoeld.
Controleer het koelvloeistof­niveau in het reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is laag. Controleer het koelsysteem op lekkage.
Het koelvloeistof­niveau is in orde.
Er is lekkage.
Er is geen lekkage.
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren als de motor opnieuw oververhit raakt.
OPMERKING:
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschreven koelvloeistof worden vervangen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
6-41
Page 84
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Verzorging
De open constructie van een motor-
1
fiets maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdo­or ook meer kwetsbaar. Er kan sprake
2
zijn van roestvorming en corrosie, ook al zijn hoogwaardige componenten
3
gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, bij een motor-
4
fiets is dit echter nadelig voor de alge­hele aanblik. Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist vol-
5
gens de garantiebepalingen, maar verzekert ook een fraai uiterlijk van de
6
machine, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties.
7
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af
8
9
10
met een plastic zak nadat de mo­tor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdek­pluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aans­luitingen stevig zijn bevestigd.
DAU26000
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke produc­ten nooit op afdichtingen, pakkin­gen, tandwielen, de aandrijfket­ting en de wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA10770
LET OP:
Vermijd het gebruik van sterke
en bijtende wielreinigingsmid­delen, vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het reini­gingsmiddel dan niet langer in­werken dan is vermeld in de ge­bruiksinstructies. Spoel het betreffende gebied grondig schoon met water, laat direct drogen en breng daarna een co­rrosiewerende spray aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen
de kuipruit, de stroomlijnpane­len, framepanelen en andere kunststof delen worden bes­chadigd. Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met zachte zeep en wa­ter om kunststof delen te reini­gen.
Gebruik geen bijtende chemis-
che reinigingsmiddelen op kunststof delen. Vermijd het ge­bruik van doeken of sponzen die in contact zijn geweest met bij­tende of schurende reinigings­middelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine), ro­estverwijderingsmiddelen of co­rrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreini-
gers of stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan: afdich­tingen (van wiel- en achterbru­glagers, voorvork en remmen), elektrische componenten (ka-
7-1
Page 85
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
belstekkers, messtekkers, ins­trumenten, schakelaars en ver­lichting), beluchtings- en on­tluchtingsslangen.
Bij motorfietsen met een kui-
pruit: gebruik geen bijtende rei­nigingsmiddelen of harde sponzen, deze veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test het product op een klein, niet-zichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat ge­en sporen achterblijven op de kuipruit. Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een hoogwaardige polish voor gebruik op kunststof aan.
Na normaal gebruik Verwijder vuil met warm water, zachte zeep en een zachte, schone spons en spoel dan grondig met schoon water. Gebruik een tandenborstel of een fles­senborstel op moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen Zeelucht en wegenzout waarmee we­gen 's winters worden bestrooid heb­ben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in een regenbui, nabij de kust of op bepekelde wegen.
OPMERKING:
Winters gestrooid wegenzout kan nog tot in de lente aanwezig blijven.
7-2
1. Reinig de motorfiets met koud water en zachte zeep nadat de machine is afgekoeld.
DCA10790
LET OP:
Gebruik geen heet water, dit versterkt de corrosieve werking van het zout.
2. Breng met een spuitbus een co­rrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op verchro­omde en vernikkelde componen­ten, om zo corrosie te voorko­men.
Na reiniging
1. Droog de motorfiets met een ze­emleren lap of een vochtabsorbe­rende doek.
2. Laat de aandrijfketting direct dro­gen en smeer hem om roestvor­ming te voorkomen.
3. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en ro­estvrijstalen delen te doen glan­zen, ook het uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen worden verwijderd.)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Page 86
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
4. Het is aan te bevelen om met een spuitbus een corrosiewerend middel aan te brengen op alle
1
metalen delen, ook op verchro­omde en vernikkelde componen-
2
ten, om zo corrosie te voorko­men.
5. Gebruik oliespray als universeel
3
schoonmaakmiddel om eventueel nog achtergebleven vuil te verwij-
4
deren.
6. Werk kleine lakbeschadigingen bij
5
veroorzaakt door steenslag e.d.
7. Zet alle gelakte oppervlakken in de was.
6
8. Laat de motorfiets volledig dro­gen alvorens te stallen of af te
7
8
9
dekken.
WAARSCHUWING
Controleer of er geen olie of
was op de wielen of de remmen zit. Reinig de remschijven en remvoeringen indien nodig met
10
een normale remschijfreiniger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel.
Test voor u de motorfiets in ge-
bruik neemt eerst de remwerking en het weggedrag in bochten.
