Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de YP400 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw
YP400. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook
wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog
vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU34110
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter blij-
●
ven, ook als deze later wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
●
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat
de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding,
neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of
degene die de scooter inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE
1
RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET
BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE
VEREISTEN ALVORENS MET DEZE
SCOOTER TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
●
DOOR EEN COMPETENTE IN-
FORMATIEBRON GRONDIG
ZIJN INGELICHT OVER ALLE
ASPECTEN VAN SCOOTERRIJ-
DEN.
●
ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDER-
HOUDSEISEN VERMELD IN HET
INSTRUCTIEBOEKJE VOOR DE
EIGENAAR.
●
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJ-
TECHNIEKEN.
●
GEBRUIK MAKEN VAN PRO-
FESSIONELE TECHNISCHE
DAU10260
SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN HET INSTRUCTIEBOEKJE EN/OF WANNEER DE
MECHANISCHE CONDITIES DIT
VEREISEN.
Veilig rijden
●
Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
●
Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus
een passagier.
●
Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste
oorzaak van auto/scooter ongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een
autobestuurder de scooter niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval
te verminderen.
●
Dus:
●
Draag een jack in felle kleuren.
●
Wees extra voorzichtig bij het
naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken
met scooters zich namelijk het
meest voor.
●
Ga daar rijden waar andere
weggebruikers u kunnen zien.
Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
●
Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van
een geldig rijbewijs.
●
Zorg dat u bekwaam bent om te
rijden en leen uw machine alleen uit aan ervaren scooterrijders.
●
Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met
uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
●
We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken waar
geen verkeer is, totdat u grondig
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
bekend bent met de scooter en
zijn bediening.
●
Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders
houden bij het ingaan van een
bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop
(onvoldoende schuinleggen bij de
bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd word genomen.
●
Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller
dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
●
Geef altijd richting aan voordat u
afslaat of van rijstrook wisselt.
Zorg dat andere weggebruikers
u kunnen zien.
●
De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor
een goede besturing.
●
De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het
stuur houden en beide voeten
op de voetplaat, om zo de macht
over het stuur te behouden.
●
De passagier hoort steeds de
bestuurder, de zadelband of de
handgreep, indien aanwezig,
met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
●
Neem nooit een passagier mee
die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
●
Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.
●
Deze scooter is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De scooter is niet bedoeld
voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het
dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
●
Draag altijd een goedgekeurde
helm.
●
Draag ook een gezichtskap of een
veiligheidsbril. De rijwind in uw
niet-afgeschermde ogen kan het
zicht verslechteren, zodat u gevaren te laat zou opmerken.
●
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen
e.d. te dragen verkleint u de kans
op schaafwonden of ontvellingen.
●
Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen
worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
●
Raak nooit de motor of het uitlaatsysteem aan terwijl de motor
draait. Deze onderdelen worden
zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw
benen, enkels en voeten bedekt.
●
De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische
wijzigingen die niet door Yamaha zijn
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze scooter
onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken.
1
Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw scooter ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
vervoer van bagage kan een negatief
effect hebben op de rijstabiliteit en het
weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert.
Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van
uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer
u op een scooter rijdt die beladen is of
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hier volgen enkele algemene richtlijnen
bij het beladen van de scooter of het
monteren van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder,
passagier, accessoires en bagage mag
de maximale gewichtlimiet van 198 kg
(437 lb) niet overschrijden. Let op het
volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
●
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag mogelijk
liggen en zo dicht mogelijk nabij de
scooter. Zorg dat het gewicht zo
gelijkmatig mogelijk aan beide zijden van de scooter wordt verdeeld, om zo onbalans of
instabiliteit te beperken.
●
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage
stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
●
Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de
voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage
reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden
speciaal ontworpen voor montage aan
deze scooter. Yamaha is niet in staat
om alle overige leverbare accessoires
te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en
gebruik van niet-Yamaha accessoires.
Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires
de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
●
Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een
nadelige invloed hebben op de
prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken, om zeker
te zijn dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele
manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
●
Accessoires die aan of nabij het
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aërodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de
voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
●
Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de
rijstabiliteit van de scooter. De
scooter kan door rijwind worden
opgetild of bij zijwind instabiel
worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt
of door deze wordt ingehaald.
●
Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in
te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan
een comfortabele bediening hin-
deren, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
●
Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires.
Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem
van de scooter te boven gaan, kan
zich een gevaarlijke elektrische
storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
●
BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:
●
Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
●
Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor
of op het uitlaatsysteem.
●
Tank niet terwijl u rookt of in de
nabijheid bent van open vuur.
●
Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet
draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel
veroorzaken. Start de motor alleen
in de open lucht of in een ruimte
die voldoende ventilatie heeft.
●
Zet de motor altijd uit voordat u de
scooter onbeheerd achterlaat en
neem de sleutel uit het contactslot.
Let op het volgende als u de scooter gaat parkeren:
●
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, dus parkeer
de scooter op een plek waar
voetgangers of kinderen hiervan
geen hinder hebben.
●
Parkeer de scooter niet op een
helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
●
Parkeer de scooter niet nabij
een brandend toestel(bijv. een
petroleumkachel) of bij open
vuur, hij zou zo vlam kunnen
vatten.
●
Roep onmiddellijk medische hulp
in nadat u benzine heeft ingeslikt,
veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is terecht gekomen. Morst u benzine
1
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
op uw huid of kleding, spoel de be-
wuste plek dan direct met zeepwa-
ter en trek andere kleding aan.
1
Andere aandachtspunten
voor veilig motorrijden
●
Geef duidelijk richting aan wanneer u een bocht neemt.
●
Op een nat wegdek kan remmen
uiterst lastig zijn. Vermijd te hard
remmen, de scooter zou kunnen
slippen. Bedien de remmen rustig
wanneer u op een nat wegdek wilt
stoppen.
●
Minder snelheid bij het naderen
van een bocht of een afslag. Trek
DAU10370
●
De remvoeringen kunnen nat worden bij het wassen van de scooter.
Controleer de remmen na het wassen van de scooter, voordat u gaat
rijden.
●
Draag steeds een helm, handschoenen, een lange broek (taps
toelopend bij de enkel/omslag, om
flapperen te voorkomen), en een
felgekleurd jack.
●
Vervoer op uw scooter niet te veel
bagage. Een overbeladen scooter
is onstabiel.
langzaam op nadat u de bocht
hebt genomen.
●
Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op
en kan het portier openslaan in uw
rijrichting.
●
Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in
natte toestand zeer glad. Minder
snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders
kan hij gaan schuiven.
1-5
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-612-1
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
DAU10410
1
1
2
3
4
5
6
7
8
1. Koplamp (pagina 6-34)
2. Tankdop (pagina 3-13)
3. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-18)
9
4. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-18)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan
worden bemoeilijkt door de codering
van de standaardsleutels te wijzigen.
Het systeem bestaat uit de volgende
onderdelen:
●
een codeersleutel (met een rood
bovendeel)
●
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw
kunnen worden gecodeerd
●
een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)
●
een startblokkeereenheid
●
een ECU
●
een controlelampje van het start-
blokkeersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel
wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de
codes is een ingewikkelde procedure.
Breng het voertuig daarom met alle drie
sleutels naar een Yamaha dealer om
deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel
niet om met het voertuig te rijden. Deze
sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de
standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig
te rijden.
DCA11820
LET OP:
BEWAAR DE CODEERSLEU-
●
TEL ZORGVULDIG! NEEM ON-
MIDDELLIJK CONTACT OP MET
UW DEALER ALS DE SLEUTEL
VERLOREN RAAKT! Als de co-
deersleutel verloren raakt, is het
niet meer mogelijk om de stan-
daardsleutels opnieuw te code-
3-1
ren. De standaardsleutels
kunnen nog steeds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wanneer de
codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of
alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem worden
vervangen. Het is daarom aan te
bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en
de codeersleutel te bewaren op
een veilige plaats.
