Toyota Prius 2018 Owner's Manual [nl]

Prius
Handleiding
Overzicht
Veiligheid
en beveiliging
Zoeken op afbeelding
Zorg ervoor dat u dit leest
Instrumenten-
paneel
Bediening van
elk onderdeel
Rijden
Voorzieningen in
het interieur
Onderhoud
en verzorging
Bij problemen
Voertuigspeci-
ficaties
Het aflezen van de meters en tellers, het interpreteren van de verschillende waarschuwingslampjes en controlelampjes, enz.
Openen en sluiten van de portieren en ruiten, afstellen vóór het rijden, enz.
Handelingen en adviezen die voor het rijden moeten worden opgevolgd
Gebruik van de voorzieningen in het interieur, enz.
De zorg voor uw auto en onderhoudsprocedures
Informatie over wat u moet doen bij een storing of noodgeval
Voertuigspecificaties, systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen, enz.
Index
PZ49X-47B91-NL
Zoeken op symptoom
Alfabetisch zoeken
2
Ter informatie .................................8
Over deze handleiding .................12
Zoekmethoden .............................13
Overzicht ......................................14
1-1. Voor een veilig gebruik
1-2. Veiligheidsvoorzieningen
1-3. Hybridesysteem
1-4. Antidiefstalsysteem

INHOUDSOPGAVE

Veiligheid en beveiliging
Voordat u gaat rijden ...........30
Veilig rijden ..........................32
Veiligheidsgordels................34
SRS-airbags ........................39
Belangrijke
voorzorgsmaatregelen in verband met
uitlaatgassen .....................50
voor kinderen
Aan/uit-schakelaar airbag ....51
Rijden met kinderen
in de auto...........................53
Baby- en kinderzitjes ...........54
Kenmerken
hybridesysteem .................77
Voorzorgsmaatregelen
hybridesysteem .................81
Startblokkering.....................88
Supervergrendeling ...........100
Alarm .................................101
Instrumentenpaneel
2. Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel .......... 108
Waarschuwingslampjes
en controlelampjes.......... 117
Hoofdscherm..................... 124
Multi-informatiedisplay ...... 133
Head-up display ................ 165
Energiemonitor/
verbruiksscherm.............. 171
Bediening van
elk onderdeel
3-1. Informatie over sleutels
Sleutels ............................. 182
3-2. Openen, sluiten
en vergrendelen
van de portieren
Portieren............................ 187
Achterklep ......................... 192
Smart entry-systeem met
startknop ......................... 197
3-3. Verstellen van de stoelen
Voorstoelen ....................... 237
Achterstoelen .................... 239
Hoofdsteunen.................... 242
3-4. Verstellen van het stuurwiel
en de spiegels
Stuurwiel ........................... 245
Binnenspiegel.................... 247
Buitenspiegels................... 249
3-5. Openen en sluiten van de
ruiten en het schuifdak
Elektrisch bedienbare ruiten252
Schuifdak .......................... 256
Rijden
4-1. Voordat u gaat rijden
Rijden met de auto.............262
Lading en bagage ..............273
Rijden met een
aanhangwagen ................275
4-2. Rijprocedures
Startknop ...........................285
EV-modus ..........................291
Hybridetransmissie ............294
Richtingaanwijzer-
schakelaar .......................300
Parkeerrem ........................301
4-3. Bedienen van verlichting
en ruitenwissers
Lichtschakelaar..................302
Automatic High
Beam-systeem.................307
Schakelaar mistlampen .....311
Ruitenwissers
en -sproeiers....................312
Achterruitenwisser
en -sproeier .....................316
4-4. Tanken
Openen van
de tankdop.......................318
4-5. Gebruik van de
ondersteunende systemen
Toyota Safety Sense......... 323
PCS (Pre-Crash
Safety-systeem) .............. 335
LDA (Lane Departure
Alert met stuurregeling)... 349
RSA (Road Sign Assist) .... 361
Dynamic Radar Cruise
Control met volledig
snelheidsbereik ............... 366
Dynamic Radar Cruise
Control ............................ 381
Cruise control .................... 395
Rijmodusselectie-
schakelaar....................... 400
Snelheidsbegrenzer .......... 402
BSM
(Blind Spot Monitor) ........ 405
• De Blind Spot
Monitor-functie .............. 413
• De Rear Crossing
Traffic Alert-functie........ 417
Toyota Parking
Assist-sensor .................. 422
Intelligent Clearance
Sonar .............................. 434
S-IPA (Simple Intelligent
Parking Assist-
systeem) ......................... 447
Ondersteunende
systemen......................... 483
4-6. Rijtips
Rijden met een
hybrideauto ..................... 490
Rijden in de winter............. 493
3
1
2
3
4
5
6
7
8
4
INHOUDSOPGAVE
Voorzieningen in
het interieur
5-1. Gebruik van
de airconditioning en de achterruitverwarming
Automatische
airconditioning .................498
Stoelverwarming ................508
5-2. Gebruik van
de interieurverlichting
Overzicht
interieurverlichting ...........510
• Interieurverlichting voor511
• Leeslampjes voor ..........511
• Interieurverlichting achter512
5-3. Gebruik van de
opbergmogelijkheden
Overzicht van
opbergmogelijkheden ......513
• Dashboardkastje............514
• Consolevak....................514
• Bekerhouders/ fleshouders/
portiervakken.................515
• Extra opbergvakken.......517
Voorzieningen in
de bagageruimte..............518
5-4. Gebruik van de overige
voorzieningen in het interieur
Overige voorzieningen
in het interieur ................. 524
• Zonnekleppen ............... 524
• Make-upspiegels........... 524
• Accessoire­aansluitingen525
• Draadloze lader ............ 526
• Armsteun ...................... 532
• Kledinghaakjes ............. 532
• Handgrepen .................. 533
• Gebruik van de
stuurwielschakelaars..... 533
ERA-GLONASS/EVAK...... 534
Onderhoud en verzorging
6-1. Onderhoud en verzorging
Reinigen en beschermen
van het exterieur van
uw auto ........................... 540
Reinigen en beschermen
van het interieur van
uw auto ........................... 546
6-2. Onderhoud
Onderhoud en
reparatie.......................... 549
5
6-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen
bij zelf uit te voeren
onderhoud .......................552
Motorkap............................555
Plaatsen van een
garagekrik........................557
Motorruimte........................558
Banden ..............................572
Bandenspanning................589
Velgen................................591
Interieurfilter.......................594
Ventilatieopening
batterijpakket
(tractiebatterij)..................597
Ruitenwisserrubber
vervangen........................602
Batterij elektronische
sleutel ..............................606
Controleren en vervangen
van zekeringen ................609
Lampen..............................613
Bij problemen
7-1. Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten ...........622
Als uw auto in geval van
nood tot stilstand moet
worden gebracht..............623
7-2. Stappen die genomen moeten
worden in noodgevallen
Als uw auto moet worden
gesleept .......................... 624
Als u denkt dat er iets
mis is............................... 630
Als een waarschuwings-
lampje gaat branden of een waarschuwings-
zoemer klinkt................... 631
Als er een waarschuwings-
melding wordt
weergegeven .................. 640
Als de auto een lekke
band heeft (auto's met
een reservewiel).............. 649
Als uw auto een lekke
band heeft (auto's zonder
een reservewiel).............. 664
Als het hybridesysteem niet
kan worden gestart ......... 683
Als de elektronische sleutel
niet goed werkt................ 685
Als de 12V-accu
is ontladen....................... 688
Als uw auto oververhit
raakt ................................ 694
Als de auto
vast komt te zitten ........... 699
1
2
3
4
5
6
7
8
6
Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem of een multimedia­systeem de handleiding voor het navigatie- en multimediasysteem voor meer informatie over de onderstaande uitrusting.
• Navigatiesysteem
• Handsfree-systeem (voor mobiele telefoon)
• Audio-/videosysteem
• Toyota Parking Assist Monitor
Toyota Motor Europe NV/SA, Avenue du Bourget 60 - 1140 Brussel, België www.toyota-europe.com
8-1. Specificaties
8-2. Persoonlijke
8-3. Initialisatie
INHOUDSOPGAVE
Voertuigspecificaties
Onderhoudsgegevens
(brandstof,
oliepeil, enz.) ...................702
Informatie over
brandstof..........................714
voorkeursinstellingen
Systemen met mogelijkheden
voor persoonlijke
voorkeursinstellingen.......716
Te initialiseren
onderdelen.......................724
Index
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen) ..............726
Alfabetische index ......................730
7
1
2
3
4
5
6
7
8
8

Ter informatie

Handleiding
Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle mogelijke opties zijn in deze handleiding opgenomen. Er zullen dan ook ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw auto van toe­passing zijn.
Alle specificaties in deze handleiding waren actueel ten tijde van de druk. Toyota streeft er doorlopend naar haar producten te perfectioneren en wij behouden ons dan ook het recht voor tussentijdse wijzigingen in specificatie en uitvoering door te voeren zonder voorafgaande kennisgeving.
Afhankelijk van de specificaties kan de in de afbeeldingen getoonde auto afwijken van uw auto voor wat betreft kleur en uitrusting.
Accessoires, onderdelen en veranderingen aan uw Toyota
Er is een grote hoeveelheid originele en niet-originele onderdelen en acces­soires voor uw Toyota te verkrijgen. Als een origineel onderdeel of accessoire uit uw Toyota moet worden vervangen, raadt Toyota u aan om originele Toyota-onderdelen en -accessoires te gebruiken. U kunt ook andere onder­delen of accessoires van gelijkwaardige kwaliteit gebruiken.
Toyota kan geen garantie geven of betrouwbaarheid garanderen voor onder­delen en accessoires die geen origineel Toyota-product zijn en ook niet voor het vervangen door of monteren van dergelijke onderdelen. Bovendien is het mogelijk dat schade aan of slechte prestaties van niet-originele Toyota-onder­delen of -accessoires niet onder de garantie vallen.
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie
De inbouw van een zend-/ontvanginstallatie in uw auto kan elektronische systemen beïnvloeden, zoals:
Hybridesysteem
(Sequentieel) multipoint brandstofinspuitsysteem
Toyota Safety Sense
Cruise control-systeem
Antiblokkeersysteem
SRS-airbagsysteem
Gordelspanner
Neem voor voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking tot de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi­ceerde en uitgeruste deskundige.
Nadere informatie met betrekking tot frequenties, vermogens, antenneposi­ties en montagevoorwaarden voor zend-/ontvanginstallaties is op verzoek beschikbaar bij een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De hoogspanningsonderdelen en kabels van hybrideauto's stralen ongeveer net zo veel elektromagnetische golven uit als conventionele auto's met een benzinemotor of huishoudelijke elektronische apparatuur, ook al zijn ze elek­tromagnetisch afgeschermd.
De ontvangst via een zend-/ontvanginstallatie kan in sommige gevallen gestoord worden.
9
10
Vernietigen van uw Toyota
De airbags en de gordelspanners in uw Toyota bevatten explosieve chemica­liën. Wanneer uw auto wordt vernietigd terwijl de airbags en/of de gordel­spanners nog intact zijn, kan tijdens de vernietiging een ontploffing plaatsvinden en brand ontstaan. Laat daarom de airbags en de gordelspan­ners eerst verwijderen en afvoeren door een erkende Toyota-dealer of her­steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING
Algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het rijden
Rijden onder invloed: Ga niet rijden met uw auto als u alcohol of drugs gebruikt hebt, omdat deze middelen invloed kunnen hebben op de rijvaar­digheid. Alcohol en bepaalde drugs vergroten de reactietijd, beïnvloeden het beoordelingsvermogen en hebben een negatieve invloed op de coördi­natie, waardoor aanrijdingen kunnen ontstaan met ernstig letsel als gevolg.
Defensief rijden: Rijd altijd defensief. Anticipeer op fouten die andere bestuurders of voetgangers zouden kunnen maken omdat u hierdoor wel­licht een ongeluk kunt voorkomen.
