INSTRUCTIES OM BRAND, ELEKTRISCHE SCHOK OF LICHAMELIJK LETSEL TE VOORKOMEN
Over
WAARSCHUWING en
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij
WAARSCHUWING
de gebruiker attent gemaakt wordt op
het risico van overlijden of zwaar letsel,
wanneer het apparaat niet op juiste
wijze gebruikt wordt.
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij
de gebruiker attent gemaakt wordt op
het risico van letsel of materiële schade,
wanneer het apparaat niet op juiste
VOORZICHTIG
wijze gebruikt wordt.
* Materiële schade verwijst naar schade
WAARSCHUWINGWAARSCHUWING
002d
• Maak het apparaat of de adapter niet open, en voer
geen interne modificaties uit. (De enige uitzondering
hierop is wanneer in deze handleiding specifieke
instructies staan die opgevolgd dienen te worden
om door de gebruiker te installeren opties aan te
brengen, zie p.18).
• Tracht het apparaat niet te repareren of onderdelen
in het apparaat te vervangen (behalve wanneer
daartoe specifieke instructies in de handleiding
staan.) Ga voor alle onderhoud naar uw handelaar,
het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een
erkende Roland distributeur, die u op de ‘Informatie’
pagina kunt vinden.
of andere ongunstige effecten, die ten
aanzien van het huis en al het
aanwezige meubilair, en tevens aan
huisdieren kunnen optreden.
NEEM ALTIJD HET VOLGENDE IN ACHT
Over de symbolen
Het symbool wijst de gebruiker op belangrijke
instructies of waarschuwingen. De specifieke betekenis
van het symbool wordt bepaald door het teken, dat zich
binnen de driehoek bevindt. Het symbool, dat zich in dit
geval aan de linkerkant bevindt, betekent dat dit teken
voor algemene voorzorgsmaatregelen, waarschuwingen,
of aanduidingen van gevaar wordt gebruikt.
Het symbool wijst de gebruiker op onderdelen, die
nooit verplaatst mogen worden (verboden). De
specifieke handeling, die niet uitgevoerd mag worden,
wordt aangegeven door het symbool, dat zich binnen
de cirkel bevindt. Het symbool, dat zich in dit geval aan
de linkerkant bevindt, betekent dat het apparaat nooit
uit elkaar gehaald mag worden.
Het wijst de gebruiker op onderdelen, die verwijderd
moeten worden. De specifieke handeling, die uitgevoerd
moet worden, wordt door het symbool binnen de cirkel
aangegeven. Het symbool, dat zich in dit geval aan de
linkerkant bevindt, geeft aan dat het netsnoer uit de
daarvoor bestemde aansluiting getrokken moet worden.
002d
• Wanneer het apparaat met een door Roland aanbevolen rack of standaard wordt gebruikt, moet het
rack of de standaard zorgvuldig geplaatst worden,
zodat het waterpas staat, en stabiel blijft. Als u geen
rack of standaard gebruikt, moet u zorgen dat de
gekozen locatie een waterpas oppervlak heeft dat
het apparaat voldoende ondersteunt, en het
apparaat niet kan wiebelen.
• Gebruik alleen de bij het apparaat geleverde
adapter. Controleer of het lijn voltage met het
ingangsvoltage, dat op de behuizing van de
adapter wordt aangegeven, overeenkomt. Andere
adapters kunnen van een andere Polariteit gebruikmaken of
zijn op een ander voltage ontworpen, zodat gebruik
daarvan tot beschadigingen, storingen of elektrische schok
kan leiden.
• Buig of draai het netsnoer niet overmatig, en plaats
er geen zware objecten bovenop. Hierdoor kan het
snoer beschadigen, waardoor afgebroken
elementen en kortsluiting geproduceerd kan worden.
Beschadigde snoeren betekenen een risico op brand
en schokken!
• Dit apparaat, op zichzelf staand of in combinatie
met koptelefoon of luidsprekers, kan geluidsniveaus
produceren die in staat zijn permanent gehoorsverlies te veroorzaken. Werk nooit lange tijd achter
elkaar op een hoog of oncomfortabel volumeniveau.
Wanneer u een bepaalde mate van gehoorsverlies of een
piep in de oren bemerkt, moet u het apparaat direct
uitzetten en een oorarts consulteren.
• Zorg, dat er geen objecten (bijvoorbeeld brandbaar
materiaal, munten of spelden) of vloeistoffen (water,
frisdrank, enz.) in het apparaat terechtkomen.
• Zet direct de stroom uit, haal het netsnoer uit het
stopcontact en breng het apparaat voor onderhoud
naar uw handelaar, het dichtstbijzijnde Roland
Service Centrum of een erkend Roland distributeur,
te vinden op de "Informatie" pagina, indien:
• De adapter, het netsnoer of de stekker is beschadigd, of
• Er rook of een ongewone geur optreedt
• Er objecten of vloeistof in het apparaat terecht zijn
gekomen, of
• Het apparaat in de regen heeft gestaan (of op andere
wijze nat is geworden), of
• Het apparaat niet normaal schijnt te functioneren of een
• In huishoudens met kleine kinderen moet een
volwassene toezicht houden, totdat het kind in staat
is de regels die essentieel zijn voor een veilige
bediening van het apparaat op te volgen.
• Bescherm het apparaat tegen zware schokken. (Laat
het niet vallen!)
VOORZICHTIG
101b
• Deze JUNO-STAGE is alleen te gebruiken met een
Roland standaard KS-12. Wanneer andere
standaards worden gebruikt, kan het apparaat
instabiel staan, en kunnen mogelijke verwondingen
optreden.
• De adapter dient regelmatig uit het stopcontact te
worden gehaald, en schoongemaakt worden met
een droge doek om stof en andere ophopingen
tussen de pinnen uit te vegen. Wanneer het
apparaat gedure3nde langere tijd niet gebruikt wordt, moet
de adapter ook uit het stopcontact worden gehaald. Een
ophoping van stof tussen de stekker en het stopcontact kan
resulteren in een verminderde isolatie, hetgeen tot brand
kan leiden..
• Probeer het in elkaar verwikkeld raken van snoeren
en kabels te voorkomen. Bovendien moeten alle
snoeren en kabels buiten het bereik van kinderen
geplaatst worden.
• Steek het netsnoer van dit apparaat niet in een
stopcontact waar een buitensporig aantal andere
apparaten gebruik van maakt. Wees in het
bijzonder voorzichtig bij het gebruik van verlengsnoeren – de totale hoeveelheid stroom die door alle
aangesloten apparaten wordt gebruikt, mag nooit
de stroom classificatie (watts/ampères) van het
verlengsnoer overschrijden. Door overmatige
ladingen kan de isolatie van het snoer verhit raken, en
uiteindelijk smelten.
• Voordat u dit apparaat in het buitenland gaat
gebruiken, neemt u contact op met uw verkoper, het
dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een
erkend Roland distributeur. Deze zijn te vinden op de ‘Informatie’ pagina..
• SPEEL GEEN CD-ROM disk op een conventionele
CD speler af. Het geluidsniveau dat geproduceerd
wordt, kan permanent gehoorsverlies veroorzaken.
Dit kan resulteren in schade aan luidsprekers of
andere systeemcomponenten.
• Bewaar schroeven die u verwijdert, en de bijgeleverde zeshoekige moersleutel op een veilige plaats,
buiten het bereik van kinderen, zodat deze de
schroeven niet per ongeluk kunnen inslikken.
• Zet de fantoomvoeding altijd uit, wanneer andere
apparaten dan condensator microfoons, die
fantoomvoeding vereisen, worden aangesloten. U
riskeert beschadigingen als u per ongeluk fantoomvoeding op dynamische microfoons, geluid afspeelapparaten of andere apparaten, die deze voeding
niet nodig hebben toepast. Controleer de specificaties van de microfoon die u wilt gaan gebruiken,
in de bij de microfoon behorende handleiding.
(De fantoomvoeding van dit instrument: 48V DC, 10 mA
Max)
• Sluit dit apparaat niet op hetzelfde stopcontact aan,
waarop ook elektrische toestellen die door een omvormer
worden geregeld (zoals een koelkast, wasmachine,
magnetron oven of air conditioner) of die een motor
bevatten, zijn aangesloten. Afhankelijk van de manier
waarop het elektrische apparaat wordt gebruikt, kan de
ruis van de stroomvoorziening maken dat dit instrument
storingen gaat vertonen of een hoorbare ruis gaat produceren. Wanneer het niet mogelijk is een apart stopcontact
te gebruiken, plaatst u een ruisfilter tussen dit apparaat en
het stopcontact.
• De adapter zal na veel uren gebruik hitte genereren. Dit is
normaal, en geen reden tot ongerustheid.
• Voordat dit apparaat op andere apparaten wordt aangesloten, zet u de stroom van alle apparaten uit. Dit zal
storingen en/of schade aan luidsprekers of andere
apparaten helpen voorkomen.
Plaatsing
• Het gebruik van dit apparaat in de nabijheid van
versterkers (of andere apparatuur die grote stroom transformatoren bevat) kan tot een brom leiden. Om dit probleem
op te heffen, verandert u de richting van dit apparaat of zet
het verder van de storingsbron weg.
• Dit apparaat kan de ontvangst van radio of televisie storen.
Gebruik dit apparaat niet in de nabijheid van dit soort
ontvangers.
• Ruis kan geproduceerd worden, wanneer draadloze
communicatie apparaten, zoals mobiele telefoons, in de
buurt van dit apparaat bediend worden. Dit soort ruis kan
optreden tijdens bellen of gebeld worden of tijdens het
converseren. Als u dit soort problemen ondervindt, moet u
de draadloze apparaten op meer afstand van dit apparaat
plaatsen of deze uitzetten.
• Stel dit apparaat niet aan direct zonlicht bloot, plaats het
niet bij apparaten die warmte verspreiden, laat het niet in
een afgesloten voertuig achter, en stel het niet aan extreme
temperaturen bloot. Door overmatige hitte kan het
apparaat misvormen of verkleuren.
• Wanneer het apparaat naar een andere locatie wordt
verplaatst, waar de temperatuur en/of vochtigheid verschilt
van de vorige locatie, kunnen binnen het apparaat waterdruppels (condensatie) gevormd worden. Als u het
apparaat in deze staat gebruikt, kunnen schade of
storingen ontstaan. Voordat u het apparaat op de nieuwe
locatie gaat gebruiken, laat u het enige uren acclimatiseren, totdat de condensatie volledig is verdampt.
• Laat geen objecten op het toetsenbord liggen. Hierdoor
kunnen storingen ontstaan, zoals toetsen die geen geluid
meer voortbrengen.
• Afhankelijk van het materiaal en de temperatuur van het
oppervlak waarop het apparaat is geplaatst, kunnen de
rubberen voetjes het oppervlak verkleuren of ontsieren.
U kunt een stuk vilt of stof onder de rubber voetjes plaatsen
om dit te voorkomen. Wanneer u dit doet, zorg dan dat het
apparaat niet kan glijden of bewegen.
Onderhoud
• Voor het dagelijks schoonmaken van het apparaat gebruikt
u een droge, zachte doek of één die enigszins vochtig is.
Voor het verwijderen van hardnekkig vuil gebruikt u een
doek met een mild, niet schurend schoonmaakmiddel.
Daarna veegt u het apparaat met een zachte, droge doek
goed af.
• Gebruik nooit wasbenzine, verdunners, alcohol of oplosmiddelen om de mogelijkheid van verkleuring en/of
misvorming te voorkomen.
Reparaties en data
• Wees er op bedacht, dat alle data in het geheugen van dit
apparaat verloren kan gaan wanneer het apparaat ter
reparatie wordt aangeboden. Het is aan te bevelen altijd
een reservekopie van belangrijke data in een USB
geheugen te maken. Indien mogelijk kunt u de gegevens
ook op papier schrijven. Tijdens reparaties wordt altijd
geprobeerd om dataverlies te voorkomen. In bepaalde
gevallen (bijvoorbeeld als het aan het geheugen gerelateerde circuit zelf niet werkt) kan de data tot onze spijt niet
meer hersteld worden. Roland is niet verantwoordelijk voor
dataverlies.
Aanvullende
voorzorgsmaatregelen
• Wees er op bedacht, dat de inhoud van het geheugen
door storingen of onjuist gebruik van het apparaat onherstelbaar verloren kan gaan. Om uzelf tegen het risico van
verlies van belangrijke data te beschermen, raden wij u
aan om van tijd tot tijd een reservekopie van belangrijke
data, die u in het geheugen van het apparaat heeft
opgeslagen, in een USB geheugen op te slaan.
• De inhoud van data die in het geheugen van het apparaat
of in USB geheugen is opgeslagen, kan helaas niet meer
hersteld worden wanneer deze verloren is gegaan. Roland
Corporation is niet verantwoordelijk voor dataverlies.
• Behandel de knoppen, schuifregelaars of andere bedieningsknoppen van dit apparaat met gepaste voorzichtigheid. Dit geldt ook voor het gebruik van de stekkers en
aansluitingen. Ruwe behandeling kan tot storingen leiden.
• Sla nooit op het beeldscherm, en druk er niet hard op.
• Tijdens normale werking kan een geringe hoeveelheid ruis
vanaf het beeldscherm hoorbaar zijn.
• Tijdens het aansluiten en/of loskoppelen van alle kabels,
houdt u deze bij de aansluiting zelf vast – trek nooit aan de
kabel. Op deze manier vermijdt u kortsluiting of schade
aan de interne elementen van de kabel.
• Om te vermijden, dat u uw buren stoort, probeert u het
volume van dit apparaat op een redelijk niveau te houden.
U kunt ervoor kiezen om een koptelefoon te gebruiken,
zodat u zich geen zorgen om de personen in uw naaste
omgeving hoeft te maken (‘s nachts in het bijzonder.)
5
Page 6
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
• Wanneer u het apparaat moet transporteren, verpakt u het
in de originele doos (inclusief schokabsorberend
materiaal). Anders zult u soortgelijk verpakkingsmateriaal
moeten gebruiken.
561
• Gebruik alleen het gespecificeerde expressie pedaal (EV-5,
apart verkrijgbaar). Wanneer andere Pedalen worden
aangesloten, riskeert u storingen en/of beschadigingen
aan het apparaat.
• Sommige aansluitkabels bevatten weerstanden. Gebruik
voor dit apparaat geen kabels met weerstanden. Door
gebruik van dit soort kabels kan het geluidsniveau extreme
laag of zelfs onhoorbaar worden. Voor informatie over
kabel specificaties raadpleegt u de fabrikant van de kabel.
• Het onbevoegd dupliceren, reproduceren, verhuren en
uitlenen is verboden.
• Het bruikbare bereik van de D Beam controller zal
verkleinen, wanneer deze in direct zonlicht wordt gebruikt.
Houd hier rekening mee als u het apparaat buiten gebruikt.
• De gevoeligheid van de D Beam controller verandert,
afhankelijk van de hoeveelheid licht in de omgeving van
het apparaat. Wanneer dit niet naar verwachting functioneert, past u de gevoeligheid aan, volgens de helderheid
van de locatie.
USB geheugen gebruiken
• Steek het USB geheugen voorzichtig helemaal in het
compartiment, totdat het stevig op zijn plaats zit.
• Raak de aansluitklemmen van het USB geheugen nooit aan.
Zorg ook dat deze niet vies worden.
• USB geheugen wordt met gebruik van precisie componenten vervaardigd. Behandel de kaarten voorzichtig, en
let vooral op het volgende:
• Om te voorkomen dat de kaart wordt beschadigd, moet
mogelijke statische elektriciteit van uw eigen lichaam
ontladen worden, voordat u de kaart aanraakt.
• Laat metaal niet in contact komen met het contactgedeelte van de kaarten.
• Buig de kaarten niet, laat ze niet vallen en stel ze niet
aan schokken of vibraties bloot.
• Bewaar kaarten niet in direct zonlicht, in afgesloten
voertuigen of soortgelijke locaties (opslag temperatuur: 25 tot 85 graden C).
• Laat kaarten niet nat worden.
• Haal de kaarten niet uit elkaar, en wijzig deze niet.
Auteursrecht
• Het onbevoegd opnemen, verspreiden, verkopen, uitlenen,
publiekelijk uitvoeren, uitzenden of soortgelijke handelingen van een volledig werk of gedeelte daarvan
(muzikale compositie, video, uitzending, publiekelijke
uitvoering enz.) waarvan het auteursrecht bij een derde
partij ligt, is bij de wet verboden.
