Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Hereby declare that the product:
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
1
2
3
4
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1
To change company name
version up of the following norm:
• EN300 330-2 v1.1.1 to EN300 330-2 v1.3.1 and EN300 330-2 v1.5.1
• EN60950-1:2001 to EN60950-1:2006/A11:2009
27 Feb. 2006
1 Mar. 2007
8 Jul. 2010
Revision record
No.Contents
To change contact person and integrate type-designation.
Date
9 Jun. 2005
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
CONFORMITEITSVERKLARING
Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Wij,
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Verklaren hierbij dat het product:
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
1
2
3
4
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
Om bedrijfsnaam te wijzigen
overgang naar de volgende norm:
•
van EN300 330-2 v1.1.1 naar EN300 330-2 v1.3.1 en EN300 330-2 v1.5.1
• van EN60950-1:2001 naar EN60950-1:2006/A11:2009
27 februari 2006
1 maart 2007
8 juli 2010
Overzicht van wijzigingen
Nr.Inhoud
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
Datum
9 juni 2005
INLEIDING
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de MT-03 profiteert u van Yamaha's ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van
producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw
MT-03. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl
ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog
vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU10151
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan
WAARSCHUWING
dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of dege-
0
ne die de motorfiets inspecteert of repareert.
LET OP:
OPMERKING:
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten
worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
● Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motor-
fiets blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
● Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan
soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al
bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
0
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK
EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK
1
VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN
DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER
2
MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET
3
DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
● DOOR EEN COMPETENTE IN-
4
FORMATIEBRON GRONDIG ZIJN
5
6
INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN HET MOTORRIJDEN.
● ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN DE
7
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
● GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJ-
8
9
TECHNIEKEN.
● GEBRUIKMAKEN VAN PRO-
FESSIONELE TECHNISCHE
SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN DE GEBRUIKERS-
10
HANDLEIDING EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10281
Veilig rijden
● Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige
controle kan een ongeval helpen
voorkomen.
● Deze motorfiets is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder
plus een passagier.
● Het niet opmerken en herkennen
van motorfietsen door andere
weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een
autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt,
dat blijkt het meest effectief om
het risico op een dergelijk type
ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het
naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken
met motorfietsen zich namelijk
het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet
rijden in de dode zichthoek van
een andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Veelal zijn
bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te
rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden
te oefenen op plekken waar geen
verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn
bediening.
• Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de
motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van
een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang
rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te
wijd wordt genomen.
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller
dan de wegcondities en het
verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u
afslaat of van rijstrook wisselt.
Zorg dat andere weggebruikers u
kunnen zien.
● De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor
een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het
stuur houden en beide voeten
op de bestuurdersvoetsteunen,
om zo de macht over het stuur
te behouden.
• De passagier hoort steeds de
bestuurder, de zadelband of de
handgreep, indien aanwezig,
met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
• Neem nooit een passagier mee
die niet in staat is om beide
voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
● Deze motorfiets is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde
wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste
factor bij het voorkomen of reduceren
van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde
helm.
● Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door
de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat
opmerkt.
● Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen
e.d. te dragen verkleint u de kans
op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de
wielen worden gegrepen en zo
een ongeval of letsel veroorzaken.
● Raak nooit de motor of het uitlaat-
systeem aan terwijl de motor
draait. Deze onderdelen worden
zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd
beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
● De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook
voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische
wijzigingen die niet door Yamaha zijn
goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze motor
onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken.
Door dergelijke wijzigingen kan het
gebruik van uw motor ook onwettig
worden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
vervoer van bagage kan een negatief
effect hebben op de rijstabiliteit en het
1
weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert.
2
Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen
3
van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen
4
is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene
5
richtlijnen bij het beladen van de motor
of het monteren van accessoires:
6
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder,
7
passagier, accessoires en bagage
mag de maximale gewichtslimiet niet
8
overschrijden.
