Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem of een multimediasysteem de handleiding voor het navigatie- en multimediasysteem
voor meer informatie over de onderstaande uitrusting.
• Navigatiesysteem
• Handsfree-systeem
(voor mobiele telefoon)
• Audio-/videosysteem
• Toyota Parking Assist
Monitor
Toyota Motor Europe NV/SA, Avenue du Bourget 60 - 1140 Brussel,
België www.toyota-europe.com
8-1. Specificaties
8-2. Persoonlijke
8-3. Initialisatie
INHOUDSOPGAVE
8
Voertuigspecificaties
Onderhoudsgegevens
(brandstof,
oliepeil, enz.) ...................702
Informatie over
brandstof..........................714
voorkeursinstellingen
Systemen met mogelijkheden
voor persoonlijke
voorkeursinstellingen.......716
Te initialiseren
onderdelen.......................724
Index
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen) ..............726
Alfabetische index ......................730
7
1
2
3
4
5
6
7
8
8
Ter informatie
Handleiding
Deze handleiding is bestemd voor alle uitvoeringen van dit type auto; alle
mogelijke opties zijn in deze handleiding opgenomen. Er zullen dan ook
ongetwijfeld onderwerpen worden beschreven die niet op uw auto van toepassing zijn.
Alle specificaties in deze handleiding waren actueel ten tijde van de druk.
Toyota streeft er doorlopend naar haar producten te perfectioneren en wij
behouden ons dan ook het recht voor tussentijdse wijzigingen in specificatie
en uitvoering door te voeren zonder voorafgaande kennisgeving.
Afhankelijk van de specificaties kan de in de afbeeldingen getoonde auto
afwijken van uw auto voor wat betreft kleur en uitrusting.
Accessoires, onderdelen en veranderingen aan uw Toyota
Er is een grote hoeveelheid originele en niet-originele onderdelen en accessoires voor uw Toyota te verkrijgen. Als een origineel onderdeel of accessoire
uit uw Toyota moet worden vervangen, raadt Toyota u aan om originele
Toyota-onderdelen en -accessoires te gebruiken. U kunt ook andere onderdelen of accessoires van gelijkwaardige kwaliteit gebruiken.
Toyota kan geen garantie geven of betrouwbaarheid garanderen voor onderdelen en accessoires die geen origineel Toyota-product zijn en ook niet voor
het vervangen door of monteren van dergelijke onderdelen. Bovendien is het
mogelijk dat schade aan of slechte prestaties van niet-originele Toyota-onderdelen of -accessoires niet onder de garantie vallen.
Inbouw van een zend-/ontvanginstallatie
De inbouw van een zend-/ontvanginstallatie in uw auto kan elektronische
systemen beïnvloeden, zoals:
Neem voor voorzorgsmaatregelen of speciale voorschriften met betrekking
tot de inbouw van een zend-/ontvanginstallatie contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Nadere informatie met betrekking tot frequenties, vermogens, antenneposities en montagevoorwaarden voor zend-/ontvanginstallaties is op verzoek
beschikbaar bij een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
De hoogspanningsonderdelen en kabels van hybrideauto's stralen ongeveer
net zo veel elektromagnetische golven uit als conventionele auto's met een
benzinemotor of huishoudelijke elektronische apparatuur, ook al zijn ze elektromagnetisch afgeschermd.
De ontvangst via een zend-/ontvanginstallatie kan in sommige gevallen
gestoord worden.
9
10
Vernietigen van uw Toyota
De airbags en de gordelspanners in uw Toyota bevatten explosieve chemicaliën. Wanneer uw auto wordt vernietigd terwijl de airbags en/of de gordelspanners nog intact zijn, kan tijdens de vernietiging een ontploffing
plaatsvinden en brand ontstaan. Laat daarom de airbags en de gordelspanners eerst verwijderen en afvoeren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING
■ Algemene voorzorgsmaatregelen tijdens het rijden
Rijden onder invloed: Ga niet rijden met uw auto als u alcohol of drugs
gebruikt hebt, omdat deze middelen invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid. Alcohol en bepaalde drugs vergroten de reactietijd, beïnvloeden
het beoordelingsvermogen en hebben een negatieve invloed op de coördinatie, waardoor aanrijdingen kunnen ontstaan met ernstig letsel als gevolg.
Defensief rijden: Rijd altijd defensief. Anticipeer op fouten die andere
bestuurders of voetgangers zouden kunnen maken omdat u hierdoor wellicht een ongeluk kunt voorkomen.
Afleiding van de bestuurder: Houd altijd uw volledige aandacht bij het verkeer. Alles wat de aandacht van de bestuurder kan afleiden, zoals het veranderen van instellingen, telefoneren of lezen, kan leiden tot een aanrijding
waarbij u, de andere inzittenden van de auto of anderen ernstig letsel kunnen oplopen.
■ Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot veiligheid
van kinderen
Laat kinderen nooit alleen in de auto achter en laat ze nooit met de sleutel
spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de auto te starten of de neutraalstand in
te schakelen. Er bestaat ook het risico dat kinderen letsel oplopen wanneer
ze met de ruiten, het schuifdak of andere voorzieningen in de auto spelen.
Verder kan de temperatuur in de auto zo hoog oplopen of zo ver dalen dat
dat kinderen fataal kan worden.
11
12
1
2
3
Over deze handleiding
WAARSCHUWING:
Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in ernstig letsel wanneer
de voorzorgsmaatregelen niet in acht worden genomen.
OPMERKING:
Geeft uitleg over iets dat kan resulteren in schade of storingen
aan de auto of de uitrusting wanneer de voorzorgsmaatregelen
niet in acht worden genomen.
Geeft bedienings- of werkingsprocedures aan. Volg de
stappen in de aangegeven volgorde.
Geeft de handeling aan voor
het bedienen van schakelaars en dergelijke (drukken, draaien, enz.).
Geeft het resultaat van een
handeling aan (er wordt bijvoorbeeld een klep geopend).
Geeft het onderdeel of de
positie aan waarover uitleg
wordt gegeven.
Dit betekent dat er iets niet
mag worden gedaan of mag
gebeuren.
richting in geplaatst baby- of kinderzitje op een stoel met een
INGESCHAKELDE AIRBAG, omdat
het KIND anders ERNSTIG LETSEL kan oplopen als de airbag
wordt geactiveerd. (Blz. 60)
*
2
: De afbeelding toont de voorzijde, maar ze zijn ook aan de achterzijde
geplaatst.
*
3
: Bij auto's zonder schuifdak is de vorm van de schakelaar mogelijk
anders.
*
4
: Indien aanwezig
*
5
: De toets kan niet worden gebruikt in auto's zonder ERA-GLONASS/
richting in geplaatst baby- of kinderzitje op een stoel met een
INGESCHAKELDE AIRBAG, omdat
het KIND anders ERNSTIG LETSEL kan oplopen als de airbag
wordt geactiveerd. (Blz. 60)
*
2
: De afbeelding toont de voorzijde, maar ze zijn ook aan de achterzijde
geplaatst.
*
3
: Bij auto's zonder schuifdak is de vorm van de schakelaar mogelijk
Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's
van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de
juiste wijze op de vloerbedekking.
1
Steek de klemhaken (clips) in
de ringen in de vloermat.
2
Draai het bovenste hendeltje
van de klemhaken (clips) om de
vloermatten te bevestigen.
*: Breng de merktekens altijd in
lijn.
De vorm van de klemhaken (clips) wijkt mogelijk af van wat is aangegeven
in de afbeelding.
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
● Controleer of de vloermat stevig op de
juiste plaats is bevestigd met alle meegeleverde klemhaken (clips). Voer deze
controle altijd uit nadat de vloer van de
auto is gereinigd.
● Zet het hybridesysteem UIT en de
selectiehendel in stand P en trap elk
pedaal helemaal in, om er zeker van te
zijn dat de vloermat de bediening van
de pedalen niet hindert.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de
bediening van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de
snelheid plotseling toenemen of kan mogelijk niet geremd worden. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
■ Wanneer u de vloermat van de bestuurder plaatst
● Gebruik geen vloermatten die zijn ontworpen voor auto's van een ander
model en/of modeljaar, zelfs niet als het gaat om originele Toyota-vloermatten.
● Gebruik alleen vloermatten die zijn ontworpen voor de bestuurderszijde.
● Zet de vloermat altijd vast met behulp van de meegeleverde klemhaken
(clips).
● Leg nooit twee of meer vloermatten boven op elkaar.
● Bevestig de vloermat niet met de onderzijde naar boven of in de verkeerde
richting.
■ Voordat u gaat rijden
31
1
Veiligheid en beveiliging
32
1-1. Voor een veilig gebruik
Een veilig rijgedrag
Om veilig te kunnen rijden, moet u de stoel in de juiste positie
zetten en de spiegels afstellen voordat u gaat rijden.
De juiste houding achter het stuur
1
Pas de hoek van de rugleuning
zo aan dat u rechtop zit en niet
voorover hoeft te leunen om te
kunnen sturen. (Blz. 237)
2
Pas de zitting zo aan dat u de
pedalen helemaal kunt intrappen en dat uw armen licht
gebogen zijn bij de ellebogen
wanneer u het stuurwiel vasthoudt. (Blz. 237)
3
Vergrendel de hoofdsteun met het midden zo dicht mogelijk bij de
bovenkant van uw oren. (Blz. 242)
4
Draag de veiligheidsgordel op de juiste wijze. (Blz. 34)
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen. (Blz. 34)
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is
om de veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen.
(Blz. 54)
Afstellen van de spiegels
Zorg ervoor dat u goed achteruit kunt kijken door de binnenspiegel en
de buitenspiegels goed af te stellen. (Blz. 247, 249)
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden.
Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen.
● Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleu-
ning.
Gebruik van een kussen kan ertoe leiden dat de zithouding niet correct is,
waardoor het effect van de veiligheidsgordel en de hoofdsteun in negatieve zin kan worden beïnvloed.