• Gebruik dit apparaat niet voor doeleinden waarbij het
auteursrecht van een derde partij overtreden kan worden.
Wij zijn op geen enkele wijze verantwoordelijk voor
overtredingen van het auteursrecht van een derde partij,
die door gebruik van dit apparaat worden begaan.
• Microsoft en Windows zijn geregistreerde handelsmerken
van Microsoft Corporation.
• De afbeeldingen in dit document worden gebruikt in
overeenstemming met de richtlijnen van de Microsoft
Corporation.
• Windows
Windows ® besturingssysteem’.
• Apple en Macinstosh zijn geregistreerde handelsmerken
van Apple Inc.
• Mac OS is een handelsmerk van Apple Inc.
• IBM en IBM PC zijn geregistreerde handelsmerken van
International Business Machines Corporation.
• Pentium is een geregistreerd handelsmerk van Intel Corporation.
• MMX is een handelsmerk van Intel Corporation.
• Iomega is een geregistreerd handelsmerk van Iomega
Corporation.
• Alle in dit document genoemde productnamen zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van hun respectievelijke eigenaars.
• VST is een handelsmerk van Steinberg Media Technologies
AG.
* MPEG Layer-3 geluidscompressie technologie onder licentie
van Fraunhofer IIS Corporation en THOMSON Multimedia
Corporation.
®
staat officieel bekend als: ‘Microsoft ®
Behandeling van CD-ROM’s
• Vermijdt het aanraken of krassen van de glanzende
onderkant (gecodeerd oppervlak) van de disk. Beschadigde of vuile disks kunnen niet goed gelezen worden.
Zorg, dat uw disks schoon blijven, met een in de winkel
verkrijgbaar CD reinigingsproduct.
6
Page 7
Inhoud
HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN............................. 3
Hier kan een (apart verkrijgbaar) USB geheugen worden aangesloten.
* Steek het USB geheugen voorzichtig helemaal in – totdat het stevig
op zijn plaats zit.
* Sluit het USB geheugen aan, nadat de stroom van de JUNO-STAGE is
aangezet, Ontkoppel het USB geheugen nooit, terwijl de JUNOSTAGE is ingeschakeld.
2
VOLUME knop
Hier wordt het algehele volume, dat via de OUTPUT jacks en PHONES
jack op het achterpaneel wordt uitgestuurd, bijgesteld (p.22).
3
D BEAM Controller
Zet de D Beam Controller aan of uit. U kunt een verscheidenheid aan
effecten op het geluid toepassen, door uw hand boven de D Beam
Controller te bewegen (p.56).
[SOLO SYNTH]
De D Beam functioneert als een mono synthesizer (p.57).
[ACTIVE EXPRESS]
De D Beam bestuurt actieve expressie (p.57).
[ASSIGNABLE]
U kunt een verscheidenheid aan parameters of functies aan de D Beam
toewijzen om de geluiden in Real Time te besturen (p.57).
4
MIC IN
[REVERB]
Zet de Reverb die op het geluid van de MIC INPUT jack wordt toegepast
aan of uit.
MIC VOLUME knop
Past het volume van de invoer van de MIC INPUT jack aan (p.87).
5
MODE
[PATCH]
Selecteert de Patch mode (p.45).
[PERFORM]
Selecteert de Performance mode (p.49).
[PART SELECT]
Toont de Patch die voor elk Part is geselecteerd (p.50).
[MENU]
Toont een menu, waar systeeminstellingen gemaakt kunnen worden en
gebruiksfuncties gebruikt kunnen worden.
[MIDI CONTROLLER]
Selecteert de MIDI Controller mode, waar een externe MIDI
geluidsgenerator bestuurd kan worden (p.89).
[PREVIEW]
Houd deze knop ingedrukt om het op dat moment geselecteerde geluid te
beluisteren (p.47).
46
3
[PIANO MODE]
Selecteert de Piano mode. Dit is de meest geschikte instelling voor het
spelen van piano (p.25, p.116).
[SPLIT]
Splitst het toetsenbord in linker en rechter zones, zodat aparte geluiden
(Patches) in elke zone gespeeld kunnen worden (p.51).
[DUAL]
Plaatst het toetsenbord in ‘Dual’, waarbij twee geluiden (Patches)
gelijktijdig als een layer (stapeling) gespeeld kunnen worden (p.51).
[ARPEGGIO]
Zet de arpeggiator aan/uit.
Als u op de knop drukt om deze aan te zetten, verschijnt een
instellingsscherm (p.60).
[CHORD MEMORY]
Zet de Chord Memory functie aan/uit.
Als u op de knop drukt om deze aan te zetten, verschijnt een
instellingsscherm (p.64).
[V-LINK]
Zet V-LINK aan/uit.
Het instellingsscherm verschijnt als u V-LINK inschakelt (p.66).
[TRANSPOSE]
Door [TRANSPOSE] ingedrukt te houden en op [-] [+] te drukken, kan de
toonhoogte van het toetsenbord met stappen van halve tonen verhoogd of
verlaagd worden (p.52).
OCTAVE [DOWN/-] [UP/+]
Transponeert de toonhoogte van het toetsenbord in eenheden van octaven
(p.52).
[EDIT]
Hiermee kunnen gedetailleerde instellingen voor Patches, ritme sets, en
effecten worden gemaakt (p.79, p.94, p.120).
[WRITE]
Slaat de gewijzigde instellingen in het interne geheugen op (p.73, p.97,
p.123, p.133, p.145).
[FAVORITE UP/ASSIGNABLE]
Schakelt de favoriet naar het volgende nummer (p.48).
Indien gewenst, kunt u een andere functie aan deze knop toewijzen
(p.148).
FAVORITE [ON/OFF]
Zet de Favorite functie aan/uit (p.47).
FAVORITE [BANK]
Als deze knop aan is, kunt u [RHYTHM/0]-[BASS/9] gebruiken om
favoriete banken te selecteren (p.47).
[NUMERIC]
Als deze knop aan is, kunt u [RHYTHM/0]-[BASS/9] gebruiken om
numerieke waardes in te voeren (p.44).
5
6
KEYBOARD
7
8
7
14
Page 15
Paneelbeschrijvingen
12
1011
9
8
Beeldscherm
Dit toont informatie over de handeling die u uitvoert.
PATCH/PERFORM NUMBER weergave
Hier wordt het nummer van de op dat moment geselecteerde Patch of
Performance getoond.
[RHYTHM/0]-[BASS/09] (Categorie groep knoppen)
In de Patch mode gebruikt u deze knoppen om de Patch categorie te
selecteren (p.46).
Functie knoppen ([KBD/ORG/2]-]VOCAL/PAD/7])
De zes knoppen onder het beeldscherm voeren verscheidene functies uit,
wanneer u bewerkt of andere taken uitvoert.
De functies van deze knoppen zijn afhankelijk van het scherm, dat u
geselecteerd heeft (p.43).
9
[DEC] [INC]
Gebruik deze om waardes te wijzigen. De waarde zal sneller veranderen
als u één knop ingedrukt houdt en op de andere drukt.
Als u één van deze knoppen indrukt, terwijl [SHIFT] ingedrukt wordt
gehouden, zal de waarde in grotere stappen veranderen (p.43).
[] [] [] [] (Cursor knoppen)
Deze knoppen verplaatsen de cursor positie omhoog/omlaag/ naar
rechts/naar links (p.43).
VALUE draaiknop
Gebruik deze om waardes te wijzigen. De waarde zal sneller veranderen
als u aan de VALUE knop draait, terwijl [SHIFT] ingedrukt wordt gehouden
(p.43).
[SHIFT]
Deze knop wordt in combinatie met andere knoppen gebruikt om
verschillende functies uit te voeren.
[EXIT]
Laat u naar de vorige scherm terugkeren of sluit het op dat moment
geopende venster.
In sommige schermen annuleert deze knop de functie die op dat moment
wordt uitgevoerd.
[ENTER/LIST]
Gebruik deze knop om een waarde te bevestigen of een handeling uit te
voeren.
Deze knop wordt ook gebruikt voor weergave van een lijst Patches of
Performances (p.46, p.49).
10
SONG PLAYER
EXT INPUT jack
Hier kan een draagbare geluidsspeler of soortgelijk apparaat worden
aangesloten (p.73).
* Wanneer aansluitkabels met weerstanden worden gebruikt, kan het
volumeniveau van apparatuur die op de ingangen (EXT INPUT) is
aangesloten, te laag zijn. Als dit gebeurt, gebruik dan aansluitkabels
die geen weerstanden bevatten.
[C. CANCEL/MINUS ONE]
Zet de Center Cancel of Minus-One functie aan/uit (p.73).
[SONG LIST]
Toont de songlijst als een USB geheugen is aangesloten.
LEVEL [] []
Gebruik deze knoppen om het volume van het ritme patroon of de song
aan te passen (p.69, p.74).
RHYTHM PATTERN]
Zet het ritme patroon aan/uit (p.74).
[] [] [] []
Als [RHYTHM PATTERN] uit is, kunt u deze knoppen gebruiken om een
song te selecteren of de afspeellocatie binnen een song te verplaatsen.
Als [RHYTHM PATTERN] aan is, veranderen deze knoppen de
ritmepatronen (p.74).
[STOP]
Stopt het afspelen (p.69, p.74).
[PLAY]
Start het afspelen (p.69, p.74).
[TAP TEMPO]
Hiermee wordt het tempo gespecificeerd (p.60, p.70, p.74).
11
SOUND MODIFY
[LOCK]
Als u deze knop aanzet, zullen de volgende knoppen worden
uitgeschakeld (p.59).
ENVELOPE [ATTACK] [RELEASE] knoppen
Deze knoppen wijzigen het geluid in Real Time of bewerken
parameterwaardes (p.58).
[CUTOFF] [RESONANCE] knoppen
Deze knoppen wijzigen het geluid in Real Time of bewerken
parameterwaardes (p.58).
MASTER EQ [LOW] [HIGH] knoppen
Met deze knoppen wordt de algehele klankkwaliteit aangepast.
De [LOW] knop past de lage frequentiereeks aan, en de [HIGH] knop past
de hoge frequentiereeks aan (p.59).
[REVERB] knop
Past de hoeveelheid Reverb die op het algehele geluid wordt toegepast
aan (p.59).
12
[S1] [S2] (Toewijsbare schakelaars)
Aan deze knoppen kunnen verscheidene parameters of
functies worden toegewezen (p.55).
Pitch Bend/Modulatie hendel
Hiermee kan pitch bend worden bestuurd of Vibrato
worden toegepast (p.54).
15
Page 16
Paneelbeschrijvingen
Achterpaneel
fig.Rear.eps
1234568910 11
1
LCD CONTRAST] knop
Met deze knop wordt het contrast van het beeldscherm bijgesteld (p.22).
2
MIDI aansluitingen (OUT, IN)
Deze aansluitingen kunnen met andere MIDI apparaten worden verbonden
om MIDI berichten te ontvangen en verzenden (p.88).
3
PEDAL
PATCH SELECT jack
Hier kan een pedaalschakelaar (bijvoorbeeld één uit de DP serie, apart
verkrijgbaar) worden aangesloten, welke gebruikt kan worden om van
Patch of Performance te veranderen (p.21).
CONTROL jack
U kunt een expressiepedaal aansluiten (EV-5, apart verkrijgbaar), en dit
gebruiken voor besturing van een brede reeks parameters of functies, die
toegewezen kunnen worden.
* Gebruik alleen het gespecificeerde expressiepedaal (EV-5, apart
verkrijgbaar). Als een ander expressiepedaal wordt aangesloten,
kunnen storingen ontstaan en kan het apparaat beschadigen.
HOLD jack
Hier kan een pedaalschakelaar worden aangesloten (bijvoorbeeld één uit
de DP serie, apart verkrijgbaar), welke als Hold pedaal gebruikt kan
worden (p.21).
Omdat deze jack ingesteld kan worden op het gebruik van half-pedaal,
kan hier een demperpedaal worden aangesloten (DP-10, apart
verkrijgbaar), dat gebruikt kan worden voor het besturen van subtiele
pedaalnuances, wanneer u piano geluiden speelt.
4
4
MIC INPUT jack
Hier kan een microfoon worden aangesloten (p.87).
XLR jack en jack type worden ondersteund.
* Dit instrument is uitgerust met gebalanceerde [XLR/TRS) jacks.
Schakelschema’s voor deze jacks worden hieronder getoond. Maak
pas aansluitingen, nadat u de schakelschema’s van andere
apparatuur die u wilt aansluiten heeft gecontroleerd.
fig.balanced-jack.eps
COLD
TIP
HOT
RING
SLEEVE
COLD
GND
GND
3
HOT
21
7
12
5
OUTPUT jacks (R, L /MONO)
Deze sturen het geluidssignaal in stereo naar de versterker of het
mengpaneel. Als u mono uitvoert, sluit u alleen de L/MONO jack aan
(p.20).
6
PHONES jack
Hier kan een koptelefoon (apart verkrijgbaar) worden aangesloten (p.20).
7
SONG/CLICK OUT jack
Hier kan een koptelefoon (apart verkrijgbaar) worden aangesloten. Anders
kan dit ook een stereo geluidssignaal naar de versterker of het
mengpaneel sturen.
Als u een SMF song afspeelt, zal een klik op het tempo van de song
worden uitgestuurd (p.78).
8
USB MIDI aansluiting
Gebruik deze aansluiting om de JUNO-STAGE via een USB kabel op een
computer aan te sluiten (p.92).
9
Cord Hook
Hier kan het snoer van de adapter worden vastgezet (p.19).
10
DC IN jack
Sluit hier de adapter aan (p.19).
U moet alleen de bijgeleverde adapter gebruiken.
11
[POWER] schakelaar
Hiermee wordt de stroom aan en uitgezet (p.22).
12
Aardklem
Afhankelijk van de omstandigheden van een bepaalde opstelling, kunt u
een ongemakkelijke sensatie ervaren of bemerken dat het oppervlak ruw
aanvoelt als u dit apparaat, hierop aangesloten microfoons of de metalen
gedeeltes van andere objecten, zoals gitaren, aanraakt. Dit komt door een
oneindig kleine elektrische lading, welke absoluut onschuldig is. Als u zich
hier echter zorgen over maakt, verbindt u de aardklem met externe aarde.
Als het apparaat geaard is, kan een lichte brom te horen zijn, afhankelijk
van de bijzonderheden van uw installatie. Als u onzeker bent over de
verbindingsmethode, raadpleegt u het dichtstbijzijnde Roland Service
Centrum.
Dynamisch
Condensator
16
Phone plug (gebalanceerd,
ongebalanceerd), XLR
* Bij ‘MIC INPUT SETTING’ zet u
‘Phantom Power’ uit (p.154).
XLR (48V fantoomvoeding aanwezig)
* Bij ‘MIC INPUT SETTING’ zet u
‘Phantom Power’ aan (p.154).
Nominaal ingangsniveau: 50 dBu (MIC
VOLUME knop
op MAX).
Locaties, die niet geschikt zijn voor aansluiting:
• Waterleidingen (kan tot schokken of elektrocutie leiden).
• Gasleidingen (kan tot brand of explosie leiden)
• Telefoonkabel aarde of bliksemafleider (kan gevaarlijk zijn in geval
van bliksem).
Page 17
MEMO
17
Page 18
Voorbereidingen
Een Wave uitbreidingskaart
installeren
In de JUNO-STAGE kunnen twee optionele Wave uitbreidingskaarten
(SRX serie, apart verkrijgbaar) geïnstalleerd worden.
Wave uitbreidingskaarten bevatten Wave data, Patches en ritme sets,
en door deze kaarten in de JUNO-STAGE te installeren, kunt u het
geluidspalet aanzienlijk uitbreiden.
Waarschuwingen bij het installeren van
een Wave uitbreidingskaart
901
• Om schade aan interne componenten te voorkomen, die veroorzaakt kan worden door statische elektriciteit, neemt u het volgende
in acht, wanneer u de kaart gaat gebruiken.
• Voordat u de kaart aanraakt, pakt u eerst een metalen object
vast (bijvoorbeeld een waterleiding), zodat mogelijke statische
elektriciteit op uw lichaam ontladen wordt.
• Houd de kaart alleen bij de hoeken vast. Raak de elektronische
componenten of aansluitingen niet aan.