9
10
Maximale belasting:
186 kg (410 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag moge-
lijk liggen en zo dicht mogelijk bij
de motor. Zorg dat het gewicht zo
gelijkmatig mogelijk over beide
zijden van de motor wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
● Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans
voordoen. Controleer voordat u
gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
● Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork
of het voorwielspatbord. Dergelijke
voorwerpen, inclusief bagage als
slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het
stuur veroorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage
aan deze motor. Yamaha is niet in
staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf ver-
antwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de
keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires
de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en ver-
voer nooit bagage als deze een
nadelige invloed hebben op de
prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken, om zeker
te zijn dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de
stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij
het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een
foutieve gewichtsverdeling of
door aërodynamische effecten.
Accessoires aan het stuur of
nabij de voorvork moeten zo
licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch
effect van invloed zijn op de
rijstabiliteit van de motor. De
motor kan door rijwind worden
opgetild of bij zijwind instabiel
worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt
ingehaald.
• Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie
in te nemen. Zo'n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en
kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires.
Als elektrische accessoires de
capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven
gaan, kan zich een gevaarlijke
elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
● BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor
of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de
nabijheid bent van open vuur.
● Start de motor nooit in een afge-
sloten ruimte en laat hem dan niet
draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in
de open lucht of in een ruimte die
voldoende ventilatie heeft.
● Zet de motor altijd uit voordat u de
motorfiets onbeheerd achterlaat
en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de
motor gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar
voetgangers en kinderen hier
geen last van hebben.
1-4
• Parkeer de motor niet op een
helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
• Parkeer de motor niet nabij een
brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur,
hij zou zo vlam kunnen vatten.
● Als u de motor in een ander voer-
tuig vervoert, zorg dan dat deze
rechtop staat. Als de motor schuin
staat, kan er benzine uit de
brandstoftank stromen.
● Roep onmiddellijk medische hulp
in als u benzine heeft ingeslikt,
veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is
terechtgekomen. Morst u benzine
op uw huid of kleding, spoel de
bewuste plek dan direct met
zeepwater en trek andere kleding
aan.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU10410
10
1. Hoofdzekering (pagina 6-31)
2. Accu (pagina 6-29)
3. Stationair stelschroef (pagina 6-14)
4. Luchtfilterelement (pagina 6-13)
5. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
6. Zadelslot (pagina 3-14)
7. Schakelpedaal (pagina 3-10)
8. Olieaftapplug (carter) (pagina 6-9)
9. Olieaftapplug (oliereservoir) (pagina 6-9)
2-1
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10. Handgreep
11. Zekeringenkastje (pagina 6-32)
12. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-21)
13. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-21)
14. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-12)
15. Olievuldop (pagina 6-8)
16. Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-12)
17. Oliefilterelement (pagina 6-10)
18. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal
kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
● een codeersleutel (met een rood
bovendeel)
● twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw
kunnen worden gecodeerd
● een transponder (die is geïnte-
greerd in de codeersleutel)
● een startblokkeereenheid
● een ECU
● een controlelampje van het start-
blokkeersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels
te coderen. Het wijzigen van de codes is
een ingewikkelde procedure. Breng het
voertuig daarom met alle drie sleutels
naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met
het voertuig te rijden. Deze sleutel dient
uitsluitend te worden gebruikt voor het
opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel
om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
● BEWAAR DE CODEERSLEUTEL
ZORGVULDIG! NEEM ONMID-
DELLIJK CONTACT OP MET UW
DEALER ALS DE SLEUTEL VER-
LOREN RAAKT! Als de codeer-
sleutel verloren raakt, is het niet
meer mogelijk om de standaard-
sleutels opnieuw te coderen. De
standaardsleutels kunnen nog
steeds worden gebruikt om het
3-1
voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is
(bijvoorbeeld als er een nieuwe
standaardsleutel wordt gemaakt
of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem worden vervangen. Het is daarom aan te
bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en
de codeersleutel te bewaren op
een veilige plaats.
● Dompel de sleutels niet onder
in water.
● Stel de sleutels niet bloot aan
extreem hoge temperaturen.
● Houd de sleutels uit de buurt
van magneten (inclusief, maar
niet uitsluitend, producten zoals luidsprekers etc.).
● Plaats geen zware voorwerpen
op de sleutels.
● Probeer niet de sleutels te slij-
pen of de vorm ervan te veranderen.
