Yamaha JOG50R (2005) User Manual [nl]

Yamaha JOG50R (2005) User Manual

INSTRUCTIEBOEKJE

CS50Z

CS50

5RW-F8199-D3

INLEIDING

DAU10110

Welkom in de wereld van Yamaha rijders!

Als eigenaar van de CS50Z/CS50 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw CS50Z/CS50. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.

De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.

Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

 

 

 

 

 

DAU34110

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:

 

 

 

 

 

 

 

t

 

Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIG-

 

 

 

 

 

HEID!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

s WAARSCHUWING

 

Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,

 

 

 

 

 

kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of

 

 

 

 

 

degene die de scooter inspecteert of repareert.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

LET OP

 

 

 

De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten

 

 

 

 

 

worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OPMERKING:

De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-

 

 

 

 

 

makkelijken of verhelderen.

 

 

 

 

 

 

OPMERKING:

Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter blijven, ook als deze later wordt verkocht.

Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.

DWA12410

s WAARSCHUWING

LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAUS1171

CS50Z/CS50

HANDLEIDING

©2005door YAMAHA MOTOR SPAIN S.A. 1e uitgave, Januari 2005

Alle rechten voorbehouden. Elke vorm van herdruk of onbevoegd

gebruik

zonder schriftelijke toestemming van YAMAHA MOTOR SPAIN S.A.

is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Spanje.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ................

1-1

BESCHRIJVING ..................................

2-1

Aanzicht linkerzijde ...........................

2-1

Aanzicht rechterzijde ........................

2-2

Bedieningen en instrumenten...........

2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN

BEDIENINGEN ....................................

3-1

Contactslot/stuurslot ........................

3-1

Controlelampjes................................

3-1

Snelheidsmeterunit ...........................

3-2

Klok...................................................

3-3

Stuurschakelaars ..............................

3-3

Startknop ..........................................

3-4

Voorremhendel..................................

3-4

Achterremhendel ..............................

3-4

Tankdop en dop van het oliereservoir

voor 2-takt injectiesmering............

3-4

Brandstof .........................................

3-5

2-takt injectiesmering .......................

3-5

Kickstarter.........................................

3-6

Zadel .................................................

3-6

Opbergcompatiment.........................

3-6

CONTROLES VOOR HET STARTEN ...

4-1

Controlelijts voor gebruik..................

4-2

GEBRUIK EN BELANGRIJKE

 

RIJ-INFORMATIE ................................

5-1

Starten van een koude motor...........

5-1

Wegrijden ..........................................

5-1

Sneller en langzamer ........................

5-2

Remmen ...........................................

5-2

Inrijperiode ........................................

5-2

Parkeren............................................

5-2

PERIODIEK ONDERHOUD EN

 

KLEINERE REPARTIES ......................

6-1

Periodiek smeeren

 

onderhoudsschema.......................

6-2

Controleren van de bougie ...............

6-5

Versnellingsbakoile ...........................

6-6

Koelvlowistof (alleen voor

 

vloeistofgekoelde modellen)..........

6-6

Reinigen van het luchfilterelement ...

6-8

Afstellen van de carburateur ............

6-9

Speling van de gaskabel afstellen....

6-9

Banden .............................................

6-9

Vrije slag van remhendel afstellen ..

6-11

Vrije slag van achterremhendel

 

afstellen .......................................

6-11

Controleren van voorremblokken

 

en achterremschoenen................

6-12

Controleren van remvloeistofniveau

voorrem .......................................

6-13

Verversen van remvloeistof.............

6-13

Controleren en esmeren van kabels ..

6-13

Controleren en semeren van

 

gasgreep en gaskabel .................

6-14

Afstellen van de Autolube pomp ....

6-14

Smeren van vooren

 

achterremhendels........................

6-14

Controleren en semeren van

 

middenbok ..................................

6-14

Voorvork controleren ......................

6-15

Controle van stuursysteem.............

6-15

Controleren van wiellagers .............

6-15

Vervangen van de koplampgloeilamp

of gloeilamp van de voorste

 

richtingaanwijzer..........................

6-16

Een richtingaanwijzergloeilamp of de

gloeilamp in remlicht/achterlicht

 

vervangen ....................................

6-16

Gloeilamp in kentekenverlichting

 

vervagen ......................................

6-17

Accu................................................

6-17

Zekering vervangen ........................

6-18

Problemen oplossen.......................

6-19

Storingzoekschema ........................

6-20

VERZORGING EN STALLING VAN DE

SCOOTER............................................

