Yamaha JOG50R (2005) User Manual [nl]

INSTRUCTIEBOEKJE
CS50Z
CS50
5RW-F8199-D3
INLEIDING
DAU10110
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de CS50Z/CS50 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabrice­ren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw CS50Z/CS50. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, ter­wijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU34110
t
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIG­HEID!
ss
WAARSCHUWING Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of degene die de scooter inspecteert of repareert.
LET OP De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
OPMERKING: De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-
makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12410
ss
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUS1171
CS50Z/CS50
HANDLEIDING
©2005door YAMAHA MOTOR SPAIN S.A.
1e uitgave, Januari 2005
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd
gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
YAMAHA MOTOR SPAIN S.A.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Spanje.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ................1-1
BESCHRIJVING ..................................2-1
Aanzicht linkerzijde ...........................2-1
Aanzicht rechterzijde ........................2-2
Bedieningen en instrumenten...........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN
BEDIENINGEN ....................................3-1
Contactslot/stuurslot ........................3-1
Controlelampjes................................3-1
Snelheidsmeterunit ...........................3-2
Klok...................................................3-3
Stuurschakelaars ..............................3-3
Startknop ..........................................3-4
Voorremhendel..................................3-4
Achterremhendel ..............................3-4
Tankdop en dop van het oliereservoir
voor 2-takt injectiesmering............3-4
Brandstof .........................................3-5
2-takt injectiesmering .......................3-5
Kickstarter.........................................3-6
Zadel .................................................3-6
Opbergcompatiment.........................3-6
CONTROLES VOOR HET STARTEN ...4-1
Controlelijts voor gebruik..................4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE................................5-1
Starten van een koude motor...........5-1
Wegrijden..........................................5-1
Sneller en langzamer ........................5-2
Remmen ...........................................5-2
Inrijperiode ........................................5-2
Parkeren............................................5-2
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARTIES ......................6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema.......................6-2
Controleren van de bougie ...............6-5
Versnellingsbakoile ...........................6-6
Koelvlowistof (alleen voor
vloeistofgekoelde modellen)..........6-6
Reinigen van het luchfilterelement ...6-8
Afstellen van de carburateur ............6-9
Speling van de gaskabel afstellen....6-9
Banden .............................................6-9
Vrije slag van remhendel afstellen..6-11 Vrije slag van achterremhendel
afstellen .......................................6-11
Controleren van voorremblokken
en achterremschoenen................6-12
Controleren van remvloeistofniveau
voorrem .......................................6-13
Verversen van remvloeistof.............6-13
Controleren en esmeren van kabels ..6-13 Controleren en semeren van
gasgreep en gaskabel.................6-14
Afstellen van de Autolube pomp ....6-14
Smeren van voor- en
achterremhendels........................6-14
Controleren en semeren van
middenbok ..................................6-14
Voorvork controleren ......................6-15
Controle van stuursysteem.............6-15
Controleren van wiellagers .............6-15
Vervangen van de koplampgloeilamp
of gloeilamp van de voorste
richtingaanwijzer..........................6-16
Een richtingaanwijzergloeilamp of de
gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen....................................6-16
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervagen......................................6-17
Accu................................................6-17
Zekering vervangen ........................6-18
Problemen oplossen.......................6-19
Storingzoekschema ........................6-20
VERZORGING EN STALLING VAN DE
SCOOTER............................................7-1
Verzorging .......................................7-1
Stalling ..............................................7-3
SPECIFICATIES...................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE ...............9-1
Identificatienummers ........................9-1
Sleutelnummer..................................9-1
Voertuigidentificatienummer.............9-1
Modelinformatiesticker .....................9-1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG
1
GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJ­TECHNIEKEN EN VAN DE DESKUN­DIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREIS­TEN ALVORENS MET DEZE SCOO­TER TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN SCOOTERRIJ­DEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-
CHUWINGEN EN ONDERHOUD­SEISEN VERMELD IN HET INS­TRUCTIEBOEKJE VOOR DE EIGENAAR.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJ­TECHNIEKEN.
GEBRUIK MAKEN VAN PROFES-
SIONELE TECHNISCHE SERVI­CE, ZOALS AANGEGEVEN IN HET INSTRUCTIEBOEKJE EN/OF
DAUT1010
WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
OPMERKING:
Hoewel deze scooter is gebouwd voor het vervoeren van de bestuurder en een passagier, dient u altijd de lokale wet- en regelgeving na te leven.
Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weg­gebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto/scooter onge­vallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een auto­bestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type onge­val te verminderen.
1-1
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van krui­singen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zicht­hoek van een andere wegge­bruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw machine alleen uit aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aan­kunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scoote­rrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scoo­terbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNEL­HEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinleggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt geno­men.
• Neem altijd de maximum snel­heid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wis­selt. Zorg dat andere wegge­bruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de voetplaat, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig,
met beide handen vast te hou­den en beide voeten op de pas­sagiersvoetsteunen te houden.
• eem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedo­eld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belan­grijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde
helm.
Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in uw niet-afgeschermde ogen kan het zicht verslechteren, zodat u gevaren te laat zou opmerken.
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans
1-2
op schaafwonden of ontvellin­gen.
Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan scha­kelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brand­wonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze scooter onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorza­ken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw scooter ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichts-
1
verdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monte­ren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongeva­llen te vermijden. Pas extra op wanne­er u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonte­erd. Hier volgen enkele algemene rich­tlijnen bij het beladen van de scooter of het monteren van accessoires: Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtlimiet van CS50Z 158 kg (348,39lb), CS50 161 kg (355lb) niet overschrijden. Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag moge­lijk liggen en zo dicht mogelijk nabij de scooter. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk aan beide zijden van de scooter wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevesti­gingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspat­bord. Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur vero-
orzaken. Accessoires Originele Yamaha accessoires wer­den speciaal ontworpen voor monta­ge aan deze scooter. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare acces­soires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en
1-3
vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermin­dert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lam­pen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aârodynamische effec­ten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kun­nen door hun aârodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind wor­den opgetild of bij zijwind ins­tabiel worden. Zulke accessoi­res kunnen ook instabiliteit
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodza­ken de bestuurder om een andere dan de normale zitposi­tie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewe­gingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bedie­ning hinderen, zodat we derge­lijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch sys­teem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u ben­zine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tan­ken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn gif­tig en kunnen al heel snel bewus­teloosheid of dodelijk letsel vero­orzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het con­tactslot. Let op het volgende als u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, dus parkeer de scooter op een plek waar voetgangers of kinderen hier­van geen hinder hebben.
• arkeer de scooter niet op een helling of op een zachte onder­grond, om omvallen te voorko­men.
• Parkeer de scooter niet nabij een brandend toestel(bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
1-4
Roep onmiddellijk medische hulp
in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingea­demd of benzine in uw ogen is terecht gekomen. Morst u benzi­ne op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
DAU10410
2
1
2
1. Koplamp (bladzijde6-16)
2. Richtingaanwijzer voor (bladzijde 6-16)
3. Zadel (bladzijde 3-6)
4. Steunbeugel
3
7
5. Richtingaanwijzer achter links (bladzijde 6-16)
6. Starthendel (bladzijde 3-6)
7. Luchtfilter (bladzijde 6-8)
8. Middenbok (bladzijde 6-14)
2-1
8
4
5
6
Aanzicht rechterzijde
11 10
BESCHRIJVING
DAU10420
12 13 14
2
16
15
9. Wiel (voor) (bladzijde 6-15)
10. Richtingaanwijzer achter rechts (bladzijde 6-16)
11. Achterlicht (bladzijde 6-16)
12. Benzinetank (bladzijde 3-4)
9
13. Helmopbergruimte (bladzijde 3-6)
14. Accu (bladzijde 6-17)
15. Wiel (achter) (bladzijde 6-15)
16. Koelvloeistofreservoir (bladzijde 6-7)
2-2
BESCHRIJVING
k
b
a
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
y
Bedieningen en instrumenten
2
17
18
28
24
DAU10430
21
22
25
20
231920
26
29
17. Achterremhendel (bladzijde 6-11)
18. Dimlichtschakelaars (bladzijde 3-3)
19. Snelheidsmeter (bladzijde 3-2)
20. Controlelampje richtingaanwijzers (bladzijde 3-1)
21. Controlelampje grootlicht (bladzijde 3-1)
22. Oliepeilcontrolelampje (bladzijde 3-1)
23. Controlelampje koelvloeistoftemperatuur (bladzijde 3-1)
24. Knop “TRIP” (bladzijde 3-2)
31 30 27
25. Brandstofmeter (bladzijde 3-3)
26. Voorremhendel (bladzijde 3-4)
27. Rechter stuurschakelaar (bladzijde 3-3)
28. Richtingaanwijzerschakelaar (bladzijde 3-3)
29. Claxonschakelaar (bladzijde 3-3)
30. Contactslot (bladzijde 3-1)
31. Peilglas voor het Koelvloeistof Niveau (bladzijde 6-7)
2-3
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
y
00000.0
23:08
TOTAL
Ex
F
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10460
Contactslot/stuurslot
*
Het waarschuwingslampje 2-takt injectiesmering moet gaan branden. (Zie pagina 3-2.)