● Probeer niet het kunststof bo-
vendeel van de sleutels open te
maken.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
● Bevestig niet meer dan één
sleutel van hetzelfde startblokkersysteem aan een sleutelring.
● Houd de standaardsleutels en
sleutels van andere startblokkeersystemen uit de buurt van
de codeersleutel van dit voertuig.
● Houd sleutels van andere start-
blokkeersystemen uit de buurt
van het contactslot, deze kunnen signaalstoring veroorzaken.
DAU10471
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden
het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het
stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart
bovendeel) voor het normale gebruik
van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en
gebruik de sleutel uitsluitend voor het
opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU36870
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht gaan
branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft
aan totdat de sleutel naar "OFF" wordt
gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De
sleutel kan worden uitgenomen.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken
2. Draaien
1. Draai het stuur helemaal naar
links.
2. Druk de sleutel in de "OFF"-stand
in en draai hem dan naar de
"LOCK"-stand. Houd de sleutel
hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken
2. Draaien
Druk de sleutel in en draai hem dan
naar "OFF" terwijl de sleutel ingedrukt
wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
0
Draai de contactsleutel nooit naar
"OFF" of naar "LOCK" terwijl de
machine rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het
stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel
naar "OFF" of naar "LOCK" draait.
DAU10941
F (Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere
elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar “F” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de
accu ontladen raken.
lampje controleert u door de sleutel
naar "ON" te draaien.Als het controle-
10
lampje niet een paar seconden lang
oplicht en dan dooft, vraag dan een
Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DAU11003
DAU26873
Als de sleutel naar "OFF" wordt gedraaid, begint het controlelampje na
30 seconden te knipperen om aan te
geven dat het startblokkeersysteem is
ingeschakeld. Het controlelampje
stopt na 24 uur met knipperen, maar
het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een
zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-7 voor
uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “N”
Dit controlelampje brandt terwijl de
versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11020
Controlelampje richtingaanwijzers
“y”
Dit controlelampje knippert terwijl de
schakelaar voor richtingaanwijzers naar
de linker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “1”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
3-4
DWA10060
WAARSCHUWING
0
Draai de contactsleutel nooit naar
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de
machine rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het
stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel
naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU11530
Waarschuwingslampje
motorstoring “U”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knippert wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval
een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 37 voor uitleg over de werking van het
zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door
de sleutel naar "ON" te draaien. Als
het waarschuwingslampje niet een
paar seconden lang oplicht en dan
dooft, vraag dan een Yamaha dealer
om het elektrisch circuit te testen.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11440
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “u”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
als de motor oververhit raakt. Zet in zo'n
geval de motor onmiddellijk af en geef
deze de tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar "ON" te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een
paar seconden lang oplicht en dan
dooft, vraag dan een Yamaha dealer
om het elektrisch circuit te testen.
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl
deze oververhit is.
DAU11361
Waarschuwingslampje
brandstofniveau “K”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer het brandstofniveau
daalt tot beneden ca. 4,25 L (1,12 US
gal) (0,93 Imp.gal). Vul in dat geval zo
snel mogelijk brandstof bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door
de sleutel naar "ON" te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een
paar seconden lang oplicht en dan
dooft, vraag dan een Yamaha dealer
om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Dit model is bovendien uitgerust met
een zelfdiagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje
brandstofniveau. Als het waarschuwingslampje brandstofniveau defect
is, wordt de volgende cyclus herhaald
totdat de storing is opgeheven: Het
waarschuwingslampje brandstofniveau knippert acht keer en dooft dan
gedurende 3.0 seconden. Als dit zich
voordoet, vraag dan een Yamaha
dealer de machine te controleren.
DAUB1392
Multifunctioneel display
1. Snelheidsmeter
2. Toerenteller
3. Klok
4. Kilometerteller/Rittellers/Ritteller voor
brandstofreserve
5. Toets "SELECT"
6. Toets "RESET"
DWA12421
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen
van de multifunctionele meter gaat
aanbrengen.