• Gebruik een kruiskop-schroevendraaier die geschikt is voor de
maat van de schroef (een nummer 2 schroevendraaier). Indien een
ongeschikte schroevendraaier wordt gebruikt, kan de kop van de
schroef doldraaien.
• Om de schroeven te verwijderen, draait u de schroevendraaier
tegen de wijzers van de klok in. Om een schroef vast te zetten,
draait u de schroevendraaier met de wijzers van de klok mee.
fig.Screw.e
Een uitbreidingskaart installeren
Installeer de uitbreidingskaart nadat het deksel op het onderpaneel is
verwijderd.
1. Voordat de uitbreidingskaart wordt geïnstalleerd, zet u de stroom
van de JUNO-STAGE en alle aangesloten apparaten uit, en
koppelt u alle kabels, inclusief de adapter, van de JUNO-STAGE
los.
2. Van de JUNO-STAGE verwijdert u alleen de schroef die in
onderstaand diagram wordt getoond, en haal het deksel los.
fig.Exp1.e
JUNO-STAGE: onderkant
Schroef die verwijderd wordt
928
Als het apparaat wordt omgekeerd, neemt u een stapeltje kranten
of tijdschriften, en plaats deze onder de vier hoeken aan beide
kanten om schade aan knoppen en regelaars te voorkomen. Ook
dient het apparaat zo geplaatst te worden, dat de knoppen en
regelaars niet kunnen beschadigen.
vastdraaienlosdraaien
• Wanneer een uitbreidingskaart wordt geïnstalleerd, verwijdert u
alleen de gespecificeerde schroef.
• Zorg, dat de schroef die u verwijdert niet in de JUNO-STAGE
terecht komt.
• Plaats het deksel aan de onderkant altijd terug. Nadat de installatie van de uitbreidingskaart is voltooid, zet u het deksel terug.
• Pas op dat u uw hand niet bezeert aan de rand van het deksel of
de hoek van de opening, als het deksel wordt verwijderd.
• Raak de printplaat of aansluitingen niet aan.
• Gebruik geen overmatige kracht bij het installeren van een uitbreidingskaart. Als deze de eerste keer niet goed past, verwijdert u de
kaart, en probeert u het nog een keer.
• Nadat de installatie van de uitbreidingskaart is voltooid, controleert u uw werk een tweede maal.
Als u het apparaat omkeert, behandelt u het voorzichtig. Let op
dat het niet valt of om kan vallen.
fig.Exp2
3. Zoals in de volgende illustratie wordt getoond, steekt u de
aansluiting van de uitbreidingskaart in de aansluiting van het
relevante compartiment, en steekt u de kaarthouder tegelijkertijd
door het gat van de uitbreidingskaart.
fig.Exp3.e
Kaarthouder
Plaats dit zoals
wordt getoond,
voordat de kaart
wordt geïnstalleerd.
Aansluiting
18
Page 19
4. Gebruik het installatie gereedschap dat bij de uitbreidingskaart
wordt geleverd om de houders in de LOCK richting te draaien,
zodat de kaart op zijn plaats wordt vastgezet.
fig.Exp4.e
Voorbereidingen
Aansluitingen
Installatie gereedschap
5. Gebruik de schroef, die u bij stap 2 heeft verwijderd om het
deksel weer op zijn plaats vast te zetten.
VASTZETTEN
De geïnstalleerde uitbreidingskaart
controleren
Nadat de uitbreidingskaart is geïnstalleerd, controleert u of de
geïnstalleerde kaart correct wordt herkend.
1. Zet de stroom aan, volgens de beschrijving op p.22.
2. Druk op [MENU].
Het Top Menu venster wordt geopend.
3. Druk op [] [] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
4. Druk op [7 (INFORMATION)].
Het SYSTEM INFORMATION scherm verschijnt.
fig.SRXInfo
De adapter aansluiten
1. Zorg, dat de [POWER] schakelaar op OFF staat.
2. Verbind het bijgeleverde netsnoer met de adapter.
3. Sluit de adapter op de DC IN jack van de JUNO-STAGE aan, en
steek het netsnoer in een stopcontact.
fig.AC-setsuzoku.eps
DC IN
Stopcontact
Netsnoer
• Plaats de adapter zo, dat de kant met de indicator (zie illustratie)
naar boven wijst, en de kant waarop de tekstinformatie staat,
naar beneden wijst.
• De indicator licht op als de adapter in een stopcontact wordt
gestoken.
• Om een onopzettelijke stroomonderbreking (in het geval de
stekker er per ongeluk wordt uitgetrokken) en om overbelasting
van de DC IN jack te voorkomen, zet u het netsnoer met gebruik
van de snoerhaak vast, zoals in de illustratie wordt getoond.
fig.CordHook-e.eps
Indicator
Adapter
(bijgeleverd)
5. Druk op [2 (SRX)].
Controleer of de naam van de geïnstalleerde uitbreidingskaart
wordt weergegeven.
Als de naam van de kaart niet verschijnt, is het mogelijk dat de
kaart niet juist wordt herkend. Zet de stroom uit, volgens de
beschrijving van ‘de stroom uitzetten’ (p.22), en installeer de
uitbreidingskaart opnieuw op de juiste wijze.
6. Om het SYSTEM INFORMATION scherm te verlaten, drukt u op
[EXIT] of [7 (EXIT)].
Snoerhaak
Het snoer van de
bijgeleverde adapter
Naar de adapter
19
Page 20
Voorbereidingen
De externe apparatuur aansluiten
Omdat de JUNO-STAGE geen versterker of luidsprekers bevat, moet geluidsapparatuur, zoals een toetsenbordversterker,
monitor luidsprekersysteem of stereo installatie worden aangesloten of een koptelefoon worden gebruikt om het geluid te
kunnen horen.
Om het geluid van de JUNO-STAGE volledig tot zijn recht te laten komen, raden wij u aan een stereo versterker/luidspreker
systeem te gebruiken. Als u een mono systeem gebruikt, maakt u aansluitingen op de OUTPUT L/MONO jack van de JUNOSTAGE.
* Geluidskabels zijn niet bij de JUNO-STAGE inbegrepen. Deze dient u zelf aan te schaffen.
921
Om storingen en/of beschadigingen aan luidsprekers of andere apparaten te voorkomen, zet u het volume laag en de
stroom van alle apparaten uit, voordat aansluitingen worden gemaakt.
fig.Connect.e
Naar het
stopcontact
924
Mengpaneel, enz.
Eindversterker
Adapter
Stereo koptelefoon
Monitor luidsprekers
(versterkt)
20
Page 21
Pedalen aansluiten
Hold pedaal
Sluit een pedaalschakelaar (DP serie, apart verkrijgbaar) op de HOLD
jack op het achterpaneel aan.
Terwijl u het pedaal ingedrukt houdt, zullen de noten hoorbaar
blijven, zelfs als u uw vingers van het toetsenbord neemt.
fig.HoldPdl.eps
Voorbereidingen
Stereo kabel
RoodWit
DP serie
Control pedaal
Sluit een expressiepedaal of pedaalschakelaar (EV-5 of DP serie,
apart verkrijgbaar) op de CONTROL jack op het achterpaneel aan.
U kunt het pedaal gebruiken om het volume of klankkarakter af te
wisselen of om andere functies te besturen.
fig.CtrlPdl.eps
Roland
Voor details over pedaalinstellingen kijkt u bij ‘Control Pedal Assign’
(p.147).
U moet het gespecificeerde expressiepedaal of de pedaalschakelaar
gebruiken (EV-5 of DP serie, apart verkrijgbaar). Als een pedaal van
een andere fabrikant wordt aangesloten, kunnen storingen in de
JUNO-STAGE ontstaan.
Voor details, zie ‘Patch Select’ (p.147).
Een draagbaar geluidsapparaat
aansluiten
U kunt een MP3 speler of ander geluidsapparaat op de EXT INPUT
jack op het voorpaneel aansluiten, en naar het afspeelgeluid daarvan
luisteren.
De bijgeleverde kabel en Pad gebruiken
U kunt de bijgeleverde kabel en pad gebruiken als een draagbaar
geluidsapparaat op de JUNO-STAGE wordt aangesloten.
Lees ‘Opmerkingen bij gebruik van het Music Player Pad’ (behorende
bij het Pad).
Music Player kabel
(accessoire)
Draagbare
geluidsspeler
EXT INPUT
jack
Music Player Pad
(accessoire)
Patch Select pedaal
Sluit een pedaalschakelaar (apart verkrijgbaar) op de PATCH SELECT
jack op het achterpaneel aan.
U kunt het pedaal gebruiken om van Patch te veranderen.
Door een stereo kabel te gebruiken (apart verkrijgbaar), kunt u twee
pedalen op de PATCH SELECT jack aansluiten.
21
Page 22
Voorbereidingen
De stroom aan/uitzetten
941
Nadat de aansluitingen zijn voltooid (p.19), zet u de stroom van
de verschillende apparaten in de gespecificeerde volgorde aan.
Door apparaten in de verkeerde volgorde aan te zetten, riskeert
u storingen en/of schade aan luidsprekers en andere apparaten.
1. Voordat u de stroom van de JUNO-STAGE aanzet, neemt u deze
twee vragen in overweging:
• Zijn alle apparaten correct aangesloten?
• Zijn de volumeregelingen van de JUNO-STAGE en alle
aangesloten geluidsapparaten op de laagste instellingen gezet?
2. Zet de [POWER] schakelaar op het achterpaneel van de JUNOSTAGE aan.
Dit apparaat is uitgerust met een beveiligingscircuit. Daarom
duurt het korte tijd (enkele seconden) na het opstarten, voordat
het apparaat normaal functioneert.
Voor de juiste werking van de pitch bend hendel, mag u de
hendel niet aanraken wanneer u de JUNO-STAGE aanzet.
Het volumeniveau bijstellen
fig.volume.epsj
1. Gebruik de [VOLUME] knop om het volume bij te stellen.
Als de knop naar links wordt gedraaid, zal het volume afnemen, en
als deze naar rechts wordt gedraaid, zal het volume toenemen.
Stel het volume van het aangesloten apparaat ook op een
passend niveau in.
Het contrast van het beeldscherm
aanpassen ([LCD CONTRAST] knop)
De tekens in het scherm kunnen lastig te zien zijn, nadat de JUNOSTAGE wordt aangezet of na langdurig gebruik. Als dit gebeurt,
draait u aan de [LCD CONTRAST] knop op het achterpaneel om het
beeldscherm direct afleesbaar te maken.
De bijgeleverde USB Memory
beveiliging gebruiken
Niet aanraken!
3. Zet alle aangesloten geluidsapparaten aan.
4. Terwijl u het toetsenbord bespeelt, en naar het geluid luistert,
verhoogt u het volume van de JUNO-STAGE en het volume van de
aangesloten apparatuur geleidelijk, totdat het gewenste volume is
bereikt.
fig.Volume
De stroom uitzetten
1. Voordat u de stroom uitzet, neemt u deze twee vragen in
overweging:
• Zijn de volumeregelaars van de JUNO-STAGE en alle
geluidsapparaten op hun laagste instellingen gezet?
• Zijn de JUNO-STAGE geluiden of andere door u gecreëerde
data, opgeslagen?
2. Zet de stroom van alle aangesloten geluidsapparaten uit.
3. Zet de [POWER] schakelaar van de JUNO-STAGE uit.
U kunt de bijgeleverde USB Memory beveiliging gebruiken om diefstal
van het USB geheugen, dat op de JUNO-STAGE is aangesloten, te
voorkomen.
fig.CoverLock.eps
Waarschuwing
• U moet de bijgeleverde schroeven gebruiken.
• U moet de bijgeleverde inbussleutel gebruiken om de schroeven
vast te zetten of te verwijderen. Als gereedschap wordt gebruikt
dat niet op de schroefkoppen past, zullen deze beschadigen.
• Draai de schroeven niet te vast. Hierdoor kan de kop van de
schroef beschadigen, zodat de sleutel nutteloos ronddraait.
• Om de schroeven vast te zetten, draait u de inbussleutel met de
wijzers van de klok mee. Om de schroeven los te draaien, draait
u de inbussleutel tegen de wijzers van de klok in.
fig.Screw.e
vastdraaienlosdraaien
• Houd de verwijderde schroeven buiten het bereik van kleine
kinderen om te voorkomen dat deze de schroeven per ongeluk
inslikken.
22
Page 23
Snelle start
23
Page 24
SNELLE START
Hier ziet u, hoe de demo songs beluisterd kunnen worden.
1 Zet de JUNO-STAGE aan, volgens de beschrijving van ‘De stroom aan/uitzetten’ (p.22).
2 Druk op [PLAY].
De demo songs beluisteren
fig.panel-demo.eps
fig.disp-demo.eps
Het DEMO PLAY scherm verschijnt.
De demo song wordt afgespeeld.
3 Om het afspelen te stoppen, drukt u op [STOP].
U kunt een demo song ook selecteren met
gebruik van de cursor knoppen om de cursor
te verplaatsen.
4 Druk op [EXIT] om het DEMO MENU scherm te verlaten.
Alle rechten voorbehouden. Onbevoegd gebruik van dit materiaal, voor andere doeleinden dan
strikt privé, is een overtreding van de hierop toepasbare wetten.
Data van de muziek die wordt gespeeld wordt niet via de MIDI OUT aansluiting uitgevoerd.
Als USB geheugen is aangesloten, kunt u op [MENU] drukken om naar het DEMO PLAY scherm
te gaan en de demo songs af te spelen. Voor details, zie ‘De demo songs afspelen’ (p.156).
24
Page 25
Het toetsenbord bespelen
Spelen in de Piano Mode ([PIANO MODE])
Hier ziet u, hoe u op de JUNO-STAGE piano kunt spelen.
Als u op [PIANO MODE] drukt, wordt de JUNO-STAGE ingesteld op ‘Piano mode’, welke de ideale instellingen
voor piano uitvoeringen bevat. U kunt een akoestische piano of elektrische piano als geluid kiezen, en verdere
gedetailleerde instellingen voor deze geluiden maken.
fig.panel-piano.eps
Als u op [PIANO MODE] drukt om naar de Piano mode te gaan, zullen de instellingen van de
bewerktePatch of Performance verloren gaan. Om de bewerkingen te behouden, moeten deze
eerst worden opgeslagen.
■ SNELLE START
1 Druk op [PIANO MODE].
Het PIANO MODE scherm verschijnt, en u bevindt zich in de Piano mode.
fig.disp-acpiano.eps
2 Druk op [2 (AC.PIANO)] of [3 (EL.PIANO)].
Als u op [2 (AC.PIANO)] drukte, zal het toetsenbord
een pianogeluid spelen.
fig.disp-elpiano.eps
Als u op [3 (EL.PIANO)] drukte, zal het toetsenbord een
elektronisch pianogeluid spelen.
Patch categoriePatch naam
3 Gebruik de cursorknoppen om de cursor naar de Patch naam te verplaatsen.
Op de JUNO-STAGE worden de geluiden die u speelt een ‘Patch’ genoemd.
4 Gebruik de VALUE draaiknop of [DEC] [INC] om een Patch te selecteren.
In de Piano mode kunt u pianogeluiden selecteren.
U kunt de cursorknoppen gebruiken om de cursor naar de Patch categorie te verplaatsen, en de
VALUE knop of [DEC] [INC] gebruiken om tussen ‘PNO’ (akoestische piano) en ‘EP’ (elektrische piano) af te
wisselen.
5 Om de Piano mode te verlaten, drukt u op [7 (EXIT)] of [EXIT].
U kunt de Piano mode ook verlaten door [PIANO MODE] in te drukken, zodat dit uitdooft.
25
Page 26
SNELLE START
Het toetsenbord bespelen
■ Een Patch uit een lijst selecteren
Hier ziet u, hoe u toegang krijgt tot een lijst met Patches, die in de piano mode geselecteerd kunnen worden.
fig.disp-pianolist.eps
1 In het PIANO MODE scherm, drukt u op [6 (LIST)].
2 Druk op [2 (AC.PIANO)] of [3 (EL.PIANO)].
3 Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Patch te selecteren, en druk dan op [6 (SELECT)].
U keert naar het PIANO MODE scherm terug.
Als u op [PREVIEW] drukt, kunt u het geluid van de Patch beluisteren, gespeeld door een passende frase die voor elke categorie Patches beschikbaar is.