Stalling
Korte termijn
DAUM1900
Stal uw motorfiets steeds op een koele
LET OP:
DCA10800
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwij­der overtollige hoeveelheden.
Breng oliespray of was nooit
aan op rubber of kunststof de­len, behandel deze met een da­artoe bestemd verzorgings­middel.
Vermijd het gebruik van schu-
rende poetsmiddelen, deze tasten de lak aan.
DWA10930
0
OPMERKING:
Vraag een Yamaha dealer om advies over de te gebruiken producten.
en droge plek en bescherm indien no­dig tegen stof met een luchtdoorlaten­de stallinghoes.
DCA10810
LET OP:
Als de motorfiets wordt gestald
in een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand wordt afgedekt met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnendringen en roestvorming veroorzaken.
Voorkom corrosie door de ma-
chine niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammo­niakdamp) en in een opsla­gruimte voor sterke chemica­liën.
7-3
Page 87
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de para­graaf "Verzorging" in dit hoofdstuk.
2. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien ver­krijgbaar) toe om roestvorming in de tank en achteruitgang van de brandstof te voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de cilinder, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie. a. Verwijder de bougiedop en de
bougie.
b. Giet een theelepel motorolie
in het bougiegat.
c. Breng de bougiedop aan op
de bougie en leg dan de bou­gie zodanig op de cilinderkop dat de elektroden aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de volgende stap.)
d. Laat de motor een paar keer
ronddraaien op de startmotor. (De cilinderwand wordt zo ge­olied.)
e. Haal de bougiedop los van de
bougie en breng dan de bou­gie en de bougiedop weer aan.
DWA10950
WAARSCHUWING
0
Om schade of letsel door vonkvor­ming te voorkomen, moeten de bougie-elektroden aan massa lig­gen terwijl de motor wordt rondge­draaid.
4. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstanda­ard/middenbok.
5. Controleer de bandspanning en co­rrigeer deze indien nodig en breng dan de motorfiets omhoog, zodat beide wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wie­len elke maand iets te draaien, zo­dat de banden niet op één gedeelte sterker achteruitgaan.
6. Dek de uitlaatdemperopeningen af met een plastic zak om te voorko­men dat vocht kan binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad hem eens per maand bij. Berg de accu niet op een zeer warme of koude plek op [minder dan 0 °C (30 °F) of meer dan 30 °C (90 °F)]. Zie pagina 6-31 voor meer informatie over het opbergen van de accu.
OPMERKING:
Voer eventueel benodigde reparaties uit voordat u uw motorfiets stalt.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
7-4
Page 88
SPECIFICATIES
Afmetingen:
1
2
3
4
5
Gewicht:
6
Motor:
7
8
9
10
Totale lengte:
2070 mm (81,49 in)
Totale breedte:
860 mm (33,85 in)
Totale hoogte:
1115 mm (43,89 in)
Zadelhoogte:
805 mm (31,69 in)
Wielbasis:
1420 mm (55,90 in)
Grondspeling:
200 mm (7,87 in)
Kleinste draaicirkel:
2225 mm (87,59 in)
Incl. olie en brandstof:
192 kg (423 lb) 195,2 kg (429 lb) (versie EU3)
Type motor:
Vloeistofgekoeld, 4- takt, SOHC
Cilinderopstelling:
1- cilinder, vooroverhellend
Slagvolume:
660,0 cm3(40,27 cu.in)
Boring x slag:
100,0 x 84,0 mm (3,94 x 3,31 in)
Compressieverhouding:
10,00 : 1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Dry sump
Motorolie:
Type:
SAE10W30 o SAE10W40 o SAE15W40 o SAE20W40 o SAE20W50
-20-10 0 1020304050°C
SAE 10W-30
SAE 10W-40
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
API service type SE, SF, SG of hoger
Quantidade de óleo de motor:
Hoeveelheid motorolie: Zonder vervanging van oliefilterelement:
3,00 L (3,17 US qt) (2,64 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
3,10 L (3,28 US qt) (2,72 Imp.qt)
Totale hoeveelheid (droge motor):
3,40 L (3,60 US qt) (2,99 Imp.qt)
Koelsysteem:
Inhoud radiator (inclusief alle leidingen):
1,0 L (1,05 US qt) (0,88 Imp.qt) (Radiator) + 0,25 L (0,26 US qt) (0,22 Imp.qt) (Koelvloeistofreservoir)