Het multifunctionele display biedt de
volgende voorzieningen:
● een snelheidsmeter (die de actuele
rijsnelheid aangeeft)
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
● een toerenteller (die het motor-
toerental aangeeft)
● een kilometerteller (die de totale af-
1
2
gelegde afstand toont)
● twee rittellers (die de afgelegde
afstand aangeven sinds de tellers
het laatst werden teruggesteld op
nul)
3
● een ritteller voor brandstofreserve
(die de afgelegde afstand aan-
4
geeft sinds het waarschuwingslampje brandstofreserve aanging)
● een klok
5
● een voorziening voor zelfdiagnose
● een instelfunctie voor de helder-
6
heid van controlelampjes
Om de weergave voor snelheidsmeter
7
en kilometerteller/ritteller te wisselen
tussen kilometers en mijlen, drukt u tegelijkertijd op de toets “SELECT” en
8
de toets “RESET” en draait u de sleutel naar “ON”. Als de cijfers op het dis-
9
play gaan knipperen, drukt u op de
toets “SELECT” om kilometers of mijlen te kiezen.
10
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar "ON" te
draaien voordat u de toetsen "SELECT"
en "RESET" gebruikt.
Toerenteller
1. Toerenteller
2. Rode zone
Met de elektrische toerenteller kan de
bestuurder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik
houden.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de
toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 7.500 tpm en hoger.
Kilometerteller- en rittellermodi
1. Toets "SELECT"
2. Toets "RESET"
Door indrukken van de “SELECT”toets wisselt de weergave tussen de
kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP 1” en “TRIP 2”, volgens onderstaande volgorde:
6 TRIP 1 6 TRIP 2 6 ODO
ODO
Als het waarschuwingslampje brand-
stofniveau gaat branden (zie pagina 3-
4), wisselt de kilometertellerweergave
automatisch naar de brandstofreserve-rittellermodus “F-TRIP” en wordt
de afgelegde afstand vanaf dat punt
aangegeven. In dat geval wordt door
het indrukken van de toets “SELECT”
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
in onderstaande volgorde gewisseld
tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:
F-TRIP
6 F-TRIP
6 ODO 6 TRIP 1 6 TRIP 2
Om een ritteller op nul terug te stellen,
selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en daarna de toets
“RESET” minstens vier seconden lang
ingedrukt te houden. Wanneer u de
brandstofreserve-ritteller niet zelf met
de hand op nul terugstelt, wordt deze
automatisch teruggesteld zodra na het
tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus
weer.
Klokweergave
1. Klok
2. Toets "SELECT"
3. Toets "RESET"
Draai de sleutel naar "ON".
Om de klok op tijd te zetten
1. Houd de toets "SELECT" minstens twee seconden lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te
knipperen, drukt u op de "RESET"toets om de uren in te stellen.
3. Druk op de toets "SELECT" en de
minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de toets "RESET" om de
minuten in te stellen.
5. Druk op de toets "SELECT" en
laat deze daarna los om de klok
te starten.
3-7
Zelfdiagnosesystemen
1. Waarschuwingslampje motorstoring “U”
2. Controlelampje startblokkering “”
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische
circuits. Wanneer in een van deze circuits een storing optreedt, gaat het
waarschuwingslampje voor motorstoring knipperen. Als dit zich voordoet,
vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren. Dit model is ook
uitgerust met een zelfdiagnosesysteem
voor het startblokkeersysteem. Draai
de sleutel naar "ON". Wanneer in een
van de circuits van het startblokkeersysteem een storing optreedt, gaat het
controlelampje startblokkering knipperen en geeft een foutcode weer. Als dit
zich voordoet, vraag dan een Yamaha
dealer de machine te controleren.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Als het controlelampje eerst vijfmaal
langzaam knippert en dan herhaaldelijk tweemaal snel, betreft het mogelijk
een signaalstoring. Als deze fout zich
1
voordoet, probeer dan het volgende.
2
1. Start de motor met behulp van de
codeersleutel.
3
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit
4
de buurt van het contactslot en bewaar
niet meer dan één startblokkeersleutel
aan dezelfde sleutelring! Startblok-
5
keersleutels kunnen signaalstoring
veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
6
2. Als de motor start, zet deze dan
7
weer uit en probeer hem opnieuw
te starten met de standaardsleu-
8
tels.
