Yamaha JOG50R (2005) User Manual [nl]

INSTRUCTIEBOEKJE
CS50Z
CS50
5RW-F8199-D3
INLEIDING
DAU10110
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de CS50Z/CS50 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabrice­ren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw CS50Z/CS50. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, ter­wijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU34110
t
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIG­HEID!
ss
WAARSCHUWING Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of degene die de scooter inspecteert of repareert.
LET OP De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
OPMERKING: De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-
makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12410
ss
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUS1171
CS50Z/CS50
HANDLEIDING
©2005door YAMAHA MOTOR SPAIN S.A.
1e uitgave, Januari 2005
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd
gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
YAMAHA MOTOR SPAIN S.A.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Spanje.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ................1-1
BESCHRIJVING ..................................2-1
Aanzicht linkerzijde ...........................2-1
Aanzicht rechterzijde ........................2-2
Bedieningen en instrumenten...........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN
BEDIENINGEN ....................................3-1
Contactslot/stuurslot ........................3-1
Controlelampjes................................3-1
Snelheidsmeterunit ...........................3-2
Klok...................................................3-3
Stuurschakelaars ..............................3-3
Startknop ..........................................3-4
Voorremhendel..................................3-4
Achterremhendel ..............................3-4
Tankdop en dop van het oliereservoir
voor 2-takt injectiesmering............3-4
Brandstof .........................................3-5
2-takt injectiesmering .......................3-5
Kickstarter.........................................3-6
Zadel .................................................3-6
Opbergcompatiment.........................3-6
CONTROLES VOOR HET STARTEN ...4-1
Controlelijts voor gebruik..................4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE................................5-1
Starten van een koude motor...........5-1
Wegrijden..........................................5-1
Sneller en langzamer ........................5-2
Remmen ...........................................5-2
Inrijperiode ........................................5-2
Parkeren............................................5-2
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARTIES ......................6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema.......................6-2
Controleren van de bougie ...............6-5
Versnellingsbakoile ...........................6-6
Koelvlowistof (alleen voor
vloeistofgekoelde modellen)..........6-6
Reinigen van het luchfilterelement ...6-8
Afstellen van de carburateur ............6-9
Speling van de gaskabel afstellen....6-9
Banden .............................................6-9
Vrije slag van remhendel afstellen..6-11 Vrije slag van achterremhendel
afstellen .......................................6-11
Controleren van voorremblokken
en achterremschoenen................6-12
Controleren van remvloeistofniveau
voorrem .......................................6-13
Verversen van remvloeistof.............6-13
Controleren en esmeren van kabels ..6-13 Controleren en semeren van
gasgreep en gaskabel.................6-14
Afstellen van de Autolube pomp ....6-14
Smeren van voor- en
achterremhendels........................6-14
Controleren en semeren van
middenbok ..................................6-14
Voorvork controleren ......................6-15
Controle van stuursysteem.............6-15
Controleren van wiellagers .............6-15
Vervangen van de koplampgloeilamp
of gloeilamp van de voorste
richtingaanwijzer..........................6-16
Een richtingaanwijzergloeilamp of de
gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen....................................6-16
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervagen......................................6-17
Accu................................................6-17
Zekering vervangen ........................6-18
Problemen oplossen.......................6-19
Storingzoekschema ........................6-20
VERZORGING EN STALLING VAN DE
SCOOTER............................................7-1
Verzorging .......................................7-1
Stalling ..............................................7-3
SPECIFICATIES...................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE ...............9-1
Identificatienummers ........................9-1
Sleutelnummer..................................9-1
Voertuigidentificatienummer.............9-1
Modelinformatiesticker .....................9-1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG
1
GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJ­TECHNIEKEN EN VAN DE DESKUN­DIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREIS­TEN ALVORENS MET DEZE SCOO­TER TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN SCOOTERRIJ­DEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-
CHUWINGEN EN ONDERHOUD­SEISEN VERMELD IN HET INS­TRUCTIEBOEKJE VOOR DE EIGENAAR.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJ­TECHNIEKEN.
GEBRUIK MAKEN VAN PROFES-
SIONELE TECHNISCHE SERVI­CE, ZOALS AANGEGEVEN IN HET INSTRUCTIEBOEKJE EN/OF
DAUT1010
WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
OPMERKING:
Hoewel deze scooter is gebouwd voor het vervoeren van de bestuurder en een passagier, dient u altijd de lokale wet- en regelgeving na te leven.
Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weg­gebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto/scooter onge­vallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een auto­bestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type onge­val te verminderen.
1-1
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van krui­singen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zicht­hoek van een andere wegge­bruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw machine alleen uit aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aan­kunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scoote­rrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scoo­terbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNEL­HEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinleggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt geno­men.
• Neem altijd de maximum snel­heid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wis­selt. Zorg dat andere wegge­bruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de voetplaat, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig,
met beide handen vast te hou­den en beide voeten op de pas­sagiersvoetsteunen te houden.
• eem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedo­eld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belan­grijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde
helm.
Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in uw niet-afgeschermde ogen kan het zicht verslechteren, zodat u gevaren te laat zou opmerken.
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans
1-2
op schaafwonden of ontvellin­gen.
Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan scha­kelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brand­wonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze scooter onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorza­ken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw scooter ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichts-
1
verdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monte­ren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongeva­llen te vermijden. Pas extra op wanne­er u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonte­erd. Hier volgen enkele algemene rich­tlijnen bij het beladen van de scooter of het monteren van accessoires: Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtlimiet van CS50Z 158 kg (348,39lb), CS50 161 kg (355lb) niet overschrijden. Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag moge­lijk liggen en zo dicht mogelijk nabij de scooter. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk aan beide zijden van de scooter wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevesti­gingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspat­bord. Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur vero-
orzaken. Accessoires Originele Yamaha accessoires wer­den speciaal ontworpen voor monta­ge aan deze scooter. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare acces­soires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en
1-3
vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermin­dert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lam­pen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aârodynamische effec­ten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kun­nen door hun aârodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind wor­den opgetild of bij zijwind ins­tabiel worden. Zulke accessoi­res kunnen ook instabiliteit
VEILIGHEIDSINFORMATIE
t
veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodza­ken de bestuurder om een andere dan de normale zitposi­tie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewe­gingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bedie­ning hinderen, zodat we derge­lijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch sys­teem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u ben­zine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tan­ken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn gif­tig en kunnen al heel snel bewus­teloosheid of dodelijk letsel vero­orzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het con­tactslot. Let op het volgende als u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, dus parkeer de scooter op een plek waar voetgangers of kinderen hier­van geen hinder hebben.
• arkeer de scooter niet op een helling of op een zachte onder­grond, om omvallen te voorko­men.
• Parkeer de scooter niet nabij een brandend toestel(bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
1-4
Roep onmiddellijk medische hulp
in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingea­demd of benzine in uw ogen is terecht gekomen. Morst u benzi­ne op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
DAU10410
2
1
2
1. Koplamp (bladzijde6-16)
2. Richtingaanwijzer voor (bladzijde 6-16)
3. Zadel (bladzijde 3-6)
4. Steunbeugel
3
7
5. Richtingaanwijzer achter links (bladzijde 6-16)
6. Starthendel (bladzijde 3-6)
7. Luchtfilter (bladzijde 6-8)
8. Middenbok (bladzijde 6-14)
2-1
8
4
5
6
Aanzicht rechterzijde
11 10
BESCHRIJVING
DAU10420
12 13 14
2
16
15
9. Wiel (voor) (bladzijde 6-15)
10. Richtingaanwijzer achter rechts (bladzijde 6-16)
11. Achterlicht (bladzijde 6-16)
12. Benzinetank (bladzijde 3-4)
9
13. Helmopbergruimte (bladzijde 3-6)
14. Accu (bladzijde 6-17)
15. Wiel (achter) (bladzijde 6-15)
16. Koelvloeistofreservoir (bladzijde 6-7)
2-2
BESCHRIJVING
k
b
a
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
y
Bedieningen en instrumenten
2
17
18
28
24
DAU10430
21
22
25
20
231920
26
29
17. Achterremhendel (bladzijde 6-11)
18. Dimlichtschakelaars (bladzijde 3-3)
19. Snelheidsmeter (bladzijde 3-2)
20. Controlelampje richtingaanwijzers (bladzijde 3-1)
21. Controlelampje grootlicht (bladzijde 3-1)
22. Oliepeilcontrolelampje (bladzijde 3-1)
23. Controlelampje koelvloeistoftemperatuur (bladzijde 3-1)
24. Knop “TRIP” (bladzijde 3-2)
31 30 27
25. Brandstofmeter (bladzijde 3-3)
26. Voorremhendel (bladzijde 3-4)
27. Rechter stuurschakelaar (bladzijde 3-3)
28. Richtingaanwijzerschakelaar (bladzijde 3-3)
29. Claxonschakelaar (bladzijde 3-3)
30. Contactslot (bladzijde 3-1)
31. Peilglas voor het Koelvloeistof Niveau (bladzijde 6-7)
2-3
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
y
00000.0
23:08
TOTAL
Ex
F
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10460
Contactslot/stuurslot
*
Het waarschuwingslampje 2-takt injectiesmering moet gaan branden. (Zie pagina 3-2.)
