Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de CS50Z/CS50 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw
CS50Z/CS50. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch
nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU34110
t
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
ss
WAARSCHUWINGWanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of
degene die de scooter inspecteert of repareert.
LET OPDe aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
OPMERKING:De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-
makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
● Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
● Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al
bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze
handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12410
ss
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
GEBRUIK EN WERKING ZIJN
AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER.
ELKE BESTUURDER MOET BEKEND
ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE SCOOTER TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
● DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG
ZIJN INGELICHT OVER ALLE
ASPECTEN VAN SCOOTERRIJDEN.
● ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-
CHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN HET INSTRUCTIEBOEKJE VOOR DE
EIGENAAR.
● GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
● GEBRUIK MAKEN VAN PROFES-
SIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN
HET INSTRUCTIEBOEKJE EN/OF
DAUT1010
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
● Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige
controle kan een ongeval helpen
voorkomen.
● Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder
plus een passagier.
OPMERKING:
Hoewel deze scooter is gebouwd voor
het vervoeren van de bestuurder en
een passagier, dient u altijd de lokale
wet- en regelgeving na te leven.
● Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste
oorzaak van auto/scooter ongevallen. Vaak worden ongevallen
veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft
gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het
risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
1-1
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het
naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken
met scooters zich namelijk het
meest voor.
• Ga daar rijden waar andere
weggebruikers u kunnen zien.
Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak
waren bij een ongeval betrokken
bestuurders zelfs niet in het bezit
van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te
rijden en leen uw machine alleen
uit aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden
met uw beperkingen helpt u
ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken
waar geen verkeer is, totdat u
grondig bekend bent met de
scooter en zijn bediening.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
● Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders
houden bij het ingaan van een
bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop
(onvoldoende schuinleggen bij
de bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd wordt genomen.
• Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller
dan de wegcondities en het
verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat
u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
● De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor
een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het
stuur houden en beide voeten op
de voetplaat, om zo de macht
over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de
bestuurder, de zadelband of de
handgreep, indien aanwezig,
met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
• eem nooit een passagier mee
die niet in staat is om beide
voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
● Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde
wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke
afloop betreffen meestal hoofdletsel.
Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of
reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde
helm.
● Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in
uw niet-afgeschermde ogen kan
het zicht verslechteren, zodat u
gevaren te laat zou opmerken.
● Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen
e.d. te dragen verkleint u de kans
1-2
op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen
worden gegrepen en zo een
ongeval of letsel veroorzaken.
● Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor
draait. Deze onderdelen worden
zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd
beschermende kleding die uw
benen, enkels en voeten bedekt.
● De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook
voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische
wijzigingen die niet door Yamaha zijn
goedgekeurd, of door originele
onderdelen te verwijderen, kan deze
scooter onveilig worden in het gebruik
en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan
het gebruik van uw scooter ook
onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
vervoer van bagage kan een negatief
effect hebben op de rijstabiliteit en het
weggedrag als hierdoor de gewichts-
1
verdeling van de scooter verandert.
Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van
uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is
of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de scooter of
het monteren van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder,
passagier, accessoires en bagage
mag de maximale gewichtlimiet van
CS50Z 158 kg (348,39lb), CS50 161
kg (355lb) niet overschrijden. Let op
het volgende wanneer u tot deze
gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk
nabij de scooter. Zorg dat het
gewicht zo gelijkmatig mogelijk
aan beide zijden van de scooter
wordt verdeeld, om zo onbalans
of instabiliteit te beperken.
● Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans
voordoen. Controleer voordat u
gaat rijden of accessoires en
bagage stevig aan de scooter zijn
bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
● Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de
voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen
een instabiel weggedrag of een
te trage reactie op het stuur vero-
orzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze scooter. Yamaha is niet in
staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf
verantwoordelijk voor de juiste keuze,
installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de
keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires
de onderstaande richtlijnen en die
vermeld onder het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en
1-3
vervoer nooit bagage als deze
een nadelige invloed hebben op
de prestaties van uw scooter.
Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken,
om zeker te zijn dat het de
grondspeling of de hellinghoek
op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag
of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij
het stuur of de voorvork zijn
gemonteerd zullen mogelijk
instabiliteit veroorzaken door
een foutieve gewichtsverdeling
of door aârodynamische effecten. Accessoires aan het stuur
of nabij de voorvork moeten zo
licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aârodynamisch
effect van invloed zijn op de
rijstabiliteit van de scooter. De
scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
veroorzaken terwijl u grote
voertuigen inhaalt of door deze
wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een
andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde
zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires.
Als elektrische accessoires de
capaciteit van het elektrisch systeem van de scooter te boven
gaan, kan zich een gevaarlijke
elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de
motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
● BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor
of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de
nabijheid bent van open vuur.
● Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet
draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in
de open lucht of in een ruimte die
voldoende ventilatie heeft.
● Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat
en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als
u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, dus parkeer
de scooter op een plek waar
voetgangers of kinderen hiervan geen hinder hebben.
• arkeer de scooter niet op een
helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
• Parkeer de scooter niet nabij
een brandend toestel(bijv. een
petroleumkachel) of bij open
vuur, hij zou zo vlam kunnen
vatten.
1-4
● Roep onmiddellijk medische hulp
in nadat u benzine heeft ingeslikt,
veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is
terecht gekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met
zeepwater en trek andere kleding
aan.
31. Peilglas voor het Koelvloeistof Niveau (bladzijde 6-7)
2-3
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
y
00000.0
23:08
TOTAL
Ex
F
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10460
Contactslot/stuurslot
*
Het waarschuwingslampje 2-takt
injectiesmering moet gaan branden.
(Zie pagina 3-2.)
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld.
De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar
Via het contactslot/stuurslot worden
het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het
stuur vergrendeld. De diverse standen
worden hierna beschreven.
DAU10630
AAN
Alle elektrische systemen komen
onder stroom en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet wor-
links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”stand in en draai hem dan naar
de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai hem dan
naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt
wordt gehouden.
den uitgenomen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
3-1
DAU10670
DAU10680
DWA10060
ss
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar
“OFF” of naar “LOCK” terwijl de
machine rijdt; elektrische systemen
worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur
verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine
stilstaat voordat u de sleutel naar
“OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU10980
Controlelampjes
1
4
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “b”
2. Controlelampje groot licht “j”
3. Oliepeilcontrolelampje “z”
4. Controlampje Koelvloeistoftemperatuur “y”
1
2
3
3
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
y
00000.0
23:08
TOTAL
Ex
F
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controlelampjes
richtingaanwijzers “c” en “d”
Het bijbehorende controlelampje
knippert terwijl de schakelaar voor
richtingaanwijzers naar de linker- of
rechterstand is gedrukt.
3
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de
koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Waarschuwingslampje 2-takt
injectiesmering “z”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het niveau voor 2-takt injectiesmering laag is.
Het elektrisch circuit van het waarschuwingslampje kan volgens de volgende
procedure worden gecontroleerd.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Schakel de versnellingsbak in de
vrijstand.
3. Als het waarschuwingslampje
niet gaat branden, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
DAU11030
DAU11080
DAU11130
DCA11570
LET OP
Gebruik de motorfiets alleen als u
weet dat het 2-takt motorolieniveau
voldoende hoog is.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau
voor 2-takt injectiesmering kan het
waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of
bij plotseling afremmen of optrekken,
er is dan echter geen sprake van een
storing.
