Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de CS50/CS50M/CS50Z profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en
fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw
CS50/CS50M/CS50Z. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch
nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU34111
t
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
ss
WAARSCHUWINGWanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of
degene die de scooter inspecteert of repareert.
LET OP:De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
OPMERKING:De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-
makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
● Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
● Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al
bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze
handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12410
ss
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE
VOERTUIGEN. HUN VEILIG
GEBRUIK EN WERKING ZIJN
AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER.
ELKE BESTUURDER MOET BEKEND
ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE SCOOTER TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
● DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG
ZIJN INGELICHT OVER ALLE
ASPECTEN VAN SCOOTERRIJDEN.
● ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-
CHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN HET INSTRUCTIEBOEKJE VOOR DE
EIGENAAR.
● GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
● GEBRUIK MAKEN VAN PROFES-
SIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN
HET INSTRUCTIEBOEKJE EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
● Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige
controle kan een ongeval helpen
voorkomen.
● Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder
plus een passagier.
OPMERKING:
Hoewel deze scooter is gebouwd
voor het vervoeren van de bestuurder
en een passagier, dient u altijd de
lokale wet- en regelgeving na te
leven.
● Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste
oorzaak van auto/scooter ongevallen. Vaak worden ongevallen
veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft
gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het
risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het
naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken
met scooters zich namelijk het
meest voor.
• Ga daar rijden waar andere
weggebruikers u kunnen zien.
Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak
waren bij een ongeval betrokken
bestuurders zelfs niet in het bezit
van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om
te rijden en leen uw machine
alleen uit aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden
met uw beperkingen helpt u
ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken
waar geen verkeer is, totdat u
1
1-1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
grondig bekend bent met de
scooter en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroor-
1
zaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders
houden bij het ingaan van een
bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop
(onvoldoende schuinleggen bij
de bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd wordt genomen.
• Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller
dan de wegcondities en het
verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat
u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
● De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor
een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het
rijden beide handen aan het
stuur houden en beide voeten
op de voetplaat, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de
bestuurder, de zadelband of de
handgreep, indien aanwezig,
met beide handen vast te houden en beide voeten op de
passagiersvoetsteunen te houden.
• eem nooit een passagier mee
die niet in staat is om beide
voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
● Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde
wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke
afloop betreffen meestal hoofdletsel.
Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of
reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde
helm.
● Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in
uw niet-afgeschermde ogen kan
het zicht verslechteren, zodat u
1-2
gevaren te laat zou opmerken.
● Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen
e.d. te dragen verkleint u de kans
op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen
worden gegrepen en zo een
ongeval of letsel veroorzaken.
● Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor
draait. Deze onderdelen worden
zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd
beschermende kleding die uw
benen, enkels en voeten bedekt.
● De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook
voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische
wijzigingen die niet door Yamaha zijn
goedgekeurd, of door originele
onderdelen te verwijderen, kan deze
scooter onveilig worden in het gebruik
en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
het gebruik van uw scooter ook
onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het
vervoer van bagage kan een negatief
effect hebben op de rijstabiliteit en
het weggedrag als hierdoor de
gewichtsverdeling van de scooter
verandert. Wees uiterst voorzichtig bij
het monteren van accessoires of het
beladen van uw scooter, om zo
mogelijke ongevallen te vermijden.
Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hier
volgen enkele algemene richtlijnen bij
het beladen van de scooter of het
monteren van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder,
passagier, accessoires en bagage
mag de maximale gewichtlimiet niet
overschrijden.
Maximale belasting:
CS50 169 kg (373 lb)
CS50M 169 kg (373 lb)
CS50Z 166 kg (366 lb)
Let op het volgende wanneer u tot
deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk
nabij de scooter. Zorg dat het
gewicht zo gelijkmatig mogelijk
aan beide zijden van de scooter
wordt verdeeld, om zo onbalans
of instabiliteit te beperken.
● Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans
voordoen. Controleer voordat u
gaat rijden of accessoires en
bagage stevig aan de scooter zijn
bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
● Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de
voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen
een instabiel weggedrag of een
te trage reactie op het stuur vero-
orzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze scooter. Yamaha is niet in
1-3
staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf
verantwoordelijk voor de juiste keuze,
installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de
keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires
de onderstaande richtlijnen en die
vermeld onder het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en
vervoer nooit bagage als deze
een nadelige invloed hebben op
de prestaties van uw scooter.
Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken,
om zeker te zijn dat het de
grondspeling of de hellinghoek
op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag
of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij
het stuur of de voorvork zijn
gemonteerd zullen mogelijk
instabiliteit veroorzaken door
een foutieve gewichtsverdeling
of door aërodynamische effecten. Accessoires aan het stuur
of nabij de voorvork moeten zo
1
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
1
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch
effect van invloed zijn op de
rijstabiliteit van de scooter. De
scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit
veroorzaken terwijl u grote
voertuigen inhaalt of door deze
wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een
andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde
zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele
bediening hinderen, zodat we
dergelijke accessoires sterk
afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires.
Als elektrische accessoires de
capaciteit van het elektrisch systeem van de scooter te boven
gaan, kan zich een gevaarlijke
elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de
motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
● BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor
of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de
nabijheid bent van open vuur.
● Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet
draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in
de open lucht of in een ruimte die
voldoende ventilatie heeft.
● Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat
en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als
u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem
kunnen heet zijn, dus parkeer
de scooter op een plek waar
1-4
voetgangers of kinderen hiervan geen hinder hebben.
• arkeer de scooter niet op een
helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
• Parkeer de scooter niet nabij
een brandend toestel(bijv. een
petroleumkachel) of bij open
vuur, hij zou zo vlam kunnen
vatten.
● Roep onmiddellijk medische hulp
in nadat u benzine heeft ingeslikt,
veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is
terecht gekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met
zeepwater en trek andere kleding
aan.
t
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10371
Andere aandachtspunten
voor veilig motorrijden
● Geef duidelijk richting aan wan-
neer u een bocht neemt.
● Op een nat wegdek kan remmen
uiterst lastig zijn. Vermijd te hard
remmen, de scooter zou kunnen
slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek
wilt stoppen.
● Minder snelheid bij het naderen
van een bocht of een afslag. Trek
langzaam op nadat u de bocht
hebt genomen.
● Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op
en kan het portier openslaan in
uw rijrichting.
● Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de
wegenbouw en putdeksels worden in natte toestand zeer glad.
Minder snelheid en passeer ze
voorzichtig. Houd de scooter
recht, anders kan hij gaan schuiven.
● De remvoeringen kunnen nat
worden bij het wassen van de
scooter. Controleer de remmen
na het wassen van de scooter,
voordat u gaat rijden.
● Draag steeds een helm, hands-
choenen, een lange broek (taps
toelopend bij de enkel/omslag,
om flapperen te voorkomen), en
een felgekleurd jack.
● Vervoer op uw scooter niet te
veel bagage. Een overbeladen
scooter is onstabiel.
1
1-5
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
CS50/CS50M
2
DAU32220
1. Opbergcompartiment (pagina 3-12)
2. Chokdemperunit (pagina 3-13)
3. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-7)
4. Stelmoer vrije slag remhendel (pagina 6-14)
5. Olieaftapplug eindoverbrenging (pagina 6-7)
6. Kickstarter (pagina 3-11)
7. Luchtfilterelement (pagina 6-10)
8. Voorremblokken (pagina 6-15)
2-1
CS50Z
BESCHRIJVING
DAU32220
2
1. Opbergcompartiment (pagina 3-12)
2. Chokdemperunit (pagina 3-13)
3. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-7)
4. Stelmoer vrije slag remhendel (pagina 6-14)
5. Olieaftapplug eindoverbrenging (pagina 6-7)
6. Kickstarter (pagina 3-11)
7. Luchtfilterelement (pagina 6-10)
8. Kijkglas koelvloeistofniveau (pagina 6-8)
9. Voorremblokken (pagina 6-15)
2-2
BESCHRIJVING
Aanzicht rechterzijde
CS50/CS50M
2
DAU32230
1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Olietankdop (pagina 3-8 / pagina 3-10)
3. Tankdop (pagina 3-8)
4. Zadel (pagina 3-11)
5. Accu (pagina 6-20)
6. Zekeringen (pagina 6-22)
7. Bagagehaak (pagina 3-14)
8. Middenbok (pagina 6-18)
9. Voetsteun passagier
2-3
CS50Z
BESCHRIJVING
DAU32230
2
1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Olietankdop (pagina 3-8 / pagina 3-10)
3. Tankdop (pagina 3-8)
4. Zadel (pagina 3-11)
5. Accu (pagina 6-20)
6. Zekeringen (pagina 6-22)
7. Bagagehaak (pagina 3-14)
8. Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-8)
9. Middenbok (pagina 6-18)
10. Voetsteun passagier
2-4
BESCHRIJVING
1
2
34
5
67
8
Bedieningen en instrumenten
CS50/CS50M/CS50Z
2
DAU32240
1. Achterremhendel (pagina 3-7)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-6)
3. Snelheidsmeter (pagina 3-4)
4. Multifunctioneel display (pagina 3-4)
5. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-6)
7. Gasgreep (pagina 6-11)
8. Voorremhendel (pagina 3-7)
2-5
m
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10460
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden
het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het
stuur vergrendeld. De diverse standen
worden hierna beschreven.