●
Dompel de sleutels niet onder in
water.
●
Stel de sleutels niet bloot aan
extreem hoge temperaturen.
●
Houd de sleutels uit de buurt
van magneten (inclusief, maar
niet uitsluitend, producten zoals
luidsprekers etc.).
●
Plaats geen zware voorwerpen
op de sleutels.
●
Probeer niet de sleutels te slij-
2
3
4
5
6
7
8
9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
pen of de vorm ervan te veranderen.
●
Probeer niet het kunststof bo-
Contactslot/stuurslot
DAU10471
vendeel van de sleutels open te
1
2
maken.
●
Bevestig niet meer dan één
sleutel van hetzelfde startblokkersysteem aan een sleutelring.
●
3
Houd de standaardsleutels en
sleutels van andere startblok-
4
5
6
7
keersystemen uit de buurt van
de codeersleutel van dit voertuig.
●
Houd sleutels van andere startblokkeersystemen uit de buurt
van het contactslot, deze kunnen signaalstoring veroorzaken.
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van
het voertuig. Bewaar de codeersleutel
8
(rood bovendeel) op een veilige plaats
om verlies te voorkomen en gebruik de
9
sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU34121
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenver-
3-2
lichting, het achterlicht, de
kentekenverlichting en de parkeerlichten gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING:
De koplampen gaan automatisch branden wanneer de motor wordt gestart en
blijven aan totdat de sleutel naar “OFF”
wordt gedraaid of de zijstandaard omlaag wordt bewogen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De
sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar
links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand
in en draai hem dan naar de
“LOCK”-stand. Houd de sleutel
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1234
hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai hem dan
naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt
wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur
verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar
“OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU33491
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en de achterlichten en parkeerlichten branden. De
alarmverlichting en richtingaanwijzers
kunnen worden ingeschakeld, maar
alle andere elektrische systemen zijn
uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de
accu ontladen raken.
3-3
DAU11001
Controle- en
waarschuwingslampjes
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “”
en “”
2. Controlelampje grootlicht “”
3. Controlelampje startblokkering “”
4. Waarschuwingslampje motorstoring “”
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of
rechterstand is gedrukt.
2
3
4
5
6
7
8
9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
1
Waarschuwingslampje motorstoring “”
2
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer een elektrisch circuit dat
3
de motorwerking controleert defect is.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer
4
het zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waar-
5
schuwingslampje controleert u door de
sleutel naar “ON” te draaien. Als het
6
waarschuwingslampje niet een paar
seconden lang oplicht en dan dooft,
7
vraag dan een Yamaha dealer om het
elektrisch circuit te testen.
8
Controlelampje startblokkering “”
Het elektrisch circuit voor het controle-
9
lampje controleert u door de contactsleutel naar “ON” te draaien.
Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag
DAU11080
DAU11480
DAU26871
dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Als de contactsleutel naar “OFF” wordt
gedraaid, begint het controlelampje na
30 seconden te knipperen om aan te
geven dat het startblokkeersysteem is
ingeschakeld. Het controlelampje stopt
na 24 uur met knipperen, maar het
startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
OPMERKING:
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Als het
startblokkeersysteem defect is, gaat
het controlelampje knipperen en toont
de multifunctionele meter een foutcode
wanneer de contactsleutel naar “ON”
wordt gedraaid. (Zie “Zelfdiagnosesysteem” op pagina 3-5 voor meer informatie.)
DAU11601
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt
gedraaid, slaat de naald van de snelheidsmeter eenmaal helemaal uit tot
aan de hoogste snelheid en keert daarna weer terug naar nul om het elektrische circuit te testen.
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
3
4
5
6
DAU11872
Toerenteller
1
2
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de
motorrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot aan het
hoogste aantal toeren per minuut en
keert daarna weer terug naar nul tpm
om het elektrische circuit te testen.
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de
toerenteller in de rode zone wijst.