DAU11430
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “y”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet
in zo’n geval de motor onmiddellijk af
en geef deze de tijd om af te koelen.
DCA10020
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl
deze oververhit is.
3-2
DAUM1090
Snelheidsmeterunit
1
5
1. Snelheidsmeter
2. Brandstofmeter
3. Klok
4. Kilometerteller (TOTAL/TRIP)
5. Knop TRIP
De snelheidsmeterunit is voorzien van
een snelheidsmeter, een kilometerteller en een ritteller. De snelheidsmeter
toont de actuele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde
afstand. De ritteller toont de afstand
afgelegd sinds de teller het laatst
werd teruggesteld op nul.
Door indrukken van de terugstelknop
wisselt de weergave tussen kilometertellerweergave “TOTAL”- en rittellerweergave “TRIP”. Om de ritteller terug
4
3
2
k
b
a
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
te stellen activeert u de de “TRIP”weergave en houdt u de terugstelknop
minstens 2 seconden ingedrukt.
De ritteller kan samen met de brandstofniveaumeter worden gebruikt om
de afstand te schatten die met een
volle brandstoftank kan worden afgelegd. Deze informatie stelt u in staat
de volgende tankstops te plannen.
DAU12140
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan
hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar “E”
(Empty) naarmate het brandstofniveau daalt. Vul zo snel mogelijk brandstof bij als de naald bij “E” staat.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel
droog komt te staan.
DAUS1010
Klok
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “f”.
2. Stel het kilometerteller/ritteller
display in op “TOTAL” door de
“SET”-toets in te drukken.
3. Houd de “SET”-toets minstens
twee seconden ingedrukt.
4. Zodra de urenaanduiding begint
te knipperen, drukt u op de
“SET”-toets om de uren in te stellen.
5. Houd de “SET”-toets opnieuw
minstens twee seconden ingedrukt en de minutenaanduiding
begint te knipperen.
6. Druk op de “SET”-toets om de
minuten in te stellen.
7. Houd de “SET”-toets minstens
twee seconden ingedrukt om de
klok in te schakelen en terug te
gaan naar de kilometerteller/ritteller.
OPMERKING:
De klok wordt alleen getoond als de
sleutel in de “f”-stand staat.
3-3
DAU12343
Stuurschakelaars
13
2
1. Claxonschakelaar
2. Richtingaanwijzerschakelaar
3. Dimlichtschakelaar
Dimlichtschakelaar “j/k”
Zet deze schakelaar op “j” voor grootlicht en op “k” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar
“TURN”
Druk deze schakelaar naar rechts om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze
schakelaar naar links om afslaan naar
links aan te geven. Na loslaten keert de
schakelaar terug naar de middenstand.
Om de richtingaanwijzers uit te schakelen
wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is
teruggekeerd in de middenstand.
DAU12400
DAU12440
3
j
k
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Claxonschakelaar “a”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
Startknop
3
1
1. Startknop
Druk deze knop in om de motor door
middel van de startmotor te starten.
LET OP
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
DAU12500
DAU12700
DCA10050
DAU12900
Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan
de rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de voorrem
te bekrachtigen.
DAU12950
Achterremhendel
3-4
De achterremhendel bevindt zich aan
de linkerstuurgreep. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te
bekrachtigen.
DAU13200
Tankdop en dop van het
oliereservoir voor 2-takt
injectiesmering
2
1
1. Benzinetank 2. Oliereservoir
De tankdop en de dop van het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
bevinden zich onder het zadel. (Zie
pagina 3-6.)
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen wordt
deze linksom gedraaid en dan losgenomen.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om de tankdop aan te brengen wordt
deze rechtsom gedraaid.
Dop oliereservoir voor 2-takt
injectiesmering
De dop van het oliereservoir voor 2takt injectiesmering wordt los getrokken om te verwijderen.
Om de dop van het oliereservoir voor
2-takt injectiesmering aan te brengen
wordt deze vast gedrukt in de reservoiropening.
ss
WAARSCHUWING
DWA10140
Controleer alvorens te gaan rijden
of de tankdop en de dop van het
oliereservoir voor 2-takt injectiesmering correct zijn aangebracht.
DAU13220
Brandstof
Controleer of voldoende brandstof in
de brandstoftank aanwezig is. Steek
om te tanken het mondstuk van de
pompslang in de vulopening van de
brandstoftank en vul tot onderaan de
vulpijp, zoals getoond in de afbeelding.
ss
WAARSCHUWING
● Overvul de brandstoftank niet,
DWA10880
anders zal benzine uitstromen
zodra deze warm wordt en uitzet.
● Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
DCA10070
LET OP
Veeg gemorste brandstof direct af
met een schone, droge en zachte
doek, de brandstof kan immers
schade toebrengen aan de lak of
aan kunststof onderdelen.
DAU13270
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
5,5 L (1,21 US gal) (4,8 Imp.gal)
Brandstofreserve:
1,9 L (0,42 US gal) (1,67 Imp.gal)
3
Uw Yamaha motorblok is gebouwd
op het gebruik van normale loodvrije
benzine met een octaangetal van
RON 91 of hoger. Als de motor gaat
detoneren (pingelen), gebruik dan
benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan
bougies langer mee en blijven de
onderhoudskosten beperkt.
DAU13460
2-takt injectiesmering
Controleer of voldoende olie aanwezig is in het reservoir voor 2-takt injectiesmering. Vul indien nodig de voorgeschreven 2-takt injectiesmering bij.
1.De vulpijp
2.Het brandstofpeil
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
Controleer of de dop op het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
correct is aangebracht.
Aanbevolen olie:
Yamalube 2 of gelijkwaardige 2takt injectiesmeerolie (JASO grade
3
“FC” of ISO grades “EG-C” of “EGD”)
Oliehoeveelheid:
1,4 L (0,31 US qt) (1,23 Imp.qt)
Kickstarter
1. Star pedaal
Trap om de motor te starten het
kickstartpedaal licht omlaag totdat de
tandwielen aangrijpen en trap het
pedaal dan soepel maar krachtig
omlaag.
DAUS1050
1
DAU13931
Zadel
Openen van het zadel
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot en draai hem dan linksom.
OPMERKING:
Druk de sleutel niet in terwijl u deze
draait.
3. Klap het zadel omhoog.
Sluiten van het zadel.
1. Klap het zadel omlaag en druk
dan aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit het contactslot als de scooter onbeheerd
wordt achtergelaten.
3-6
OPMERKING:
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
DAU14510
Opbergcompatiment
1
1. Opbergcompatiment
Onder het zadel is een opbergcompartiment aanwezig. (Zie pagina 3-6.)
DWA10960
ss
WAARSCHUWING
● Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van 3,5 kg voor het
opbergcompartiment niet.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
● Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van 158 kg (CS50Z),
161 kg (CS50) voor de machine
niet.
DCA10080
LET OP
Let op het volgende bij het gebruik
van het opbergcompartiment.
● Het opbergcompartiment
wordt snel warmer als het is
blootgesteld aan direct zonlicht, bewaar hierin dus geen
goederen die slecht tegen
warmte kunnen.