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elek­trische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlich­tingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
DAU10630
AAN
Alle elektrische systemen komen onder stroom en de motor kan wor­den gestart. De sleutel kan niet wor-
links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”­stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleu­tel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
den uitgenomen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitges­chakeld. De sleutel kan worden uitge­nomen.
3-1
DAU10670
DAU10680
DWA10060
ss
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en moge­lijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorza­ken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU10980
Controlelampjes
1
4
1. Controlelampjes richtingaanwijzers “b”
2. Controlelampje groot licht “j”
3. Oliepeilcontrolelampje “z”
4. Controlampje Koelvloeistoftemperatuur “y”
1
2
3
3
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
y
00000.0
23:08
TOTAL
Ex
F
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controlelampjes richtingaanwijzers “c” en “d”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
3
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor groo­tlicht.
Waarschuwingslampje 2-takt injectiesmering “z”
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den als het niveau voor 2-takt injec­tiesmering laag is. Het elektrisch circuit van het waarschu­wingslampje kan volgens de volgende procedure worden gecontroleerd.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
3. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch cir­cuit te testen.
DAU11030
DAU11080
DAU11130
DCA11570
LET OP
Gebruik de motorfiets alleen als u weet dat het 2-takt motorolieniveau voldoende hoog is.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau voor 2-takt injectiesmering kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.
DAU11430
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “y”
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.
DCA10020
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
3-2
DAUM1090
Snelheidsmeterunit
1
5
1. Snelheidsmeter
2. Brandstofmeter
3. Klok
4. Kilometerteller (TOTAL/TRIP)
5. Knop TRIP
De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter, een kilometerte­ller en een ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid. De kilo­meterteller toont de totale afgelegde afstand. De ritteller toont de afstand afgelegd sinds de teller het laatst werd teruggesteld op nul. Door indrukken van de terugstelknop wisselt de weergave tussen kilometer­tellerweergave “TOTAL”- en ritteller­weergave “TRIP”. Om de ritteller terug
4
3
2
k
b
a
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
te stellen activeert u de de “TRIP”­weergave en houdt u de terugstelknop minstens 2 seconden ingedrukt. De ritteller kan samen met de brands­tofniveaumeter worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afge­legd. Deze informatie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.
DAU12140
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwe­zig is. De naald beweegt naar “E” (Empty) naarmate het brandstofnive­au daalt. Vul zo snel mogelijk brands­tof bij als de naald bij “E” staat.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.
DAUS1010
Klok
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “f”.
2. Stel het kilometerteller/ritteller display in op “TOTAL” door de “SET”-toets in te drukken.
3. Houd de “SET”-toets minstens twee seconden ingedrukt.
4. Zodra de urenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de “SET”-toets om de uren in te ste­llen.
5. Houd de “SET”-toets opnieuw minstens twee seconden inge­drukt en de minutenaanduiding begint te knipperen.
6. Druk op de “SET”-toets om de minuten in te stellen.
7. Houd de “SET”-toets minstens twee seconden ingedrukt om de klok in te schakelen en terug te gaan naar de kilometerteller/ritte­ller.
OPMERKING:
De klok wordt alleen getoond als de sleutel in de “f”-stand staat.
3-3
DAU12343
Stuurschakelaars
1 3
2
1. Claxonschakelaar
2. Richtingaanwijzerschakelaar
3. Dimlichtschakelaar
Dimlichtschakelaar “j/k”
Zet deze schakelaar op “j” voor gro­otlicht en op “k” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar “TURN”
Druk deze schakelaar naar rechts om afs­laan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar links om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12400
DAU12440
3
j
k
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Claxonschakelaar “a”
Druk deze schakelaar in om een cla­xonsignaal te geven.
Startknop
3
1
1. Startknop
Druk deze knop in om de motor door middel van de startmotor te starten.
LET OP
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12500
DAU12700
DCA10050
DAU12900
Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek deze hen­del naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12950
Achterremhendel
3-4
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
DAU13200
Tankdop en dop van het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
2
1
1. Benzinetank 2. Oliereservoir
De tankdop en de dop van het oliere­servoir voor 2-takt injectiesmering bevinden zich onder het zadel. (Zie pagina 3-6.)
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen wordt deze linksom gedraaid en dan losge­nomen.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om de tankdop aan te brengen wordt deze rechtsom gedraaid.
Dop oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
De dop van het oliereservoir voor 2­takt injectiesmering wordt los getrok­ken om te verwijderen. Om de dop van het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering aan te brengen wordt deze vast gedrukt in de reser­voiropening.
ss
WAARSCHUWING
DWA10140
Controleer alvorens te gaan rijden of de tankdop en de dop van het oliereservoir voor 2-takt injecties­mering correct zijn aangebracht.
DAU13220
Brandstof
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Steek om te tanken het mondstuk van de pompslang in de vulopening van de brandstoftank en vul tot onderaan de vulpijp, zoals getoond in de afbeel­ding.
ss
WAARSCHUWING
Overvul de brandstoftank niet,
DWA10880
anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uit­zet.
Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
DCA10070
LET OP
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU13270
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODV­RIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
5,5 L (1,21 US gal) (4,8 Imp.gal)
Brandstofreserve:
1,9 L (0,42 US gal) (1,67 Imp.gal)
3
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
DAU13460
2-takt injectiesmering
Controleer of voldoende olie aanwe­zig is in het reservoir voor 2-takt injec­tiesmering. Vul indien nodig de voor­geschreven 2-takt injectiesmering bij.
1.De vulpijp
2.Het brandstofpeil
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
Controleer of de dop op het oliereser­voir voor 2-takt injectiesmering correct is aangebracht.
Aanbevolen olie:
Yamalube 2 of gelijkwaardige 2­takt injectiesmeerolie (JASO grade
3
“FC” of ISO grades “EG-C” of “EG­D”)
Oliehoeveelheid:
1,4 L (0,31 US qt) (1,23 Imp.qt)
Kickstarter
1. Star pedaal
Trap om de motor te starten het kickstartpedaal licht omlaag totdat de tandwielen aangrijpen en trap het pedaal dan soepel maar krachtig omlaag.
DAUS1050
1
DAU13931
Zadel
Openen van het zadel
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contacts­lot en draai hem dan linksom.
OPMERKING:
Druk de sleutel niet in terwijl u deze draait.
3. Klap het zadel omhoog.
Sluiten van het zadel.
1. Klap het zadel omlaag en druk dan aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit het contacts­lot als de scooter onbeheerd wordt achtergelaten.
3-6
OPMERKING:
Controleer of het zadel stevig is ver­grendeld alvorens te gaan rijden.
DAU14510
Opbergcompatiment
1
1. Opbergcompatiment
Onder het zadel is een opbergcom­partiment aanwezig. (Zie pagina 3-6.)
DWA10960
ss
WAARSCHUWING
Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van 3,5 kg voor het opbergcompartiment niet.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van 158 kg (CS50Z), 161 kg (CS50) voor de machine niet.
DCA10080
LET OP
Let op het volgende bij het gebruik van het opbergcompartiment.