8-1
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximumniveau):
0,25 L (0,26 US qt) (0,22 Imp.qt) Van het minimumniveau tot het maximumniveau:
0,15 L (0,16 US qt) (0,13 Imp.qt)
Luchtfilter:
Luchtfilterelement: Papieren element met oliecoating
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Uitsluitend loodvrije superbenzine Inhoud brandstoftank:
15,0 L (3,96 US gal) (3,30 Imp.gal) Hoeveelheid reservebrandstof:
4,25 L (1,12 US gal) (0,93 Imp.gal)
Elektronisch geregelde brandstofinspuiting:
Model:
297500-0390
Bougie:
Fabrikant/model:
NGK/CR7E Elektrodenafstand:
0,7-0,8 mm (0,028-0,032 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Nat, meervoudige plaat
Versnellingsbak:
Primair reductiesysteem:
Recht tandwiel Primaire reductieverhouding:
Page 89
SPECIFICATIES
75/36 (2,083)
Secundair reductiesysteem:
Kettingaandrijving
Secundaire reductieverhouding:
47/15 (3,133)
Type versnellingbak:
Constant mesh, 5 versnellingen
Bediening:
Bediening met linkervoet
Overbrengingsverhoudingen:
e
1
:
30/12 (2,500)
e
2
:
26/16 (1,625)
e
3
:
23/20 (1,150)
e
4
:
20/22 (0,909)
e
5
:
20/26 (0,769)
Chassis:
Type frame:
Diamantvormige buizenstructuur
Spoorhoek:
26°
Naspoor:
97,0 mm (3,81 in)
Voorband:
Type:
Met bandventielen (tubeless)
Maat:
120/70-ZR17M/C (58W), 120/70-R17M/C (58H)
Fabrikant/model:
DUNLOP D270F PIRELLI SCORPION SYNC
Achterband:
Type:
Met bandventielen (tubeless)
Maat:
160/60-ZR17M/C (69W), 160/60-R17M/C (69H)
Fabrikant/model:
DUNLOP D270 PIRELLI SCORPION SYNC
Belading:
Maximale belasting:
186 kg (410 lb) (Totaal gewicht van motorrijder, passagier, bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0-198 lb)
Voor:
210 kPa (30 psi) (2,1 kgf/cm2)
Achter:
230 kPa (33 psi) (2,3 kgf/cm2)
Gewichtsverdeling:
90-186 kg (198-410 lb)
Voor:
230 kPa (33 psi) (2,3 kgf/cm2)
Achter:
250 kPa (36 psi) (2,5 kgf/cm2) Rijden aan hoge snelheid: Voor:
210 kPa (30 psi) (2,1 kgf/cm2) Achter:
230 kPa (33 psi) (2,3 kgf/cm2)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT3.50
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT5.00
Voorrem:
Type:
Dubbele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
130,0 mm (5,12 in)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
8-2
Page 90
SPECIFICATIES
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug (monocross)
1
2
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-olie gedempt, veer­voorbelasting instelbar
Veerweg:
120,0 mm (4,72 in)
Elektrische installatie:
3
4
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking (digitaal)
Wisselstroomdynamo
met permanente magneten
Accu:
5
6
Model:
GT9B-4
Voltage, capaciteit:
12 V, 8 Ah
Koplamp:
7
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
8
9
10
Gloeilampen voltage, wattage x aantal:
Koplamp:
12 V, 55 W/60 W x 1
Parkeerlicht:
12 V, 3 W x 1
Achterlicht/remlicht unit:
12 V, 5 W/21 W x 1
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 10 W x 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 10 W x 2
Meter lighting:
LED (Achterlicht)
Controlelampje vrijstand:
LED
Controlelampje richtingaanwijzers:
LED
Controlelampje grootlicht:
LED
Controlelampje brandstofniveau:
LED Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur:
LED Waarschuwingslampje motorstoring:
LED Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
30 A
Koplampzekering:
20 A
Zekering signaleringssysteem:
10 A
Zekering ontstekingssysteem:
10 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
10 A
Zekering radiatorkoelvin:
7.5 A Zekering elektronisch gestuurde brandstofinspuiting:
10 A Backup-zekering (voor kilometerteller, klok en startblokkering):
10 A
8-3
Page 91
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU26351
Identificatienummers
Noteer het sleutelnummer, het voertui­gidentificatienummer en de modelin­formatiesticker in onderstaande ruim­tes. Deze nummers heeft u nodig om reserveonderdelen bij een Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw ma­chine is gestolen.
SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
VOERTUIGIDENTIFICATIE NUM­MER:
MODELINFORMATIESTICKER:
å ç
DAU26381
Sleutelnummer
1. Sleutelnummer
2. Codeersleutel (met een rood bovendeel)
3. Standaardsleutels (met een zwart bovendeel)
Het sleutelnummer is ingeslagen op het sleutelplaatje. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje en ge­bruik dit als referentie bij het bestellen van een nieuwe sleutel.
DAU26400
Voertuigidentificatienummer
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is in­geslagen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje.
OPMERKING:
Het voertuigidentificatienummer is be­doeld voor identificatie van uw motor­fiets en kan worden gebruikt om uw motor in uw land aan te melden voor kentekenregistratie.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
9-1
Page 92
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU26520
Modelinformatiesticker
1
2
3
4
1. Modelinformatiesticker
5
De modelinformatiesticker is onder het duozadel bevestigd aan het frame.
6
(Zie pagina 3-14.) Noteer de informa­tie op deze sticker in het daartoe bes­temde vakje. Deze informatie is nodig
7
om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.
8
9
10
9-2
Page 93
INDEX
A
Aandrijfketting...............................6-23
Controleren op spanning...........6-23
Doorbuiging aandrijfketting
bijstellen.....................................6-23
Reinigen en smeren ..................6-24
Accu..............................................6-29
Om bij de accu te komen ..........6-29
Om de accu op te bergen .........6-31
Om de accu op te laden............6-30
Achterwiel
Aanbrengen...............................6-37
Verwijderen................................6-37
Afstellen van de
schokdemperunit .......................3-16
Afstellen van het stationair
toerental.....................................6-14
Alarmverlichting, schakelaar.........3-10
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ...3-8
B
Banden .........................................6-16
Bandeninformatie ......................6-18
Bandspanning............................6-16
Inspectie van banden ................6-17
Bedieningen en instrumenten.........2-3
Beschrijving ....................................2-1
Aanzicht linkerzijde......................2-1
Aanzicht rechterzijde ...................2-2
Bedieningen en instrumenten......2-3
Boordgereedschapsset...................6-1
Bougie, controleren.........................6-6
Brandstof ......................................3-12
Brandstofniveau,
waarschuwingslampje .................3-4
Brandstofverbruik,
tips voor een zuinig .....................5-3
C
Claxonschakelaar ...........................3-9
Contactslot/stuurslot .......................3-2
Controle- en
waarschuwingslampjes................3-4
Controlelampje grootlicht.............3-4
Controlelampje
richtingaanwijzers........................3-4
Controlelampje startblokkering....3-3
Instelfunctie voor helderheid
controlelampje .............................3-8
Vrijstandcontrolelampje ...............3-4
Waarschuwingslampje
brandstofniveau...........................3-5
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur .............3-5
Waarschuwingslampje
motorstoring.................................3-4
Controlelampje grootlicht................3-4
Controlelampje richtingaanwijzers..3-4
Controlelampje startblokkering .......3-3
Controleren en smeren
van gasgreep en gaskabel ........6-25
Controleren en smeren
van kabels .................................6-25
Controleren en smeren van
rem-en koppelingshendels ........6-26
Controleren en smeren
van zijstandaard ........................6-27
Controleren van voor- en
achterremblokken......................6-20
Controleren van wiellagers...........6-29
Controles voor het starten ..............4-1
Controlelijst voor gebruik.............4-2
D
Dimlichtschakelaar..........................3-9
F
Functies van instrumenten
en bedieningen............................3-1
G
Gasgreep en gaskabel,
controleren en smeren ..............6-25
Gaskabel, controleren
van de vrije slag ........................6-15
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Page 94
INDEX
Gebruik en belangrijke
rij-informatie.................................5-1
Gebruikersinformatie ......................9-1
1
Gietwielen.....................................6-19
Gloeilamp in richtingaanwijzer
2
3
4
5
6
7
8
9
10
vervangen..................................6-35
Gloeilamp van de kentekenverlichting
vervangen..................................6-36
Grootlicht, controlelampje...............3-4
I
Identificatienummers.......................9-1
Inrijperiode......................................5-3
Instelfunctie voor helderheid
controlelampje .............................3-8
Instrumenten...................................2-3
K
Kabels, controleren en smeren.....6-25
Kentekenverlichting, vervangen
gloeilamp ...................................6-36
Kilometerteller- en rittellermodi.......3-6
Klepspeling ...................................6-15
Klokweergave .................................3-7
Koelvloeistof .................................6-12
Koelvloeistoftemperatuur,
waarschuwingslampje .................3-4
Koplampgloeilamp vervangen ......6-33
Koppelingshendel .........................3-10