ON “f”
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp, de instrumentenverlichting en het achterlicht gaan automatisch branden wanneer de motor
wordt gestart.
DAU10640
DAU10660
OFF “e”
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10670
h
Het waarschuwingslampje 2-takt
injectiesmering moet gaan branden.
(Zie pagina 5-1.)
DAU10680
LOCK “m”
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld.
De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar
links.
1. Drukken.
2. Draaien.
3-1
2. Druk de sleutel in de “e”-stand
in en draai hem dan naar de “m”-
stand. Houd de sleutel hierbij
ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken
2. Draaien
Druk de sleutel in en draai hem dan
naar “e” terwijl de sleutel ingedrukt
wordt gehouden.
DWA10060
ss
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar
“ee” of naar “mm” terwijl de machine
rijdt; elektrische systemen worden
dan afgeschakeld en mogelijk zult
u zo de macht over het stuur verlie-
3
km/h
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1
2
345
km/h
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1
234
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
zen of een ongeval veroorzaken.
Zorg altijd dat de machine stilstaat
voordat u de sleutel naar “ee” of
naar “mm” draait.
Het bijbehorende controlelampje
knippert terwijl de schakelaar voor
richtingaanwijzers naar de linker- of
rechterstand is gedrukt.
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de
koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11080
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11180
Waarschuwingslampje olieniveau
“z”
Dit waarschuwingslampje brandt als
de sleutel in de “f”-stand staat of als
het olieniveau in het oliereservoir voor
2-takt injectiesmering bij draaiende
motor te laag staat. Als het waarschuwingslampje bij draaiende motor gaat
branden, stop dan direct en vul het
oliereservoir met Yamalube 2 of gelijkwaardige 2-takt injectiesmering met
ofwel JASO klasse “FC” of met de
ISO klassen “EG-C” of “EG-D”.Het
waarschuwingslampje moet doven
nadat het oliereservoir voor 2-takt
injectiesmering is bijgevuld.
OPMERKING:
Vraag een Yamaha dealer het elektrisch circuit te controleren als het
waarschuwingslampje niet gaat branden als de sleutel in de “f”-stand
staat of niet dooft nadat de olie in het
oliereservoir voor 2-takt injectiesmering is bijgevuld.
DCA10010
LET OP:
Gebruik de machine alleen als u
weet dat het motorolieniveau voldoende hoog is.
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet
in zo’n geval de motor onmiddellijk af
en geef deze de tijd om af te koelen.
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl
deze oververhit is.
3
3-3
km/h
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1
2
3
4
km/h
mph
0
10
20
30
40
50
0
10
20
30
40
50
60
70
80
CS50Z
1
km/h
mph
0
10
20
30
40
50
0
10
20
30
40
50
60
70
80
1
CS50/CS50M
km/h
0
10
20
30
40
50
60
70
80
CS50Z
1
km/h
0
10
20
30
40
50
60
70
80
CS50/CS50M
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Snelheidsmeter
3
1. Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
DAU11591
ALLEEN VOOR GROOTBRITTANNIË
1. Snelheidsmeter
Multifunctioneel display
1. Knop
2. Kilometerteller/rittellers
DAUS1422
3. Digitale klok
4. Brandstofniveaumeter
DWA12311
ss
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat,
voordat u wijzigingen in de instellingen van het multifunctionele display gaat aanbrengen.
Het multifunctionele display heeft de
volgende voorzieningen:
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele
rijsnelheid.
3-4
● een digitale klok
● een kilometerteller, die de totale
afgelegde afstand toont
● een ritteller, die de afgelegde afs-
tand toont sinds de teller het
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
laatst werd teruggesteld op nul
● een brandstofniveaumeter
● een zelfdiagnosesysteem
● een functietoets (om diverse
modi van het multifunctionele
display te selecteren, in te stellen
en terug op nul te stellen)
OPMERKING:
● Vergeet niet de sleutel naar “f”
te draaien voordat u de toets
gebruikt.
● Alleen voor Groot-Brittannië: De
kilometerteller en ritteller worden
weergegeven in mijlen.
De klok op tijd zetten:
1. Selecteer de kilometerteller en
houd de toets minstens twee
seconden ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te
knipperen, drukt u op de toets
om de uren in te stellen.
5. Houd de toets minstens twee
seconden ingedrukt om de eenheden van de minutenaanduiding
te veranderen.
6. Als het cijfer van de eenheden
begint te knipperen, drukt u op
de toets om dit cijfer in te stellen.
3
3. Houd de toets minstens twee
seconden ingedrukt om de tientallen van de minutenaanduiding
te veranderen.
4. Als het tientallencijfer begint te
knipperen, drukt u op de toets
om dit cijfer in te stellen.
7. Houd de toets minstens twee
seconden ingedrukt om de klok
te starten.
OPMERKING:
Nadat de klok op tijd is gezet, moet
de toets minstens twee seconden
lang worden ingedrukt alvorens de
sleutel naar “e” te draaien, anders
geeft de klok niet de juiste tijd aan.
3-5
1
Rechts
1
2
3
Links
PRESS
BUTTON
PRESS
BUTTON
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de toets wisselt
de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de ritteller
“TRIP”, volgens onderstaande volgorde:
ODO TRIP ODO
3
1. Kilometerteller
2. Ritteller
Om de ritteller op nul terug te stellen,
selecteert u deze door op de toets te
drukken en houdt u daarna de toets
ten minste twee seconden ingedrukt.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan
hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de
brandstofniveaumeter verdwijnen
richting “E” (leeg) naarmate het
brandstofniveau daalt. Wanneer er
nog maar één segment naast “E” is
Stuurschakelaars
DAU12347
overgebleven, vul dan zo snel mogelijk brandstof bij.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het brandstofelektrische circuit.
Indien het brandstofelektrische circuit
een defect heeft, gaan alle displaysegmenten van de brandstofniveaumeter knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer het
voertuig te controleren.
1. Dimlichtschakelaar “j/k”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “c/d”
3. Claxonschakelaar “a”
1. Startknop “g”
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12400
Dimlichtschakelaar “j/k”
Zet deze schakelaar op “j” voor grootlicht en op “k” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “c/d”
Druk deze schakelaar naar “d” om
afslaan naar rechts aan te geven.
Druk deze schakelaar naar “c” om
afslaan naar links aan te geven. Na
loslaten keert de schakelaar terug
naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is
teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “a”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAUM1131
Startknop “g”
Druk op deze knop terwijl u de voorof achterrem bekrachtigt om de motor
te starten met de startmotor.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
DAU12900
Voorremhendel
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan
de rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de voorrem
te bekrachtigen.
3-7
DAU12950
Achterremhendel
3
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan
de linkerstuurgreep. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te
bekrachtigen.
1
2
ZAUM0020
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Tankdop en dop van het
oliereservoir voor 2-takt
injectiesmering
3
1. Olietankdop
2. Tankdop
De tankdop en de dop van het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
bevinden zich onder het zadel. (Zie
pagina 3-11.)
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen wordt
deze linksom gedraaid en dan losgenomen.
Om de tankdop aan te brengen wordt
deze rechtsom gedraaid.
DAU13201
Dop oliereservoir voor 2-takt
injectiesmering
De dop van het oliereservoir voor 2takt injectiesmering wordt losgetrokken om te verwijderen.
Om de dop van het oliereservoir voor
2-takt injectiesmering aan te brengen
wordt deze vastgedrukt in de reservoiropening.
ss
WAARSCHUWING
DWA10140
Controleer alvorens te gaan rijden
of de tankdop en de dop van het
oliereservoir voor 2-takt injectiesmering correct zijn aangebracht.
DAU13211
Brandstof
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in
de brandstoftank aanwezig is. Vul de
brandstoftank tot onderaan de vulpijp
zoals getoond.
ss
WAARSCHUWING
● Overvul de brandstoftank niet,
anders zal benzine uitstromen
zodra deze warm wordt en uitzet.
● Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
DWA10880
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af
met een schone, droge en zachte
doek, de brandstof kan immers
schade toebrengen aan de lak of
aan kunststof onderdelen.