Afleiding van de bestuurder: Houd altijd uw volledige aandacht bij het ver­keer. Alles wat de aandacht van de bestuurder kan afleiden, zoals het ver­anderen van instellingen, telefoneren of lezen, kan leiden tot een aanrijding waarbij u, de andere inzittenden van de auto of anderen ernstig letsel kun­nen oplopen.
Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot veiligheid
van kinderen
Laat kinderen nooit alleen in de auto achter en laat ze nooit met de sleutel spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de auto te starten of de neutraalstand in te schakelen. Er bestaat ook het risico dat kinderen letsel oplopen wanneer ze met de ruiten, het schuifdak of andere voorzieningen in de auto spelen. Verder kan de temperatuur in de auto zo hoog oplopen of zo ver dalen dat dat kinderen fataal kan worden.
11
12
1
2
3
Over deze handleiding
WAARSCHUWING: Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in ernstig letsel wanneer de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen.
OPMERKING: Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in schade of storingen aan de auto of de uitrusting wanneer de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen.
Geeft bedienings- of werkingsprocedures aan. Volg de stappen in de aangegeven volgorde.
Geeft de handeling aan voor het bedienen van schake­laars en dergelijke (druk­ken, draaien, enz.).
Geeft het resultaat van een handeling aan (er wordt bij­voorbeeld een klep geopend).
Geeft het onderdeel of de positie aan waarover uitleg wordt gegeven.
Dit betekent dat er iets niet mag worden gedaan of mag gebeuren.
Zoekmethoden
Zoeken op naam
• Alfabetische index ... Blz. 730
Zoeken op montagepositie
• Overzicht ................... Blz. 14
Zoeken op symptoom
of geluid
• Wat moet u doen als... (Problemen
oplossen)................. Blz. 726
13
Zoeken op titel
• Inhoudsopgave............ Blz. 2
14

Overzicht

Overzicht
Exterieur
1
Portieren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 187
Vergrendelen/ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 187
Openen/sluiten van de zijruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 252
Vergrendelen/ontgrendelen met de mechanische
sleutel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 685
Waarschuwingslampjes/waarschuwingsmeldingen. . . . Blz. 634, 640
2
Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 192
Openen van buitenaf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 192
Waarschuwingslampjes/waarschuwingsmeldingen. . . . Blz. 634, 640
3
Buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 249
Verstellen van de spiegelhoek. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 249
Inklappen van de buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 249
Ontwasemen van de spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 502
4
101112
13
Ruitenwissers voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 312
Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter. . . . . . . . . . . . .Blz. 493
Voorzorgsmaatregelen bij wassen in een wasstraat
(auto's met ruitenwissers met regensensor) . . . . . . . . . . . . . Blz. 542
5
Tankdopklep. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 318
Tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 318
Brandstofsoort/inhoud brandstoftank. . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 705
6
Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 572
Bandenmaat/bandenspanning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 711
Winterbanden/sneeuwketting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 493
Controleren/wisselen/bandenspannings­waarschuwingssysteem
In geval van een lekke band . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 649, 664
7
Motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 555
Openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 555
Motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 706
In geval van oververhitting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 694
Lampen voor verlichting buitenzijde tijdens rijden
(Vervangingsmethode: Blz. 613, wattage: Blz. 713)
*. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 572
Overzicht
15
8
Koplampen/parkeerlichten voor/
dagrijverlichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 302
9
Mistlampen voor/mistachterlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 311
Richtingaanwijzers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 300
Achterlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 302
Kentekenplaatverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 302
Achteruitrijlichten
De selectiehendel in stand R zetten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 294
*: Indien aanwezig
16
Overzicht
Dashboard (auto's met linkse besturing)
1
Startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 285
Starten van het hybridesysteem/wijzigen van de modi . . . . . Blz. 285
Noodstop van het hybridesysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 623
Als het hybridesysteem niet gestart kan worden . . . . . . . . . .Blz. 683
Waarschuwingsmeldingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 640
2
Selectiehendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 294
Wijzigen van de schakelstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 294
Voorzorgsmaatregelen bij slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 624
3
Tellers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 108
Aflezen van de tellers/instellen van de helderheid
van de dashboardverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 108, 110
Waarschuwingslampjes/controlelampjes. . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 117
Als de waarschuwingslampjes gaan branden . . . . . . . . . . . .Blz. 631
Overzicht
10
11
12
13
14
4
Multi-informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 133
Display. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 133
Energiemonitor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 136
Als de waarschuwingsmeldingen worden weergegeven . . . . Blz. 640
5
Parkeerrem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 301
Activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 301
Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter. . . . . . . . . . . . .Blz. 493
Waarschuwingszoemer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 301
6
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 300
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 302
Koplampen/parkeerlichten voor/achterlichten/
dagrijverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 302
Mistlampen voor/mistachterlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 311
7
Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers . . . . . . . . . . . . . .Blz. 312
Schakelaar achterruitenwisser en -sproeier . . . . . . . . . . .Blz. 316
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 312, 316
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 570
8
Schakelaar alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 622
9
Tankdopklepontgrendeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 320
Ontgrendelingshendel motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 555
Ontgrendelingshendel stuurverstelling . . . . . . . . . . . . . .Blz. 245
Airconditioning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 498
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 498
Achterruitverwarming. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 502
Audiosysteem
Schakelaar stand P . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 295
*
17
*: Raadpleeg de handleiding voor het navigatie- en multimediasysteem.
18
10
11
12
Overzicht
Toetsen (auto's met linkse besturing)
1
Bedieningsschakelaar verlichting
instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 110
2
Toets S-IPA (Simple Intelligent Parking Assist-systeem)
3
Schakelaar VSC OFF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 485
4
Toets Automatic High Beam-systeem
5
Toets HUD (head-up display)
6
Rijmodusselectieschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 400
7
Schakelaar EV-modus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 291
8
Schakelaars stoelverwarming
9
Blokkeerschakelaar ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 252
Schakelaars buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 249
Schakelaars centrale vergrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 189
Schakelaars ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 252
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 450
1
*
. . . . . . . . . . . . . .Blz. 307
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 166
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 509
Overzicht
1
Toets ODO/TRIP. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 128
2
Afstandsbediening audiosysteem
3
Bedieningstoetsen instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . .Blz. 109
4
Afstandsschakelaar
5
Toets LDA (Lane Departure Alert met stuurregeling)
6
Cruise control-schakelaar
Cruise control Dynamic Radar Cruise Control Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik
7
Schakelaar snelheidsbegrenzer
8
Spraaktoets
9
Telefoontoetsen
*
*
1, 2
1
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 373, 388
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 354
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 395
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 533
1, 2
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 533
2
*
. . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 533
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 381
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 366
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 402
19
1
*
: Indien aanwezig
2
*
: Raadpleeg bij auto's met navigatiesysteem of multimediasysteem de
handleiding voor het navigatie- en multimediasysteem.
20
10
Overzicht
Interieur (auto's met linkse besturing)
1
SRS-airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 39
2
Vloermatten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 30
3
Voorstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 237
4
Achterstoelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
5
Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 242
6
Veiligheidsgordels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 34
7
Consolevak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 514
8
Vergrendelknoppen binnenzijde portier . . . . . . . . . . . . . .Blz. 189
9
Bekerhouders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 515
Handgrepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 533
Overzicht
*
1
: Gebruik NOOIT een tegen de rij-
richting in geplaatst baby- of kinder­zitje op een stoel met een INGESCHAKELDE AIRBAG, omdat het KIND anders ERNSTIG LET­SEL kan oplopen als de airbag wordt geactiveerd. (Blz. 60)
*
2
: De afbeelding toont de voorzijde, maar ze zijn ook aan de achterzijde
geplaatst.
*
3
: Bij auto's zonder schuifdak is de vorm van de schakelaar mogelijk
anders.
*
4
: Indien aanwezig
*
5
: De toets kan niet worden gebruikt in auto's zonder ERA-GLONASS/
EVAK.
1
Binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 247
2
Zonnekleppen
3
Make-upspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 524
4
Interieurverlichting Leeslampjes
5
Schuifdakschakelaars
6
Toets SOS
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 524
2, 3
*
3
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 511
4, 5
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 534
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 511, 512
4
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 256
21
22
Overzicht
Dashboard (auto's met rechtse besturing)
1
Startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 285
Starten van het hybridesysteem/wijzigen van de modi . . . . . Blz. 285
Noodstop van het hybridesysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 623
Als het hybridesysteem niet gestart kan worden . . . . . . . . . .Blz. 683
Waarschuwingsmeldingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 640
2
Selectiehendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 294
Wijzigen van de schakelstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 294
Voorzorgsmaatregelen bij slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 624
3
Tellers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 108
Aflezen van de tellers/instellen van de helderheid
van de dashboardverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 108, 110
Waarschuwingslampjes/controlelampjes. . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 117
Als de waarschuwingslampjes gaan branden . . . . . . . . . . . .Blz. 631
Overzicht
10
11
12
13
14
4
Multi-informatiedisplay . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 133
Display. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 133
Energiemonitor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 136
Als de waarschuwingsmeldingen worden weergegeven . . . . Blz. 640
5
Parkeerrem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 301
Activeren/deactiveren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 301
Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de winter. . . . . . . . . . . . .Blz. 493
Waarschuwingszoemer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 301
6
Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 300
Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 302
Koplampen/parkeerlichten voor/achterlichten/
dagrijverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 302
Mistlampen voor/mistachterlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 311
7
Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers . . . . . . . . . . . . . .Blz. 312
Schakelaar achterruitenwisser en -sproeier . . . . . . . . . . .Blz. 316
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 312, 316
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 570
8
Schakelaar alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 622
9
Tankdopklepontgrendeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 320
Ontgrendelingshendel motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 555
Ontgrendelingshendel stuurverstelling . . . . . . . . . . . . . .Blz. 245
Airconditioning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 498
Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 498
Achterruitverwarming. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Blz. 502
Audiosysteem
Schakelaar stand P . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 295
*
23
*: Raadpleeg de handleiding voor het navigatie- en multimediasysteem.
24
10
11
Overzicht
Schakelaars (auto's met rechtse besturing)
1
Schakelaar EV-modus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 291
2
Rijmodusselectieschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 400
3
Toets S-IPA (Simple Intelligent Parking Assist-systeem)
4
Schakelaar VSC OFF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 485
5
Toets HUD (head-up display)
6
Toets Automatic High Beam-systeem
7
Schakelaars buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 249
8
Blokkeerschakelaar ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 252
9
Schakelaars ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 252
Schakelaars centrale vergrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 189
Schakelaars stoelverwarming
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 450
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 166
1
*
. . . . . . . . . . . . . .Blz. 307
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 509
Overzicht
1
Toets ODO/TRIP. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 128
2
Afstandsbediening audiosysteem
3
Bedieningstoetsen instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . .Blz. 109
4
Afstandsschakelaar
5
Toets LDA (Lane Departure Alert met stuurregeling)
6
Cruise control-schakelaar
Cruise control Dynamic Radar Cruise Control Dynamic Radar Cruise Control met volledig snelheidsbereik
7
Schakelaar snelheidsbegrenzer
8
Spraaktoets
9
Telefoontoetsen
*
*
1, 2
1
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 373, 388
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 354
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 395
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 366
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 533
1, 2
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 533
2
*
. . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 533
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 381
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 402
25
1
*
: Indien aanwezig
2
*
: Raadpleeg bij auto's met navigatiesysteem of multimediasysteem de
handleiding voor het navigatie- en multimediasysteem.
26
10
Overzicht
Interieur (auto's met rechtse besturing)
1
SRS-airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 39
2
Vloermatten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 30
3
Voorstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 237
4
Achterstoelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 239
5
Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 242
6
Veiligheidsgordels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 34
7
Consolevak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 514
8
Vergrendelknoppen binnenzijde portier . . . . . . . . . . . . . .Blz. 189
9
Bekerhouders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 515
Handgrepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 533
Overzicht
*
1
: Gebruik NOOIT een tegen de rij-
richting in geplaatst baby- of kinder­zitje op een stoel met een INGESCHAKELDE AIRBAG, omdat het KIND anders ERNSTIG LET­SEL kan oplopen als de airbag wordt geactiveerd. (Blz. 60)
*
2
: De afbeelding toont de voorzijde, maar ze zijn ook aan de achterzijde
geplaatst.
