Yamaha MAJESTY125 (2006), MAJESTY 125 User Manual [nl]

INSTRUCTIEBOEKJE
YP125E YP180E
5XL-F8199-D3
INLEIDING
DAU10110
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de YP125E/YP180E, profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabri­ceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verwor­ven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YP125E/YP180E. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU34110
t
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
ss
WAARSCHUWING Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of degene die de scooter inspecteert of repareert.
LET OP De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
OPMERKING: De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-
makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12410
ss
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUS1171
YP125/YP180
HANDLEIDING
©2005 door YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
1e uitgave, september 2005 Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of
onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Spanje.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ................1-1
BESCHRIJVING ..................................2-1
Aanzicht linkerzijde ...........................2-1
Aanzicht rechterzijde ........................2-2
Bedieningen en instrumenten...........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN
BEDIENINGEN ....................................3-1
Contactslot .......................................3-1
Controlelampjes................................3-1
Snelheidsmeterunit ...........................3-3
Brandstofniveaumeter ......................3-3
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) .....3-4
Klok...................................................3-4
Stuurschakelaars ..............................3-4
Voorremhendel..................................3-5
Achterremhendel ..............................3-6
Tankdop ............................................3-6
Brandstof ..........................................3-6
Zadel .................................................3-7
Voorste opbergcompartiment...........3-7
Opbergcompartiment .......................3-7
Afstellen van de schokdemperunits...3-8
Zijstandaard ......................................3-8
Werkingscontrole
zijstandaardspechakelaar..............3-9
CONTROLES VOOR HET STARTEN .4-1
Controlelijst voor gebruik..................4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-
INFORMATIE .......................................5-1
Starten van een koude motor...........5-1
Wegrijden..........................................5-2
Sneller en langzamer rijden ..............5-2
Remmen ...........................................5-2
Inrijperiode ........................................5-3
Parkeren............................................5-3
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARATIES....................6-1
Boordgereedschapsset.....................6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema.......................6-2
Stroomlijn- en framepanelen
verwijderen en aanbrengen...........6-5
Controleren van de bougie ...............6-6
Motorolie...........................................6-7
Cardanolie.........................................6-9
Koelvloeistof ...................................6-10
Air filter and V-belt case air filter
elements ......................................6-11
Afstellen van de carburateur ..........6-12
Controleren van de vrije slag
gaskabel ......................................6-12
Banden ...........................................6-13
Vrije slag van remhendel afstellen..6-15 Controleren van voor- en
achterremblokken........................6-15
Controleren van
remvloeistofniveau ......................6-15
Verversen van remvloeistof.............6-16
Controleren en smeren van kabels ...6-16 Controleren en smeren van
middenbok en zijstandaard.........6-17
Voorvork controleren ......................6-17
Controle van stuursysteem.............6-17
Controleren van wiellagers .............6-18
Accu................................................6-18
Zekering vervangen ........................6-20
Vervangen van de koplampgloeilamp
of gloeilamp van de voorste
richtingaanwijzer..........................6-20
Gloeilamp in voorste richtingaanwijzer
vervangen....................................6-21
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen....................................6-21
Vervangen van gloeilamp voor
remlicht/achterlicht of van gloeilamp
voor achterste richtingaanwijzer..6-22
Problemen oplossen.......................6-23
Storingzoekschema ........................6-24
VERZORGING EN STALLING VAN DE
SCOOTER............................................7-1
Verzorging .........................................7-1
Stalling ..............................................7-3
SPECIFICATIES...................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE...............9-1
Identificatienummers ........................9-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
DAU10260
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJ­TECHNIEKEN EN VAN DE DESKUN­DIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREIS­TEN ALVORENS MET DEZE SCOO­TER TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN SCOOTERRIJ­DEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-
CHUWINGEN EN ONDERHOUD­SEISEN VERMELD IN HET INS­TRUCTIEBOEKJE VOOR DE EIGENAAR.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJ­TECHNIEKEN.