DAU13270
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE
LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
5,5 L (1,45 US gal) (1,21 Imp.gal)
Brandstofreserve:
1,9 L (0,50 US gal) (0,42 Imp.gal)
Uw Yamaha motorblok is gebouwd
op het gebruik van normale loodvrije
benzine met een octaangetal van
RON 91 of hoger. Als de motor gaat
detoneren (pingelen), gebruik dan
benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan
bougies langer mee en blijven de
onderhoudskosten beperkt.
DAU13431
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
DWA10860
ss
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de
motor heeft gedraaid. Controleer of
het uitlaatsysteem is afgekoeld
alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
DCA10700
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om
brand of andere schaderisico’s te
voorkomen.
● Gebruik uitsluitend loodvrije
benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
● Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals
op gras of op ander materiaal
dat gemakkelijk vlamvat.
3-9
● Laat de motor niet te lang
aaneen stationair draaien.
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
2-takt injectiesmering
3
1. Olietankdop
Controleer of voldoende olie aanwezig is in het reservoir voor 2-takt injectiesmering. Vul indien nodig de voorgeschreven 2-takt injectiesmering bij.
Aanbevolen olie:
2-takt injectiesmering (JASO klasse “FC”, of ISO klasse “EG-C” of
“EG-D”)
Oliehoeveelheid:
1,4 L (1,48 US qt) (1,23 Imp.qt)
OPMERKING:
Controleer of de dop op het reservoir
voor 2-takt injectiesmering correct is
aangebracht.
DAU13452
DAUM1141
Oliereservoir voor 2-takt
injectiesmering
Om bij het oliereservoir voor 2-takt
injectiesmering te komen, opent u het
opbergcompartiment. (Zie pagina
3-12.)
1. Verwijder de dop van het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering door deze los te trekken.
OPMERKING:
Controleer of de dop van het reservoir
voor 2-takt injectiesmering correct is
geplaatst alvorens met de machine te
gaan rijden.
2. Breng de dop van het reservoir
voor 2-takt injectiesmering weer
aan door deze in de reservoiropening te drukken.
3-10
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAUS1050
Kickstarter
Trap om de motor te starten het
kickstartpedaal licht omlaag totdat de
tandwielen aangrijpen en trap het
pedaal dan soepel maar krachtig
omlaag.
1. Kickstarter
DAU14160
Rijderzadel
Openen van het rijderzadel
1. Zet de scooter op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot en draai hem dan linksom.
1. Openen.
OPMERKING:
Druk de sleutel niet in terwijl u deze
draait.
3. Klap het rijderzadel omhoog.
3
1. Zadel
Sluiten van het rijderzadel
1. Klap het zadel omlaag en druk
dan aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit het contactslot als de scooter onbeheerd
wordt achtergelaten.
OPMERKING:
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Opbergcompartiment
3
1. Opbergcompartiment
Onder het zadel is een opbergcompartiment aanwezig. (Zie pagina
3-11.)
ss
WAARSCHUWING
● Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van 3,5 kg (7,7 lb) voor
het opbergcompartiment niet.
● Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van CS50/CS50M 169
kg (373 lb) CS50Z 166 kg (366
lb) voor de machine niet.
DAU14510
DWA10960
DCA10080
LET OP:
Let op het volgende bij het gebruik
van het opbergcompartiment.
● Het opbergcompartiment
wordt snel warmer als het is
blootgesteld aan direct zonlicht, bewaar hierin dus geen
goederen die slecht tegen
warmte kunnen.
● Wikkel natte voorwerpen in
een plastic zak, om zo vochtig
worden van het opbergcompartiment te voorkomen.
● Het opbergcompartiment kan
nat worden als de scooter
wordt gewassen, omwikkel te
bewaren voorwerpen dus in
een plastic zak.
● Bewaar geen waardevolle of
breekbare voorwerpen in het
opbergcompartiment.
Om een helm op te bergen in het
opbergcompartiment, moet de helm
omgekeerd geplaatst worden en met
de voorkant naar voren toe.
OPMERKING:
● Sommige helmen kunnen vanwe-
ge hun grootte of vorm niet worden weggeborgen in het opbergcompartiment.
● Laat uw scooter niet onbeheerd
achter met het zadel open.
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU14830
Afstellen van de
schokdemperunit (Per model
verschillend)
1. Stelring veervoorspanning
2. Positie-indicator
Deze schokdemper is uitgerust met
een stelring voor veervoorspanning.
DCA10100
LET OP:
Probeer nooit een stelmechanisme
voorbij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te
maken de stelring in de richting (a).
Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te
maken de stelring in de richting (b).
OPMERKING:
Zet de gewenste inkeping in de stelring tegenover de positie-indicator op
de schokdemper.
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
(b)
Standaard:
midden
Maximum (hard):
(a)
DWA10220
ss
WAARSCHUWING
Deze schokdemper is gevuld met
stikstofgas onder hoge druk. Lees
en begrijp de volgende informatie
alvorens de schokdemper te
gebruiken. De fabrikant kan niet
aansprakelijk worden gesteld voor
schade aan eigendommen of voor
persoonlijk letsel als dit voortvloeit
uit verkeerd gebruik.
● Probeer de gascilinder niet te
openen en blijf er verder vanaf.
● Stel de schokdemper niet bloot
aan open vuur of aan andere
hittebronnen, anders kan deze
door de oplopende druk exploderen.
● Vervorm of beschadig de gas-
cilinder op geen enkele wijze,
de dempende werking zal dan
achteruitgaan.
● Laat onderhoud aan de schok-
demper altijd uitvoeren door
een Yamaha dealer.
3
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAUT1071
Bagagehaak
3
1. Bagagehaak
DWAT1031
ss
WAARSCHUWING
● Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van 1,5 kg (3,3 lb) voor
de bagagehaak niet.
● Overschrijd het maximumlaad-
gewicht van CS50/CS50M 169
kg (373 lb) CS50Z 166 kg (366
lb) voor de machine niet.
3-14
CONTROLES VOOR HET STARTEN
DAU15593
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van zijn of haar machine. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele
schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van
belang om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren en bovendien de volgende punten te controleren.
OPMERKING:
Voordat de machine wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zo’n inspectie neemt
maar weinig tijd in beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
DWA11150
ss
WAARSCHUWING
Als een onderdeel uit de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren werkt, laat het dan controleren en repareren alvorens de machine te gebruiken.
4
4-1
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controlelijst voor gebruik
ITEMCONTROLESPAGINA
Brandstof• Vul indien nodig brandstof bij.3-8
2-takt injectiesmering
Versnellingsbakolie• Controleer de machine op olielekkage.6-7
4
Koelvloeistof (Voor CS50Z)
Voorrem• Vervang indien nodig.6-14, 6-15, 6-16
Achterrem
Gasgreep
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer het olieniveau in het oliereservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het
voorgeschreven niveau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha
dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het
voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te
stellen, en de kabel en het kabelhuis te smeren.
DAU15605
3-10
6-8
6-14, 6-15
6-11, 6-17
4-2
CONTROLES VOOR HET STARTEN
ITEMCONTROLESPAGINA
• Controleer op schade.
Wielen en banden
Remhendels
Middenbok
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting, • Controleer de werking.
signaleringssysteem en • Corrigeer indien nodig.—
schakelaars
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.—
6-11, 6-13
6-18
6-18
4
4-3
ZAUM0367
m
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
ss
WAARSCHUWING
● Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en hun werking voordat u
gaat rijden. Informeer bij een
Yamaha dealer als u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
● Start de motor nooit in een
afgesloten ruimte en laat deze
hierin ook niet lange tijd aane-
5
en draaien. Uitlaatgassen zijn
giftig en het inademen ervan
kan al binnen korte tijd leiden
tot bewusteloosheid en dodelijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
● Start de motor om veiligheids-
redenen te allen tijde met de
middenbok naar beneden.
DAU15980
DWA10870
DAU16561
Starten van een koude motor
DCA10250
LET OP:
Zie pagina 5-4 voor instructies over
het inrijden van de motor alvorens
de machine in gebruik wordt genomen.
1. Draai de sleutel naar “h” en zodra
het waarschuwingslampje olieniveau gaat branden naar “f”.
DCA10240
LET OP:
Als het waarschuwingslampje voor
olieniveau niet gaat branden, vraag
dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Start de motor door de startknop
in te drukken of het kickstarterpedaal omlaag te trappen terwijl
tegelijkertijd de voor- of achterrem is bekrachtigd.
OPMERKING:
Als de motor na indrukken van de
startknop niet wil starten, laat dan de
startknop los, wacht een paar seconden en probeer het dan opnieuw.