● Plaats geen voorwerpen onder de voorstoelen.
Voorwerpen onder de voorstoelen kunnen klem komen te zitten in de
stoelslede, waardoor de stoelen wellicht niet goed vergrendeld worden. Dit
kan leiden tot een ongeval en ook kan het stelmechanisme beschadigd
raken.
● Houd u altijd aan de wettelijke maximumsnelheid wanneer u op de open-
bare weg rijdt.
● Neem, wanneer u lange afstanden rijdt, geregeld een pauze voordat u zich
moe begint te voelen.
Als u zich tijdens het rijden moe of slaperig voelt, moet u zichzelf niet
dwingen om verder te rijden, maar direct een pauze nemen.
33
1
Veiligheid en beveiliging
34
Ontgrendelknop
1-1. Voor een veilig gebruik
Veiligheidsgordels
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de
veiligheidsgordel dragen.
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
● Trek de schoudergordel zo ver
naar buiten dat de gordel goed
tegen de schouder aan ligt en
niet van de schouder af glijdt of
tegen de nek aan ligt.
● Plaats het heupgedeelte van de
gordel zo laag mogelijk over de
heupen.
● Stel de rugleuning af. Ga zo
rechtop mogelijk in de stoel zitten met uw rug stevig tegen de
leuning.
● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel niet gedraaid zit.
Vast- en losmaken van de veiligheidsgordel
1
Maak de veiligheidsgordel vast
door de gesp in de gordelsluiting te drukken totdat u een klik
hoort.
2
De veiligheidsgordel kan worden losgemaakt door de ontgrendelknop in te drukken.
1-1. Voor een veilig gebruik
Ontgrendelknop
Afstellen van de hoogte van het schouderbevestigingspunt
van de veiligheidsgordel (voorstoelen)
1
Duw het schouderbevestigingspunt omlaag terwijl u de ontgrendelknop indrukt.
2
Duw het schouderbevestigingspunt omhoog.
Zet het bovenste bevestigingspunt
in de gewenste positie en laat het
los als u een klik hoort.
Gordelspanners (voorstoelen en buitenste zitplaatsen achter)
De gordelspanners helpen bij het
op hun plaats houden van de inzittenden doordat ze de gordels snel
strak tegen het lichaam aan trekken bij bepaalde soorten zware
frontale aanrijdingen en aanrijdingen van opzij.
De gordelspanners worden niet
geactiveerd bij lichtere frontale
aanrijdingen of aanrijdingen van
opzij, bij aanrijdingen van achteren of wanneer de auto over de
kop slaat.
35
1
Veiligheid en beveiliging
36
WAARSCHUWING
■
■
■
■
1-1. Voor een veilig gebruik
Blokkeerautomaat (ELR)
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel als u zeer krachtig remt of betrokken
raakt bij een aanrijding. De blokkeerautomaat kan ook in werking treden als u
te snel vooroverbuigt. Door rustig te bewegen kan de veiligheidsgordel afrollen,
zodat u vrij kunt bewegen.
Gebruik van veiligheidsgordels door kinderen
De veiligheidsgordels van uw auto zijn in principe ontworpen voor gebruik door
volwassenen.
●
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de
veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen. (
●
Als het kind groot genoeg is om de veiligheidsgordel op een juiste manier te
dragen, volg dan de instructies met betrekking tot het gebruik van de veilig-
heidsgordel op. (
Vervangen van de veiligheidsgordel als de gordelspanner geactiveerd
is geweest
Als de auto betrokken is bij meerdere aanrijdingen, wordt de gordelspanner
geactiveerd voor de eerste aanrijding, maar niet voor de tweede of voor volgende aanrijdingen.
Wetgeving met betrekking tot veiligheidsgordels
Als er in het land waarin u woont regels zijn voor veiligheidsgordels, neem dan
contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor het vervangen of plaatsen van veiligheidsgordels.
Blz. 34)
Blz. 54)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij
plotseling remmen, plotseling uitwijken of een ongeval te beperken.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan resulteren in ernstig
letsel.
■
Dragen van een veiligheidsgordel
●
Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen.
●
Draag de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier.
●
Elke veiligheidsgordel mag maar door één persoon gebruikt worden.
Gebruik een veiligheidsgordel niet voor twee personen tegelijk, ook niet als
de tweede persoon een kind is.
●
Toyota beveelt aan dat kinderen op de achterstoel plaatsnemen en altijd op
de juiste manier gebruikmaken van de veiligheidsgordels en het baby- of kinderzitje.
●
Laat om de juiste zitpositie in te stellen de rugleuning niet verder achterover
hellen dan nodig is. De veiligheidsgordels zijn het meest effectief als de inzittenden rechtop en goed tegen de rugleuning zitten.
●
Draag de schoudergordel niet onder uw arm.
●
Draag de veiligheidsgordel altijd laag en goed aansluitend over uw heupen.
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier.
(Blz. 34)
Zwangere vrouwen moeten het heupgedeelte van de veiligheidsgordel op
dezelfde manier dragen als de andere
inzittenden, zo laag mogelijk over het
bekken, de schoudergordel helemaal uittrekken over de schouder en ervoor zorgen dat de gordel niet over de buik loopt.
Als de veiligheidsgordel niet op de juiste
wijze gedragen wordt, kan niet alleen de
zwangere vrouw zelf, maar ook het ongeboren kind ernstig letsel oplopen bij plotseling remmen of een aanrijding.
■ Zwangere vrouwen
■ Mensen met fysieke beperkingen
Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier.
(Blz. 34)
■ Als er kinderen in de auto aanwezig zijn
Blz. 68
■ Gordelspanners
Het waarschuwingslampje SRS gaat branden als een gordelspanner is
geactiveerd. De veiligheidsgordel kan in dit geval niet meer worden gebruikt
en moet worden vervangen door een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
37
1
Veiligheid en beveiliging
38
WAARSCHUWING
1-1. Voor een veilig gebruik
■ Verstelbaar schouderbevestigingspunt
Zorg ervoor dat de gordel goed over het midden van de schouder ligt. De
gordel mag niet tegen de nek aanliggen, maar ook niet van uw schouder
afglijden. Als u hier niet voor zorgt, wordt de mate van bescherming bij plotseling remmen, uitwijken of een ongeval minder en de kans op ernstig letsel
groter. (Blz. 35)
■ Beschadiging en slijtage van veiligheidsgordels
● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet beschadigd raken doordat de
riem, de gesp of de gordelsluiting bekneld raakt tussen het portier en de
carrosserie.
● Controleer het veiligheidsgordelsysteem regelmatig. Let op beschadigin-
gen, zoals scheuren en rafels, en op losse onderdelen. Gebruik een
beschadigde veiligheidsgordel niet, maar laat hem zo snel mogelijk vervangen. Een beschadigde veiligheidsgordel kan de veiligheid van de desbetreffende inzittende niet waarborgen.
● Controleer of de gordel en de gesp vergrendeld zijn en of de gordel niet
gedraaid is.
Neem direct contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als de veiligheidsgordel niet goed werkt.
● Laat de stoelen, inclusief de veiligheidsgordels, vervangen als de auto
betrokken is geweest bij een ernstig ongeval, ook al is er geen zichtbare
schade.
● Probeer de veiligheidsgordels niet zelf te plaatsen, verwijderen, wijzigen,
demonteren of af te voeren. Laat eventueel noodzakelijke reparaties uitvoeren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Een
onjuiste behandeling van de gordelspanner kan de werking in negatieve
zin beïnvloeden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-1. Voor een veilig gebruik
SRS-airbags
De SRS-airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt
bij bepaalde soorten zware aanrijdingen, die zouden kunnen leiden tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met
de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te beperken.
39
1
Veiligheid en beveiliging
◆ Airbags voor
1
Bestuurdersairbag/voorpassagiersairbag
Helpen het hoofd en de borst van de bestuurder en de voorpassagier te beschermen tegen contact met onderdelen van het interieur
2
Knie-airbag
Helpt de bestuurder te beschermen
◆ Side airbags en curtain airbags
3
Side airbags
Helpen het bovenlichaam van de voorste inzittenden te beschermen
4
Curtain airbags
Helpen het hoofd van de passagiers op de buitenste zitplaatsen
voor en achter te beschermen
40
10
11
12
13
14
1-1. Voor een veilig gebruik
Onderdelen SRS-airbagsysteem
1
Sensoren frontale aanrijding
2
Waarschuwingslampje SRS en
controlelampje PASSENGER
AIR BAG
3
Aan/uit-schakelaar airbag
4
Voorpassagiersairbag
5
Sensoren aanrijding opzij (voor)
6
Sensoren aanrijding opzij
(voorportier)
7
Gordelspanners en
8
Side airbags
9
Curtain airbags
Sensoren aanrijding opzij
(achter)
Positiesensor
bestuurdersstoel
Bestuurdersairbag
Knie-airbag bestuurder
Airbag-ECU
spankrachtbegrenzers
De belangrijkste onderdelen van het SRS-airbagsysteem zijn hierboven afgebeeld. Het SRS-airbagsysteem wordt aangestuurd door de
airbag-ECU. Bij het activeren van de airbags zorgt een chemische
reactie in de ontstekingsmechanismen ervoor dat de airbags snel
gevuld worden met niet-giftig gas om de beweging van de inzittenden
te helpen beperken.
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
■ Voorzorgsmaatregelen SRS-airbags
Neem met betrekking tot de airbags de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
●
Alle inzittenden dienen hun veiligheidsgordel op de juiste manier te dragen.
De SRS-airbags zijn aanvullende middelen die samen met de veiligheidsgordels gebruikt moeten worden.
● De bestuurdersairbag wordt met een aanzienlijke kracht geactiveerd,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de bestuurder zich
erg dicht bij de airbag bevindt.
