Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
HW151
52S-F819D-D0
Q
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine
te blijven als deze wordt verkocht.
DAU46090
DAU10050
INLEIDING
Welkom in de wereld van Yamaha!
DAU10113
Als eigenaar van de HW151 profi teert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw HW151. De
Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen
zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn
van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12411
WAARSCHUWING
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10122
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
Q
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
*Product en specifi caties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
1
Scooters zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
2
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgen-
3
de vereisten alvorens met deze scooter te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
4
● Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
5
6
7
8
ten van scooterrijden.
● Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
● Grondig getraind zijn in veilige en
correcte rijtechnieken.
● Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding
en/of wanneer de mechanische con-
9
dities dit vereisen.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het
rijden uit om u ervan te verzekeren dat
de machine in veilige staat verkeert. On-
DAU10269
voldoende inspectie of onderhoud van de
machine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-2 voor een lijst met
controles voor het rijden.
● Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers
vormt de belangrijkste oorzaak van
auto-/scooterongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de scooter niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet
rijden in de dode zichthoek van
een andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders
zelfs niet in het bezit van een geldig
rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te
rijden en leen uw scooter alleen uit
aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het scooterrijden
te oefenen op plekken waar geen
verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de scooter en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge
rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid
in acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u
afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen zien.
1-1
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10221
● De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de
bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alcohol
of andere drugs.
● Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde helm.
● Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk
te laat opmerkt.
● Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
● Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorzaken.
● De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk
gas. Inademing van koolmonoxide kan
hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijk-
heid, verwarring en uiteindelijk de dood
veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
● Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de
hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
● Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
● Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in
een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en
deuren.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-2
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10221
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling
1
van de scooter verandert. Wees uiterst
voorzichtig bij het monteren van acces-
2
soires of het beladen van uw scooter, om
zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas
extra op wanneer u op een scooter rijdt
3
die beladen is of waaraan accessoires zijn
gemonteerd. Hieronder volgen naast de
4
informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder,
5
passagier, accessoires en bagage
mag de maximale gewichtslimiet niet
overschrijden. Rijden met een te zwaar
6
belaste machine kan leiden tot een ongeval.
7
Maximale belasting:
8
9
179 kg (395 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze
gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht
mogelijk bij de scooter liggen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk
bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig
mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
● Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of
accessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van
uw banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de
voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage
reactie op het stuur veroorzaken.
● Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing.
Originele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet
alle producten testen die deze bedrijven
produceren. Om die reden kan Yamaha
accessoires die niet door Yamaha zijn
verkocht of wijzigingen die niet door zijn
Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren
of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha
dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op
originele Yamaha accessoires, dient u te
beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets
niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het
risico op ernstig letsel of overlijden van
1-3
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10221
uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit
wijzigingen aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de
onderstaande richtlijnen en die vermeld
onder het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige
invloed hebben op de prestaties van
uw scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of refl ectors
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect
van invloed zijn op de rijstabiliteit
van de scooter. De scooter kan
door rijwind worden opgetild of bij
zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit
veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt
ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen
de bestuurder om een andere dan
de normale zitpositie in te nemen.
Zo’n verkeerde zitpositie beperkt
de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele
bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en
velgen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de machine te ondersteunen en bieden de beste combinatie
van rijprestaties, remvermogen en com-
fort. Andere banden, velgen, maten of
combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie
pagina 6-17 voor bandenspecificaties en
meer informatie over het vervangen van
uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
scooter in een ander voertuig wilt vervoeren.
● Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de scooter.
● Zorg dat het voorwiel recht naar vo-
ren wijst op de aanhanger of de laadvloer en zet het wiel vast in een goot
om beweging te voorkomen.
● Zet de scooter vast met spanbanden
of andere geschikte banden aan stevige delen van de scooter, zoals het
frame of de bovenste voorvorkklem
(en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur,
de richtingaanwijzers of onderdelen
die kunnen afbreken). Kies de plaats
voor de spanbanden zorgvuldig om
te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak
veroorzaken.
● Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de scooter tijdens het transport
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-4
Q
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10221
niet overmatig kan stuiteren.
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
● Geef duidelijk richting aan wanneer u
1
2
3
4
een bocht neemt.
● Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
● Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt geno-
DAU45371
● Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om fl apperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
● Vervoer op uw scooter niet te veel
bagage. Een overbeladen scooter is
onstabiel. Gebruik een sterk koord
om bagage op de drager vast te sjorren. Losse bagage beïnvloedt de
stabiliteit van de scooter en kan uw
aandacht afleiden van het verkeer.
(Zie pagina 1-3.)
men.
5
● Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op en
6
kan het portier openslaan in uw rijrichting.
7
● Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte
8
toestand zeer glad. Minder snelheid
en passeer ze voorzichtig. Houd de
9
scooter recht, anders kan hij gaan
schuiven.
