Xerox COPYCENTRE C65, WORKCENTRE PRO 65, WORKCENTRE PRO 90, COPYCENTRE C90, WORKCENTRE PRO 75 DIGITAL COPIER QUICK REFERENCE GUIDE [nl]

WorkCentre Pro 65/75/90
604S14202
Netwerk­installatie­instructies
Dit lezen vóór u gaat installeren
Materialen distribueren
Het Xerox-installatieteam lever de printer af, pakt deze uit en installeert het product. Het team zal vaststellen welke documentatie nodig is voor uw printer. De materialen kunnen per model en geïnstalleerde opties verschillen. De volgende materialen erbij nemen en distribueren zoals hieronder aangegeven.
Dit document - voor de systeembeheerder.
Pagina
4 - De printer aansluiten op een netwerk 5 - Opties Scannen en E-mail inschakelen 6 - De optie Faxen inschakelen 7 - De optie Netwerkaccountadministratie inschakelen 8 - Afdrukken via USB (Universal Serial Bus) inschakelen 9 - Beveiliging beeld overschrijven inschakelen 11 - 100BaseT Ethernet 13 - Statische (handmatige) TCP/IP-adressering 15 - Dynamische toekenning TCP/IP-adres (DHCP/BOOTP/RARP) 17 - Novell NetWare 4.X en 5.X NDS 19 - UNIX / Linux (Solaris/SunOS) (HP-UX) (AIX) 21 - Microsoft Windows 2000 LPR- en IPP-afdrukken 23 - Microsoft Windows NT 4.0 Server (TCP/IP) 25 - Microsoft Windows (NetBEUI) peer-to-peer-netwerken 27 - WINS (Windows Internet Name Service) 29 - Apple Macintosh (AppleTalk) 31 - Port 9100 TCP/IP-afdrukken 33 - E-mail 37 - Beveiliging door beeld overschrijven 39 - E-mail in een oogopslag
Overige documentatie:
CD Pack
Brochure Aan de slag – Voor de beheerder/operateur van het apparaat. De brochure bevat stappen voor het installeren van de klantdocumentatie-cd op een pc en informatie m.b.t. het milieu, gezondheid en veiligheid. De brochure lezen en bewaren om later te kunnen raadplegen.
Informatie-cd – Deze cd dient te worden verstrekt aan de beheerder/operateur van het apparaat. De inhoud van deze trainings-cd op een gedeelde server op uw lokale netwerk installeren zodat alle gebruikers er toegang toe hebben.
Klantdocumentatie-cd (x2) – De inhoud van de cd’s is hetzelfde. Ze bevatten PDF-bestanden van de ge­bruikersdocumentatie die kunnen worden bekeken op het scherm of kunnen worden afgedrukt. Het wordt aanbevolen om de bestanden van de Handleiding voor de gebruiker en het Overzicht naar een gedeelde server op uw lokale netwerk te kopiëren zodat alle gebruikers er toegang tot hebben.
CentreWare® - Deze aan de systeembeheerder geven
Netwerkscanservices
Scan to PC Desktop Standaard
Scan to PC Desktop Deluxe
604P14402

De printer aansluiten op een netwerk

Zie de pagina met de titel 100BaseT Ethernet. De Handleiding voor de systeembeheerder
1.
2.
(PDF-bestand) raadplegen op de Klantdocumentatie-cd in het klantinformatiepakket voor nadere uitleg.
Voor een draadloze verbinding de bijlage bij de Handleiding voor de systeembeheerder raadplegen.
De juiste pagina over netwerken of protocol selecteren in dit document voor de netwerkverbinding.
De CentreWare® Printer- en faxdrivers-cd uit het CentreWare Netwerkservicespakket erbij nemen. De brochure Aan de slag met netwerkservices raadplegen. De drivers laden, het systeem testen en de printerdrivers verstrekken aan de gebruikers.
Opmerking:
Naast de printer en faxdrivers bevat het CentreWare Netwerkservicespakket een aantal handige hulpmiddelen zoals:
CentreWare Printer- en faxdrivers-cd
TIFF/PDF-verzendprogramma
Fontbeheerprogramma
Xerox Printerconfiguratieprogramma
Xerox Printerinstallatieprogramma
CentreWare Printerbeheer-cd
Koppelingen voor het downloaden van de wizard Apparaatbeheer en Apparaat zoeken
Op deze cd staan nog andere hulpmiddelen
De handleiding Aan de slag met netwerkservices raadplegen voor meer informatie.
604P14402

Opties Scannen en E-mail inschakelen

Indien u alleen Basisnetwerkscannen en E-mail heeft ontvangen, de instructies in stap 1 volgen.
Indien u ook CentreWare Netwerkscannen (Standaard of Deluxe) heeft ontvangen, de instructies in stap 1 en 2 volgen.
Wanneer deze opties zijn ingeschakeld, kunt u papieren documenten converteren naar digitale beelden. De gescande beelden kunnen direct naar netwerkopslagplaatsen worden verstuurd of als bijlage bij een e-mail direct vanaf de printer worden verzonden. De printer biedt een reeks e-mailtoepassingen. U kunt adressen zoeken en selecteren met behulp van een e-mailadresboek van het bedrijfsnetwerk of een adressenlijst die naar het apparaat is gedownload. U kunt ook een e-mailadres invoeren met het standaardtoetsenbord dat op het aanraakscherm verschijnt. U kunt daarnaast Verificatie (beveiliging) inschakelen, waardoor gebruikers eerst een geldige netwerkaanmeldprocedure dienen te voltooien of zich als gast dienen aan te melden (optioneel) voordat zij toegang hebben tot optionele toepassingen zoals e-mail, scannen en faxen.
E-mail, Verificatie en Basisnetwerkscannen inschakelen
1.
Om servers voor de toepassingen E-mail en Verificatie in te schakelen, de instructies op de E-mailpagina volgen in dit document.
Om Basisnetwerkscannen in te schakelen, Internetservices van de printer (ingebouwde webserver) gebruiken. Voor een meer gedetailleerde uitleg de Handleiding voor de systeembeheerder (pdf-bestand) raadplegen die zich op de klantdocumentatie-cd in het Klantinformatiepakket bevindt.
CentreWare Netwerkscannen inschakelen
2.
Het CentreWare Netwerkscanservicespakket erbij nemen. De brochure Aan de slag met Netwerkscanservices raadplegen voor ondersteuning bij het installeren, configureren en gebruiken van de scantoepassingen.
Voor het installeren van Scan to PC Desktop (Standaard of Deluxe) of andere beeldbeheerapplicaties, de installatie-instructies volgen die bij uw beeldbeheerapplicatie zijn geleverd.
Indien u CentreWare-software gebruikt, kunt u uw printer ook configureren om te scannen naar e-mailbestemmingen via een distributieserver van CentreWare Netwerkscanservices of Microsoft Exchange openbare mappen. U kunt ook een opslagplaats voor scansjablonen maken voor gebruik bij meerdere printers, zodat u niet voor ieder apparaat apart een scansjabloon hoeft te maken. Het CentreWare Netwerkscanservicespakket erbij nemen voor de software en installatie-instructies voor deze opties. De brochure Aan de slag met Netwerkscanservices raadplegen.
604P14402

De optie Faxen inschakelen

De onderstaande stappen volgen om de printer een meer geïntegreerd onderdeel te maken van uw bedrijfsvoering.
De software voor Netwerkfax en eventuele andere hardware op een netwerkserver installeren met behulp
1.
van de documentatie die bij de onderdelen van Netwerkfax wordt geleverd.
De Faxopslagplaats instellen. De documentatie bij Netwerkfax van uw leverancier raadplegen voor meer
2.
informatie.
De instellingen voor de faxopslagplaats van de printer instellen. Voor ondersteuning de Handleiding voor de
3.
systeembeheerder (pdf-bestand) raadplegen op de Klantdocumentatie-cd in het CD Pack.
Indien nodig, de clientsoftware, zoals drivers, gebruiken om faxen vanaf het bureaublad van de pc in te
4.
schakelen. Deze drivers dienen te worden geleverd als onderdeel van de netwerkfaxsoftware.
604P14402

De optie Netwerkaccountadministratie inschakelen

De onderstaande stappen volgen om de printer een meer geïntegreerd onderdeel te maken van uw bedrijfsvoering.
De toepassing Netwerkaccountadministratie op de printer instellen. Voor meer informatie de
1.
Handleiding voor de systeembeheerder (pdf-bestand) raadplegen die zich op de Klantdocumentatie-cd in het CD Pack bevindt.
De software voor Netwerkaccountadministratie installeren en configureren met behulp van de documentatie
2.
van de leverancier. Met behulp van deze documentatie kunt u de printer op het netwerk aansluiten, gebruikersaccounts maken en rapportage instellen.
De optie Netwerkaccountadministratie in de CentreWare-printerdrivers inschakelen.
3.
De printerdrivers maken deel uit van de CentreWare-software. Instructies voor het instellen van de printerdriver kunt u vinden in de CentreWare Handleiding bij printer- en faxdrivers (voor Windows en Macintosh) (pdf-bestand) op de CentreWare Printer- en faxdrivers-cd in het CentreWare Netwerkservicespakket.
De drivers worden gedistribueerd zonder dat de optie Netwerkaccountadministratie is ingeschakeld. Gebruikers dienen de optie voor accountadministratie zelf in te schakelen.
604P14402

Afdrukken via USB (Universal Serial Bus) inschakelen

De onderstaande stappen volgen om de printer een meer geïntegreerd onderdeel te maken van uw bedrijfsvoering.
Controleren of de USB-afdrukset is geïnstalleerd en de USB-printerpoort is ingeschakeld, door een
1.
configuratierapport af te drukken. De bijlage bij de Handleiding voor de systeembeheerder raadplegen voor meer informatie over het inschakelen van de USB-poort.
De printer met een standaard USB-kabel voor randapparatuur aansluiten op een pc. De pc herkent het
2.
USB-apparaat. Indien de drivers al zijn geïnstalleerd, selecteert u de juiste printerdriver.
Indien de drivers nog niet zijn geïnstalleerd, vraagt het systeem om de printerdrivers te installeren. De Printerdriver-cd gebruiken om de juiste printerdriver te installeren.
Zodra de USB-afdrukset is geïnstalleerd op uw systeem, voldoet het aan de volgende vereisten:
WAARSCHUWING: Dit is een Klasse A-product. In een woonomgeving kan dit product radiostoring veroorzaken. In dat geval dient u mogelijk passende maatregelen te treffen.
604P14402

Beveiliging beeld overschrijven inschakelen

De onderstaande stappen volgen om de printer een meer geïntegreerd onderdeel te maken van uw bedrijfsvoering.
Met beveiliging beeld overschrijven schakelt u Overschrijven op aanvraag en Opdracht direct overschrijven
1.
in om uw vertrouwelijke of persoonlijke informatie te beveiligen.
De instructies op de pagina Beveiliging beeld overschrijven in dit document volgen om deze beveiligingstoepassing in te schakelen en te configureren.
604P14402
Notities
604P14402
10

