Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
HW151
52S-F819D-D0
DAU46090
Q Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.
INLEIDING
DAU10113
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de HW151 proÞteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw HW151. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12411
WAARSCHUWING
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10133
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op Q persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
WAARSCHUWING
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
LET OP
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
OPMERKING
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
*Product en speciÞcaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUT1390
HW151
HANDLEIDING
©2011 Yamaha Motor Taiwan Co., Ltd.
1e Uitgave, September 2011 Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik zonder schriftelijke toestemmin van Yamaha Motor Taiwan Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ............... |
1-1 |
Andere aandachtspunten voor veilig |
|
rijden ............................................. |
1-5 |
BESCHRIJVING.................................. |
2-1 |
Aanzicht linkerzijde .......................... |
2-1 |
Aanzicht rechterzijde........................ |
2-2 |
Bedieningen en instrumenten .......... |
2-3 |
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN |
|
BEDIENINGEN.................................... |
3-1 |
Contactslot/stuurslot......................... |
3-1 |
Controleen |
|
waarschuwingslampjes................. |
3-2 |
Multifunctioneel display .................... |
3-3 |
Stuurschakelaars ............................. |
3-7 |
Voorremhendel................................. |
3-7 |
Achterremhendel.............................. |
3-8 |
Tankdop ........................................... |
3-8 |
Brandstof.......................................... |
3-9 |
Uitlaatkatalysator............................ |
3-10 |
Zadel .............................................. |
3-11 |
Voetsteun passagier ...................... |
3-12 |
Opbergcompartiment voorzijde ...... |
3-12 |
Achterste opbergcompartiment ...... |
3-13 |
Schokdemperunit ........................... |
3-13 |
Bagagedrager ................................ |
3-14 |
Bagagehouder................................ |
3-14 |
VOOR UW VEILIGHEID - CONTROLES |
|
VOOR HET RIJDEN............................ |
4-1 |
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-IN-
FORMATIE.......................................... |
5-1 |
Starten van de motor........................ |
5-1 |
Wegrijden ......................................... |
5-2 |
Sneller en langzamer rijden ............. |
5-2 |
Remmen........................................... |
5-2 |
Tips voor een zuinig |
|
brandstofverbruik .......................... |
5-3 |
Inrijperiode ....................................... |
5-3 |
Parkeren........................................... |
5-4 |
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTEL- |
|
LINGEN............................................... |
6-1 |
Boordgereedschapsset .................... |
6-2 |
Periodiek onderhoudsschema voor het |
|
uitstootcontrolesysteem ................ |
6-3 |
Algemeen smeeren |
|
onderhoudsschema ...................... |
6-4 |
Verwijderen en aanbrengen van de |
|
stroomlijnen framepanelen ......... |
6-7 |
Controleren van de bougie............... |
6-9 |
Motorolie en olie-aanzuigzeef ........ |
6-10 |
Eindoverbrengingsolie.................... |
6-12 |
Koelvloeistof................................... |
6-13 |
LuchtÞlter en luchtÞlterelementen in |
|
v-snaarbehuizing ........................ |
6-15 |
Stationair toerental controleren ...... |
6-16 |
De vrije slag van de gasgreep |
|
controleren.................................. |
6-16 |
Klepspeling..................................... |
6-17 |
Banden........................................... |
6-17 |
Gietwielen ...................................... |
6-19 |
Vrije slag van voorremhendel |
|
controleren.................................. |
6-19 |
Vrije slag van achterremhendel afstel-
len ............................................... |
6-19 |
Controleren van voorremblokken en |
|
achterremschoenen .................... |
6-20 |
Controleren van |
|
remvloeistofniveau...................... |
6-21 |
Remvloeistof verversen.................. |
6-22 |
Kabels controleren en smeren ....... |
6-22 |
Controleren en smeren van gasgreep |
|
en gaskabel ................................ |
6-23 |
Vooren achterremhendel |
|
smeren........................................ |
6-23 |
Middenbok controleren en |
|
smeren........................................ |
6-23 |
Voorvork controleren...................... |
6-24 |
Stuursysteem controleren .............. |
6-25 |
Controleren van wiellagers............. |
6-25 |
Accu ............................................... |
6-25 |
Zekeringen vervangen ................... |
6-27 |
Koplampgloeilamp vervangen........ |
6-28 |
Achterlicht/remlichtunit ................... |
6-29 |
Gloeilamp in voorste richtingaanwijzer
vervangen ................................... |
6-29 |
Parkeerlichtgloeilamp vervangen ... |
6-30 |
Gloeilamp achterste richtingaanwijzer |
|