GEBRUIK MAKEN VAN PRO-
FESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN HET INSTRUCTIEBOEKJE EN/OF WANNEER DE MECHA­NISCHE CONDITIES DIT VEREI­SEN.
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weg­gebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto/scooter onge­vallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een auto­bestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type onge­val te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van krui­singen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zicht­hoek van een andere wegge­bruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw machine alleen uit aan ervaren scoote­rrijders.
• Weet wat u wel en niet aan­kunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
1
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
• We raden aan om het scoote­rrijden te oefenen op plekken
1
waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scoo­terbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNEL­HEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinleggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd word genomen.
• Neem altijd de maximum snel­heid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wis­selt. Zorg dat andere wegge­bruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de voetplaat, om zo de macht over het stuur te behou­den.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te hou­den en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te hou­den.
• Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedo­eld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belan­grijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
1-2
Draag altijd een goedgekeurde
helm.
Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in uw niet-afgeschermde ogen kan het zicht verslechteren, zodat u gevaren te laat zou opmerken.
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellin­gen.
Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan scha­kelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brand­wonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze scooter onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorza­ken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw scooter ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scoo­ter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de scooter of het monteren van accessoires:
Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtlimiet van 183 kg (403,5 lb) niet overschrijden. Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag moge­lijk liggen en zo dicht mogelijk nabij de scooter. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk aan beide zijden van de scooter wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevesti­gingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een ins­tabiel weggedrag of een te trage
reactie op het stuur veroorzaken. Accessoires Originele Yamaha accessoires wer­den speciaal ontworpen voor monta­ge aan deze scooter. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare acces­soires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en
vervoer nooit bagage als deze
een nadelige invloed hebben op
de prestaties van uw scooter.
Inspecteer het accessoire zorg-
vuldig alvorens het te gebruiken,
om zeker te zijn dat het de
grondspeling of de hellinghoek
1
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bedie­ning beperkt of lampen of reflectors
1
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërodynamische effec­ten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kun­nen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind wor­den opgetild of bij zijwind ins­tabiel worden. Zulke accessoi­res kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodza­ken de bestuurder om een andere dan de normale zitposi­tie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewe­gingsvrijheid van de bestuur­der en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch sys­teem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u ben­zine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tan­ken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn gif­tig en kunnen al heel snel bewus­teloosheid of dodelijk letsel vero­orzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het con­tactslot. Let op het volgende als u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, dus parkeer de scooter op een plek waar voetgangers of kinderen hier­van geen hinder hebben.
• Parkeer de scooter niet op een helling of op een zachte onder­grond, om omvallen te voorko­men.
1-4
• Parkeer de scooter niet nabij een brandend toestel(bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Roep onmiddellijk medische
hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is terecht gekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
1
1-5
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
2
DAU10410
1. Koplamp (bladzijde 6-20)
2. Zijstandaard (bladzijde 3-8)
3. Luchtfilterelement v-snaarbehuizing (bladzijde 6-11)
4. Middenbok (bladzijde 6-17)
5. Luchtfilterelement (bladzijde 6-11)
6. Brandstoftank (bladzijde 3-6)
2-1
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
2
7. Steunbeugel
8. Schokdemperunit (bladzijde 3-8)
9. Zadel (bladzijde 3-7)
10. Peilstock (Motorolie) (bladzijde 6-7)
11. Helmopbergruimte (bladzijde 3-7)
12. Accu/Zekeringen (bladzijde 6-18)
13. Koelvloeistofreservoir (bladzijde 6-10)
14. Radiator
2-2
BESCHRIJVING
24
21
17
23
22
26
19 20 18
27
18
25
16
15
28
Bedieningen en instrumenten
2
DAU10430
15. Achterremhendel (bladzijde 3-6)
16. Linker stuurschakelaar (bladzijde 3-4)
17. Snelheidsmeter (bladzijde 3-3)
18. Controlelampje richtingaanwijzers (bladzijde 3-1)
19. Controlelampje grootlicht (bladzijde 3-2)
20. Controlelampje koelvloeistoftemperatuur (bladzijde 3-2)
21. Brandstofniveaumeter (bladzijde 3-3)
22. Voorremhendel (bladzijde 3-5)
23. Rechter stuurschakelaar (bladzijde 3-5)
24. Accuspanningsmeter (bladzijde 3-3)
25. Kilometerteller/Klok (bladzijde 3-4)
26. Contactslot (bladzijde 3-1)
27. Handschoenen kastje (bladzijde 3-7)
28. Peilglas voor het koelvloeistof niveau (bladzijde 6-10)
2-3
1 2 1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10450
Contactslot
Via het contactslot worden het onts­tekingssysteem en de verlich­tingssystemen bediend. De diverse standen van het contactslot worden hierna beschreven.