Het opbergcompartiment
wordt snel warmer als het is blootgesteld aan direct zon­licht, bewaar hierin dus geen goederen die slecht tegen warmte kunnen.
Wikkel natte voorwerpen in
een plastic zak, om zo vochtig worden van het opbergcom­partiment te voorkomen.
Het opbergcompartiment kan
nat worden als de scooter wordt gewassen, omwikkel te bewaren voorwerpen dus in een plastic zak.
Bewaar geen waardevolle of
breekbare voorwerpen in het opbergcompartiment.
Om een helm op te bergen in het opbergcompartiment, moet de helm omgekeerd geplaatst worden en met de voorkant naar voren toe.
OPMERKING:
Sommige helmen kunnen vanwe-
ge hun grootte of vorm niet wor­den weggeborgen in het opberg­compartiment.
Laat uw scooter niet onbeheerd
achter met het zadel open.
3
3-7
CONTROLES VOOR HET STARTEN
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van zijn voertuig. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeisto­flekkage of het wegvallen van de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belang om
4
voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren en bovendien de volgende punten te controleren.
OPMERKING:
Voordat de machine wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zo’n ins­pectie neemt maar weinig tijd in bes­lag en de hiermee gegarandeerde vei­ligheid is die tijd alleszins waard.
DAU15591
DWA11150
ss
WAARSCHUWING
Als een onderdeel uit de Controle­lijst voor gebruik niet naar behoren werkt, laat het dan controleren en repareren alvorens de machine te gebruiken.
4-1
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controlelijst voor gebruik
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof Vul indien nodig brandstof bij. 3-3, 3-4
2-takt injectiesmering
Versnellingsbakolie
Voorrem • Vervang indien nodig. 6-11, 6-12, 6-13, 3-4
Achterrem
Gasgreep
Wielen en banden
Remhendels
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer het olieniveau in het oliereservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer het olieniveau in het versnellingsbakhuis.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen, en de kabel en het kabelhuis te smeren.
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
4-2
3-4, 3-5
6-6
3-4, 6-11, 6-12
6-9, 6-14
6-9, 6-15
3-4, 6-11, 6-14
DAU15603
4
CONTROLES VOOR HET STARTEN
ITEM CONTROLES PAGINA
Middenbok
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting, • Controleer de werking. signaleringssysteem en • Corrigeer indien nodig. schakelaars
Koelvloeistof
4
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
6-14
6-6, 6-7
4-3
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15980
DWA10870
ss
WAARSCHUWING
Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfunc­ties en hun werking voordat u gaat rijden. Informeer bij een Yamaha dealer als u de wer­king van een schakelaar of functie niet volkomen begrijpt.
Start de motor nooit in een
afgesloten ruimte en laat deze hierin ook niet lange tijd aane­en draaien. Uitlaatgassen zijn giftig en het inademen ervan kan al binnen korte tijd leiden tot bewusteloosheid en dode­lijk letsel. Controleer altijd of er voldoende ventilatie is.
Start de motor om veiligheids-
redenen te allen tijde met de middenbok naar beneden.
DAU16560
Starten van een koude motor
DCA10250
LET OP
Zie pagina 5-2 voor instructies over het inrijden van de motor alvorens
de machine in gebruik wordt geno­men.
1. Draai de sleutel naar “*” en draai naar “ON” zodra het waarschu­wingslampje olieniveau gaat branden.
DCA10240
LET OP
Als het waarschuwingslampje voor olieniveau niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elek­trisch circuit te testen.
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop in te drukken of het kickstarter­pedaal omlaag te trappen terwijl tegelijkertijd de voor- of achte­rrem is bekrachtigd.
OPMERKING:
Als de motor na indrukken van de startknop niet wil starten, laat dan de startknop los, wacht een paar secon­den en probeer het dan opnieuw. Iedere startpoging moet zo kort mogelijk duren om de accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan 5 seconden aaaneen draaien. Probeer
de kickstarter als de motor niet via de startmotor wil aanslaan.
DCA11040
LET OP
Trek nooit snel op terwijl de motor nog koud is, dit verkort de levens­duur van de motor!
DAU16760
Wegrijden
OPMERKING:
Laat de motor warmdraaien voordat u wegrijdt.
1. Houd met uw linkerhand de ach­terremhendel ingedrukt, houd met uw rechterhand de rechter­handgreep vast en duw de scoo­ter van de middenbok af.
2. Ga schrijlings op het zadel zitten en stel de achteruitkijkspiegels af.
3. Zet de richtingaanwijzer aan.
4. Controleer op tegemoetkomend verkeer en draai voorzichtig aan de gasgreep (rechts) om weg te rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzer uit.
5
5-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Sneller en langzamer rijden
De rijsnelheid wordt geregeld door de gasgreep open of dicht te draaien. Draai de gasgreep richting (a) om sneller te gaan rijden. Draai de gas­greep richting (b) om langzamer te gaan rijden.
Remmen
1. Sluit de gasklep volledig.
2. Knijp de voor- en achterremmen
5
gelijktijdig in en oefen geleidelijk meer druk uit.
ss
WAARSCHUWING
Vermijd hard en abrupt rem-
men (met name wanneer u naar één kant overhelt). De scooter zou namelijk kunnen slippen of omvallen.
Spoorwegovergangen, tram-
rails, ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. U dient deze obstakels daarom met aangepaste snel­heid te naderen en voorzichtig te passeren.
DAU16780
DAU16791
DWA10300
Onthoud dat remmen op een
nat wegdek veel moeilijker is.
Rijd langzaam heuvelafwaarts,
remmen kan tijdens afdalingen soms lastig zijn.
DAU16830
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levens­duur van het motorblok is de tijd tus­sen 0 en 1000 km (600 mi). Lees daa­rom de volgende informatie aandachtig door. Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit gedurende de eerste 1000 km (600 mi) niet te zwaar worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit lang­durig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAUT1110
0~150 km (0~90 mi)
Draai de gasgreep niet tot voorbij 1/3 open. Zet de motor steeds af nadat deze een uur heeft gedraaid en laat
5-2
dan gedurende 5 tot 10 minuten afko­elen. Varieer de rijsnelheid van de scooter zo nu en dan. Verander de stand van de gasgreep regelmatig.
150~500 km (90~300 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij halverwege opengedraaid.
500~1000 km (300~600 mi)
Houd geen kruissnelheid aan waarbij de gasgreep voorbij driekwart is opengedraaid.
DCAT1010
LET OP
Nadat de eerste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd moet de cardanolie worden ververst.
1000 km (600 mi) en verder
Laat de motor niet langdurig volgas draaien. Varieer het toerental zo nu en dan.
DAU17200
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contacts­lot.
DWA10310
ss
WAARSCHUWING
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, par­keer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onder­delen in aanraking kunnen komen.
Parkeer niet op een helling of
op een zachte ondergrond, de machine zou dan kunnen omvallen.
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5
5-3
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
De eigenaar is verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Door perio­diek inspecties, afstellingen en sme­erbeurten uit te laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig en efficiânt mogelijke conditie blijft. Op de volgende pagina’s wordt de belan­grijkste informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeer­beurten gegeven. De intervalperioden vermeld in het periodiek smeer- en onderhoudss­chema moeten worden beschouwd als een algemene richtlijn onder nor-
6
male rijcondities Het is echter moge­lijk dat de INTERVALPERIODEN VOOR ONDERHOUD MOETEN WORDEN VERKORT AFHANKELIJK VAN HET WEER, HET TERREIN, DE GEOGRAFISCHE LOCATIE EN INDI­VIDUEEL GEBRUIK.
ss
WAARSCHUWING
Vraag een Yamaha dealer het onderhoudswerk uit te voeren als u hiermee niet echt vertrouwd bent.
DAU17280
DWA10320
DWA10330
ss
WAARSCHUWING
Deze scooter is uitsluitend ontwor­pen voor gebruik op verharde wegen. Wanneer deze scooter wordt gebruikt in een abnormaal stoffige, modderige of vochtige omgeving, dient het luchtfilterele­ment vaker te worden gereinigd of te worden vervangen om snelle slij­tage van de motor te voorkomen. Raadpleeg een Yamaha dealer voor de juiste onderhoudsperiodes.
