Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de YP125E/YP180E, profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw
YP125E/YP180E. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter,
terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch
nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU34110
t
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW
VEILIGHEID!
ss
WAARSCHUWINGWanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of
degene die de scooter inspecteert of repareert.
LET OPDe aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
OPMERKING:De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-
makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
● Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
● Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al
bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze
handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12410
ss
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE
VOERTUIGEN. HUN VEILIG
GEBRUIK EN WERKING ZIJN
AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER.
ELKE BESTUURDER MOET BEKEND
ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE SCOOTER TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
● DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG
ZIJN INGELICHT OVER ALLE
ASPECTEN VAN SCOOTERRIJDEN.
● ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-
CHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN HET INSTRUCTIEBOEKJE VOOR DE
EIGENAAR.
● GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
● GEBRUIK MAKEN VAN PRO-
FESSIONELE TECHNISCHE
SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE
EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
● Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige
controle kan een ongeval helpen
voorkomen.
● Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder
plus een passagier.
● Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste
oorzaak van auto/scooter ongevallen. Vaak worden ongevallen
veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft
gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het
risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het
naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken
met scooters zich namelijk het
meest voor.
• Ga daar rijden waar andere
weggebruikers u kunnen zien.
Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak
waren bij een ongeval betrokken
bestuurders zelfs niet in het bezit
van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om
te rijden en leen uw machine
alleen uit aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden
met uw beperkingen helpt u
ongelukken voorkomen.
1
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
• We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken
1
waar geen verkeer is, totdat u
grondig bekend bent met de
scooter en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders
houden bij het ingaan van een
bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop
(onvoldoende schuinleggen bij
de bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd word genomen.
• Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller
dan de wegcondities en het
verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat
u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
● De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor
een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het
stuur houden en beide voeten
op de voetplaat, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de
bestuurder, de zadelband of de
handgreep, indien aanwezig,
met beide handen vast te houden en beide voeten op de
passagiersvoetsteunen te houden.
• Neem nooit een passagier mee
die niet in staat is om beide
voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
● Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde
wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke
afloop betreffen meestal hoofdletsel.
Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of
reduceren van hoofdletsel.
1-2
● Draag altijd een goedgekeurde
helm.
● Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in
uw niet-afgeschermde ogen kan
het zicht verslechteren, zodat u
gevaren te laat zou opmerken.
● Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen
e.d. te dragen verkleint u de kans
op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen
worden gegrepen en zo een
ongeval of letsel veroorzaken.
● Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor
draait. Deze onderdelen worden
zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd
beschermende kleding die uw
benen, enkels en voeten bedekt.
● De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook
voor passagiers.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische
wijzigingen die niet door Yamaha zijn
goedgekeurd, of door originele
onderdelen te verwijderen, kan deze
scooter onveilig worden in het gebruik
en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan
het gebruik van uw scooter ook
onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
vervoer van bagage kan een negatief
effect hebben op de rijstabiliteit en
het weggedrag als hierdoor de
gewichtsverdeling van de scooter
verandert. Wees uiterst voorzichtig bij
het monteren van accessoires of het
beladen van uw scooter, om zo
mogelijke ongevallen te vermijden.
Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hier
volgen enkele algemene richtlijnen bij
het beladen van de scooter of het
monteren van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder,
passagier, accessoires en bagage
mag de maximale gewichtlimiet van
183 kg (403,5 lb) niet overschrijden.
Let op het volgende wanneer u tot
deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk
nabij de scooter. Zorg dat het
gewicht zo gelijkmatig mogelijk
aan beide zijden van de scooter
wordt verdeeld, om zo onbalans
of instabiliteit te beperken.
● Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans
voordoen. Controleer voordat u
gaat rijden of accessoires en
bagage stevig aan de scooter zijn
bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
● Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de
voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage
reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze scooter. Yamaha is niet in
staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf
verantwoordelijk voor de juiste keuze,
installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de
keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires
de onderstaande richtlijnen en die
vermeld onder het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en
vervoer nooit bagage als deze
een nadelige invloed hebben op
de prestaties van uw scooter.
Inspecteer het accessoire zorg-
vuldig alvorens het te gebruiken,
om zeker te zijn dat het de
grondspeling of de hellinghoek
1
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
op geen enkele manier vermindert, de
veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen of reflectors
1
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij
het stuur of de voorvork zijn
gemonteerd zullen mogelijk
instabiliteit veroorzaken door
een foutieve gewichtsverdeling
of door aërodynamische effecten. Accessoires aan het stuur
of nabij de voorvork moeten zo
licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch
effect van invloed zijn op de
rijstabiliteit van de scooter. De
scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit
veroorzaken terwijl u grote
voertuigen inhaalt of door deze
wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een
andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde
zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele
bediening hinderen, zodat we
dergelijke accessoires sterk
afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires.