100BaseT Ethernet

Voordat u verbinding maakt met een 100BaseT Ethernet-netwerk
De Ethernet-interface van de printer heeft als snelheids­instellingen 10 Mbps (10 Megabit per seconde), 100 Mbps (100 Megabit per seconde) en Auto (AutoSensing).
Indien uw netwerk hubs of concentrators heeft waarop Auto-Sensing is ingeschakeld, is het mogelijk dat indien de printer is ingesteld op Auto, de hub/concentrator niet de juiste snelheid vaststelt.
Voordat u de printer op het netwerk aansluit, voert u de procedure in de volgende kolom op deze pagina uit getiteld Naar de printer gaan en...
Naar de printer gaan en...
1. Naar Hulpmiddelen gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. Tenzij anders aangegeven, worden de resterende gegevens via het aanraakscherm ingevoerd.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
2. De Ethernet-snelheid instellen of wijzigen.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de
toets Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de
toets Fysieke media selecteren.
c) De toets Ethernet selecteren, indien
beschikbaar.
OPMERKING: Auto-Sensing hubs onderhandelen mogelijk niet goed met de printer wanneer Auto is geselecteerd. Indien uw hubs/concentrators de snelheid 100BaseT ondersteunen, is het raadzaam bij stap d hieronder 100 Mbps te selecteren. (Controleren of de Ethernet-kabel Category 5 is.
)
d) De gewenste snelheid selecteren (10Mbps,
100Mbps of Auto).
e) Wanneer u de wijzigingen heeft
doorgevoerd, Opslaan indrukken.
3. Het menu Hulpprogramma’s afsluiten
a) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
OPMERKING: Op dit punt wordt de netwerkcon­troller opnieuw ingesteld en geïnitialiseerd met de nieuwe instellingen. Wanneer dit gebeurd is, wordt een configuratie-overzicht afgedrukt.
b) De pagina Configuratie-overzicht uit de
printer halen en controleren of de instellingen zijn behouden.
4. De printer met de juiste bekabeling op het netwerk aansluiten.
5. De juiste netwerk- of protocolinstructiekaart selecteren en doorgaan met configureren.
11 604P14702
Notities
604P14702 12

Statische (handmatige) TCP/IP-adressering

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
OPMERKING: DHCP is standaard ingeschakeld op de printer. Op deze kaart wordt uitgelegd hoe u DHCP kunt uitschakelen en handmatig uw TCP/IP­informatie instelt.
De printer ondersteunt het afdrukken via verschillende besturingssystemen die TCP/IP ondersteunen.
Met de procedure op deze kaart kunt u uw printer in iedere TCP/IP-omgeving aansluiten:
De volgende informatie noteren:
Hostnaam __________________________________
IP-adres ___________________________________
Subnetmasker _______________________________
Standaard-gateway ___________________________
Naar de printer gaan en...
1. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
2. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraak-scherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
3. Naar de menu’s Netwerkinstellingen gaan
a) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Netwerkinstellingen selecteren.
c) De toets TCP/IP-opties selecteren.
4. De netwerkinterface en het protocol inschakelen.
a) De toets TCP/IP-instellingen selecteren.
b) De toets Protocol en Media selecteren.
c) De toets Inschakelen selecteren.
d) Opslaan selecteren.
5. Dynamische adressering uitschakelen
a) De toets Dynamische adressering
selecteren.
b) Uitgeschakeld selecteren en vervolgens
Opslaan om de instellingen te behouden en terug te keren naar het instellingenscherm voor TCP/IP.
6. De hostnaam en het TCP/IP-adres instellen
a) De toets Naam/adres selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder deel van het IP-adres en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) De toets Hostnaam selecteren.
d) Wanneer het toetsenbord op het
aanraakscherm verschijnt, de hostnaam PRECIES zo invoeren als u wilt dat deze verschijnt, inclusief de correcte hoofd- en kleine letters. Vervolgens de toets Opslaan tweemaal selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP-instellingen.
7. Het subnetmasker en de gateway instellen
a) De toets Subnet en Gateway selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder achttal van het subnetmasker en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) Deze procedure herhalen voor het
IP-gateway-adres. Vervolgens Opslaan selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP-
instellingen.
OPMERKING: Het rondzendadres wordt automatisch berekend.
8. lp of lpr inschalen voor het afdrukken (stappen 8a t/m 8c overslaan indien u NIET via lp of lpr wilt afdrukken)
a) De toets Sluiten selecteren.
b) De toets TCP/IP-lijnprinter selecteren. Op
het volgende scherm de toets Inschakelen selecteren.
OPMERKING: Hoewel het mogelijk is het nummer te wijzigen van de poort waar uw printer lpr­afdrukopdrachten ontvangt, dient u hier ZEER voorzichtig mee te zijn, aangezien de meeste lpr­spoolers zijn ingesteld om afdrukopdrachten naar de standaardpoort te verzenden.
13 604P14802
Statische (handmatige) TCP/IP-adressering
c) Indien u de lpr-poort voor uw printer wilt
wijzigen, de toets voor Poortnummer op het bedieningspaneel indrukken en het gewenste poortnummer invoeren met behulp van de aantaltoetsen. Opslaan selecteren.
9. HTTP/IP inschakelen.
a) De toets HTTP/IPP selecteren.
b) De toets Inschakelen selecteren.
c) De toets Opslaan selecteren.
10. Een Configuratie-overzicht afdrukken.
a) De toets Sluiten driemaal selecteren.
b) Systeeminstellingen selecteren.
c) Configuratie-overzicht selecteren.
d) Configuratie-overzicht nu afdrukken
selecteren.
e) De toets Annuleren selecteren.
11. Het menu Hulpprogramma’s afsluiten.
a) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
OPMERKING: Op dit punt wordt de netwerkcon­troller opnieuw ingesteld en geïnitialiseerd met de nieuwe instellingen. Wanneer dit gebeurd is, wordt een configuratie-overzicht afgedrukt.
b) De pagina Configuratie-overzicht uit de
printer halen en controleren of de instellingen zijn behouden.
Naar een werkstation gaan en...
1. Een proefopdracht creëren en deze naar de printer sturen met een lpr-hulpprogramma of via een wachtrij die door uw besturingssysteem wordt ondersteund.
2. De kwaliteit van de proefopdracht controleren en eventuele afdrukfouten corrigeren aan de hand van het hoofdstuk over het oplossen van problemen in de Referentiehandleiding.
3. Indien de proefopdracht niet wordt uitgevoerd, het hoofdstuk over het oplossen van problemen in de
Handleiding voor de systeembeheerder (pdf-bestand) raadplegen op de Klantdocumen­tatie-cd.
4. De procedure onder Naar een werkstation gaan en... herhalen bij ieder werkstation dat naar deze
printer afdrukt.
DNS instellen (indien nodig)
Naar de printer gaan en...
1. DNS configureren.
a) Stap 2 t/m 4a herhalen.
b) De toets DNS-configuratie selecteren.
c) De toets Domeinnaam selecteren. Deze
toets nogmaals selecteren. De domeinnaam intypen, Opslaan selecteren en vervolgens Sluiten.
12. Voorbereiding voor de installatie van de printerdriver.
a) In het documentatiepakket bij uw printer
vindt u de CentreWare Printer- en
faxdrivers-cd en de folder Aan de slag met Netwerkservices. Naar het volgende deel
van deze procedure gegaan met de titel
Naar een werkstation gaan en...
604P14802 14
d) De toets DNS-server voorkeur selecteren.
Op de toetsen in het aanraakscherm drukken voor ieder getallenpaar van het IP-adres en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren. Opslaan selecteren.
e) De toets Andere DNS-servers selecteren.
Voor iedere alternatieve server op de toetsen in het aanraakscherm drukken voor ieder getallenpaar van het IP-adres en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren. Opslaan selecteren.
f) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.

Dynamische toekenning TCP/IP-adres (DHCP/BOOTP/RARP)

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
OPMERKING: Standaard is DHCP ingeschakeld op de printer.
De DHCP/BOOTP/RARP-servers sturen allemaal andere informatie terug naar het apparaat dat om een service vraagt. De documentatie raadplegen die bij de software van uw DHCP- of RARP-server werd geleverd om na te gaan welke TCP/IP-informatie deze geeft. De Document Centre kan de volgende waarden ophalen bij DHCP-, BOOTP- en RARP-servers:
TCP/IP-adres Hostnaam (DHCP) Subnetmasker Gateway TCP/IP-adres Rondzendadres (DHCP) Domeinnaam (DHCP) voorkeurs- en alternatieve DNS-server (DHCP) Wins-server (DHCP)
5. Afdrukken via TCP/IP inschakelen.
a) De toets TCP/IP-instellingen selecteren.
b) De toets Protocol en Media selecteren.
c) De toets Inschakelen selecteren.
d) Opslaan selecteren.
6. DHCP, BOOTP of RARP selecteren als de bron voor het dynamische adres.
a) De toets Dynamische adressering
selecteren. Standaard is DHCP geselec­teerd. Om DHCP te wijzigen een andere dynamische adresseringsmethode (BOOTP, DHCP, DHCP/AutoNet, RARP) of Uitgeschakeld selecteren. Opslaan indrukken.
b) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren. Ongeveer 2 minuten wachten alvorens verder te gaan met stap 7.
7. Een configuratie-overzicht afdrukken via de printer. Controleren of de TCP/IP-informatie correct is toegekend door de dynamische server.
Naar de dynamische server gaan en...
1. De DHCP-, BOOTP- of RARP-server configureren met de TCP/IP-informatie die u aan de printer wilt toekennen. De documentatie van de server raadplegen voor meer informatie.
Naar de printer gaan en...
2. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
3. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraakscherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
4. Naar de menu’s Netwerkinstellingen gaan.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
a) Stappen 3a en 3c herhalen.
b) Systeeminstellingen selecteren.
c) Configuratie-overzicht selecteren.
d) Configuratie-overzicht nu afdrukken
selecteren.
e) De toets Annuleren selecteren.
f) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
De hostnaam wijzigen...
8. De hostnaam instellen.
a) Stappen 3a t/m 5a herhalen.
b) De toets Naam/adres selecteren.
c) De printer kent automatisch een standaard-
naam toe. De hostnaam PRECIES zo invoeren als u wilt dat deze verschijnt, inclusief de correcte hoofd- en kleine letters. Vervolgens de toets Opslaan tweemaal selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP- instellingen.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Netwerkinstellingen selecteren.
c) De toets TCP/IP-opties selecteren.
15 604P14902
Dynamische toekenning TCP/IP-adres (DHCP/BOOTP/RARP)
Een subnetmasker en gateway-adres instellen...
OPMERKING: De printer accepteert slechts één gateway-adres van een DHCP-server.
9. De toets Subnet en Gateway selecteren.
a) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder achttal van het subnetmasker en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
b) Deze procedure herhalen voor het
IP-gateway-adres. Vervolgens Opslaan selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP- instellingen.
c) De toets Sluiten selecteren.
LP en LPR inschakelen voor afdrukken
10. De toets TCP/IP-lijnprinter selecteren. Op het volgende scherm de toets Inschakelen selecteren.
OPMERKING: Indien uw RARP-server de velden voor /etc/ethers en /etc/hosts niet dynamisch bijwerkt met een hostnaam, dan zult u dit met de hand moeten doen. De documentatie bij de RARP- of BOOTP-server raadplegen voor meer informatie.
En nu...
Nadat u heeft gecontroleerd of de juiste TCP/IP­informatie aan de printer is toegekend, de Installatiekaart voor uw netwerkbesturingssysteem of protocol nemen en de procedures op deze kaart uitvoeren.
Nu de TCP/IP-informatie is ingevoerd, kunt u afdrukken via een webbrowser (HTTP), een besturingssysteem dat geschikt is voor IPP, of naar een TCP/IP poort 9100. Voor meer informatie de installatiekaarten Microsoft
Windows 2000 LPR- en IPP-afdrukken en Port 9100 TCP/IP Printing raadplegen.
OPMERKING: Hoewel het mogelijk is het nummer te wijzigen van de poort waar uw printer lpr­afdrukopdrachten ontvangt, dient u hier ZEER voorzichtig mee te zijn, aangezien de meeste lpr­spoolers zo zijn ingesteld dat zij afdrukopdrachten naar de standaardpoort verzenden.
a) Indien u de lpr-poort voor uw printer wilt
wijzigen, het gewenste poortnummer invoeren met behulp van de aantaltoetsen.
Opslaan selecteren.
OPMERKING: De printer start alleen opnieuw op wanneer u een media-instelling heeft gewijzigd.
11. HTTP/IPP inschakelen.
a) De toets HTTP/IPP selecteren. Op het
volgende scherm de toets Inschakelen selecteren. Vervolgens Opslaan.
b) Driemaal de toets Sluiten selecteren.
12. Een configuratie-overzicht afdrukken via de printer. Controleren of de TCP/IP-informatie correct is toegekend. Stap 7b - 7f herhalen.
OPMERKING: De leasetijd (indien nodig) bijwerken bij de DHCP/BOOTP-server afhankelijk van hoe de printer wordt gebruikt. De documentatie bij de DHCP-server raadplegen voor meer informatie.
604P14902 16