*
3
: Bij auto's zonder schuifdak is de vorm van de schakelaar mogelijk
anders.
*
4
: Indien aanwezig
1
Binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 247
2
Zonnekleppen
3
Make-upspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 524
4
Interieurverlichting Leeslampjes
5
Schuifdakschakelaars
1
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 524
2, 3
*
3
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 511
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 511, 512
4
*
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .Blz. 256
27
28
Overzicht
29

Veiligheid en beveiliging

1
1-1. Voor een veilig gebruik
Voordat u gaat rijden ...........30
Veilig rijden ..........................32
Veiligheidsgordels................34
SRS-airbags ........................39
Belangrijke
voorzorgsmaatregelen in verband met
uitlaatgassen .....................50
1-2. Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen
Aan/uit-schakelaar
airbag.................................51
Rijden met kinderen
in de auto........................... 53
Baby- en kinderzitjes ...........54
1-3. Hybridesysteem
Kenmerken
hybridesysteem .................77
Voorzorgsmaatregelen
hybridesysteem .................81
1-4. Antidiefstalsysteem
Startblokkering.....................88
Supervergrendeling ...........100
Alarm .................................101
30
*
1-1. Voor een veilig gebruik
Voordat u gaat rijden
Vloermat
Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de juiste wijze op de vloerbedekking.
1
Steek de klemhaken (clips) in de ringen in de vloermat.
2
Draai het bovenste hendeltje van de klemhaken (clips) om de vloermatten te bevestigen.
*: Breng de merktekens altijd in
lijn.
De vorm van de klemhaken (clips) wijkt mogelijk af van wat is aangegeven in de afbeelding.
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Controleer of de vloermat stevig op de
juiste plaats is bevestigd met alle mee­geleverde klemhaken (clips). Voer deze controle altijd uit nadat de vloer van de auto is gereinigd.
Zet het hybridesysteem UIT en de
selectiehendel in stand P en trap elk pedaal helemaal in, om er zeker van te zijn dat de vloermat de bediening van de pedalen niet hindert.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de bediening van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de snelheid plotseling toenemen of kan mogelijk niet geremd worden. Dit kan lei­den tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
Wanneer u de vloermat van de bestuurder plaatst
Gebruik geen vloermatten die zijn ontworpen voor auto's van een ander
model en/of modeljaar, zelfs niet als het gaat om originele Toyota-vloer­matten.
Gebruik alleen vloermatten die zijn ontworpen voor de bestuurderszijde.
Zet de vloermat altijd vast met behulp van de meegeleverde klemhaken
(clips).
Leg nooit twee of meer vloermatten boven op elkaar.
Bevestig de vloermat niet met de onderzijde naar boven of in de verkeerde
richting.
Voordat u gaat rijden
31
1
Veiligheid en beveiliging
32
1-1. Voor een veilig gebruik
Een veilig rijgedrag
Om veilig te kunnen rijden, moet u de stoel in de juiste positie zetten en de spiegels afstellen voordat u gaat rijden.
De juiste houding achter het stuur
1
Pas de hoek van de rugleuning zo aan dat u rechtop zit en niet voorover hoeft te leunen om te kunnen sturen. (Blz. 237)
2
Pas de zitting zo aan dat u de pedalen helemaal kunt intrap­pen en dat uw armen licht gebogen zijn bij de ellebogen wanneer u het stuurwiel vast­houdt. (Blz. 237)
3
Vergrendel de hoofdsteun met het midden zo dicht mogelijk bij de bovenkant van uw oren. (Blz. 242)
4
Draag de veiligheidsgordel op de juiste wijze. (Blz. 34)
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheids­gordel dragen. (Blz. 34) Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen. (Blz. 54)
Afstellen van de spiegels
Zorg ervoor dat u goed achteruit kunt kijken door de binnenspiegel en de buitenspiegels goed af te stellen. (Blz. 247, 249)
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden.
Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen.
Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleu-
ning. Gebruik van een kussen kan ertoe leiden dat de zithouding niet correct is, waardoor het effect van de veiligheidsgordel en de hoofdsteun in nega­tieve zin kan worden beïnvloed.
Plaats geen voorwerpen onder de voorstoelen.
Voorwerpen onder de voorstoelen kunnen klem komen te zitten in de stoelslede, waardoor de stoelen wellicht niet goed vergrendeld worden. Dit kan leiden tot een ongeval en ook kan het stelmechanisme beschadigd raken.
Houd u altijd aan de wettelijke maximumsnelheid wanneer u op de open-
bare weg rijdt.
Neem, wanneer u lange afstanden rijdt, geregeld een pauze voordat u zich
moe begint te voelen. Als u zich tijdens het rijden moe of slaperig voelt, moet u zichzelf niet dwingen om verder te rijden, maar direct een pauze nemen.
33
1
Veiligheid en beveiliging
34
Ontgrendelknop
1-1. Voor een veilig gebruik
Veiligheidsgordels
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen.
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
Trek de schoudergordel zo ver naar buiten dat de gordel goed tegen de schouder aan ligt en niet van de schouder af glijdt of tegen de nek aan ligt.
Plaats het heupgedeelte van de gordel zo laag mogelijk over de heupen.
Stel de rugleuning af. Ga zo rechtop mogelijk in de stoel zit­ten met uw rug stevig tegen de leuning.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel niet gedraaid zit.
Vast- en losmaken van de veiligheidsgordel
1
Maak de veiligheidsgordel vast door de gesp in de gordelslui­ting te drukken totdat u een klik hoort.
2
De veiligheidsgordel kan wor­den losgemaakt door de ont­grendelknop in te drukken.
1-1. Voor een veilig gebruik
Ontgrendelknop
Afstellen van de hoogte van het schouderbevestigingspunt van de veiligheidsgordel (voorstoelen)
1
Duw het schouderbevestigings­punt omlaag terwijl u de ont­grendelknop indrukt.
2
Duw het schouderbevestigings­punt omhoog.
Zet het bovenste bevestigingspunt in de gewenste positie en laat het los als u een klik hoort.
Gordelspanners (voorstoelen en buitenste zitplaatsen achter)
De gordelspanners helpen bij het op hun plaats houden van de inzit­tenden doordat ze de gordels snel strak tegen het lichaam aan trek­ken bij bepaalde soorten zware frontale aanrijdingen en aanrijdin­gen van opzij.
De gordelspanners worden niet geactiveerd bij lichtere frontale aanrijdingen of aanrijdingen van opzij, bij aanrijdingen van achte­ren of wanneer de auto over de kop slaat.
35
1
Veiligheid en beveiliging
36
WAARSCHUWING
1-1. Voor een veilig gebruik
Blokkeerautomaat (ELR)
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel als u zeer krachtig remt of betrokken raakt bij een aanrijding. De blokkeerautomaat kan ook in werking treden als u te snel vooroverbuigt. Door rustig te bewegen kan de veiligheidsgordel afrollen, zodat u vrij kunt bewegen.
Gebruik van veiligheidsgordels door kinderen
De veiligheidsgordels van uw auto zijn in principe ontworpen voor gebruik door volwassenen.
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de
veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen. (
Als het kind groot genoeg is om de veiligheidsgordel op een juiste manier te dragen, volg dan de instructies met betrekking tot het gebruik van de veilig-
heidsgordel op. (
Vervangen van de veiligheidsgordel als de gordelspanner geactiveerd is geweest
Als de auto betrokken is bij meerdere aanrijdingen, wordt de gordelspanner geactiveerd voor de eerste aanrijding, maar niet voor de tweede of voor vol­gende aanrijdingen.
Wetgeving met betrekking tot veiligheidsgordels
Als er in het land waarin u woont regels zijn voor veiligheidsgordels, neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor het ver­vangen of plaatsen van veiligheidsgordels.
Blz. 34)
Blz. 54)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij plotseling remmen, plotseling uitwijken of een ongeval te beperken. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig letsel.
Dragen van een veiligheidsgordel
Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen.
Draag de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier.
Elke veiligheidsgordel mag maar door één persoon gebruikt worden. Gebruik een veiligheidsgordel niet voor twee personen tegelijk, ook niet als de tweede persoon een kind is.
Toyota beveelt aan dat kinderen op de achterstoel plaatsnemen en altijd op de juiste manier gebruikmaken van de veiligheidsgordels en het baby- of kin­derzitje.
Laat om de juiste zitpositie in te stellen de rugleuning niet verder achterover hellen dan nodig is. De veiligheidsgordels zijn het meest effectief als de inzit­tenden rechtop en goed tegen de rugleuning zitten.
Draag de schoudergordel niet onder uw arm.
Draag de veiligheidsgordel altijd laag en goed aansluitend over uw heupen.
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Win medisch advies in en draag de vei­ligheidsgordel op de juiste manier. (Blz. 34)
Zwangere vrouwen moeten het heupge­deelte van de veiligheidsgordel op dezelfde manier dragen als de andere inzittenden, zo laag mogelijk over het bekken, de schoudergordel helemaal uit­trekken over de schouder en ervoor zor­gen dat de gordel niet over de buik loopt.
Als de veiligheidsgordel niet op de juiste wijze gedragen wordt, kan niet alleen de zwangere vrouw zelf, maar ook het onge­boren kind ernstig letsel oplopen bij plot­seling remmen of een aanrijding.
Zwangere vrouwen
Mensen met fysieke beperkingen
Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier. (Blz. 34)
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn
Blz. 68
Gordelspanners
Het waarschuwingslampje SRS gaat branden als een gordelspanner is geactiveerd. De veiligheidsgordel kan in dit geval niet meer worden gebruikt en moet worden vervangen door een erkende Toyota-dealer of hersteller/ reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des­kundige.
37
1
Veiligheid en beveiliging
38
WAARSCHUWING
1-1. Voor een veilig gebruik
Verstelbaar schouderbevestigingspunt
Zorg ervoor dat de gordel goed over het midden van de schouder ligt. De gordel mag niet tegen de nek aanliggen, maar ook niet van uw schouder afglijden. Als u hier niet voor zorgt, wordt de mate van bescherming bij plot­seling remmen, uitwijken of een ongeval minder en de kans op ernstig letsel groter. (Blz. 35)
Beschadiging en slijtage van veiligheidsgordels
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet beschadigd raken doordat de
riem, de gesp of de gordelsluiting bekneld raakt tussen het portier en de carrosserie.
Controleer het veiligheidsgordelsysteem regelmatig. Let op beschadigin-
gen, zoals scheuren en rafels, en op losse onderdelen. Gebruik een beschadigde veiligheidsgordel niet, maar laat hem zo snel mogelijk ver­vangen. Een beschadigde veiligheidsgordel kan de veiligheid van de des­betreffende inzittende niet waarborgen.
Controleer of de gordel en de gesp vergrendeld zijn en of de gordel niet
gedraaid is. Neem direct contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repa­rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun­dige als de veiligheidsgordel niet goed werkt.
Laat de stoelen, inclusief de veiligheidsgordels, vervangen als de auto
betrokken is geweest bij een ernstig ongeval, ook al is er geen zichtbare schade.
Probeer de veiligheidsgordels niet zelf te plaatsen, verwijderen, wijzigen,
demonteren of af te voeren. Laat eventueel noodzakelijke reparaties uit­voeren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Een onjuiste behandeling van de gordelspanner kan de werking in negatieve zin beïnvloeden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-1. Voor een veilig gebruik
SRS-airbags
De SRS-airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt bij bepaalde soorten zware aanrijdingen, die zouden kunnen lei­den tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te beperken.