● De remblokken en remvoeringen
kunnen nat worden bij het wassen
van de scooter. Controleer de remmen na het wassen van de scooter,
voordat u gaat rijden.
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting,
het achterlicht, de kentekenverlichting en
het parkeerlicht gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet
worden uitgenomen.
DAU10550
draaid, zelfs als de motor afslaat.
OFF
DAU10661
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een ongeval.
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel
kan worden uitgenomen.
DAU10683
Om het stuur te vergrendelen
1
2
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand
in en draai deze dan naar “LOCK”.
Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
OPMERKING
De koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt ge-
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044E
Om het stuur te ontgrendelen
1
2
2
1
3
1. Draaien.
2. Loszetten.
4
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
Controlelampje grootlicht “&”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Waarschuwingslampje koelvloeistof-
DAU11446
temperatuur “
”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de
tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DCA10021
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
OPMERKING
● Bij machines met een of meer radi-
atorkoelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis
van de koelvloeistoftemperatuur in de
radiator.
● Als de motor oververhit raakt, staan
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
op pagina 6-34 nadere instructies
vermeld.
Waarschuwingslampje motorstoring
DAUT1934
“
”
Dit waarschuwingslampje begint te knipperen of blijft branden wanneer een elektrisch systeem dat de motorwerking controleert, defect is. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem
te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DAUT3721
Multifunctioneel display
456
2
1
3
SELECT
CLOOK
OIL CHANGE
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Klok
3. Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
4. “SELECT”-toets
5. Waarschuwingsindicator brandstofniveau
“ ”
6. Brandstofniveaumeter
7. Snelheidsmeter
8. Kilometerteller
9. “RESET”-toets
10. Ritteller 1
11. Omgevingstemperatuurweergave
12. Ritteller 2
78
WAARSCHUWING
Zet de machine stil voordat u wijzigingen aanbrengt in de instellingen van
het multifunctionele display. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het
9
10
OUT TEMP
OIL TRIP 1 BELT TRIP 2
ODO
11
RESET
12
DWA14431
rijden kan u afleiden en vergroot het
risico op een ongeval.
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
● een kilometerteller
● een ritteller voor brandstofreserve
(die de afgelegde afstand weergeeft
vanaf het moment dat het onderste
segment van de brandstofniveaumeter en de waarschuwingsindicator
brandstofniveau gaan knipperen)
● twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
● een olieverversingskilometerteller (die
de afgelegde afstand toont sinds de
motorolie voor het laatst werd ververst)
● een indicator voor olieverversing (die
aangeeft wanneer de motorolie moet
worden ververst)
● een V-snaarkilometerteller (die de
afgelegde weg aangeeft sinds de Vsnaar voor het laatst is vervangen)
● een indicator V-snaarvervanging
● een omgevingstemperatuurweergave
● een klok
● een brandstofniveaumeter
● een helderheidsregeling
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044E
OPMERKING
● Wanneer de sleutel naar “ON” wordt
gedraaid, gaan alle onderdelen van
1
2
3
4
5
6
7
8
9
het display enkele seconden branden. Gedurende deze tijd voert het
multifunctionele display een zelftest
uit.
● Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”-toets
en de “RESET”-toetsen gebruikt. Dat
hoeft echter niet als u de helderheid
wilt instellen.
Weergave van kilometerteller, ritteller
voor brandstofreserve, rittellers, olieverversingskilometerteller en V-snaarkilometerteller
Druk op de toets “SELECT” om de weergave te wisselen tussen de kilometerteller
“ODO”, de ritteller voor brandstofreserve
“F”, de rittellers “TRIP 1” en “TRIP 2”, de
olieverversingskilometerteller “OIL TRIP”
en de V-snaarkilometerteller “BELT TRIP”
in de onderstaande volgorde:
ODO → F → TRIP 1 → TRIP 2 → OIL
TRIP → BELT TRIP → ODO
Als er ongeveer 1.6 L (0.42 US gal, 0.35
Imp.gal) brandstof in de tank over is,
beginnen het onderste segment van de
brandstofniveaumeter en het waarschuwingssymbool voor brandstofniveau te
knipperen. De weergave in het display
wisselt automatisch naar de ritteller voor
brandstofreserve “F”, die de afstand begint
te tellen die vanaf dat punt wordt afgelegd.
In dat geval wisselt het display naar de vorige modus wanneer op de “RESET”-toets
wordt gedrukt.
Om een ritteller op nul terug te stellen,
selecteert u deze door de toets “SELECT”
ingedrukt te houden totdat “Trip” of “Trip F”
begint te knipperen (“Trip” of “Trip F” knippert slechts vijf seconden). Terwijl “Trip” of
“Trip F” knippert, houdt u de toets “RESET”
minstens één seconde lang ingedrukt.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller
niet zelf met de hand op nul terugstelt,
wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden
en verschijnt de vorige weergavemodus
weer.