Novell NetWare 4.X en 5.X NDS

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
OPMERKING: Indien u uw printer met behulp van NDPS wilt aansluiten, kunt u de Xerox-gateway- en printerdrivers downloaden van www.xerox.com.
Met behulp van de CentreWare-software die bij uw printer wordt geleverd, kunt u de printer installeren binnen uw Novell-netwerk. Voor meer informatie de folder Aan de
slag met Netwerkservices raadplegen in het CentreWare Netwerkservices-pakket. Bij deze
procedure wordt er vanuit gegaan dat u NWADMIN of PCONSOLE heeft uitgevoerd om een printerserver in te stellen. De door Novell geleverde documentatie raad­plegen om deze taak uit te voeren. Het volgende (let op hoofd- en kleine letters, puntjes, enz.) nauwkeurig noteren:
NDS-structuur _______________________________
NDS-context ________________________________
Naam printerserver ___________________________
Toegangscode printerserver ____________________
3. Het netwerkprotocol inschakelen.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de
toets Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de
toets Netwerkinstellingen selecteren.
c) De toets NetWare selecteren.
d) Wachten tot het scherm is ververst en de
toets Protocol en Media selecteren.
e) De toets Inschakelen selecteren.
f) Opslaan selecteren.
4. Het frametype instellen
a) De toets Frametype selecteren.
b) Het gewenste frametype (of Auto voor de
printer) selecteren en vervolgens Opslaan om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm NetWare-opties.
5. De NDS-instellingen instellen.
a) De toets NDS-instellingen selecteren.
Novell raadt aan betekenisvolle namen te gebruiken bij het invoeren van de context- en structuurinformatie.
OPMERKING: Het Ethernet-onderdeel van de printer­server doet dienst als printerserver voor het apparaat. U kunt ervoor kiezen toegangscodes voor de printerservers te creëren. Wanneer uw printer wachtrijen op twee of meer bestandsservers onder­steunt, dan moeten de naam en de toegangscode voor de printerserver op alle bestandsservers hetzelfde zijn. Indien u ervoor kiest geen toegangscode voor de printerserver te gebruiken, dan moet u de toegangscode voor het printerserver­object in de Novell-structuur en het toegangsco­develd op de Document Centre leeg laten.
Naar de printer gaan en...
1. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
2. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraak-scherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
VOORBEELD BETEKENISVOLLE NAAM:
cn=contextnaam.ou=organisatie.o=bedrijf. c=land
b) In dit scherm de toets Context selecteren en
via het toetsenbord op het aanraakscherm de context voor deze printer invoeren. Voor numerieke tekens en interpunctie, de toets
Meer tekens of 123 selecteren. Ter afsluiting Opslaan selecteren.
c) De toets Directoryservicestructuur
selecteren en de NDS-structuur invoeren voor de context die bij de vorige stap werd ingevoerd. Niet vergeten Opslaan te selecteren wanneer u gereed bent. Opslaan nogmaals selecteren om het scherm af te sluiten.
17 604P150 02
Novell NetWare 4.X en 5.X NDS
6. De naam en toegangscode voor de printerserver instellen.
a) De toets Printerserver selecteren.
b) De toets Naam printerserver selecteren en
via het toetsenbord op het aanraakscherm de naam invoeren die u aan de printerserver heeft toegewezen (aanbevolen wordt alleen HOOFDLETTERS te gebruiken). Er verschijnt een standaardnaam. Met de Backspace-toets (met een pijl die naar links wijst) de standaardnaam wissen, voordat u uw eigen naam invoert. Wilt u cijfers of andere tekens in de naam opnemen, de toets Meer tekens of 123 selecteren. Vervolgens Opslaan invoeren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm Printerserver.
c) De toets Toegangscode printerserver
selecteren en via het toetsenbord op het aanraakscherm de toegangscode invoeren die u noteerde toen u de printerserver instelde (correcte hoofdletters en kleine letters gebruiken). Vervolgens Opslaan selecteren.
d) Opslaan selecteren om het scherm
Printerserver af te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.
7. OPTIONELE STAP: De gewenste SAP-snelheid of het Pol-interval voor de printer wijzigen of de primaire fileserver instellen
8. Voorbereiding voor de installatie van de printerdriver.
a) Het CentreWare Netwerkservices-pakket
opzoeken in het documentatiepakket dat bij de printer werd geleverd. Verder gaan met het volgende deel van deze procedure, getiteld
Naar een werkstation gaan en...
Naar een werkstation gaan en...
1. Met de CentreWare Printer- en faxdrivers-cd printerdrivers installeren op een Windows­werkstation. Meer informatie hierover is te vinden in Aan de slag met Netwerkservices die bij de printer werd geleverd.
2. De printerdriver die u heeft geladen, aansluiten op de wachtrij die u op de NetWare-server heeft gecreëerd.
3. Een applicatie openen en een proefopdracht afdrukken.
4. De afdrukkwaliteit van de proefopdracht controleren en eventuele afdrukfouten corrigeren aan de hand van het hoofdstuk over het oplossen van problemen in de Referentiehandleiding (pdf- bestand) op de Klantdocumentatie-cd.
5. Indien de proefopdracht niet wordt uitgevoerd, het hoofdstuk over het oplossen van problemen in de Handleiding voor de systeembeheerder (pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd raadplegen.
a) De toets Snelheden selecteren en SAP
inschakelen selecteren.
b) Het venster onder SAP-snelheid of
Pol-interval selecteren en het gewenste cijfer via de aantaltoetsen invoeren. Aangeraden wordt de standaardwaarden te gebruiken. Opslaan selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm NetWare-opties.
c) De toets Primaire bestandsserver
selecteren. In dit scherm de toets Context selecteren en via het aanraakscherm de context invoeren waarin deze printer zich bevindt. Voor cijfers en lettertekens de toets
Meer tekens 123 selecteren. Na afloop Opslaan selecteren.
d) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren. Circa 2 minuten wachten zodat de software de nieuwe instellingen kan activeren.
604P15002 18
6. De procedure onder Naar een werkstation gaan en... bij ieder werkstation dat naar deze printer afdrukt herhalen.

UNIX / Linux (Solaris/SunOS) (HP-UX) (AIX)