DAU10630
AAN
Alle elektrische systemen komen onder stroom en de motor kan wor­den gestart. De sleutel kan niet wor­den uitgenomen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitges­chakeld. De sleutel kan worden uitge­nomen.
DAUM1020
h
Het waarschuwingslampje voor de koelvloeistoftemperatuur moet gaan branden als de sleutel naar “h“ wordt gedraaid. (Zie pagina 3-2.)
DAU10700
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elek­trische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in vanuit de “OFF” stand, laat los en draai dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen Steek de sleutel helemaal in en draai naar “OFF”.
ss
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval
3-1
DWA10060
veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU10980
Controlelampjes
3
1. Controlelampjes richtingaanwijzers
2. Controlelampje grootlicht
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers “c” en “d”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
1 2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor groo­tlicht.
Controlelampje voor olieverversingstermijn “z”
3
1. Indicator olieverversing
2. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur
Dit controlelampje gaat aan zodra de eerste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd en gaat vervolgens telkens na 3000 km (1800 mi) branden, om zo aan te geven dat het tijd is om de motorolie te verversen. Als de motorolie werd ververst voor­dat het controlelampje olieverver­singstermijn brandde (dus voordat de
DAU11080
DAU11390
intervalperiode voor olieverversing was verstreken), moet het controle­lampje na de olieverversing worden teruggesteld om het eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer correct aan te geven. (Zie pagina 6-8.) Het elektrisch circuit van het controle­lampje kan via de volgende procedu­re worden getest.
1. Zet de noodstopschakelaar in
h” en draai de sleutel naar “ON”.
2. Kijk of het controlelampje een paar seconden oplicht en dan dooft.
3. Als het controlelampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Het controlelampje olieverversings­termijn kan gaan knipperen als gas wordt gegeven terwijl de scooter op de middenbok staat; dit wijst dan echter niet op een storing.
3-2
DAUM1080
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur
y
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen. Het elektrisch circuit van het waars­chuwingslampje kan volgens de vol­gende procedure worden gecontrole­erd.
1. Draai de sleutel naar “h”.
2. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch cir­cuit te testen.
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
DCA10020
2
1
2
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11660
Snelheidsmeterunit
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter, een kilometerte­ller en een ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid. De kilo­meterteller toont de totale afgelegde afstand. De ritteller toont de afstand afgelegd sinds de teller het laatst werd teruggesteld op nul. Door indrukken van de “TRIP”-toets wisselt de weergave tussen kilome­terteller-mode, “ODO”- en ritteller­mode “TRIP”. Om de ritteller terug te stellen wordt overgeschakeld naar “TRIP”-weergave, waarna de “TRIP”­toets gedurende minstens 1 seconde
wordt ingedrukt. De ritteller kan samen met de brandstofniveaumeter worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstof­tank kan worden afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.
Instellen van de kilometerteller/ritteller weergave
U kunt de kilometerteller en de ritteller als volgt de afstand laten weergeven in mijlen of in kilometers.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” terwijl u de terugstelknop indrukt.