3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaard-
9
sleutels, breng dan het voertuig,
de codeersleutel en beide stan-
10
daardsleutels naar een Yamaha
dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het controlelampje startblokkering
met een foutcode knippert, laat uw
voertuig dan door een Yamaha dealer
controleren.
DCA11590
LET OP:
Wanneer het display een foutcode
aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd
om motorschade te voorkomen.
Instelfunctie voor helderheid
controlelampje
● Helderheid controlelampje:
Met deze functie kunt u de helderheid van de controlelampjes afstemmen op de hoeveelheid licht buiten.
De helderheid van de
controlelampjes afstemmen
1. Draai de sleutel naar "ON".
2. Druk op de toets "SELECT" om
de kilometermodus te selecteren,
en houd daarna de toets "RESET" minstens vijf seconden lang
ingedrukt.
3. Nadat u de toets "RESET" losgelaten heeft, selecteert u vervolgens het door u gewenste niveau
van helderheid door op de toets
"RESET" te drukken.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact
op met een Yamaha dealer voor nadere
informatie.
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “ ”
2. Dimlichtschakelaar “
3. Claxonschakelaar “ ”
4. Richtingaanwijzerschakelaar “ ”
5. Schakelaar alarmverlichting “ ”
/
”
DAU12343
Rechts
1. Noodstopschakelaar “
2. Startknop “”
”
/
DAU12350
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “
”
/
Zet deze schakelaar op “” voor
grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een
claxonsignaal te geven.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “”
Druk deze schakelaar naar “” om
afslaan naar rechts aan te geven.
Druk deze schakelaar naar “” om
3-9
afslaan naar links aan te geven. Na
loslaten keert de schakelaar terug
naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft
hangen.
DAU12710
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand "ON" of “”,
kan deze schakelaar worden gebruikt
voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle
richtingaanwijzers).
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De alarmverlichting wordt gebruikt in
een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw
machine stilstaat in een mogelijk ge-
1
vaarlijke verkeerssituatie.
2
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet
3
gedurende langere tijd als de motor
niet draait omdat hierdoor de accu
4
kan ontladen.
5
6
7
8
9
10
DCA10061
DAU12820
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan
de linkerstuurgreep. Trek de hendel
naar het stuur toe om de koppeling te
ontkoppelen. Laat de hendel los om
de koppeling te laten aangrijpen. Voor
een soepele werking van de koppeling
moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van
een sperschakelaar die deel uitmaakt
van het startspersysteem. (Zie pagina
3-19.)
DAU12870
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan
de linkerzijde van de motor en wordt in
combinatie met de koppelingshendel
gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 5-traps constantmesh versnellingsbak op deze motorfiets.
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU26822
Remhendel
1. Remhendel
2. Stelwiel voor afstelpositie
3. Pijlteken
4. Afstand
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de voorrem te bekrachtigen. De remhendel is voorzien van een
stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur
vandaan wordt gehouden. Controleer of
het correcte instelpunt op het stelwiel
tegenover het “˙” merkteken op de
remhendel staat.
DAU12941
Rempedaal
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de
rechterzijde van de motorfiets. Trap op
het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU13070
Tankdop
1. Slotplaatje op de tankdop
2. Ontgrendelen
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop,
steek de sleutel in het slot en draai
hem dan een kwartslag rechtsom. Het
slot wordt ontgrendeld en de tankdop
kan worden verwijderd.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de
1
sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de
2
3
oorspronkelijke positie, neem hem
uit en sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Boven-
4
dien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct
5
gesloten en vergrendeld is.
6
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de
7
0
tankdop correct is afgesloten.
8
9
10
DWA11090
DAU13210
Brandstof
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is. Vul de
brandstoftank tot onderaan de vulpijp
zoals getoond.
DWA10880
WAARSCHUWING
• Overvul de brandstoftank niet,
anders zal benzine uitstromen
zodra deze warm wordt en uitzet.
• Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
0
LET OP:
DCA10070
Veeg gemorste brandstof direct af
met een schone, droge en zachte
doek, de brandstof kan immers
schade toebrengen aan de lak of
aan kunststof onderdelen.