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
OPMERKING: DHCP is standaard ingeschakeld op de printer. Op deze kaart wordt uitgelegd hoe u DHCP kunt uitschakelen en handmatig uw TCP/IP­informatie instelt.
Met DHCP- en RARP-servers kunt u TCP/IP-informatie toekennen aan de printer. De installatiekaarten voor DHCP en RARP raadplegen voor meer informatie.
De volgende informatie noteren; deze heeft u nodig tijdens de procedure:
Hostnaam __________________________________
IP-adres ___________________________________
Subnetmasker _______________________________
Standaard-gateway ___________________________
De printer ondersteunt het afdrukken vanaf verschillende UNIX-platformen. Linux-gebruikers dienen stappen 1 t/m 7 uit te voeren en vervolgens naar stap 2 te gaan onder de titel Naar een werkstation gaan en... om de installatie te voltooien.
Naar de printer gaan en...
4. De netwerkinterface en het protocol inschakelen.
a) De toets TCP/IP-instellingen selecteren.
b) De toets Dynamische adressering
selecteren.
c) De toets Uitgeschakeld selecteren en
vervolgens Opslaan.
d) De toets Protocol en Media selecteren.
e) De toets Inschakelen selecteren.
f) Opslaan selecteren.
OPMERKING: Het rondzendadres wordt automatisch berekend.
5. De hostnaam instellen.
a) De toets Naam/adres selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder achttal van het IP-adres en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) De toets Hostnaam selecteren.
d) Wanneer het toetsenbord op het
aanraakscherm verschijnt, de hostnaam PRECIES zo invoeren als u wilt dat deze verschijnt, inclusief de correcte hoofd- en kleine letters. Vervolgens de toets Opslaan tweemaal selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP-instel-lingen.
1. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
2. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraakscherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
3. Naar de menu’s Netwerkinstellingen gaan.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Netwerkinstellingen selecteren.
c) De toets TCP/IP-opties selecteren.
19 604P15102
6. Het subnetmasker en de gateway instellen.
a) De toets Subnet en Gateway selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder achttal van het subnetmasker en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) Deze procedure herhalen voor het
IP-gateway-adres. Vervolgens Opslaan selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP- instellingen.
d) De toets Sluiten selecteren.
UNIX / Linux (Solaris/SunOS) (HP-UX) (AIX)
e) De toets TCP/IP-lijnprinter selecteren. Op
het volgende scherm de toets Inschakelen selecteren.
OPMERKING: Hoewel het mogelijk is het nummer te wijzigen van de poort waar uw printer lpr­afdrukopdrachten ontvangt, dient u hier ZEER voorzichtig mee te zijn, aangezien de meeste lpr­spoolers zijn ingesteld om afdrukopdrachten naar de standaardpoort te verzenden.
f) Indien u de lpr-poort voor uw printer wilt
wijzigen, het gewenste poortnummer invoeren met behulp van de aantaltoetsen. Opslaan selecteren.
7. HTTP/IP inschakelen.
a) De toets HTTP/IPP selecteren.
b) De toets Inschakelen selecteren.
c) De toets Opslaan selecteren.
8. Een Configuratie-overzicht afdrukken.
a) De toets Sluiten driemaal selecteren.
b) Systeeminstellingen selecteren.
c) Configuratie-overzicht selecteren.
d) Configuratie-overzicht nu afdrukken
selecteren.
e) De toets Annuleren selecteren.
f) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
9. Installatie van printerdriver voorbereiden.
a) Het CentreWare Netwerkservices-pakket
opzoeken in het documentatiepakket dat bij de printer werd geleverd. Verder gaan met het volgende deel van deze procedure, getiteld Naar een werkstation gaan en...
Naar een werkstation gaan en...
1. De CentreWare Printer- en faxdrivers-cd plaatsen en het DCPR-programma laden. Meer informatie is te vinden in de folder Aan de slag met Netwerkservices.
2. De hostnaam, het TCP/IP-adres en het hardware­adres toevoegen aan het /etc/hosts bestand of de NIS-database, afhankelijk van de UNIX-versie.
3. Een wachtrij creëren met het CentreWare­hulpprogramma OF met de hulpprogramma’s van het besturingssysteem.
4. Een proefopdracht creëren en naar de printer sturen.
5. De afdrukkwaliteit van de proefopdracht controleren en eventuele afdrukfouten corrigeren aan de hand van het hoofdstuk over het oplossen van problemen in de Referentiehandleiding (pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd.
6. Indien de proefopdracht niet wordt uitgevoerd, het hoofdstuk over het oplossen van problemen in
Handleiding voor de systeembeheerder
(pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd raadplegen.
7. De procedure onder Naar een werkstation gaan en... herhalen bij ieder werkstation dat naar deze printer afdrukt.
OPMERKING: U kunt verbinding maken met uw printer via de afdrukprogramma’s van het UNIX­besturingssysteem. Voor het maken van een printer op het werkstation hoeft CentreWare niet te worden geïnstalleerd. De uitgebreide apparaatfuncties van CentreWare zullen echter niet beschikbaar zijn indien de fabrikant van het besturingssysteem geen Xerox-printermodel heeft verschaft.
604P 15102 20

Microsoft Windows 2000 LPR- en IPP-afdrukken

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
Op uw printer zijn nu standaard DHCP, LPR en NetBIOS via het IP-protocol ingeschakeld. Indien uw DHCP­server de hostnaam, het IP-adres, gateway-adres en subnetmasker levert, wordt de TCP/IP-informatie voor de printer geconfigureerd bij de eerste keer opstarten.
Dit betekent dat indien u de DHCP-server heeft geconfigureerd met de gewenste informatie, u de printer kunt aansluiten op het netwerk en naar het gedeelte Naar server/werkstation gaan en... kunt gaan.
U kunt met behulp van BOOTP- of RARP-servers TCP/IP-gegevens aan de printer toewijzen. De installatiekaart Dynamische toekenning TCP/IP-adres (DHCP/ BOOTP/RARP) raadplegen voor meer informatie.
Indien u geen dynamische adressering gebruikt, de volgende TCP/IP-informatie noteren:
Hostnaam __________________________________
IP-adres ___________________________________
Subnetmasker _______________________________
4. Protocol en media inschakelen.
a) De toets TCP/IP-instellingen selecteren.
b) De toets Protocol en Media selecteren.
c) De toets Inschakelen selecteren.
d) Opslaan selecteren.
OPMERKING: Het rondzendadres wordt automatisch berekend.
5. De hostnaam instellen.
a) De toets Naam/adres selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder deel van het IP-adres en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) De toets Hostnaam selecteren.
d) Wanneer het toetsenbord op het
aanraakscherm verschijnt, de hostnaam PRECIES zo invoeren als u wilt dat deze verschijnt, inclusief de correcte hoofd- en kleine letters. Vervolgens de toets Opslaan tweemaal selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP-instellingen.
6. Het subnetmasker en de gateway instellen.
a) De toets Subnet en Gateway selecteren.
Standaard-gateway ___________________________
Naar de printer gaan en...
1. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
2. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraakscherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
3. Naar de menu’s Netwerkinstellingen gaan.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Netwerkinstellingen selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder achttal van het subnetmasker en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) Deze procedure herhalen voor het
IP-gateway-adres. Vervolgens Opslaan selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP- instellingen.
d) De toets TCP/IP-lijnprinter selecteren.
Op het volgende scherm de toets Opslaan selecteren.
OPMERKING: Er zijn ook opties beschikbaar voor domeinnaam, voorkeursservers en alternatieve servers.
OPMERKING: Hoewel het mogelijk is het nummer te wijzigen van de poort waar uw printer lpr­afdrukopdrachten ontvangt, dient u hier ZEER voorzichtig mee te zijn, aangezien de meeste lpr-spoolers zijn ingesteld om afdrukopdrachten naar de standaardpoort te verzenden.
c) De toets TCP/IP-opties selecteren.
21 604P15202
Microsoft Windows 2000 LPR- en IPP-afdrukken
e) Indien u de lpr-poort voor uw printer wilt
wijzigen, de poorttoets op het bedienings­paneel indrukken en het gewenste poortnummer invoeren met behulp van de aantaltoetsen. Opslaan selecteren.
f) De toets Sluiten selecteren.
7. Het menu hulpprogramma’s afsluiten.
a) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
8. Voorbereiding installatie printer.
a) Naar het volgende gedeelte van deze
procedure gaan: Naar server/werkstation
gaan en...
Naar server/werkstation gaan en...
1. Controleren of de correcte software is geladen.
a) Op het Bureaublad met de rechtermuisknop
klikken op het pictogram Mijn netwerklo- caties en Eigenschappen selecteren. Met de rechtermuisknop op het pictogram LAN-verbinding klikken en controleren of het Internet-protocol (TCP/IP) is geladen.
2. De printer toevoegen.
a) Het Configuratiescherm openen en
dubbelklikken op het pictogram Printers. Dubbelklikken op Printer toevoegen. De wizard voor het toevoegen van printers start.
b) Controleren of Netwerkprinter is
geselecteerd en op Volgende> klikken.
c) Het scherm De printer zoeken verschijnt.
d) Onderstaande stappen volgen om een
LPR-printer OF een IPP-printer te maken.
Een LPR-printer maken
a) Lokale printer selecteren. De selectie van
Mijn Plug en Play-printer automatisch detecteren en installeren ongedaan
maken. Op Volgende klikken.
b) Een nieuwe poort maken selecteren en
Standard TCP/IP port selecteren in het menu. Tweemaal op Volgende klikken.
c) De Printernaam of het IP-adres invoeren.
De printernaam kan de hostnaam of de SMB­hostnaam zijn die op het configuratierapport staan aangegeven, afhankelijk van de naamresolutie die wordt gebruikt (WINS of DNS). De Poortnaam wordt automatisch ingevuld, maar u kunt deze naar wens wijzigen. Op Volgende klikken.
d) De Wizard registreert automatisch het
printermodel. Gebeurt dit niet, Standaard selecteren en het printermodel uit het menu kiezen.
e) Voltooien selecteren. Naar stap 3 gaan.
Een IPP-printer maken
a) Netwerkprinter selecteren. Op Volgende
klikken.
b) Verbinding maken met een printer op het
Internet of uw intranet selecteren. “http://” invoeren gevolgd door de printernaam of het IP-adres in het URL-veld. De printernaam kan de hostnaam of de SMB-hostnaam zijn (zie het configuratierapport), afhankelijk van de naamresolutie (WINS of DNS) die is gebruikt. Op Volgende klikken. Op OK klikken om de printerdriver te installeren. Naar stap 3 gaan.
3. De CentreWare Printer- en faxdrivers-cd die in het CentreWare Netwerkservices-pakket zit in het cd-station plaatsen en op Diskette... klikken. De letter van het cd-station selecteren.
a) Op de toets Bladeren... klikken en daarna de
directory Drivers selecteren. De juiste driver voor uw configuratie zoeken. U vindt informatie hierover in de folder Aan de slag met Netwerkservices. Het .INF-bestand selec­teren, op Openen klikken en daarna op OK. De gewenste printerdriver selecteren uit de lijst Printers: en op OK klikken. De driver wordt geïnstalleerd.
b)
Het venster
Ja
selecteren indien u wilt dat dit de
standaardprinter wordt, anders op de toets
Volgende> Printer toevoegen
toets
Standaardprinter
klikken. Als het scherm
voltooien verschijnt, op de
Voltooien
klikken
wordt geopend.
Wizard
.
604P15202 22
c) Een Testpagina afdrukken en controleren of
deze goed wordt afgedrukt. Herhalen voor ieder station op het netwerk dat naar de printer afdrukt.

Microsoft Windows NT 4.0 Server (TCP/IP)