6-1
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU17710
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een
onderhoudsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 30000 km, beginnend vanaf 6000 km.
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe
speciaal gereedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
KILOMETERSTAND (x 1000 Km) JAARLIJSE
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT 1 6 12 18 24
1*Brandstofleiding
2 Bougie
3 Luchtfilterelement
4*Voorrem
5*Achterrem
6*Remslang
7*Wielen • Controleer de speling en controleer op beschadigingen. √√√√
• Controleer de brandstof- en onderdrukslangen op scheurtjes of beschadigingen.
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
• Vervangen. √√
• Reinigen. √√
• Vervangen. √√
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer de werking en stel de speling van de remhendel af. √√ √ √√ √
• Vervang de remschoenen. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer op scheurtjes en beschadigingen. √√√√ √
• Vervangen. Elke 4 jaar
6-2
√√√√ √
√√
√√ √ √√ √
CONTROLE
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
KILOMETERSTAND (x 1000 Km) JAARLIJSE
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT 1 6 12 18 24 CONTROLE
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
8*Banden
9*Wiellagers • Controleer op speling of beschadigingen. √√√√
10 * Balhoofdlagers
11 * Framebevestigingen
12 Middenbok
13 * Voorvork • Controleer op een correcte werking en olielekkage. √√√√
6
14 * Schokdemperunit • Controleer op een correcte werking en olielekkage. √√√√ 15 * Carburateur • Stel het stationair toerental af. √√ √ √√ √
16 * Autolube pomp
17 * Koelsysteem
18 Versnellingsbakolie
19 * V-snaar • Vervangen. Elke 12000 km
20 * Voor- en
achterremschakelaar
21 Bewegende delen
en kabels
Lampen, richtingaan- • Controleer de werking.
22 *
wijzersen schakelaars • Stel de koplamplichtbundel af.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid. √√ √ √√
• Smeren met lithiumvet. Elke 24000 km
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Controleer de werking.
• Smeren.
• Controleer de werking.
• Ontlucht indien nodig.
• Controleer het koelvloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Verversen. Elke 3 jaar
• Controleer de machine op olielekkage. √√
• Verversen. √√√
• Controleer de werking. √√ √ √√ √
• Smeren. √√√√ √
6-3
√√√√ √
√√√√ √
√√√√ √
√√√
√√√√ √
√√ √ √√ √
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt.
Hydraulisch remsysteem
• Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
• Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinder en de remklauw worden vervangen en de remvloeistof worden ververst.
• De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
DAU18660
6
6-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van de bougie
De bougie is een belangrijk motoron­derdeel dat gemakkelijk te controle­ren is. Door hitte en aanslag slijten bougies op de lange duur. Daarom moeten bougies worden verwijderd en gecontroleerd volgens het perio­dieke onderhouds- en smeerschema. Bovendien kan aan het uiterlijk van de bougie de conditie van de motor wor­den afgelezen.
De bougie verwijderen
1. Verwijder de bougiedop.
2. Verwijder de bougie zoals weer-
6
gegeven met behulp van de bou­giesleutel uit de boordgereeds­chapsset.
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen iso­lator rondom de centrale elektro­de van de bougie een middel­donkere tot lichte kleur vertoont (de ideale kleur bij normaal gebruik van de machine).
OPMERKING:
De motor is misschien defect als de bougie een duidelijk andere kleur
DAU19602
heeft. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw motorfiets nakijken door een Yamaha dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting van de elektroden en op overma­tige koolstof- of andere aanslag. Vervang indien nodig de bougie.
Voorgeschreven bougie:
BR8HS/NGK
De bougie monteren
1. Afstand tussen de elektroden
1. Meet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat. Stel de afs­tand indien nodig af volgens de specificatie.
Elektrodenafstand:
0,6 ~ 0,7 mm (0,24 ~ 0,27in)
2. Reinig het oppervlak van de bou­giepakking en het pasvlak en ver­wijder eventueel vuil uit de schro­efdraad van de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van de bougiesleutel en zet vast met het correcte aanhaalmo­ment.
Aanhaalmoment:
Bougie:
20 Nm (2,0 m•kgf, 14,6 ft•lbf)
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar is, wordt de bougie correct vastgezet door handvast te zetten en dan nog 1/4~1/2 slag verder te draaien. De bougie moet echter zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmoment wor­den aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
6-5
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU20060
Versnellingsbakolie
1
1. Olievuldop-bout
Vóór elke rit moet het eindoverbren­gingshuis worden gecontroleerd op olielekkage. In geval van lekkage dient u de scooter door een Yamaha dealer te laten nakijken en te laten repareren. Bovendien dient de vers­nellingsbakolie als volgt te worden ververst op de aangegeven tijdstip­pen in het periodieke onderhouds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm deze op door een paar minuten te gaan rijden en zet dan de motor af.
1. Aftapplug
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het eindoverbrengingshuis om de gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftapplug om de olie uit het ein­doverbrengingshuis af te tappen.
5. Breng de olieaftapplug van de versnellingsbakolie aan en zet hemvast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug versnellingsbakolie:
18 Nm (1,8 m•kgf, 13,2 ft•lbf)
6. Voeg de benodigde hoeveelheid aanbevolen versnellingsbakolie
toe, breng de olievuldop aan en draai deze vast.
Aanbevolen versnellingsbakolie:
Zie pagina 8-1.
1
Oliehoeveelheid:
0,11 L (0,0003 Imp.qt)
ss
WAARSCHUWING
Zorg dat er geen verontreini-
gingen het cardanhuis kunnen binnendringen.
Zorg dat er geen olie op de
banden of wielen terechtkomt.
7. Controleer de versnellingsbak op olielekkage. Zoek in geval van lekkage naar de oorzaak.
Koelvloeistof (alleen voor vloeistofgekoelde modellen)
Voor iedere rit moet het koelvloeistof­niveau worden gecontroleerd. Ook moet de koelvloeistof worden ver­verst volgens de intervalperioden ver­meld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DWA11310
6
DAUS1200
6-6
j
d
z
c
40
50
30
10
20
60
70
80
0
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAUS1080
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet
worden gecontroleerd terwijl de motor koud is, temperatuurvers­chillen zijn namelijk van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat
bij het controleren van het koelvlo­eistofniveau. Wanneer de machine
6
iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
a
k
b
y
1
1. Peilglas voor het Koelvloeistof Niveau
2. Controleer het koelvloeistofnive­au via het kijkglas.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan.
1
1. Coolant reservoir
3. Als het koelvloeistofniveau op of onder de merkstreep voor het minimumniveau staat, verwijder dan het voorste stroomlijnpaneel door de schroeven te verwijderen.
4. Open de dop van het koelvloeis­tofreservoir, en vul koelvloeistof bij tot aan de merkstreep voor maximumniveau.
Inhoud koelvloeistofreservoir:
0,380 L (0,00103 Imp.qt)
6-7
LET OP
Als er geen koelvloeistof voor-
handen is, gebruik in plaats daarvan dan gedistilleerd water of zacht leidingwater. Gebruik geen hard water of zout water, hierdoor kan de motor worden beschadigd.
Wanneer water werd gebruikt
in plaats van koelvloeistof, ver­vers dan zo snel mogelijk met koelvloeistof, anders wordt de motor onvoldoende gekoeld en is het koelsysteem niet bes­chermd tegen bevriezing en corrosie.
Als water aan de koelvloeistof
is toegevoegd, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dea­ler het antivries percentage van de koelvloeistof te controleren, anders zal de koelvloeistof minder effectief zijn.
5. Sluit de dop van het koelvloeisto­freservoir, en bevestig het voors­te stroomlijnpaneel weer door de schroeven aan te brengen.
DCA10470
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAUS1090
Reinigen van het luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden gereinigd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Reinig het lucht­filterelement vaker als u in zeer stoffi­ge of vochtige gebieden rijdt.