Door op [7 (WRITE)] te drukken, kunt u de op dat moment geselecteerde Patch registreren als de
Patch, die het eerst geselecteerd wordt, als u naar de piano mode gaat, nadat de stroom is aangezet.
■ Het pianogeluid aanpassen
In het PIANO MODE scherm kan het geluid gevarieerd worden, door aan te geven hoe ver de klep geopend is,
en de hoeveelheid resonantie aan te passen.
1 In het PIANO MODE scherm, drukt u op [2
(AC.PIANO)].
2 Gebruik de cursor knoppen om de cursor te ver-
plaatsen naar de waarde, die u wilt aanpassen.
3 Gebruik de VALUE knop of [DEC][INC] om de waarde aan te passen.
ParameterUitlegReeks
FULL OPEN,
OPEN HIGH,
OPEN MID,
OPEN LOW,
CLOSED,
FULL CLOSED
0–127
Lid State
Resonance
Past de klankveranderingen aan, die het resultaat zijn
van het openzetten van de klep op verschillende hoogtes.
Als op een akoestische piano het demperpedaal wordt
ingedrukt, resoneren niet gespeelde snaren met de snaren van noten die u speelt, hetgeen een rijke en ruimtelijke resonantie aan het geluid toevoegt. Met deze
instelling kan de hoeveelheid resonantie worden bijgesteld.
26
U kunt meer gedetailleerde aanpassingen maken voor de op dat moment geselecteerde Patch.
Kijk bij ‘Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking voor Patches’ (p.94).
U kunt [WRITE] indrukken, en de Lid State (status van de klep) en Resonance (resonantie) instellingen in de op dat moment geselecteerde Patch opslaan. Voor details over opslaan, kijkt u bij
‘Een door u gecreëerde Patch opslaan [WRITE]’ (p.97).
Page 27
Het toetsenbord bespelen
■ Het effect dat op het elektrische pianogeluid wordt toegepast
■ SNELLE START
selecteren
U kunt kiezen uit effecten die vaak op elektrische piano worden toegepast. De parameters, die bewerkt kunnen
worden, zijn afhankelijk van het effect dat u selecteert.
1 In het PIANO MODE scherm, drukt u op [3
(EL.PIANO)].
Effect Name
2 Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de effect naam te verplaatsen (onder ‘EFFECT’).
3 Gebruik de VALUE knop of [DEC][INC] om het effect te veranderen.
EffectnaamUitleg
THRUEr wordt geen effect toegepast.
TremoloHet volume wordt cyclisch gemoduleerd, hetgeen een fluctuerend geluid produceert.
ChorusDriedimensionale ruimtelijkheid en diepte worden aan het geluid toegevoegd.
PhaserEen wervelend karakter wordt aan het geluid toegevoegd.
EQ
Speaker
Hiermee kan de klankkwaliteit van de hoge, midden, en lage frequentiereeksen worden aangepast.
Dit simuleert verscheidene luidspreker types en plaatsingen van een microfoon, die
het geluid van de luidspreker vastlegt.
Voor details over de effect parameters, zie de ‘Effectenlijst’ (p.163).
U kunt gedetailleerdere aanpassingen in de op dat moment geselecteerde Patch aanbrengen.
Voor details, zie ‘Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking voor Patches’ (p.94).
U kunt [WRITE] indrukken, en de effectinstellingen in de huidig geselecteerde Patch opslaan.
Voor details over opslaan kijkt u bij ‘Een door u gecreëerde Patch opslaan [WRITE]’ (p.97).
■ Spelen met het Hold pedaal
Als een pedaalschakelaar (DP serie, apart verkrijgbaar) op de PEDAL HOLD jack is aangesloten, zal het geluid
blijven klinken (Hold) als het pedaal wordt ingedrukt, zelfs als u uw handen van het toetsenbord heeft genomen.
Voor details over aansluitingen, zie ‘Hold Pedaal’ (p.210).
27
Page 28
SNELLE START
Op de JUNO-STAGE worden de gespeelde geluiden ‘Patches’ genoemd.
De JUNO-STAGE bevat een grote verscheidenheid aan Patches, zoals ‘piano’, ‘gitaar’ of ‘brass’ Patches. Deze
worden ‘Preset Patches’ genoemd. U kunt ook uw eigen Patches creëren en opslaan (‘User Patches’).
In deze sectie wordt uitgelegd, hoe u met de ingebouwde Preset Patches kunt spelen.
Elke Preset Patch is aan een categorie groep toegewezen, zoals ‘piano’ of ‘gitaar’, en deze groepen corresponderen met de categorie groep knoppen [RHYTHM]-[BASS]. Binnen elke categorie groep zijn de Patches verder
onderverdeeld in aanvullende categorieën.
Hier ziet u, hoe de categorie groep knoppen gebruikt worden om een Patch te selecteren.
Geluiden selecteren
Geluiden selecteren (Patches)
Verschillende geluiden spelen (Category Group knoppen)
fig.panel-Patch.eps
fig.disp-Patchplay.eps
1 Druk op [PATCH].
Het PATCH PLAY scherm verschijnt.
Patch groep
Patch nummer
Patch type
2 Druk op één van de [RHYTHM]-
[BASS] knoppen om een categorie groep te selecteren.
Door [PIANO], [KBD/ORG] of [VOCAL/PAD] twee keer achter elkaar in te drukken, kunt u
andere categorieën binnen dezelfde categorie groep selecteren.
3 Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Patch te selecteren.
Speel op het toetsenbord , en de geselecteerde Patch is te horen.
Patch categorie
28
Page 29
Geluiden selecteren
■ Een Patch van een uitbreidingskaart selecteren
Met de JUNO-STAGE kunt u maximaal twee aparte uitbreidingskaarten installeren, en daarvan Patches selecteren.
Voor details over de installatie van een uitbreidingskaart, zie ‘Een uitbreidingskaart installeren’
(p.18).
1 Druk op [PATCH].
Het PATCH PLAY scherm verschijnt.
Patch groepPatch nummer/naam
2 Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de
Patch groep te verplaatsen.
3 Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om ‘XP-A’ of ‘XP-B’ te selecteren.
Zorg, dat het Patch type ‘Patch’ is. Als dit op ‘Rhythm’ is ingesteld, verplaatst u de cursor naar
‘Rhythm’, en draait u aan de VALUE knop of druk op [DEC] om ‘Patch’ te selecteren.
4 Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch nummer te verplaatsen.
5 Met de VALUE knop of [DEC] [INC] selecteert u een Patch.
■ SNELLE START
Geluiden uit de lijst selecteren
1 Druk op [PATCH].
Het PATCH PLAY scherm verschijnt.
2 Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch nummer te verplaatsen.
fig.disp-Patchlist.eps
3 Druk op [ENTER/LIST].
Het PATCH LIST scherm verschijnt.
Categorie groepCategorie
4 Gebruik [] []om de categorie te selecteren.
U kunt ook op één van de categorieknoppen ([RHYTHM]-[BASS]) drukken om de categorie of
groep te selecteren.
5 Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Patch te selecteren, en druk op [ENTER].
De Patch wordt geselecteerd,en u keert naar het PATCH PLAY scherm terug.
Als u op [EXIT] drukt zonder [ENTER] in te drukken, zal het PATCH LIST scherm gesloten worden, zonder dat
de op dat moment geselecteerde Patch is veranderd.
29
Page 30
SNELLE START
Geluiden selecteren
Veelgebruikte geluiden registreren en selecteren
(FAVORITE)
Geluiden, die u vaak gebruikt kunnen in ‘Favorite’ geregistreerd worden, zodat deze wanneer gewenst direct
geselecteerd kunnen worden.
De favoriete geluiden kunnen onder de tien knoppen [0]-[9] worden opgeslagen.
■ Een Patch registreren
1 Druk op [PATCH].
Het PATCH PLAY scherm verschijnt.
2 Selecteer de Patch die u wilt registreren.
3 Houd FAVORITE [ON/OFF] ingedrukt, en druk op de knop ([0]-[9]) waarin u het favoriete geluid
wilt registreren.
De Patch wordt opgeslagen in het favoriete nummer dat u gespecificeerd heeft.
■ Een door u geregistreerde Patch oproepen
1 Druk op FAVORITE [ON/OFF], zodat dit verlicht is.
2 Gebruik [0]-[9] om een favoriet te selecteren.
Voor details over de Favorite functie kijkt u bij ‘Favoriete Patches of Performances registreren en
oproepen (FAVORITE)’ (p.47).
De geluiden beluisteren ([PREVIEW])
Als in het PATCH PLAY scherm [PREVIEW] wordt ingedrukt, zal een frase die aan elk type (categorie) Patch is toegewezen worden gespeeld. Op die manier kunt u de geselecteerde Patch beluisteren, terwijl deze met een passende frase wordt gespeeld.
U kunt ook op [PREVIEW] in het PATCH LIST scherm drukken om de Patch waarop de cursor zich bevindt te beluisteren.
Als u de manier waarop de frase wordt gespeeld als ]PREVIEW] wordt ingedrukt wilt veranderen, kijkt u bij ‘Preview’ (p.146).
30
Page 31
Geluiden selecteren
Meerdere geluiden spelen
In de Performance mode kunt u aparte Patches met de rechter en linkerhand spelen of meerdere Patches
opstapelen, zodat deze gelijktijdig te horen zijn.
fig.panel-sp-du.eps
Verschillende geluiden spelen in de linker en rechter
gebieden van het toetsenbord ([SPLIT])
■ SNELLE START
De ‘Split mode’ wordt geactiveerd wanneer het toetsenbord op een gespecificeerde toets in linkerhand en
rechterhand gebieden wordt verdeeld, en in elk gebied een andere Patch wordt gespeeld. De toet,s waarop het
toetsenbord wordt verdeeld, wordt het ‘splitspunt’ genoemd.
Het rechterhand gebied van het toetsenbord wordt het ‘Upper Part’ genoemd, en het linkerhand gebied wordt het
‘Lower Part’ genoemd. Het splitspunt behoort tot het Upper Part.
Als u het instrument aanzet, is het splitspunt op de ‘C4’ toets ingesteld.
fig.disp-perform.eps
1 Druk op [PERFORM].
Het PERFORM PLAY scherm verschijnt.
fig.disp-split.eps
Patch nummer
2 Druk op [SPLIT], zodat dit verlicht is.
De JUNO-STAGE bevindt zich nu in de Split mode.
[PART SELECT] licht op, en het PART SELECT scherm verschijnt.
fig.split.eps
Het rechterhand toetsenbord gebied speelt de
Upper Part Patch, en het linkerhand toetsenbord gebied speelt de Lower Part Patch.
Splitspunt (C4)
UPPERLOWER
3 Gebruik [] [] tom de cursor naar het UPPER of LOWER batchnummer te verplaatsen, en
gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch te selecteren.
4 Om Split op te heffen, drukt u op [SPLIT], zodat dit uitdooft.
31
Page 32
SNELLE START
Geluiden selecteren
Het splitspunt veranderen
Als u zich in Split bevindt, kunt u het splitspunt (de locatie waarop het toetsenbord wordt verdeeld) veranderen.
1 Druk op [SPLIT] om Split aan te zetten.
2 Terwijl u [SPLIT] ingedrukt houdt, drukt u op de toets die u als splitspunt wilt toewijzen.
De toets die u indrukt wordt het nieuwe splitspunt.
De splitspunt toets behoort tot het Upper Part.
3 Druk op [EXIT] om het instellingsvenster te sluiten.
U kunt het splitspunt ook veranderen door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [SPLIT] te drukken
om naar het instellingsvenster te gaan. In dit geval gebruikt u de VALUE knop of [DEC] [INC] om
het splitspunt in het instellingsvenster te specificeren. Druk dan op [EXIT] om het venster te sluiten.
Gestapelde geluiden spelen ([DUAL])
‘Dual’ is wanneer twee Patches over het toetsenbord zijn gestapeld.
1 Druk op [PERFORM].
Het PERFORM PLAY scherm verschijnt.
fig.disp-dual.eps
2 Druk op [DUAL], zodat dit verlicht is.
U bevindt zich in Dual.
[PART SELECT] licht op, en het PART SELECT scherm verschijnt.
De Upper Part en Lower Part Patches klinken samen.
Patch nummer
3 Gebruik [] [] tom de cursor naar het UPPER of LOWER Patch nummer te verplaatsen, en
gebruik de VALUE draaiknop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch te selecteren.
4 Om Dual op te heffen, drukt u op [DUAL], zodat dit uitdooft.
U kunt op [WRITE] drukken om de Split of Dual instelling in de Performance op te slaan. Voor
details over opslaan, zie ‘Een door u gecreëerde Performance opslaan ([WRITE])’ (p.133).
32
Page 33
Geluiden selecteren
Het geluid in Real Time wijzigen
De Pitch Bend/Modulatie hendel gebruiken om het
geluid te wijzigen
fig.lever.eps
Pitch bendModulatie
Terwijl u op het toetsenbord speelt, kunt u de toonhoogte verlagen door de hendel naar links te bewegen of de
toonhoogte verhogen door de hendel naar rechts te bewegen. Dit wordt ‘pitch bend’ genoemd.
Als u de hendel van u af duwt, wordt Vibrato geproduceerd. Dit wordt ‘modulatie’ genoemd.
Door de hendel naar links of rechts te bewegen, terwijl u deze van u af duwt, kunnen beide effecten gelijktijdig
worden toegepast.
■ SNELLE START
De toonhoogte in stappen van een octaaf
veranderen (OCTAVE [DOWN] [UP])
fig.panel-trans.eps
U kunt de toonhoogte van het op dat moment geselecteerde geluid met stappen van een octaaf veranderen. Dit
wordt de ‘octave shift’ functie genoemd.
fig.disp-octvshift.eps
1 Druk op OCTAVE [DOWN] of [UP].
Als [DOWN] wordt ingedrukt, zal de toonhoogte één
octaaf lager worden, en als [up] wordt ingedrukt, zal de
toonhoogte één octaaf hoger worden.
U kunt de toonhoogte over een reeks van drie octaven
verlagen (-3) tot drie octaven verhogen (+3).
Een instellingsvenster zal geopend worden als u één
van deze knoppen indrukt, en zal sluiten, kort nadat u
de knop loslaat.
Als de waarde iets anders is dan ‘0’, zal de OCTAVE
[DOWN] of [UP] indicator oplichten.
33
Page 34
SNELLE START
Geluiden selecteren
De toonhoogte met stappen van een halve toon
veranderen ([TRANSPOSE])
Met de transpose functie kan de toonhoogte van het toetsenbord in stappen van halve tonen worden veranderd.
U kunt dit gebruiken als u een transponerend instrument, zoals een trompet of klarinet, wilt uitvoeren op de toonhoogtes die in de bladmuziek worden aangegeven.
fig.panel-trans.eps
fig.disp-trans.eps
1 Terwijl u [TRANSPOSE] ingedrukt houdt, drukt u
op [-] of [+].
Specificeer een hoeveelheid transpositie in stappen van
halve tonen (G-F#: 5-+6 halve tonen).
Een instellingsvenster zal geopend worden als u deze
knop indrukt, en zal sluiten, kort nadat u de knop loslaat.
Als de transpositiewaarde iets anders is dan ‘0’, zal
[TRANSPOSE] oplichten.
34
Page 35
Geluiden selecteren
De knoppen gebruiken om het geluid te wijzigen
(SOUND MODIFY)
fig.panel-sndmod.eps
Als u aan een knop draait, zal het corresponderende instellingsvenster worden geopend. Het
venster wordt gesloten, kort nadat u de knop loslaat.
Afhankelijk van de instellingen van de Patch, kan het draaien aan een knop soms geen effect
hebben op het geluid.
■ SNELLE START
In de Split of Dual toetsenbord mode (in de
Performance mode) zijn deze veranderingen van invloed op het op dat moment geselecteerde Part. Het Part dat met de
knop wordt aangegeven wordt beïnvloed
door de SOUND MODIFY knoppen.
(Voorbeeldscherm in Split mode)
■ De manier waarop het volume verandert wijzigen
(ENVELOPE [ATTACK]/[RELEASE] knoppen)
De ‘Envelope’ is de curve die beschrijft hoe het volume verandert, vanaf het moment dat het instrument
begint te klinken, totdat het naar stilte wegsterft.
U kunt deze twee knoppen gebruiken om de Attack en Release van de Envelope in Real Time te wijzigen.