vervangen ................................... |
6-31 |
Kentekenverlichting........................ |
6-31 |
Problemen oplossen ...................... |
6-32 |
INHOUDSOPGAVE
StoringzoekschemaÕs ..................... |
6-33 |
VERZORGING EN STALLING VAN DE |
|
SCOOTER........................................... |
7-1 |
Matkleur, let op................................. |
7-1 |
Verzorging........................................ |
7-1 |
Stalling ............................................. |
7-3 |
SPECIFICATIES ................................. |
8-1 |
GEBRUIKERSINFORMATIE .............. |
9-1 |
IdentiÞcatienummers ........................ |
9-1 |
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU10221
QVEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10269
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Scooters zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze scooter te gaan rijden.
Hij of zij moet:
●Door een competente informatiebron grondig zijn ingelicht over alle aspecten van scooterrijden.
●Zich houden aan de waarschuwingen en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.
●Grondig getraind zijn in veilige en correcte rijtechnieken.
●Gebruikmaken van professionele technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.
Veilig rijden
Voer v——r elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. On-
voldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-2 voor een lijst met controles voor het rijden.
●Deze scooter is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
●Het niet opmerken en herkennen van scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/scooterongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
¥Draag een jack in felle kleuren.
¥Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
¥Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
●Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
¥Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw scooter alleen uit aan ervaren scooterrijders.
¥Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
¥We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.
●Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
¥Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
¥Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
1-1
DAU10221
QVEILIGHEIDSINFORMATIE
●De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
¥De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
¥De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
●Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.
●Deze scooter is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
●Draag altijd een goedgekeurde helm.
●Draag ook een vizier of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
●Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
●Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
●Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.
●De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijk-
heid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
●Laat de motor niet binnen draaien. Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
●Laat de motor niet draaien in slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
●Laat de motor niet buiten draaien op plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU10221
QVEILIGHEIDSINFORMATIE
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
179 kg (395 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
●Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag en zo dicht mogelijk bij de scooter liggen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk
bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
●Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
¥Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.
¥Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
●Deze machine is niet ontworpen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en ge•nstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisicoÕs voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerpof bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van
1-3
DAU10221
QVEILIGHEIDSINFORMATIE
uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje ÒBeladenÓ.
●Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reßectors afdekt.
¥Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
¥Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan
door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
¥Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. ZoÕn verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
●Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw scooter werden geleverd zijn ontworpen om de mogelijkheden van de machine te ondersteunen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en com-
fort. Andere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-17 voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de scooter in een ander voertuig wilt vervoeren.
●Verwijder alle loszittende voorwerpen van de scooter.
●Zorg dat het voorwiel recht naar voren wijst op de aanhanger of de laadvloer en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
●Zet de scooter vast met spanbanden of andere geschikte banden aan stevige delen van de scooter, zoals het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak veroorzaken.