● Wikkel natte voorwerpen in
een plastic zak, om zo vochtig
worden van het opbergcompartiment te voorkomen.
● Het opbergcompartiment kan
nat worden als de scooter
wordt gewassen, omwikkel te
bewaren voorwerpen dus in
een plastic zak.
● Bewaar geen waardevolle of
breekbare voorwerpen in het
opbergcompartiment.
Om een helm op te bergen in het
opbergcompartiment, moet de helm
omgekeerd geplaatst worden en met
de voorkant naar voren toe.
OPMERKING:
● Sommige helmen kunnen vanwe-
ge hun grootte of vorm niet worden weggeborgen in het opbergcompartiment.
● Laat uw scooter niet onbeheerd
achter met het zadel open.
3
3-7
CONTROLES VOOR HET STARTEN
De eigenaar is verantwoordelijk voor
de conditie van zijn voertuig. Vitale
onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij
blootstelling aan weer en wind vrij
snel en onverwachts achteruitgaan,
ook als de machine niet wordt
gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van de
bandspanning kan ernstige gevolgen
hebben. Het is daarom van belang om
4
voorafgaand aan elke rit een visuele
inspectie uit te voeren en bovendien
de volgende punten te controleren.
OPMERKING:
Voordat de machine wordt gebruikt
moet telkens een korte algemene
controle worden uitgevoerd. Zo’n inspectie neemt maar weinig tijd in beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
DAU15591
DWA11150
ss
WAARSCHUWING
Als een onderdeel uit de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren
werkt, laat het dan controleren en
repareren alvorens de machine te
gebruiken.
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer het olieniveau in het oliereservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het
voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer het olieniveau in het versnellingsbakhuis.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha
dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het
voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel
af te stellen, en de kabel en het kabelhuis te smeren.
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
4-2
3-4, 3-5
6-6
3-4, 6-11, 6-12
6-9, 6-14
6-9, 6-15
3-4, 6-11, 6-14
DAU15603
4
CONTROLES VOOR HET STARTEN
ITEMCONTROLESPAGINA
Middenbok
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting, • Controleer de werking.
signaleringssysteem en • Corrigeer indien nodig.
schakelaars
Koelvloeistof
4
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het
voorgeschreven niveau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
6-14
—
—
6-6, 6-7
4-3
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15980
DWA10870
ss
WAARSCHUWING
● Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en hun werking voordat u
gaat rijden. Informeer bij een
Yamaha dealer als u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
● Start de motor nooit in een
afgesloten ruimte en laat deze
hierin ook niet lange tijd aaneen draaien. Uitlaatgassen zijn
giftig en het inademen ervan
kan al binnen korte tijd leiden
tot bewusteloosheid en dodelijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
● Start de motor om veiligheids-
redenen te allen tijde met de
middenbok naar beneden.
DAU16560
Starten van een koude motor
DCA10250
LET OP
Zie pagina 5-2 voor instructies over
het inrijden van de motor alvorens
de machine in gebruik wordt genomen.
1. Draai de sleutel naar “*” en draai
naar “ON” zodra het waarschuwingslampje olieniveau gaat
branden.
DCA10240
LET OP
Als het waarschuwingslampje voor
olieniveau niet gaat branden, vraag
dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop
in te drukken of het kickstarterpedaal omlaag te trappen terwijl
tegelijkertijd de voor- of achterrem is bekrachtigd.
OPMERKING:
Als de motor na indrukken van de
startknop niet wil starten, laat dan de
startknop los, wacht een paar seconden en probeer het dan opnieuw.
Iedere startpoging moet zo kort
mogelijk duren om de accu te sparen.
Laat de startmotor nooit langer dan 5
seconden aaaneen draaien. Probeer
de kickstarter als de motor niet via de
startmotor wil aanslaan.
DCA11040
LET OP
Trek nooit snel op terwijl de motor
nog koud is, dit verkort de levensduur van de motor!
DAU16760
Wegrijden
OPMERKING:
Laat de motor warmdraaien voordat u
wegrijdt.
1. Houd met uw linkerhand de achterremhendel ingedrukt, houd
met uw rechterhand de rechterhandgreep vast en duw de scooter van de middenbok af.
2. Ga schrijlings op het zadel zitten
en stel de achteruitkijkspiegels
af.
3. Zet de richtingaanwijzer aan.
4. Controleer op tegemoetkomend
verkeer en draai voorzichtig aan
de gasgreep (rechts) om weg te
rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzer uit.
5
5-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Sneller en langzamer rijden
De rijsnelheid wordt geregeld door de
gasgreep open of dicht te draaien.
Draai de gasgreep richting (a) om
sneller te gaan rijden. Draai de gasgreep richting (b) om langzamer te
gaan rijden.
Remmen
1. Sluit de gasklep volledig.
2. Knijp de voor- en achterremmen
5
gelijktijdig in en oefen geleidelijk
meer druk uit.
ss
WAARSCHUWING
● Vermijd hard en abrupt rem-
men (met name wanneer u
naar één kant overhelt). De
scooter zou namelijk kunnen
slippen of omvallen.
● Spoorwegovergangen, tram-
rails, ijzeren platen gebruikt in
de wegenbouw en putdeksels
worden in natte toestand zeer
glad. U dient deze obstakels
daarom met aangepaste snelheid te naderen en voorzichtig
te passeren.
DAU16780
DAU16791
DWA10300
● Onthoud dat remmen op een
nat wegdek veel moeilijker is.
● Rijd langzaam heuvelafwaarts,
remmen kan tijdens afdalingen
soms lastig zijn.
DAU16830
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en 1000 km (600 mi). Lees daarom de volgende informatie
aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is,
mag dit gedurende de eerste 1000 km
(600 mi) niet te zwaar worden belast.
De verschillende onderdelen van de
motor slijten op elkaar in totdat de
juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt.
Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van
de motor kunnen leiden.
DAUT1110
0~150 km (0~90 mi)
Draai de gasgreep niet tot voorbij 1/3
open. Zet de motor steeds af nadat
deze een uur heeft gedraaid en laat
5-2
dan gedurende 5 tot 10 minuten afkoelen. Varieer de rijsnelheid van de
scooter zo nu en dan. Verander de
stand van de gasgreep regelmatig.
150~500 km (90~300 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig
voorbij halverwege opengedraaid.
500~1000 km (300~600 mi)
Houd geen kruissnelheid aan waarbij
de gasgreep voorbij driekwart is
opengedraaid.
DCAT1010
LET OP
Nadat de eerste 1000 km (600 mi)
zijn afgelegd moet de cardanolie
worden ververst.
1000 km (600 mi) en verder
Laat de motor niet langdurig volgas
draaien. Varieer het toerental zo nu en
dan.
DAU17200
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en
neem dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10310
ss
WAARSCHUWING
● De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar
voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kunnen
komen.
● Parkeer niet op een helling of
op een zachte ondergrond, de
machine zou dan kunnen
omvallen.
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5
5-3
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
De eigenaar is verplicht de optimale
veiligheid te waarborgen. Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en
efficiânt mogelijke conditie blijft. Op
de volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot
inspecties, afstellingen en smeerbeurten gegeven.