Het gevaarlijkst bij de activering van de airbag zijn de eerste 50 - 75 mm;
door een afstand van minimaal 250 mm tot het stuurwiel aan te houden,
hanteert u een veilige marge. Dit is de afstand gemeten vanaf het midden
van het stuurwiel tot aan uw borstbeen. Als u nu minder dan 250 mm van
de airbag zit, kunt u uw zitpositie op verschillende manieren wijzigen:
• Plaats uw stoel zo ver mogelijk naar achteren terwijl de pedalen nog
goed kunnen worden bediend.
• Zet de rugleuning iets achterover. Hoewel auto's verschillen, verkrijgen
veel bestuurders, zelfs met de bestuurdersstoel helemaal naar voren,
de afstand van 250 mm door simpelweg de rugleuning iets achterover
te zetten. Als u door het achterover zetten van uw stoel de weg niet
goed meer kunt zien, kunt u een stevig, niet-glad kussen gebruiken om
hoger te zitten, of uw stoel hoger zetten wanneer uw auto deze mogelijkheid biedt.
• Als het stuurwiel verstelbaar is, kantel het dan naar beneden. Hierdoor
wijst de airbag naar uw borst in plaats van naar uw hoofd en nek.
De stoel dient te worden afgesteld zoals hierboven aanbevolen, terwijl de
pedalen en het stuurwiel nog steeds goed bediend kunnen worden en u
het instrumentenpaneel nog goed kunt zien.
● De voorpassagiersairbag wordt ook met een aanzienlijke kracht geacti-
veerd waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de voorpassagier zich erg dicht bij de airbag bevindt. De voorpassagiersstoel dient zo
ver mogelijk van de airbag af te staan, met de rugleuning rechtop.
● Kinderen die niet goed op de stoel zitten en/of niet goed vastzitten, kun-
nen ernstig letsel oplopen door een geactiveerde airbag. Gebruik de veiligheidsgordels nooit voor baby's of kleine kinderen, maar zet hen goed vast
in een baby- of kinderzitje. Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle kinderen op de achterstoelen plaatsnemen en op de juiste wijze vastzitten. Achterin zitten kinderen veiliger dan op de voorpassagiersstoel. (Blz. 54)
41
1
Veiligheid en beveiliging
42
WAARSCHUWING
● Ga niet op het puntje van de stoel zitten
en leun niet op het dashboard.
● Laat een kind niet op de voorpassa-
giersstoel staan of bij een voorpassagier op schoot zitten.
● Sta niet toe dat voorpassagiers voor-
werpen op hun knieën vasthouden.
● Leun niet tegen het portier, de dakzijrail
en de voor-, midden- en achterstijl.
● Laat niemand knielen op de passagiers-
stoel in de richting van het portier of
hoofd en handen buiten de auto steken.
1-1. Voor een veilig gebruik
■ Voorzorgsmaatregelen SRS-airbags
WAARSCHUWING
■ Voorzorgsmaatregelen SRS-airbags
● Bevestig niets aan en laat niets rusten
tegen componenten als het dashboard,
de bestuurdersairbag of het onderste
deel van het dashboard aan bestuurderszijde.
Dergelijke voorwerpen kunnen als een
projectiel worden gelanceerd als de
bestuurdersairbag, de voorpassagiersairbag en de knie-airbag worden geactiveerd.
● Bevestig niets aan het portier, de voor-
ruit, de zijruiten, de voor- en achterstijl,
de dakzijrail of de handgreep.
● Hang geen kleerhangers of andere harde voorwerpen aan de kleding-
haakjes. Dergelijke voorwerpen kunnen als een projectiel gelanceerd worden en ernstig letsel veroorzaken wanneer de curtain airbags geactiveerd
worden.
● Zorg ervoor dat het gedeelte waar de knie-airbag wordt geactiveerd niet
door iets wordt afgedekt.
● Gebruik geen accessoires die het gedeelte van de stoel waarin de side
airbags geactiveerd worden, afdekken omdat dat het activeren van de airbags negatief kan beïnvloeden. Dergelijke accessoires kunnen tot resultaat hebben dat de side airbags niet op de juiste wijze geactiveerd worden,
helemaal niet geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd worden,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
● Oefen geen overmatige kracht uit op delen waarin onderdelen van het air-
bagsysteem aanwezig zijn of op de voorportieren.
Als dat wel gebeurt, kunnen er storingen aan de SRS-airbags ontstaan.
● Raak onderdelen van het airbagsysteem niet aan direct nadat de SRS-air-
bags geactiveerd zijn, omdat deze heet kunnen zijn.
1-1. Voor een veilig gebruik
43
1
Veiligheid en beveiliging
44
WAARSCHUWING
1-1. Voor een veilig gebruik
■ Voorzorgsmaatregelen SRS-airbags
● Als u na het activeren van de SRS-airbags moeilijkheden met de ademha-
ling ondervindt, open dan een portier of zijruit om frisse lucht binnen te
laten of verlaat de auto als u dat op een veilige manier kunt doen. Als er
poederdeeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel
mogelijk af om huidirritatie te voorkomen.
● Als de delen van de auto waarin airbags ondergebracht zijn, zoals het
stuurwielkussen en de bekleding van de voor- en achterstijlen, beschadigd
of gescheurd zijn, laat deze dan vervangen door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
■ Wijzigingen aan en afvoeren van onderdelen van
het SRS-airbagsysteem
Voer uw auto niet af en voer geen van onderstaande veranderingen uit zonder eerst een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige te raadplegen. De
airbags kunnen defect raken of per ongeluk worden geactiveerd (opgeblazen), waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
● Plaatsen, verwijderen, demonteren en repareren van de airbags
● Reparatie, aanpassing, verwijdering of vervanging van stuurwiel, instru-
mentenpaneel, dashboard, stoelen of stoelbekleding, voor-, midden- en
achterstijlen, dakzijrails, voorportierpanelen, voorportierbekleding of luidsprekers in de voorportieren
● Aanpassing van het voorportierpaneel (bijvoorbeeld een gat erin maken)
● Reparaties of wijzigingen aan het voorspatbord, de voorbumper of de zij-
kant van het passagierscompartiment
● Plaatsen van een bullbar, sneeuwploeg of lier
● Wijzigingen aan de wielophanging van de auto
● Plaatsen van elektronische apparatuur als een mobiele tweewegradio
(zend-/ontvanginstallatie) of CD-speler
● Wijzigingen aan de auto ten behoeve van mindervaliden
1-1. Voor een veilig gebruik
■ Als de SRS-airbags worden geactiveerd
● U kunt lichte schaafplekken, brandwonden, kneuzingen, e.d. oplopen als
gevolg van de zeer hoge snelheid waarmee de SRS-airbags worden geactiveerd door hete gassen.
● Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij.
● Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de
onderdelen van de airbagmodule (stuurwielnaaf, afdekkap airbag en ontstekingsmechanisme) evenals de voorstoelen, delen van de voor- en achterstijlen en de daklijstbekleding nog heet zijn. De airbag zelf kan ook heet zijn.
● De voorruit kan barsten.
● Auto's met ERA-GLONASS/EVAK: Als een airbag wordt geactiveerd, belt
het systeem automatisch naar het controlecentrum van ERA-GLONASS/
EVAK
*. De locatie van de auto wordt doorgegeven (zonder dat de toets
SOS hoeft te worden ingedrukt) en een medewerker zal proberen om met
de inzittenden te praten om de ernst van de situatie vast te stellen en te
bepalen of hulp nodig is. Als de inzittenden niet in staat zijn om te communiceren, behandelt de medewerker de oproep automatisch als een noodgeval
en schakelt hij of zij de noodzakelijke hulpdiensten in. (Blz. 534)
*: In sommige gevallen kan er geen oproep worden geplaatst. (Blz. 537)
■ Voorwaarden voor activering van de SRS-airbags (SRS-airbags voor)
● De airbags voor worden geactiveerd als een bepaalde drempelwaarde
wordt overschreden (vergelijkbaar met een frontale aanrijding met een snelheid van ongeveer 20 - 30 km/h tegen een muur die niet kan bewegen of
vervormen).
Deze drempelsnelheid kan in de volgende situaties echter veel hoger liggen:
• Wanneer de auto iets raakt dat kan bewegen en/of vervormen, zoals een
geparkeerde auto of lantaarnpaal
• Wanneer de auto betrokken raakt bij een ongeval waarbij de neus van de
auto onder een vrachtwagen terechtkomt
● Afhankelijk van het type aanrijding worden mogelijk alleen de gordelspan-
ners geactiveerd.
■ Voorwaarden voor activering van de SRS-airbags (SRS side airbags
en curtain airbags)
● De SRS-side airbags en curtain airbags worden geactiveerd als een
bepaalde drempelwaarde wordt overschreden (vergelijkbaar met ter plaatse
van het passagierscompartiment aangereden worden met een snelheid van
ongeveer 20 - 30 km/h door een ongeveer 1.500 kg wegend voertuig,
komend vanuit een richting die haaks staat op de positie van de auto).
● De side airbags en curtain airbags worden geactiveerd bij een ernstige fron-
tale aanrijding.
45
1
Veiligheid en beveiliging
46
■ Omstandigheden waarbij de SRS-airbags geactiveerd kunnen worden,
■ Soorten aanrijdingen waarbij de airbags soms niet geactiveerd worden
1-1. Voor een veilig gebruik
anders dan bij een aanrijding
De airbags voor, de side airbags en de curtain airbags kunnen ook geactiveerd worden bij zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een aantal voorbeelden.
● Raken van een stoeprand of een ander
hard voorwerp
● In of over een diepe kuil rijden
● Hard neerkomen
(airbags voor)
De airbags voor worden over het algemeen niet geactiveerd bij aanrijdingen
van opzij of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een frontale
aanrijding op lage snelheid. Maar wanneer een aanrijding voldoende voorwaartse deceleratie veroorzaakt, worden de airbags voor mogelijk geactiveerd.
● Aanrijding van opzij
● Aanrijding van achteren
● Over de kop slaan
1-1. Voor een veilig gebruik
■ Soorten aanrijdingen waarbij de side airbags en de curtain airbags
mogelijk niet worden geactiveerd
De side airbags en curtain airbags treden mogelijk niet in werking bij aanrijdingen van opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waarbij het passagierscompartiment niet wordt geraakt.