●Zorg indien mogelijk dat de vering iets door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de scooter tijdens het transport
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU10221
QVEILIGHEIDSINFORMATIE
niet overmatig kan stuiteren. |
DAU45371 |
|
Andere aandachtspunten voor |
||
|
||
|
veilig rijden |
|
|
● Geef duidelijk richting aan wanneer u |
|
|
een bocht neemt. |
|
|
● Op een nat wegdek kan remmen ui- |
|
|
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem- |
|
|
men, de scooter zou kunnen slippen. |
|
|
Bedien de remmen rustig wanneer u |
|
|
op een nat wegdek wilt stoppen. |
|
|
● Minder snelheid bij het naderen van |
|
|
een bocht of een afslag. Trek lang- |
|
|
zaam op nadat u de bocht hebt geno- |
|
|
men. |
|
|
● Wees voorzichtig bij het passeren |
|
|
van geparkeerde autoÕs. Een be- |
|
|
stuurder merkt u mogelijk niet op en |
|
|
kan het portier openslaan in uw rij- |
|
|
richting. |
|
|
● Spoorwegovergangen, tramrails, |
|
|
ijzeren platen gebruikt in de wegen- |
|
|
bouw en putdeksels worden in natte |
|
|
toestand zeer glad. Minder snelheid |
|
|
en passeer ze voorzichtig. Houd de |
|
|
scooter recht, anders kan hij gaan |
|
|
schuiven. |
|
|
● De remblokken en remvoeringen |
|
|
kunnen nat worden bij het wassen |
|
|
van de scooter. Controleer de rem- |
|
|
men na het wassen van de scooter, |
|
|
voordat u gaat rijden. |
|
|
1-5 |
●Draag steeds een helm, handschoenen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om ßapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
●Vervoer op uw scooter niet te veel bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel. Gebruik een sterk koord om bagage op de drager vast te sjorren. Losse bagage be•nvloedt de stabiliteit van de scooter en kan uw aandacht afleiden van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
DAU10221
QVEILIGHEIDSINFORMATIE
1
2
3
4
5
6
7
8
9
1-6
DAU10401
BESCHRIJVING
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
1 |
1, 2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 |
|
|||||||||
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3
4
5
6
7
8
9
1. |
Koplamp (pagina 6-28) |
8. |
LuchtÞlter (pagina 6-15) |
2. |
Parkeerlicht (pagina 6-30) |
9. |
Bagagedrager (pagina 3-14) |
3. |
Voorste richtingaanwijzer (pagina 6-29) |
10. |
Achterste richtingaanwijzer (pagina 6-31) |
4.Remvloeistofreservoir (pagina 6-21)
5.Voetsteun passagier (pagina 3-12)
6.LuchtÞlterdeksel v-snaarbehuizing (pagina 6-15)
7.Middenbok (pagina 6-23)
2-1
DAU10401
BESCHRIJVING
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
1
1 |
2 |
3, 4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9, 10
2
3
4
5
6
7
8
9
1. |
Remlicht/achterlicht (pagina 6-29) |
8. |
Bougie (pagina 6-9) |
2. |
Uitlaatdemper (pagina 3-10) |
9. |
Accu (pagina 6-25) |
3. |
Tankdop (pagina 3-8) |
10. |
Zekeringenkastje (pagina 6-27) |
4.Koelvloeistofreservoir (pagina 6-13)
5.Schokdemperunit (pagina 3-13)
6.Zadel (pagina 3-11)
7.Achterste opbergcompartiment (pagina 3-13)
2-2
DAU10401
BESCHRIJVING
DAU10430
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Bedieningen en instrumenten
1 |
2 |
3 |
4 |
|
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
|||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1. |
Achterremhendel (pagina 3-8) |
8. |
Voorremhendel (pagina 3-7) |
2. |
Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-7) |
9. |
Gasgreep (pagina 5-2) |
3.Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
4.Multifunctioneel display (pagina 3-3)
5.Voorste opbergcompartiment (pagina 3-12)
6.Bagagehouder (pagina 3-14)
7.Schakelaar rechterstuurzijde (pagina 3-7)
2-3
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10460
Contactslot/stuurslot
OFF |
ON |
|
LOCK
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
DAU10550
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING
draaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.