De intervalperioden vermeld in het
periodiek smeer- en onderhoudsschema moeten worden beschouwd
als een algemene richtlijn onder nor-
6
male rijcondities Het is echter mogelijk dat de INTERVALPERIODEN
VOOR ONDERHOUD MOETEN
WORDEN VERKORT AFHANKELIJK
VAN HET WEER, HET TERREIN, DE
GEOGRAFISCHE LOCATIE EN INDIVIDUEEL GEBRUIK.
ss
WAARSCHUWING
Vraag een Yamaha dealer het
onderhoudswerk uit te voeren als u
hiermee niet echt vertrouwd bent.
DAU17280
DWA10320
DWA10330
ss
WAARSCHUWING
Deze scooter is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde
wegen. Wanneer deze scooter
wordt gebruikt in een abnormaal
stoffige, modderige of vochtige
omgeving, dient het luchtfilterelement vaker te worden gereinigd of
te worden vervangen om snelle slijtage van de motor te voorkomen.
Raadpleeg een Yamaha dealer voor
de juiste onderhoudsperiodes.
6-1
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU17710
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
● De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een
onderhoudsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
● Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 30000 km, beginnend vanaf 6000 km.
● Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe
speciaal gereedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
KILOMETERSTAND (x 1000 Km)JAARLIJSE
NR.ITEMCONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT16121824
1*Brandstofleiding
2Bougie
3Luchtfilterelement
4*Voorrem
5*Achterrem
6*Remslang
7*Wielen• Controleer de speling en controleer op beschadigingen.√√√√
• Controleer de brandstof- en onderdrukslangen op
scheurtjes of beschadigingen.
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
• Vervangen.√√
• Reinigen.√√
• Vervangen.√√
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en
controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer de werking en stel de speling van de remhendel af.√√ √ √√ √
• Vervang de remschoenen.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer op scheurtjes en beschadigingen.√√√√ √
• Vervangen.Elke 4 jaar
6-2
√√√√ √
√√
√√ √ √√ √
CONTROLE
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
KILOMETERSTAND (x 1000 Km)JAARLIJSE
NR.ITEMCONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT16121824CONTROLE
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
8*Banden
9*Wiellagers• Controleer op speling of beschadigingen.√√√√
10 * Balhoofdlagers
11 * Framebevestigingen
12Middenbok
13 * Voorvork• Controleer op een correcte werking en olielekkage.√√√√
6
14 * Schokdemperunit• Controleer op een correcte werking en olielekkage.√√√√
15 * Carburateur• Stel het stationair toerental af.√√ √ √√ √
16 * Autolube pomp
17 * Koelsysteem
18Versnellingsbakolie
19 * V-snaar• Vervangen.Elke 12000 km
20 * Voor- en
achterremschakelaar
21Bewegende delen
en kabels
Lampen, richtingaan-• Controleer de werking.
22 *
wijzersen schakelaars• Stel de koplamplichtbundel af.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid.√√ √ √√
• Smeren met lithiumvet.Elke 24000 km
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig
zijn vastgezet.
• Controleer de werking.
• Smeren.
• Controleer de werking.
• Ontlucht indien nodig.
• Controleer het koelvloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
• Verversen.Elke 3 jaar
• Controleer de machine op olielekkage.√√√
• Verversen.√√√
• Controleer de werking.√√ √ √√ √
• Smeren.√√√√ √
6-3
√√√√ √
√√√√ √
√√√√ √
√√√√
√√√√ √
√√ √ √√ √
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
● Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt.
● Hydraulisch remsysteem
• Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
• Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinder en de remklauw worden vervangen en
de remvloeistof worden ververst.
• De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
DAU18660
6
6-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van de bougie
De bougie is een belangrijk motoronderdeel dat gemakkelijk te controleren is. Door hitte en aanslag slijten
bougies op de lange duur. Daarom
moeten bougies worden verwijderd
en gecontroleerd volgens het periodieke onderhouds- en smeerschema.
Bovendien kan aan het uiterlijk van de
bougie de conditie van de motor worden afgelezen.
De bougie verwijderen
1. Verwijder de bougiedop.
2. Verwijder de bougie zoals weer-
6
gegeven met behulp van de bougiesleutel uit de boordgereedschapsset.
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isolator rondom de centrale elektrode van de bougie een middeldonkere tot lichte kleur vertoont
(de ideale kleur bij normaal
gebruik van de machine).
OPMERKING:
De motor is misschien defect als de
bougie een duidelijk andere kleur
DAU19602
heeft. Probeer dergelijke problemen
niet zelf vast te stellen. Laat in plaats
daarvan uw motorfiets nakijken door
een Yamaha dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting
van de elektroden en op overmatige koolstof- of andere aanslag.
Vervang indien nodig de bougie.
Voorgeschreven bougie:
BR8HS/NGK
De bougie monteren
1. Afstand tussen de elektroden
1. Meet de elektrodenafstand met
een draadvoelmaat. Stel de afstand indien nodig af volgens de
specificatie.
Elektrodenafstand:
0,6 ~ 0,7 mm (0,24 ~ 0,27in)
2. Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp
van de bougiesleutel en zet vast
met het correcte aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Bougie:
20 Nm (2,0 m•kgf, 14,6 ft•lbf)
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar
is, wordt de bougie correct vastgezet
door handvast te zetten en dan nog
1/4~1/2 slag verder te draaien. De
bougie moet echter zo snel mogelijk
naar het juiste aanhaalmoment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
6-5
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU20060
Versnellingsbakolie
1
1. Olievuldop-bout
Vóór elke rit moet het eindoverbrengingshuis worden gecontroleerd op
olielekkage. In geval van lekkage
dient u de scooter door een Yamaha
dealer te laten nakijken en te laten
repareren. Bovendien dient de versnellingsbakolie als volgt te worden
ververst op de aangegeven tijdstippen in het periodieke onderhouds- en
smeerschema.
1. Start de motor, warm deze op
door een paar minuten te gaan
rijden en zet dan de motor af.
1. Aftapplug
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder
het eindoverbrengingshuis om de
gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de
aftapplug om de olie uit het eindoverbrengingshuis af te tappen.
5. Breng de olieaftapplug van de
versnellingsbakolie aan en zet
hemvast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug versnellingsbakolie:
18 Nm (1,8 m•kgf, 13,2 ft•lbf)
6. Voeg de benodigde hoeveelheid
aanbevolen versnellingsbakolie
toe, breng de olievuldop aan en
draai deze vast.
Aanbevolen versnellingsbakolie:
Zie pagina 8-1.
1
Oliehoeveelheid:
0,11 L (0,0003 Imp.qt)
ss
WAARSCHUWING
● Zorg dat er geen verontreini-
gingen het cardanhuis kunnen
binnendringen.
● Zorg dat er geen olie op de
banden of wielen terechtkomt.
7. Controleer de versnellingsbak op
olielekkage. Zoek in geval van
lekkage naar de oorzaak.
Koelvloeistof (alleen voor
vloeistofgekoelde modellen)
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau worden gecontroleerd. Ook
moet de koelvloeistof worden ververst volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
DWA11310
6
DAUS1200
6-6
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAUS1080
Controleren van het
koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke
ondergrond en houd deze rechtop.
OPMERKING:
● Het koelvloeistofniveau moet
worden gecontroleerd terwijl de
motor koud is, temperatuurverschillen zijn namelijk van invloed
op het niveau.