2
1
3
1. Deksel de hetluchtfilter
2. Schroeven
3. Schroeven
1. Verwijder de schroefklem en de schroeven waarmee het luchtfil­terhuis aan het carter bevestigd is.
2
1
1. Deksel de hetluchtfilter
2. Schroeven (x3)
2. Verwijder het luchtfilterdeksel door de schroeven te verwijderen.
3. Trek het luchtfilterelement los.
4. Reinig het luchtfilterelement met een oplosmiddel en wring dan het achterblijvende oplosmiddel uit.
1
1. Luchfilter
DWA10430
ss
WAARSCHUWING
Gebruik uitsluitend een oplosmid­del dat speciaal geschikt is voor het reinigen van onderdelen. Voor­kom brand- en explosiegevaar door geen benzine of oplosmiddelen te gebruiken met een lage ontvlam­temperatuur.
DCA10510
LET OP
Hanteer het schuimrubber materia­al voorzichtig en verwring het niet om beschadigingen te voorkomen.
5. Breng olie van de aanbevolen soort aan op het hele oppervlak van de filterspons en wring dan de overtollige olie uit.
OPMERKING:
Het luchtfilterelement moet nat zijn maar mag niet druipen.
Aanbevolen olie:
Motorolie
6. Steek het filterelement in het luchtfilterhuis.
6
6-8
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP
Controleer of het luchtfilterele-
ment correct in het luchtfilter­huis is geplaatst.
Laat de motor nooit draaien
zonder dat het luchtfilterele­ment aanwezig is, dat kan lei­den tot overmatige slijtage bij de zuiger(s) en/of de cilinder(s).
6
7. Monteer het luchtfilterdeksel door de schroeven aan te bren­gen.
8. Breng de schroefklem en de sch­roeven waarmee het luchtfilter­huis aan het carter bevestigd is weer aan.
DCA10480
DAU21300
Afstellen van de carburateur
De carburateur vormt een belangrijk onderdeel van de motor en moet zeer precies worden afgesteld. Laat daa­rom alle carburateurafstellingen over aan een Yamaha dealer die over de benodigde vakkennis en ervaring beschikt.
DAU21370
Speling van de gaskabel afstellen
De vrije slag van de gaskabel dient 2~5 mm (0,08~0,20 in) te bedragen bij de gasgreep. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en stel deze indien nodig als volgt af.
OPMERKING:
Het stationair toerental moet correct zijn afgesteld voordat de gaskabels­peling wordt gecontroleerd en afges­teld.
6-9
b
a
21
1. Borgmoer
2. Afstelmoer
3. Speling
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai de stelmoer richting (a) voor meer gaskabelspeling. Draai de stelmoer richting (b) voor min­der gaskabelspeling.
3. Draai de borgmoer aan.
DAU33600
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschre­ven banden op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en vei­lige werking van uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DWA10500
ss
WAARSCHUWING
De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld ter­wijl de banden koud zijn (wan­neer de temperatuur van de banden gelijk is aan de omge­vingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, passagier, bagage en acces­soires dat voor dit model is vastgesteld.
Bandspanning (gemeten op koude banden):
Tot 90 kg (198 lb):
Voor:
175 kPa (24,90lb) (1,75 kgf/cm
Achter:
200 kPa (28,44lb) (2,0 kgf/cm
90 kg (198 lb)~maximale:
Voor:
175 kPa (24,90lb) (1,75 kgf/cm
Achter:
225 kPa (32lb) (2,25 kgf/cm Maximale belasting*: 158,3 kg (348,4lb) CS50Z 161kg (255lb) CS50
* Totaal gewicht van motorrijder, pas-
sagier, bagage en accessoires
2
ss
WAARSCHUWING
De aanwezigheid van bagage heeft grote invloed op het weggedrag, de rem- en rij-eigenschappen en de veiligheid van uw machine. Neem daarom de volgende voorzorgsma­atregelen in acht.
DE MACHINE NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbela­den machine kan leiden tot bes­chadiging van de banden, controleverlies of ernstig letsel. Zorg dat het totale gewicht van de bestuurder, de passagier, de bagage en de gemonteerde accessoires nooit het voorgesch-
2
)
2
)
reven maximumlaadgewicht voor de machine overschrijdt.
Vervoer geen los verpakte spu-
llen die tijdens de rit kunnen
2
)
)
gaan schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden van de machine en verdeel het gewicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielop-
hanging en de bandspanning aan op het te vervoeren gewicht.
6-10
DWA11200
Controleer vóór iedere rit de
conditie en spanning van de banden.
1. Profieldiepte
2. Band
Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden wor­den gecontroleerd. Als de bandpro­fieldiepte op het midden van de band de vermelde limiet heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wanneer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden vervangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en achter):
1.6 mm (0.06 in)
6
j
k
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiep­te is voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden.
Voorband:
Maat:
110/70-12
Achterband:
Maat:
120/70-12 (Spain)
6
130/70-12
ss
WAARSCHUWING
Laat sterk versleten banden
door een Yamaha dealer ver­vangen. Rijden op een machine met versleten banden is niet alleen verboden, maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kun­nen verliezen.
De vervanging van onderdelen
van wielen en remmen, inclu­sief banden, dient te worden
DWA10470
overgelaten aan een Yamaha dealer, die over de nodige vak­kundige kennis en ervaring beschikt.
DAU22100
Vrije slag van remhendel afstellen
a
a. Speling
De vrije slag van de remhendel dient 2~5 mm (0,08~0,20 in) te bedragen, zoals weergegeven. Controleer de vri­je slag van de remhendel regelmatig en laat deze indien nodig door een Yamaha dealer afstellen.
ss
WAARSCHUWING
Als de vrije slag van de remhendel niet normaal is, wijst dat op een
6-11
DWA10640
serieus defect in het remsysteem. Laat het remsysteem vóór gebruik van de motorfiets nakijken of repa­reren door een Yamaha dealer.
DAU22170
Vrije slag van achterremhendel afstellen
a
a. Speling
De vrije slag van de remhendel dient 5~10 mm (0,2~0,4 in) te bedragen, zoals weergegeven. Controleer de vri­je slag van de remhendel regelmatig en stel deze indien nodig als volgt af.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Stelschroet
2. Verminderen speling
3. Vergroten speling
Draai de stelmoer op de remankerpla­at richting (a) voor meer vrije slag van de remhendel. Draai de stelmoer rich­ting (b) voor minder vrije slag van de remhendel.
ss
WAARSCHUWING
DWA10650
Vraag een Yamaha dealer de afste­lling te doen als de juiste afstelling niet haalbaar is volgens de besch­reven werkwijze.
DAU22380
Controleren van voorremblokken en achterremschoenen
De voorremblokken en achterremscho­enen moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke sme­er- en onderhoudsschema.
DAU22430
Remblokken voorrem
1. Slijtage-indicator
2. Remschijf (a) Slijtagegrens 0,8 mm.
Elk voorremblok is voorzien van slijta­ge-indicatorgroeven, zodat het rem­blok kan worden gecontroleerd zon­der de rem te hoeven demonteren. Let op de slijtage-indicatorgroeven om de remblokslijtage te controleren.
6-12
Wanneer een remblok zover is afges­leten dat de slijtage-indicatorgroeven vrijwel zijn verdwenen, vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.
DAU22540
Remschoenen achterrem
6
1. Slijtagemeter 2. Slijtagegrens
De achterrem heeft een slijtage-indi­cator zodat de remschoenslijtage kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven demonteren. Bekrachtig de rem en let op de stand van de slijtage­indicator om de remschoenslijtage te controleren. Wanneer een remschoen zover is afgesleten dat de slijtage­indicator bij de slijtagelimiet komt, vraag dan een Yamaha dealer de rem­blokken als set te vervangen.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van remvloeistofniveau voorrem
1. Minimum nivo
6
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het remsysteem binnendringen, waarna de remwerking mogelijk min­der effectief is. Controleer alvorens te gaan rijden of de remvloeistof boven de merkstreep voor minimumniveau staat en vul indien nodig bij. Een laag remvloeis­tofniveau wijst mogelijk op verregaan­de remblokslijtage en/of lekkage in het remsysteem. Als het remvloeistof­niveau laag is, controleer dan de rem­blokken op slijtage en het remsyste­em op lekkage.