DAU10683
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen |
|
|
1 |
1 |
2 |
|
|
2 |
3 |
1. |
Drukken. |
|
|
2. |
Draaien. |
4 |
|
1. |
Draai het stuur helemaal naar links. |
|
|
2. |
Druk de sleutel in de ÒOFFÓ-stand |
5 |
|
|
in en draai deze dan naar ÒLOCKÓ. |
|
|
|
Houd de sleutel hierbij ingedrukt. |
6 |
|
3. |
Neem de sleutel uit. |
||
|
|||
|
|
7 |
|
|
|
8 |
|
|
|
9 |
De koplampen gaan automatisch branden als de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleutel naar ÒOFFÓ wordt ge-
3-1
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1 |
|
2 |
|
|
2 |
3 |
1 |
1. Draaien.
42. Loszetten.
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
5ÒOFFÓ. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
6
7
8
9
DAU49391
C o n t r o l e - e n w a a r s c h u -
wingslampjes |
|
1 2 |
3 4 1 |
SELECT
CLOOK
OIL CHANGE
RESET
OUT |
|
TEMP |
|
OIL TRIP |
|
1 BELT |
|
ODO |
TRIP 2 |
|
1.Controlelampjes richtingaanwijzers Ò4Ó en Ò6Ó
2.Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur Ò Ó
3.Controlelampje grootlicht Ò&Ó
4.Waarschuwingslampje motorstoring ÒÓ
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers “4” en “6”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linkerof rechterstand is gedrukt.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “&”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
3-2
DAU11446
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zoÕn geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar ÒONÓ te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar ÒONÓ draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
DCA10021
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
OPMERKING
●Bij machines met een of meer radiatorkoelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistoftemperatuur in de radiator.
●Als de motor oververhit raakt, staan
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
op pagina 6-34 nadere instructies vermeld.
DAUT1934
Waarschuwingslampje motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje begint te knipperen of blijft branden wanneer een elektrisch systeem dat de motorwerking controleert, defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar ÒONÓ te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar ÒONÓ draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Multifunctioneel display |
|
DAUT3721 |
|||
|
|
||||
1 |
2 3 4 5 6 |
7 |
8 9 |
11 |
|
|
|
|
|
10 |
12 |
SELECT |
|
|
RESET |
CLOOK |
OUT |
TEMP |
|
|
|||
|
OIL TRIP |
|
|
|
|
1 BELT |
|
OIL CHANGE |
ODO |
|
TRIP 2 |
|
|
1.Indicator V-snaarvervanging ÒV-BELTÓ
2.Klok
3.Indicator olieverversing ÒOIL CHANGEÓ
4.ÒSELECTÓ-toets
5.Waarschuwingsindicator brandstofniveau ÒÓ
6.Brandstofniveaumeter
7.Snelheidsmeter
8.Kilometerteller
9.ÒRESETÓ-toets
10.Ritteller 1
11.Omgevingstemperatuurweergave
12.Ritteller 2
DWA14431
WAARSCHUWING
Zet de machine stil voordat u wijzigingen aanbrengt in de instellingen van het multifunctionele display. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het
rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
●een kilometerteller
●een ritteller voor brandstofreserve (die de afgelegde afstand weergeeft vanaf het moment dat het onderste segment van de brandstofniveaumeter en de waarschuwingsindicator brandstofniveau gaan knipperen)
●twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
●een olieverversingskilometerteller (die de afgelegde afstand toont sinds de motorolie voor het laatst werd ververst)
●een indicator voor olieverversing (die aangeeft wanneer de motorolie moet worden ververst)
●een V-snaarkilometerteller (die de afgelegde weg aangeeft sinds de V- snaar voor het laatst is vervangen)
●een indicator V-snaarvervanging
●een omgevingstemperatuurweergave
●een klok
●een brandstofniveaumeter
●een helderheidsregeling
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
●Wanneer de sleutel naar ÒONÓ wordt gedraaid, gaan alle onderdelen van het display enkele seconden branden. Gedurende deze tijd voert het multifunctionele display een zelftest uit.