39
1
Veiligheid en beveiliging
Airbags voor
1
Bestuurdersairbag/voorpassagiersairbag Helpen het hoofd en de borst van de bestuurder en de voorpassa­gier te beschermen tegen contact met onderdelen van het interieur
2
Knie-airbag Helpt de bestuurder te beschermen
Side airbags en curtain airbags
3
Side airbags Helpen het bovenlichaam van de voorste inzittenden te bescher­men
4
Curtain airbags Helpen het hoofd van de passagiers op de buitenste zitplaatsen voor en achter te beschermen
40
10
11
12
13
14
1-1. Voor een veilig gebruik
Onderdelen SRS-airbagsysteem
1
Sensoren frontale aanrijding
2
Waarschuwingslampje SRS en controlelampje PASSENGER AIR BAG
3
Aan/uit-schakelaar airbag
4
Voorpassagiersairbag
5
Sensoren aanrijding opzij (voor)
6
Sensoren aanrijding opzij (voorportier)
7
Gordelspanners en
8
Side airbags
9
Curtain airbags
Sensoren aanrijding opzij (achter)
Positiesensor bestuurdersstoel
Bestuurdersairbag
Knie-airbag bestuurder
Airbag-ECU
spankrachtbegrenzers
De belangrijkste onderdelen van het SRS-airbagsysteem zijn hierbo­ven afgebeeld. Het SRS-airbagsysteem wordt aangestuurd door de airbag-ECU. Bij het activeren van de airbags zorgt een chemische reactie in de ontstekingsmechanismen ervoor dat de airbags snel gevuld worden met niet-giftig gas om de beweging van de inzittenden te helpen beperken.
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen SRS-airbags
Neem met betrekking tot de airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Alle inzittenden dienen hun veiligheidsgordel op de juiste manier te dragen. De SRS-airbags zijn aanvullende middelen die samen met de veiligheids­gordels gebruikt moeten worden.
De bestuurdersairbag wordt met een aanzienlijke kracht geactiveerd,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de bestuurder zich erg dicht bij de airbag bevindt.
Het gevaarlijkst bij de activering van de airbag zijn de eerste 50 - 75 mm; door een afstand van minimaal 250 mm tot het stuurwiel aan te houden, hanteert u een veilige marge. Dit is de afstand gemeten vanaf het midden van het stuurwiel tot aan uw borstbeen. Als u nu minder dan 250 mm van de airbag zit, kunt u uw zitpositie op verschillende manieren wijzigen:
• Plaats uw stoel zo ver mogelijk naar achteren terwijl de pedalen nog
goed kunnen worden bediend.
• Zet de rugleuning iets achterover. Hoewel auto's verschillen, verkrijgen
veel bestuurders, zelfs met de bestuurdersstoel helemaal naar voren, de afstand van 250 mm door simpelweg de rugleuning iets achterover te zetten. Als u door het achterover zetten van uw stoel de weg niet goed meer kunt zien, kunt u een stevig, niet-glad kussen gebruiken om hoger te zitten, of uw stoel hoger zetten wanneer uw auto deze moge­lijkheid biedt.
• Als het stuurwiel verstelbaar is, kantel het dan naar beneden. Hierdoor
wijst de airbag naar uw borst in plaats van naar uw hoofd en nek. De stoel dient te worden afgesteld zoals hierboven aanbevolen, terwijl de pedalen en het stuurwiel nog steeds goed bediend kunnen worden en u het instrumentenpaneel nog goed kunt zien.
De voorpassagiersairbag wordt ook met een aanzienlijke kracht geacti-
veerd waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de voorpassa­gier zich erg dicht bij de airbag bevindt. De voorpassagiersstoel dient zo ver mogelijk van de airbag af te staan, met de rugleuning rechtop.
Kinderen die niet goed op de stoel zitten en/of niet goed vastzitten, kun-
nen ernstig letsel oplopen door een geactiveerde airbag. Gebruik de veilig­heidsgordels nooit voor baby's of kleine kinderen, maar zet hen goed vast in een baby- of kinderzitje. Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinde­ren op de achterstoelen plaatsnemen en op de juiste wijze vastzitten. Ach­terin zitten kinderen veiliger dan op de voorpassagiersstoel. (Blz. 54)
41
1
Veiligheid en beveiliging
42
WAARSCHUWING
Ga niet op het puntje van de stoel zitten
en leun niet op het dashboard.
Laat een kind niet op de voorpassa-
giersstoel staan of bij een voorpassa­gier op schoot zitten.
Sta niet toe dat voorpassagiers voor-
werpen op hun knieën vasthouden.
Leun niet tegen het portier, de dakzijrail
en de voor-, midden- en achterstijl.
Laat niemand knielen op de passagiers-
stoel in de richting van het portier of hoofd en handen buiten de auto steken.
1-1. Voor een veilig gebruik
Voorzorgsmaatregelen SRS-airbags
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen SRS-airbags
Bevestig niets aan en laat niets rusten
tegen componenten als het dashboard, de bestuurdersairbag of het onderste deel van het dashboard aan bestuur­derszijde. Dergelijke voorwerpen kunnen als een projectiel worden gelanceerd als de bestuurdersairbag, de voorpassagiers­airbag en de knie-airbag worden geacti­veerd.
Bevestig niets aan het portier, de voor-
ruit, de zijruiten, de voor- en achterstijl, de dakzijrail of de handgreep.
Hang geen kleerhangers of andere harde voorwerpen aan de kleding-
haakjes. Dergelijke voorwerpen kunnen als een projectiel gelanceerd wor­den en ernstig letsel veroorzaken wanneer de curtain airbags geactiveerd worden.
Zorg ervoor dat het gedeelte waar de knie-airbag wordt geactiveerd niet
door iets wordt afgedekt.
Gebruik geen accessoires die het gedeelte van de stoel waarin de side
airbags geactiveerd worden, afdekken omdat dat het activeren van de air­bags negatief kan beïnvloeden. Dergelijke accessoires kunnen tot resul­taat hebben dat de side airbags niet op de juiste wijze geactiveerd worden, helemaal niet geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Oefen geen overmatige kracht uit op delen waarin onderdelen van het air-
bagsysteem aanwezig zijn of op de voorportieren. Als dat wel gebeurt, kunnen er storingen aan de SRS-airbags ontstaan.
Raak onderdelen van het airbagsysteem niet aan direct nadat de SRS-air-
bags geactiveerd zijn, omdat deze heet kunnen zijn.
1-1. Voor een veilig gebruik
43
1
Veiligheid en beveiliging
44
WAARSCHUWING
1-1. Voor een veilig gebruik
Voorzorgsmaatregelen SRS-airbags
Als u na het activeren van de SRS-airbags moeilijkheden met de ademha-
ling ondervindt, open dan een portier of zijruit om frisse lucht binnen te laten of verlaat de auto als u dat op een veilige manier kunt doen. Als er poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel mogelijk af om huidirritatie te voorkomen.
Als de delen van de auto waarin airbags ondergebracht zijn, zoals het
stuurwielkussen en de bekleding van de voor- en achterstijlen, beschadigd of gescheurd zijn, laat deze dan vervangen door een erkende Toyota-dea­ler of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wijzigingen aan en afvoeren van onderdelen van
het SRS-airbagsysteem
Voer uw auto niet af en voer geen van onderstaande veranderingen uit zon­der eerst een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige te raadplegen. De airbags kunnen defect raken of per ongeluk worden geactiveerd (opgebla­zen), waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Plaatsen, verwijderen, demonteren en repareren van de airbags
Reparatie, aanpassing, verwijdering of vervanging van stuurwiel, instru-
mentenpaneel, dashboard, stoelen of stoelbekleding, voor-, midden- en achterstijlen, dakzijrails, voorportierpanelen, voorportierbekleding of luid­sprekers in de voorportieren
Aanpassing van het voorportierpaneel (bijvoorbeeld een gat erin maken)
Reparaties of wijzigingen aan het voorspatbord, de voorbumper of de zij-
kant van het passagierscompartiment
Plaatsen van een bullbar, sneeuwploeg of lier
Wijzigingen aan de wielophanging van de auto
Plaatsen van elektronische apparatuur als een mobiele tweewegradio
(zend-/ontvanginstallatie) of CD-speler
Wijzigingen aan de auto ten behoeve van mindervaliden
1-1. Voor een veilig gebruik
Als de SRS-airbags worden geactiveerd
U kunt lichte schaafplekken, brandwonden, kneuzingen, e.d. oplopen als
gevolg van de zeer hoge snelheid waarmee de SRS-airbags worden geacti­veerd door hete gassen.
Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij.
Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de
onderdelen van de airbagmodule (stuurwielnaaf, afdekkap airbag en ontste­kingsmechanisme) evenals de voorstoelen, delen van de voor- en achter­stijlen en de daklijstbekleding nog heet zijn. De airbag zelf kan ook heet zijn.
De voorruit kan barsten.
Auto's met ERA-GLONASS/EVAK: Als een airbag wordt geactiveerd, belt
het systeem automatisch naar het controlecentrum van ERA-GLONASS/ EVAK
*. De locatie van de auto wordt doorgegeven (zonder dat de toets
SOS hoeft te worden ingedrukt) en een medewerker zal proberen om met de inzittenden te praten om de ernst van de situatie vast te stellen en te bepalen of hulp nodig is. Als de inzittenden niet in staat zijn om te communi­ceren, behandelt de medewerker de oproep automatisch als een noodgeval en schakelt hij of zij de noodzakelijke hulpdiensten in. (Blz. 534)
*: In sommige gevallen kan er geen oproep worden geplaatst. (Blz. 537)
Voorwaarden voor activering van de SRS-airbags (SRS-airbags voor)
De airbags voor worden geactiveerd als een bepaalde drempelwaarde
wordt overschreden (vergelijkbaar met een frontale aanrijding met een snel­heid van ongeveer 20 - 30 km/h tegen een muur die niet kan bewegen of vervormen).
Deze drempelsnelheid kan in de volgende situaties echter veel hoger liggen:
• Wanneer de auto iets raakt dat kan bewegen en/of vervormen, zoals een geparkeerde auto of lantaarnpaal
• Wanneer de auto betrokken raakt bij een ongeval waarbij de neus van de auto onder een vrachtwagen terechtkomt
Afhankelijk van het type aanrijding worden mogelijk alleen de gordelspan-
ners geactiveerd.
Voorwaarden voor activering van de SRS-airbags (SRS side airbags
en curtain airbags)
De SRS-side airbags en curtain airbags worden geactiveerd als een
bepaalde drempelwaarde wordt overschreden (vergelijkbaar met ter plaatse van het passagierscompartiment aangereden worden met een snelheid van ongeveer 20 - 30 km/h door een ongeveer 1.500 kg wegend voertuig, komend vanuit een richting die haaks staat op de positie van de auto).
De side airbags en curtain airbags worden geactiveerd bij een ernstige fron-
tale aanrijding.
45
1
Veiligheid en beveiliging
46
Omstandigheden waarbij de SRS-airbags geactiveerd kunnen worden,
Soorten aanrijdingen waarbij de airbags soms niet geactiveerd worden
1-1. Voor een veilig gebruik
anders dan bij een aanrijding
De airbags voor, de side airbags en de curtain airbags kunnen ook geacti­veerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeel­ding voor een aantal voorbeelden.
Raken van een stoeprand of een ander
hard voorwerp
In of over een diepe kuil rijden
Hard neerkomen
(airbags voor)
De airbags voor worden over het algemeen niet geactiveerd bij aanrijdingen van opzij of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een frontale aanrijding op lage snelheid. Maar wanneer een aanrijding voldoende voor­waartse deceleratie veroorzaakt, worden de airbags voor mogelijk geacti­veerd.
Aanrijding van opzij
Aanrijding van achteren
Over de kop slaan
1-1. Voor een veilig gebruik
Soorten aanrijdingen waarbij de side airbags en de curtain airbags
mogelijk niet worden geactiveerd
De side airbags en curtain airbags treden mogelijk niet in werking bij aanrij­dingen van opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waar­bij het passagierscompartiment niet wordt geraakt.