Iedere startpoging moet zo kort
mogelijk duren om de accu te sparen.
Laat de startmotor nooit langer dan 5
seconden aaneen draaien. Probeer
de kickstarter als de motor niet via de
startmotor wil aanslaan.
5-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DCA11040
LET OP:
Trek nooit snel op terwijl de motor
nog koud is, dit verkort de levensduur van de motor!
DAU16761
Wegrijden
OPMERKING:
Laat de motor warmdraaien voordat u
wegrijdt.
1. Houd met uw linkerhand de achterremhendel ingedrukt, houd
met uw rechterhand de rechterhandgreep vast en duw de scooter van de middenbok af.
1. Handgreep
2. Achterremhendel
2. Ga schrijlings op het zadel zitten
en stel de achteruitkijkspiegels
af.
3. Zet de richtingaanwijzers aan.
4. Controleer op tegemoetkomend
verkeer en draai voorzichtig aan
de gasgreep (rechts) om weg te
rijden.
5. Schakel de richtingaanwijzers uit.
5
5-2
(b)
(a)
ZAUM0199
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Sneller en langzamer rijden
5
De rijsnelheid wordt geregeld door de
gasgreep open of dicht te draaien.
Draai de gasgreep richting (a) om
sneller te gaan rijden. Draai de gasgreep richting (b) om langzamer te
gaan rijden.
DAU16780
DAU16792
Remmen
1. Sluit de gasklep volledig.
2. Knijp de voor- en achterremmen
gelijktijdig in en oefen geleidelijk
meer druk uit.
DWA10300
ss
WAARSCHUWING
● Vermijd hard en abrupt rem-
men (met name wanneer u
naar één kant overhelt). De
scooter zou namelijk kunnen
slippen of omvallen.
● Spoorwegovergangen, tram-
rails, ijzeren platen gebruikt in
de wegenbouw en putdeksels
worden in natte toestand zeer
glad. U dient deze obstakels
daarom met aangepaste snelheid te naderen en voorzichtig
te passeren.
● Onthoud dat remmen op een
nat wegdek veel moeilijker is.
● Rijd langzaam heuvelafwaarts,
remmen kan tijdens afdalingen
soms lastig zijn.
5-3
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU16820
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk van uw rijstijl. Hierna volgen
enkele tips om het brandstofverbruik
te verlagen:
● Voer het motortoerental tijdens
accelereren niet te hoog op.
● Voer het toerental niet te hoog op
terwijl de motor onbelast draait.
● Laat de motor niet langdurig sta-
tionair draaien maar zet hem af
(bijvoorbeeld in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen).
DAU16830
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en 1000 km (600 mi). Lees daarom de volgende informatie
aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is,
mag dit gedurende de eerste 1000 km
(600 mi) niet te zwaar worden belast.
De verschillende onderdelen van de
motor slijten op elkaar in totdat de
juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt.
Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van
de motor kunnen leiden.
DAU17212
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en
neem dan de sleutel uit het contactslot.
ss
WAARSCHUWING
● De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar
voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kunnen
komen.
● Parkeer niet op een helling of
op een zachte ondergrond, de
machine zou dan kunnen
omvallen.
LET OP:
Parkeer nooit op een plek waar
sprake is van brandgevaar, zoals
op droog gras of nabij ander ontvlambaar materiaal.
DWA10310
DCA10380
5
5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
De eigenaar is verplicht de optimale
veiligheid te waarborgen. Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en
efficiënt mogelijke conditie blijft. Op
de volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot
inspecties, afstellingen en smeerbeurten gegeven.
De intervalperioden vermeld in het
periodiek smeer- en onderhoudsschema moeten worden beschouwd
als een algemene richtlijn onder nor-
6
male rijcondities. Het is echter mogelijk dat de INTERVALPERIODEN
VOOR ONDERHOUD MOETEN
WORDEN VERKORT AFHANKELIJK
VAN HET WEER, HET TERREIN, DE
GEOGRAFISCHE LOCATIE EN INDIVIDUEEL GEBRUIK.
ss
WAARSCHUWING
Vraag een Yamaha dealer het
onderhoudswerk uit te voeren als u
hiermee niet echt vertrouwd bent.
DAU17280
DWA10320
DWA10330
ss
WAARSCHUWING
Deze scooter is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde
wegen. Wanneer deze scooter
wordt gebruikt in een abnormaal
stoffige, modderige of vochtige
omgeving, dient het luchtfilterelement vaker te worden gereinigd of
te worden vervangen om snelle slijtage van de motor te voorkomen.
Raadpleeg een Yamaha dealer voor
de juiste onderhoudsperiodes.
6-1
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
● De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een
onderhoudsbeurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
● Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 30000 km (17500 mi), beginnend vanaf 6000 km (3500 mi).
● Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe
speciaal gereedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
DAU17715
KILOMETERSTANDJAAR-
NR.ITEMCONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
1*Brandstofleiding
2Bougie• Vervangen.√√√√ √
3Luchtfilterelement
4*Voorrem
5*Achterrem
6*Remslang
• Controleer de brandstof- en onderdrukslangen op
scheurtjes of beschadigingen.
• Reinigen.√√
• Vervangen.√√
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en
controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer de werking en stel de speling van de
remhendel af.
• Vervang de remschoenen.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer op scheurtjes en beschadigingen.√√√√ √
7*Wielen• Controleer de speling en controleer op beschadigingen.√√√√
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
8*Banden
9*Wiellagers• Controleer op speling of beschadigingen.√√√√
10 * Balhoofdlagers
11 * Framebevestigingen
6
Scharnieras van
12
voorremhendel
Scharnieras van
13
achterremhendel
14Middenbok
15 * Voorvork• Controleer op een correcte werking en olielekkage.√√√√
16 * Schokdemperunit• Controleer op een correcte werking en olielekkage.√√√√
17 * Carburateur• Stel het stationair toerental af.√√√√√ √
18 * Autolube pomp
19Versnellingsbakolie
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid.√√√√√
• Smeren met lithiumvet.Elke 24000 km (14000 mi)
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven
stevig zijn vastgezet.
● Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt.
● Hydraulisch remsysteem
• Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
• Ververs de remvloeistof elke twee jaar.
• De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
6
6-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Verwijderen en aanbrengen
van de stroomlijn- en
framepanelen
1. Stroomlijnpaneel
6
1. Paneel
DAU18740
dit hoofdstuk moeten de hierboven
afgebeelde stroomlijn- en framepanelen worden verwijderd. Neem deze
paragraaf door wanneer een stroomlijn- of framepaneel moet worden verwijderd of aangebracht.
DAUT1140
Stroomlijnpaneel A
Verwijderen van stroomlijnpaneel
1. Verwijder de schroeven in het
stroomlijnpaneel.
1. Stroomlijnpaneel
2. Schroef
2. Ontkoppel de koplampstekker,
de stekkers van het richtingaanwijzersnoer en de stekker van het
parkeerlichtsnoer.
1. Koplampstekker
2. Parkeerlichtstekker
3. Kabelboomstekker richtingaanwijzer
Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden beschreven in
3. Trek het stroomlijnpaneel los
zoals getoond.
6-5
1
ZAUM0037
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
1. Sluit de koplampstekker, de stekkers van het richtingaanwijzersnoer en de stekker van het parkeerlichtsnoer aan.
2. Plaats het stroomlijnpaneel in de
oorspronkelijke positie en breng
dan de schroeven aan.
DAUM1250
Paneel A
Verwijderen van het paneel
1. Open het opbergcompartiment.
(Zie pagina 3-12.)
2. Verwijder de schroef en haal dan
het paneel los.
1. Schroef
2. Paneel
Aanbrengen van het paneel
1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de
schroef aan.
2. Sluit het opbergcompartiment.
6-6
DAU19621
Controleren van de bougie
1. Elektrodenafstand
De bougie is een belangrijk motoronderdeel dat periodiek moet worden
gecontroleerd, bij voorkeur door een
Yamaha dealer. Omdat bougies door
verhitting en neerslag altijd langzaam
slijten, moet de bougie worden verwijderd en gecontroleerd op de tijden
genoemd in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema. Bovendien kan
aan het uiterlijk van de bougie de conditie van de motor worden afgelezen.
De porseleinen isolator rond de centrale elektrode moet licht tot gemiddeld bruin verkleurd zijn (de ideale
kleur als normaal met de machine
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
wordt gereden). Wanneer de bougie
een heel andere kleur vertoont, werkt
de motor mogelijk niet naar behoren.
Probeer dergelijke problemen niet zelf
vast te stellen. Laat in plaats daarvan
uw machine nakijken door een Yamaha dealer.