Koppelingshendel,
vrije slag afstellen......................6-19
L
Leutels ............................................3-1
Lichtsignaalschakelaar ...................3-9
Luchtfilterelement en aftapslang,
vervangen en reinigen...............6-13
M
Modelinformatiesticker....................9-2
Motor, starten..................................5-1
Motorolie en oliefilterelement..........6-8
Motorstoring,
waarschuwingslampje .................3-4
Multifunctioneel display...................3-5
Instelfunctie voor helderheid
controlelampje .............................3-8
Kilometerteller- en rittellermodi....3-6
Klokweergave..............................3-7
Toerenteller..................................3-6
Zelfdiagnosesystemen.................3-7
N
Noodstopschakelaar.......................3-9
O
Oliefilterelement............................6-10
Ondersteunen van de motorfiets ..6-36
P
Panelen verwijderen
en aanbrengen ............................6-6
Parkeerlichtgloeilamp,
vervangen..................................6-34
Parkeren .........................................5-4
Periodiek onderhoud en kleinere
reparaties.....................................6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema.....................6-2
Problemen oplossen.....................6-39
Storingzoekschema's ................6-40
R
Remblokken, controleren..............6-20
Rem- en koppelingshendels,
controleren en smeren ..............6-26
Remhendel....................................3-11
Rempedaal....................................3-11
Smeren......................................6-26
Remvloeistof.................................6-22
Controleren van niveau .............6-21
Verversen ..................................6-22
Richtingaanwijzergloeilamp of
gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen..................................6-34
Richtingaanwijzerschakelaar ..........3-9
Richtingaanwijzers,
controlelampje .............................3-4
Richtingaanwijzer, vervangen
gloeilamp ...................................6-35
Page 95
INDEX
S
Schakelaar alarmverlichting..........3-10
Schakelen.......................................5-2
Schakelpedaal ..............................3-10
Schokdemperunit, afstellen ..........3-16
Sleutelnummer................................9-1
Smeren van de aandrijfketting......6-24
Smeren van de zijvering...............6-27
Smeren van gasgreep
en gaskabel ...............................6-25
Smeren van het rempedaal ..........6-26
Smeren van kabels.......................6-25
Smeren van rem- en
koppelingshendels.....................6-26
Smeren van zijstandaard..............6-27
Spanning aandrijfketting ...............6-23
Specificaties....................................8-1
Stalling............................................7-3
Startblokkeersysteem .....................3-1
Startblokkering, controlelampje ......3-3
Starten van de motor......................5-1
Startknop ........................................3-9
Startspersysteem..........................3-19
Stationair toerental........................6-14
Storingzoekschema's....................6-40
Stuurschakelaars............................3-9
Claxonschakelaar........................3-9
Dimlichtschakelaar ......................3-9
Lichtsignaalschakelaar ................3-9
Noodstopschakelaar....................3-9
Richtingaanwijzerschakelaar.......3-9
Schakelaar alarmverlichting ......3-10
Startknop .....................................3-9
Stuurslot..........................................3-2
Stuursysteem, controleren............6-28
T
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang ...............................3-13
Tankdop ............................................3-11
U
Uitlaatkatalysator..............................3-13
V
Veiligheidsinformatie ..........................1-1
Vervangen van het luchtfilterelement en
reinigen van de aftapslangen .......6-13
Verzorging en stalling
van de motorfiets ............................7-1
Voertuigidentificatienummer...............9-1
Voor- en achterremblokken
controleren....................................6-20
Voorvork, controleren.......................6-27
Voorwiel............................................6-37
Aanbrengen ..................................6-37
Verwijderen...................................6-37
Vrije slag gaskabel, afstellen ...........6-15
Vrijstandcontrolelampje......................3-4
W
Waarschuwingslampje
brandstofniveau ..............................3-5
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur.................3-4
Waarschuwingslampje motorstoring ..3-4
Wiel (achter).....................................6-37
Wiellagers controleren .....................6-29
Wiel (voor)........................................6-38
Z
Zadels ..............................................3-14
Zekeringen, vervangen ....................6-31
Zelfdiagnosesystemen .......................3-7
Zijstandaard .....................................3-18
Controleren en smeren.................6-27
Zijvering, smeren..............................6-27
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Page 96
Page 97
0%.,QGXVWULH
=,GH5RXYUR\6DLQW4XHQWLQ
Société Anonyme au capital de 45 000 000 e
R.C St-Quentin B 329 035 422
35,17(',17+(1(7+(5/$1'6

'
Loading...