Aanrijding van opzij waarbij het passa-
gierscompartiment niet wordt geraakt
Aanrijding van opzij onder een hoek
De side airbags en curtain airbags treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrij­ding van opzij op lage snelheid of bij een frontale aanrijding op lage snelheid.
Aanrijding van achteren
Over de kop slaan
47
1
Veiligheid en beveiliging
48
Wanneer moet u contact opnemen met een erkende Toyota-dealer of
1-1. Voor een veilig gebruik
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
In de volgende gevallen zal controle en/of reparatie van de auto nodig zijn. Neem zo snel mogelijk contact op met een erkende Toyota-dealer of herstel­ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des­kundige.
Nadat een of meer SRS-airbags zijn geactiveerd.
De voorzijde van de auto is beschadigd
of vervormd of de auto was betrokken bij een ongeval dat niet van zodanige aard was dat de airbags vóór werden geacti­veerd.
Bij beschadiging of vervorming van een
gedeelte van een portier of het omlig­gende gebied, wanneer er een gat in is gemaakt of bij een ongeval dat niet van zodanige aard was dat de side airbags en curtain airbags werden geactiveerd.
Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen aan het stuurwielkussen of het dashboard bij de voorpassagiersairbag of het onderste gedeelte van het instru­mentenpaneel aan bestuurderszijde.
Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen aan de zijkant van de leuning van een voorstoel met een side airbag.
Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen in het deel van de voor- en ach­terstijl en de daklijstbekleding met de curtain airbags.
1-1. Voor een veilig gebruik
49
1
Veiligheid en beveiliging
50
WAARSCHUWING
1-1. Voor een veilig gebruik
Belangrijke voorzorgsmaatregelen in verband met uitlaatgassen
Uitlaatgassen bevatten stoffen die schadelijk zijn bij inademing.
Uitlaatgassen bevatten het schadelijke koolmonoxide (CO). Dit is een kleur­loos en reukloos gas. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Als u deze voorzorgsmaatregelen niet in acht neemt, kunnen er uitlaatgassen in de auto terechtkomen waardoor de bestuurder duizelig kan worden en een ongeval kan veroorzaken, of waardoor de gezondheid van de inzittenden ern­stig kan worden geschaad.
Belangrijke punten tijdens het rijden
Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is.
Als u uitlaatgassen ruikt in de auto, zelfs als de achterdeur gesloten is,
moet u de ruiten openzetten en de auto zo snel mogelijk laten nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Tijdens het parkeren
Als de auto zich in een slecht geventileerde omgeving of een afgesloten
ruimte bevindt, zoals een garage, moet u het hybridesysteem uitschake­len.
Laat bij stilstaande auto het hybridesysteem niet langdurig ingeschakeld.
Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg ervoor dat er geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
Laat het hybridesysteem niet draaien op een plaats waar sneeuw de
afvoer van de uitlaatgassen zou kunnen hinderen. Als sneeuw de afvoer van uitlaatgassen hindert wanneer het hybridesysteem in werking is, kun­nen er uitlaatgassen in de auto terechtkomen.
Uitlaatpijp
Het uitlaatsysteem dient regelmatig te worden gecontroleerd. Laat uw auto nakijken en repareren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara­teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige bij gaten of scheuren als gevolg van corrosie of beschadigingen aan verbin­dingsstukken, of bij een abnormaal geluid aan het uitlaatsysteem.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Aan/uit-schakelaar airbag
Met dit systeem kan de voorpassagiersairbag worden uitgeschakeld. Schakel deze airbags alleen uit als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel gebruikt wordt.
51
1
1
Controlelampje PASSENGER AIR BAG
Het controlelampje ON gaat bran­den als het airbagsysteem is inge­schakeld (alleen als het contact AAN staat).
2
Aan/uit-schakelaar airbag
Veiligheid en beveiliging
52
WAARSCHUWING
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Airbags voor voorpassagier uitschakelen
Steek de mechanische sleutel in de slotcilinder en draai deze in de stand OFF.
Het controlelampje OFF gaat bran­den (alleen als het contact AAN staat).
Informatie over controlelampje PASSENGER AIR BAG
Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat de auto nakijken door een erkende Toyota­dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Controlelampje ON noch OFF gaat branden.
Het controlelampje reageert niet wanneer de aan/uit-schakelaar van de air-
bag van ON naar OFF wordt gezet.
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Plaats vanwege veiligheidsredenen het baby- of kinderzitje altijd achterin. Als de achterstoel niet kan worden gebruikt, mag de voorstoel worden gebruikt zo lang de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand OFF wordt gezet. Als de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand ON blijft staan, kan de kracht die met het activeren (opblazen) van de airbag gepaard gaat, ernstig letsel veroorzaken.
Als er geen baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel is geplaatst
Controleer of de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand ON staat. Als de schakelaar in stand OFF staat, zal de airbag in geval van een onge­val niet worden geactiveerd, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
Rijden met kinderen in de auto
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht als er kinderen in de auto aanwezig zijn. Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen.
U wordt aangeraden om kinderen op de achterstoelen te vervoeren om te voorkomen dat ze per ongeluk tegen onderdelen aankomen, zoals de selectiehendel, de ruitenwisserschakelaar, enz.
Gebruik het kinderslot van het achterportier of de blokkeerschake­laar van de ruitbediening om te voorkomen dat kinderen het portier openen tijdens het rijden of per ongeluk de elektrisch bedienbare ruit bedienen. (Blz. 190, 252)
Laat kleine kinderen geen onderdelen bedienen waarbij lichaams­delen vast kunnen komen te zitten of bekneld kunnen raken, zoals de elektrisch bedienbare ruiten, de motorkap, de achterdeur, de stoelen, enz.
53
1
Veiligheid en beveiliging
Laat kinderen nooit alleen in de auto achter en laat ze nooit met de sleutel spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de auto te starten of de neutraalstand in te schakelen. Er bestaat ook het risico dat kinderen letsel oplopen wanneer ze met de zijruiten, het schuifdak (indien aanwezig) of andere voorzienin­gen in de auto spelen. Verder kan de temperatuur in de auto zo hoog oplo­pen of zo ver dalen dat dat kinderen fataal kan worden.
54
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- en kinderzitjes
Voordat u een baby- of kinderzitje in de auto plaatst, zijn er voor­zorgsmaatregelen die u in acht moet nemen, verschillende soor­ten baby- en kinderzitjes en verschillende plaatsingsmethoden, enz. Deze staan beschreven in deze handleiding.
Gebruik een baby- of kinderzitje wanneer er een klein kind in de auto meerijdt dat nog niet op de juiste wijze gebruik kan maken van een veiligheidsgordel. Plaats voor de veiligheid van het kind het baby- of kinderzitje op een achterstoel. Zorg ervoor dat u de plaat­singsmethode opvolgt die in de handleiding van het baby- of kin­derzitje staat.
Wij raden het gebruik van een origineel baby- of kinderzitje van Toyota aan, aangezien dit in het gebruik veiliger is in deze auto. De originele baby- of kinderzitjes van Toyota zijn speciaal gemaakt voor auto's van Toyota. U kunt ze kopen bij een Toyota-dealer.
Inhoudsopgave
Punten om rekening mee te houden.................................... Blz. 54
Baby- of kinderzitje .............................................................. Blz. 56
Bij gebruik van een baby- of kinderzitje ............................... Blz. 59
Plaatsingsmethode baby- of kinderzitje
• Vastgezet met een veiligheidsgordel................................ Blz. 62
• Vastgezet met een ISOfix-bevestigingssysteem .............. Blz.69
• Gebruik van een bevestigingssteun (bovenste gordel) .... Blz. 75
Punten om rekening mee te houden
Geef prioriteit aan de waarschuwingen en neem deze in acht. Houd u
daarnaast ook aan de wetgeving en voorschriften met betrekking tot baby- en kinderzitjes.
Gebruik een baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de stan­daard ge
Kies een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de lengte van het kind.
Let erop dat niet alle baby- of kinderzitjes in alle auto's kunnen worden gemonteerd. Controleer, voordat u een baby- of kinderzitje koopt of gebruikt, of het zitje geschikt is voor de stoelposities. (
monteerde veiligheidsgordel op de juiste wijze te gebruiken.
Blz. 62, 69)
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
Wanneer er een kind in de auto meerijdt
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Voor de meest effectieve bescherming van een kind tijdens een ongeval of
bij hard remmen moet een kind goed vastzitten, met een veiligheidsgordel of een baby- of kinderzitje dat op de juiste wijze is geplaatst. Raadpleeg voor informatie over het plaatsen de bij het baby- of kinderzitje bijgesloten handleiding. In deze handleiding vindt u algemene aanwijzingen m.b.t. het plaatsen.
Toyota adviseert met klem gebruik te maken van een geschikt zitje dat
past bij het gewicht en de lengte van het kind en dat op de achterstoel is geplaatst. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen oplopen als zij op de achterstoelen op de juiste wijze vast­zitten dan als zij op de voorstoel zitten.
Het vasthouden van een kind in de armen is geen vervanging voor een
baby- of kinderzitje. Bij een ongeval kan een kind dan de voorruit raken of klem komen te zitten tussen degene die het kind vasthoudt en delen van het interieur.
Behandelen van baby- en kinderzitjes
Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een andere passagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aan­rijding ernstig letsel oplopen.
Als de auto een hevige impact te verduren krijgt, bijvoorbeeld als gevolg
van een ongeval, kan er schade ontstaan aan het baby- of kinderzitje die niet direct zichtbaar is. Gebruik het baby- of kinderzitje in dergelijke geval­len niet meer.
Afhankelijk van het baby- of kinderzitje kan het zijn dat dit moeilijk of
onmogelijk kan worden geplaatst. Controleer in dergelijke gevallen of het baby- of kinderzitje geschikt is voor plaatsing in de auto. (Blz. 62, 69) Houdt u zich bij het plaatsen en gebruik aan de voorschriften voor het vastzetten van het zitje in deze handleiding en de handleiding van het baby- of kinderzitje. Lees deze voorschriften zorgvuldig.
Laat het zitje goed vastzitten op de stoel, zelfs als het niet wordt gebruikt.
Plaats het baby- of kinderzitje niet los in het passagierscompartiment.
Als het zitje moet worden losgemaakt, verwijder het dan uit de auto of berg
het veilig op in de bagageruimte.
55
1
Veiligheid en beveiliging
56
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- en kinderzitjes
Plaats het beschikbare baby- of kinderzitje in de auto nadat u de vol­gende zaken hebt gecontroleerd.
Normen voor baby- en kinderzitjes
Gebruik een baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ECE R44 ECE R129
*
1, 2
-norm.
Het onderstaande erkende keurmerk staat op de baby- en kinder­zitjes.
Controleer of het baby- of kinderzitje is voorzien van het juiste keur­merk.
Voorbeeld van het weergege­ven nummer van het voorschrift
1
Typegoedkeuringsmerk ECE R44
3
*
De gewichtsklasse van kinde­ren die in aanmerking komen voor een zitje met het type­goedkeuringsmerk ECE R44 wordt weergegeven.
2
Typegoedkeuringsmerk ECE R129
3
*
De lengtecategorie en gewichtsklasse van kinderen die in aanmerking komen voor een zitje met het type­goedkeuringsmerk ECE R129 worden weergegeven.
1
*
: ECE R44 en ECE R129 zijn voorschriften van de VN voor baby- en kin-
derzitjes.
2
*
: De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet ver-
krijgbaar buiten de EU.
3
*
: Het weergegeven keurmerk kan per product verschillend zijn.
1
*
- of
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Gewichtsgroep (alleen ECE R44)
Deze gewichtsgroeptabel is nodig bij het controleren van de geschikt­heid van de baby- en kinderzitjes. Controleer de geschiktheid van baby- en kinderzitjes overeenkomstig de tabel. (
Blz. 62, 70).
Het baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ECE R44-norm is opge­deeld in 5 groepen op basis van het gewicht van het kind.