● Zorg dat de machine rechtop staat
bij het controleren van het koelvloeistofniveau. Wanneer de machine
6
iets schuin staat, kan het niveau al
foutief worden afgelezen.
a
k
b
y
1
1. Peilglas voor het Koelvloeistof Niveau
2. Controleer het koelvloeistofniveau via het kijkglas.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet tussen
de merkstrepen voor minimum- en
maximumniveau staan.
1
1. Coolant reservoir
3. Als het koelvloeistofniveau op of
onder de merkstreep voor het
minimumniveau staat, verwijder
dan het voorste stroomlijnpaneel
door de schroeven te verwijderen.
4. Open de dop van het koelvloeistofreservoir, en vul koelvloeistof
bij tot aan de merkstreep voor
maximumniveau.
Inhoud koelvloeistofreservoir:
0,380 L (0,00103 Imp.qt)
6-7
LET OP
● Als er geen koelvloeistof voor-
handen is, gebruik in plaats
daarvan dan gedistilleerd
water of zacht leidingwater.
Gebruik geen hard water of
zout water, hierdoor kan de
motor worden beschadigd.
● Wanneer water werd gebruikt
in plaats van koelvloeistof, ververs dan zo snel mogelijk met
koelvloeistof, anders wordt de
motor onvoldoende gekoeld en
is het koelsysteem niet beschermd tegen bevriezing en
corrosie.
● Als water aan de koelvloeistof
is toegevoegd, vraag dan zo
snel mogelijk een Yamaha dealer het antivries percentage van
de koelvloeistof te controleren,
anders zal de koelvloeistof
minder effectief zijn.
5. Sluit de dop van het koelvloeistofreservoir, en bevestig het voorste stroomlijnpaneel weer door de
schroeven aan te brengen.
DCA10470
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAUS1090
Reinigen van het
luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden
gereinigd volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema. Reinig het luchtfilterelement vaker als u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
2
1
3
1. Deksel de hetluchtfilter
2. Schroeven
3. Schroeven
1. Verwijder de schroefklem en de
schroeven waarmee het luchtfilterhuis aan het carter bevestigd
is.
2
1
1. Deksel de hetluchtfilter
2. Schroeven (x3)
2. Verwijder het luchtfilterdeksel
door de schroeven te verwijderen.
3. Trek het luchtfilterelement los.
4. Reinig het luchtfilterelement met
een oplosmiddel en wring dan het
achterblijvende oplosmiddel uit.
1
1. Luchfilter
DWA10430
ss
WAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend een oplosmiddel dat speciaal geschikt is voor
het reinigen van onderdelen. Voorkom brand- en explosiegevaar door
geen benzine of oplosmiddelen te
gebruiken met een lage ontvlamtemperatuur.
DCA10510
LET OP
Hanteer het schuimrubber materiaal voorzichtig en verwring het niet
om beschadigingen te voorkomen.
5. Breng olie van de aanbevolen
soort aan op het hele oppervlak
van de filterspons en wring dan
de overtollige olie uit.
OPMERKING:
Het luchtfilterelement moet nat zijn
maar mag niet druipen.
Aanbevolen olie:
Motorolie
6. Steek het filterelement in het
luchtfilterhuis.
6
6-8
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP
● Controleer of het luchtfilterele-
ment correct in het luchtfilterhuis is geplaatst.
● Laat de motor nooit draaien
zonder dat het luchtfilterelement aanwezig is, dat kan leiden tot overmatige slijtage bij
de zuiger(s) en/of de cilinder(s).
6
7. Monteer het luchtfilterdeksel
door de schroeven aan te brengen.
8. Breng de schroefklem en de schroeven waarmee het luchtfilterhuis aan het carter bevestigd is
weer aan.
DCA10480
DAU21300
Afstellen van de carburateur
De carburateur vormt een belangrijk
onderdeel van de motor en moet zeer
precies worden afgesteld. Laat daarom alle carburateurafstellingen over
aan een Yamaha dealer die over de
benodigde vakkennis en ervaring
beschikt.
DAU21370
Speling van de gaskabel
afstellen
De vrije slag van de gaskabel dient
2~5 mm (0,08~0,20 in) te bedragen bij
de gasgreep. Controleer de vrije slag
van de gaskabel regelmatig en stel
deze indien nodig als volgt af.
OPMERKING:
Het stationair toerental moet correct
zijn afgesteld voordat de gaskabelspeling wordt gecontroleerd en afgesteld.
6-9
b
a
21
1. Borgmoer
2. Afstelmoer
3. Speling
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai de stelmoer richting (a)
voor meer gaskabelspeling. Draai
de stelmoer richting (b) voor minder gaskabelspeling.
3. Draai de borgmoer aan.
DAU33600
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven banden op het volgende voor een
optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit
worden gecontroleerd en indien nodig
worden bijgesteld.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DWA10500
ss
WAARSCHUWING
● De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de temperatuur van de
banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur).
● De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid
en het totale gewicht van rijder,
passagier, bagage en accessoires dat voor dit model is
vastgesteld.
De aanwezigheid van bagage heeft
grote invloed op het weggedrag, de
rem- en rij-eigenschappen en de
veiligheid van uw machine. Neem
daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
● DE MACHINE NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbeladen machine kan leiden tot beschadiging van de banden,
controleverlies of ernstig letsel.
Zorg dat het totale gewicht van
de bestuurder, de passagier, de
bagage en de gemonteerde
accessoires nooit het voorgesch-
2
)
2
)
reven maximumlaadgewicht voor
de machine overschrijdt.
● Vervoer geen los verpakte spu-
llen die tijdens de rit kunnen
2
)
)
gaan schuiven.
● Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de machine en verdeel het
gewicht over beide zijden.
● Pas de luchtdruk in de wielop-
hanging en de bandspanning aan
op het te vervoeren gewicht.
6-10
DWA11200
● Controleer vóór iedere rit de
conditie en spanning van de
banden.
1. Profieldiepte
2. Band
Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band
de vermelde limiet heeft bereikt, de
band spijkers of stukjes glas bevat of
wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band
onmiddellijk door een Yamaha dealer
worden vervangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor
en achter):
1.6 mm (0.06 in)
6
j
k
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend.
Neem altijd de lokale voorschriften in
acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless
banden.
Voorband:
Maat:
110/70-12
Achterband:
Maat:
120/70-12 (Spain)
6
130/70-12
ss
WAARSCHUWING
● Laat sterk versleten banden
door een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een machine
met versleten banden is niet
alleen verboden, maar dit heeft
ook een averechts effect op de
rijstabiliteit, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● De vervanging van onderdelen
van wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden
DWA10470
overgelaten aan een Yamaha
dealer, die over de nodige vakkundige kennis en ervaring
beschikt.
DAU22100
Vrije slag van remhendel
afstellen
a
a. Speling
De vrije slag van de remhendel dient
2~5 mm (0,08~0,20 in) te bedragen,
zoals weergegeven. Controleer de vrije slag van de remhendel regelmatig
en laat deze indien nodig door een
Yamaha dealer afstellen.
ss
WAARSCHUWING
Als de vrije slag van de remhendel
niet normaal is, wijst dat op een
6-11
DWA10640
serieus defect in het remsysteem.
Laat het remsysteem vóór gebruik
van de motorfiets nakijken of repareren door een Yamaha dealer.