Voor details over de Envelope kijkt u bij ‘De manier waarop het volume verandert (ENVELOPE
[ATTACK]/[RELEASE] knoppen’ (p.58).
KnopUitleg
Past de tijd aan vanaf het moment dat u de toets indrukt, totdat het maximale niveau
[ATTACK]
[RELEASE]
is bereikt.
Als de knop naar rechts wordt gedraaid, wordt de Attack tijd langer, en als deze
naar links wordt gedraaid, wordt de Attack tijd korter.
Past de tijd aan vanaf het moment dat u de toets loslaat, totdat het geluid afneemt
tot stilte.
Als de knop naar rechts wordt gedraaid, zal de Release tijd langer worden, en
door deze naar links te draaien wordt de Release tijd korter.
35
Page 36
SNELLE START
Geluiden selecteren
■ De geluidskwaliteit wijzigen
([CUTOFF]/[RESONANCE] knoppen)
U kunt de instellingen van het filter, dat een specifieke frequentieregio van het geluid afkapt of omhoogduwt, aanpassen.
KnopUitleg
Past de filter (cutoff frequentie) waarop het filter in werking treedt aan.
[CUTOFF]
[RESONANCE]
Door de knop naar rechts te draaien wordt het geluid helderder en door de knop
naar links te draaien wordt het geluid donkerder.
Past de manier waarop geluid in de buurt van de cutoff frequentie omhooggeduwd
wordt om een onderscheidend karakter te produceren.
Draai de knop naar rechts om het onderscheidende karakter sterker te maken of
draai deze naar links om dit te verminderen.
■ Het niveau van de lage en hoge frequentiereeksen aanpassen (MASTER EQ [LOW]/[HIGH] knoppen)
U kunt de knoppen gebruiken om de lage en hoge reeks niveaus van de equalizer, die op het gehele geluid
wordt toegepast, aan te passen (MASTER EQ).
KnopUitleg
Past de lage reeks aan.
[LOW]
[HIGH]
Als de knop naar rechts wordt gedraaid, wordt de lage reeks omhooggeduwd.
Naar links gedraaid wordt de lage reeks verminderd.
Past de hoge reeks aan.
Als de knop naar rechts wordt gedraaid, wordt de hoge reeks omhooggeduwd, en
als deze naar links wordt gedraaid, neemt de hoge reeks af.
■ Weerkaatsing aan het geluid toevoegen ([REVERB] knop)
U kunt Reverb (weerkaatsing) aan de geluiden die u op het toetsenbord speelt toevoegen.
Door Reverb toe te voegen wordt een plezierige weerkaatsing, die te horen is in een concertzaal of soortgelijke akoestische omgeving, geproduceerd.
KnopUitleg
Past de diepte van de Reverb aan.
[REVERB]
Als de knop naar rechts wordt gedraaid, wordt de Reverb dieper, en als deze naar
links wordt gedraaid, neemt de Reverb af.
36
Voor details over SOUND MODIFY kijkt u bij ‘De knoppen gebruiken om het geluid te wijzigen
(SOUND MODIFY)’ (p.58).
Page 37
Referentie
37
Page 38
Hoofdstuk 1. Overzicht
Hoe de JUNO-STAGE is
georganiseerd
Basisstructuur
In het algemeen bestaat de JUNO-STAGE uit een controller
sectie, een geluidsgenerator sectie en een Song Player sectie.
fig.BasicStruct-e
Song Player sectie
Song Player
Ritmepatroon
Afspelen
Geluidsgenerator
sectie
Als de JUNO-STAGE als een MIDI geluidsmodule wordt gebruikt, kunt
u deze zowel in de `Performance mode als in de Patch mode gebruiken.
Patch mode en Performance mode
Patch mode
In de Patch mode kunt u een aangesloten toetsenbord of ander apparaat gebruiken om een enkele Patch op de JUNO-STAGE te spelen.
Omdat u in de Patch mode een verscheidenheid aan effecten op een
enkele Patch gebruikt kan worden, kunt u bijzonder rijke texturen spelen.
In de Patch mode is het bewerken van het geselecteerde geluid ook
gemakkelijk, daarom is dit de mode die gebruikt wordt voor het
bewerken of creëren van eigen geluiden.
Afspelen
Controller sectie
(Regelaars als toetsenbord, pitch bend/modulatie hendel, enz.)
Controller sectie
Deze sectie bestaat uit het toetsenbord, de pitch bend/modulatie hendel, de paneel (druk) knoppen, D Beam controller, en pedalen die op
het achterpaneel zijn aangesloten. De uitvoeringsinformatie die gegenereerd wordt als u een toets indrukt/loslaat of een Hold pedaal
indrukt, wordt als MIDI berichten naar de geluidsgenerator sectie en/
of een extern MIDI apparaat gestuurd.
Geluidsgenerator sectie
Deze sectie produceert het geluid. Hier worden MIDI berichten van de
controller sectie, Song Player sectie of een extern MIDI apparaat ontvangen, geluiden gegenereerd volgens de MIDI berichten die worden
ontvangen, en ook wordt hier het geluid van de Output jacks en de
Phone jack uitgestuurd.
Song Player sectie
Performance mode
In de Performance mode kunnen meerdere Patches of ritmesets gelijktijdig worden gebruikt. Een Performance bevat zestien ‘Parts’. U kunt
een Patch of ritme set aan elk Part toewijzen, en deze als een ensemble gebruiken of geluiden stapelen om rijke texturen te creëren.
Van de zestien Parts in een Performance op de JUNO-STAGE is Part 1
aan ‘UPPER’ toegewezen, en Part 2 aan ‘LOWER’ toegewezen
(p.51).
In de fabrieksinstelling is de Patch mode geselecteerd.
De structuur van een Performance
In een Performance is een Patch of ritmeset aan alle zestien Parts toegewezen, en de Performance kan 16 geluiden gelijktijdig verwerken.
Omdat de geluidsgenerator van de JUNO-STAGE meerdere geluiden
(instrumenten) kan verwerken, wordt deze een Multi-timbrale geluidsgenerator genoemde.
Performance
Part 16
De Song Player wordt gebruikt om geluidsbestanden of SMF data,
opgeslagen in het USB geheugen, af te spelen.
Deze kan ook ritmepatronen in vele verschillende stijlen afspelen.
U kunt op het toetsenbord met de song of het ritmepatroon dat door
de Song Player wordt gespeeld, meespelen.
Wanneer de Song Player van de JUNO-STAGE wordt gebruikt om
songs te spelen, kunt u een ‘speellijst’ creëren om de volgorde waarin
songs worden gespeeld te specificeren. Om speellijsten te creëren
heeft u de bijgeleverde ‘Playlist Editor’ nodig. Voor details, zie ‘De
JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist Editor gebruiken’ (p.93).
38
Part 1
Patch/
Rhythm Set
Part
Een ‘Part’ is iets, waaraan een Patch of ritmeset toegewezen kan worden. In de Performance mode heeft elke Performance zestien Parts, en
u kunt een Patch of ritmeset aan elk Part toewijzen.
Page 39
Hoofdstuk 1. Overzicht
De structuur van een Patch
Patches zijn de basale geluidsconfiguraties, die u tijdens een uitvoering speelt. Elke Patch kan geconfigureerd worden door maximaal
vier Tones te combineren. Elke Tone kan individueel aan of uit worden
gezet, zodat u de Tones die geluid zullen produceren kunt selecteren.
Patch
Tone1Tone2Tone3Tone
4
Voorbeeld 1: Een Patch bestaande uit slechts
één Tone. (Tones 2-4 zijn uitgezet).
Patch
Tone1Tone2Tone3Tone
4
Voorbeeld 2: Een Patch bestaande uit vier Tones.
Tones
Op de JUNO-STAGE zijn de Tones de kleinste eenheid van geluid.
Het is echter niet mogelijk om een Tone op zichzelf te spelen. De
Patch is de geluidseenheid die gespeeld kan worden, en de Tones
zijn feitelijk de bouwstenen, waaruit de Patch is opgebouwd.
Tone
LFO 1LFO 2
LFO (Low Frequency Oscillator)
Gebruik de LFO om cyclische veranderingen (modulatie) in een geluid
te creëren. De JUNO-STAGE heeft twee LFO’s. Deze kunnen apart of
samen toegepast worden om de WG (toonhoogte), TVF (filter), en/of
TVA (volume) te beïnvloeden. Als een LFO op de WG toonhoogte
wordt toegepast, wordt een Vibrato effect geproduceerd. Als een LFO
op de TVF cutoff frequentie wordt toegepast, wordt een Wah effect
geproduceerd.
Als een LFO op het TVA volume wordt toegepast, wordt een Tremolo
effect geproduceerd.
De structuur van een ritmeset
Ritmesets zijn groepen van een aantal verschillende percussie instrumentgeluiden. Omdat percussie instrumenten in het algemeen geen
melodie geen melodieën spelen, hoeft een percussie instrument niet in
een bepaalde stemming of ladder op het toetsenbord gespeeld te worden. Het is echter belangrijker dat er zoveel mogelijk percussie instrumenten voor u beschikbaar zijn. Daarom zal elke toets (nootnummer)
van een ritmeset een ander percussie instrument produceren.
Ritmeset
Nootnummer 98 (D7)
Nootnummer 97 (C#7)
Nootnummer 36 (C2)
Nootnummer 35 (B1)
Ritme tone (percussie instrument geluid)
WG
TVF
TVA
WG
Pitch
Envelope
audio signal
WG (Wave generator)
Specificeert de PCM golfvorm (wave) die de basis van het geluid
vormt, en bepaalt hoe de toonhoogte van het geluid zal veranderen.
TVF (Time Variant Filter)
Specificeert hoe de frequentie componenten van het geluid zullen
veranderen.
TVA (Time Variant Amplifier)
Specificeert de volume veranderingen en de positie van het geluid in
een stereo geluidsveld.
Envelope
U gebruikt de Envelope om veranderingen die binnen een bepaalde
tijd in een geluid optreden te laten beginnen. Er zijn aparte Envelopes
voor Pitch, TVF (filter), en TVA (volume).
TVF
TVF
Envelope
TVA
TVA
Envelope
control signal
Pitch
Envelope
* Er zijn vier wave generators voor elke ritme tone (percussie
instrument geluiden).
* Er bevindt zich geen LFO in de ritme tones (percussie instrument
geluiden).
TVF
Envelope
TVA
Envelope
39
Page 40
Hoofdstuk 1. Overzicht
Het aantal toegepaste stemmen berekenen
De JUNO-STAGE kan 128 noten gelijktijdig spelen. De polyfonie of
het aantal stemmen (geluiden) verwijst niet alleen naar het aantal
Patches dat feitelijk gespeeld wordt, maar verandert volgens het aantal Tones dat in de Patches wordt gebruikt, en het aantal waves (golven) dat in de Tones wordt gebruikt. De volgende methode wordt
gebruikt om het aantal geluiden, die voor het spelen van één Patch
zijn gekozen, te berekenen.
(Aantal gespeelde Patches) x (aantal Tones dat door gespeelde
Patches wordt gebruikt) x (aantal waves dat in de Tones wordt
gebruikt).
Bijvoorbeeld, een Patch waarin vier Tones gecombineerd worden,
waarvan elk twee waves gebruikt, zal acht noten aan polyfonie tegelijk genereren. Ook wordt, als in de `Performance mode wordt
gespeeld, het aantal geluiden van elk Part geteld om het totale aantal
geluiden van alle Parts te verkrijgen.
Hoe een Patch klinkt
Wanneer de JUNO-STAGE gevraagd wordt om meer dan 128 stemmen gelijktijdig te spelen, zullen huidig klinkende noten worden uitgezet om plaats te maken voor de nieuw gevraagde noten. De noot met
de laagste prioriteit wordt het eerst uitgezet. De volgorde van prioriteit
wordt bepaald door de Patch Priority instelling (p.98).
Patch Priority kan op ‘LAST’ of ‘LOUDEST’ worden ingesteld. Als
‘LAST’ is geselecteerd, maakt een nieuw gevraagde noot, die de 128
stemmen grens overschrijdt, dat de eerst gespeelde noot van de noten
die op dat moment klinken wordt uitgezet. Als ‘LOUDEST’ is geselecteerd, zal de zachtst klinkende noot van de huidig klinkende noten
worden uitgezet. Gewoonlijk wordt ‘LAST’ geselecteerd.
Noot prioriteit in de Performance mode
Omdat de `Performance mode normaalgesproken wordt gebruikt om
een ensemble, bestaande uit verschillende Patches te spelen, is het
belangrijk te bepalen welke Parts prioriteit krijgen. Prioriteit wordt
gespecificeerd met de Voice Reserve instellingen (p.142).
Als een noot binnen een Patch uitgezet moet worden om plaats te
maken voor een nieuwe noot, is de Patch Priority instelling van de
Patch van toepassing (p.98).
Voice Reserve
De JUNO-STAGE heeft een Voice Reserve functie, waarmee een minimaal aantal noten, dat altijd beschikbaar is voor elk Part, gereserveerd kan worden.
Als Voice Reserve bijvoorbeeld op ‘10’ is ingesteld voor Part 16, zal
Part 16 altijd 10 noten aan geluidsproducerende capaciteit hebben,
zelfs als een totaal van meer dan 128 noten (totaal van alle Parts)
gevraagd wordt. Als u Voice Reserve instellingen maakt, moet u het
aantal noten dat u op elk Part wilt spelen, alsmede het aantal Tones
dat door de geselecteerde Patch wordt gebruikt in overweging
nemen. (p.142).
Het is niet mogelijk om Voice Reserve instellingen te maken, die veroorzaken dat het totaal van alle Parts meer is dan 64 stemmen.
Over de effecten
De JUNO-STAGE heeft ingebouwde effectprocessors, en de instellingen van elke processor kan individueel bewerkt worden.
Multi-effecten
De multi-effecten zijn veelzijdige effecten, die het geluidstype volledig
veranderen, door het basissignaal te veranderen.Er zijn 79 verschillende effecttypes beschikbaar. Selecteer en gebruik het type dat
geschikt is voor het doel dat u in uw hoofd heeft. Naast effecttypes die
samengesteld zijn uit simpele effecten zoals Distortion, Flanger, en
soortgelijke effecten, kunt u ook een brede verscheidenheid aan
andere effecten instellen, en zelfs effecten in serie of parallel verbinden. Bovendien, terwijl Chorus en Reverb zich onder de multi-effect
types bevinden, worden de volgende Chorus en Reverb volgens een
ander systeem verwerkt.
In de `Performance mode kunnen drie multi-effecten gelijktijdig
gebruikt worden. Deze zijn MFX1, MFX2, en MFX3. In de `Patch
mode kan één multi-effect worden gebruikt.
Chorus
Chorus maakt het geluid dieper en ruimtelijke. U kunt selecteren of dit
als een Chorus effect of een delay effect wordt gebruikt.
Reverb
Reverb voegt de weerkaatsing eigenschappen van zalen of aula’s toe.
Er zijn vijf verschillende types beschikbaar, zodat u het type dat past
bij hetgeen u wilt doen kunt selecteren.
Effecten in de Performance mode
De multi-effecten, Chorus en Reverb effecten kunnen voor elke Performance individueel worden ingesteld. De intensiteit van elk effect wordt
voor elk Part ingesteld. Als u in de Performance mode effecten toepast, worden de effectinstellingen van de Patch of ritmeset die aan elk
Part is toegewezen genegeerd, en de effectinstellingen van de Performance worden gebruikt. Daardoor kunnen de effecten van dezelfde
Patch of ritmeset verschillen, wanneer deze in de Patch mode of de
`Performance mode worden gespeeld. Echter, afhankelijk van de
instellingen, kunt u de effectinstellingen van een Patch of ritmeset die
aan een Part zijn toegewezen op de gehele Performance toepassen.
Performance
Part 1
Part 16
Patch
Tone
Multi-effecten
Chorus
Reverb
40
Page 41
Hoofdstuk 1. Overzicht
Effecten in de `Patch mode
De multi-effecten, Chorus en Reverb effecten kunnen voor elke Patch/
ritmeset individueel worden ingesteld. Door het signaalniveau dat
naar elke effecteenheid wordt gestuurd (Send Level) aan te passen,
kan de effect intensiteit die op elke Tone wordt toegepast bestuurd
worden.