Gewichtsgroep Gewicht kind Referentieleeftijd*
Groep 0 Minder dan 10 kg Ongeveer 9 maanden
Groep 0+ Minder dan 13 kg Ongeveer 1,5 jaar
57
1
Veiligheid en beveiliging
Groep I 9 - 18 kg
Groep II 15 - 25 kg Vanaf 3 jaar tot ongeveer 7 jaar
Groep III 22 - 36 kg Vanaf 6 jaar tot ongeveer 12 jaar
Vanaf 9 maanden tot
ongeveer 4 jaar
*: De leeftijd is bij benadering. Selecteer overeenkomstig het gewicht van
het kind.
58
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Plaatsingsmethodes baby- of kinderzitje
Controleer aan de hand van de bij het baby- of kinderzitje bijgeslo­ten handleiding de plaatsing van het zitje.
Bevestiging met
veiligheidsgordels
Bevestiging met ISOfix-
bevestigings-
systeem
Plaatsingsmethode
Blad-
zijde
Blz. 62
Blz. 69
Bevestiging
met bevestigings-
steunen
(bovenste gordel)
Blz. 75
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst op
de voorpassagiersstoel
Plaats voor de veiligheid van het kind een baby- of kinderzitje op een achterstoel. Als het plaatsen van een zitje op de voorpassa­giersstoel onvermijdelijk is, stel dan de stoel als volgt af en plaats het baby- of kinderzitje.
Zet de rugleuning zo rechtop
mogelijk.
Zet de stoel helemaal naar
achteren.
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaatsing van het baby- of kinderzitje hindert.
59
1
Veiligheid en beveiliging
60
WAARSCHUWING
Gebruik nooit een tegen de rijrichting in
geplaatst baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel als de aan/uit­schakelaar voor de airbag in stand ON staat. (Blz. 51) Bij een ongeval kan het kind ernstig let­sel oplopen door de kracht waarmee de voorpassagiersairbag wordt geacti­veerd.
Een waarschuwingslabel op de zonne­klep aan passagierszijde geeft aan dat het niet is toegestaan om een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel te plaatsen. In onderstaande afbeelding is het label in detail te zien.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
Plaats een in de rijrichting geplaatst
baby- of kinderzitje alleen op de voor­stoel als het niet anders kan. Als er een zitje waarin het kind met het gezicht in de rijrichting zit op de voorpassagiers­stoel wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven. Als dat niet gedaan wordt, kan er ernstig letsel ontstaan als de air­bags geactiveerd worden.
Laat een kind niet met het hoofd of een
ander lichaamsdeel tegen het portier leunen of tegen dat deel van de stoel, de voor- of achterstijlen of de dakzijrails leunen waarin de side airbags of de cur­tain airbags zijn ondergebracht, ook niet als het kind in een baby- of kinderzitje zit. Anders kan het kind ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbags of de curtain airbags worden geactiveerd.
Als het kinderzitje niet goed gemon-
teerd kan worden omdat de bestuur­dersstoel in de weg zit, moet het kinderzitje rechts achterin (auto's met linkse besturing) of links achterin (auto's met rechtse besturing) worden gemon­teerd. (Blz. 64, 72)
Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
61
1
Veiligheid en beveiliging
Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel
over het midden van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet langs de nek van het kind lopen, maar mag ook niet van de schouder van het kind vallen.
Gebruik een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de grootte van
het kind en plaats dit op de achterstoel.
62
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- of kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel
Controleren van mogelijke plaatsingspositie en gewichtsgroep
voor baby- of kinderzitje met veiligheidsgordel.
1
Controleer de desbetreffende [gewichtsgroep] aan de hand van het gewicht van het kind (Blz. 57)
(Voorbeeld 1) Bij een gewicht van 12 kg, [gewichtsgroep 0+]
(Voorbeeld 2) Bij een gewicht van 15 kg, [gewichtsgroep I]
2
Controleer en selecteer de juiste plaatsingspositie voor het baby­of kinderzitje en het overeenkomstige type systeem in de [Tabel m.b.t. geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes (baby­of kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel)]. (Blz. 62)
Tabel m.b.t. geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes
(baby- of kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel)
Als uw baby- of kinderzitje een “universeel” zitje is, kunt u het plaat­sen op de in de onderstaande tabel aangegeven posities U of UF (UF is uitsluitend voor in de rijrichting geplaatste baby- of kinderzit­jes). De categorie en gewichtsgroep van baby- of kinderzitjes staan in de handleiding van het baby- of kinderzitje. Als uw baby- of kinderzitje geen “universeel” zitje is (of wanneer u de informatie niet in de onderstaande tabel kunt vinden), raadpleeg dan de “voertuiglijst” van het baby- of kinderzitje voor informatie over de geschiktheid of informeer bij de verkoper van uw kinderzitje.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Zitpositie
63
Gewichts-
groepen
0+ Minder dan 13 kg
I 9 - 18 kg
II, III 15 - 36 kg
Voorpassagiers-
stoel
Aan/uit-schakelaar
airbag
AAN UIT
U
U*
1
U
*
1
*
U
1, 2
*
1, 2
X
X
Tegen de rijrichting
in:
X
In de rij­richting:
1, 2
*
UF
1, 2
*
UF
Achterstoel
Buiten-
ste
U L
U L
2
U*
2
U*
Aanbevolen
baby- en
Middel-
ste
X
X
X TOYOTA DUO+*
X
kinderzitjes
TOYOTA G 0+, BABY SAFE PLUS TOYOTA MINI TOYOTA G 0+, BABY SAFE PLUS met VEILIGHEIDS­GORDELBEVESTI­GING, BASE PLATFORM
TOYOTA KIDFIX XP SICT (Kan op de ISOFIX-bevestigin­gen worden gemonteerd.)
1
Veiligheid en beveiliging
3
*
4
3
*
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep.
U: Geschikt voor een “universeel” baby- of kinderzitje dat is goedge-
keurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” baby- of
kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichts­groep.
L: Geschikt voor een “specifiek”, “beperkt” of “semi-universeel”
baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
64
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
1
*
: Zet de rugleuning zo veel mogelijk rechtop. Schuif de voorstoel helemaal
naar achteren. Als de hoogte van de passagiersstoel kan worden versteld, dan moet deze in de hoogste positie staan.
2
*
: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert. Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
3
*
: Plaats het baby- of kinderzitje op de buitenste zitplaats achter.
4
*
: Plaats het baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel.
Bij het vastzetten van sommige typen baby- of kinderzitjes op de achterstoel kunnen de veiligheidsgordels op de plaatsen naast het zitje mogelijk niet goed worden gebruikt en komen ze mogelijk in aanraking met het zitje. Ook kan de werking van de veiligheidsgor­del negatief worden beïnvloed. Draag uw veiligheidsgordel goed aansluitend over uw schouder en laag over uw heupen. Wanneer dit niet het geval is of wanneer hij in aanraking komt met het zitje, ga dan ergens anders zitten. Het niet in acht nemen van de voor­zorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet verkrijgbaar buiten de EU.
Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met het kind of het baby- of kinderzitje.
Indien bij het plaatsen van een kinderzitje met steunvoet de rug-
leuning in de weg zit wanneer u het zitje op de steunvoet wilt bevestigen, zet dan de rugleuning naar achteren tot er vol­doende ruimte is.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Indien er bij het plaatsen van
een in de rijrichting geplaatst kinderzitje een opening aan­wezig is tussen het kinder­zitje en de rugleuning, stel de rugleuning dan af totdat het zitje en de rugleuning goed contact maken.
Als het schouderbevestigings­punt van de veiligheidsgordel zich vóór de gordelgeleider van het kinderzitje bevindt, verplaatst u de zitting naar voren.
Indien bij het plaatsen van een zitkussen het kind in het baby- of
kinderzitje erg rechtop zit, zet u de rugleuning in een comfortabe­lere stand. En als het schouderbevestigingspunt van de veilig­heidsgordel zich vóór de gordelgeleider van het kinderzitje bevindt, verplaatst u de zitting naar voren.
Verwijder de hoofdsteun niet als een zitkussen of zitverhoger
wordt geplaatst.
65
1
Veiligheid en beveiliging
66
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Een baby- of kinderzitje plaatsen met behulp van
een veiligheidsgordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten handleiding.
1
Als het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de voorpassa­giersstoel onvermijdelijk is, raadpleeg dan Blz. 59 voor het afstel­len van de voorpassagiersstoel.
2
Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de plaatsing van het baby- of kinderzitje hindert. Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand. (Blz. 242)
3
Voer de veiligheidsgordel door het baby- of kinderzitje en steek de gesp in de gor­delsluiting. Controleer of de gordel niet gedraaid is. Maak de veiligheidsgordel goed vast aan het baby- of kinder­zitje aan de hand van de bij­gesloten handleiding.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
4
Als uw baby- of kinderzitje niet is voorzien van een vergren­delsysteem voor de veilig­heidsgordel, zet het zitje dan vast met een blokkeerclip.
67
1
5
Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en naar voren om te controleren of het goed vastzit. (Blz. 68)
Verwijderen van een baby- of kinderzitje dat is vastgezet
met een veiligheidsgordel
Druk de ontgrendelknop op de gordelsluiting in en laat de gordel helemaal oprollen.
Bij het losmaken van de gordelsluiting komt het baby- of kinderzitje mogelijk een stukje omhoog als gevolg van de terugwerking van de zit­ting. Maak de gordelsluiting los terwijl u het baby- en kinderzitje tegen­houdt.
De veiligheidsgordel rolt automatisch op. Houd de gordel vast, zodat het oprollen rustig gebeurt.
Veiligheid en beveiliging
68
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
U moet bij het plaatsen van het zitje mogelijk gebruikmaken van een blokkeer­clip. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als uw zitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi­ceerde en uitgeruste deskundige: blokkeerclip voor baby- of kinderzitje (onderdeelnr. 73119-22010)
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgor-
del om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen. Als dit gebeurt en de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt, knip de gordel dan door met een schaar.
Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting is vergrendeld en of de vei-
ligheidsgordel niet gedraaid is.
Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en
naar achteren om te controleren of het goed is geplaatst.
Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel
over het midden van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet langs de nek van het kind lopen, maar mag ook niet van de schouder van het kind vallen.
Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- of kinderzitje vastgezet met een ISOfix-bevestigingssysteem
ISOfix-bevestigingssysteem (ISOfix-baby- of kinderzitje)
Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn lage bevestigings­punten aanwezig. (Merktekens geven aan waar de bevesti­gingspunten zich in de stoelen bevinden.)
Controleren van de gewichtsgroep en grootteklasse voor
ECE R44 ISOFIX overeenkomstig de baby- of kinderzitjes
1
Controleer de desbetreffende [gewichtsgroep] aan de hand van het gewicht van het kind (Blz. 57)
(Voorbeeld 1) Bij een gewicht van 12 kg, [gewichtsgroep 0+]
(Voorbeeld 2) Bij een gewicht van 15 kg, [gewichtsgroep I]
2
Controleren van de grootteklasse
Selecteer de grootteklasse die overeenkomt met de [gewichts­groep] die u hebt gecontroleerd in stap van de [Tabel m.b.t.
1
geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes (baby- of kin­derzitje vastgezet met ISOfix (ECE R44))] (Blz. 70)
*.
(Voorbeeld 1) Bij [gewichtsgroep 0+] is de overeenkomstige
grootteklasse [C], [D] of [E].
(Voorbeeld 2) Bij [gewichtsgroep I] is de overeenkomstige groot-
teklasse [A], [B], [B1], [C] of [D].
*: Onderdelen uit de lijst met een [X] kunnen echter niet worden geselec-
teerd, ondanks dat ze de overeenkomstige grootteklasse hebben in de geschiktheidstabel van de [zitpositie]. Selecteer ook het product aange­geven door [Aanbevolen baby- en kinderzitjes] (Blz. 71) als het onderdeel uit de lijst de aanduiding [IL] heeft.