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
DHCP is standaard ingeschakeld op uw printer. Indien u een DHCP-server heeft geconfigureerd met TCP/IP­informatie, kunt u de printer op uw netwerk aansluiten en ontvangt deze zijn TCP/IP-informatie van de DHCP­server wanneer die wordt aangezet.
U kunt handmatig of met BOOTP- of RARP-servers TCP/IP-informatie toekennen aan de printer. De installatiekaart Dynamische toekenning TCP/IP- adressering (DHCP/BOOTP/RARP) raadplegen voor meer informatie.
Indien u DHCP gebruikt, stap 1 tot en met 6c uitvoeren maar GEEN waarden wijzigen. Vervolgens de opmerking voor 6d lezen en bepalen of u het lpr­poortnummer wilt wijzigen. Nadat u een keuze heeft gemaakt de rest van de procedure afmaken.
De volgende informatie noteren:
Hostnaam __________________________________
IP-adres ___________________________________
Subnetmasker _______________________________
Standaard-gateway ___________________________
Naar de printer gaan en...
1. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
2. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraak-scherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
3. Naar de menu’s Netwerkinstellingen gaan.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Netwerkinstellingen selecteren.
c) De toets TCP/IP-opties selecteren.
4. Protocol en Media inschakelen.
a) De toets TCP/IP-instellingen selecteren. b) De toets Protocol en Media selecteren. c) De toets Inschakelen selecteren. d) Opslaan selecteren.
OPMERKING: Het rondzendadres wordt automatisch berekend.
5. De hostnaam instellen.
a) De toets Naam/adres selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder deel van het IP-adres en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) De toets Hostnaam selecteren.
d) Wanneer het toetsenbord op het aanraak-
scherm verschijnt, de hostnaam PRECIES zo invoeren als u wilt dat deze verschijnt, inclusief de correcte hoofd- en kleine letters. Vervolgens de toets Opslaan tweemaal selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP- instellingen.
6. Het subnetmasker en de gateway instellen.
a) De toets Subnet en Gateway selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder achttal van het subnetmasker en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) Deze procedure herhalen voor het
IP-gateway-adres. Vervolgens Opslaan selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP- instellingen.
d) De toets TCP/IP-lijnprinter selecteren.
Op het volgende scherm de toets
Inschakelen selecteren.
OPMERKING: Hoewel het mogelijk is het nummer te wijzigen van de poort waar uw printer lpr­afdrukopdrachten ontvangt, dient u hier ZEER voorzichtig mee te zijn, aangezien de meeste lpr­spoolers zijn ingesteld om afdrukopdrachten naar de standaardpoort te verzenden.
e) Indien u de lpr-poort voor uw printer wilt
wijzigen, de poorttoets op het bedienings­paneel indrukken en het gewenste poortnummer invoeren met behulp van de aantaltoetsen. Opslaan selecteren.
7. Het menu Hulpprogramma’s afsluiten
a) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
8. Voorbereiding installatie printerdriver
a) Het CentreWare Netwerkservices-pakket
opzoeken in het documentatiepakket dat bij de printer werd geleverd. Verder gaan met het volgende deel van deze procedure, getiteld Naar een werkstation gaan en...
23 604P15302
Microsoft Windows NT 4.0 Server (TCP/IP)
Naar de server gaan en...
1. Controleren of de correcte software is geladen.
a) Op het Bureaublad met de rechtermuis
klikken op het pictogram Netwerkomgeving en Eigenschappen selecteren. Het tabblad
Protocollen aanklikken en controleren of het TCP/IP-protocol is geladen.
b) De tab Services selecteren en controleren of
Microsoft TCP/IP afdrukken is geladen. Is
deze software niet aanwezig, deze installeren aan de hand van de Microsoft­documentatie. Vervolgens terugkeren naar de volgende stap in dit document.
2. De printer toevoegen.
a) Het Configuratiescherm openen
en dubbelklikken op het pictogram Printers. Dubbelklikken op Printer toevoegen. De wizard voor het toevoegen van printers start.
b) Controleren of Deze computer is
geselecteerd en klikken op Volgende>.
c) Klikken op Poort toevoegen. Uit de lijst LPR-
poort selecteren. Klikken op Nieuwe poort.
d) Nu verschijnt het scherm LPR-compatibele
printer toevoegen. Het IP-adres van de printer, lp voor de printernaam invoeren en OK selecteren.
e) De Wizard gaat terug naar de voorgaande
dialoog. Controleren of het IP-adres dat u heeft ingevoerd, in de lijst staat en correct is.
f) Het vakje links van het adres moet zijn
aangekruist. Is dit niet het geval, het vakje aankruisen en Volgende> selecteren.
g) De CentreWare Printer- en faxdrivers-cd
plaatsen en klikken op Diskette.
h) Op de toets Bladeren klikken en de directory
met de Windows NT-drivers selecteren. Meer informatie hierover is te vinden in de folder
Aan de slag met Netwerkservices. Het .INF-bestand openen en op Open klikken.
i) U keert terug naar het vorige dialoogvenster.
Controleren of het pad en de bestandsnaam correct zijn en op OK klikken.
j) In het volgende dialoogvenster een naam
voor de printer invoeren en aangeven of u wilt dat dit de standaardprinter wordt. Vervolgens op Volgende> klikken.
k) Indien de printer niet wordt gedeeld, op
Volgende> klikken. Wordt de printer wel gedeeld, het vakje Delen aankruisen, een share-naam invoeren en vervolgens op
Volgende> klikken.
OPMERKING: U kunt ervoor kiezen driverbestanden voor andere besturingssystemen vanaf de NT 4.0­server te delen. Op de lijst alle besturingssystemen selecteren waarbij u printerdrivers wilt delen. De wizard vraagt u om de installatiediskettes voor deze besturingssystemen om de installatie van de printerdriver te voltooien.
l) In het volgende dialoogvenster wordt u
aangeraden een proefpagina af te drukken. Op Voltooien klikken.
m) Wachten tot de proefpagina is afgedrukt.
Er verschijnt een nieuwe dialoog waarin om bevestiging wordt gevraagd voor de proefpagina. Is de pagina afgedrukt, Ja selecteren. Zo niet, via de NT Printing Troubleshooter het probleem oplossen.
3. Een proefopdracht naar de printer sturen.
a) De afdrukkwaliteit van de proefopdracht
controleren en eventuele afdrukfouten corrigeren aan de hand van het hoofdstuk over het oplossen van problemen in de Referentiehandleiding (pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd.
b) Indien de proefopdracht niet wordt uitgevoerd,
het hoofdstuk over het oplossen van problemen in de Handleiding voor de
systeembeheerder (pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd raadplegen.
Naar de server gaan en...
1. Controleren of de TCP/IP protocol stack is geladen.
2. Met de CentreWare Printer- en faxdrivers-cd de
printerdrivers installeren. Meer informatie hierover is te vinden in de folder Aan de slag met Netwerkservices die bij de printer werd geleverd.
3. De printer die u zojuist heeft gecreëerd op de gedeelde bron op de server aansluiten.
4. Een applicatie openen op het werkstation en een proefpagina afdrukken.
5. De afdrukkwaliteit van de proefopdracht controleren en eventuele afdrukfouten corrigeren aan de hand van het hoofdstuk over het oplossen van problemen in de Referentiehandleiding (pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd.
6. De procedure onder Naar een werkstation gaan en... herhalen bij ieder werkstation dat naar deze printer afdrukt.
604P15302 24

Microsoft Windows (NetBEUI) peer-to-peer-netwerken

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina. . De volgende informatie noteren:
Netwerk-interfacetype _________________________
Werkgroepnaam _____________________________
SMB-hostnaam ______________________________
Printernaam ________________________________
OPTIONELE INFORMATIE:
Beschrijving SMB-host ________________________
Beschrijving printer ___________________________
Naar de printer gaan en...
1. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
2. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraakscherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
3. Microsoft Afdrukken via netwerk inschakelen.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Netwerkinstellingen selecteren.
4. Protocol en media inschakelen.
a) In het volgende scherm de toets Microsoft
Networks selecteren.
b) In het volgende scherm de toets Transport en
media selecteren.
c) De toets Inschakelen selecteren. Indien de
toetsen voor Fysieke Media verschijnen,
NetBEUI/Ethernet selecteren. Vervolgens Opslaan selecteren.
5. De namen voor de werkgroep en de host toekennen.
a) U keert automatisch terug naar het vorige
scherm. De toets Werkgroep en host selecteren.
b) Op het volgende scherm de toets
Werkgroepnaam selecteren. Via het toetsenbord op het aanraakscherm de naam invoeren van de werkgroep waar u de printer aan wilt verbinden. Vervolgens Opslaan selecteren.
c) De toets SMB-hostnaam selecteren en via
het toetsenbord op het aanraakscherm de gewenste tekst invoeren. Vervolgens Opslaan selecteren.
d) OPTIONELE STAP: De toets SMB-
hostbeschrijving selecteren, de gewenste tekst invoeren en Opslaan selecteren. U keert automatisch terug naar het vorige scherm.
e) Opslaan selecteren. U keert nu terug naar
het vorige scherm.
6. Een printernaam en -beschrijving toekennen.
a) De toets Printerbeschrijving selecteren.
b) De toets Printernaam selecteren en op het
aanraakscherm de gewenste tekst invoeren. Vervolgens tweemaal Opslaan selecteren om de wijzigingen op te slaan en naar het vorige scherm terug te keren.
c) OPTIONELE STAP: De toets Printerbe-
schrijving selecteren en via de toetsen op het aanraakscherm de gewenste tekst invoeren. Vervolgens Opslaan selecteren.
7. Het maximumaantal aansluitingen en de timeout instellen.
a) De toets Aansluitingen selecteren.
b) De toets Maximum aantal aansluitingen
op het aanraakscherm selecteren en via de aantaltoetsen het gewenste aantal aansluitingen invoeren (tussen 01 en 30). Aanbevolen wordt deze waarde op de standaardwaarde in te stellen.
c) De toets Timeout verbinding op het
aanraakscherm selecteren. Via de aantal­toetsen het gewenste aantal seconden invoeren (tussen 1 en 32.767). Opslaan selecteren om het scherm Aansluitingen af te sluiten.
25 604P15402
Microsoft Windows (NetBEUI) peer-to-peer-netwerken
8. Het menu Hulpprogramma’s afsluiten.
a) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
9. De installatie van de printerdriver voorbereiden.
a) Een Configuratie-overzicht afdrukken die
tijdens de rest van de installatie wordt gebruikt.
b) Stappen 2a en 2c herhalen.
c) De toets Systeeminstellingen selecteren.
d) De toets Configuratie-overzicht selecteren.
e) De toets Configuratie-overzicht nu
afdrukken selecteren.
f) De toets Annuleren selecteren.
10. In het documentatiepakket dat bij uw printer is
geleverd, het CentreWare Netwerkservices- pakket en naar het volgende gedeelte van deze procedure gaan, getiteld Naar een werkstation
gaan en...
Naar een werkstation gaan en...
1. Controleren of het NetBEUI-protocol is geladen
(ALLE Windows 3.11-versies of hoger).
2. De CentreWare Printer- en faxdrivers-cd
plaatsen en de printerdrivers op een Windows­werkstation installeren. Meer informatie is te vinden in de folder Aan de slag met
Netwerkservices.
Gebruikers van Windows 95, Windows 98 en Windows NT 4.X Workstation
Op de toets Start klikken en Instellingen
selecteren.
In het menu Printers selecteren.
Met de rechtermuistoets een printer selecteren.
De optie Eigenschappen selecteren in het menu.
De tab Details selecteren in het dialoogvenster
Eigenschappen.
Op de toets Poort toevoegen klikken en de
werkgroep zoeken.
Dubbelklikken op de naam van de werkgroep voor de printer (zie het configuratie-overzicht).
Dubbelklikken op de hostnaam van de printer (zie het configuratie-overzicht).
Eenmaal op de printernaam klikken en vervolgens op OK.
4. Een applicatie openen en een proefpagina
afdrukken om te controleren of alles naar behoren werkt.
5. Indien de proefopdracht niet wordt uitgevoerd, het
hoofdstuk over het oplossen van problemen in
Handleiding voor de systeembeheerder
(pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd raadplegen.
3. Op het configuratie-overzicht het gebied
NetBIOS controleren en de Werkgroep, Hostnaam en Printernaam noteren.
604P15402 26

WINS (Windows Internet Name Service)