● Aanrijding van opzij waarbij het passa-
gierscompartiment niet wordt geraakt
● Aanrijding van opzij onder een hoek
De side airbags en curtain airbags treden over het algemeen niet in werking
bij aanrijdingen van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij op lage snelheid of bij een frontale aanrijding op lage snelheid.
● Aanrijding van achteren
● Over de kop slaan
47
1
Veiligheid en beveiliging
48
■ Wanneer moet u contact opnemen met een erkende Toyota-dealer of
1-1. Voor een veilig gebruik
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige
In de volgende gevallen zal controle en/of reparatie van de auto nodig zijn.
Neem zo snel mogelijk contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
● Nadat een of meer SRS-airbags zijn geactiveerd.
● De voorzijde van de auto is beschadigd
of vervormd of de auto was betrokken bij
een ongeval dat niet van zodanige aard
was dat de airbags vóór werden geactiveerd.
● Bij beschadiging of vervorming van een
gedeelte van een portier of het omliggende gebied, wanneer er een gat in is
gemaakt of bij een ongeval dat niet van
zodanige aard was dat de side airbags
en curtain airbags werden geactiveerd.
● Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen aan het stuurwielkussen of het
dashboard bij de voorpassagiersairbag
of het onderste gedeelte van het instrumentenpaneel aan bestuurderszijde.
● Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen aan de zijkant van de leuning
van een voorstoel met een side airbag.
● Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen in het deel van de voor- en achterstijl en de daklijstbekleding met de
curtain airbags.
1-1. Voor een veilig gebruik
49
1
Veiligheid en beveiliging
50
WAARSCHUWING
1-1. Voor een veilig gebruik
Belangrijke voorzorgsmaatregelen
in verband met uitlaatgassen
Uitlaatgassen bevatten stoffen die schadelijk zijn bij inademing.
Uitlaatgassen bevatten het schadelijke koolmonoxide (CO). Dit is een kleurloos en reukloos gas. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u deze voorzorgsmaatregelen niet in acht neemt, kunnen er uitlaatgassen
in de auto terechtkomen waardoor de bestuurder duizelig kan worden en een
ongeval kan veroorzaken, of waardoor de gezondheid van de inzittenden ernstig kan worden geschaad.
■ Belangrijke punten tijdens het rijden
● Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is.
● Als u uitlaatgassen ruikt in de auto, zelfs als de achterdeur gesloten is,
moet u de ruiten openzetten en de auto zo snel mogelijk laten nakijken
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■ Tijdens het parkeren
● Als de auto zich in een slecht geventileerde omgeving of een afgesloten
ruimte bevindt, zoals een garage, moet u het hybridesysteem uitschakelen.
● Laat bij stilstaande auto het hybridesysteem niet langdurig ingeschakeld.
Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg
ervoor dat er geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
● Laat het hybridesysteem niet draaien op een plaats waar sneeuw de
afvoer van de uitlaatgassen zou kunnen hinderen. Als sneeuw de afvoer
van uitlaatgassen hindert wanneer het hybridesysteem in werking is, kunnen er uitlaatgassen in de auto terechtkomen.
■ Uitlaatpijp
Het uitlaatsysteem dient regelmatig te worden gecontroleerd. Laat uw auto
nakijken en repareren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
bij gaten of scheuren als gevolg van corrosie of beschadigingen aan verbindingsstukken, of bij een abnormaal geluid aan het uitlaatsysteem.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Aan/uit-schakelaar airbag
Met dit systeem kan de voorpassagiersairbag worden
uitgeschakeld.
Schakel deze airbags alleen uit als er een baby- of kinderzitje
op de voorpassagiersstoel gebruikt wordt.
51
1
1
Controlelampje PASSENGER
AIR BAG
Het controlelampje ON gaat branden als het airbagsysteem is ingeschakeld (alleen als het contact
AAN staat).
2
Aan/uit-schakelaar airbag
Veiligheid en beveiliging
52
WAARSCHUWING
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Airbags voor voorpassagier uitschakelen
Steek de mechanische sleutel in
de slotcilinder en draai deze in de
stand OFF.
Het controlelampje OFF gaat branden (alleen als het contact AAN
staat).
■ Informatie over controlelampje PASSENGER AIR BAG
Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing
in het systeem aanwezig. Laat de auto nakijken door een erkende Toyotadealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
● Controlelampje ON noch OFF gaat branden.
● Het controlelampje reageert niet wanneer de aan/uit-schakelaar van de air-
bag van ON naar OFF wordt gezet.
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Plaats vanwege veiligheidsredenen het baby- of kinderzitje altijd achterin.
Als de achterstoel niet kan worden gebruikt, mag de voorstoel worden
gebruikt zo lang de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand OFF wordt
gezet.
Als de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand ON blijft staan, kan de
kracht die met het activeren (opblazen) van de airbag gepaard gaat, ernstig
letsel veroorzaken.
■ Als er geen baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel is geplaatst
Controleer of de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand ON staat.
Als de schakelaar in stand OFF staat, zal de airbag in geval van een ongeval niet worden geactiveerd, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
Rijden met kinderen in de auto
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht als er kinderen
in de auto aanwezig zijn.
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot
genoeg is om de veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze
te dragen.
● U wordt aangeraden om kinderen op de achterstoelen te vervoeren
om te voorkomen dat ze per ongeluk tegen onderdelen aankomen,
zoals de selectiehendel, de ruitenwisserschakelaar, enz.
● Gebruik het kinderslot van het achterportier of de blokkeerschakelaar van de ruitbediening om te voorkomen dat kinderen het portier
openen tijdens het rijden of per ongeluk de elektrisch bedienbare
ruit bedienen. (Blz. 190, 252)
● Laat kleine kinderen geen onderdelen bedienen waarbij lichaamsdelen vast kunnen komen te zitten of bekneld kunnen raken, zoals
de elektrisch bedienbare ruiten, de motorkap, de achterdeur, de
stoelen, enz.
53
1
Veiligheid en beveiliging
Laat kinderen nooit alleen in de auto achter en laat ze nooit met de sleutel
spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de auto te starten of de neutraalstand in
te schakelen. Er bestaat ook het risico dat kinderen letsel oplopen wanneer
ze met de zijruiten, het schuifdak (indien aanwezig) of andere voorzieningen in de auto spelen. Verder kan de temperatuur in de auto zo hoog oplopen of zo ver dalen dat dat kinderen fataal kan worden.
54
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- en kinderzitjes
Voordat u een baby- of kinderzitje in de auto plaatst, zijn er voorzorgsmaatregelen die u in acht moet nemen, verschillende soorten baby- en kinderzitjes en verschillende plaatsingsmethoden,
enz. Deze staan beschreven in deze handleiding.
●
Gebruik een baby- of kinderzitje wanneer er een klein kind in de
auto meerijdt dat nog niet op de juiste wijze gebruik kan maken van
een veiligheidsgordel. Plaats voor de veiligheid van het kind het
baby- of kinderzitje op een achterstoel. Zorg ervoor dat u de plaatsingsmethode opvolgt die in de handleiding van het baby- of kinderzitje staat.
●
Wij raden het gebruik van een origineel baby- of kinderzitje van
Toyota aan, aangezien dit in het gebruik veiliger is in deze auto. De
originele baby- of kinderzitjes van Toyota zijn speciaal gemaakt
voor auto's van Toyota. U kunt ze kopen bij een Toyota-dealer.
Inhoudsopgave
Punten om rekening mee te houden.................................... Blz. 54
Baby- of kinderzitje .............................................................. Blz. 56
Bij gebruik van een baby- of kinderzitje ............................... Blz. 59
Plaatsingsmethode baby- of kinderzitje
• Vastgezet met een veiligheidsgordel................................ Blz. 62
• Vastgezet met een ISOfix-bevestigingssysteem .............. Blz.69
• Gebruik van een bevestigingssteun (bovenste gordel) .... Blz. 75
Punten om rekening mee te houden
Geef prioriteit aan de waarschuwingen en neem deze in acht. Houd u
●
daarnaast ook aan de wetgeving en voorschriften met betrekking tot
baby- en kinderzitjes.
●
Gebruik een baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de standaard ge
●
Kies een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de lengte van
het kind.
●
Let erop dat niet alle baby- of kinderzitjes in alle auto's kunnen worden
gemonteerd.
Controleer, voordat u een baby- of kinderzitje koopt of gebruikt, of het
zitje geschikt is voor de stoelposities. (
monteerde veiligheidsgordel op de juiste wijze te gebruiken.
Blz. 62, 69)
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
■ Wanneer er een kind in de auto meerijdt
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Voor de meest effectieve bescherming van een kind tijdens een ongeval of
bij hard remmen moet een kind goed vastzitten, met een veiligheidsgordel
of een baby- of kinderzitje dat op de juiste wijze is geplaatst. Raadpleeg
voor informatie over het plaatsen de bij het baby- of kinderzitje bijgesloten
handleiding. In deze handleiding vindt u algemene aanwijzingen m.b.t. het
plaatsen.
● Toyota adviseert met klem gebruik te maken van een geschikt zitje dat
past bij het gewicht en de lengte van het kind en dat op de achterstoel is
geplaatst. In ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder
verwondingen oplopen als zij op de achterstoelen op de juiste wijze vastzitten dan als zij op de voorstoel zitten.
● Het vasthouden van een kind in de armen is geen vervanging voor een
baby- of kinderzitje. Bij een ongeval kan een kind dan de voorruit raken of
klem komen te zitten tussen degene die het kind vasthoudt en delen van
het interieur.
■ Behandelen van baby- en kinderzitjes
Als het baby- of kinderzitje niet goed wordt vastgezet, kan het kind of een
andere passagier bij plotseling remmen, een uitwijkmanoeuvre of een aanrijding ernstig letsel oplopen.