OPMERKING
Het display kan niet meer worden gewisseld naar de ritteller voor brandstofreserve
“F” nadat de “RESET”-toets is ingedrukt.
Kilometerteller
OPMERKING
● Voor Groot-Brittannië: In elke modus
kan de eenheid voor de kilometerteller worden gewijzigd van kilometers
naar mijlen door de “SELECT”-toets
1 seconde lang ingedrukt te houden.
● Als de kilometerteller “-----” weer-
geeft, laat dan een Yamaha dealer
het multifunctioneel display nakijken,
aangezien dit defect kan zijn.
Rittellers
Om een ritteller op nul terug te stellen,
selecteert u deze door op de “SELECT”toets te drukken totdat “TRIP 1” of “TRIP
2” wordt weergegeven. Vervolgens houdt
u de “RESET”-toets minstens 1 seconde
lang ingedrukt.
OPMERKING
Als de ritteller “-----” weergeeft, laat dan
een Yamaha dealer het multifunctioneel
display nakijken, aangezien dit defect kan
zijn.
3-4
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Olieverversingskilometerteller
Om de olieverversingskilometerteller op
nul terug te stellen, selecteert u deze door
op de “SELECT”-toets te drukken totdat
“OIL CHANGE” en “OIL TRIP” worden
weergegeven. Vervolgens houdt u de
“RESET”-toets minstens 3 seconden lang
ingedrukt. Na het terugstellen verdwijnt
“OIL CHANGE” van het display.
Druk opnieuw op de “SELECT”-toets om
de olieverversingskilometerteller te starten.
De weergave wisselt naar de V-snaarkilometerteller.
Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
Deze indicator wordt weergegeven zodra
de eerste 1000 km (625 mi) zijn afgelegd
en daarna om de 6000 km (3750 mi) om
aan te geven dat de motorolie moet worden ververst.
Nadat de motorolie is ververst, moet de
olieverversingskilometerteller worden teruggesteld.
Als de motorolie wordt ververst voordat de
indicator voor olieverversing wordt weergegeven (dus voordat de interval voor de
periodieke olieverversing is verstreken),
moet de olieverversingskilometerteller na
de olieverversing worden teruggesteld om
de eerstvolgende periodieke olieverver-
sing correct aan te geven.
OPMERKING
● Als de olieverversingskilometertel-
ler vóór het bereiken van de eerste
1000 km (625 mi) op nul wordt teruggesteld, is de interval voor periodieke
olieverversing daarna steeds om de
6000 km (3750 mi).
● Als de olieverversingskilometerteller
“-----” weergeeft, laat dan een Yamaha dealer het multifunctioneel display
nakijken, aangezien dit defect kan
zijn.
Kilometerteller V-snaarvervanging
Om de V-snaarkilometerteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op
de “SELECT”-toets te drukken totdat “VBELT” en “BELT TRIP” worden weergegeven. Vervolgens houdt u de “RESET”-toets
minstens 3 seconden lang ingedrukt. Na
het terugstellen verdwijnt “V-BELT” van
het display.
Druk opnieuw op de “SELECT”-toets om
de V-snaarkilometerteller te starten. De
weergave wisselt naar de ODO-modus.
Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
Deze indicator wordt elke 20000 km (12500
mi) weergegeven om aan te geven dat de
V-snaar moet worden vervangen.
Stel de indicator voor V-snaarvervanging
terug nadat de V-snaar is vervangen.
Als de V-snaar wordt vervangen voordat
de indicator voor V-snaarvervanging wordt
weergegeven (d.w.z. voordat het periodieke V-snaarvervangingsinterval is bereikt),
moet de indicator voor V-snaarvervanging
worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor V-snaarvervanging
weer correct wordt aangegeven.
OPMERKING
Als de indicator voor V-snaarvervanging
“-----” weergeeft, laat dan een Yamaha
dealer het multifunctioneel display nakijken, aangezien dit defect kan zijn.
Omgevingstemperatuurweergave “OUT
TEMP”
Deze weergave toont de omgevingstemperatuur van -10 °C tot 40 °C in stappen
van 1 °C. De weergegeven temperatuur
kan afwijken van de omgevingstemperatuur.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044E
OPMERKING
● Als de omgevingstemperatuur daalt
tot onder -10 °C, wordt een lagere
1
2
3
4
5
6
7
8
9
temperatuur dan -10 °C niet weergegeven.
● Stijgt de omgevingstemperatuur tot
boven 40 °C, dan wordt geen hogere
temperatuur dan 40 °C weergegeven.
● De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed
door langzaam rijden (ongeveer
onder 20 km/h (12 mi/h)) of door het
oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergangen etc.