MIN
DAU32343
1
Neem de volgende voorzorgsmaatre­gelen in acht:
Zorg bij het controleren van het
remvloeistofniveau dat de boven­zijde van de hoofdremcilinder hori­zontaal is door het stuur te draaien.
Gebruik uitsluitend de voor-
geschreven kwaliteit remvloeis­tof, anders kunnen de rubber afdichtingen verslechteren en zo lekkage en slechte remwerking teweegbrengen.
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Vul bij met hetzelfde type remvlo-
eistof. Bij vermengen van vers­chillende typen remvloeistof kun­nen schadelijke chemische reacties optreden en kan de rem­werking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvu-
llen geen water de hoofdremcilin­der kan binnendringen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk verlagen zodat damp­belvorming kan optreden.
Remvloeistof kan gelakte of
kunststof onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof ste­eds direct af.
6-13
Naarmate de remblokken afslijten,
zal het remvloeistofniveau gelei­delijk verder dalen. Vraag echter wel een Yamaha dealer om een inspectie als het remvloeistofnive­au plotseling sterk is gedaald.
DAU22720
Verversen van remvloeistof
Vraag een Yamaha dealer de remvlo­eistof te verversen volgens de inter­valperioden voorgeschreven onder OPMERKING in het periodieke sme­er- en onderhoudsschema. Laat bovendien de oliekeeringen van de hoofdremcilinder, de remklauwen en de remslang vervangen volgens de intervalperioden of wanneer ze lekken of zijn beschadigd.
Oliekeeringen: Vervang elke twee
jaar.
Remslang: Vervang elke vier jaar.
DAU23100
Controleren en smeren van kabels
De werking van alle bedieningskabels en de conditie van alle kabels moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de kabel en kabe­leinden moeten indien nodig worden
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer een kabel te controleren of te vervan­gen wanneer deze is beschadigd of niet soepel beweegt.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
DWA10720
ss
WAARSCHUWING
Bij schade aan de buitenkabel kan de goede werking van de kabel worden belemmerd en kan de bin­nenkabel gaan roesten. Vervang een beschadigde kabel zo snel mogelijk om onveilige condities te voorkomen.
DAU23110
Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort voorafgaand aan elke rit te worden gecontroleerd. Smeer of vervang ook de gaskabel volgens de intervaltijden gespecificeerd in het periodiek onder­houdsschema.
DAU23120
Afstellen van de Autolube pomp
De Autolube 2-takt olie-injectiepomp vormt een vitaal en geavanceerd onderdeel van de motor en moet door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden zoals ver­meld in het periodiek smering- en onderhoudsschema.
DAU23170
Smeren van voor- en achterremhendels
De scharnierpunten van de voor- en achterremhendels moeten worden gesmeerd volgens de intervalperio­den voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU23190
Controleren en smeren van de middenbok
De werking van de middenbok moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de scharnierpunten en de metaal-op-metaal contactvlak­ken moeten indien nodig worden ges­meerd.
ss
WAARSCHUWING
Als de middenbok niet soepel omhoog en omlaag beweegt, vraag dan een Yamaha dealer deze te controleren of te repareren.
DWA11300
6
6-14
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalpe­rioden voorgeschreven in het perio­dieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
ss
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan
6
omvallen.
Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en over­matige olielekkage.
DAU23271
DWA10750
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop.
2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork soepel in- en uit­veert.
DCA10590
LET OP
Als schade wordt gevonden of de voorvork niet soepel beweegt, vra­ag dan een Yamaha dealer te repa­reren of te controleren.
DAU23280
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen gevaarlijk zijn. De werking van het stuur moet als volgt worden
6-15
gecontroleerd volgens de intervalpe­rioden voorgeschreven in het perio­dieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de motor zodat het voorwiel los is van de grond.
ss
WAARSCHUWING
DWA10750
Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
2. Houd de voorvorkpoten beet bij het ondereinde en probeer ze naar voren en achteren te bewegen. Als speling kan worden gevoeld, vraag dan een Yamaha dealer het stuursysteem te testen.
DAU23290
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onder­houdsschema. Als de wielnaaf spe­ling vertoont of het wiel niet soepel draait, vraag dan een Yamaha dealer de wiellagers te controleren.
B
Y
G
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAUS1110
Vervangen van de koplamp­gloeilamp of gloeilamp van de voorste richtingaanwijzer
1
1. Zekering
Vervang een gloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
LET OP
Het is aan te bevelen dit werk uit te laten voeren door een Yamaha dealer.
Koplampgloeilamp
1. Verwijder het voorpaneel door de schroeven te verwijderen.
ss
WAARSCHUWING
Koplampgloeilampen worden zeer heet. Houd daarom brandbare pro­ducten uit de buurt van een
DCA10670
DWA10790
koplampgloeilamp en raak het lampglas niet aan zolang dit niet is afgekoeld.
2. Verwijder de defecte gloeilamp uit de fitting.
3. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
4. Bevestig het voorpaneel weer door de schroeven aan te brengen.
5. Vraag indien nodig een Yamaha dealer de koplamplichtbundel af te stellen.
1
1. Gloeilamp van de richtingaanwijzer voor
Gloeilamp voorste richtingaanwijzer
1. Verwijder het voorpaneel door de schroeven te verwijderen.
2. Verwijder de defecte gloeilamp uit de fitting.
6-16
3. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
4. Bevestig het voorpaneel weer door de schroeven aan te brengen.
DAU24281
Een richtingaanwijzergloeilamp of de gloeilamp in remlicht/ achterlicht vervangen
1
6
1. Gloeilamp van het achterlicht
1. Verwijder de lamplens door de schroeven te verwijderen.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en link­som te draaien.
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1
1. Gloeilamp van de richtingaanwijzers
4. Monteer de lamplens door de schroeven aan te brengen.
LET OP
6
Zet de schroeven niet overdreven strak vast, anders kan de lamplens breken.
DCA10680
DAU24310
Gloeilamp in kentekenver­lichting vervangen
1
1. Gloeilamp van de nummerplaatverlichting
1. Verwijder de lampeenheid voor kentekenverlichting door de sch­roeven los te draaien.
2. Verwijder de lampfitting (samen met de gloeilamp) door deze naar buiten te trekken.
3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken.
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
5. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze vast te drukken.
6. Monteer de lampeenheid voor kentekenverlichting door de sch­roeven aan te brengen.
6-17
DAU23370
Accu
Dit model is uitgerust met een perma­nent-dichte accu (onderhoudsvrij type) waarvoor geen onderhoud vereist is. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedistilleerd water te worden bijgevuld.
LET OP
Probeer nooit om celafdichtingen op de accu te verwijderen, hierdoor kan permanente schade aan de accu worden toegebracht.
ss
WAARSCHUWING
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk
omdat het zwavelzuur bevat,
DCA10620
DWA10760
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
een stof die ernstige brand­wonden veroorzaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw ogen altijd bij werkzaamheden nabij accu’s. Voer als volgt EERSTE HULP uit als er lichamelijk con­tact is geweest met elektrolyt.
UITWENDIG: Spoel overvloe­dig met water.
INWENDIG: Drink grote hoeve­elheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts.
OGEN: Spoel gedurende 15 minuten met water en roep direct medische hulp in.
Accu’s produceren het explo-
sieve waterstofgas. Houd daa­rom vonken, open vuur, siga­retten e.d. uit de buurt van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer de accu te laden als deze ontladen lijkt te zijn. Vergeet niet dat
de accu sneller ontladen raakt als de machine is uitgerust met optionele elektrische accessoires.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als de machine langer dan een maand niet wordt gebruikt, laad volledig bij en zet hem dan weg op een koele en droge plek.
2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvo­rens te installeren.
4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangeslo­ten op de accupolen.
DCA10630
LET OP
Zorg dat de accu altijd geladen
blijft. Door een accu in ontladen toestand weg te bergen kan per­manente accuschade ontstaan.
Om een permanent-dichte
accu (onderhoudsvrij type) te laden, is een speciale accula-
6-18
der (met constante laadspan­ning) vereist. Bij gebruik van een conventionele acculader raakt de accu beschadigd. Wanneer u niet beschikt over een speciale acculader voor permanent-dichte accu’s (onderhoudsvrij type), vraag dan een Yamaha dealer uw accu op te laden.