DAU22170
Vrije slag van
achterremhendel afstellen
a
a. Speling
De vrije slag van de remhendel dient
5~10 mm (0,2~0,4 in) te bedragen,
zoals weergegeven. Controleer de vrije slag van de remhendel regelmatig
en stel deze indien nodig als volgt af.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Stelschroet
2. Verminderen speling
3. Vergroten speling
Draai de stelmoer op de remankerplaat richting (a) voor meer vrije slag van
de remhendel. Draai de stelmoer richting (b) voor minder vrije slag van de
remhendel.
ss
WAARSCHUWING
DWA10650
Vraag een Yamaha dealer de afstelling te doen als de juiste afstelling
niet haalbaar is volgens de beschreven werkwijze.
DAU22380
Controleren van voorremblokken
en achterremschoenen
De voorremblokken en achterremschoenen moeten worden gecontroleerd op
slijtage volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU22430
Remblokken voorrem
1. Slijtage-indicator
2. Remschijf
(a) Slijtagegrens 0,8 mm.
Elk voorremblok is voorzien van slijtage-indicatorgroeven, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven demonteren.
Let op de slijtage-indicatorgroeven
om de remblokslijtage te controleren.
6-12
Wanneer een remblok zover is afgesleten dat de slijtage-indicatorgroeven
vrijwel zijn verdwenen, vraag dan een
Yamaha dealer de remblokken als set
te vervangen.
DAU22540
Remschoenen achterrem
6
1. Slijtagemeter2. Slijtagegrens
De achterrem heeft een slijtage-indicator zodat de remschoenslijtage kan
worden gecontroleerd zonder de rem
te hoeven demonteren. Bekrachtig de
rem en let op de stand van de slijtageindicator om de remschoenslijtage te
controleren. Wanneer een remschoen
zover is afgesleten dat de slijtageindicator bij de slijtagelimiet komt,
vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van
remvloeistofniveau voorrem
1. Minimum nivo
6
Bij een tekort aan remvloeistof kan
lucht het remsysteem binnendringen,
waarna de remwerking mogelijk minder effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of
de remvloeistof boven de merkstreep
voor minimumniveau staat en vul
indien nodig bij. Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op verregaande remblokslijtage en/of lekkage in
het remsysteem. Als het remvloeistofniveau laag is, controleer dan de remblokken op slijtage en het remsysteem op lekkage.
MIN
DAU32343
1
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
● Zorg bij het controleren van het
remvloeistofniveau dat de bovenzijde van de hoofdremcilinder horizontaal is door het stuur te draaien.
● Gebruik uitsluitend de voor-
geschreven kwaliteit remvloeistof, anders kunnen de rubber
afdichtingen verslechteren en zo
lekkage en slechte remwerking
teweegbrengen.
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
● Vul bij met hetzelfde type remvlo-
eistof. Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke chemische
reacties optreden en kan de remwerking verslechteren.
● Pas op en zorg dat tijdens bijvu-
llen geen water de hoofdremcilinder kan binnendringen. Water zal
het kookpunt van de remvloeistof
aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden.
● Remvloeistof kan gelakte of
kunststof onderdelen aantasten.
Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
6-13
● Naarmate de remblokken afslijten,
zal het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter
wel een Yamaha dealer om een
inspectie als het remvloeistofniveau plotseling sterk is gedaald.
DAU22720
Verversen van remvloeistof
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven onder
OPMERKING in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Laat
bovendien de oliekeeringen van de
hoofdremcilinder, de remklauwen en
de remslang vervangen volgens de
intervalperioden of wanneer ze lekken
of zijn beschadigd.
● Oliekeeringen: Vervang elke twee
jaar.
● Remslang: Vervang elke vier jaar.
DAU23100
Controleren en smeren van
kabels
De werking van alle bedieningskabels
en de conditie van alle kabels moet
voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de kabel en kabeleinden moeten indien nodig worden
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer
een kabel te controleren of te vervangen wanneer deze is beschadigd of
niet soepel beweegt.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
DWA10720
ss
WAARSCHUWING
Bij schade aan de buitenkabel kan
de goede werking van de kabel
worden belemmerd en kan de binnenkabel gaan roesten. Vervang
een beschadigde kabel zo snel
mogelijk om onveilige condities te
voorkomen.
DAU23110
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort
voorafgaand aan elke rit te worden
gecontroleerd. Smeer of vervang ook
de gaskabel volgens de intervaltijden
gespecificeerd in het periodiek onderhoudsschema.
DAU23120
Afstellen van de Autolube
pomp
De Autolube 2-takt olie-injectiepomp
vormt een vitaal en geavanceerd
onderdeel van de motor en moet door
een Yamaha dealer worden afgesteld
volgens de intervalperioden zoals vermeld in het periodiek smering- en
onderhoudsschema.
DAU23170
Smeren van voor- en
achterremhendels
De scharnierpunten van de voor- en
achterremhendels moeten worden
gesmeerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU23190
Controleren en smeren van
de middenbok
De werking van de middenbok moet
voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de scharnierpunten
en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig worden gesmeerd.
ss
WAARSCHUWING
Als de middenbok niet soepel
omhoog en omlaag beweegt, vraag
dan een Yamaha dealer deze te
controleren of te repareren.
DWA11300
6
6-14
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de
voorvork moeten als volgt worden
gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
ss
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt
ondersteund, zodat hij niet kan
6
omvallen.
Controleer de binnenste vorkbuizen
op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage.
DAU23271
DWA10750
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke
ondergrond en houd deze rechtop.
2. Bekrachtig de voorrem en druk
het stuur een paar keer stevig
naar beneden om te controleren
of de voorvork soepel in- en uitveert.
DCA10590
LET OP
Als schade wordt gevonden of de
voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een Yamaha dealer te repareren of te controleren.
DAU23280
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers
kunnen gevaarlijk zijn. De werking van
het stuur moet als volgt worden
6-15
gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de
motor zodat het voorwiel los is
van de grond.
ss
WAARSCHUWING
DWA10750
Zorg dat de motorfiets veilig wordt
ondersteund, zodat hij niet kan
omvallen.
2. Houd de voorvorkpoten beet bij
het ondereinde en probeer ze naar
voren en achteren te bewegen.
Als speling kan worden gevoeld,
vraag dan een Yamaha dealer het
stuursysteem te testen.
DAU23290
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten
worden gecontroleerd volgens de
intervalperioden voorgeschreven in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer
de wiellagers te controleren.
B
Y
G
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAUS1110
Vervangen van de koplampgloeilamp of gloeilamp van
de voorste richtingaanwijzer
1
1. Zekering
Vervang een gloeilamp als volgt als
deze is doorgebrand.
LET OP
Het is aan te bevelen dit werk uit te
laten voeren door een Yamaha dealer.
Koplampgloeilamp
1. Verwijder het voorpaneel door de
schroeven te verwijderen.
ss
WAARSCHUWING
Koplampgloeilampen worden zeer
heet. Houd daarom brandbare producten uit de buurt van een
DCA10670
DWA10790
koplampgloeilamp en raak het
lampglas niet aan zolang dit niet is
afgekoeld.
2. Verwijder de defecte gloeilamp
uit de fitting.
3. Steek een nieuwe gloeilamp in de
fitting.