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
Op uw printer zijn nu standaard DHCP, LPR en NetBIOS via het IP-protocol ingeschakeld. Indien uw DHCP­server de hostnaam, het IP-adres, gateway-adres en subnetmasker levert, wordt de TCP/IP-informatie voor de printer geconfigureerd bij de eerste keer opstarten.
Dit betekent dat indien u de DHCP-server met de gewenste informatie heeft geconfigureerd, u de printer op uw netwerk kunt aansluiten. Deze zal dan bij het opstarten automatisch geregistreerd worden bij de WINS-server.
In deze mode bestaat de standaard hostnaam voor het apparaat uit de letters XRX gevolgd door het MAC-adres van de netwerkinterface. Bijvoorbeeld:
XRX08003E313E0A
Indien deze hostnaam acceptabel is, kunt u verder gaan
met de sectie Naar het NT-werkstation gaan en....
achter op deze kaart en de stappen afmaken.
4. Transport en media inschakelen.
a) De toets Transport en Media selecteren.
b) De toets Inschakelen selecteren. NetBIOS/
Ethernet of IP/Ethernet selecteren.
c) Opslaan selecteren.
5. De NetBIOS-hostnaam instellen.
a) De toets Werkgroep en host selecteren.
b) De toets SMB-hostnaam selecteren.
c) Wanneer het toetsenbord op het
aanraakscherm verschijnt, de hostnaam PRECIES zo invoeren als u wilt dat deze verschijnt, inclusief de correcte hoofd- en kleine letters. Vervolgens de toets Opslaan selecteren om de wijzigingen op te slaan.
d) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
e) De printer configureert zichzelf opnieuw met
de nieuwe instellingen en registreert zijn TCP/IP-adres en hostnaam automatisch bij uw WINS-server.
Naar het NT werkstation gaan en...
Naar de printer gaan en...
1. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
2. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraak-scherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
3. Naar de menu’s Netwerkinstellingen gaan.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Netwerkinstellingen selecteren.
c) De toets Microsoft Networks selecteren.
1. Een nieuwe lpr-printer aanmaken.
OPMERKING: Microsoft biedt geen native LPR-spooler voor de besturingssystemen Windows 95/98. U kunt LPR-spoolersoftware van derden gebruiken. De softwaredocumentatie raadplegen voor installatie-instructies voor de printer.
a) De Microsoft Networking-hostnaam invoeren
met een LPR-poort als de gewenste bestemming.
b) Een wachtrijnaam invoeren om de printer
herkenbaar te maken.
c) Wanneer u dit wordt gevraagd, de gewenste
PostScript- of PCL-driver selecteren van de CentreWare Printer- en faxdrivers-cd in het CentreWare Netwerkservices-pakket of de directory waar de drivers zijn opgeslagen.
27 604P155 02
Notities
604P15502 28

Apple Macintosh (AppleTalk)

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
Met de informatie op deze kaart kunt u vanaf uw Macintosh-computer met het AppleTalk-protocol afdrukken.
De aangegeven stappen volgen. De AppleTalk-naam voor uw Xerox-printer is in de fabriek ingesteld als het netwerkinterfaceadres van de printer. Indien u er de voorkeur aan geeft de AppleTalk-naam niet met de hand in te stellen, dan kunt u het PUtility-programma op de CentreWare Netwerkservices-cd gebruiken. Voor meer informatie over de installatie van PUtility de folder Aan de slag met Netwerkservices uit het documentatie­pakket raadplegen.
De volgende informatie noteren:
AppleTalk-naam _____________________________
AppleTalk-gebied ____________________________
4. Een naam en gebied aan de printer toekennen.
a) U keert terug naar het vorige scherm. De
toets Naam en gebied selecteren.
b) In het volgende scherm de toets Printernaam
selecteren. De gewenste naam voor de printer via de toetsen op het aanraakscherm invoeren (dit is de naam die in Kiezer op de werkstations verschijnt) Opslaan selecteren.
c) De toets Naam gebied selecteren.
De gewenste tekst via de toetsen op het aanraakscherm invoeren en Opslaan selecteren (de standaardwaarde voor de printer is *, wat betekent dat de printer in het standaardgebied verschijnt). Opnieuw Opslaan selecteren om terug te gaan naar het scherm met de instellingen voor AppleTalk.
5. Het menu Hulpprogramma’s afsluiten.
a) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
Voorbereiding installatie printerdriver
Naar de printer gaan en...
1. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
2. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraakscherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
3. AppleTalk-protocol inschakelen.
a) Wacht tot het scherm is ververst en de toets
Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wacht tot het scherm is ververst en de toets
Netwerkinstellingen selecteren.
6. Een configuratie-overzicht afdrukken. Stappen
2a en 2c herhalen.
a) De toets Systeeminstellingen selecteren.
b) De toets Configuratie-overzicht selecteren.
c) De toets Configuratie-overzicht nu
afdrukken selecteren.
d) De toets Annuleren selecteren.
e) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
7. In het gebied AppleTalk-instellingen op het configuratie-overzicht controleren of AppleTalk is ingeschakeld, de AppleTalk-naam correct is en het AppleTalk-gebied correct is (indien gebruikt).
a) De CentreWare Printer- en faxdrivers-cd
opzoeken in het documentatiepakket dat bij de printer werd geleverd. Verder gaan met het volgende deel van deze procedure, getiteld Naar een werkstation gaan en...
c) De toets AppleTalk selecteren.
d) De toets Protocol en media selecteren.
e) De toets Inschakelen selecteren.
f) Opslaan selecteren.
29 604P15602
Apple Macintosh (AppleTalk)
Naar een werkstation gaan en...
1. Met de CentreWare Printer- en faxdrivers-cd
de printerdrivers en Macintosh PUtility op het werkstation laden. Meer informatie is te vinden in de folder Aan de slag met Netwerkservices.
2. Vanuit een applicatie een proefopdracht naar de printer sturen.
3. De afdrukkwaliteit van de proefopdracht controleren en eventuele afdrukfouten corrigeren aan de hand van het hoofdstuk over het oplossen van problemen in de Referentiehand-
leiding (pdf-bestand) op de Klantdocumen­tatie-cd.
4. Indien de proefopdracht niet wordt uitgevoerd, het hoofdstuk over het oplossen van problemen in Handleiding voor de systeembeheerder (pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd raadplegen.
604P15602 30

Port 9100 TCP/IP-afdrukken

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
DHCP is standaard ingeschakeld op uw printer. Indien u een DHCP-server heeft geconfigureerd met TCP/IP­informatie voor de printer, dient u stap 5 en 6 over te slaan en verder te gaan met stap 7 om Port 9100 printing in te schakelen.
Indien u RARP of BOOTP gebruikt om de TCP/IP­informatie te configureren, de installatiekaart
Dynamische toekenning TCP/IP-adres (DHCP/ BOOTP/RARP) en vervolgens stappen 2 t/m 7 op deze
kaart uitvoeren.
Indien u de TCP/IP-informatie statisch wilt configureren, ALLE stappen op deze kaart uitvoeren.
De volgende informatie noteren:
Hostnaam __________________________________
Subnetmasker _______________________________
Standaard-gateway ___________________________
OPMERKING: De printer ondersteunt het afdrukken vanuit een aantal verschillende besturingssystemen die TCP/IP ondersteunen en ondersteunt nu ook Port 9100 printing.
3. Naar de menu’s Netwerkinstellingen gaan.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de
toets Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de
toets Netwerkinstellingen selecteren.
c) De toets TCP/IP-opties selecteren.
4. De netwerkinterface en het protocol inschakelen.
a) De toets TCP/IP-instellingen selecteren.
b) De toets Protocol en Media selecteren.
c) De toets Inschakelen selecteren.
d) Opslaan selecteren.
5. De hostnaam instellen.
a) De toets Naam/adres selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder deel van het IP-adres en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) De toets Hostnaam selecteren.
d) Wanneer het toetsenbord op het
aanraakscherm verschijnt, de hostnaam PRECIES zo invoeren als u wilt dat deze verschijnt, inclusief de correcte hoofd- en kleine letters. Vervolgens de toets Opslaan tweemaal selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm
TCP/IP-instellingen.
Naar de printer gaan en...
1. De printer met de juiste kabels op het netwerk aansluiten.
2. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraakscherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
c) De toets Naar hulpprogramma’s gaan
selecteren.
6. Het subnetmasker en de gateway instellen.
a) De toets Subnet en Gateway selecteren.
b) De toetsen op het aanraakscherm om de
beurt selecteren voor ieder achttal van het subnetmasker en de cijfers via de aantaltoetsen invoeren.
c) Deze procedure herhalen voor het
IP-gateway-adres. Vervolgens Opslaan selecteren om de wijzigingen op te slaan en terug te keren naar het scherm TCP/IP- instellingen.
d) Sluiten selecteren.
e) Indien u dient af te drukken via lp of lpr, de
toets TCP/IP - lijnprinter indrukken. Inschakelen en vervolgens Opslaan selecteren.
OPMERKING: Het rondzendadres wordt automatisch berekend.
31 604P15702
Port 9100 TCP/IP-afdrukken
7. Port 9100 printing inschakelen.
a) De toets TCP/IP-afdrukken,
oorspronkelijke gegevens selecteren.
b) De toets Inschakelen indrukken.
c) Opslaan indrukken.
8. Het menu Hulpprogramma’s afsluiten
a) De toets Hulpprogramma’s afsluiten
selecteren.
Naar een werkstation gaan en...
1. Een testopdracht maken en naar de printer verzenden met behulp van een hulpprogramma op een werkstation of via een wachtrij op uw besturingssysteem die Port 9100 printing ondersteunt.
2. De kwaliteit van de testopdracht controleren en het onderdeel Problemen oplossen in de
Referentiehandleiding (pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd gebruiken om
afdrukproblemen te verhelpen.
3. Indien uw afdrukopdracht niet wordt uitgevoerd, het onderdeel Problemen oplossen in de
Handleiding voor de systeembeheerder
(pdf-bestand) op de Klantdocumentatie-cd raadplegen om het probleem te verhelpen.
4. De procedure onder Naar een werkstation gaan en... herhalen bij ieder werkstation dat naar deze printer afdrukt of bij andere servers waar een wachtrij is gemaakt.
604P15702 32