2. Laat de terugstelknop los zodra het display opkomt.
3. De actuele weergave wordt op het display getoond: “CONT” (continentaal) voor kilometerwe­ergave en “EnGL” (English) voor mijlenweergave.
4. Druk de terugstelknop in om de weergave te wijzigen.
5. Druk de terugstelknop twee seconden lang in om de instelling te bevestigen.
3-3
OPMERKING:
De kilometerteller/ritteller weer-
gave kan een onbeperkt aantal keer worden gewijzigd zolang de kilometerteller beneden 10 aan­duidt, maar wijzigen is niet meer mogelijk als 10 of hoger wordt aangeduid.
Wisselen tussen de mijl- en kilo-
meterweergave heeft geen invlo­ed op de huidige kilometerte­ller/ritteller weergave.
DAUM1100
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
2. Klok
3
1
3
2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Wanneer de sleutel naar "OFF" wordt gedraaid geeft deze meter het accus­panningsniveau aan voordat de motor werd uitgeschakeld.
OPMERKING:
Als de naald daalt naar het merkteken 10 V, moet u een Yamaha dealer vra-
3
gen de accu te controleren.
Wanneer de sleutel naar "ON" de brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar "E" (leegte) naarmate het brandstofniveau daalt. Wanneer de brandstof in de tank onge­veer "E" snel mogelijk brandstof bij.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Deze motor kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
DAU12330
DAUS1210
Klok
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Druk twee seconden op de “TRIP”-toets. De uuraanduiding zal gaan knipperen.
3. Druk op de “TRIP”-toets om de uren in te stellen.
4. Druk twee seconden op de “TRIP”-toets. Het eerste cijfer van de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de “TRIP”-toets om het eerste cijfer van de minutenaan­duiding in te stellen.
6. Druk nog eens twee seconden op de “TRIP”-toets. Het tweede cij­fer van de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
7. Druk op de “TRIP”-toets om het tweede cijfer van de minutenaan­duiding in te stellen.
8. Druk twee seconden op de “TRIP”-toets om de klok in te ste­llen.
3-4
DAU12343
Stuurschakelaars
1. Dimlichtschakelaar “j/k”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “cd”
3. Claxonschakelaar “a”
DAUS1020
Dimlichtschakelaar “j/k”
Zet deze schakelaar op “j” voor grootlicht en op “k” voor dimlicht. Druk de schakelaar in de dimlichts­tand omlaag om een lichtsignaal te geven met de koplamp.
1
2
g
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “c/d”
Druk deze schakelaar naar “d” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “c” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin­gaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “a”
Druk deze schakelaar in om een cla­xonsignaal te geven.
DAU12690
Startknop “g”
Druk deze knop in om via de startmo­tor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12763
Schakelaar alarmverlichting “
1. Schakelaar alarmverlichting “
2. Startknop “g”
Met de contactsleutel in de stand “ON” zet u deze schakelaar op “ ” voor het inschakelen van de alarmver­lichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verke­ersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10060
LET OP
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
DAU12900
Voorremhendel
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek deze hen­del naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
3
3-5
1
1
2
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Achterremhendel
3
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
DAU12950
DAUS1040
Tankdop
1. Uitrichtlijn merken
2. Tankdopdeksel
3. Tankdop
Openen van de tankdop
1. Open het tankdopdeksel door het achterste gedeelte omlaag te drukken.
2. Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom.
Sluiten van de tankdop
1. Zet de uitlijnmerktekens tegeno­ver elkaar en druk de tankdop in zijn oorspronkelijke positie.
2. Draai de sleutel linksom en neem hem uit.
3. Sluit het tankdopdeksel.
DAU13220
Brandstof
1. Vulslang
2. Brandstof niveau
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Steek om te tanken het mondstuk van de pompslang in de vulopening van de brandstoftank en vul tot onderaan de vulpijp, zoals getoond in de afbeelding.
DWA10880
ss
WAARSCHUWING
Overvul de brandstoftank niet,
anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uit­zet.
Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
3-6
Loading...
+ 44 hidden pages