Als elektrische accessoires de
capaciteit van het elektrisch systeem van de scooter te boven
gaan, kan zich een gevaarlijke
elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de
motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
● BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor
of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de
nabijheid bent van open vuur.
● Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet
draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in
de open lucht of in een ruimte die
voldoende ventilatie heeft.
● Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat
en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als
u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, dus parkeer
de scooter op een plek waar
voetgangers of kinderen hiervan geen hinder hebben.
• Parkeer de scooter niet op een
helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
1-4
• Parkeer de scooter niet nabij
een brandend toestel(bijv. een
petroleumkachel) of bij open
vuur, hij zou zo vlam kunnen
vatten.
● Roep onmiddellijk medische
hulp in nadat u benzine heeft
ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in
uw ogen is terecht gekomen.
Morst u benzine op uw huid of
kleding, spoel de bewuste plek
dan direct met zeepwater en
trek andere kleding aan.
28. Peilglas voor het koelvloeistof niveau (bladzijde 6-10)
2-3
1 2 1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10450
Contactslot
Via het contactslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend. De diverse
standen van het contactslot worden
hierna beschreven.
DAU10630
AAN
Alle elektrische systemen komen
onder stroom en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAUM1020
h
Het waarschuwingslampje voor de
koelvloeistoftemperatuur moet gaan
branden als de sleutel naar “h“ wordt
gedraaid. (Zie pagina 3-2.)
DAU10700
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld.
De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar
links.
2. Druk de sleutel in vanuit de
“OFF” stand, laat los en draai
dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
Steek de sleutel helemaal in en draai
naar “OFF”.
ss
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de
machine rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en
mogelijk zult u zo de macht over
het stuur verliezen of een ongeval
3-1
DWA10060
veroorzaken. Zorg altijd dat de
machine stilstaat voordat u de
sleutel naar “OFF” of naar “LOCK”
draait.
DAU10980
Controlelampjes
3
1. Controlelampjes richtingaanwijzers
2. Controlelampje grootlicht
DAU11030
Controlelampjes
richtingaanwijzers “c” en “d”
Het bijbehorende controlelampje
knippert terwijl de schakelaar voor
richtingaanwijzers naar de linker- of
rechterstand is gedrukt.
1 2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de
koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Controlelampje voor
olieverversingstermijn “z”
3
1. Indicator olieverversing
2. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur
Dit controlelampje gaat aan zodra de
eerste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd
en gaat vervolgens telkens na 3000
km (1800 mi) branden, om zo aan te
geven dat het tijd is om de motorolie
te verversen.
Als de motorolie werd ververst voordat het controlelampje olieverversingstermijn brandde (dus voordat de
DAU11080
DAU11390
intervalperiode voor olieverversing
was verstreken), moet het controlelampje na de olieverversing worden
teruggesteld om het eerstvolgende
tijdstip voor olieverversing weer
correct aan te geven. (Zie pagina 6-8.)
Het elektrisch circuit van het controlelampje kan via de volgende procedure worden getest.
1. Zet de noodstopschakelaar in
“h” en draai de sleutel naar
“ON”.
2. Kijk of het controlelampje een
paar seconden oplicht en dan
dooft.
3. Als het controlelampje niet gaat
branden, vraag dan een Yamaha
dealer het elektrisch circuit te
testen.
OPMERKING:
Het controlelampje olieverversingstermijn kan gaan knipperen als gas
wordt gegeven terwijl de scooter op
de middenbok staat; dit wijst dan
echter niet op een storing.
3-2
DAUM1080
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur
y”
“
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet
in zo’n geval de motor onmiddellijk af
en geef deze de tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit van het waarschuwingslampje kan volgens de volgende procedure worden gecontroleerd.
1. Draai de sleutel naar “h”.
2. Als het waarschuwingslampje
niet gaat branden, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl
deze oververhit is.
DCA10020
2
1
2
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11660
Snelheidsmeterunit
1. Snelheidsmeter
2. Kilometerteller
De snelheidsmeterunit is voorzien van
een snelheidsmeter, een kilometerteller en een ritteller. De snelheidsmeter
toont de actuele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde
afstand. De ritteller toont de afstand
afgelegd sinds de teller het laatst
werd teruggesteld op nul.
Door indrukken van de “TRIP”-toets
wisselt de weergave tussen kilometerteller-mode, “ODO”- en rittellermode “TRIP”. Om de ritteller terug te
stellen wordt overgeschakeld naar
“TRIP”-weergave, waarna de “TRIP”toets gedurende minstens 1 seconde
wordt ingedrukt. De ritteller kan
samen met de brandstofniveaumeter
worden gebruikt om de afstand te
schatten die met een volle brandstoftank kan worden afgelegd. Deze
informatie stelt u in staat de volgende
tankstops te plannen.
Instellen van de
kilometerteller/ritteller weergave
U kunt de kilometerteller en de ritteller
als volgt de afstand laten weergeven
in mijlen of in kilometers.