●Vergeet niet de sleutel naar ÒONÓ te draaien voordat u de ÒSELECTÓ-toets en de ÒRESETÓ-toetsen gebruikt. Dat hoeft echter niet als u de helderheid wilt instellen.
Weergave van kilometerteller, ritteller voor brandstofreserve, rittellers, olieverversingskilometerteller en V-snaar- kilometerteller
Druk op de toets ÒSELECTÓ om de weergave te wisselen tussen de kilometerteller ÒODOÓ, de ritteller voor brandstofreserve ÒFÓ, de rittellers ÒTRIP 1Ó en ÒTRIP 2Ó, de olieverversingskilometerteller ÒOIL TRIPÓ en de V-snaarkilometerteller ÒBELT TRIPÓ in de onderstaande volgorde:
ODO → F → TRIP 1 → TRIP 2 → OIL TRIP → BELT TRIP → ODO
Als er ongeveer 1.6 L (0.42 US gal, 0.35 Imp.gal) brandstof in de tank over is, beginnen het onderste segment van de
brandstofniveaumeter en het waarschuwingssymbool voor brandstofniveau te knipperen. De weergave in het display wisselt automatisch naar de ritteller voor brandstofreserve ÒFÓ, die de afstand begint te tellen die vanaf dat punt wordt afgelegd. In dat geval wisselt het display naar de vorige modus wanneer op de ÒRESETÓ-toets wordt gedrukt.
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door de toets ÒSELECTÓ ingedrukt te houden totdat ÒTripÓ of ÒTrip FÓ begint te knipperen (ÒTripÓ of ÒTrip FÓ knippert slechts vijf seconden). Terwijl ÒTripÓ of ÒTrip FÓ knippert, houdt u de toets ÒRESETÓ minstens ŽŽn seconde lang ingedrukt. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
OPMERKING
Het display kan niet meer worden gewisseld naar de ritteller voor brandstofreserve ÒFÓ nadat de ÒRESETÓ-toets is ingedrukt.
Kilometerteller
OPMERKING
●Voor Groot-Brittanni‘: In elke modus kan de eenheid voor de kilometerteller worden gewijzigd van kilometers naar mijlen door de ÒSELECTÓ-toets 1 seconde lang ingedrukt te houden.
●Als de kilometerteller Ò-----Ó weergeeft, laat dan een Yamaha dealer het multifunctioneel display nakijken, aangezien dit defect kan zijn.
Rittellers
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de ÒSELECTÓtoets te drukken totdat ÒTRIP 1Ó of ÒTRIP 2Ó wordt weergegeven. Vervolgens houdt u de ÒRESETÓ-toets minstens 1 seconde lang ingedrukt.
OPMERKING
Als de ritteller Ò-----Ó weergeeft, laat dan een Yamaha dealer het multifunctioneel display nakijken, aangezien dit defect kan zijn.
3-4
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Olieverversingskilometerteller
Om de olieverversingskilometerteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de ÒSELECTÓ-toets te drukken totdat ÒOIL CHANGEÓ en ÒOIL TRIPÓ worden weergegeven. Vervolgens houdt u de ÒRESETÓ-toets minstens 3 seconden lang ingedrukt. Na het terugstellen verdwijnt ÒOIL CHANGEÓ van het display.
Druk opnieuw op de ÒSELECTÓ-toets om de olieverversingskilometerteller te starten. De weergave wisselt naar de V-snaarkilo- meterteller.
Indicator olieverversing “OIL CHANGE”
Deze indicator wordt weergegeven zodra de eerste 1000 km (625 mi) zijn afgelegd en daarna om de 6000 km (3750 mi) om aan te geven dat de motorolie moet worden ververst.
Nadat de motorolie is ververst, moet de olieverversingskilometerteller worden teruggesteld.