4. Bevestig het voorpaneel weer door
de schroeven aan te brengen.
5. Vraag indien nodig een Yamaha
dealer de koplamplichtbundel af
te stellen.
1
1. Gloeilamp van de richtingaanwijzer voor
Gloeilamp voorste
richtingaanwijzer
1. Verwijder het voorpaneel door de
schroeven te verwijderen.
2. Verwijder de defecte gloeilamp
uit de fitting.
6-16
3. Steek een nieuwe gloeilamp in de
fitting.
4. Bevestig het voorpaneel weer door
de schroeven aan te brengen.
DAU24281
Een richtingaanwijzergloeilamp
of de gloeilamp in remlicht/
achterlicht vervangen
1
6
1. Gloeilamp van het achterlicht
1. Verwijder de lamplens door de
schroeven te verwijderen.
2. Verwijder de defecte gloeilamp
door deze in te drukken en linksom te draaien.
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan
in de fitting, druk de lamp aan en
draai rechtsom tot hij stuit.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
1. Gloeilamp van de richtingaanwijzers
4. Monteer de lamplens door de
schroeven aan te brengen.
LET OP
6
Zet de schroeven niet overdreven
strak vast, anders kan de lamplens
breken.
DCA10680
DAU24310
Gloeilamp in kentekenverlichting vervangen
1
1. Gloeilamp van de nummerplaatverlichting
1. Verwijder de lampeenheid voor
kentekenverlichting door de schroeven los te draaien.
2. Verwijder de lampfitting (samen
met de gloeilamp) door deze naar
buiten te trekken.
3. Verwijder de defecte gloeilamp
door deze uit te trekken.
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de
fitting.
5. Breng de lampfitting aan (samen
met de gloeilamp) door deze vast
te drukken.
6. Monteer de lampeenheid voor
kentekenverlichting door de schroeven aan te brengen.
6-17
DAU23370
Accu
Dit model is uitgerust met een permanent-dichte accu (onderhoudsvrij
type) waarvoor geen onderhoud
vereist is. De elektrolyt hoeft niet te
worden gecontroleerd en er hoeft
geen gedistilleerd water te worden
bijgevuld.
LET OP
Probeer nooit om celafdichtingen
op de accu te verwijderen, hierdoor
kan permanente schade aan de
accu worden toegebracht.
ss
WAARSCHUWING
● Elektrolyt is giftig en gevaarlijk
omdat het zwavelzuur bevat,
DCA10620
DWA10760
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
een stof die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd
contact met de huid, ogen of
kleding en bescherm uw ogen
altijd bij werkzaamheden nabij
accu’s. Voer als volgt EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloedig met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep
direct de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel gedurende 15
minuten met water en roep
direct medische hulp in.
● Accu’s produceren het explo-
sieve waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buurt van de
accu en zorg voor voldoende
ventilatie bij acculaden in een
afgesloten ruimte.
● HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha
dealer de accu te laden als deze
ontladen lijkt te zijn. Vergeet niet dat
de accu sneller ontladen raakt als de
machine is uitgerust met optionele
elektrische accessoires.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als de machine
langer dan een maand niet wordt
gebruikt, laad volledig bij en zet
hem dan weg op een koele en
droge plek.
2. Als de accu langer dan twee
maanden wordt weggeborgen,
moet deze minstens eenmaal per
maand worden gecontroleerd;
laad de accu dan indien nodig
steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren.
4. Controleer na installatie of de
accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen.
DCA10630
LET OP
● Zorg dat de accu altijd geladen
blijft. Door een accu in ontladen
toestand weg te bergen kan permanente accuschade ontstaan.
● Om een permanent-dichte
accu (onderhoudsvrij type) te
laden, is een speciale accula-
6-18
der (met constante laadspanning) vereist. Bij gebruik van
een conventionele acculader
raakt de accu beschadigd.
Wanneer u niet beschikt over
een speciale acculader voor
permanent-dichte accu’s
(onderhoudsvrij type), vraag
dan een Yamaha dealer uw
accu op te laden.
DAUS1180
Zekering vervangen
6
1
1. Zekering
De hoofdzekeringhouder bevindt zich
naast de accubehuizing.
Vervang de zekering als volgt als deze
is doorgebrand.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Draai de contactsleutel naar
“OFF” en schakel alle elektrische
circuits uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven
ampärewaarde aan.
Voorgeschreven zekering:
7,5 A x 1
LET OP
Gebruik geen zekering met een
hoger ampärage dan is voorgesch-
6
reven, om ernstige schade aan het
elektrisch systeem en mogelijk
brandgevaar te vermijden.
3. Draai de contactsleutel naar
“ON” en schakel de elektrische
circuits in om te zien of de apparatuur werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw
doorbrandt, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrisch
systeem te controleren.
DCA10640
DAU25860
Problemen oplossen
Yamaha scooters ondergaan een
grondige inspectie voordat ze vanaf
de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen
optreden. Problemen in de brandstof,
compressie- of ontstekingssystemen
kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn
van slecht starten of een afname in
motorvermogen.
In het volgende storingzoekschema is
een snelle en gemakkelijke werkwijze
weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga
met uw scooter echter wel naar een
Yamaha dealer als reparaties nodig
zijn, hier zijn vakkundige monteurs
aanwezig die beschikken over het
benodigde gereedschap en de ervaring en vakkennis om het nodige
onderhoud aan de machine correct te
verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha
vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op
Yamaha onderdelen maar zijn toch
vaak van mindere kwaliteit en hebben
een kortere levensduur, zodat dan
6-19
later mogelijk toch dure reparaties
nodig zijn.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleer het
brandstofniveau in de
brandstoftank.
1. Brandstof
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet.
Controleer de compressie.
Bedien de elektrische
startknop.
2. Compressie
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de
machine te controleren.
Verwijder de bougie en
controleer de elektroden.
3. Ontsteking
Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougie af of vervang de bougie.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet. Vraag een
Yamaha dealer de machine te
controleren.
De motor start niet. Controleer de accu.
Bedien de elektrische
startknop.
4. Accu
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de
accukabels en laad de accu indien nodig.
Droog
Nat
Draai de gasgreep tot halverwege open
en bedien de elektrische startknop.
DAU25901
Storingzoekschema
ss
WAARSCHUWING
Houd open vuur uit de buurt en rook niet terwijl het brandstofsysteem wordt getest of hieraan wordt gewerkt.
DWA10840
6-20
6
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
Verzorging
De open constructie van een scooter
maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor
ook meer kwetsbaar. Er kan sprake
zijn van roestvorming en corrosie, ook
al zijn hoogwaardige componenten
gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt
bij een auto niet zo op, bij een scooter is dit echter nadelig voor de algehele aanblik. Regelmatige en correcte
verzorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar
verzekert ook een fraai uiterlijk van de
scooter, verlengt de levensduur en
verbetert de prestaties.
7
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af
met een plastic zak nadat de
motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en
afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn
bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling,
zoals verbrande olie op het carter,
met een ontvetter en een borstel,
DAU26090
maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen en wielassen. Spoel vuil en
ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA10780
LET OP
● Vermijd het gebruik van sterke
en bijtende wielreinigingsmiddelen, vooral bij spaakwielen.