Patch
Tone
Ritmeset
A0
Rhythm
C8
Tone
Multi-effecten
Chorus
Reverb
Multi-effecten
Chorus
Reverb
Over geheugen
Patch en Performance instellingen worden opgeslagen in het geheugen. Er zijn drie soorten geheugen: tijdelijk, herschrijfbaar en niet herschrijfbaar.
USB geheugen
Song
SMF
Audio File
System
Patch
Ritmeset
Performance
BackupHerstellen
JUNO-STAGE
System
Preset
Performance
GM (GM2)
Ritmeset
Patch
selecterenselecterenselecterenselecteren
Patch
Ritmeset
Performance
Tijdelijk gebied
selecterenselecteren
EXP A slot
Patch
Ritmeset
EXP B slot
Patch
Ritmeset
Wave uitbreidingskaart
User
Patch
Ritmeset
Opslaan
41
Page 42
Hoofdstuk 1. Overzicht
Tijdelijk geheugen
Tijdelijk gebied
Dit is het gebied, waarin de data van de Patch of Performance die
met gebruik van de paneelknoppen is geselecteerd, is opgeslagen.
Als u op de JUNO-STAGE speelt, wordt geluid geproduceerd, gebaseerd op data in het tijdelijk gebied. Als u een Patch of Performance
bewerkt, wijzigt u niet rechtsreeks de data in het geheugen, maar
roept u de data in het tijdelijk gebied op, waar deze wordt bewerkt.
Instellingen in het tijdelijk gebied gaan verloren als de stroom wordt
uitgezet of wanneer een andere Patch/Performance wordt geselecteerd. Om de gewijzigde instellingen te behouden, moeten deze in
het User (gebruiker) geheugen worden opgeslagen.
Herschrijfbaar geheugen
User geheugen
User geheugen is de plaats, waar u normaalgesproken de data die u
nodig heeft opslaat.
Om een Performance op te slaan, voert u Performance Write uit
(p.133). Om een Patch op te slaan, voert u Patch Write uit (p.97).
Om een ritmeset op te slaan, voert u Rhythm set Write uit (p.123).
Arpeggio, Chord Memory, en ritmepatroon data die u creëert wordt
ook in het User geheugen opgeslagen (p.63, p.65, p.77).
Wave data, alsmede Patches en ritmesets die van deze wave data
gebruikmaken, welke direct in het tijdelijk gebied opgeroepen en
gespeeld kunnen worden.
Basisbediening van de JUNO-STAGE
Veranderen van geluidsgenerator
De geluidsgenerator van de JUNO-STAGE kan in één van deze twee
modes werken: Patch mode of Performance mode (p.38). U kunt tussen deze twee modes afwisselen, zoals past bij de situatie van dat
moment.
Patch mode
PATCH PLAY scherm
Druk op [PATCH PLAY] om naar dit scherm te gaan.
In dit scherm kunt u de Patch of de ritmeset die u vanaf het toetsenbord gaat spelen selecteren.
fig.PatchPlay_70
Systeem geheugen
In het systeemgeheugen worden parameterinstellingen, die bepalen
hoe de JUNO-STAGE functioneert, opgeslagen.
Om systeemparameters op te slaan, voert u System Write uit (p.145).
USB geheugen
De volgende instellingen kunnen samen in USB geheugen worden opgeslagen:
• User Patches (ritmesets)
• User Performances
• Favorieten
• User arpeggio’s
• User Chord Memories
• User ritmepatronen
• User ritmegroepen
• MIDI controller mode instellingen
• De eerst geselecteerde Patch in de Piano mode
• Systeeminstellingen
Niet herschrijfbaar geheugen
Preset geheugen
Data in het Preset geheugen kan niet overschreven worden. U kunt
echter instellingen uit het Preset geheugen in het tijdelijk gebied oproepen, deze wijzigen, en vervolgens de gewijzigde data in het herschrijfbare geheugen opslaan.
Performance mode
In de Performance mode kunt u spelen met gebruik van meerdere geluiden (Patches en/of ritmesets).
PERFORM PLAY scherm
Druk op [PERFORM] voor toegang tot dit scherm.
In dit scherm kan een Performance geselecteerd worden.
Hier kunnen ook meer gedetailleerde instellingen voor de Performance
worden gemaakt.
fig.PfmLayer_70
PART SELECT scherm
Druk op [PART SELECT] om naar dit scherm te gaan.
Voor elk Part toont dit scherm de Patch of ritmeset die voor dat Part is
geselecteerd.
Als u twee Patches als een layer (stapeling) speelt (Dual: p.51) of twee
Patches gesplitst over de linker en rechter regio’s van het toetsenbord
(Split: p.51), worden beide Patches in één scherm getoond.
Wave itbreidingskaarten (optioneel: SRX serie)
De JUNO-STAGE kan uitgerust worden met maximaal twee uitbreidingskaarten (optioneel: SRX serie). Uitbreidingskaarten bevatten
42
Page 43
Over de functie knoppen
De zes [KBD/ORG/2]-[VOCAL/PAD/7] knoppen onder het beeldscherm voeren verscheidene functies uit (functie knoppen) en hun werking verschilt, afhankelijk van het scherm. De functies worden onder in
het scherm getoond, en de corresponderende functie knoppen zullen
oplichten.
* Wanneer indicaties als [7 (EXIT0] in deze handleiding
verschijnen, geeft het getal de naam van de knop aan, en de
tekst tussen haakjes geeft de functie naam die in het scherm
wordt weergegeven aan.
fig.FButtons
Hoofdstuk 1. Overzicht
In sommige schermen verandert de handeling van de functie knoppen
als [SHIFT] wordt ingedrukt. In dit geval zal door het indrukken van
[SHIFT] de naam van de functies die onder in het scherm worden
getoond veranderen. Om een functie uit te voeren, houdt u [SHIFT]
ingedrukt en, drukt u op de corresponderende functie knop.
Een waarde bewerken
De cursor verplaatsen
Een enkel scherm of venster toont meerdere parameters of onderdelen
voor selectie. Om de instelling van een parameter te bewerken, verplaatst u de cursor naar de waarde van die parameter. Om een
onderdeel te selecteren, verplaatst u de cursor naar dat onderdeel.
Wanneer met de cursor geselecteerd, wordt een parameterwaarde of
andere selectie gemarkeerd.
fig.CursorScreen
Cursor
Venster
De iets kleinere schermen die tijdelijk in de normale schermen
verschijnen, worden vensters genoemd. Verschillende soorten
vensters verschijnen, afhankelijk van de situatie. Sommige tonen
lijsten, in anderen kunt u instellingen maken, en weer anderen
vragen u een handeling te bevestigen.
fig.Tempo
Druk op [EXIT] of [7 (Close)] om het venster te sluiten. Sommige
vensters sluiten automatisch, nadat een handeling is uitgevoerd.
[SHIFT] functies
fig.VALUE
Verplaats de cursor met [], [], [] en [] (cursor knoppen).
[]: verplaatst de cursor omhoog
[]: verplaatst de cursor naar beneden
[]: verplaatst de cursor naar links
[]: verplaatst de cursor naar rechts
Als u één cursorknop ingedrukt houdt, terwijl ook de cursorknop
voor de tegengestelde richting wordt ingedrukt, zal de cursor
sneller in de richting van de eerst ingedrukte cursor knop
bewegen.
Een waarde veranderen
Om de waarde te veranderen, gebruikt u de VALUE knop of [DEC]
[INC].
fig.VALUE
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en een andere knop in te drukken,
krijgt u toegang tot het scherm, waarin instellingen gerelateerd aan
die knop gemaakt kunnen worden. (Met andere woorden: [SHIFT]
voorziet in een shortcut naar het corresponderende scherm).
Bijvoorbeeld, als u [SHIFT] ingedrukt houdt, en op [SOLO SYNTH]
drukt, zal het Solo Synth scherm verschijnen.
Voor details raadpleegt u de pagina waar een bepaalde functie
wordt uitgelegd.
VALUE knop
Als de VALUE knop met de klok mee wordt gedraaid, neemt de waarde toe, tegen de klok in neemt de waarde af.
De waarde zal met grotere stappen veranderen als u [SHIFT] ingedrukt houdt, terwijl u aan de VALUE knop draait.
[INC] en [DEC]
Als [INC] wordt ingedrukt, neemt de waarde toe, en als [DEC] wordt
ingedrukt neemt deze af.
43
Page 44
Hoofdstuk 1. Overzicht
• Houd de knop ingedrukt voor een doorgaande aanpassing.
• Voor snellere toenames in waardes houdt u [INC] ingedrukt, en,
drukt u op [DEC]. Om de waarde sneller te laten afnemen, houdt
u [DEC] ingedrukt en, drukt u op [INC].
• De waarde zal met grotere stappen veranderen als u [SHIFT]
ingedrukt houdt, terwijl u op [INC] of [DEC] drukt.
Een waarde invoeren ([NUMERIC])
Als u [NUMERIC] aanzet, kunt u de ([RHYTHM/0]-[BASS/9]) gebruiken om numerieke waardes in te voeren.
In de PATCH PLAY (p.45), PERFORM PLAY (p.49), PART SELECT
(p.50), en MIDI CONTROLLER schermen kunt u deze methode gebruiken om Patch nummers, Performance nummers of MIDI programma
nummers numeriek te specificeren.
Een naam toewijzen
Op de JUNO-STAGE kan elke Patch, ritmeset, en Performance van
een naam worden voorzien. De procedure is hetzelfde voor alle
data.
fig.PatchName
1. Druk op [] [] om de cursor naar de locatie waar u een
teken wilt invoeren te verplaatsen.
2. Draai aan de VALUE knop of druk op [DEC] [INC] om het teken te
specificeren.
1. Gebruik de cursor knoppen om de cursor te verplaatsen naar het
nummer dat u wilt veranderen.
2. Druk op NUMERIC], zodat dit verlicht is.
De [0]-[9] knoppen lichten op.
3. Gebruik de [0]-[9] knoppen om een numerieke waarde in te
voeren, en druk dan op [ENTER].
De invoer wordt voltooid, en de verlichting van de [0]-[9]
knoppen keert naar de vorige status terug.
Als u nogmaals op [NUMERIC] drukt zonder op [ENTER] te
drukken, keren de [0]-[9] knoppen naar hun vorige status terug,
zonder dat het nummer veranderd is.
Als u [NUMERIC] heeft aangezet en een nummer invoert, zal de
waarde op ‘0’ worden gezet als u [EXIT] indrukt.
KnopUitleg
Selecteert het type teken. Elke keer dat dit
wordt ingedrukt, selecteert u afwisselend
[3 (TYPE)]
[4 (DELETE)]
[5 (INSERT)]
[6 (CANCEL)]
[7 (WRITE)]
[] []
[] []
het eerste teken van een serie tekens:
hoofdletters (A), kleine letters (a) of nummers en symbolen (0).
Vanuit een naamscherm kunt u op [MENU] drukken en ‘1. Undo’
selecteren om de naam terug te zetten op wat deze was voordat
u deze veranderde.
Vanuit [MENU] kunt u ‘2. To Upper’ selecteren om het teken
waarop de cursor zich bevindt in hoofdletters te veranderen.
Vanuit [MENU] kunt u ‘3. To Lower’ selecteren om het teken
waarop de cursor zich bevindt in kleine letters te veranderen.
Vanuit [MENU] kunt u ‘4. To Delete All’ selecteren om alle tekens
die u invoerde te verwijderen.
44
Page 45
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
Patches selecteren
Elk van de verscheidene geluiden in de JUNO-STAGE wordt een
‘Patch’ genoemd.
Sommige Patches zijn verzamelingen van percussie instrument geluiden, en deze worden ‘ritmesets’ genoemd.
De Patches die in de JUNO-STAGE zijn gebouwd, zijn in drie groepen onderverdeeld: User, Preset, en GM. Ook kunnen twee uitbreidingskaarten (SRX serie, apart verkrijgbaar) geïnstalleerd worden, zodat u keus heeft uit zelfs nog meer Patches.
U kunt kiezen uit de volgende Patch groepen.
USER
Deze groep bevat herschrijfbare Patches in het interne geheugen van
de JUNO-STAGE.
Patches die u creëert kunnen in deze groep worden opgeslagen. Vanuit de fabriek bevat deze groep van de JUNO-STAGE reeds 256
Patches.
PRST (Preset)
Deze groep bevat niet herschrijfbare Patches in het interne geheugen
van de JUNO-STAGE.
Hoewel Patches uit deze groep niet herschreven kunnen worden, staat
het u vrij om de instellingen van de op dat moment geselecteerde Preset Patch te wijzigen, en de gewijzigde Patch in de User Patch groep
op te staan.
Patches in de Patch mode selecteren
Zo wordt een Patch in de Patch mode geselecteerd.
U kunt een Patch op één van de volgende vijf manieren selecteren.
• ‘Met de VALUE knop een Patch selecteren’ (p.45).
• ‘Patches uit de Patch lijst selecteren’ (p.46).
• Patches op nummer selecteren ([NUMERIC])’ (p.46)
• ‘Een pedaal gebruiken om Patches te selecteren (PATCH SELECT
pedaal)’ (p.46)
• ‘Veelgebruikte geluiden registreren en selecteren (Favorite)’ (p.47).
De basisprocedure is hetzelfde als in de `Performance mode.
Voor details, zie ‘De JUNO-STAGE in de Performance mode
bespelen’ (p.49).
PATCH PLAY scherm
fig.disp-Patchplay.eps
Song naam
Patch groepPatch type
Patch Type
Category LockPatch categoriePatch nummer/naam
of
ritmepatroon
Song afspeel locatie
of
ritmepatroon status
Tempo
GM (GM2)
Deze groep bevat Patches die compatibel zijn met GM2, welke ontworpen werd om de functionaliteit van MIDI apparaten tussen fabrikanten en modellen te standaardiseren. Deze Patches kunnen niet herschreven worden.
Hoewel de Patches uit deze groep niet herschreven kunnen worden,
staat het u vrij om de instellingen van de op dat moment geselecteerde
Preset Patch te wijzigen, en de gewijzigde Patch in de User Patch
groep op te staan. Deze groep bevat 256 Patches.
XP-A, B
(Uitbreidingskaart geïnstalleerd in het EXP A of B compartiment)
Deze groepen bevatten Patches op een uitbreidingskaart, die in het
EXP A of B compartiment is geïnstalleerd. Hoewel de Patches uit deze
groep niet herschreven kunnen worden, staat het u vrij om de instellingen van de op dat moment geselecteerde Preset Patch te wijzigen, en
de gewijzigde Patch in de User Patch groep op te staan. Het aantal
Patches in elk van deze groepen is afhankelijk van de geïnstalleerde
uitbreidingskaart.
XP-A of B Patches kunnen alleen geselecteerd worden als een
wave uitbreidingskaart uit de SRX serie (apart verkrijgbaar) in het
corresponderende compartiment is geïnstalleerd.
‘Patch lijst’ (p.193).
Met de VALUE knop een Patch selecteren
1. Druk op [PATCH].
De JUNO-STAGE gaat naar de Patch mode, en het PATCH PLAY
scherm verschijnt.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de Patch groep te
verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch
groep te selecteren.
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch type te
verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om ‘Patch’ of ‘Rhythm’ te
selecteren.
6. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch nummer
te verplaatsen.
7. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Patch (of ritmeset)
te selecteren.
Patches op categorie selecteren (Category Lock)
Het slot icoon () dat in het PATCH PLAY scherm en PART SELECT scherm wordt getoond, specificeert of u Patches binnen de
geselecteerde categorie of door meerdere categorieën selecteert.
Als u de cursor naar het slot icoon verplaatst, en de VALUE knop
of [DEC] [INC] gebruikt om de ‘’ positie te selecteren, kunt u
Patch nummers over meerdere categorieën selecteren. Als u de
‘’ positie selecteert, kunt u het Patch nummer binnen de op dat
moment geselecteerde categorie veranderen.
45
Page 46
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
Patches uit de Patch Lijst selecteren
U kunt een Patch lijst bekijken, en een Patch uit die lijst selecteren.
1. Druk op [PATCH].
De JUNO-STAGE gaat naar de Patch mode, en het PATCH PLAY
scherm verschijnt.
2. Druk op één van de [RHYTHM]-[BASS] (categorie groep) knoppen
om de gewenste categorie groep te selecteren.
3. Druk op [ENTER].
Het PATCH LIST scherm verschijnt.
fig.disp-Patchlist.eps
Patch categorieCategorie groep
4. Gebruik [] [] om de gewenste Patch categorie te selecte-
ren.