DAU13390
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND LOODVRIJE
SUPERBENZINE
Inhoud brandstoftank:
15,0 L (3,96 US gal) (3,29 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden):
4,25 L (1,12 US gal) (0,93 Imp.gal)
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
DCA11400
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en
zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op
het gebruik van loodvrije superbenzine met een octaangetal van RON 95
of hoger. Als de motor gaat detoneren
(pingelen), gebruik dan benzine van
een ander merk. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer
mee en blijven de onderhoudskosten
beperkt.
DAUB1300
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Slangklem
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
● Controleer de aansluiting van de
tankbeluchtingsslang/overloopslang.
● Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren
of beschadiging en vervang indien
nodig.
● Controleer of het uiteinde van de
tankbeluchtingsslang/overloopslang niet verstopt is en reinig indien nodig.
● Zorg dat het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang
binnen de slangklem geplaatst is.
DAU13431
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
DWA10860
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de
motor heeft gedraaid. Controleer of
het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden
uit te voeren.
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om
1
brand of andere schaderisico's te
voorkomen.
2
● Gebruik uitsluitend loodvrije
3
benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toege-
4
5
bracht aan de uitlaatkatalysator.
● Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals
op gras of op ander materiaal
6
7
dat gemakkelijk vlamvat.
● Laat de motor niet te lang aan-
een stationair draaien.
8
9
DCA10700
DAUB1311
Zadels
Duozadel
1. Ontgrendelen
Verwijderen van het duozadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot
en draai hem linksom.
2. Trek het duozadel los.
Aanbrengen van het duozadel
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1. Steek het uitsteeksel aan de
voorzijde van het duozadel in de
zadelbevestiging zoals getoond,
en druk dan de achterzijde van
het zadel omlaag om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit.
10
3-14
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Yamaha U-LOCK-slot (optie)
2. Riemen
3. Boordgereedschapsset
Het duozadel is dusdanig ontworpen
dat er een origineel Yamaha U-slot onderaan het zadel kan worden bevestigd. (Andere typen sloten passen mogelijk niet.) Als u een U-slot aan het
zadel bevestigt, zet het dan goed vast
met de riemen. Als het U-slot niet aan
het zadel bevestigd is, maak dan de
riemen vast om deze niet te verliezen.
Bestuurderszadel
1. Bouten de bestuurderszadel
Verwijderen van het
bestuurderszadel
1. Verwijder het duozadel.
2. Verwijder de bouten en trek dan
het bestuurderszadel los.
Aanbrengen van het
bestuurderszadel
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het bestuurderszadel in
de zadelbevestiging zoals getoond, plaats het zadel in de oorspronkelijke positie en zet de bouten daarna vast.
2. Installeer het duozadel.
OPMERKING:
Controleer of de zadels stevig zijn vergrendeld alvorens te gaan rijden.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
3-15
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Afstellen van de
schokdemperunit
1
2
3
4
5
1. Stelring veervoorspanning
2. Borgmoer
(a) Draai om de veervoorspanning te verhogen
6
(b) Draai om de veervoorspanning te verlagen
Deze schokdemperunit is uitgerust met
7
een stelmoer voor veervoorspanning.
8
9
10
WAARSCHUWING
0
Probeer nooit een stelmechanisme
voorbij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.
DAUB1330
DCA10100
A. Afstand (veervoorspanning)
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai om de veervoorspanning te
verhogen en zo de vering stugger
te maken de stelmoer in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de
stelmoer in de richting (b).
OPMERKING:
● Verricht de afstelling met de spe-
ciale sleutel in de boordgereedschapsset.
● De afstelling voor veervoorspan-
ning wordt gecontroleerd door de
afstand A te meten, zoals getoond
in de afbeelding. Hoe korter de afstand A, hoe lager de veervoorspanning; hoe langer de afstand
A, hoe hoger de veervoorspanning. Per elke complete omwenteling van de stelmoer verandert afstand A met 1,5 mm (0,059 in).
● Bij het meten van de afstand A
moet het achterwiel van de grond
af zijn. (Zie pagina 6-36.)
3-16
Loading...
+ 67 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.