Als de motorolie wordt ververst voordat de indicator voor olieverversing wordt weergegeven (dus voordat de interval voor de periodieke olieverversing is verstreken), moet de olieverversingskilometerteller na de olieverversing worden teruggesteld om de eerstvolgende periodieke olieverver-
sing correct aan te geven.
OPMERKING
●Als de olieverversingskilometerteller v——r het bereiken van de eerste 1000 km (625 mi) op nul wordt teruggesteld, is de interval voor periodieke olieverversing daarna steeds om de 6000 km (3750 mi).
●Als de olieverversingskilometerteller Ò-----Ó weergeeft, laat dan een Yamaha dealer het multifunctioneel display nakijken, aangezien dit defect kan zijn.
Kilometerteller V-snaarvervanging
Om de V-snaarkilometerteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de ÒSELECTÓ-toets te drukken totdat ÒVBELTÓ en ÒBELT TRIPÓ worden weergegeven. Vervolgens houdt u de ÒRESETÓ-toets minstens 3 seconden lang ingedrukt. Na het terugstellen verdwijnt ÒV-BELTÓ van het display.
Druk opnieuw op de ÒSELECTÓ-toets om de V-snaarkilometerteller te starten. De weergave wisselt naar de ODO-modus.
Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
Deze indicator wordt elke 20000 km (12500 mi) weergegeven om aan te geven dat de V-snaar moet worden vervangen.
Stel de indicator voor V-snaarvervanging terug nadat de V-snaar is vervangen.
Als de V-snaar wordt vervangen voordat de indicator voor V-snaarvervanging wordt weergegeven (d.w.z. voordat het periodieke V-snaarvervangingsinterval is bereikt), moet de indicator voor V-snaarvervanging worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor V-snaarvervanging weer correct wordt aangegeven.
OPMERKING
Als de indicator voor V-snaarvervanging Ò-----Ó weergeeft, laat dan een Yamaha dealer het multifunctioneel display nakijken, aangezien dit defect kan zijn.
Omgevingstemperatuurweergave “OUT TEMP”
Deze weergave toont de omgevingstemperatuur van -10 ¡C tot 40 ¡C in stappen van 1 ¡C. De weergegeven temperatuur kan afwijken van de omgevingstemperatuur.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-5
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
●Als de omgevingstemperatuur daalt tot onder -10 ¡C, wordt een lagere temperatuur dan -10 ¡C niet weergegeven.
●Stijgt de omgevingstemperatuur tot boven 40 ¡C, dan wordt geen hogere temperatuur dan 40 ¡C weergegeven.
●De nauwkeurigheid van de temperatuuraflezing kan worden be•nvloed door langzaam rijden (ongeveer onder 20 km/h (12 mi/h)) of door het oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergangen etc.
Klok
De klok op tijd zetten:
1.Houd de ÒSELECTÓ-toets en de ÒRESETÓ-toets tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.
2.Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de ÒRESETÓ-toets om de uren in te stellen.
3.Druk op de ÒSELECTÓ-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4.Druk op de ÒRESETÓ-toets om de minuten in te stellen.
5.Druk op de ÒSELECTÓ-toets en laat deze dan los om de klok te starten.
|
lecteren, en draai dan de sleutel naar |
Brandstofniveaumeter |
ÒOFFÓ. |
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe- |
|
veel brandstof in de tank aanwezig is. De |
|
displaysegmenten van de brandstofniveau- |
|
meter verdwijnen richting ÒEÓ (leeg) naar- |
|
mate het brandstofniveau verder daalt. Ga |
|
zo snel mogelijk tanken als het onderste |
|
segment van de brandstofniveaumeter |
|
en de waarschuwingsindicator brandstof- |
|
niveau Ò Ó gaan knipperen. Wanneer de |
|
sleutel naar ÒONÓ wordt gedraaid, lichten |
|
eerst alle displaysegmenten van de brand- |
|
stofniveaumeter kort op en wordt daarna |
|
het huidige brandstofniveau weergegeven. |
|
Helderheidsregeling |
|
Met deze functie regelt u de helderheid |
|
van de snelheidsmeterunit, afgestemd op |
|
het aanwezige daglicht. |
|
Om de helderheid in te stellen
1.Draai de sleutel naar ÒOFFÓ.