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elek­trische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlich­tingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
DAU10630
AAN
Alle elektrische systemen komen onder stroom en de motor kan wor­den gestart. De sleutel kan niet wor-
links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”­stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleu­tel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
den uitgenomen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitges­chakeld. De sleutel kan worden uitge­nomen.
3-1
DAU10670
DAU10680
DWA10060
ss
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en moge­lijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorza­ken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU10980
Controlelampjes
1
4
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “b”
2. Controlelampje groot licht “j”
3. Oliepeilcontrolelampje “z”
4. Controlampje Koelvloeistoftemperatuur “y”
1
2
3
3
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
y
00000.0
23:08
TOTAL
Ex
F
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controlelampjes richtingaanwijzers “c” en “d”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
3
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor groo­tlicht.
Waarschuwingslampje 2-takt injectiesmering “z”
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den als het niveau voor 2-takt injec­tiesmering laag is. Het elektrisch circuit van het waarschu­wingslampje kan volgens de volgende procedure worden gecontroleerd.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
3. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch cir­cuit te testen.
DAU11030
DAU11080
DAU11130
DCA11570
LET OP
Gebruik de motorfiets alleen als u weet dat het 2-takt motorolieniveau voldoende hoog is.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau voor 2-takt injectiesmering kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.
DAU11430
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “y”
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.
DCA10020
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
3-2
DAUM1090
Snelheidsmeterunit
1
5
1. Snelheidsmeter
2. Brandstofmeter
3. Klok
4. Kilometerteller (TOTAL/TRIP)
5. Knop TRIP
De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter, een kilometerte­ller en een ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid. De kilo­meterteller toont de totale afgelegde afstand. De ritteller toont de afstand afgelegd sinds de teller het laatst werd teruggesteld op nul. Door indrukken van de terugstelknop wisselt de weergave tussen kilometer­tellerweergave “TOTAL”- en ritteller­weergave “TRIP”. Om de ritteller terug
4
3
2
k
b
a
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
te stellen activeert u de de “TRIP”­weergave en houdt u de terugstelknop minstens 2 seconden ingedrukt. De ritteller kan samen met de brands­tofniveaumeter worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afge­legd. Deze informatie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.
DAU12140
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwe­zig is. De naald beweegt naar “E” (Empty) naarmate het brandstofnive­au daalt. Vul zo snel mogelijk brands­tof bij als de naald bij “E” staat.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.
DAUS1010
Klok
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “f”.
2. Stel het kilometerteller/ritteller display in op “TOTAL” door de “SET”-toets in te drukken.
3. Houd de “SET”-toets minstens twee seconden ingedrukt.
4. Zodra de urenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de “SET”-toets om de uren in te ste­llen.
5. Houd de “SET”-toets opnieuw minstens twee seconden inge­drukt en de minutenaanduiding begint te knipperen.
6. Druk op de “SET”-toets om de minuten in te stellen.
7. Houd de “SET”-toets minstens twee seconden ingedrukt om de klok in te schakelen en terug te gaan naar de kilometerteller/ritte­ller.
OPMERKING:
De klok wordt alleen getoond als de sleutel in de “f”-stand staat.
3-3
DAU12343
Stuurschakelaars
1 3
2
1. Claxonschakelaar
2. Richtingaanwijzerschakelaar
3. Dimlichtschakelaar
Dimlichtschakelaar “j/k”
Zet deze schakelaar op “j” voor gro­otlicht en op “k” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar “TURN”
Druk deze schakelaar naar rechts om afs­laan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar links om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12400
DAU12440
3
Loading...
+ 39 hidden pages