1. Draai de contactsleutel naar
“ON” terwijl u de terugstelknop
indrukt.
2. Laat de terugstelknop los zodra
het display opkomt.
3. De actuele weergave wordt op
het display getoond: “CONT”
(continentaal) voor kilometerweergave en “EnGL” (English) voor
mijlenweergave.
4. Druk de terugstelknop in om de
weergave te wijzigen.
5. Druk de terugstelknop twee
seconden lang in om de instelling
te bevestigen.
3-3
OPMERKING:
● De kilometerteller/ritteller weer-
gave kan een onbeperkt aantal
keer worden gewijzigd zolang de
kilometerteller beneden 10 aanduidt, maar wijzigen is niet meer
mogelijk als 10 of hoger wordt
aangeduid.
● Wisselen tussen de mijl- en kilo-
meterweergave heeft geen invloed op de huidige kilometerteller/ritteller weergave.
DAUM1100
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
2. Klok
3
1
3
2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Wanneer de sleutel naar "OFF" wordt
gedraaid geeft deze meter het accuspanningsniveau aan voordat de motor
werd uitgeschakeld.
OPMERKING:
Als de naald daalt naar het merkteken
10 V, moet u een Yamaha dealer vra-
3
gen de accu te controleren.
Wanneer de sleutel naar "ON" de
brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is.
De naald beweegt naar "E" (leegte)
naarmate het brandstofniveau daalt.
Wanneer de brandstof in de tank ongeveer "E" snel mogelijk brandstof bij.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel
droog komt te staan.
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie)
Deze motor kan door een Yamaha
dealer worden uitgerust met een
optioneel antidiefstal-alarmsysteem.
Neem contact op met een Yamaha
dealer voor nadere informatie.
DAU12330
DAUS1210
Klok
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Druk twee seconden op de
“TRIP”-toets. De uuraanduiding
zal gaan knipperen.
3. Druk op de “TRIP”-toets om de
uren in te stellen.
4. Druk twee seconden op de
“TRIP”-toets. Het eerste cijfer
van de minutenaanduiding zal
gaan knipperen.
5. Druk op de “TRIP”-toets om het
eerste cijfer van de minutenaanduiding in te stellen.
6. Druk nog eens twee seconden op
de “TRIP”-toets. Het tweede cijfer van de minutenaanduiding zal
gaan knipperen.
7. Druk op de “TRIP”-toets om het
tweede cijfer van de minutenaanduiding in te stellen.
8. Druk twee seconden op de
“TRIP”-toets om de klok in te stellen.
3-4
DAU12343
Stuurschakelaars
1. Dimlichtschakelaar “j/k”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “cd”
3. Claxonschakelaar “a”
DAUS1020
Dimlichtschakelaar “j/k”
Zet deze schakelaar op “j” voor
grootlicht en op “k” voor dimlicht.
Druk de schakelaar in de dimlichtstand omlaag om een lichtsignaal te
geven met de koplamp.
•
1
2
g
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “c/d”
Druk deze schakelaar naar “d” om
afslaan naar rechts aan te geven.
Druk deze schakelaar naar “c” om
afslaan naar links aan te geven. Na
loslaten keert de schakelaar terug
naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is
teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “a”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12690
Startknop “g”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
DAU12763
Schakelaar alarmverlichting “”
1. Schakelaar alarmverlichting “”
2. Startknop “g”
Met de contactsleutel in de stand
“ON” zet u deze schakelaar op “”
voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle
richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in
een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als
uw machine stilstaat in een mogelijk
gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10060
LET OP
Gebruik de alarmverlichting niet
gedurende langere tijd, anders kan
de accu ontladen raken.
DAU12900
Voorremhendel
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan
de rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de voorrem
te bekrachtigen.
3
3-5
1
1
2
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Achterremhendel
3
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan
de linkerstuurgreep. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te
bekrachtigen.
DAU12950
DAUS1040
Tankdop
1. Uitrichtlijn merken
2. Tankdopdeksel
3. Tankdop
Openen van de tankdop
1. Open het tankdopdeksel door
het achterste gedeelte omlaag te
drukken.
2. Steek de sleutel in het slot en
draai hem rechtsom.
Sluiten van de tankdop
1. Zet de uitlijnmerktekens tegenover elkaar en druk de tankdop in
zijn oorspronkelijke positie.
2. Draai de sleutel linksom en neem
hem uit.
3. Sluit het tankdopdeksel.
DAU13220
Brandstof
1. Vulslang
2. Brandstof niveau
Controleer of voldoende brandstof in
de brandstoftank aanwezig is. Steek
om te tanken het mondstuk van de
pompslang in de vulopening van de
brandstoftank en vul tot onderaan de
vulpijp, zoals getoond in de afbeelding.
DWA10880
ss
WAARSCHUWING
● Overvul de brandstoftank niet,
anders zal benzine uitstromen
zodra deze warm wordt en uitzet.
● Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
3-6
Loading...
+ 44 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.