69
1
Veiligheid en beveiliging
70
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Tabel m.b.t. geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes
(baby- of kinderzitje vastgezet met ISOfix (ECE R44))
ISOfix-baby- of kinderzitjes worden onderverdeeld in verschillende “grootteklassen”. Overeenkomstig deze “grootteklassen” mag u het zitje gebruiken op de in de onderstaande tabel aangegeven zitposi­tie. Raadpleeg de handleiding van het baby- of kinderzitje voor de “grootteklasse” en “gewichtsgroep” van uw zitje.
Als uw baby- of kinderzitje geen “grootteklasse” heeft (of wanneer u de informatie niet in de onderstaande tabel kunt vinden), raadpleeg dan de “voertuiglijst” van het baby- of kinderzitje voor informatie over de geschiktheid of informeer bij de verkoper van uw kinder­zitje.
Grootteklasse Beschrijving
A
B In de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje, verlaagd
B1 In de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje, verlaagd
C
D
E Tegen de rijrichting in geplaatst babyzitje
F Naar links gericht babyzitje (reiswieg)
G Naar rechts gericht babyzitje (reiswieg)
In de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje, volledige
hoogte
Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje,
volledig formaat
Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje,
kleiner formaat
Gewichts-
groepen
Grootte-
klasse
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Zitpositie
Voorstoel Achterstoel
Passa-
giersstoel
Buitenste Middelste
Aanbevolen
kinderzitjes
71
baby- en
Reiswieg
0+ Minder dan 13 kg
I 9 - 18 kg
FXXX
GXXX
EX IL X
EX IL X
DX IL X
CX IL X
DX IL X
CX IL X
IUF
BX
B1 X
AX
IL*
IUF
IL*
IUF
IL*
*
*
*
XTOYOTA MIDI
X
XTOYOTA MIDI
TOYOTA MINI TOYOTA MIDI
TOYOTA DUO+
TOYOTA MIDI
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
X: Zitpositie niet geschikt voor ISOfix-baby- of kinderzitjes in deze
gewichtsgroep en/of grootteklasse.
IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel ISOfix-
baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
IL: Geschikt voor een ISOfix-baby- of kinderzitje uit de categorie
“specifieke voertuigen”, “beperkt” of “semi-universeel” dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
*: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert. Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
1
Veiligheid en beveiliging
72
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bij het vastzetten van sommige typen baby- of kinderzitjes op de achterstoel kunnen de veiligheidsgordels op de plaatsen naast het zitje mogelijk niet goed worden gebruikt en komen ze mogelijk in aanraking met het zitje. Ook kan de werking van de veiligheidsgor­del negatief worden beïnvloed. Draag uw veiligheidsgordel goed aansluitend over uw schouder en laag over uw heupen. Wanneer dit niet het geval is of wanneer hij in aanraking komt met het zitje, ga dan ergens anders zitten. Het niet in acht nemen van de voor­zorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet verkrijgbaar buiten de EU.
Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met het kind of het baby- of kinderzitje.
Wanneer een TOYOTA MINI- of TOYOTA MIDI-zitje wordt
gebruikt, past u de steunpoot en de ISOfix-koppelingen als volgt aan:
1
Vergrendel de ISOfix-kop­pelingen bij nr. 3.
2
Vergrendel de steunpoot op het punt waar 5 openin­gen zichtbaar zijn.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Tabel m.b.t. geschiktheid i-Size baby- en kinderzitjes vastgezet
met ISOfix (ECE R129)
Als uw baby- of kinderzitje een “i-Size” zitje is, kunt u het plaatsen op de in de onderstaande tabel aangegeven posities i-U. De categorie van baby- of kinderzitjes staat in de handleiding van het baby- of kinderzitje.
Zitpositie
Voorstoel Achterstoel
Passagiersstoel Buitenste Middelste
73
1
Veiligheid en beveiliging
i-Size baby- en kinderzitjes
X i-U* X
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
X: Niet geschikt voor gebruik met i-Size baby- of kinderzitjes.
i-U: Geschikt voor een in de rijrichting of tegen de rijrichting in
geplaatst “universeel” i-Size baby- of kinderzitje.
*: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert. Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
Bij het vastzetten van sommige typen baby- of kinderzitjes op de achterstoel kunnen de veiligheidsgordels op de plaatsen naast het zitje mogelijk niet goed worden gebruikt en komen ze mogelijk in aanraking met het zitje. Ook kan de werking van de veiligheidsgor­del negatief worden beïnvloed. Draag uw veiligheidsgordel goed aansluitend over uw schouder en laag over uw heupen. Wanneer dit niet het geval is of wanneer hij in aanraking komt met het zitje, ga dan ergens anders zitten. Het niet in acht nemen van de voor­zorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met het kind of het baby- of kinderzitje.
74
WAARSCHUWING
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Plaatsen met ISOfix-bevestigingssysteem
(ISOfix-baby- of kinderzitje)
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten handleiding.
1
Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de plaatsing van het baby- of kinderzitje hindert. Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand. (Blz. 242)
2
Verwijder de klepjes van de bevestigingspunten en plaats het baby- of kinderzitje op de stoel.
De stangen worden achter de klepjes van de bevestigingspun­ten geplaatst.
3
Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en naar voren om te controleren of het goed vastzit. (Blz. 68)
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen
vreemde voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de gordel niet klem zit achter het baby- of kinderzitje.
Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bevestigingssteunen
Bovenste gordel
Haak
Bovenste gordel
Gebruik van een bevestigingssteun (bovenste gordel)
Bevestigingssteunen (bovenste gordel)
De buitenste zitplaatsen achter zijn voorzien van bevestigings­steunen.
Gebruik de bevestigingssteu­nen bij het vastmaken van de bovenste gordel.
Bovenste gordel vastmaken aan de bevestigingssteun
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten handleiding.
1
Zet de hoofdsteun in de hoogste stand.
Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de plaat­sing van het baby- of kinderzitje of de bovenste gordel hindert.
Blz. 242)
(
75
1
Veiligheid en beveiliging
2
Maak de haak vast aan de bevestigingssteun en maak de bovenste riem vast.
Controleer of de bovenste gor­del goed vastzit. (Blz. 68) Wanneer u het baby- of kinder­zitje plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog staat, zorg er dan voor dat de bovenste gordel onder de hoofdsteun door loopt.
76
WAARSCHUWING
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Bevestig de bovenste gordel stevig en controleer of de gordel niet
gedraaid is.
Bevestig de bovenste gordel uitsluitend aan de bevestigingssteun.
Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
Wanneer u het baby- of kinderzitje plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog
staat, nadat de hoofdsteun omhoog is gezet en de bevestigingssteun ver­volgens is vastgemaakt, zet de hoofdsteun dan niet in een lagere stand.
1-3. Hybridesysteem
Kenmerken hybridesysteem
Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto zijn anders dan die van conventionele auto's. Zorg ervoor dat u de eigenschappen van uw auto goed leert kennen en gebruik de functies voorzichtig.
Bij het hybridesysteem werken een benzinemotor en een elek­tromotor (tractiemotor) samen, afhankelijk van de rijomstandig­heden, om het brandstofverbruik en de uitlaatgasemissie te verlagen.
77
1
Veiligheid en beveiliging
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van de werkelijkheid.
1
Benzinemotor
2
Elektromotor (tractiemotor)
78
1-3. Hybridesysteem
Bij stilstand/tijdens wegrijden
Wanneer de auto stilstaat, wordt de benzinemotor uitgeschakeld*. Bij het wegrijden wordt de auto aangedreven door de elektromotor (tractiemotor). Bij het rijden met lage snelheid of bij het afrijden van een flauwe helling wordt de benzinemotor uitgeschakeld* en wordt de elektromotor (tractiemotor) ingeschakeld.
Wanneer de selectiehendel in stand N staat, wordt het batterijpak­ket (tractiebatterij) niet opgeladen.
*: Wanneer het batterijpakket (tractiebatterij) moet worden opgeladen of
wanneer de motor aan het opwarmen is, enz., wordt de benzinemotor niet automatisch uitgeschakeld. (Blz. 79)
Tijdens normaal rijden
De auto wordt voornamelijk aangedreven door de benzinemotor. De elektromotor (tractiemotor) laadt zo nodig het batterijpakket (tractiebatterij) op.
Tijdens sterk accelereren
Wanneer het gaspedaal volledig wordt ingetrapt, wordt de energie van het batterijpakket (tractiebatterij) toegevoegd aan de energie die de benzinemotor levert via de elektromotor (tractiemotor).
Tijdens het remmen (regeneratief remmen)
De wielen drijven de elektromotor (tractiemotor) aan, waardoor energie wordt opgewekt en het batterijpakket (tractiebatterij) wordt opgeladen.
1-3. Hybridesysteem
Regeneratief remmen
In de volgende situaties wordt kinetische energie omgezet in elektrische energie en wordt er een afremmingskracht gegenereerd terwijl tegelijkertijd het batterijpakket (tractiebatterij) wordt opgeladen.
Het gaspedaal wordt losgelaten terwijl er wordt gereden in stand D of B.
Het rempedaal wordt ingetrapt terwijl er wordt gereden in stand D of B.
Hybridesysteemindicator
De hybridesysteemindicator geeft het uit­gaande vermogen en het regeneratieni­veau van het hybridesysteem weer. (Blz. 138)
Omstandigheden waarin de benzinemotor mogelijk niet wordt
uitgeschakeld
De benzinemotor wordt automatisch gestart en uitgeschakeld. Hij wordt echter mogelijk niet automatisch uitgeschakeld onder de volgende omstandigheden
Tijdens de opwarmfase van de benzinemotor
Tijdens het laden van het batterijpakket (tractiebatterij)
Als de temperatuur van het batterijpakket (tractiebatterij) hoog of laag is
Als de verwarming is ingeschakeld
*
: Afhankelijk van de omstandigheden wordt de benzinemotor mogelijk ook niet
automatisch uitgeschakeld in andere dan de hiervoor genoemde situaties.
Opladen van het batterijpakket (tractiebatterij)
Omdat het batterijpakket (tractiebatterij) indien nodig door de benzinemotor wordt opgeladen, hoeft het niet door een externe bron te worden opgeladen. Als de auto echter gedurende lange tijd wordt geparkeerd, wordt het batte­rijpakket (tractiebatterij) langzaam ontladen. Daarom moet u ervoor zorgen dat er elke paar maanden gedurende minimaal 30 minuten of 16 km met de auto wordt gereden. Als het batterijpakket (tractiebatterij) volledig ontladen raakt en u het hybridesysteem niet meer kunt starten, neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Opladen van de 12V-accu
Blz. 690
79
1
Veiligheid en beveiliging
*
:
80
Als de 12V-accu leeg is, vervangen is of verwijderd is geweest.
Geluiden en trillingen die kenmerkend zijn voor een hybrideauto
Onderhoud, reparatie, recycling en afvoer
1-3. Hybridesysteem
De benzinemotor stopt mogelijk niet, ook niet als de auto door het batterijpak­ket (tractiebatterij) wordt aangedreven. Als dit probleem enkele dagen aan­houdt, neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/ reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des­kundige.
Mogelijk zijn er geen motorgeluiden hoorbaar of trillingen voelbaar terwijl de auto wel kan rijden en het controlelampje READY brandt. Activeer uit veilig­heidsoverwegingen de parkeerrem en zorg dat u stand P hebt ingeschakeld wanneer u de auto parkeert.
De volgende geluiden of trillingen kunnen hoorbaar of voelbaar zijn als het hybridesysteem in werking is en deze duiden niet op een defect:
Er kunnen motorgeluiden hoorbaar zijn uit het motorcompartiment.
Als het hybridesysteem wordt in- of uitgeschakeld, kunnen er geluiden hoor-
baar zijn die afkomstig zijn van het batterijpakket (tractiebatterij).
Bij het inschakelen of uitschakelen van het hybridesysteem zijn er mogelijk
werkingsgeluiden van de relais te horen, zoals een klik, die afkomstig zijn van het batterijpakket (tractiebatterij) achter de achterstoelen.
Als de achterklep open is, kunnen er geluiden van het hybridesysteem hoor-
baar zijn.