DAUS1180
Zekering vervangen
6
1
1. Zekering
De hoofdzekeringhouder bevindt zich naast de accubehuizing. Vervang de zekering als volgt als deze is doorgebrand.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en schakel alle elektrische circuits uit.
2. Verwijder de doorgebrande zeke­ring en breng een nieuwe zeke­ring met de voorgeschreven ampärewaarde aan.
Voorgeschreven zekering:
7,5 A x 1
LET OP
Gebruik geen zekering met een hoger ampärage dan is voorgesch-
6
reven, om ernstige schade aan het elektrisch systeem en mogelijk brandgevaar te vermijden.
3. Draai de contactsleutel naar “ON” en schakel de elektrische circuits in om te zien of de appa­ratuur werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch systeem te controleren.
DCA10640
DAU25860
Problemen oplossen
Yamaha scooters ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tij­dens gebruik kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen. In het volgende storingzoekschema is een snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale syste­men zelf te kunnen controleren. Ga met uw scooter echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs aanwezig die beschikken over het benodigde gereedschap en de erva­ring en vakkennis om het nodige onderhoud aan de machine correct te verrichten. Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-origine­le onderdelen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan
6-19
later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
1. Brandstof
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet. Controleer de compressie.
Bedien de elektrische startknop.
2. Compressie
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Verwijder de bougie en controleer de elektroden.
3. Ontsteking
Schoonvegen met een droge doek. Stel de elektrodenafstand van de bougie af of vervang de bougie.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet. Controleer de accu.
Bedien de elektrische startknop.
4. Accu
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de accukabels en laad de accu indien nodig.
Droog
Nat
Draai de gasgreep tot halverwege open en bedien de elektrische startknop.
DAU25901
Storingzoekschema
ss
WAARSCHUWING
Houd open vuur uit de buurt en rook niet terwijl het brandstofsysteem wordt getest of hieraan wordt gewerkt.
DWA10840
6-20
6
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
Verzorging
De open constructie van een scooter maakt de fraaie techniek beter zicht­baar, maar de machine is hierdoor ook meer kwetsbaar. Er kan sprake zijn van roestvorming en corrosie, ook al zijn hoogwaardige componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, bij een scoo­ter is dit echter nadelig voor de alge­hele aanblik. Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist vol­gens de garantiebepalingen, maar verzekert ook een fraai uiterlijk van de scooter, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties.
7
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af met een plastic zak nadat de motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougie­doppen, en alle elektrische stek­kers en aansluitingen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een borstel,
DAU26090
maar gebruik dergelijke produc­ten nooit op afdichtingen, pakkin­gen en wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA10780
LET OP
Vermijd het gebruik van sterke
en bijtende wielreinigingsmid­delen, vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt om hardnek­kig vuil los te maken, laat het reinigingsmiddel dan niet lan­ger inwerken dan is vermeld in de gebruiksinstructies. Spoel het betreffende gebied grondig schoon met water, laat direct drogen en breng daarna een corrosiewerende spray aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen
de kuipruit, de stroomlijnpane­len, framepanelen en andere kunststof delen worden bes­chadigd. Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met zachte zeep en water om kunststof delen te reinigen.
7-1
Gebruik geen bijtende chemis-
che reinigingsmiddelen op kunststof delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn geweest met bijtende of schurende reini­gingsmiddelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine), roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeis­tof, antivries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreini-
gers of stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan: afdich­tingen (van wiel- en achterbru­glagers, voorvork en remmen), elektrische componenten (kabelstekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting), beluchtings- en ontluchtingsslangen.
Bij scooters met een kuipruit:
gebruik geen bijtende reini­gingsmiddelen of harde spon­zen, deze veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Som­mige reinigingsmiddelen voor
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
kunststof laten eveneens kras­jes achter op de kuipruit. Test het product op een klein, niet­zichtbaar gedeelte van de kui­pruit om zeker te zijn dat geen sporen achterblijven op de kui­pruit. Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een hoogwaardige polish voor gebruik op kunststof aan.
Na normaal gebruik Verwijder vuil met warm water, zachte zeep en een zachte, schone spons en spoel dan grondig met schoon water. Gebruik een tandenborstel of een flessenborstel op moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt. Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen Zilte zeelucht en wegenzout waarmee wegen ‘s winters worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daa­rom als volgt na een rit in een regen-
bui, nabij de kust of op bepekelde wegen.
OPMERKING:
‘s Winters gestrooid wegenzout kan nog tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de scooter met koud water en zachte zeep nadat de machine is afgekoeld.
DCA10790
LET OP
Gebruik geen heet water, dit vers­terkt de corrosieve werking van het zout.
2. Breng met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op verch­roomde en vernikkelde compo­nenten, om zo corrosie te voor­komen.
Na reiniging
1. Droog de scooter met een zeem­leren lap of een vochtabsorbe­rende doek.
2. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het uitlaatsysteem.
(Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen worden verwijderd.)
3. Het is aan te bevelen om met een spuitbus een corrosiewerend middel aan te brengen op alle metalen delen, ook op verchro­omde en vernikkelde componen­ten, om zo corrosie te voorko­men.
4. Gebruik oliespray als universeel schoonmaakmiddel om eventue­el nog achtergebleven vuil te ver­wijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen bij veroorzaakt door steenslag e.d.
6. Zet alle gelakte oppervlakken in de was.
7. Laat de scooter volledig drogen alvorens te stallen of af te dek­ken.
ss
WAARSCHUWING
Controleer of er geen olie of
DWA10940
was op de wielen of de rem­men zit. Reinig de remschijven en remvoeringen indien nodig
7
7-2
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
met een normale remschijfrei­niger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel.
Test voor u de scooter in
gebruik neemt eerst de rem­werking en het weggedrag in bochten.
LET OP
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwij­der overtollige hoeveelheden.
Breng oliespray of was nooit
aan op rubber of kunststof delen, behandel deze met een
7
daartoe bestemd verzorgings­middel.
Vermijd het gebruik van schu-
rende poetsmiddelen, deze tasten de lak aan.
OPMERKING:
Vraag een Yamaha dealer om advies over de te gebruiken producten.
DCA10800
DAU26300
Stalling
Korte termijn
Stal uw scooter steeds op een koele en droge plek en bescherm indien nodig tegen stof met een luchtdoorla­tende stallinghoes.
LET OP
Als de scooter wordt gestald in
een slecht geventileerde ruim­te of in vochtige toestand wordt afgedekt met een dek­zeil, zal water en vocht kunnen binnendringen en roestvorming veroorzaken.
Voorkom corrosie door de
machine niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammo­niakdamp) en in een opsla­gruimte voor sterke chemica­liën.
Lange termijn
Alvorens uw scooter gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf “Verzorging” in dit hoofdstuk.
7-3
DCA10820
2. Leeg de vlotterkamer in de car­burateur door de aftapplug los te draaien; u voorkomt zo dat neerslag uit de brandstof achter­blijft. Giet de afgetapte brandstof terug in de brandstoftank.
3. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien ver­krijgbaar) toe om roestvorming in de tank en achteruitgang van de brandstof te voorkomen.
4. Voer de volgende stappen uit om de cilinder, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedop en de
bougie.
b. Giet een theelepel motorolie in
het bougiegat.
c. Breng de bougiedop aan op de
bougie en leg dan de bougie zodanig op de cilinderkop dat de elektroden aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de vol­gende stap.)
d. Laat de motor een paar keer
ronddraaien op de startmotor. (De cilinderwand wordt zo geo­lied.)
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
e. Haal de bougiedop los van de
bougie en breng dan de bougie en de bougiedop weer aan.
ss
WAARSCHUWING
DWA10950
Om schade of letsel door vonkvor­ming te voorkomen, moeten de bougie-elektroden aan massa lig­gen terwijl de motor wordt rondge­draaid.
5. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstanda­ard/middenbok.
6. Controleer de bandspanning en corrigeer deze indien nodig en breng dan de scooter omhoog zodat beide wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijk­heid is de wielen elke maand iets te draaien, zodat de banden niet op één gedeelte sterker achte­ruitgaan.