2.Druk de ÒSELECTÓ-toets in en houd deze ingedrukt.
3.Draai de sleutel naar ÒONÓ, wacht vijf seconden en laat dan de ÒSELECTÓtoets los.
4.Druk op de ÒRESETÓ-toets om het gewenste helderheidsniveau te se-
3-6
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12349
Stuurschakelaars
Links
1
2
3
1.Dimlichtschakelaar Ò%/&Ó
2.Richtingaanwijzerschakelaar Ò4/6Ó
3.Claxonschakelaar Ò*Ó
Rechts
1
1. Startknop Ò,Ó
DAU12400
Dimlichtschakelaar “&/%”
Zet deze schakelaar op Ò&Ó voor grootlicht en op Ò%Ó voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “4/6”
Druk deze schakelaar naar Ò6Ó om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar Ò4Ó om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “*”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAUM1132
Startknop “,”
Druk bij bekrachtigde voorof achterrem deze knop in om de motor via de startmotor te starten. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAUS2010
Voorremhendel
1
1. Levier de frein avant
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
Dit model is uitgerust met een gekoppeld remsysteem.
Aangezien dit systeem mechanisch is, kunt u extra vrije slag voelen in de voorremhendel als de achterremhendel wordt aangetrokken. Zie ÒAchterremhendelÓ voor gedetailleerde informatie over het gekoppelde remsysteem.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-7
1
2
3
4
5
6
7
8
9
|
|
DAU1044E |
|
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN |
|||
DAUS1961 |
ken. |
DAUT3590 |
|
Achterremhendel |
Tankdop |
||
● Het gekoppelde remsysteem functio- |
|||
1 |
neert niet als alleen de voorrem wordt |
|
|
|
bekrachtigd. |
|
1 2
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
Dit model is uitgerust met een gekoppeld remsysteem.
Wanneer u aan de achterremhendel trekt, wordt de achterrem en een gedeelte van de voorrem bekrachtigd. Trek beide remhendels tegelijkertijd aan voor maximale remkracht.
OPMERKING
●Daar het gekoppelde remsysteem mechanisch is, kunt u extra vrije slag voelen in de voorremhendel als de achterremhendel wordt aangetrok-
1.Tankdop
2.Lijn merktekens uit
Om de tankdop te verwijderen
1.Open het zadel. (Zie pagina 3-11.)
2.Draai de tankdop naar links en trek hem los.
Om de tankdop aan te brengen
1.Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank en draai
deze rechtsom tot de merktekens ÒW/XÓ op de dop en de rubber mat tegenover elkaar staan.
2.Sluit het zadel.
DWA11091
WAARSCHUWING
Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstof-
3-8
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
lekkage ontstaat brandgevaar. |
DAU13221 |
|
Brandstof |
||
|
||
|
1 |
|
|
2 |
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
WAARSCHUWING
Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.
2.Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.
3.Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan aantasten.[DCA10071]
4.Draai de tankdop stevig vast.
DWA15151
WAARSCHUWING
Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzine-
1
2
3
4
5
6
7
8
9
3-9
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU1044E
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
damp heeft ingeademd of benzine in uw ten beperkt. ogen heeft gekregen. Als benzine op
uw huid terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.
DAU33520
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
8.0 L (2.11 US gal) (1.76 Imp.gal)
DCA11400
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskos-
DAU13433
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
DWA10862
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen:
●Parkeer de machine nooit nabij brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.
●Parkeer de machine op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.
●Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
●Laat de motor niet langer dan enkele minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.
DCA10701
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine
3-10