Vervang de bougie als de elektroden
blijken te zijn afgesleten en als overmatige koolaanslag of andere neerslag gevonden wordt.
Voorgeschreven bougie:
BR8HS/NGK (Voor CS50/CS50Z)
6
BPR4HS/NGK (Voor CS50M)
Voordat een bougie wordt aangebracht moet de elektrodenafstand
met een draadvoelmaat worden
gemeten; breng indien nodig de elektrodenafstand op specificatie.
Elektrodenafstand:
0,6 ~ 0,7 mm (0,024 ~ 0,028 in)
Aanhaalmoment:
Bougie:
20 Nm (2,0 m•kgf, 14,5 ft•lbf)
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar
is, wordt de bougie correct vastgezet
door handvast te zetten en dan nog
1/4 ~ 1/2 slag verder te draaien. De
bougie moet echter zo snel mogelijk
naar het juiste aanhaalmoment worden aangedraaid.
DAU20061
Versnellingsbakolie
Vóór elke rit moet het eindoverbrengingshuis worden gecontroleerd op
olielekkage. In geval van lekkage
dient u de scooter door een Yamaha
dealer te laten nakijken en te laten
repareren. Bovendien dient de versnellingsbakolie als volgt te worden
ververst op de aangegeven tijdstippen in het periodieke onderhouds- en
smeerschema.
1. Start de motor, warm de versnellingsbakolie op door een paar
minuten te gaan rijden en zet dan
de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder
het eindoverbrengingshuis om de
gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de
aftapplug om de olie uit het eindoverbrengingshuis af te tappen.
Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
6-7
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Vuldop versnellingsbakolie
2. Olieaftapplug eindoverbrenging
5. Breng de aftapplug voor de versnellingsbakolie aan en zet hem
vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Aftapplug versnellingsbakolie:
18 Nm (1,8 m•kgf, 13,0 ft•lbf)
6. Voeg de benodigde hoeveelheid
aanbevolen versnellingsbakolie
toe, breng de olievuldop aan en
draai deze vast.
Aanbevolen versnellingsbakolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0,11 L (0,12 US qt) (0,10 Imp.qt)
DWA11310
ss
WAARSCHUWING
● Zorg dat er geen verontreini-
gingen het cardanhuis kunnen
binnendringen.
● Zorg dat er geen olie op de
banden of wielen terechtkomt.
7. Controleer de versnellingsbak op
olielekkage. Zoek in geval van
lekkage naar de oorzaak.
DAUS1200
Koelvloeistof (alleen voor
vloeistofgekoelde modellen)
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau worden gecontroleerd. Ook
moet de koelvloeistof worden ververst volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
Controleren van het
koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke
ondergrond en houd deze rechtop.
OPMERKING:
● Het koelvloeistofniveau moet
worden gecontroleerd terwijl de
motor koud is, temperatuurverschillen zijn namelijk van invloed
op het niveau.
● Zorg dat de machine rechtop sta-
at bij het controleren van het
koelvloeistofniveau. Wanneer de
machine iets schuin staat, kan
het niveau al foutief worden afgelezen.
DAUM2101
6
6-8
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
2. Controleer het koelvloeistofniveau via het kijkglas.
OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet tussen
de merkstrepen voor minimum- en
maximumniveau staan.
6
1. Kijkglas koelvloeistofniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
3. Als het koelvloeistofniveau zich
op of onder de merkstreep voor
minimumniveau bevindt, verwijder dan het stroomlijnpaneel A.
(Zie pagina 6-5.)
4. Open de dop van het koelvloeistofreservoir, en vul koelvloeistof
bij tot aan de merkstreep voor
maximumniveau.
Inhoud koelvloeistofreservoir:
0,25 L (0,26 US qt) (0,22 Imp.qt)
1. Dop koelvloeistofreservoir
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
DCA10471
LET OP:
● Als er geen koelvloeistof voor-
handen is, gebruik in plaats
daarvan dan gedistilleerd
water of zacht leidingwater.
Gebruik geen hard water of
zout water, hierdoor kan de
motor worden beschadigd.
● Vervang, indien water in plaats
van koelvloeistof is gebruikt,
het water zo snel mogelijk door
6-9
koelvloeistof. Anders is het
koelsysteem niet beschermd
tegen vorst en corrosie.
● Als water aan de koelvloeistof
is toegevoegd, vraag dan zo
snel mogelijk een Yamaha dealer het antivriespercentage van
de koelvloeistof te controleren,
anders zal de koelvloeistof
minder effectief zijn.
DWA10380
ss
WAARSCHUWING
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop nooit terwijl de motor nog
heet is.
5. Sluit de reservoirdop en breng
het stroomlijnpaneel aan.
DAU33030
De koelvloeistof verversen
DWA10380
ss
WAARSCHUWING
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop nooit terwijl de motor nog
heet is.
De koelvloeistof moet volgens de
intervalperioden vermeld in het perio-
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
dieke smeer- en onderhoudsschema
ververst worden. Laat de koelvloeistof
verversen door een Yamaha dealer.
DAU40370
Luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden
gereinigd en vervangen volgens de
intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Vraag een Yamaha dealer het luchtfilterelement te reinigen of te vervangen.
DAU21300
Afstellen van de carburateur
De carburateur vormt een belangrijk
onderdeel van de motor en moet zeer
precies worden afgesteld. Laat daarom alle carburateurafstellingen over
aan een Yamaha dealer die over de
benodigde vakkennis en ervaring
beschikt.
6
6-10
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Speling van de gaskabel
afstellen
1. Vrije slag gaskabel
6
De vrije slag van de gaskabel dient 2
~ 5 mm (0,08 ~ 0,20 in) te bedragen
bij de gasgreep. Controleer de vrije
slag van de gaskabel regelmatig en
stel deze indien nodig als volgt af.
OPMERKING:
Het stationair toerental moet correct
zijn afgesteld voordat de gaskabelspeling wordt gecontroleerd en afgesteld.
1. Draai de borgmoer los.
DAU21370
1. Borgmoer
2. Stelmoer
2. Draai de stelmoer richting (a)
voor meer gaskabelspeling. Draai
de stelmoer richting (b) voor minder gaskabelspeling.
3. Draai de borgmoer aan.
DAU33600
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven banden op het volgende voor een
optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw machine.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit
worden gecontroleerd en indien nodig
worden bijgesteld.
ss
WAARSCHUWING
● De bandspanning moet worden
gecontroleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de temperatuur van de
banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur).
DWA10500
6-11
1
2
ZAUM0054
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
● De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid
en het totale gewicht van rijder,
passagier, bagage en accessoires dat voor dit model is
vastgesteld.
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0 ~ 90 kg (0 ~ 198 lb):
Voor:
175 kPa (25 psi) (1,75 kgf/cm
Achter:
200 kPa (28 psi) (2,00 kgf/cm
CS50/CS50M 90 ~ 169 kg (198 ~
373 lb) CS50Z 90 ~ 166 kg (198 ~
366 lb):
Voor:
175 kPa (25 psi) (1,75 kgf/cm
Achter:
225 kPa (32 psi) (2,25 kgf/cm
Maximale belasting*:
CS50/CS50M 169 kg (373 lb)
CS50Z 166 kg (366 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder,
passagier, bagage en accessoires
2
)
2
)
2
)
2
)
DWA10450
ss
WAARSCHUWING
De aanwezigheid van bagage heeft
grote invloed op het weggedrag, de
rem- en rij-eigenschappen en de
veiligheid van uw machine. Neem
daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
● DE MACHINE NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbeladen machine kan leiden tot
beschadiging van de banden,
controleverlies of ernstig letsel. Zorg ervoor dat het totale
gewicht van de motorrijder,
lading en accessoires de maximaal toegestane belasting van
de machine niet overschrijdt.
● Vervoer geen los verpakte spu-
llen die tijdens de rit kunnen
gaan schuiven.
● Bevestig de zwaarste spullen
op veilige wijze dicht bij het
midden van de machine en verdeel het gewicht over beide zijden.
6-12
● Pas de luchtdruk in de wielop-
hanging en de bandspanning
aan op het te vervoeren
gewicht.
● Controleer vóór iedere rit de
conditie en spanning van de
banden.
6
1. Bandprofieldiepte
2. Wang van band
Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band
de vermelde limiet heeft bereikt, de
band spijkers of stukjes glas bevat of
wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band
onmiddellijk door een Yamaha dealer
worden vervangen.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Minimale bandprofieldiepte (voor
en achter):
1,6 mm (0,06 in)
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend.
Neem altijd de lokale voorschriften in
acht.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless
banden.