Als dergelijke producten toch
worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het
reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in
de gebruiksinstructies. Spoel
het betreffende gebied grondig
schoon met water, laat direct
drogen en breng daarna een
corrosiewerende spray aan.
● Bij verkeerd reinigen kunnen
de kuipruit, de stroomlijnpanelen, framepanelen en andere
kunststof delen worden beschadigd. Gebruik alleen een
zachte, schone doek of een
spons met zachte zeep en
water om kunststof delen te
reinigen.
7-1
● Gebruik geen bijtende chemis-
che reinigingsmiddelen op
kunststof delen. Vermijd het
gebruik van doeken of sponzen
die in contact zijn geweest met
bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen
of thinner, brandstof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of
corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
● Gebruik geen hogedrukreini-
gers of stoomreinigers, omdat
dan op de volgende plaatsen
water kan doordringen en zo
schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achterbruglagers, voorvork en remmen),
elektrische componenten
(kabelstekkers, messtekkers,
instrumenten, schakelaars en
verlichting), beluchtings- en
ontluchtingsslangen.
● Bij scooters met een kuipruit:
gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze veroorzaken dofheid
en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test
het product op een klein, nietzichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat geen
sporen achterblijven op de kuipruit. Als de kuipruit krasjes
vertoont, breng dan na wassen
een hoogwaardige polish voor
gebruik op kunststof aan.
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, zachte
zeep en een zachte, schone spons en
spoel dan grondig met schoon water.
Gebruik een tandenborstel of een
flessenborstel op moeilijk bereikbare
plekken. Hardnekkig vastzittend vuil
en insectenresten laten gemakkelijker
los als de bewuste plek alvorens te
reinigen een paar minuten met een
vochtige doek wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op
bepekelde wegen
Zilte zeelucht en wegenzout waarmee
wegen ‘s winters worden bestrooid
hebben in combinatie met water een
zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in een regen-
bui, nabij de kust of op bepekelde
wegen.
OPMERKING:
‘s Winters gestrooid wegenzout kan
nog tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de scooter met koud
water en zachte zeep nadat de
machine is afgekoeld.
DCA10790
LET OP
Gebruik geen heet water, dit versterkt de corrosieve werking van het
zout.
2. Breng met een spuitbus een
corrosiewerend middel aan op
alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
Na reiniging
1. Droog de scooter met een zeemleren lap of een vochtabsorberende doek.
2. Gebruik een chroompolish om
verchroomde, aluminium en
roestvrijstalen delen te doen
glanzen, ook het uitlaatsysteem.
(Zelfs thermische verkleuringen
op roestvrijstalen uitlaatsystemen
kunnen door oppoetsen worden
verwijderd.)
3. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend
middel aan te brengen op alle
metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
4. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om eventueel nog achtergebleven vuil te verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen
bij veroorzaakt door steenslag
e.d.
6. Zet alle gelakte oppervlakken in
de was.
7. Laat de scooter volledig drogen
alvorens te stallen of af te dekken.
ss
WAARSCHUWING
● Controleer of er geen olie of
DWA10940
was op de wielen of de remmen zit. Reinig de remschijven
en remvoeringen indien nodig
7
7-2
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
met een normale remschijfreiniger of aceton en spoel de
banden schoon met lauw water
en een mild reinigingsmiddel.
● Test voor u de scooter in
gebruik neemt eerst de remwerking en het weggedrag in
bochten.
LET OP
● Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden.
● Breng oliespray of was nooit
aan op rubber of kunststof
delen, behandel deze met een
7
daartoe bestemd verzorgingsmiddel.
● Vermijd het gebruik van schu-
rende poetsmiddelen, deze
tasten de lak aan.
OPMERKING:
Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
DCA10800
DAU26300
Stalling
Korte termijn
Stal uw scooter steeds op een koele
en droge plek en bescherm indien
nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
LET OP
● Als de scooter wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand
wordt afgedekt met een dekzeil, zal water en vocht kunnen
binnendringen en roestvorming
veroorzaken.
● Voorkom corrosie door de
machine niet te stallen in een
vochtige kelder, een stal (i.v.m.
de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemicaliën.
Lange termijn
Alvorens uw scooter gedurende
meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de
paragraaf “Verzorging” in dit
hoofdstuk.
7-3
DCA10820
2. Leeg de vlotterkamer in de carburateur door de aftapplug los te
draaien; u voorkomt zo dat
neerslag uit de brandstof achterblijft. Giet de afgetapte brandstof
terug in de brandstoftank.
3. Vul de brandstoftank en voeg een
stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar) toe om roestvorming in
de tank en achteruitgang van de
brandstof te voorkomen.
4. Voer de volgende stappen uit om
de cilinder, de zuigerveren etc. te
beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedop en de
bougie.
b. Giet een theelepel motorolie in
het bougiegat.
c. Breng de bougiedop aan op de
bougie en leg dan de bougie
zodanig op de cilinderkop dat de
elektroden aan massa liggen. (Dit
voorkomt vonken tijdens de volgende stap.)
d. Laat de motor een paar keer
ronddraaien op de startmotor.
(De cilinderwand wordt zo geolied.)
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
e. Haal de bougiedop los van de
bougie en breng dan de bougie
en de bougiedop weer aan.
ss
WAARSCHUWING
DWA10950
Om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen, moeten de
bougie-elektroden aan massa liggen terwijl de motor wordt rondgedraaid.
5. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels
en pedalen en van de zijstandaard/middenbok.
6. Controleer de bandspanning en
corrigeer deze indien nodig en
breng dan de scooter omhoog
zodat beide wielen los van de
grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke maand iets
te draaien, zodat de banden niet
op één gedeelte sterker achteruitgaan.
7. Dek de uitlaatdemper af met een
plastic zak om te voorkomen dat
vocht kan binnendringen.
8. Verwijder de accu en laad deze
volledig bij. Berg de accu op een
koele en droge plek op en laad
hem eens per maand bij. Berg de
accu niet op een zeer warme of
koude plek op (minder dan 0 °C
(30 °F) of meer dan 30 °C (90 °F)].
Zie pagina 6-17 voor meer informatie over het opbergen van de
accu.
OPMERKING:
Verricht eventueel noodzakelijke
reparaties alvorens de scooter te stallen.
Noteer het sleutelnummer, het voertuigidentificatienummer en de modelinformatiesticker in onderstaande
ruimtes. Deze nummers heeft u nodig
om reserveonderdelen bij een Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw
machine is gestolen.
SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
VOERTUIGIDENTIFICATIE NUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
9
DAU26351
DAU26381
Sleutelnummer
Het sleutelnummer is ingeslagen op
het sleutelplaatje. Noteer dit nummer
in het daartoe bestemde vakje en
gebruik dit als referentie bij het bestellen van een nieuwe sleutel.
DAU26410
Voertuigidentificatienummer
1
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is
ingeslagen op het frame.
OPMERKING:
Het voertuigidentificatienummer is
bedoeld voor identificatie van uw
motorfiets en kan worden gebruikt om
uw motor in uw land aan te melden
voor kentekenregistratie.
DAU26540
Modelinformatiesticker
1
1. Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is onder het
zadel bevestigd aan het frame. (Zie pagina 3-6.) Noteer de informatie op deze sticker in het daartoe bestemde vakje. Deze
informatie is nodig om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.