7-1

Verzorging .......................................

7-1

Stalling ..............................................

7-3

SPECIFICATIES...................................

8-1

GEBRUIKERSINFORMATIE ...............

9-1

Identificatienummers ........................

9-1

Sleutelnummer..................................

9-1

Voertuigidentificatienummer .............

9-1

Modelinformatiesticker .....................

9-1

1-1
t VEILIGHEIDSINFORMATIE

 

 

 

 

 

 

DAUT1010

WANNEER DE MECHANISCHE

Dus:

 

 

 

SCOOTERS

ZIJN

TWEEWIELIGE

 

 

 

CONDITIES DIT VEREISEN.

Draag een jack in felle kleuren.

 

VOERTUIGEN.

 

HUN

VEILIG

 

 

 

 

Wees extra voorzichtig bij het

1

 

 

 

GEBRUIK

EN

WERKING

ZIJN

 

 

Veilig rijden

 

naderen en passeren van krui-

 

AFHANKELIJK

VAN JUISTE

RIJ-

 

 

Controleer de machine altijd voor

 

singen, daar doen ongelukken

 

TECHNIEKEN EN VAN DE DESKUN-

 

 

u gaat rijden. Een zorgvuldige

 

met scooters zich namelijk het

 

DIGHEID VAN

DE

BESTUURDER.

 

 

controle kan een ongeval helpen

 

meest voor.

 

 

ELKE BESTUURDER MOET BEKEND

 

 

 

voorkomen.

Ga daar

rijden waar

andere

 

ZIJN MET DE VOLGENDE VEREIS-

 

Deze scooter is gebouwd voor

 

weggebruikers u kunnen zien.

 

TEN ALVORENS MET DEZE SCOO-

 

 

het vervoer van de bestuurder

 

Ga niet rijden in de dode zicht-

 

TER TE GAAN RIJDEN.

 

 

 

 

 

 

plus een passagier.

 

hoek van een andere wegge-

 

HIJ OF ZIJ MOET:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bruiker.

 

 

 

DOOR

EEN

COMPETENTE

OPMERKING:

 

 

 

 

 

 

Bij veel ongevallen zijn onervaren

 

INFORMATIEBRON

GRONDIG

 

 

Hoewel deze scooter is gebouwd voor

bestuurders

betrokken.

Vaak

 

ZIJN INGELICHT OVER

ALLE

het vervoeren van de bestuurder en

waren bij een ongeval betrokken

 

ASPECTEN VAN SCOOTERRIJ-

een passagier, dient u altijd de lokale

bestuurders zelfs niet in het bezit

 

DEN.

 

 

 

 

 

weten regelgeving na te leven.

van een geldig rijbewijs.

 

 

ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-

 

 

• Zorg dat u bekwaam bent om te

Het niet opmerken en herkennen

 

CHUWINGEN EN ONDERHOUD-

 

 

rijden en leen uw machine alleen

 

van scooters door andere weg-

 

 

SEISEN VERMELD IN HET INS-

 

 

 

uit aan ervaren scooterrijders.

 

gebruikers vormt de belangrijkste

 

 

TRUCTIEBOEKJE

VOOR

DE

 

 

Weet wat u wel en niet aan-

 

oorzaak van auto/scooter onge-

 

EIGENAAR.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

kunt. Door rekening te houden

 

 

 

 

 

vallen. Vaak worden ongevallen

 

 

GRONDIG

GETRAIND ZIJN IN

 

 

 

met uw beperkingen helpt u

 

veroorzaakt doordat een auto-

 

 

VEILIGE

EN CORRECTE

RIJ-

 

 

 

ongelukken voorkomen.

 

 

bestuurder de scooter niet heeft

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TECHNIEKEN.

gezien. Zorg dat u opvalt, dat

• We raden aan om het scoote-

GEBRUIK MAKEN VAN PROFES-

rrijden te oefenen op plekken

blijkt het meest effectief om het

SIONELE TECHNISCHE SERVI-

waar geen verkeer is, totdat u

risico op een dergelijk type onge-

CE, ZOALS AANGEGEVEN IN

grondig bekend bent met de

val te verminderen.

HET INSTRUCTIEBOEKJE EN/OF

scooter en zijn bediening.

 

 

 

VEILIGHEIDSINFORMATIE t

Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinleggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.

Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.

Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.

De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.

De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de voetplaat, om zo de macht over het stuur te behouden.

De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig,

met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.

eem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.

Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.

Deze scooter is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road gebruik.

Beschermende kleding

Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.