Als de benzinemotor start of stopt, bij rijden met lage snelheden of als de
motor met stationair toerental draait, kunnen er geluiden hoorbaar zijn van de transmissie.
Bij sterk accelereren kunnen er motorgeluiden hoorbaar zijn.
Als het rempedaal wordt ingetrapt of het gaspedaal wordt losgelaten, kun-
nen er geluiden hoorbaar zijn die worden veroorzaakt door het regeneratief remmen.
Als de benzinemotor start of stopt, kunnen trillingen voelbaar zijn.
Via de ventilatieopening kunnen geluiden hoorbaar zijn die afkomstig zijn
van de koelventilator. (Blz. 82)
Neem voor onderhoud, reparatie, recycling en afvoer contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Voer de auto niet zelf af.
1-3. Hybridesysteem
Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem
Wees voorzichtig met het hybridesysteem, aangezien dit een hoogspanningssysteem (max. ongeveer 600 V) is en onderdelen bevat die extreem heet worden als het hybridesysteem in wer­king is. Volg de aanwijzingen op de waarschuwingslabels op.
81
1
Veiligheid en beveiliging
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van de werkelijkheid.
1
Waarschuwingslabel
2
Servicestekker
3
Batterijpakket (tractiebatterij)
4
Hoogspanningskabels (oranje)
5
Elektromotor (tractiemotor)
6
Vermogensregeleenheid
7
Aircocompressor
82
1-3. Hybridesysteem
Ventilatieopening batterijpakket (tractiebatterij)
Voor het koelen van het batte­rijpakket (tractiebatterij) is er onder de rechterzijde van de ach­terstoel een ventilatieopening aanwezig. Als deze ventilatieope­ning wordt afgedekt, kan het bat­terijpakket (tractiebatterij) overver­hit raken, waardoor het door het batterijpakket (tractiebatterij) gele­verde vermogen afneemt.
Uitschakelsysteem voor noodgevallen
Het uitschakelsysteem voor noodgevallen zorgt ervoor dat het hoog­spanningssysteem en de brandstofpomp worden uitgeschakeld als de botsingssensor een aanrijding met een kracht boven een bepaalde drempelwaarde heeft gesignaleerd, om de kans op een elektrische schok en brandstoflekkage tot een minimum te beperken. Als het uit­schakelsysteem voor noodgevallen in werking is getreden, kunt u uw auto niet meer starten. Neem voor het herstarten van het hybridesys­teem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara­teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingsmelding hybridesysteem
Als er een storing in het hybridesysteem optreedt, of als het systeem onjuist wordt bediend, wordt automatisch een melding weergegeven.
Lees de op het multi-informatie­display weergegeven waarschu­wingsmelding en volg de aanwij­zingen op.
1-3. Hybridesysteem
Als er een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwings-
melding wordt weergegeven of als de 12V-accu wordt losgekoppeld
Mogelijk start het hybridesysteem niet. Probeer in dit geval het systeem opnieuw te starten. Neem als het controlelampje READY niet gaat branden contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als de brandstof opraakt
Als de brandstof op is en het hybridesysteem niet kan worden gestart, vult u de tank met ten minste de hoeveelheid benzine die nodig is om het waar­schuwingslampje laag brandstofniveau (Blz. 634) uit te laten gaan. Als er slechts een kleine hoeveelheid brandstof in de tank zit, kan het hybridesys­teem mogelijk niet worden gestart. (De standaardhoeveelheid brandstof is ongeveer 7,5 liter, als de auto op een vlakke ondergrond staat. Deze waarde kan afwijken als de auto op een helling staat. Vul extra brandstof bij wanneer de auto schuin staat.)
Elektromagnetische golven
De hoogspanningsonderdelen en -kabels van hybrideauto's zijn voorzien
van een afscherming voor elektromagnetische golven en zenden ongeveer net zo veel elektromagnetische golven uit als conventionele auto's met een benzinemotor, of elektronische huishoudapparatuur.
Uw auto kan storingen veroorzaken in niet-originele audio-onderdelen.
Batterijpakket (tractiebatterij)
De levensduur van het batterijpakket (tractiebatterij) is beperkt. De levens­duur van het batterijpakket (tractiebatterij) kan veranderen afhankelijk van de rijstijl en de rijomstandigheden.
Declaration of conformity
De uitstoot van waterstof van dit model voldoet aan reglement ECE100 (voor de veiligheid van elektrisch aangedreven auto's met batterijen).
83
1
Veiligheid en beveiliging
84
WAARSCHUWING
Open nooit de klep onder de rechter-
zijde van de achterstoel waarachter zich de servicestekker bevindt. De ser­vicestekker, waar hoogspanning op staat, wordt alleen gebruikt bij onder­houd aan de auto.
1-3. Hybridesysteem
Voorzorgsmaatregelen hoogspanningssysteem
Deze auto heeft zowel hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning) als een 12V-systeem. Beide hoogspanningssystemen (wissel- en gelijk­spanning) zijn zeer gevaarlijk en kunnen zeer ernstig letsel, ernstige brand­wonden en elektrische schokken veroorzaken.
Verwijder of vervang nooit hoogspanningscomponenten, hoogspannings-
kabels en de stekkers ervan, raak ze niet aan en haal ze niet uit elkaar.
Het hybridesysteem wordt na het starten heet, aangezien het systeem
gebruikmaakt van hoogspanning. Wees alert op zowel hoogspanning als hoge temperaturen en volg altijd de aanwijzingen op de waarschuwingsla­bels op.
1-3. Hybridesysteem
WAARSCHUWING
Waarschuwingen voor het geval de auto bij een ongeval
betrokken raakt
Neem de volgende voorschriften in acht om de kans op ernstig letsel te beperken:
Duw of sleep uw auto indien mogelijk van de weg, activeer de parkeerrem,
zet de selectiehendel in stand P en schakel het hybridesysteem uit.
Raak de onderdelen, kabels en stekkers waar hoogspanning op staat niet
aan.
Als binnen of buiten de auto elektrische bedrading blootligt, kan er een
elektrische schok optreden. Raak blootliggende elektrische bedrading nooit aan.
Raak bij een eventuele vloeistoflekkage de vloeistof niet aan omdat het
geconcentreerde alkalische elektrolyt uit het batterijpakket (tractiebatterij) kan zijn. Spoel vloeistof die op uw huid of in uw ogen terecht is gekomen direct af met veel water of, indien mogelijk, met boorwater. Schakel onmid­dellijk medische hulp in.
Stap zo snel mogelijk uit als er brand uitbreekt in de hybrideauto. Gebruik
nooit een brandblusser die niet is bedoeld voor het blussen van brand als gevolg van een elektrische storing. Zelfs het gebruik van een geringe hoe­veelheid water om te blussen kan al gevaarlijk zijn.
Als uw auto gesleept moet worden, dient dit te gebeuren met de voorwie-
len van de grond. Als de wielen die gekoppeld zijn aan de elektromotor (tractiemotor) tijdens het slepen de grond raken, kan de elektromotor elek­triciteit blijven opwekken. Hierdoor kan brand ontstaan. (Blz. 624)
Controleer het wegdek/de bodem onder de auto zorgvuldig. Als er vloei-
stoflekkage waarneembaar is, kan het brandstofsysteem beschadigd zijn. Verlaat uw auto zo spoedig mogelijk.
85
1
Veiligheid en beveiliging
86
WAARSCHUWING
1-3. Hybridesysteem
Batterijpakket (tractiebatterij)
U mag het batterijpakket nooit doorverkopen, overdragen aan iemand
anders of aanpassen. Om ongelukken te voorkomen worden batterijpak­ketten die uit afgedankte auto's worden gehaald, ingezameld door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho­ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Voer het batterijpakket niet zelf af.
Als batterijpakketten niet juist worden ingezameld, kan het volgende gebeuren, met ernstig letsel tot gevolg:
• Het batterijpakket kan illegaal worden verkocht of ergens worden
gedumpt, het is schadelijk voor het milieu en iemand kan een onderdeel aanraken dat onder hoogspanning staat en een elektrische schok krijgen.
• Het batterijpakket is bedoeld om uitsluitend te worden gebruikt in uw
hybrideauto. Als het batterijpakket buiten uw auto wordt gebruikt of op een of andere manier wordt aangepast, kunnen er ongelukken mee gebeuren: iemand kan een elektrische schok krijgen, het batterijpakket kan hitte en rook genereren, er kan zich een ontploffing voordoen en er
kan elektrolyt uit het batterijpakket lekken. Wanneer u uw auto doorverkoopt of overdraagt, is het risico van een ongeval zeer groot, omdat de persoon die de auto ontvangt mogelijk niet op de hoogte is van deze gevaren.
Als uw auto wordt afgevoerd zonder dat het batterijpakket is verwijderd,
bestaat de kans op zware elektrische schokken als hoogspanningsonder­delen, kabels en aansluitingen hiervan aangeraakt worden. Wanneer uw auto moet worden afgevoerd, dient het batterijpakket te worden afgevoerd door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Als het batte­rijpakket niet op de juiste manier wordt afgevoerd, kan dit elektrische schokken veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-3. Hybridesysteem
OPMERKING
Ventilatieopening batterijpakket (tractiebatterij)
Voorkom dat zaken als stoelbekleding, plastic hoezen en bagage de venti-
latieopening blokkeren. Het batterijpakket (tractiebatterij) kan oververhit en beschadigd raken.
Als er zich stof, enz. heeft verzameld in de ventilatieopening, maak deze
dan schoon met een stofzuiger om te voorkomen dat de opening verstopt raakt.
Laat de ventilatieopening niet nat of vuil worden, anders kan er kortsluiting
ontstaan en kan het batterijpakket (tractiebatterij) beschadigd raken.
Vervoer geen grote hoeveelheden water, zoals een gevuld reservoir voor
een waterdispenser, in de auto. Als er water op het batterijpakket (tractie­batterij) komt, kan het batterijpakket beschadigd raken. Laat de auto nakij­ken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Op de ventilatieopening is een filter geplaatst. Als het filter zelfs na het
schoonmaken van de ventilatieopening nog zichtbaar vuil is, raden wij u aan het filter te reinigen of vervangen. Voor meer informatie over het schoonmaken of vervangen van het filter, zie Blz. 597.
Als “Maintenance required for Traction battery cooling parts See owner’s
manual” (onderhoud vereist voor koelonderdelen tractiebatterij, zie hand­leiding) wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay, zitten de venti­latieopening en het filter mogelijk verstopt. Raadpleeg Blz. 597 voor informatie over het schoonmaken van de ventilatieopening.
87
1
Veiligheid en beveiliging
88
1-4. Antidiefstalsysteem
Startblokkering
De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transpon­derchips die voorkomen dat het hybridesysteem gestart kan worden met een sleutel die niet in een eerder stadium is geregis­treerd in de computer van de auto.
Laat de sleutels nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om autodiefstal te voorkomen, maar abso­lute beveiliging tegen elke vorm van diefstal kan niet worden gega­randeerd.
Het controlelampje knippert nadat het contact UIT is gezet om aan te geven dat het systeem in werking is.
Het controlelampje stopt met knip­peren als het contact in stand ACC of AAN wordt gezet om aan te geven dat het systeem is uitge­schakeld.
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrije startblokkering.
Omstandigheden waardoor het systeem mogelijk niet goed werkt
Als de greep van de sleutel tegen een metalen voorwerp wordt gehouden
Als de sleutel dicht bij of tegen een sleutel met ingebouwde transponderchip
van een andere auto wordt gehouden
Verklaring voor de startblokkering
1-4. Antidiefstalsysteem
89
1
Veiligheid en beveiliging
90
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
91
1
Veiligheid en beveiliging
92
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
93
1
Veiligheid en beveiliging
94
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
95
1
Veiligheid en beveiliging
96
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
97
1
Veiligheid en beveiliging
98
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
OPMERKING
99
1
Veiligheid en beveiliging
Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of verwijderen kan de juiste werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
Loading...