E-mail

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
Om Scannen naar e-mail te laten werken op uw printer moet het volgende zijn gebeurd:
- E-mail en Netwerkscannen geïnstalleerd
- Toegang tot netwerk
- TCP/IP ingeschakeld
- Systeemdomeinnaam (TCP/IP)
- Toegang tot een werkende SMTP-server
- Internetservices (HTTP) ingeschakeld
IP-adres of hostnaam SMTP-server:
___________________________________________
IP-adres of hostnaam LDAP-server:
___________________________________________
Standaard domeinnaam:
___________________________________________
Voor SMB: IP-adres of hostnaam van de primaire domeincontroller:
___________________________________________
E-mailadres printer:
___________________________________________
(Opmerking op pagina 34 stap 7 raadplegen)
OPMERKING: Internetservices (HTTP/IPP) en Scannen naar e-mail moeten zijn ingeschakeld. Is dit niet het geval, onderstaande procedures volgen. Als de opties wel zijn ingeschakeld, verder gaan bij stap 15.
Op de printer (voor HTTP).
1. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraakscherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
2. Naar de menu’s Netwerkinstellingen gaan.
a) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Connectivity en netwerkinstellingen selecteren.
3. De toets TCP/IP-opties selecteren.
4. De toets HTTP/IPP selecteren.
5. De toets Inschakelen selecteren.
6. De toets Opslaan selecteren.
7. De toets Sluiten driemaal selecteren.
Scannen naar e-mail inschakelen
8. Meer selecteren.
9. Configuratie-instellingen selecteren.
10. In het waarschuwingsscherm Sluiten selecteren.
11. Optionele services selecteren.
12. E-mail selecteren.
13. Inschakelen selecteren.
14. Opslaan selecteren.
Verificatie E-mail
15. Verificatiemode selecteren.
OPMERKING: De standaardinstelling voor Netwerkverificatie is: Ingeschakeld. Om deze selectie ongedaan te maken of om Toegang als gast toe te voegen de volgende stappen nemen.
Vanuit het pad Hulpprogramma’s (stap 1 a en b):
a) Meer (maximaal 2 keer) selecteren
b) Toegangsbeheerservice selecteren.
c) Deze items selecteren of de selectie daarvan
juist ongedaan maken: Gecontroleerde netwerktoegang en Toegang als gast. Vervolgens, indien nodig, Toegangscode gast invoeren.
d) Volgende selecteren.
e) Opslaan selecteren.
f) Hulpprogramma’s afsluiten selecteren.
OPMERKING: Indien de selectie van netwerkverificatie tijdens deze stap ongedaan wordt gemaakt, kunt u deze optie pas weer selecteren wanneer u de stappen voor de netwerkverificatieserver op pagina 35 heeft uitgevoerd.
b) Wachten tot het scherm is ververst en de toets
Netwerkinstellingen selecteren.
33 604P160 02
E-mail
Op het werkstation
1. Een Internetbrowser activeren.
2. ‘http://’gevolgd door het IP-adres van de printer invoeren (bijv. http//xxx.xxx.xxx.xxx). Vervolgens de toets Invoeren selecteren.
3. Op de homepage van CentreWare Internetser­vices de koppeling Eigenschappen selecteren.
4. Het plus-symbool (+) selecteren aan de linkerzijde van de map Services in het frame Eigenschappen.
5. Het plus-symbool (+) links naast de map Protocollen selecteren.
6. SMTP-server selecteren.
7. De Hostnaam (DNS nodig) of het IP-adres van de SMTP-server en een geldige Domeinnaam voor E-mail invoeren in het veld E-mailadres (bijv.x@mail.bedrijf.com).
OPMERKING: In het voorbeeld x@mail.bedrijf.com kan x
ieder teken en ieder aantal tekens zijn, maar @mail.bedrijf.com domeinnaam zijn. Hoewel de domeinnaam moet worden uitgedrukt in de vorm van een e-mailadres, hoeft het geen geldig e-mailadres te zijn. Er kan een geldige e-mailaccount worden opgezet om eventuele antwoorden die terug worden gestuurd naar de printer te wissen of te lezen.
8. De toets Toepassen aanklikken om de
wijzigingen door te voeren.
9. Wanneer daarom wordt gevraagd, admin
(kleine letters) invoeren in het veld Gebruikersnaam en 1111 of de huidige toegangscode in het veld Toegangscode.
OK selecteren.
moet een geldige e-mail-
E-mail configureren
10. Het plus-symbool (+) selecteren aan de
linkerzijde van de map Services.
11. Het plus-symbool (+) selecteren aan de
linkerzijde van de map Internet-berichtgeving.
12. E-mailinstellingen selecteren.
13. Alle eventueel vereiste Optionele informatie
invoeren.
a) Beeldbijlage.
b) Veldbeveiligingsopties.
c) Automatisch naar uzelf verzenden.
d) Onderwerp, standaard.
e) Handtekening.
f) Bevestigingsvel.
14. De toets Toepassen selecteren om de wijzigingen
door te voeren.
15. Wanneer daarom wordt gevraagd, admin (kleine
letters) invoeren in het veld Gebruikersnaam en 1111 of de huidige toegangscode in het veld Toegangscode. OK selecteren.
Instellingen LDAP-directory (intern adresboek) (optioneel)
16. Het plus-symbool (+) links naast de map Connectivity selecteren.
17. Het plus-symbool (+) links naast de map Protocollen selecteren.
18. LDAP-directory selecteren.
19. Het IP-adres server of de Hostnaam invoeren en optioneel Poort.
20. Alle benodigde optionele informatie invoeren.
a) Naar de root van de directory gaan.
b) De aanmeldnaam en de toegangscode voor
de LDAP-server invoeren, indien van toepassing.
c) Maximumaantal zoekresultaten.
d) Timeout voor zoekfunctie.
e) LDAP-verwijzingen.
21. De optie Gezamenlijke naam of Achter- en
voornaam selecteren.
OPMERKING: Zoekbewerkingen op gezamenlijke namen worden vergeleken met een veld zoals bijvoorbeeld een alias in Microsoft Exchange. Bij zoekbewerkingen op achter- en voornaam wordt er eerst gekeken naar de velden voor de voor- en achternamen. Indien er geen achternaam wordt gevonden (bijv. op een distributielijst), dan wordt de zoekbewerking gebaseerd op het veld voor de gezamenlijke naam.
22. De toets Toepassen aanklikken om wijzigingen door te voeren.
23. Wanneer daarom wordt gevraagd, admin (kleine letters) invoeren in het veld Gebruikersnaam en 1111 of de huidige toegangscode in het veld Toegangscode. OK selecteren.
604P16002 34
E-mail
LDAP-toewijzingen (optioneel)
OPMERKING: De velden binnen LDAP-structuren zijn niet gestandaardiseerd. Velden die worden gebruikt voor weergeven, mogen worden toegewezen aan de velden die worden gebruikt in de LDAP-omgeving.
24. LDAP-toewijzingen bewerken selecteren.
25. Een gebruikersnaam binnen de LDAP-directory invoeren. (bijv. achternaam, voornaam.)
26. Het type LDAP-server kiezen dat wordt gebruikt.
27. Zoeken selecteren.
28. Wanneer eigenschappen zijn gewijzigd, OK selecteren en vervolgens Toepassen selecteren.
Openbaar adresboek (optioneel)
29. Het plus-symbool (+) links naast de map Services selecteren.
30. Het plus-symbool (+) links naast de map Internet Messaging selecteren.
31. Openbaar adresboek selecteren.
32. Naar de locatie gaan waar het adresboekbestand (*.CSV) zich bevindt.
33. Het benodigde .CSV bestand markeren. De toets Openen aanklikken.
34. De toets Nu importeren aanklikken. OK aanklikken om het adresboek te importeren.
35. Wanneer daarom wordt gevraagd, admin (kleine letters) invoeren in het veld Gebruikersnaam en 1111 of de huidige toegangscode in het veld Toegangscode.
OK selecteren.
Netwerkverificatieserver (wanneer Netwerkverificatie actief is)
OPMERKING: De volledige gegevens staan in hoofdstuk 16 van de Handleiding voor de systeembeheerder in het gedeelte Services voor het instellen van Kerberos (Solaris), Kerberos (Windows 2000), NDS (Novell 4,5), SMB (Windows NT 4) en SMB (Windows 2000).
1. Het plus-symbool (+) links naast de map
Services selecteren.
2. Het plus-teken (+) links van de map
Verificatieserver selecteren.
3. Algemeen selecteren.
4. Verificatietype selecteren.
5. De betreffende gegevens invoeren.
OPMERKING: Voor SMB-verificatie: indien de primaire domeincontroller zich op een ander subnet bevindt, dan dient u het IP-adres of de hostnaam voor die controller in te voeren:
a) Optionele informatie in Ver eiste
informatie selecteren.
b) IP-adres of Hostnaam selecteren.
c) De betreffende gegevens invoeren.
6. De toets Toepassen aanklikken om wijzigingen
door te voeren.
7. Wanneer daarom wordt gevraagd, admin
(kleine letters) invoeren in het veld Gebruikersnaam en 1111 of de huidige toegangscode in het veld Toegangscode. OK selecteren.
36. OK aanklikken om het adresboek te importeren.
OPMERKING: Indien een adresboek al bestaat, wordt u gewaarschuwd dat het boek dat wordt geïmporteerd het huidige adresboek zal vervangen.
37. Bestaand adresboek koppelen selecteren.
38. Het adresboek indelen door de betreffende Geïmporteerd adresboek voor ieder label te selecteren.
39. De toets Toepassen aanklikken om wijzigingen door te voeren.
40. Wanneer daarom wordt gevraagd, admin (kleine letters) invoeren in het veld Gebruikersnaam en 1111 of de huidige toegangscode in het veld Toegangscode. OK selecteren.
35 604P160 02
Notities
604P16002 36