Voorband:
6
Maat:
110/70-12 47L
Fabrikant/model:
CHENG SHIN TIRE/C922
Achterband:
Maat:
120/70-12 51L
Fabrikant/model:
CHENG SHIN TIRE/C922
DWA10470
ss
WAARSCHUWING
● Laat sterk versleten banden
door een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een machine
met versleten banden is niet
alleen verboden, maar dit heeft
ook een averechts effect op de
rijstabiliteit, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen verliezen.
● De vervanging van onderdelen
van wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden
overgelaten aan een Yamaha
dealer, die over de nodige vakkundige kennis en ervaring
beschikt.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven wielen op het volgende voor een
optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw voertuig.
● Controleer de velgen voor iedere
rit op scheurtjes, verbuiging of
kromtrekken. Laat ingeval van
schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Probeer het
wiel nooit zelf te repareren, hoe
klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
● Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgebalanceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht
functioneren, of kan een slechte
wegligging en een verkorte
levensduur van de banden tot
gevolg hebben.
● Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band. Het bandoppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optimale eigenschappen verkrijgt.
6-13
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAUT1220
Vrije slag van voorremhendel
controleren
1. Vrije slag voorremhendel
De vrije slag van de remhendel dient 2
~ 5 mm (0,08 ~ 0,20 in) te bedragen,
zoals weergegeven. Controleer de vrije slag van de remhendel regelmatig
en laat indien nodig een Yamaha dealer het remsysteem controleren.
DWA10640
ss
WAARSCHUWING
Als de vrije slag van de remhendel
niet normaal is, wijst dat op een
serieus defect in het remsysteem.
Laat het remsysteem vóór gebruik
van de motorfiets nakijken of repareren door een Yamaha dealer.
DAU22170
Vrije slag van
achterremhendel afstellen
1. Vrije slag achterremhendel
De vrije slag van de remhendel dient 5
~ 10 mm (0,20 ~ 0,40 in) te bedragen,
zoals weergegeven. Controleer de vrije slag van de remhendel regelmatig
en stel deze indien nodig als volgt af.
6
6-14
(a)
(b)
1
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU22380
Controleren van
voorremblokken en
achterremschoenen
De voorremblokken en achterremschoenen moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschreven in het
periodieke smeer- en onderhoudss-
1. Stelmoer
Draai de stelmoer op de remankerplaat richting (a) voor meer vrije slag van
de remhendel. Draai de stelmoer rich-
6
ting (b) voor minder vrije slag van de
remhendel.
ss
WAARSCHUWING
Vraag een Yamaha dealer de afstelling te doen als de juiste afstelling
niet haalbaar is volgens de beschreven werkwijze.
chema.
Remblokken voorrem
DWA10650
1. Inspectieplug
DAU22400
1. Remvoeringdikte
Controleer elk voorremblok op schade en meet de remvoeringsdikte. Als
een remblok beschadigd is of als de
remvoeringsdikte minder is dan 3,1
mm (0,12 in), vraag dan een Yamaha
dealer de remblokken als set te vervangen.
6-15
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU22540
Remschoenen achterrem
1. Slijtage-indicator
2. Slijtagelimiet
De achterrem heeft een slijtage-indicator zodat de remschoenslijtage kan
worden gecontroleerd zonder de rem
te hoeven demonteren. Bekrachtig de
rem en let op de stand van de slijtageindicator om de remschoenslijtage te
controleren. Wanneer een remschoen
zover is afgesleten dat de slijtageindicator bij de slijtagelimiet komt,
vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.
DAU32344
Controleren van
remvloeistofniveau
1. Merkstreep minimumniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan
lucht het remsysteem binnendringen,
waarna de remwerking mogelijk minder effectief is.
Controleer alvorens te gaan rijden of
de remvloeistof boven de merkstreep
voor minimumniveau staat en vul
indien nodig bij. Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op verregaande remblokslijtage en/of lekkage in
het remsysteem. Als het remvloeistofniveau laag is, controleer dan de remblokken op slijtage en het remsysteem op lekkage.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
● Zorg bij het controleren van het
remvloeistofniveau dat de bovenzijde van de hoofdremcilinder
horizontaal is door het stuur te
draaien.
● Gebruik uitsluitend de voor-
geschreven kwaliteit remvloeistof, anders kunnen de rubber
afdichtingen verslechteren en zo
lekkage en slechte remwerking
teweegbrengen.
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
● Vul bij met hetzelfde type remvlo-
eistof. Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke chemische
reacties optreden en kan de remwerking verslechteren.
● Pas op en zorg dat tijdens bijvu-
llen geen water de hoofdremcilinder kan binnendringen. Water zal
het kookpunt van de remvloeistof
aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden.
6
6-16
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
● Remvloeistof kan gelakte of
kunststof onderdelen aantasten.
Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
● Naarmate de remblokken afslij-
ten, zal het remvloeistofniveau
geleidelijk verder dalen. Vraag
echter wel een Yamaha dealer
om een inspectie als het remvloeistofniveau plotseling sterk is
gedaald.
6
DAU22720
Verversen van remvloeistof
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven onder
OPMERKING in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Laat
bovendien de oliekeerringen van de
hoofdremcilinder, de remklauwen en
de remslang vervangen volgens de
intervalperioden of wanneer ze lekken
of zijn beschadigd.
● Oliekeerringen: Vervang elke
twee jaar.
● Remslang: Vervang elke vier jaar.
DAU23111
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort
voorafgaand aan elke rit te worden
gecontroleerd. Smeer ook de gaskabel volgens de intervaltijden gespecificeerd in het periodiek onderhoudsschema.
6-17
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU43640
Smeren van voor- en
achterremhendels
De scharnierpunten van de voor- en
achterremhendels moeten worden
gesmeerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddelen:
Voorremhendel:
Siliconenvet
Achterremhendel:
Lithiumvet (universeel vet)
6-18
DAU23191
Controleren en smeren van
de middenbok
1. Middenbok
De werking van de middenbok moet
voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de scharnierpunten
en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig worden gesmeerd.
ss
WAARSCHUWING
Als de middenbok niet soepel
omhoog en omlaag beweegt, vraag
dan een Yamaha dealer deze te
controleren of te repareren.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DWA11300
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de
voorvork moeten als volgt worden
gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
ss
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine veilig wordt
ondersteund, zodat hij niet kan
omvallen.
Controleer de binnenste vorkbuizen
6
op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke
ondergrond en houd deze rechtop.
2. Bekrachtig de voorrem en druk
het stuur een paar keer stevig
naar beneden om te controleren
of de voorvork soepel in- en uitveert.
DAU23271
DWA10750
DCA10590
LET OP:
Als schade wordt gevonden of de
voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een Yamaha dealer te repareren of te controleren.
6-19
DAU23280
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers
kunnen gevaarlijk zijn. De werking van
het stuur moet als volgt worden
gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de
motor zodat het voorwiel los is
van de grond.
ss
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine veilig wordt
ondersteund, zodat hij niet kan
omvallen.
2. Houd de voorvorkpoten beet bij
het ondereinde en probeer ze
naar voren en achteren te bewe-
DWA10750
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
gen. Als speling kan worden
gevoeld, vraag dan een Yamaha
dealer het stuursysteem te testen.
DAU23290
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten
worden gecontroleerd volgens de
intervalperioden voorgeschreven in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer
de wiellagers te controleren.
DAU23390
Accu
1. Accu
De accu bevindt zich achter paneel A.
(Zie pagina 6-5.)
Dit model is uitgerust met een permanent-dichte accu (onderhoudsvrij
type) waarvoor geen onderhoud
vereist is. De elektrolyt hoeft niet te
worden gecontroleerd en er hoeft
geen gedistilleerd water te worden
bijgevuld.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha
dealer de accu te laden als deze
ontladen lijkt te zijn. Vergeet niet dat
de accu sneller ontladen raakt als de
6
6-20
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
machine is uitgerust met optionele
elektrische accessoires.
ss
WAARSCHUWING
● Elektrolyt is giftig en gevaarlijk
omdat het zwavelzuur bevat,
een stof die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd
contact met de huid, ogen of
kleding en bescherm uw ogen
altijd bij werkzaamheden nabij
accu’s. Voer als volgt EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloe-
6
dig met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep
direct de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel gedurende 15
minuten met water en roep
direct medische hulp in.
● Accu’s produceren het explo-
sieve waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buurt van de
accu en zorg voor voldoende
ventilatie bij acculaden in een
afgesloten ruimte.
DWA10760
● HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S
BUITEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig
langer dan een maand niet wordt
gebruikt, laad volledig bij en zet
hem dan weg op een koele en
droge plek.
2. Als de accu langer dan twee
maanden wordt weggeborgen,
moet deze minstens eenmaal per
maand worden gecontroleerd;
laad de accu dan indien nodig
steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren.