Klok
De klok op tijd zetten:
1. Houd de “SELECT”-toets en de
“RESET”-toets tegelijkertijd minstens
twee seconden lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets
om de uren in te stellen.
3. Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.
5. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Ga
zo snel mogelijk tanken als het onderste
segment van de brandstofniveaumeter
en de waarschuwingsindicator brandstofniveau “
sleutel naar “ON” wordt gedraaid, lichten
eerst alle displaysegmenten van de brandstofniveaumeter kort op en wordt daarna
het huidige brandstofniveau weergegeven.
Helderheidsregeling
Met deze functie regelt u de helderheid
van de snelheidsmeterunit, afgestemd op
het aanwezige daglicht.
Om de helderheid in te stellen
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Druk de “SELECT”-toets in en houd
3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf
4. Druk op de “RESET”-toets om het
” gaan knipperen. Wanneer de
deze ingedrukt.
seconden en laat dan de “SELECT”toets los.
gewenste helderheidsniveau te se-
lecteren, en draai dan de sleutel naar
“OFF”.
3-6
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
1
2
3
1. Dimlichtschakelaar “%/&”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “4/6”
3. Claxonschakelaar “*”
Rechts
1
DAU12349
Dimlichtschakelaar “&/%”
DAU12400
Zet deze schakelaar op “&” voor grootlicht en op “%” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “4/6”
Druk deze schakelaar naar “6” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze
schakelaar naar “4” om afslaan naar
links aan te geven. Na loslaten keert de
schakelaar terug naar de middenstand.
Om de richtingaanwijzers uit te schakelen
wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is
teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “*”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAUM1132
Startknop “,”
Druk bij bekrachtigde voor- of achterrem
deze knop in om de motor via de startmotor te starten. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAUS2010
Voorremhendel
1
1. Levier de frein avant
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar
het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
Dit model is uitgerust met een gekoppeld
remsysteem.
Aangezien dit systeem mechanisch is,
kunt u extra vrije slag voelen in de voorremhendel als de achterremhendel wordt
aangetrokken. Zie “Achterremhendel” voor
gedetailleerde informatie over het gekoppelde remsysteem.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1. Startknop “,”
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044E
Achterremhendel
1
1
2
3
1. Achterremhendel
4
De achterremhendel bevindt zich aan de
5
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
6
Dit model is uitgerust met een gekoppeld
remsysteem.
Wanneer u aan de achterremhendel trekt,
7
wordt de achterrem en een gedeelte van
de voorrem bekrachtigd. Trek beide rem-
8
hendels tegelijkertijd aan voor maximale
remkracht.
9
OPMERKING
● Daar het gekoppelde remsysteem
mechanisch is, kunt u extra vrije slag
voelen in de voorremhendel als de
achterremhendel wordt aangetrok-
DAUS1961
ken.
● Het gekoppelde remsysteem functio-
neert niet als alleen de voorrem wordt
bekrachtigd.
3-8
DAUT3590
Tankdop
1
2
1. Tankdop
2. Lijn merktekens uit
Om de tankdop te verwijderen
1. Open het zadel. (Zie pagina 3-11.)
2. Draai de tankdop naar links en trek
hem los.
Om de tankdop aan te brengen
1. Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank en draai
deze rechtsom tot de merktekens
“W/X” op de dop en de rubber mat
tegenover elkaar staan.
2. Sluit het zadel.
DWA11091
WAARSCHUWING
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstof-
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
lekkage ontstaat brandgevaar.
DAU13221
Brandstof
1
2
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
WAARSCHUWING
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens
het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof
uitzet als deze warm wordt, kan
de warmte van de motor of de zon
ervoor zorgen dat brandstof uit de
brandstoftank stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af.
LET OP:
Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
DWA15151
WAARSCHUWING
Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig
om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep
onmiddellijk medische hulp in nadat u
benzine heeft ingeslikt, veel benzine-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU1044E
damp heeft ingeademd of benzine in uw
ogen heeft gekregen. Als benzine op
uw huid terechtkomt, was deze dan af
met water en zeep. Als u benzine op uw
kleding morst, trek dan andere kleding
1
aan.
2
3
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
4
5
Inhoud brandstoftank:
8.0 L (2.11 US gal) (1.76 Imp.gal)
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
6
Loodhoudende benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren
7
en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
8
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 91 of hoger. Als
9
de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskos-
DAU33520
DCA11400
ten beperkt.
DAU13433
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
DWA10862
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
● Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.
● Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.
● Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
● Laat de motor niet langer dan en-
kele minuten stationair draaien.
Lang stationair draaien kan leiden
tot oververhitting.
DCA10701
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Bij gebruik van loodhoudende benzine
3-10
Loading...
+ 58 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.