● Als de auto een hevige impact te verduren krijgt, bijvoorbeeld als gevolg
van een ongeval, kan er schade ontstaan aan het baby- of kinderzitje die
niet direct zichtbaar is. Gebruik het baby- of kinderzitje in dergelijke gevallen niet meer.
● Afhankelijk van het baby- of kinderzitje kan het zijn dat dit moeilijk of
onmogelijk kan worden geplaatst. Controleer in dergelijke gevallen of het
baby- of kinderzitje geschikt is voor plaatsing in de auto. (Blz. 62, 69)
Houdt u zich bij het plaatsen en gebruik aan de voorschriften voor het
vastzetten van het zitje in deze handleiding en de handleiding van het
baby- of kinderzitje. Lees deze voorschriften zorgvuldig.
● Laat het zitje goed vastzitten op de stoel, zelfs als het niet wordt gebruikt.
Plaats het baby- of kinderzitje niet los in het passagierscompartiment.
● Als het zitje moet worden losgemaakt, verwijder het dan uit de auto of berg
het veilig op in de bagageruimte.
55
1
Veiligheid en beveiliging
56
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- en kinderzitjes
Plaats het beschikbare baby- of kinderzitje in de auto nadat u de volgende zaken hebt gecontroleerd.
■ Normen voor baby- en kinderzitjes
Gebruik een baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ECE R44
ECE R129
*
1, 2
-norm.
Het onderstaande erkende keurmerk staat op de baby- en kinderzitjes.
Controleer of het baby- of kinderzitje is voorzien van het juiste keurmerk.
Voorbeeld van het weergegeven nummer van het voorschrift
1
Typegoedkeuringsmerk
ECE R44
3
*
De gewichtsklasse van kinderen die in aanmerking komen
voor een zitje met het typegoedkeuringsmerk ECE R44
wordt weergegeven.
2
Typegoedkeuringsmerk
ECE R129
3
*
De lengtecategorie en
gewichtsklasse van kinderen
die in aanmerking komen
voor een zitje met het typegoedkeuringsmerk ECE R129
worden weergegeven.
1
*
: ECE R44 en ECE R129 zijn voorschriften van de VN voor baby- en kin-
derzitjes.
2
*
: De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet ver-
krijgbaar buiten de EU.
3
*
: Het weergegeven keurmerk kan per product verschillend zijn.
1
*
- of
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■ Gewichtsgroep (alleen ECE R44)
Deze gewichtsgroeptabel is nodig bij het controleren van de geschiktheid van de baby- en kinderzitjes. Controleer de geschiktheid van
baby- en kinderzitjes overeenkomstig de tabel. (
Blz. 62, 70).
Het baby- of kinderzitje dat voldoet aan de ECE R44-norm is opgedeeld in 5 groepen op basis van het gewicht van het kind.
GewichtsgroepGewicht kindReferentieleeftijd*
Groep 0Minder dan 10 kgOngeveer 9 maanden
Groep 0+Minder dan 13 kgOngeveer 1,5 jaar
57
1
Veiligheid en beveiliging
Groep I9 - 18 kg
Groep II15 - 25 kgVanaf 3 jaar tot ongeveer 7 jaar
Groep III22 - 36 kgVanaf 6 jaar tot ongeveer 12 jaar
Vanaf 9 maanden tot
ongeveer 4 jaar
*: De leeftijd is bij benadering. Selecteer overeenkomstig het gewicht van
het kind.
58
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Plaatsingsmethodes baby- of kinderzitje
■
Controleer aan de hand van de bij het baby- of kinderzitje bijgesloten handleiding de plaatsing van het zitje.
Bevestiging met
veiligheidsgordels
Bevestiging
met ISOfix-
bevestigings-
systeem
Plaatsingsmethode
Blad-
zijde
Blz. 62
Blz. 69
Bevestiging
met bevestigings-
steunen
(bovenste gordel)
Blz. 75
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst op
de voorpassagiersstoel
Plaats voor de veiligheid van het kind een baby- of kinderzitje op
een achterstoel. Als het plaatsen van een zitje op de voorpassagiersstoel onvermijdelijk is, stel dan de stoel als volgt af en plaats
het baby- of kinderzitje.
● Zet de rugleuning zo rechtop
mogelijk.
● Zet de stoel helemaal naar
achteren.
● Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de
plaatsing van het baby- of
kinderzitje hindert.
59
1
Veiligheid en beveiliging
60
WAARSCHUWING
● Gebruik nooit een tegen de rijrichting in
geplaatst baby- of kinderzitje op de
voorpassagiersstoel als de aan/uitschakelaar voor de airbag in stand ON
staat. (Blz. 51)
Bij een ongeval kan het kind ernstig letsel oplopen door de kracht waarmee de
voorpassagiersairbag wordt geactiveerd.
●
Een waarschuwingslabel op de zonneklep aan passagierszijde geeft aan dat
het niet is toegestaan om een tegen de
rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje
op de voorpassagiersstoel te plaatsen.
In onderstaande afbeelding is het label
in detail te zien.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■ Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
WAARSCHUWING
● Plaats een in de rijrichting geplaatst
baby- of kinderzitje alleen op de voorstoel als het niet anders kan. Als er een
zitje waarin het kind met het gezicht in
de rijrichting zit op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst, moet de stoel zo
ver mogelijk naar achteren worden
geschoven. Als dat niet gedaan wordt,
kan er ernstig letsel ontstaan als de airbags geactiveerd worden.
● Laat een kind niet met het hoofd of een
ander lichaamsdeel tegen het portier
leunen of tegen dat deel van de stoel,
de voor- of achterstijlen of de dakzijrails
leunen waarin de side airbags of de curtain airbags zijn ondergebracht, ook niet
als het kind in een baby- of kinderzitje
zit. Anders kan het kind ernstig letsel
oplopen als bij een aanrijding de side
airbags of de curtain airbags worden
geactiveerd.
● Als het kinderzitje niet goed gemon-
teerd kan worden omdat de bestuurdersstoel in de weg zit, moet het
kinderzitje rechts achterin (auto's met
linkse besturing) of links achterin (auto's
met rechtse besturing) worden gemonteerd. (Blz. 64, 72)
■ Bij gebruik van een baby- of kinderzitje
61
1
Veiligheid en beveiliging
● Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel
over het midden van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet
langs de nek van het kind lopen, maar mag ook niet van de schouder van
het kind vallen.
● Gebruik een baby- of kinderzitje dat past bij de leeftijd en de grootte van
het kind en plaats dit op de achterstoel.
62
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- of kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel
◆ Controleren van mogelijke plaatsingspositie en gewichtsgroep
voor baby- of kinderzitje met veiligheidsgordel.
1
Controleer de desbetreffende [gewichtsgroep] aan de hand van
het gewicht van het kind (Blz. 57)
(Voorbeeld 1) Bij een gewicht van 12 kg, [gewichtsgroep 0+]
(Voorbeeld 2) Bij een gewicht van 15 kg, [gewichtsgroep I]
2
Controleer en selecteer de juiste plaatsingspositie voor het babyof kinderzitje en het overeenkomstige type systeem in de [Tabel
m.b.t. geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes (babyof kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel)]. (Blz. 62)
◆ Tabel m.b.t. geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes
(baby- of kinderzitje vastgezet met een veiligheidsgordel)
Als uw baby- of kinderzitje een “universeel” zitje is, kunt u het plaatsen op de in de onderstaande tabel aangegeven posities U of UF
(UF is uitsluitend voor in de rijrichting geplaatste baby- of kinderzitjes). De categorie en gewichtsgroep van baby- of kinderzitjes staan
in de handleiding van het baby- of kinderzitje.
Als uw baby- of kinderzitje geen “universeel” zitje is (of wanneer u de
informatie niet in de onderstaande tabel kunt vinden), raadpleeg dan
de “voertuiglijst” van het baby- of kinderzitje voor informatie over de
geschiktheid of informeer bij de verkoper van uw kinderzitje.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Zitpositie
63
Gewichts-
groepen
0
Minder
dan 10 kg
0+
Minder
dan 13 kg
I
9 - 18 kg
II, III
15 - 36 kg
Voorpassagiers-
stoel
Aan/uit-schakelaar
airbag
AANUIT
U
U*
1
U
*
1
*
U
1, 2
*
1, 2
X
X
Tegen de
rijrichting
in:
X
In de rijrichting:
1, 2
*
UF
1, 2
*
UF
Achterstoel
Buiten-
ste
U
L
U
L
2
U*
2
U*
Aanbevolen
baby- en
Middel-
ste
X
X
XTOYOTA DUO+*
X
kinderzitjes
TOYOTA G 0+,
BABY SAFE PLUS
TOYOTA MINI
TOYOTA G 0+,
BABY SAFE PLUS
met VEILIGHEIDSGORDELBEVESTIGING, BASE
PLATFORM
TOYOTA
KIDFIX XP SICT
(Kan op de
ISOFIX-bevestigingen worden
gemonteerd.)
1
Veiligheid en beveiliging
3
*
4
3
*
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep.
U: Geschikt voor een “universeel” baby- of kinderzitje dat is goedge-
keurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” baby- of
kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
L:Geschikt voor een “specifiek”, “beperkt” of “semi-universeel”
baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
64
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
1
*
: Zet de rugleuning zo veel mogelijk rechtop. Schuif de voorstoel helemaal
naar achteren. Als de hoogte van de passagiersstoel kan worden versteld,
dan moet deze in de hoogste positie staan.
2
*
: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert.
Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
3
*
: Plaats het baby- of kinderzitje op de buitenste zitplaats achter.
4
*
: Plaats het baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel.
Bij het vastzetten van sommige typen baby- of kinderzitjes op de
achterstoel kunnen de veiligheidsgordels op de plaatsen naast het
zitje mogelijk niet goed worden gebruikt en komen ze mogelijk in
aanraking met het zitje. Ook kan de werking van de veiligheidsgordel negatief worden beïnvloed. Draag uw veiligheidsgordel goed
aansluitend over uw schouder en laag over uw heupen. Wanneer
dit niet het geval is of wanneer hij in aanraking komt met het zitje,
ga dan ergens anders zitten. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet
verkrijgbaar buiten de EU.
● Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met
het kind of het baby- of kinderzitje.
● Indien bij het plaatsen van een kinderzitje met steunvoet de rug-
leuning in de weg zit wanneer u het zitje op de steunvoet wilt
bevestigen, zet dan de rugleuning naar achteren tot er voldoende ruimte is.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
● Indien er bij het plaatsen van
een in de rijrichting geplaatst
kinderzitje een opening aanwezig is tussen het kinderzitje en de rugleuning, stel de
rugleuning dan af totdat het
zitje en de rugleuning goed
contact maken.
Als het schouderbevestigingspunt van de veiligheidsgordel
zich vóór de gordelgeleider
van het kinderzitje bevindt,
verplaatst u de zitting naar
voren.
● Indien bij het plaatsen van een zitkussen het kind in het baby- of
kinderzitje erg rechtop zit, zet u de rugleuning in een comfortabelere stand. En als het schouderbevestigingspunt van de veiligheidsgordel zich vóór de gordelgeleider van het kinderzitje
bevindt, verplaatst u de zitting naar voren.
● Verwijder de hoofdsteun niet als een zitkussen of zitverhoger
wordt geplaatst.
65
1
Veiligheid en beveiliging
66
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
◆ Een baby- of kinderzitje plaatsen met behulp van
een veiligheidsgordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten
handleiding.
1
Als het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel onvermijdelijk is, raadpleeg dan Blz. 59 voor het afstellen van de voorpassagiersstoel.
2
Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de plaatsing
van het baby- of kinderzitje hindert. Zet anders de hoofdsteun in
de hoogste stand. (Blz. 242)
3
Voer de veiligheidsgordel
door het baby- of kinderzitje
en steek de gesp in de gordelsluiting. Controleer of de
gordel niet gedraaid is. Maak
de veiligheidsgordel goed
vast aan het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten handleiding.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
4
Als uw baby- of kinderzitje niet
is voorzien van een vergrendelsysteem voor de veiligheidsgordel, zet het zitje dan
vast met een blokkeerclip.
67
1
5
Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en
naar voren om te controleren of het goed vastzit. (Blz. 68)
◆ Verwijderen van een baby- of kinderzitje dat is vastgezet
met een veiligheidsgordel
Druk de ontgrendelknop op de gordelsluiting in en laat de gordel
helemaal oprollen.
Bij het losmaken van de gordelsluiting komt het baby- of kinderzitje
mogelijk een stukje omhoog als gevolg van de terugwerking van de zitting. Maak de gordelsluiting los terwijl u het baby- en kinderzitje tegenhoudt.
De veiligheidsgordel rolt automatisch op. Houd de gordel vast, zodat het
oprollen rustig gebeurt.
Veiligheid en beveiliging
68
WAARSCHUWING
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
U moet bij het plaatsen van het zitje mogelijk gebruikmaken van een blokkeerclip. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als uw
zitje niet over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige: blokkeerclip voor baby- of kinderzitje
(onderdeelnr. 73119-22010)
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgor-
del om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel
oplopen. Als dit gebeurt en de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt,
knip de gordel dan door met een schaar.
● Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting is vergrendeld en of de vei-
ligheidsgordel niet gedraaid is.
● Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en
naar achteren om te controleren of het goed is geplaatst.
● Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
● Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel
over het midden van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet
langs de nek van het kind lopen, maar mag ook niet van de schouder van
het kind vallen.
● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Baby- of kinderzitje vastgezet met
een ISOfix-bevestigingssysteem
■ ISOfix-bevestigingssysteem (ISOfix-baby- of kinderzitje)
Voor de buitenste zitplaatsen
achter zijn lage bevestigingspunten aanwezig. (Merktekens
geven aan waar de bevestigingspunten zich in de stoelen
bevinden.)
■ Controleren van de gewichtsgroep en grootteklasse voor
ECE R44 ISOFIX overeenkomstig de baby- of kinderzitjes
1
Controleer de desbetreffende [gewichtsgroep] aan de hand van
het gewicht van het kind (Blz. 57)
(Voorbeeld 1) Bij een gewicht van 12 kg, [gewichtsgroep 0+]
(Voorbeeld 2) Bij een gewicht van 15 kg, [gewichtsgroep I]
2
Controleren van de grootteklasse
Selecteer de grootteklasse die overeenkomt met de [gewichtsgroep] die u hebt gecontroleerd in stap van de [Tabel m.b.t.
1
geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes (baby- of kinderzitje vastgezet met ISOfix (ECE R44))] (Blz. 70)
*.
(Voorbeeld 1) Bij [gewichtsgroep 0+] is de overeenkomstige
grootteklasse [C], [D] of [E].
(Voorbeeld 2) Bij [gewichtsgroep I] is de overeenkomstige groot-
teklasse [A], [B], [B1], [C] of [D].
*: Onderdelen uit de lijst met een [X] kunnen echter niet worden geselec-
teerd, ondanks dat ze de overeenkomstige grootteklasse hebben in de
geschiktheidstabel van de [zitpositie]. Selecteer ook het product aangegeven door [Aanbevolen baby- en kinderzitjes] (Blz. 71) als het
onderdeel uit de lijst de aanduiding [IL] heeft.
69
1
Veiligheid en beveiliging
70
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Tabel m.b.t. geschiktheid en aanbevolen baby- en kinderzitjes
■
(baby- of kinderzitje vastgezet met ISOfix (ECE R44))
ISOfix-baby- of kinderzitjes worden onderverdeeld in verschillende
“grootteklassen”. Overeenkomstig deze “grootteklassen” mag u het
zitje gebruiken op de in de onderstaande tabel aangegeven zitpositie. Raadpleeg de handleiding van het baby- of kinderzitje voor de
“grootteklasse” en “gewichtsgroep” van uw zitje.
Als uw baby- of kinderzitje geen “grootteklasse” heeft (of wanneer u
de informatie niet in de onderstaande tabel kunt vinden), raadpleeg
dan de “voertuiglijst” van het baby- of kinderzitje voor informatie
over de geschiktheid of informeer bij de verkoper van uw kinderzitje.
GrootteklasseBeschrijving
A
BIn de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje, verlaagd
B1In de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje, verlaagd
C
D
ETegen de rijrichting in geplaatst babyzitje
FNaar links gericht babyzitje (reiswieg)
GNaar rechts gericht babyzitje (reiswieg)
In de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje, volledige
hoogte
Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje,
volledig formaat
Tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje,
kleiner formaat
Gewichts-
groepen
Grootte-
klasse
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Zitpositie
VoorstoelAchterstoel
Passa-
giersstoel
Buitenste Middelste
Aanbevolen
kinderzitjes
71
baby- en
Reiswieg
0
Minder
dan 10 kg
0+
Minder
dan 13 kg
I
9 - 18 kg
FXXX
GXXX
EX IL X
EX IL X
DX IL X
CX IL X
DX IL X
CX IL X
IUF
BX
B1X
AX
IL*
IUF
IL*
IUF
IL*
*
*
*
XTOYOTA MIDI
X
XTOYOTA MIDI
TOYOTA MINI
TOYOTA MIDI
TOYOTA DUO+
TOYOTA MIDI
—
—
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
X:Zitpositie niet geschikt voor ISOfix-baby- of kinderzitjes in deze
gewichtsgroep en/of grootteklasse.
IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel ISOfix-
baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
IL:Geschikt voor een ISOfix-baby- of kinderzitje uit de categorie
“specifieke voertuigen”, “beperkt” of “semi-universeel” dat is
goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
*: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert.
Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
1
Veiligheid en beveiliging
72
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bij het vastzetten van sommige typen baby- of kinderzitjes op de
achterstoel kunnen de veiligheidsgordels op de plaatsen naast het
zitje mogelijk niet goed worden gebruikt en komen ze mogelijk in
aanraking met het zitje. Ook kan de werking van de veiligheidsgordel negatief worden beïnvloed. Draag uw veiligheidsgordel goed
aansluitend over uw schouder en laag over uw heupen. Wanneer
dit niet het geval is of wanneer hij in aanraking komt met het zitje,
ga dan ergens anders zitten. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
De in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes zijn mogelijk niet
verkrijgbaar buiten de EU.
● Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met
het kind of het baby- of kinderzitje.
● Wanneer een TOYOTA MINI- of TOYOTA MIDI-zitje wordt
gebruikt, past u de steunpoot en de ISOfix-koppelingen als volgt
aan:
1
Vergrendel de ISOfix-koppelingen bij nr. 3.
2
Vergrendel de steunpoot
op het punt waar 5 openingen zichtbaar zijn.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■ Tabel m.b.t. geschiktheid i-Size baby- en kinderzitjes vastgezet
met ISOfix (ECE R129)
Als uw baby- of kinderzitje een “i-Size” zitje is, kunt u het plaatsen
op de in de onderstaande tabel aangegeven posities i-U.
De categorie van baby- of kinderzitjes staat in de handleiding van
het baby- of kinderzitje.
Zitpositie
VoorstoelAchterstoel
PassagiersstoelBuitensteMiddelste
73
1
Veiligheid en beveiliging
i-Size baby- en
kinderzitjes
Xi-U*X
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
X:Niet geschikt voor gebruik met i-Size baby- of kinderzitjes.
i-U: Geschikt voor een in de rijrichting of tegen de rijrichting in
geplaatst “universeel” i-Size baby- of kinderzitje.
*: Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de werking van het
baby- of kinderzitje hindert.
Zet anders de hoofdsteun in de hoogste stand.
Bij het vastzetten van sommige typen baby- of kinderzitjes op de
achterstoel kunnen de veiligheidsgordels op de plaatsen naast het
zitje mogelijk niet goed worden gebruikt en komen ze mogelijk in
aanraking met het zitje. Ook kan de werking van de veiligheidsgordel negatief worden beïnvloed. Draag uw veiligheidsgordel goed
aansluitend over uw schouder en laag over uw heupen. Wanneer
dit niet het geval is of wanneer hij in aanraking komt met het zitje,
ga dan ergens anders zitten. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
● Verstel bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje op de achter-
stoelen de voorstoel zodanig dat deze niet in aanraking komt met
het kind of het baby- of kinderzitje.