4. Controleer na installatie of de
accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen.
DCA10630
LET OP:
● Zorg dat de accu altijd geladen
blijft. Door een accu in ontladen toestand weg te bergen
kan permanente accuschade
ontstaan.
● Om een permanent-dichte
accu (onderhoudsvrij type) te
6-21
laden, is een speciale acculader (met constante laadspanning) vereist. Bij gebruik van
een conventionele acculader
raakt de accu beschadigd.
Wanneer u niet beschikt over
een speciale acculader voor
permanent-dichte accu’s
(onderhoudsvrij type), vraag
dan een Yamaha dealer uw
accu op te laden.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAUS1180
Zekering vervangen
De hoofdzekeringhouder bevindt zich
naast de accubehuizing.
Vervang de zekering als volgt als deze
is doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “e”
en schakel alle elektrische circuits uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven
ampèrewaarde aan.
1. Hoofdzekering
DCA10640
LET OP:
Gebruik geen zekering met een
hoger ampèrage dan is voorgeschreven, om ernstige schade aan het
elektrisch systeem en mogelijk
brandgevaar te vermijden.
3. Draai de contactsleutel naar “f”
en schakel de elektrische circuits
in om te zien of de apparatuur
werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw
doorbrandt, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrisch
systeem te controleren.
DAUS1431
Vervangen van de
koplampgloeilamp of de
gloeilamp van een voorste
richtingaanwijzer
Vervang een gloeilamp als volgt als
deze is doorgebrand.
LET OP:
Het is aan te bevelen dit werk uit te
laten voeren door een Yamaha dealer.
Koplampgloeilamp
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A.
2. Maak de koplampbedrading los,
en maak vervolgens de borging
van de gloeilamphouder los zoals
afgebeeld.
DCA10670
6
Voorgeschreven zekering:
7,5 A
6-22
GG
YY
BB
1
2
3
4
G
Y
B
1
2
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Gloeilampstekker
2. Gloeilamphouder
3. Verwijder de gloeilamphouder
door eraan te trekken, en verwijder dan de defecte gloeilamp
6
door deze linksom te draaien.
1. Gloeilamphouder
2. Druk de gloeilamp in en draai deze linksom
3. Verwijder de gloeilamp
4. Koplampgloeilamp
DWA10790
ss
WAARSCHUWING
Koplampgloeilampen worden zeer
heet. Houd daarom brandbare producten uit de buurt van een
koplampgloeilamp en raak het
lampglas niet aan zolang dit niet is
afgekoeld.
4. Plaats een nieuwe koplampgloeilamp in de gloeilamphouder en
draai de gloeilamp rechtsom.
5. Plaats de gloeilamphouder terug
in zijn oorspronkelijke positie en
zet hem vast met de borging van
de gloeilamphouder, zoals afgebeeld.
6. Sluit de koplampbedrading aan
en bevestig het stroomlijnpaneel.
6-23
7. Vraag indien nodig een Yamaha
dealer de koplamplichtbundel af
te stellen.
Gloeilamp linker richtingaanwijzer
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A.
2. Verwijder de lampfitting met de
gloeilamp door deze rechtsom te
draaien.
1. Fitting
3. Verwijder de defecte gloeilamp
uit de fitting door eraan te trekken.
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Gloeilamp richtingaanwijzer
4. Plaats een nieuwe gloeilamp in
de fitting.
5. Plaats de lampfitting door deze
linksom te draaien.
6. Breng het stroomlijnpaneel aan.
Gloeilamp rechter
richtingaanwijzer
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A.
2. Verwijder de lampfitting met de
gloeilamp door deze linksom te
draaien.
1. Fitting
3. Verwijder de defecte gloeilamp
uit de fitting door eraan te trekken.
4. Plaats een nieuwe gloeilamp in
de fitting.
5. Plaats de lampfitting door deze
rechtsom te draaien.
6. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAUS1250
Vervangen van gloeilamp
voor remlicht/achterlicht of
van gloeilamp voor achterste
richtingaanwijzer
Gloeilamp remlicht/achterlicht
1. Verwijder de lamplens van het
remlicht/achterlicht door de schroeven los te draaien.
6
1. Schroef
2. Lamplens achterlicht/remlicht
2. Verwijder de defecte gloeilamp
door deze in te drukken en linksom te draaien.
6-24
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
Zet de schroeven niet overdreven
strak vast, anders kan de lamplens
breken.
DCA10680
1. Gloeilamp remlicht/achterlicht
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan
in de fitting, druk de lamp aan en
6
draai rechtsom tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de
schroeven aan te brengen.
Gloeilamp achterste
richtingaanwijzer
1. Verwijder de lamplens van het
remlicht/achterlicht door de schroef los te draaien.
2. Verwijder de lamplens van de
richtingaanwijzer door de schroef
los te draaien.
1. Schroef
2. Lamplens richtingaanwijzer
3. Gloeilamp achterste richtingaanwijzer
3. Verwijder de defecte gloeilamp
door deze in te drukken en linksom te draaien.
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan
in de fitting, druk de lamp aan en
draai rechtsom tot hij stuit.
5. Bevestig de lamplens van de
richtingaanwijzer door de schroef
vast te draaien.
6. Bevestig de lamplens van het
remlicht/achterlicht door de schroef vast te draaien.
6-25
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAUS1410
Vervangen van een
parkeerlichtgloeilamp
Dit model is voorzien van twee parkeerlichten. Vervang een parkeerlichtgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A.
Zie pagina 6-5.
2. Verwijder de parkeerlichtlampfitting met de gloeilamp door de
lampfitting van zijn plaats te trekken.
1. Fitting parkeerlichtgloeilamp
3. Verwijder de defecte gloeilamp
door deze uit te trekken.
1. Gloeilamp parkeerlicht
4. Plaats een nieuwe gloeilamp in
de fitting.
5. Bevestig de parkeerlichtlampfitting met de gloeilamp door de
lampfitting op zijn plaats te drukken.
6. Breng het stroomlijnpaneel aan.
6-26
DAU25880
Problemen oplossen
Yamaha scooters ondergaan een
grondige inspectie voordat ze vanaf
de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen
optreden. Problemen in de brandstof, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak
zijn van slecht starten of een afname
in motorvermogen.
In de volgende storingzoekschema’s is
een snelle en gemakkelijke werkwijze
weergegeven om deze vitale systemen
zelf te kunnen controleren. Ga met uw
scooter echter wel naar een Yamaha
dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn
vakkundige monteurs aanwezig die
beschikken over het benodigde gereedschap en de ervaring en vakkennis
om het nodige onderhoud aan de
machine correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha
vervangingsonderdelen. Niet-originele
onderdelen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van
mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleer het
brandstofniveau in de
brandstoftank.
1. Brandstof
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet.
Controleer de compressie.
Bedien de elektrische
startknop.
2. Compressie
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de
machine te controleren.
Verwijder de bougie en
controleer de elektroden.
3. Ontsteking
Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougie af of vervang de bougie.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet. Vraag een
Yamaha dealer de machine te
controleren.
De motor start niet. Controleer de accu.
Bedien de elektrische
startknop.
4. Accu
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de
accukabels en laad de accu indien nodig.
Droog
Nat
Draai de gasgreep tot halverwege open
en bedien de elektrische startknop.
DAU25921
Storingzoekschema’s
Startproblemen of slechte werking van de motor
ss
WAARSCHUWING
Houd open vuur uit de buurt en rook niet terwijl het brandstofsysteem wordt getest of hieraan wordt gewerkt.
DWA10840
6
6-27
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
Controleer het
koelvloeistofniveau in het
reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is
in orde.
Het koelvloeistofniveau is
laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Vraag een Yamaha dealer het
koelsysteem te controleren en te
repareren.
Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren als de motor opnieuw
oververhit raakt.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.
Oververhitte motor (Voor CS50Z)
ss
WAARSCHUWING
● Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete
vloeistof en stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor
is afgekoeld.
● Breng na verwijderen van de borgbout voor de radiatorvuldop een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek,
aan over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat de nog aanwezige
druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder de
dop.
OPMERKING:
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door
de voorgeschreven koelvloeistof worden vervangen.
DWA10400
6
6-28
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
Matkleur, let op
LET OP:
Sommige modellen zijn uitgerust
met matkleurige onderdelen. Raadpleeg een Yamaha dealer voor
advies over wat voor producten
gebruikt moeten worden om het
voertuig te reinigen.Het gebruik
van een borsteltje, chemische producten of reinigingsmiddelen tijdens het reinigen van deze onderdelen kan het oppervlak bekrassen
of beschadigen. Ook was moet niet
worden aangebracht op een van de
matkleurige onderdelen.