Draag altijd een goedgekeurde helm.

Draag ook een gezichtskap of een veiligheidsbril. De rijwind in uw niet-afgeschermde ogen kan het zicht verslechteren, zodat u gevaren te laat zou opmerken.

Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans

1-2

op schaafwonden of ontvellin-

 

gen.

 

Draag nooit loszittende kleding,

 

1

deze kan blijven haken aan scha-

 

kelhandgrepen of door de wielen

 

worden gegrepen en zo een

 

ongeval of letsel veroorzaken.

 

Raak nooit de motor of het uitlaatsysteem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.

De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.

Technische wijzigingen

Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze scooter onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw scooter ook onwettig worden.

Bagage en accessoires

Het monteren van accessoires of het

t VEILIGHEIDSINFORMATIE

vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichts-

1verdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de scooter of het monteren van accessoires:

Beladen

Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtlimiet van CS50Z 158 kg (348,39lb), CS50 161 kg (355lb) niet overschrijden. Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:

Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk nabij de scooter. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk aan beide zijden van de scooter wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.

Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.

Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen

een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.

Accessoires

Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze scooter. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires.

Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.

Monteer nooit accessoires en

1-3

vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.

Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aârodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.

Omvangrijke accessoires kunnen door hun aârodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit

VEILIGHEIDSINFORMATIE t

veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.

Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.

Benzine en uitlaatgassen

BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:

Zet de motor altijd af als u benzine tankt.

Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.

Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.

Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.

Zet de motor altijd uit voordat u de scooter onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de scooter gaat parkeren:

De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, dus parkeer de scooter op een plek waar voetgangers of kinderen hiervan geen hinder hebben.

arkeer de scooter niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.

Parkeer de scooter niet nabij een brandend toestel(bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.

1-4

Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingea-

demd of benzine in uw ogen is

1

 

terecht gekomen. Morst u benzi-

 

ne op uw huid of kleding, spoel

 

de bewuste plek dan direct met

 

zeepwater en trek andere kleding

 

aan.

 

BESCHRIJVING

DAU10410

Aanzicht linkerzijde

2

3

4

1

5

2

6

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7

8

1.

Koplamp (bladzijde6-16)

5.

 

Richtingaanwijzer achter links (bladzijde 6-16)

2.

Richtingaanwijzer voor (bladzijde 6-16)

6.

 

Starthendel (bladzijde 3-6)

3.

Zadel (bladzijde 3-6)

7.

 

Luchtfilter (bladzijde 6-8)

4.

Steunbeugel

8.

 

Middenbok (bladzijde 6-14)

2-1

BESCHRIJVING

DAU10420

Aanzicht rechterzijde

12

13

14

2

16

11

10

9

15

9.

Wiel (voor) (bladzijde 6-15)

13.

Helmopbergruimte (bladzijde 3-6)

10.

Richtingaanwijzer achter rechts (bladzijde 6-16)

14.

Accu (bladzijde 6-17)

11.

Achterlicht (bladzijde 6-16)

15.

Wiel (achter) (bladzijde 6-15)

12.

Benzinetank (bladzijde 3-4)

16.

Koelvloeistofreservoir (bladzijde 6-7)

2-2

BESCHRIJVING

DAU10430

Bedieningen en instrumenten

22 21

2

17

18

20

19

23

25

20

26

c

40 50

60

d

20

80

 

30

70

 

24

0

y

j

 

10

 

 

z

a

k b

28

29

31

30

27

17.

Achterremhendel (bladzijde 6-11)

25.

Brandstofmeter (bladzijde 3-3)

18.

Dimlichtschakelaars (bladzijde 3-3)

26.

Voorremhendel (bladzijde 3-4)

19.

Snelheidsmeter (bladzijde 3-2)

27.

Rechter stuurschakelaar (bladzijde 3-3)

20.

Controlelampje richtingaanwijzers (bladzijde 3-1)

28.

Richtingaanwijzerschakelaar (bladzijde 3-3)

21.

Controlelampje grootlicht (bladzijde 3-1)

29.

Claxonschakelaar (bladzijde 3-3)

22.

Oliepeilcontrolelampje (bladzijde 3-1)

30.

Contactslot (bladzijde 3-1)

23.

Controlelampje koelvloeistoftemperatuur (bladzijde 3-1)

31.

Peilglas voor het Koelvloeistof Niveau (bladzijde 6-7)

24.

Knop “TRIP” (bladzijde 3-2)

 

 

 

 

2-3

 

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU10460

Contactslot/stuurslot

Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.