74
WAARSCHUWING
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Plaatsen met ISOfix-bevestigingssysteem
■
(ISOfix-baby- of kinderzitje)
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten
handleiding.
1
Verwijder indien mogelijk de hoofdsteun indien deze de plaatsing
van het baby- of kinderzitje hindert. Zet anders de hoofdsteun in
de hoogste stand. (Blz. 242)
2
Verwijder de klepjes van de
bevestigingspunten en plaats
het baby- of kinderzitje op de
stoel.
De stangen worden achter de
klepjes van de bevestigingspunten geplaatst.
3
Beweeg het baby- of kinderzitje na het plaatsen naar achteren en
naar voren om te controleren of het goed vastzit. (Blz. 68)
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
● Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen
vreemde voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de
gordel niet klem zit achter het baby- of kinderzitje.
● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
Bevestigingssteunen
Bovenste gordel
Haak
Bovenste gordel
Gebruik van een bevestigingssteun (bovenste gordel)
■ Bevestigingssteunen (bovenste gordel)
De buitenste zitplaatsen achter
zijn voorzien van bevestigingssteunen.
Gebruik de bevestigingssteunen bij het vastmaken van de
bovenste gordel.
■ Bovenste gordel vastmaken aan de bevestigingssteun
Plaats het baby- of kinderzitje aan de hand van de bijgesloten
handleiding.
1
Zet de hoofdsteun in
de hoogste stand.
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaatsing van het baby- of kinderzitje
of de bovenste gordel hindert.
Blz. 242)
(
75
1
Veiligheid en beveiliging
2
Maak de haak vast aan
de bevestigingssteun
en maak de bovenste
riem vast.
Controleer of de bovenste gordel goed vastzit. (Blz. 68)
Wanneer u het baby- of kinderzitje plaatst terwijl de hoofdsteun
omhoog staat, zorg er dan voor
dat de bovenste gordel onder de
hoofdsteun door loopt.
76
WAARSCHUWING
1-2. Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
■ Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
● Bevestig de bovenste gordel stevig en controleer of de gordel niet
gedraaid is.
● Bevestig de bovenste gordel uitsluitend aan de bevestigingssteun.
● Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
● Wanneer u het baby- of kinderzitje plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog
staat, nadat de hoofdsteun omhoog is gezet en de bevestigingssteun vervolgens is vastgemaakt, zet de hoofdsteun dan niet in een lagere stand.
1-3. Hybridesysteem
Kenmerken hybridesysteem
Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto
zijn anders dan die van conventionele auto's. Zorg ervoor dat u
de eigenschappen van uw auto goed leert kennen en gebruik de
functies voorzichtig.
Bij het hybridesysteem werken een benzinemotor en een elektromotor (tractiemotor) samen, afhankelijk van de rijomstandigheden, om het brandstofverbruik en de uitlaatgasemissie te
verlagen.
77
1
Veiligheid en beveiliging
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van de
werkelijkheid.
1
Benzinemotor
2
Elektromotor (tractiemotor)
78
1-3. Hybridesysteem
◆ Bij stilstand/tijdens wegrijden
Wanneer de auto stilstaat, wordt de benzinemotor uitgeschakeld*.
Bij het wegrijden wordt de auto aangedreven door de elektromotor
(tractiemotor). Bij het rijden met lage snelheid of bij het afrijden van
een flauwe helling wordt de benzinemotor uitgeschakeld* en wordt
de elektromotor (tractiemotor) ingeschakeld.
Wanneer de selectiehendel in stand N staat, wordt het batterijpakket (tractiebatterij) niet opgeladen.
*: Wanneer het batterijpakket (tractiebatterij) moet worden opgeladen of
wanneer de motor aan het opwarmen is, enz., wordt de benzinemotor niet
automatisch uitgeschakeld. (Blz. 79)
◆ Tijdens normaal rijden
De auto wordt voornamelijk aangedreven door de benzinemotor.
De elektromotor (tractiemotor) laadt zo nodig het batterijpakket
(tractiebatterij) op.
◆ Tijdens sterk accelereren
Wanneer het gaspedaal volledig wordt ingetrapt, wordt de energie
van het batterijpakket (tractiebatterij) toegevoegd aan de energie
die de benzinemotor levert via de elektromotor (tractiemotor).
◆ Tijdens het remmen (regeneratief remmen)
De wielen drijven de elektromotor (tractiemotor) aan, waardoor
energie wordt opgewekt en het batterijpakket (tractiebatterij) wordt
opgeladen.
1-3. Hybridesysteem
■ Regeneratief remmen
In de volgende situaties wordt kinetische energie omgezet in elektrische
energie en wordt er een afremmingskracht gegenereerd terwijl tegelijkertijd
het batterijpakket (tractiebatterij) wordt opgeladen.
● Het gaspedaal wordt losgelaten terwijl er wordt gereden in stand D of B.
● Het rempedaal wordt ingetrapt terwijl er wordt gereden in stand D of B.
■ Hybridesysteemindicator
De hybridesysteemindicator geeft het uitgaande vermogen en het regeneratieniveau van het hybridesysteem weer.
(Blz. 138)
■ Omstandigheden waarin de benzinemotor mogelijk niet wordt
uitgeschakeld
De benzinemotor wordt automatisch gestart en uitgeschakeld. Hij wordt echter
mogelijk niet automatisch uitgeschakeld onder de volgende omstandigheden
● Tijdens de opwarmfase van de benzinemotor
● Tijdens het laden van het batterijpakket (tractiebatterij)
● Als de temperatuur van het batterijpakket (tractiebatterij) hoog of laag is
● Als de verwarming is ingeschakeld
*
: Afhankelijk van de omstandigheden wordt de benzinemotor mogelijk ook niet
automatisch uitgeschakeld in andere dan de hiervoor genoemde situaties.
■ Opladen van het batterijpakket (tractiebatterij)
Omdat het batterijpakket (tractiebatterij) indien nodig door de benzinemotor
wordt opgeladen, hoeft het niet door een externe bron te worden opgeladen.
Als de auto echter gedurende lange tijd wordt geparkeerd, wordt het batterijpakket (tractiebatterij) langzaam ontladen. Daarom moet u ervoor zorgen
dat er elke paar maanden gedurende minimaal 30 minuten of 16 km met de
auto wordt gereden. Als het batterijpakket (tractiebatterij) volledig ontladen
raakt en u het hybridesysteem niet meer kunt starten, neem dan contact op
met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■ Opladen van de 12V-accu
Blz. 690
79
1
Veiligheid en beveiliging
*
:
80
■ Als de 12V-accu leeg is, vervangen is of verwijderd is geweest.
■ Geluiden en trillingen die kenmerkend zijn voor een hybrideauto
■ Onderhoud, reparatie, recycling en afvoer
1-3. Hybridesysteem
De benzinemotor stopt mogelijk niet, ook niet als de auto door het batterijpakket (tractiebatterij) wordt aangedreven. Als dit probleem enkele dagen aanhoudt, neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Mogelijk zijn er geen motorgeluiden hoorbaar of trillingen voelbaar terwijl de
auto wel kan rijden en het controlelampje READY brandt. Activeer uit veiligheidsoverwegingen de parkeerrem en zorg dat u stand P hebt ingeschakeld
wanneer u de auto parkeert.
De volgende geluiden of trillingen kunnen hoorbaar of voelbaar zijn als het
hybridesysteem in werking is en deze duiden niet op een defect:
● Er kunnen motorgeluiden hoorbaar zijn uit het motorcompartiment.
● Als het hybridesysteem wordt in- of uitgeschakeld, kunnen er geluiden hoor-
baar zijn die afkomstig zijn van het batterijpakket (tractiebatterij).
● Bij het inschakelen of uitschakelen van het hybridesysteem zijn er mogelijk
werkingsgeluiden van de relais te horen, zoals een klik, die afkomstig zijn
van het batterijpakket (tractiebatterij) achter de achterstoelen.
● Als de achterklep open is, kunnen er geluiden van het hybridesysteem hoor-
baar zijn.
● Als de benzinemotor start of stopt, bij rijden met lage snelheden of als de
motor met stationair toerental draait, kunnen er geluiden hoorbaar zijn van
de transmissie.
● Bij sterk accelereren kunnen er motorgeluiden hoorbaar zijn.
● Als het rempedaal wordt ingetrapt of het gaspedaal wordt losgelaten, kun-
nen er geluiden hoorbaar zijn die worden veroorzaakt door het regeneratief
remmen.
● Als de benzinemotor start of stopt, kunnen trillingen voelbaar zijn.
● Via de ventilatieopening kunnen geluiden hoorbaar zijn die afkomstig zijn
van de koelventilator. (Blz. 82)
Neem voor onderhoud, reparatie, recycling en afvoer contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Voer de auto niet zelf af.
1-3. Hybridesysteem
Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem
Wees voorzichtig met het hybridesysteem, aangezien dit een
hoogspanningssysteem (max. ongeveer 600 V) is en onderdelen
bevat die extreem heet worden als het hybridesysteem in werking is. Volg de aanwijzingen op de waarschuwingslabels op.
81
1
Veiligheid en beveiliging
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van
de werkelijkheid.
Voor het koelen van het batterijpakket (tractiebatterij) is er
onder de rechterzijde van de achterstoel een ventilatieopening
aanwezig. Als deze ventilatieopening wordt afgedekt, kan het batterijpakket (tractiebatterij) oververhit raken, waardoor het door het
batterijpakket (tractiebatterij) geleverde vermogen afneemt.