DCA10031
Rode zone: 8250 tpm en hoger
3-5
DAU34133
Multifunctioneel display
DWA12311
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat, voordat u wijzigingen in de instellingen
van het multifunctionele display
gaat aanbrengen.
1. Klok/omgevingstemperatuurdisplay
2. Temperatuurmeter koelvloeistof
3. Brandstofniveaumeter
4. Kilometerteller/rittellers
5. “SELECT”-toets
6. “RESET”-toets
2
3
4
5
6
7
8
9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
12
1
2
3
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Waarschuwingssymbool voor brandstofni-
4
veau “ ”
3. Symbool koelvloeistoftemperatuur “”
5
4. Indicator olieverversing “OIL”
Het multifunctionele display toont de
6
volgende voorzieningen:
●
7
8
9
een brandstofniveaumeter
●
een temperatuurmeter koelvloeistof
●
een kilometerteller (die de totale
afgelegde afstand toont)
●
twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers
het laatst werden teruggesteld op
nul)
●
een ritteller voor brandstofreserve
3
4
(die de afgelegde afstand weergeeft vanaf het moment dat het onderste segment van de
brandstofniveaumeter en het
waarschuwingssymbool voor
brandstofniveau gaan knipperen)
●
een voorziening voor zelfdiagnose
●
een klok
●
een omgevingstemperatuurweergave
●
een indicator olieverversing
●
een indicator V-snaarvervanging
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “ON”
●
te draaien voordat u de toetsen
“SELECT” en “RESET” gebruikt.
Als de sleutel naar “ON” wordt ge-
●
draaid, verschijnen alle segmenten een voor een op het
multifunctionele display en ver-
di “TRIP”, in de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP (boven) → TRIP (onder)
→
ODO
Als er ongeveer 2.8 L (0.74 US gal)
(0.62 Imp.gal) brandstof in de tank over
is, beginnen het onderste segment van
de brandstofniveaumeter en het waarschuwingssymbool voor brandstofniveau te knipperen. De
displayweergave wisselt automatisch
naar de brandstofreserve-ritteller “TRIP
F”, waarop de afgelegde afstand vanaf
dat punt wordt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de
toets “SELECT” in de onderstaande
volgorde gewisseld tussen de diverse
weergaven van rittellers en kilometerteller:
TRIP F → TRIP (boven) → TRIP (onder) → ODO → TRIP F
dwijnen dan weer om het elektrisch circuit te testen.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de toets “SELECT”
wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermo-
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
1. Ritteller brandstofreserve
Om een ritteller op nul terug te stellen,
selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang
ingedrukt te houden. Wanneer u de
brandstofreserve-ritteller niet zelf met
de hand op nul terugstelt, wordt deze
automatisch teruggesteld zodra na het
tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemode weer.
Brandstofniveaumeter
Als de contactsleutel op “ON” staat,
geeft de brandstofniveaumeter de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank
aan. De displaysegmenten van de
brandstofniveaumeter verdwijnen rich-
ting “E” (Empty) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Wanneer het
brandstofniveau het onderste segment
vlakbij “E” bereikt, gaan het waarschuwingssymbool voor brandstofniveau en
het onderste segment knipperen. Vul
zo snel mogelijk brandstof bij.
Temperatuurmeter koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand “ON”
geeft de temperatuurmeter koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof aan. De koelvloeistoftemperatuur
is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als het
bovenste segment en het symbool voor
koelvloeistoftemperatuur knipperen,
stop de machine dan en laat de motor
afkoelen. (Zie pagina 6-38.)
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl
deze oververhit is.
Indicator olieverversing “OIL”
Deze indicator knippert zodra de eerste
1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na
5000 km (3000 mi). Vervolgens gaat de
indicator om de 5000 km (3000 mi)
knipperen, om zo aan te geven dat het
tijd is om de motorolie te verversen.
Nadat de motorolie is ververst moet de
indicator olieverversing worden teruggesteld. (Zie pagina 6-12.)