Selecteer een categorie binnen de op dat moment geselecteerde
categorie groep.
U kunt ook de categorie groep knoppen gebruiken om de categorie groep te selecteren.
vorige verlichtingsstatus terug.
Als u [NUMERIC] indrukt zonder [ENTER] in te drukken, keren de
[0]-[9] knoppen naar hun vorige status terug, zonder dat het
Patch nummer is veranderd.
Een pedaal gebruiken om Patches te
selecteren (PATCH SELECT pedaal)
Met gebruik van een pedaal (zoals de apart verkrijgbare FS-5U of FS-
6), aangesloten op de PATCH SELECT jack, kunt u van Patch veranderen.
U kunt een stereo kabel (apart verkrijgbaar) gebruiken om één
pedaalschakelaar (bijvoorbeeld één uit de DP serie, apart verkrijgbaar) op de PATCH SELECT jack aan te sluiten.
Als u een pedaal, dat op de PATCH SELECT jack is aangesloten,
indrukt, gaat het Patch nummer omhoog of omlaag, volgens het aantal keren dat het pedaal wordt ingedrukt, en zal de Patch dienovereenkomstig veranderen.
Als u slechts één pedaal heeft aangesloten, zal het Patch nummer
omhoog gaan als het pedaal wordt ingedrukt.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch
(ritmeset) te selecteren.
Als u op [EXIT] drukt in plaats van [ENTER], keert u naar het
vorige scherm terug, zonder dat het Patch nummer is veranderd.
Patches op nummer selecteren ([NUMERIC])
Hier ziet u, hoe een Patch geselecteerd wordt door het gewenste
Patch nummer in te voeren.
1. Druk op [PATCH].
De JUNO-STAGE gaat naar de Patch mode, en het PATCH PLAY
scherm verschijnt.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de Patch groep te
verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch
groep te selecteren.
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch type te
verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om ‘Patch’ of ‘Rhythm’ te
selecteren.
6. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch nummer
te verplaatsen.
7. Druk op [NUMERIC], zodat dit verlicht is.
De [0]-[9] knoppen zijn verlicht.
8. Gebruik de [0]-[9] knoppen om het gewenste Patch nummer in te
voeren, en druk op [ENTER].
Als u de invoer voltooid, keren de [0]-[9] knoppen naar hun
Stereo kabel
RoodWit
DP serie
DOWNUPUP
Dit pedaal functioneert volgens de systeeminstelling ‘Patch
Select’. Als ‘Patch Select’ aan ‘AUTO UP/(DOWN)’ is toegewezen, kunt u van Patches veranderen, zoals hierboven wordt
beschreven. Als het pedaal in de Performance mode wordt ingedrukt, zal naar een andere Performance worden overgegaan, en
als FAVORITE [ON/OFF] aan is, zullen favorieten worden afgewisseld wanneer het pedaal wordt ingedrukt. Voor details, raadpleegt u de systeeminstelling ‘Patch select’ (p.147).
46
Page 47
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
Een Patch beluisteren ([PREVIEW])
U kunt de [PREVIEW] knop indrukken en ingedrukt houden om de
Patch of ritmeset te beluisteren, met gebruik van een passende frase
die voor elk type (categorie) Patch beschikbaar is. Op deze manier
kunt u de geselecteerde Patch beluisteren, terwijl deze binnen een
passende frase wordt gespeeld.
1. Druk [PREVIEW] in, en houd dit ingedrukt.
Een frase wordt gespeeld met gebruik van de Patch (ritmeset) die
in het scherm is geselecteerd.
2. De frase stopt met spelen als de [PREVIEW] knop wordt losgelaten.
Om de manier, waarop een frase wordt gespeeld, als [PREVIEW]
wordt ingedrukt, te veranderen, raadpleegt u de systeeminstelling
‘Preview’ (p.146).
Favoriete Patches of Performances
registreren en oproepen (FAVORITE)
Als er geluiden zijn die u regelmatig gebruikt tijdens optredens, kunt u
deze in ‘Favorites’ registreren, zodat ze direct opgeroepen kunnen
worden. U kunt Patches, ritmesets of Performances registreren, en
deze oproepen op elk gewenst moment, ongeacht de mode waarin u
zich bevindt.
In elke bank met favorieten kunnen in totaal tien Patches, ritmesets of
Performances worden opgeslagen. Toen van deze banken kunnen
gecreëerd worden.
Bijvoorbeeld, maximaal tien geluiden die u in de eerste song van een
live set worden gebruikt, kunnen in de volgorde waarin u ze gaat
gebruiken worden opgeslagen.
Een favoriete Patch of Performance
registreren
Hier ziet u, hoe een Patch (ritmeset) of Performance in de Favorites
wordt geregistreerd. U kunt een geluid in de Favorites registreren, ongeacht de FACVORITE [ON/OFF] status.
1. In de Patch mode of Performance mode selecteert u de Patch
(ritmeset) of Performance die u wilt registreren.
2. Als u een andere Favorite bank wilt kiezen, houdt u FAVORITE
[BANK] ingedrukt, en, drukt u op de knop van de bank [0]-[9]
waarin u het geluid wilt opslaan.
Als u op FAVORITE [BANK] drukt, zal de knop van de huidig
geselecteerde bank knipperen.
Als één van de [0]-[9] knoppen wordt ingedrukt, wordt de Favorite bank, waarin het geluid geregistreerd zal worden, geselecteerd.
De favoriete bank kan ook veranderd worden als FAVORITE
[ON/OFF] uit is.
3. Houd FAVORITE [ON/OFF] ingedrukt, en druk op de knoop [0][9] waarin u het op dat moment geselecteerde geluid wilt registreren.
Een bericht als het volgende verschijnt, en de huidig geselecteerde Patch (ritmeset) of Performance zal in het favoriete nummer dat u gespecificeerd heeft worden geregistreerd.
fig.disp-favorrgist.eps
Bijvoorbeeld, als u een Patch in ‘bank 7’, nummer 1’ heeft geregistreerd, geeft het scherm aan: ‘Patch registered to Bank: 7-1’.
Het is een goed idee om uw favorieten te registreren in de volgorde, waarin deze in een song of tijdens een optreden gebruikt
zullen worden.
47
Page 48
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
Een favoriet geluid oproepen
Als u FAVORITE [ON/OFF] aan laat staan, kunt u tussen de favorieten
schakelen, door simpelweg de [0]-[9] knoppen in te drukken.
1. Druk op FAVORITE [ON/OFF], zodat dit verlicht is.
Nu kunnen de [0]-[9] knoppen gebruikt worden om favorieten te
selecteren.
2. Als u van Favorite bank wilt veranderen, houdt u FAVORITE
[BANK] ingedrukt, en, drukt u op de knop [0]-[9] voor de
gewenste Favorite bank.
Als u op FAVORITES [BANK] drukt, zal de knop die met de huidig geselecteerde bank correspondeert knipperen.
Als u op één van de [0]-[9] knoppen drukt, zal de corresponderende Favorites bank geselecteerd worden.
De favoriete bank kan ook veranderd worden als FAVORITE
[ON/OFF] uit is.
3. Gebruik [0]-[9] om een Favorites nummer te selecteren.
Afhankelijk van het favoriete geluid dat u geselecteerd heeft, zal
de JUNO-STAGE naar de Patch mode of de Performance mode
gaan.
De functieknoppen van het scherm zijn niet beschikbaar als
FAVORITE [ON/OFF] aan staat. Als u de [0]-[9] knoppen als
functieknoppen wilt gebruiken, zet u FAVORITE [ON/OFF] uit.
KnopAction
[ENTER] of
[7 (SELECT)]
[2 (REMOVE)]Verwijdert de geselecteerde favoriet.
[3 (REGIST)]
Houd [SHIFT] ingedrukt en druk
op [] []
Roept de geselecteerde favoriet op.
Registreert de huidig geselecteerde Patch
(ritmeset) of Performance in het
geselecteerde favoriete nummer. Als er al
een favoriet op het geselecteerde
nummer is geregistreerd, zal de
registratie overschreven worden.
Verandert het registratie nummer. Als er
al een favoriet op de
verplaatsbestemming is geregistreerd,
wordt de geselecteerde favoriet op de
verplaatsbestemming ingevoerd.
* Het duurt enige seconden, voordat
deze verplaatsing is uitgevoerd.
Met één enkele knop van favoriet
veranderen ([FAVORITE UP/ASSIGNABLE])
1. Druk op [FAVORITE UP/ASSIGNABLE].
U gaat naar de volgende favoriet, die geregistreerd is na de huidig geselecteerde favoriet.
Als u het laatste nummer in een bank selecteerde, gaat u naar
een favoriet in de volgende bank.
Nummers of banken waarin geen favorieten zijn geregistreerd,
zullen overgeslagen worden.
Favorieten in een lijst registreren, oproepen
of bewerken
Ongeacht of FAVORITE [ON/OFF] aan is, u kunt een lijst met geregistreerde favorieten bekijken, en registraties toevoegen of oproepen.
Een eerder geregistreerde favoriet kan ook verwijderd worden of het
nummer waarin deze geregistreerd is, kan veranderd worden.
In de favorieten lijst wordt een geregistreerde Patch met ‘(PAT)’ aangegeven, voor een ritmeset wordt ‘(RHY)’ aangegeven, en een Performance wordt met ‘(PRF)’ aangeduid.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op FAVORITE [ON/FF].
Het FAVORITE LIST scherm verschijnt.
fig.disp-favorlist.eps
Bank Number
Favorite Number
2. Gebruik [] [] om de gewenste bank te selecteren.
3. Gebruik de VALUE knop, [] [] of [DEC] [INC] om de
gewenste favoriet te selecteren.
De functie van deze knop hangt af van de systeem instelling
‘Assignable Switch’ (p.148). Als ‘ASSIGNABLE Switch’ op
‘FAVORITE UP’ is ingesteld, kunt u van favorieten veranderen
zoals hierboven wordt beschreven.
Een pedaal gebruiken om favorieten
te selecteren (PATCH SELECT pedaal)
U kunt van favorieten veranderen met gebruik van een pedaalschakelaar (apart verkrijgbaar), die op de PATCH SELECT jack is aangesloten.
Een stereo kabel kan gebruikt worden om twee pedaalschakelaars op
de PATCH SELECT jack aan te sluiten. (zie het aansluitingsdiagram op
p.21).
Als u FAVOTITE [ON/OFF] aan zet (knop verlicht), en op het pedaal
dat op de PATCH SELECT jack is aangesloten drukt, zal het favoriete
nummer dienovereenkomstig onhoog of omlaag gaan.
Wanneer slechts één pedaal is aangesloten, zal het favoriete nummer
omhoog gaan als het pedaal wordt ingedrukt.
Deze pedaalfunctie werkt volgens de systeeminstelling ‘Patch
Select’. Voor details kijkt u bij de systeeminstelling ‘Patch Select’
(p.147).
48
Page 49
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
De JUNO-STAGE in de
Performance mode bespelen
Een Performance bevat Patch (of ritmeset) toewijzingen voor elk Part,
alsmede volume en pan instellingen.
Als u van Performance verandert, roept u de instellingen van Parts 116, samen met de andere gerelateerde instellingen die in die Performance zijn opgeslagen, op.
In de Performance mode is een ‘keyboard switch’ instelling,
welke specificeert welke van de Parts 1-16 geluid zal produceren. Als u in de Performance mode op het toetsenbord speelt, zult
u de Parts horen waarvan de keyboard switch op ‘ON’ staat, en
het Part dat op dat moment geselecteerd is (het ‘huidige Part’).
Meer over de keyboard switch vindt u bij ‘De Parts die geluid zullen produceren selecteren (Keyboard Switch)’ (p.134).
Instellingen die in een Performance
worden opgeslagen
Als u een Performance die u heeft bewerkt wilt behouden, drukt u op
[WRITE] om deze als een User Performance op te slaan. Voor details
over opslaan, kijkt u bij ‘Een door u gecreëerde Performance opslaan
([WRITE])’ (p.133).
Een Performance bevat de volgende instellingen:
• Alle parameters die in het PERFORM PLAY scherm bewerkt kunnen worden (p.134) (Performance parameters).
• Instellingen voor de D Beam en andere regelaars (p.135).
• Arpeggio en Chord Memory instellingen (p.60, p.64).
• Ritmepatroon groep nummer (p.74).
• De inhoud van effectbewerking die in de Performance mode is
uitgevoerd (p.82).
Een Performance selecteren
De Performances van de JUNO-STAGE zijn in twee groepen verdeeld:
User en Preset.
USER
Dit is een groep herschrijfbare Performances binnen de JUNO-STAGE.
Performances die u creëert, kunnen in deze groep worden opgeslagen. De User groep bevat reeds 64 Performances.
PRST (Preset)
Dit is een groep van niet herschrijfbare Performances binnen de
JUNO-STAGE. Echter, aangezien u vrij bent de huidig geselecteerde
Performance te bewerken, kunt u een Preset Performance selecteren,
deze bewerken, en de bewerkte Performance in de User groep opslaan.
1. Druk op [PERFORM].
De JUNO-STAGE gaat naar de Performance mode, en het PERFORM PLAY scherm verschijnt.
fig.disp-prfrmplay.eps
Song naam
of
ritmepatroon
Performance groep
Performance nummer/naam
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de Performance
groep te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Performance groep te selecteren.
Song afspeel locatie
of
ritmepatroon status
Huidige part
Tempo
Wanneer een Performance wordt bewerkt, wordt een ‘*’ in het
PERFORM PLAY scherm getoond.
De veranderingen die u aanbrengt door het bewerken van een
Performance zijn tijdelijk. Deze worden genegeerd als de stroom
wordt uitgezet of een andere Performance selecteert. Als u de
veranderingen in een Performance die u heeft bewerkt wilt
behouden, moet deze in het User geheugen worden opgeslagen
(p.133).
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Performance
nummer te verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Performance te selecteren.
Performances uit een lijst selecteren
Wanneer de cursor zich op het Performance nummer bevindt, kunt u
op [ENTER/LIST] drukken voor toegang tot het PERFORMANCE LIST
scherm.
fig.disp-prfrmlist.eps
Gebruik [] [] om de Performance groep te selecteren, gebruik
de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Performance te selecteren, en druk op [ENTER].
Uw keuze voor de Performance wordt bevestigd, en u keert neer het
PERFORM PLAY scherm terug.
49
Page 50
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
Als u in plaats van [ENTER] op [EXIT] drukt, keert u naar het vorige
scherm terug, zonder dat het Performance nummer is veranderd.
Performances op nummer selecteren
([NUMERIC])
Als de cursor zich op het Performance nummer bevindt, kunt u een
Performance selecteren door [NUMERIC] in te drukken, de [0]-[9] te
gebruiken om het gewenste Performance nummer te specificeren, en
op [ENTER] te drukken.
Als u op [NUMERIC] drukt in plaats van [ENTER], keert u naar het vorige scherm terug, zonder dat het Performance nummer is veranderd.
Veelgebruikte Performances registreren en
selecteren (FAVORITE)
Performances die u vaak gebruikt kunnen in ‘Favorite’ geregistreerd
worden, zodat deze op elk gewenst moment direct opgeroepen kunnen worden.
Voor details, zie ‘Favoriete Patches of Performances registreren en oproepen (FAVORITE)’ (p.47).
Een Part selecteren
Het op dat moment geselecteerde Part wordt het ‘huidige Part’ genoemd.
1. Druk op [PERFORM] of [PART SELECT], zodat dit verlicht is.
Het PERFORM PLAY of PART SELECT scherm verschijnt.
Als u zich in het PERFORM PLAY scherm bevindt
Part nummer
2. Gebruik [] [] om een Part te selecteren.
Als u zich in het PART SELECT scherm bevindt
Part nummer
Een pedaal gebruiken om Performances te
selecteren (PATCH SELECT Pedaal)
Met gebruik van een pedaalschakelaar (apart verkrijgbaar) die op de
PATCH SELECT jack is aangesloten, kunt u van Performance veranderen.
U kunt een stereo kabel gebruiken om twee pedaalschakelaars op de
PATCH SELECT jack aan te sluiten. (raadpleeg het aansluitingsdiagram op p.21).