Beveiliging door beeld overschrijven

Alvorens te beginnen
Controleren of de Ethernet-verbinding compleet is en de gewenste snelheid is ingesteld. Vervolgens terugkeren naar deze pagina.
OPMERKING: Alle fouten, berichten en papiersto­ringen wissen voordat wordt doorgegaan.
Beeld direct overschrijven...
Hiermee zorgt u ervoor dat alle informatie met betrekking tot een opdracht onmiddellijk wordt overschreven nadat de opdracht is voltooid.
Na installatie door een Xerox-medewerker zou de toepassing standaard op AAN (ingeschakeld) moeten staan. De volgende stappen uitvoeren om deze instelling te bekijken of te wijzigen.
Naar de printer gaan en...
1. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraakscherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
2. Naar de menu’s van Instellingen gaan.
a) Meer selecteren.
b) Configuratie en instelling selecteren.
c) Optionele services selecteren.
d) Beveiliging overschrijven selecteren.
3. Wanneer het scherm Beveiliging overschrijven verschijnt, opletten welke van de twee toetsen is gemarkeerd als de huidige instelling. De beschikbare instellingen zijn Inschakelen en Uitschakelen.
a) Indien u de instelling wilt wijzigen,
Inschakelen of Uitschakelen selecteren en Opslaan selecteren. Als u het instellingenscherm wilt afsluiten zonder wijzigingen door te voeren, Annuleren selecteren.
b) Hulpprogramma’s afsluiten selecteren.
Indien er wijzigingen zijn doorgevoerd, wordt het apparaat automatisch opnieuw gestart.
Op verzoek overschrijven vanaf de printer...
Overschrijft onomkeerbaar alle fysieke gebieden van de schijven die gegevens bevatten. Alle opdrachten in de actieve wachtrij worden verwijderd en overschreven. Opdrachten die tijdens het overschrijven worden verzonden, worden vastgehouden en na het overschrijven vrijgegeven.
Na installatie door een Xerox-medewerker zou de toepassing standaard op AAN (ingeschakeld) moeten staan. De volgende stappen uitvoeren om deze instelling te bekijken of te wijzigen.
Naar de printer gaan en...
1. Naar Hulpprogramma’s gaan.
a) De toets Toegang ( of ) indrukken.
b) Via het toetsenbord 1111 of de huidige
toegangscode invoeren en vervolgens de toets Enter indrukken. De overige gegevens worden via het aanraakscherm ingevoerd, tenzij anders aangegeven.
2. Naar het menu Overschrijven gaan.
a) Meer selecteren (maximaal 2 keer).
b) Overschrijven op verzoek selecteren.
c) Start selecteren.
OPMERKING: Er verschijnt een scherm waarin wordt bevestigd dat door deze procedure beeldgegevens van de harde schijf worden verwijderd. Alle opdrachten in de wachtrij worden verwijderd. Het apparaat wordt offline gezet en kan geen inkomende opdrachten ontvangen. Internetservices is pas weer beschikbaar wanneer het apparaat opnieuw is gestart en online is.
Met Op verzoek overschrijven worden alle beeldgegevens op de harde schijven overschreven. Het proces neemt maximaal 20 minuten in beslag.
Afbreken selecteren om het overschrijven te annuleren. De beheerderstoegangscode invoeren. De overschrijvingsprocedure is mogelijk op dat moment al gestart. Terug selecteren om door te gaan met overschrijven.
Na het overschrijven op verzoek start de netwerkcon­troller opnieuw op. Er wordt een bevestigingsblad afgedrukt. Het bevestigingsblad bekijken, onder Bevestigingsdetails om het overschrijven te controleren. Bij Opdrachtinformatie: Status ESS-schijf zou moeten staan 'GESLAAGD'. Bij Status harde schijf zou moeten staan 'GESLAAGD'.
37 604P15802
Beveiliging door beeld overschrijven
Op verzoek overschrijven vanaf een werkstation...
1. Een Internet-browser starten.
2. Het TCP/IP-adres van de printer invoeren in het veld Adres of Locatie en vervolgens Enter selecteren.
3. Op het beginscherm van CentreWare Internetservices de tab Eigenschappen selecteren of Eigenschappen selecteren in de directorystructuur.
4. Op verzoek overschrijven selecteren in de directorystructuur.
5. De naam en toegangscode van de beheerder invoeren.
6. OK selecteren.
7. Start selecteren.
OPMERKING: Er verschijnt een scherm waarin wordt bevestigd dat door deze procedure beeldgegevens van de harde schijf worden verwijderd. Alle opdrachten in de wachtrij worden verwijderd. Het apparaat wordt offline gezet en kan geen inkomende opdrachten ontvangen. Internetservices is pas weer beschikbaar wanneer het apparaat opnieuw is gestart en online is.
Met Op verzoek overschrijven worden alle beeldgegevens op de harde schijven overschreven. Het proces neemt maximaal 20 minuten in beslag.
Afbreken selecteren om het overschrijven te annuleren. De beheerderstoegangscode invoeren. De overschrijvingsprocedure is mogelijk op dat moment al gestart. Terug selecteren om door te gaan met overschrijven.
Na het overschrijven op verzoek start de netwerkcontroller opnieuw op. Er wordt een bevestigingsblad afgedrukt. Het bevestigingsblad bekijken, onder Bevestigingsdetails om het overschrijven te controleren. Bij Opdrachtinformatie: Status ESS-schijf zou moeten staan 'GESLAAGD'. Bij Status harde schijf zou moeten staan 'GESLAAGD'.
604P15802 38

E-mail in een oogopslag

E-mail - overzicht
Wat is e-mail?
Met de e-mailtoepassing kunt u een papieren document omzetten in een PDF-bestand (Portable Document Format), single- of multipage TIFF-bestand (Tagged Image File Format) en dit naar een e-mailserver sturen, zodat het naar één of meerdere e-mailadressen kan worden gestuurd.
De printer als e-mailclient werkt hetzelfde als iedere andere SMTP e-mailclient (Simple Mail Transfer Protocol) die aan een e-mailserver is toegewezen. Met andere woorden, de e-mailtoepassing is hetzelfde als de Microsoft Outlook-client op uw pc die aan een MS Exchange-server is toegewezen. De MS Outlook-client zet uw elektronische e-mailberichten om in een formaat dat de Exchange-server kan verwerken. De e-mailtoepassing voert dezelfde bewerking uit, maar dan met papieren documenten.
Welke opties zijn ingeschakeld bij e-mail?
Met de e-mailtoepassing worden de volgende opties ingeschakeld:
SMTP e-mail vanaf de printer - Gebruikers kunnen papieren documenten omzetten in een e-mailbericht.
Het gescande document wordt als bijlage in het e-mailbericht geplaatst.
Verificatie-ondersteuning - Indien de optie Verificatie is ingeschakeld, dienen gebruikers zich met hun
netwerkaanmeldnaam en -toegangscode bij het apparaat aan te melden om toegang te krijgen tot de e-mailtoepassingen.
Interne adresboekondersteuning (LDAP - Lightweight Directory Access Protocol) - De printer kan in uw
interne adresboek van de onderneming zoeken, indien beschikbaar, waardoor kostbare tijd wordt bespaard en er minder fouten optreden die te maken hebben met het aanslaan van verkeerde toetsen bij het typen van een adres.
Ondersteuning voor openbaar adresboek - Gebruikers kunnen een CSV-bestand (Comma Separated
Values) downloaden naar de interne harde schijf van de printer. In dit openbare adresboek kunnen gebruikers zoeken naar een adres dat gewoonlijk niet in hun interne ondernemingsadresboek is opgenomen.
Voordelen van e-mail
Volledig geïntegreerd met de printer
Er is geen inbox voor e-mail nodig
Er is geen externe pc of server die moet worden beheerd, ondersteund of beveiligd
Er is geen aanvullende software nodig voor pc-eindgebruikers
Er is geen aanvullende netwerkaansluiting nodig
Compatibel met de meeste e-mailsystemen
Apparaatstatus lokaal en op afstand opvraagbaar
E-mailbeveiliging via Verificatie-optie
Adressen opzoeken via LDAP-optie
Eenvoudig op afstand te configureren en onderhouden via ingebouwde webserver (CentreWare® Internet Services) die bij ieder systeemproduct wordt geleverd
Belangrijke personen voor een geslaagde e-mailinstallatie
Een persoon die voor de informatie over e-mail, de verificatie en het LDAP-serveradres zorgt die de printer nodig heeft.
Een persoon die de netwerkinformatie op de printer kan configureren via de ingebouwde webserver (CentreWare® Internetservices).
39 604P15902

Hoe e-mail werkt op de Xerox-printer

Kopi
Ook
“Hmm.... Ik moet die handgeschreven aantekeningen van de
vergadering naar Peter in New York sturen en een kopie naar Janet in Dallas en misschien naar onze investeringsgroep in Londen. Nu moet ik
ze uittikken. Wat waren hun e-mailadressen ook alweer....?”
Stap 1
Toepassing openen
Xerox
Printer
Optionele toepassing
Verificatie
Optionele toepassing
Zoeken in adresboek
Stap 2
E-mailadres invoeren
“Aan:” Peter in New York City
Netwerkverificatieserver
(bijv. NT-domeincontroller)
(te configureren toepassing)
Lightweight Directory Access Protocol
LDAP-Server
(bijv. Netscape-directoryserver)
(te configureren toepassing)
e naar:
“Cc:” Janet, kantoor in
Dallas, Texas
E-mail met
afbeeldingen in
bijlagen, verstuurd via
Internet / intranet
Mailserver
via SMTP-gateway
(Simple Mail Transfer Protocol)
(bijv. MS Exchange-server met SMTP
ingescha keld)
(benodigd voor e-mailbewerkingen)
een kopie naar:
”Kantoor in Londen, Engeland;
High Tech Investeringsgroep
Stap 3
E-mail versturen
E-mail met verificatie of adresboek (LDAP)
1. De toepassing openen: De e-mailtoepassing selecteren op het aanraakscherm van de printer.
2. Optionele toepassing: Verificatie - Aanmelden bij de printer met uw aanmeldnaam en toegangscode voor het netwerk. Er wordt dan een verzoek naar de Verificatie-server gestuurd om uw netwerkrechten te controleren. Zodra de aanmelding is geverifieerd, heeft u toegang tot de e-mailtoepassing.
3. Optionele toepassing: In adresboek zoeken via de LDAP-server. Wanneer een zoeknaam via het aanraakscherm van de printer wordt ingegeven, wordt het interne adresboek op de LADP-server geopend. De server geeft een lijst met namen die aan de zoekcriteria voldoen. De lijst wordt op het aanraakscherm getoond.
4. Het adres selecteren: De ontvanger in de lijst selecteren en de documenten scannen.
5. De e-mail versturen: Wanneer het document wordt gescand, wordt het naar de e-mailserver gestuurd, die de e-mail naar de betreffende ontvanger(s) verstuurd.
OPMERKING: De optionele toepassingen voor Verificatie en Adresboek (LDAP) kunnen in combinatie of apart worden ingeschakeld.
604P15902 40

E-mailtermen en -definities

SMTP-server voor e-mail (benodigd voor werken met e-mails):
SMTP (Simple Mail Transfer Protocol)
Een netwerkserver waarop de e-mailapplicatie en -services staan die nodig zijn om SMTP e-mails te versturen en ontvangen. Standaard is het MS Exchange SMTP-protocol niet ingeschakeld. Wanneer u SMTP inschakelt op een MS Exchange-server, dan kan deze als e-mailserver worden gebruikt.
LDAP-server (optie die door systeembeheerder kan worden geconfigureerd voor e-mail):
LDAP (Lightweight Directory Access Protocol).
Een server met een set protocollen die toegang verschaffen tot informatiebestanden, zoals adresboeken. LDAP ondersteunt TCP/IP (Transmission Control Protocol/Internet Protocol).
Verificatieserver (optie die door systeembeheerder kan worden geconfigureerd voor e-mail):
Een netwerkserver die de toegang tot het netwerk regelt en zo voor beveiliging zorgt.
Vereisten voor gebruik
In de onderstaande tabel worden de vereisten beschreven waaraan moet worden voldaan voor het gebruiken van de verschillende e-mailopties.
Optie Verei sten voor gebruik
E-mail moet zijn ingeschakeld op de printer
HTTP moet zijn ingeschakeld op de printer
SMTP-serveradres moet zijn ingeschakeld op de printer
Verificatieserveradres moet zijn geconfigureerd op de printer
LDAP-serveradres moet zijn geconfigureerd op de printer
E-mail Verificatie Adresboek (LDAP) Inschakelen
X X Via het toegangsmenu voor de
X X X Via het toegangsmenu voor de
X X Via de geïntegreerde webserver
X Via de geïntegreerde webserver
X Via de geïntegreerde webserver
systeembeheerder op de printer
systeembeheerder op de printer
(CentreWare Internetservices)
(CentreWare Internetservices)
(CentreWare Internetservices)
41 604P15902
Notities
604P15902 42
Loading...