Als de motorolie werd ververst voordat
de indicator olieverversing brandde
(dus voordat de intervalperiode voor
2
3
4
5
6
7
8
9
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
olieverversing was verstreken), moet
de indicator na de olieverversing worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer
1
correct wordt aangegeven. (Zie
pagina 6-12.)
2
Het elektrisch circuit van de indicator
kan via de volgende procedure worden
getest.
3
1. Zet de noodstopschakelaar in “”
4
en draai de sleutel naar “ON”.
2. Kijk of de indicator een paar se-
5
6
7
conden oplicht en dan dooft.
3. Als de indicator niet gaat branden,
vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
De indicator olieverversing kan gaan
knipperen als er gas wordt gegeven
8
terwijl de scooter op de middenbok
staat; dit wijst dan echter niet op een
storing.
9
Indicator V-snaarvervanging
“V-BELT”
Deze indicator knippert om de 20000
km (12000 mi), wanneer de V-snaar
moet worden vervangen.
Het elektrisch circuit van de indicator
kan via de volgende procedure worden
getest.
1. Draai de contactsleutel naar “ON”
en controleer of de noodstopschakelaar op “” is gezet.
2. Als de indicator niet gaat branden,
vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische
circuits.
Als een van deze circuits uitvalt, toont
het multifunctionele display een foutcode van 2 cijfers (bijv. 12, 13, 14).
Noteer zo’n foutcode als die op het multifunctionele display staat aangegeven
en vraag een Yamaha dealer het voertuig na te zien.
DCA11790
LET OP:
Wanneer het multifunctionele display een foutcode aangeeft, moet
het voertuig zo spoedig mogelijk
worden gecontroleerd om motor-
3-8
schade te voorkomen.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem.
Als een van de circuits van het startblokkeersysteem uitvalt, gaat het controlelampje startblokkering knipperen
en geeft het multifunctionele display
een foutcode van twee cijfers weer
(bijv. 51, 52, 53) wanneer de sleutel
naar “ON” is gedraaid.
OPMERKING:
Als het multifunctionele display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk
een storing in het transpondersignaal.
Als deze fout zich voordoet, probeer
dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de
codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit
de buurt van het contactslot en bewaar
niet meer dan één startblokkeersleutel
aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroor-
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
zaken, waardoor de motor mogelijk niet
kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan
weer uit en probeer hem opnieuw
te starten met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de
codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer
en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het multifunctionele display foutcodes toont, noteer deze dan en vraag
een Yamaha dealer om het voertuig te
controleren.
Klokweergave
De klok op tijd zetten:
1. Houd de toetsen “SELECT” en
“RESET” tegelijkertijd minstens
twee seconden lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te
knipperen, drukt u op de toets
“RESET” om de uren in te stellen.
3. Druk op de toets “SELECT” en de
minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de toets “RESET” om de
minuten in te stellen.
5. Druk op de toets “SELECT” en laat
deze dan los om de klok te starten.
Door de toets “SELECT” minstens
twee seconden lang ingedrukt te
houden, wisselt de klokweergave
naar de omgevingstemperatuurweergave.
Omgevingstemperatuurweergave
Deze weergave toont de omgevingstemperatuur vanaf –10 °C tot 50 °C in
stappen van 1 °C. De weergegeven
temperatuur kan afwijken van de omgevingstemperatuur. Door de toets
“SELECT” minstens twee seconden
lang ingedrukt te houden, wisselt de
omgevingstemperatuurweergave terug
naar de klokweergave.
OPMERKING:
Als de omgevingstemperatuur
●
daalt tot onder de –10 °C, wordt
een lagere temperatuur dan –10 °C
niet weergegeven.
●
Als de omgevingstemperatuur
stijgt tot boven de 50 °C, wordt een
hogere temperatuur dan 50 °C niet
weergegeven.
●
De nauwkeurigheid van de temperatuuraflezing kan worden beinvloed door langzaam rijden
(ongeveer onder 20 km/h) of door
het oponthoud bij verkeerslichten,
spoorwegovergangen etc.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
3
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie)
Deze motor kan door een Yamaha
1
dealer worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem
contact op met een Yamaha dealer
2
voor nadere informatie.