Uitschakelsysteem voor noodgevallen
Het uitschakelsysteem voor noodgevallen zorgt ervoor dat het hoogspanningssysteem en de brandstofpomp worden uitgeschakeld als de
botsingssensor een aanrijding met een kracht boven een bepaalde
drempelwaarde heeft gesignaleerd, om de kans op een elektrische
schok en brandstoflekkage tot een minimum te beperken. Als het uitschakelsysteem voor noodgevallen in werking is getreden, kunt u uw
auto niet meer starten. Neem voor het herstarten van het hybridesysteem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Waarschuwingsmelding hybridesysteem
Als er een storing in het hybridesysteem optreedt, of als het systeem
onjuist wordt bediend, wordt automatisch een melding weergegeven.
Lees de op het multi-informatiedisplay weergegeven waarschuwingsmelding en volg de aanwijzingen op.
1-3. Hybridesysteem
■ Als er een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwings-
melding wordt weergegeven of als de 12V-accu wordt losgekoppeld
Mogelijk start het hybridesysteem niet. Probeer in dit geval het systeem
opnieuw te starten. Neem als het controlelampje READY niet gaat branden
contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■ Als de brandstof opraakt
Als de brandstof op is en het hybridesysteem niet kan worden gestart, vult u
de tank met ten minste de hoeveelheid benzine die nodig is om het waarschuwingslampje laag brandstofniveau (Blz. 634) uit te laten gaan. Als er
slechts een kleine hoeveelheid brandstof in de tank zit, kan het hybridesysteem mogelijk niet worden gestart. (De standaardhoeveelheid brandstof is
ongeveer 7,5 liter, als de auto op een vlakke ondergrond staat. Deze waarde
kan afwijken als de auto op een helling staat. Vul extra brandstof bij wanneer
de auto schuin staat.)
■ Elektromagnetische golven
● De hoogspanningsonderdelen en -kabels van hybrideauto's zijn voorzien
van een afscherming voor elektromagnetische golven en zenden ongeveer
net zo veel elektromagnetische golven uit als conventionele auto's met een
benzinemotor, of elektronische huishoudapparatuur.
● Uw auto kan storingen veroorzaken in niet-originele audio-onderdelen.
■ Batterijpakket (tractiebatterij)
De levensduur van het batterijpakket (tractiebatterij) is beperkt. De levensduur van het batterijpakket (tractiebatterij) kan veranderen afhankelijk van de
rijstijl en de rijomstandigheden.
■ Declaration of conformity
De uitstoot van waterstof van dit model voldoet aan reglement ECE100 (voor
de veiligheid van elektrisch aangedreven auto's met batterijen).
83
1
Veiligheid en beveiliging
84
WAARSCHUWING
● Open nooit de klep onder de rechter-
zijde van de achterstoel waarachter
zich de servicestekker bevindt. De servicestekker, waar hoogspanning op
staat, wordt alleen gebruikt bij onderhoud aan de auto.
1-3. Hybridesysteem
■ Voorzorgsmaatregelen hoogspanningssysteem
Deze auto heeft zowel hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning)
als een 12V-systeem. Beide hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning) zijn zeer gevaarlijk en kunnen zeer ernstig letsel, ernstige brandwonden en elektrische schokken veroorzaken.
● Verwijder of vervang nooit hoogspanningscomponenten, hoogspannings-
kabels en de stekkers ervan, raak ze niet aan en haal ze niet uit elkaar.
● Het hybridesysteem wordt na het starten heet, aangezien het systeem
gebruikmaakt van hoogspanning. Wees alert op zowel hoogspanning als
hoge temperaturen en volg altijd de aanwijzingen op de waarschuwingslabels op.
1-3. Hybridesysteem
WAARSCHUWING
■ Waarschuwingen voor het geval de auto bij een ongeval
betrokken raakt
Neem de volgende voorschriften in acht om de kans op ernstig letsel te
beperken:
● Duw of sleep uw auto indien mogelijk van de weg, activeer de parkeerrem,
zet de selectiehendel in stand P en schakel het hybridesysteem uit.
● Raak de onderdelen, kabels en stekkers waar hoogspanning op staat niet
aan.
● Als binnen of buiten de auto elektrische bedrading blootligt, kan er een
● Raak bij een eventuele vloeistoflekkage de vloeistof niet aan omdat het
geconcentreerde alkalische elektrolyt uit het batterijpakket (tractiebatterij)
kan zijn. Spoel vloeistof die op uw huid of in uw ogen terecht is gekomen
direct af met veel water of, indien mogelijk, met boorwater. Schakel onmiddellijk medische hulp in.
● Stap zo snel mogelijk uit als er brand uitbreekt in de hybrideauto. Gebruik
nooit een brandblusser die niet is bedoeld voor het blussen van brand als
gevolg van een elektrische storing. Zelfs het gebruik van een geringe hoeveelheid water om te blussen kan al gevaarlijk zijn.
● Als uw auto gesleept moet worden, dient dit te gebeuren met de voorwie-
len van de grond. Als de wielen die gekoppeld zijn aan de elektromotor
(tractiemotor) tijdens het slepen de grond raken, kan de elektromotor elektriciteit blijven opwekken. Hierdoor kan brand ontstaan. (Blz. 624)
● Controleer het wegdek/de bodem onder de auto zorgvuldig. Als er vloei-
stoflekkage waarneembaar is, kan het brandstofsysteem beschadigd zijn.
Verlaat uw auto zo spoedig mogelijk.
85
1
Veiligheid en beveiliging
86
WAARSCHUWING
1-3. Hybridesysteem
■ Batterijpakket (tractiebatterij)
● U mag het batterijpakket nooit doorverkopen, overdragen aan iemand
anders of aanpassen. Om ongelukken te voorkomen worden batterijpakketten die uit afgedankte auto's worden gehaald, ingezameld door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Voer het batterijpakket niet
zelf af.
Als batterijpakketten niet juist worden ingezameld, kan het volgende
gebeuren, met ernstig letsel tot gevolg:
• Het batterijpakket kan illegaal worden verkocht of ergens worden
gedumpt, het is schadelijk voor het milieu en iemand kan een onderdeel
aanraken dat onder hoogspanning staat en een elektrische schok krijgen.
• Het batterijpakket is bedoeld om uitsluitend te worden gebruikt in uw
hybrideauto. Als het batterijpakket buiten uw auto wordt gebruikt of op
een of andere manier wordt aangepast, kunnen er ongelukken mee
gebeuren: iemand kan een elektrische schok krijgen, het batterijpakket
kan hitte en rook genereren, er kan zich een ontploffing voordoen en er
kan elektrolyt uit het batterijpakket lekken.
Wanneer u uw auto doorverkoopt of overdraagt, is het risico van een
ongeval zeer groot, omdat de persoon die de auto ontvangt mogelijk niet
op de hoogte is van deze gevaren.
● Als uw auto wordt afgevoerd zonder dat het batterijpakket is verwijderd,
bestaat de kans op zware elektrische schokken als hoogspanningsonderdelen, kabels en aansluitingen hiervan aangeraakt worden. Wanneer uw
auto moet worden afgevoerd, dient het batterijpakket te worden afgevoerd
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Als het batterijpakket niet op de juiste manier wordt afgevoerd, kan dit elektrische
schokken veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
● Voorkom dat zaken als stoelbekleding, plastic hoezen en bagage de venti-
latieopening blokkeren. Het batterijpakket (tractiebatterij) kan oververhit
en beschadigd raken.
● Als er zich stof, enz. heeft verzameld in de ventilatieopening, maak deze
dan schoon met een stofzuiger om te voorkomen dat de opening verstopt
raakt.
● Laat de ventilatieopening niet nat of vuil worden, anders kan er kortsluiting
ontstaan en kan het batterijpakket (tractiebatterij) beschadigd raken.
● Vervoer geen grote hoeveelheden water, zoals een gevuld reservoir voor
een waterdispenser, in de auto. Als er water op het batterijpakket (tractiebatterij) komt, kan het batterijpakket beschadigd raken. Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
● Op de ventilatieopening is een filter geplaatst. Als het filter zelfs na het
schoonmaken van de ventilatieopening nog zichtbaar vuil is, raden wij u
aan het filter te reinigen of vervangen. Voor meer informatie over het
schoonmaken of vervangen van het filter, zie Blz. 597.
● Als “Maintenance required for Traction battery cooling parts See owner’s
manual” (onderhoud vereist voor koelonderdelen tractiebatterij, zie handleiding) wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay, zitten de ventilatieopening en het filter mogelijk verstopt. Raadpleeg Blz. 597 voor
informatie over het schoonmaken van de ventilatieopening.
87
1
Veiligheid en beveiliging
88
1-4. Antidiefstalsysteem
Startblokkering
De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transponderchips die voorkomen dat het hybridesysteem gestart kan
worden met een sleutel die niet in een eerder stadium is geregistreerd in de computer van de auto.
Laat de sleutels nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om autodiefstal te voorkomen, maar absolute beveiliging tegen elke vorm van diefstal kan niet worden gegarandeerd.
Het controlelampje knippert nadat
het contact UIT is gezet om aan te
geven dat het systeem in werking
is.
Het controlelampje stopt met knipperen als het contact in stand
ACC of AAN wordt gezet om aan
te geven dat het systeem is uitgeschakeld.
■ Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrije startblokkering.
■ Omstandigheden waardoor het systeem mogelijk niet goed werkt
● Als de greep van de sleutel tegen een metalen voorwerp wordt gehouden
● Als de sleutel dicht bij of tegen een sleutel met ingebouwde transponderchip
van een andere auto wordt gehouden
■ Verklaring voor de startblokkering
1-4. Antidiefstalsysteem
89
1
Veiligheid en beveiliging
90
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
91
1
Veiligheid en beveiliging
92
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
93
1
Veiligheid en beveiliging
94
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
95
1
Veiligheid en beveiliging
96
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
97
1
Veiligheid en beveiliging
98
1-4. Antidiefstalsysteem
1-4. Antidiefstalsysteem
OPMERKING
99
1
Veiligheid en beveiliging
■ Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of verwijderen kan
de juiste werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.