7
DAU37833
DCA15192
DAU26091
Verzorging
De open constructie van een scooter
maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor
ook meer kwetsbaar. Er kan sprake
zijn van roestvorming en corrosie, ook
al zijn hoogwaardige componenten
gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt
bij een auto niet zo op, bij een scooter is dit echter nadelig voor de algehele aanblik. Regelmatige en correcte
verzorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar
verzekert ook een fraai uiterlijk van de
scooter, verlengt de levensduur en
verbetert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af
met een plastic zak nadat de
motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en
afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn
bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling,
zoals verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een
7-1
borstel, maar gebruik dergelijke
producten nooit op afdichtingen,
pakkingen en wielassen. Spoel
vuil en ontvetter altijd af met
water.
Reinigen
DCA10781
LET OP:
● Vermijd het gebruik van sterke
en bijtende wielreinigingsmiddelen, vooral bij spaakwielen.
Als dergelijke producten toch
worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het
reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in
de gebruiksinstructies. Spoel
vervolgens grondig na met
water, laat direct drogen en
breng daarna een corrosiewerende spray aan.
● Bij verkeerd reinigen kunnen
kunststof delen, zoals stroomlijnpanelen, framepanelen, kuipruiten, koplamplenzen, lenzen
van de instrumentenverlichting
enz. beschadigd raken.
Gebruik alleen een zachte,
schone doek of een spons met
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
een mild reinigingsmiddel en
water om kunststof delen te
reinigen.
● Gebruik geen bijtende chemis-
che reinigingsmiddelen op
kunststof delen. Vermijd het
gebruik van doeken of sponzen
die in contact zijn geweest met
bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen
of thinner, brandstof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of
corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
● Gebruik geen hogedrukreini-
gers of stoomreinigers, omdat
dan op de volgende plaatsen
water kan doordringen en zo
schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achterbruglagers, voorvork en remmen),
elektrische componenten
(kabelstekkers, messtekkers,
instrumenten, schakelaars en
verlichting), beluchtings- en
ontluchtingsslangen.
● Bij scooters met een kuipruit:
Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde spon-
zen, deze veroorzaken dofheid
en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor
kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test
het product op een klein, nietzichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat geen
sporen achterblijven op de kuipruit. Als de kuipruit krasjes
vertoont, breng dan na wassen
een hoogwaardige polish voor
gebruik op kunststof aan.
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, zachte
zeep en een zachte, schone spons en
spoel dan grondig met schoon water.
Gebruik een tandenborstel of flessenborstel op moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en
insectenresten laten gemakkelijker los
als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op
bepekelde wegen
Zilte zeelucht en wegenzout waarmee
wegen in de winter worden bestrooid
7-2
hebben in combinatie met water een
zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in een regenbui, nabij de kust of op bepekelde
wegen.
OPMERKING:
In de winter gestrooid wegenzout kan
nog tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de scooter met koud
water en zachte zeep nadat de
motor is afgekoeld.
DCA10790
LET OP:
Gebruik geen heet water, dit versterkt de corrosieve werking van het
zout.
2. Breng met een spuitbus een
corrosiewerend middel aan op
alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
Na reiniging
1. Droog de scooter met een zeemleren lap of een vochtabsorberende doek.
7
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
2. Gebruik een chroompolish om
verchroomde, aluminium en
roestvrijstalen delen te doen
glanzen, ook het uitlaatsysteem.
(Zelfs thermische verkleuringen
op roestvrijstalen uitlaatsystemen
kunnen door oppoetsen worden
verwijderd.)
3. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend
middel aan te brengen op alle
metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
4. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om eventue-
7
el nog achtergebleven vuil te verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen
bij veroorzaakt door steenslag
e.d.
6. Zet alle gelakte oppervlakken in
de was.
7. Laat de scooter volledig drogen
alvorens te stallen of af te dekken.
DWA10940
ss
WAARSCHUWING
● Controleer of er geen olie of
was op de wielen of de remmen zit. Reinig de remschijven
en remvoeringen indien nodig
met een normale remschijfreiniger of aceton en spoel de
banden schoon met lauw water
en een mild reinigingsmiddel.
● Test voor u de scooter in
gebruik neemt eerst de remwerking en het weggedrag in
bochten.
DCA10800
LET OP:
● Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden.
● Breng oliespray of was nooit
aan op rubber of kunststof
delen, behandel deze met een
daartoe bestemd verzorgingsmiddel.
● Vermijd het gebruik van schu-
rende poetsmiddelen, deze
tasten de lak aan.
OPMERKING:
Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
7-3
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
DAU26300
Stalling
Korte termijn
Stal uw scooter steeds op een koele
en droge plek en bescherm indien
nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
LET OP:
● Als de scooter wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand
wordt afgedekt met een dekzeil, zal water en vocht kunnen
binnendringen en roestvorming
veroorzaken.
● Voorkom corrosie door de
machine niet te stallen in een
vochtige kelder, een stal (i.v.m.
de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemicaliën.
Lange termijn
Alvorens uw scooter gedurende
meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de
paragraaf “Verzorging” in dit
hoofdstuk.
DCA10820
2. Leeg de vlotterkamer in de carburateur door de aftapplug los te
draaien; u voorkomt zo dat
neerslag uit de brandstof achterblijft. Giet de afgetapte brandstof
terug in de brandstoftank.
3. Vul de brandstoftank en voeg een
stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar) toe om roestvorming in
de tank en achteruitgang van de
brandstof te voorkomen.
4. Voer de volgende stappen uit om
de cilinder, de zuigerveren etc. te
beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedop en de
bougie.
b. Giet een theelepel motorolie in
het bougiegat.
c. Breng de bougiedop aan op de
bougie en leg dan de bougie
zodanig op de cilinderkop dat de
elektroden aan massa liggen. (Dit
voorkomt vonken tijdens de volgende stap.)
d. Laat de motor een paar keer
ronddraaien op de startmotor.
(De cilinderwand wordt zo geolied.)
7-4
e. Haal de bougiedop los van de
bougie en breng dan de bougie
en de bougiedop weer aan.
ss
WAARSCHUWING
DWA10950
Om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen, moeten de
bougie-elektroden aan massa liggen terwijl de motor wordt rondgedraaid.
5. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels
en pedalen en van de zijstandaard/middenbok.
6. Controleer de bandspanning en
corrigeer deze indien nodig en
breng dan de scooter omhoog
zodat beide wielen los van de
grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke maand iets
te draaien, zodat de banden niet
op één gedeelte sterker achteruitgaan.
7. Dek de uitlaatdemper af met een
plastic zak om te voorkomen dat
vocht kan binnendringen.
8. Verwijder de accu en laad deze
volledig bij. Berg de accu op een
koele en droge plek op en laad
7
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
hem eens per maand bij. Berg de
accu niet op een zeer warme of
koude plek op (minder dan 0 ºC
(30 ºF) of meer dan 30 ºC (90 ºF)].
Zie pagina 6-20 voor meer informatie over het opbergen van de
accu.
OPMERKING:
Verricht eventueel noodzakelijke
reparaties alvorens de scooter te stallen.
7
7-5
SPECIFICATIES
Afmetingen:
Totale lengte:
1740 mm (68,5 in)
Totale breedte:
675 mm (26,6 in)
Totale hoogte:
1065 mm (41,9 in)
Zadelhoogte:
770 mm (30,3 in)
Wielbasis:
1210 mm (47,6 in)
Grondspeling:
132 mm (5,19 in)
Gewicht:
Incl. olie en brandstof:
CS50/M: 81,0 kg (178,6 lb)
CS50Z: 84,0 kg (185,2 lb)
Noteer het sleutelnummer, het voertuigidentificatienummer en de modelinformatiesticker in onderstaande
ruimtes. Deze nummers heeft u nodig
om reserveonderdelen bij een Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw
machine is gestolen.
SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
VOERTUIGIDENTIFICATIE NUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
9
DAU26351
DAU26381
Sleutelnummer
1. Sleutelnummer
Het sleutelnummer is ingeslagen op
het sleutelplaatje. Noteer dit nummer
in het daartoe bestemde vakje en
gebruik dit als referentie bij het bestellen van een nieuwe sleutel.
DAU26410
Voertuigidentificatienummer
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is
ingeslagen op het frame.
OPMERKING:
Het voertuigidentificatienummer is
bedoeld voor identificatie van uw
machine en kan worden gebruikt om
deze in uw land aan te melden voor
kentekenregistratie.
9-1
DAU26490
Modelinformatiesticker
1. Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is bevestigd aan de onderzijde van het zadel.
(Zie pagina 3-11.) Noteer de informatie op deze sticker in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig
om reserve-onderdelen te bestellen
bij een Yamaha dealer.