7. Dek de uitlaatdemper af met een plastic zak om te voorkomen dat vocht kan binnendringen.
8. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad
hem eens per maand bij. Berg de accu niet op een zeer warme of koude plek op (minder dan 0 °C (30 °F) of meer dan 30 °C (90 °F)]. Zie pagina 6-17 voor meer infor­matie over het opbergen van de accu.
OPMERKING:
Verricht eventueel noodzakelijke reparaties alvorens de scooter te sta­llen.
7
7-4
SPECIFICATIES
8
Afmetingen
Totale lengte
1740 mm
Totale breedte
675 mm
Totale hoogte
1065 mm
Zadelhoogte
770 mm
Wielbasis
1210 mm
Grondspeling
132 mm
Gewicht
Incl. olie en brandstof
CS50 80.5 kg CS50Z 83.7 kg
Motor
Type motor
CS50 Luchtgekoeld, 2-takt CS50Z Vloeistofgekoeld, 2-takt
Cilinderopstelling
1-cilinder, vooroverhellend
Slagvolume
“Boring x slag”
Compressieverhouding
Luchtfilterelement
Type koppeling
3
49.2 cm
40.0 x 39.2 mm
CS50 10.20 :1 CS50Z 11.40 :1
Nat element
Droog, automatisch centrifugaal
Type versnellingbak
1-trapsautomaat
Startsysteem
Elektrische startmotor en kickstarter
Elektrische installatie
Ontstekingssysteem
CDI
Chassis
Spoorhoek
25.00 graad
Naspoor
80.0 mm
Steering Fuel
Inhoud brandstoftank
5.5 L
Voorrem
Type
Enkele schijfrem
Achterrem
Type
Trommelrem
Suspension
Type
Telescoopvork
Type
Unit swing
Shock absorber
Veer/schokdempertype
Schroefveer/oliedemper
Veer/schokdempertype
Schroefveer/oliedemper
8-1
Voorband
Maat
110/70-12 47L
Achterband
Maat
120/70-12 51L 130/70-12 56L
Versnellingsbak
Primaire reductieverhouding
52/13 (4.000)
Secundaire reductieverhouding
CS50 42/13 (3.230) CS50Z 43 x 13 (3.310)
Headlight type
Bulb type
“Gloeilampen voltage, wattage x aantal”
Koplamp
12 V, 35 W/35.0 W x 1
Achterlicht/remlicht unit
12 V, 21.0 W/5.0 W x 1
Voorste richtingaanwijzer
12 V, 16.0 W x 2
Achterste richtingaanwijzer
12 V, 10.0 W x 2
Instrumentenverlichting
12 V, 1.2 W x 2
Indicator light
Waarschuwingslampje olieniveau
LED
Controlelampje brandstofniveau
NONE
Hoeveelheid motorolie
Hoeveelheid
1.4 L
SPECIFICATIES
Versnellingsbakolie
Oliehoeveelheid bij verversing
0.10 L
Total amount
0.11 L
Brake lever and brake pedal
Vrije slag voorremhendel
2.0-5.0 mm
Vrije slag achterremhendel
10.0-20.0 mm
Front disc brake
Remvoeringdikte binnen
4.0 mm
Limit
0.8 mm
Remvoeringdikte buiten
4.0 mm
Limit
0.8 mm
Aanbevolen remvloeistof
DOT 4
Rear drum brake
Lining thickness
4.0 mm
Limit
2.0 mm
Wheel travel
Veerweg
70.0 mm
Veerweg
60.0 mm
Bandenspanning (gemeten aan koude banden)
Voor
175 kPa
Achter
200 kPa
Accu
Model
GT4L-BS
Voltage, capaciteit
12 V, 4.0 A/u
Ignition system
Ignition timing (B.T.D.C.)
14.0 graad/5000 tpm
Bougie(s)
Fabrikant/model
NGK/BR8HS
Elektrodenafstand
0.6-0.7 mm
Zekeringen
Hoofdzekering
7.5 A
8
8-2
GEBRUIKERSINFORMATIE
Identificatienummers
Noteer het sleutelnummer, het voer­tuigidentificatienummer en de mode­linformatiesticker in onderstaande ruimtes. Deze nummers heeft u nodig om reserveonderdelen bij een Yama­ha dealer te bestellen of wanneer uw machine is gestolen. SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
VOERTUIGIDENTIFICATIE NUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
9
DAU26351
DAU26381
Sleutelnummer
Het sleutelnummer is ingeslagen op het sleutelplaatje. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje en gebruik dit als referentie bij het beste­llen van een nieuwe sleutel.
DAU26410
Voertuigidentificatienummer
1
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingeslagen op het frame.
OPMERKING:
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld voor identificatie van uw motorfiets en kan worden gebruikt om uw motor in uw land aan te melden voor kentekenregistratie.
DAU26540
Modelinformatiesticker
1
1. Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is onder het zadel bevestigd aan het frame. (Zie pagi­na 3-6.) Noteer de informatie op deze stic­ker in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig om reserve-onderde­len te bestellen bij een Yamaha dealer.
9-1
INHOUDSOPGAVE
2
2-takt injectiesmering ................................3-5
A
Aanzicht linkerzijde ....................................2-1
Aanzicht rechterzijde..................................2-2
Accu .........................................................6-17
Achterremhendel........................................3-4
Afstellen van de Autolube pomp .............6-14
Afstellen van de carburateur......................6-9
B
Banden.......................................................6-9
Bedieningen en instrumenten ....................2-3
Brandstof ..................................................3-5
C
Contactslot/stuurslot .................................3-1
Controle van stuursysteem......................6-15
Controlelampjes .........................................3-1
Controlelijts voor gebruik...........................4-2
Controleren en esmeren van kabels........6-13
Controleren en semeren van gasgreep
en gaskabel ...........................................6-14
Controleren en semeren van middenbok...6-14
Controleren van de bougie ........................6-5
Controleren van remvloeistofniveau
voorrem..................................................6-13
Controleren van voorremblokken en
achterremschoenen...............................6-12
Controleren van wiellagers.......................6-15
E
Een richtingaanwijzergloeilamp of de
gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen ..............................................6-16
G
Gloeilamp in kentekenverlichting vervagen ..6-17
I
Identificatienummers..................................9-1
Inrijperiode .................................................5-2
K
Kickstarter..................................................3-6
Klok ............................................................3-3
Koelvlowistof (alleen voor
vloeistofgekoelde modellen) ....................6-6
M
Modelinformatiesticker ..............................9-1
O
Opbergcompatiment..................................3-6
P
Parkeren.....................................................5-2
Periodiek smeer- en onderhoudsschema....6-2
Problemen oplossen ................................6-19
R
Reinigen van het luchfilterelement.............6-8
Remmen.....................................................5-2
S
Sleutelnummer ...........................................9-1
Smeren van voor- en achterremhendels..6-14
Snelheidsmeterunit ....................................3-2
Sneller en langzamer .................................5-2
Speling van de gaskabel afstellen .............6-9
Stalling .......................................................7-3
Starten van een koude motor ....................5-1
Startknop ...................................................3-4
Storingzoekschema .................................6-20
Stuurschakelaars .......................................3-3
T
Tankdop en dop van het oliereservoir
voor 2-takt injectiesmering ......................3-4
V
Versnellingsbakoile.....................................6-6
Vervangen van de koplampgloeilamp of
gloeilamp van de voorste
richtingaanwijzer ....................................6-16
Verversen van remvloeistof......................6-13
Verzorging ................................................7-1
Voertuigidentificatienummer ......................9-1
Voorremhendel...........................................3-4
Voorvork controleren................................6-15
Vrije slag van achterremhendel
afstellen..................................................6-11
Vrije slag van remhendel afstellen ...........6-11
W
Wegrijden ...................................................5-1
Z
Zadel ..........................................................3-6
Zekering vervangen .................................6-18
YAMAHA MOTOR ESPAÑA, S.A.
PRINTED IN SPAIN
2005.1-Bengar Gràfiques, S.L.
(D)
Loading...