3
4
5
6
7
8
9
DAU12330
Stuurschakelaars
Links
1
2
3
4
1. Lichtsignaalschakelaar “PASS”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
3-10
DAU12343
Rechts
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Schakelaar alarmverlichting “”
3. Startknop “”
DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor
grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/
”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk
deze schakelaar naar “” om afslaan
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
naar links aan te geven. Na loslaten
keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit
te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de
middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een
claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor
start op “”. Zet deze schakelaar op
“” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer
de machine omslaat of als de gaskabel
blijft hangen.
DAU12720
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op
deze knop terwijl u de voor- of achterrem bekrachtigt om de motor te starten
met de startmotor.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
DAU12731
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “”
kan deze schakelaar worden gebruikt
voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle
richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in
een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw
machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10060
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd, anders kan de
accu ontladen raken.
DAU12900
Voorremhendel
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterstuurgreep. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Achterremhendel
1
2
3
4
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan
5
de linkerstuurgreep. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te
6
bekrachtigen.
7
8
9
1
DAU12950
DAU12962
Achterremblokkeerhendel
1
1. Achterremblokkeerhendel
Dit voertuig is uitgerust met een achterremblokkeerhendel waarmee het achterwiel kan worden vergrendeld bij het
stilstaan voor verkeerslichten, spoorwegovergangen etc.
Blokkeren van het achterwiel
Druk de achterremblokkeerhendel naar
links totdat deze vastklikt.
Deblokkeren van het achterwiel
Druk de achterremblokkeerhendel terug in de oorspronkelijke positie.
OPMERKING:
Zorg ervoor dat het achterwiel niet
●
beweegt als de achterremblok-
keerhendel wordt bekrachtigd.
●
Bekrachtig voor een veilige blokkering van het achterwiel eerst de
achterremhendel voordat u de
achterremblokkeerhendel naar
links beweegt.
DWA12361
WAARSCHUWING
Beweeg de achterremblokkeerhendel nooit naar links terwijl the voertuig in beweging is, anders zou u de
macht over het stuur kunnen verliezen of een ongeval kunnen veroorzaken. Zorg ervoor dat het voertuig
tot stilstand is gekomen voordat u
de achterremblokkeerhendel naar
links beweegt.
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Tankdop
Openen van de tankdop
1. Open het paneel door de hendel
naar voren te schuiven en trek dan
de hendel omhoog.
1
2
1. Deksel
2. Openingshendel
2. Steek de sleutel in het slot en draai
hem rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
DAU13161
1
1. Tankdop
Aanbrengen van de tankdop
1. Zet de uitlijnmerktekens tegenover
elkaar, steek de tankdop in de tankopening en druk de dop omlaag.
1
hem dan uit.
3. Sluit het paneel.
DWA11120
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de
tankdop correct is aangebracht en
vergrendeld.
2
3
4
5
6
7
8
9
1. Lijn merktekens uit
2. Draai de sleutel linksom naar de
oorspronkelijke positie en neem
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Brandstof
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1
2
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in
de brandstoftank aanwezig is. Vul de
brandstoftank tot onderaan de vulpijp
zoals getoond.
WAARSCHUWING
Overvul de brandstoftank niet,
●
anders zal benzine uitstromen
zodra deze warm wordt en uitzet.
●
Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
DAU13210
DWA10880
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af
met een schone, droge en zachte
doek, de brandstof kan immers
schade toebrengen aan de lak of aan
kunststof onderdelen.
DAU33520
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE
LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
14.0 L (3.70 US gal)
(3.08 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan
inwendige motoronderdelen als
kleppen en zuigerveren en ook aan
het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op
het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91
of hoger. Als de motor gaat detoneren
(pingelen), gebruik dan benzine van
een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te
gebruiken gaan bougies langer mee en
blijven de onderhoudskosten beperkt.
3-14
Loading...
+ 68 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.