DAU10630

AAN

Alle elektrische systemen komen onder stroom en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.

DAU10660

OFF

Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

DAU10670

*

Het waarschuwingslampje 2-takt injectiesmering moet gaan branden. (Zie pagina 3-2.)

DAU10680

LOCK

Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

Om het stuur te vergrendelen

1.Draai het stuur helemaal naar links.

2.Druk de sleutel in de “OFF”- stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.

3.Neem de sleutel uit.

Om het stuur te ontgrendelen

Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.

DWA10060

s WAARSCHUWING

Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur

verliezen of een ongeval veroorza-

3

ken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.

DAU10980

Controlelampjes

 

1

 

 

 

 

1

 

 

 

 

00000.0

 

 

 

 

40

50

23:08

 

 

 

c

 

60

Ex

 

d

 

30

70

F

 

 

20

80

 

 

 

 

 

10

 

 

 

j

 

 

0

y

z

 

 

4

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3

 

2

1.

Controlelampjes

richtingaanwijzers “

 

 

b”

2.

Controlelampje groot licht “

j”

 

 

3.

Oliepeilcontrolelampje “

z”

 

 

4.

Controlampje Koelvloeistoftemperatuur “

 

 

y”

3-1

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU11030

Controlelampjes richtingaanwijzers “c” en “d

Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linkerof rechterstand is gedrukt.

3

DAU11080

Controlelampje grootlicht “j

Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.

DAU11130

Waarschuwingslampje 2-takt injectiesmering “z

Dit waarschuwingslampje gaat branden als het niveau voor 2-takt injectiesmering laag is.

Het elektrisch circuit van het waarschuwingslampje kan volgens de volgende procedure worden gecontroleerd.

1.Draai de sleutel naar “ON”.

2.Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.

3.Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.

DCA11570

LET OP

Gebruik de motorfiets alleen als u weet dat het 2-takt motorolieniveau voldoende hoog is.

OPMERKING:

Bij een voldoende hoog olieniveau voor 2-takt injectiesmering kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.

DAU11430

Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “y

Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.

DCA10020

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

 

 

 

DAUM1090

Snelheidsmeterunit

 

 

1

4

 

 

 

00000.0

3

 

40 50

23:08

c

 

60

d

30

70 Ex F

5

20

80

 

10

 

j

 

0

 

yz

2

1.Snelheidsmeter

2.Brandstofmeter

3.Klok

4.Kilometerteller (TOTAL/TRIP)

5.Knop TRIP

De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter, een kilometerteller en een ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand. De ritteller toont de afstand afgelegd sinds de teller het laatst werd teruggesteld op nul.

Door indrukken van de terugstelknop wisselt de weergave tussen kilometertellerweergave “TOTAL”- en rittellerweergave “TRIP”. Om de ritteller terug

3-2

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

te stellen activeert u de de “TRIP”- weergave en houdt u de terugstelknop minstens 2 seconden ingedrukt.

De ritteller kan samen met de brandstofniveaumeter worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.

DAU12140

Brandstofniveaumeter

De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar “E” (Empty) naarmate het brandstofniveau daalt. Vul zo snel mogelijk brandstof bij als de naald bij “E” staat.

OPMERKING:

Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.

DAUS1010

Klok

Om de klok op tijd te zetten

1. Draai de sleutel naar “f”.

2.Stel het kilometerteller/ritteller display in op “TOTAL” door de “SET”-toets in te drukken.

3.Houd de “SET”-toets minstens twee seconden ingedrukt.

4.Zodra de urenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de “SET”-toets om de uren in te stellen.

5.Houd de “SET”-toets opnieuw minstens twee seconden ingedrukt en de minutenaanduiding begint te knipperen.

6.Druk op de “SET”-toets om de minuten in te stellen.

7.Houd de “SET”-toets minstens twee seconden ingedrukt om de klok in te schakelen en terug te gaan naar de kilometerteller/ritteller.

OPMERKING:

De klok wordt alleen getoond als de sleutel in de “f”-stand staat.

DAU12343

Stuurschakelaars

1 3

a

k

b 3

2

1.Claxonschakelaar

2.Richtingaanwijzerschakelaar

3.Dimlichtschakelaar

DAU12400

Dimlichtschakelaar “j/k

Zet deze schakelaar op “j” voor grootlicht en op “k” voor dimlicht.

DAU12440

Richtingaanwijzerschakelaar “TURN”

Druk deze schakelaar naar rechts om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar links om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.

3-3

Loading...
+ 39 hidden pages