Elke keer dat een pedaal, aangesloten op de PATCH SELECT jack, in
de Performance mode wordt ingedrukt, zal het Performance nummer
dienovereenkomstig toenemen of afnemen.
Als u één pedaal heeft aangesloten, zal het Performance nummer toenemen wanneer het pedaal wordt in gedrukt.
Dit pedaal functioneert volgens de systeeminstelling ‘Patch
Select’. Voor details kijkt u bij de systeeminstelling ‘Patch select’
(p.147).
3. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Part nummer te
verplaatsen.
4. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Part te selecteren.
Als Split of Dual zijn ingeschakeld (d.w.z: als [SPLIT] of [DUAL]
verlicht is), kan alleen het Upper of Lower Part geselecteerd worden.
Een Patch voor elk Part selecteren
Hier ziet u, hoe de Patch, die aan een Part is toegewezen, geselecteerd wordt.
1. Selecteer een Part in het PART SELECT scherm.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de Patch groep of
het Part nummer te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch te
selecteren.
Voor details over het selecteren van Patches, zie ‘Patches selecteren in de Patch mode’ (p.45).
50
Page 51
Gestapelde geluiden spelen (DUAL)
‘Dual’ verwijst naar een instelling, waarbij twee Patches samen klinken.
Als Dual aan is, zullen de Patches van Part 1 en Part 2 gelijktijdig klinken. Part 1 wordt het ‘Upper’ Part genoemd, en Part 2 wordt het ‘Lower’ Part genoemd.
1. Druk op [DUAL], zodat dit verlicht is.
De Dual keyboard mode wordt geselecteerd.
[PART SELECT] licht op, en het PART SELECT scherm verschijnt.
fig.disp-pfrm-dual.eps
Niveauknop
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
1. Druk op [SPLIT], zodat dit verlicht is.
De Split keyboard mode wordt geselecteerd.
[PART SELECT] licht op, en het PART SELECT scherm verschijnt.
fig.disp-pfrm-splt.eps
Niveauknop
Het rechterhand toetsenbord gebied speelt de Upper Patch, en
het linkerhand toetsenbord gebied speelt de Lower Patch.
fig.split.eps
Splitspunt (C4)
UPPERLOWER
De Upper en Lower Patches klinken samen.
2. Om de Dual keyboard mode te annuleren, drukt u op [DUAL],
zodat de verlichting uitdooft.
In het PART SELECT scherm kunt u de cursor naar een niveau
knop icoon in het scherm verplaatsen, en de VALUE knop of
[DEC] [INC] gebruiken om het volumeniveau van het Part (LEVEL)
aan te passen. Dit is een gemakkelijke manier om de volumebalans tussen de upper en lower Parts bij te stellen.
Als u [DUAL] aan zet, wordt de Keyboard Switch (schakelaar)
(p.134) op ‘ON’ gezet voor het Upper en Lower Part, en op
‘OFF’ gezet voor 3-16, ongeacht de eerdere instelling van de
keyboard schakelaar.
Als u [DUAL] aan zet, wordt de Keyboard Reeks instelling
(p.134) op ‘C-G9’ ingesteld (volledig toetsenbord) voor het
Upper en Lower Part, ongeacht de eerdere instelling van de Keyboard Reeks.
Het toetsenbord in twee gebieden
verdelen om aparte geluiden te spelen
(SPLIT)
‘Split’ verwijst naar een instelling, waarbij het toetsenbord in rechter
en linkerhand gebieden wordt verdeeld, waarbij in elk gebied een andere Patch wordt gespeeld. De toets, waarop het toetsenbord wordt
verdeeld, wordt het ‘splitspunt’ genoemd.
Als u Split aan zet, zal het rechterhand gebied van het toetsenbord de
Patch die aan Part 1 is toegewezen spelen, en in het linkerhand gebied wordt de Patch die aan Part 2 is toegewezen gespeeld. Part 1
wordt het ‘Upper’ Part genoemd, en Part 2 wordt het ‘Lower’ Part genoemd. Het splitspunt valt binnen het Upper gebied. De splitspunt
toets behoort tot het Upper gebied.
Als u het instrument aan zet, is het splitspunt op ‘C4’ ingesteld.
2. Om de Split mode op te heffen, drukt u op [SPLIT], zodat de verlichting uitdooft.
In het PART SELECT scherm kunt u de cursor naar een niveau
knop icoon in het scherm verplaatsen, en de VALUE knop of
[DEC] [INC] gebruiken om het volumeniveau van het Part (LEVEL)
aan te passen. Dit is een gemakkelijke manier om de volumebalans tussen de upper en lower Parts bij te stellen.
Als u [SPLIT] aan zet, wordt de Keyboard Switch instelling
(p.134) op ‘ON’ gezet voor het Upper en Lower Part, en op
‘OFF’ gezet voor 3-16, ongeacht de eerdere instelling van de
keyboard schakelaar.
Als u [SPLIT] aan zet, wordt de Keyboard Reeks (p.134) voor
Upper zo ingesteld dat deze reikt vanaf het splitpunt tot ‘C-G9’,
terwijl Lower zo wordt ingesteld dat deze reikt van ‘C-‘ tot aan de
toets links van het splitspunt, ongeacht eerdere instellingen.
Het splitspunt veranderen
In de Split keyboard mode wordt het splitspunt (de locatie, waarop het
toetsenbord wordt verdeeld) zo veranderd.
1. Terwijl [SPLIT] verlicht is, houdt u [SPLIT] ingedrukt, en, drukt u op
de toets die u als splitspunt wilt specificeren.
De toets die u indrukte, zal het nieuwe splitspunt worden.
De splitspunt toets behoort tot het Upper gebied.
2. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [EXIT].
Het splitspunt kan ook gespecificeerd worden door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [SPLIT] te drukken, voor toegang tot een
instellingsvenster. In dit geval opent u het instellingsvenster,
gebruikt u de VALUE knop of [DEC] [INC] om het gewenste splitspunt te specificeren, en dan, drukt u op [EXIT] om het venster te
sluiten.
51
Page 52
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
De toetsenbord instellingen
veranderen
De toonhoogte met stappen van een octaaf
veranderen (OCTAVE [DOWN] [UP])
Octave Shift is een functie die de toonhoogte van het toetsenbord in
stappen van een octaaf verandert.
Als u uw rechterhand gebruikt om een laag Part te spelen, zoals een
baslijn, is deze wellicht gemakkelijker te spelen als het toetsenbord
één of twee octaven omlaag wordt ingesteld.
1. Druk op OCTAVE [DOWN] of [UP].
fig.disp-octvshift.eps
Als [DOWN] wordt ingedrukt, zal de toonhoogte één octaaf verlaagd worden, en als [UP] wordt ingedrukt, zal de toonhoogte
één octaaf stijgen.
U kunt de toonhoogte maximaal drie octaven lager (-3) of drie
octaven hoger (+3) maken.
Een instellingsvenster opent als u één van deze knoppen indrukt,
en zal sluiten, kort nadat u de knop loslaat.
Als u een andere waarde dan ‘0’ instelt, zal ofwel OCTAVE
[DOWN] of [UP] verlicht zijn.
Door OCTABE [DOWN] en [UP] gelijktijdig in te drukken, kunt u
de waarde opnieuw op ‘0’ instellen.
In de Patch mode of Piano mode blijft de octave shift instelling
behouden, zelfs als u van Patch verandert.
De toonhoogte met halve toon stappen
transponeren ([TRANSPOSE])
Transpose is een functie die de toonhoogte van het toetsenbord in
stappen van halve tonen verandert.
U kunt dit gebruiken om transponerende instrumenten, zoals trompet
of klarinet, te spelen op de toonhoogtes die in de bladmuziek worden
aangegeven.
1. Houd [TRANSPOSE] ingedrukt, en druk op [-] of [+].
fig.disp-trans.eps
Specificeer de hoeveelheid transpositie in stappen van halve
tonen (G-F#: 5-+6 halve tonen).
Een instellingsvenster zal geopend worden als u één van deze
knoppen indrukt, en zal sluiten, kort nadat u de knop loslaat.
Wanneer een andere waarde dan ‘C’ is ingesteld, zal [TRANSPOSE] oplichten.
Door [TRANSPOSE] ingedrukt te houden en gelijktijdig op
[DOWN] en [UP] te drukken, kan de waarde opnieuw op ‘C’
worden ingesteld.
Er is één Transpose instelling voor de gehele JUNO-STAGE. De
veranderde instelling zal onthouden worden, zelfs als u van
Patch of Performance verandert.
Deze instelling kan niet worden opgeslagen. De waarde wordt
opnieuw op ‘C’ ingesteld wanneer de JUNO-STAGE wordt aangezet.
In de Patch mode of Piano mode kan deze instelling niet worden
opgeslagen. De waarde wordt opnieuw op ‘0’ ingesteld als u de
JUNO-STAGE aan zet.
In de Performance mode of MIDI controller mode kan een Octave
Shift instelling voor elk Part worden gespecificeerd.
52
Page 53
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
De stemming in een Arabische of andere
stemming veranderen (Scale Tune)
De gelijkzwevende stemming is de stem methode die vandaag de dag
in muziek, inclusief Westerse muziek, wordt gebruikt. Op de JUNOSTAGE kunt u echter andere stemmingen opnieuw creëren, door de
toonhoogtes van de noten individueel te veranderen.
Met gebruik van deze mogelijkheid kunt u de stemming van het instrument veranderen in de stemming die voor Barok of andere klassieke
muziek werd gebruikt of instellen op stemmingen die in Arabische muziek worden gebruikt.
Deze optie wordt ‘Scale Tune’ genoemd.
Met Scale Tune kan de toonhoogte van elke noot in stappen van een
cent (1/100
de stemming, worden gewijzigd.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [] [] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
3. Druk op [2 (GENERAL)].
4. Druk op [3 )SOUND)].
5. Gebruik [] [] om de cursor naar ‘Scale Tune Switch’ of
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te selecte-
7. Als u de instellingen wilt opslaan, drukt u op [7 (WRITE)].
8. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
ste
van een halve toon), gerelateerd aan de gelijkzweven-
[ENTER].
Het System Menu venster verschijnt.
‘Patch Scale Tune for C-B’ te verplaatsen.
ren.
ParameterReeksUitleg
Scale Tune
Switch
Patch Scale
Tune for
C–B
In de Performance mode kan de Scale Tuning voor elk Part
gespecificeerd worden. Voor details kijkt u bij de systeemparameter ‘Part Scale Tune for C-B” (p.143).
OFF, ON
-64–+63
Zet dit op ON als u in een andere
stemming dan de gelijkzwevende wilt
spelen.
Specificeert het verschil in toonhoogte
in stappen van een cent (1/100ste van
een halve toon), gerelateerd aan de
gelijkzwevende stemming.
●Gelijkzwevende stemming
Dit verdeelt het octaaf in twaalf gelijke intervallen, en is de
meest gebruikte stemming, vooral in Westerse muziek.
●Just intonatie (grondtoon C)
In vergelijking met de gelijkzwevende stemming hebben de
drieklanken een reinere klank in de Just Intonatie stemming.
Dit is echter het geval in één toonsoort, en drieklanken zullen
onduidelijk worden als u in een andere toonsoort speelt.
●Arabische stemming
In vergelijking met de gelijkzwevende stemming zijn de E en
B noten in deze stemming een kwart toon lager, en de C#,
F#, en G# noten een kwart toon hoger gestemd. Er is een
natuurlijke terts (een interval tussen een majeur terts en een
mineur terts) tussen G en B, C en E, F en G#, Bb en C#, en Eb
en F#.
Op de JUNO-STAGE kan de Arabische stemming in de
toonsoorten G, C, en F worden gebruikt.
Voorbeeld: grondtoon C
Als u Just Intonatie met de grondtoon C wilt gebruiken of een
Arabische stemming, zet u de ‘Scale Tune Switch’ op ‘ON’, en
stelt u ‘Patch Scale Tune for C-B’ in, zoals in de tabel wordt
getoond.
Gelijk-
Nootnaam
C00-6
C
D0+4-2
E
E0-14-51
F0-2-8
F
G0+2-4
G
A0-160
B
zwevende
stemming
0-8+45
0+16-12
0-10+43
0+14+47
0+14-10
Just Intonatie
Arabische
stemming
53
Page 54
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
De aanslag van het toetsenbord
aanpassen
U kunt het instrument zo instellen, dat alle noten op een vaststaand volume klinken, ongeacht de sterkte (velocity) waarmee u de toetsen bespeelt of de manier waarop het toetsenbord op uw aanslag reageert.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [] [] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
Het System Menu venster verschijnt.
3. Druk op [3 (KBD/CTRL)].
4. Druk op [2 (KBD)].
5. Gebruik [] [] om een parameter te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC]\ om de gewenste waarde
te selecteren.
ParameterReeksUitleg
De velocity die geproduceerd
wordt als een toets wordt gespeeld.
REAL: de velocity is
afhankelijk van de sterkte,
Keyboard
Velocity
Keyboard
Velocity
Curve
Keyboard
Velocity Sens
REAL,
1–127
LIGHT,
MEDIUM,
HEAVY
-63–+63
waarmee de toets wordt
gespeeld.
1-127: een vaststaande
velocity wordt geproduceerd,
ongeacht de sterkte waarmee
de toets wordt gespeeld.
Specificeert de gevoeligheid van
de aanslag.
LIGHT: lichte synthesizer
MEDIUM: Normaal
HEAVY: akoestische piano
Dit is een nauwkeurigere aanpassing van de toetsenbord gevoeligheid, nadat de Keyboard Velocity
Curve is toegepast. Hogere instellingen voor deze parameter veroorzaken dat hogere velocity waardes
worden verzonden, als u de toetsen sterker bespeelt.
De toonhoogte in Real Time
veranderen (Pitch Bend/Modulatie
hendel)
Als de hendel naar links wordt bewogen, terwijl een toets ingedrukt
wordt gehouden, zal de toonhoogte stijgen. Dit wordt ‘pitch bend’ genoemd.
Door de hendel van u af te duwen, wordt Vibrato geproduceerd. Dit
wordt ‘modulatie’ genoemd.
Als de hendel van u af wordt geduwd, terwijl deze naar links of rechts
wordt bewogen, worden beide effecten gelijktijdig toegepast.
fig.Q1-
Pitch bendModulatie
De pitch bend reeks kan voor elke Patch apart gespecificeerd
worden. Zie ‘Pitch Bend Reeks Up/Down’ (p.101).
In de Performance mode kan deze instelling voor elk Part onafhankelijk worden gemaakt (p.141).
7. Om de instellingen te behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
8. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
Wanneer de Keyboard Velocity Curve instelling wordt veranderd, heeft dit ook effect op de ‘Key Touch Select’ instelling van
de Piano mode (p.117).
54
Page 55
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Functies aan [S1] [S2] toewijzen
U kunt verscheidene, aan uitvoering gerelateerde functies aan [S1] en
[S2] toewijzen. Als u [S1] of [S2] aan of uitzet, wordt de toegewezen
functie ook aan of uitgezet.
Wanneer Split of Dual is geselecteerd (in de Performance mode),
voeren deze schakelaars de functie die aan het op dat moment
geselecteerde Part (‘huidige Part’)
is toegewezen uit. Het Part, dat
met wordt aangegeven is
het Part waarvoor [S1] [S2] zal werken.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [S1] of [S2].
Een scherm als het volgende verschijnt.
fig.DBeamAsgn_70
(Voorbeeldscherm in Patch mode)
Monofoon spelen
Bij stap 3 van bovenstaande procedure wijst u ‘MONO/POLY’ aan
‘Switch 1’ of ‘Switch 2’ toe.
Wanneer [S1] of [S2] wordt aan of uitgezet, zal er tussen Monofoon
en polyfoon spelen worden afgewisseld.
Dit is in het bijzonder effectief wanneer dit voor synth basgeluiden
wordt gebruikt.
Het ‘Double-bending’ van een gitarist
simuleren
Bij stap 3 hierboven stelt u ‘Switch 1’ of ‘Switch 2’ op ‘BEND MODE’
in.
Als u [S1] of [S2] aan of uitzet, zal de ‘BEND MODE’ instelling
‘CATCH+LAST’ aan of uitgezet worden.
Als ‘CATCH+LAST’ aan staat, en u een akkoord speelt en de pitch
bend hendel gebruikt, wordt de pitch bend alleen op de laatst gespeelde noot toegepast. Bijvoorbeeld, als u een akkoord speelt in de
volgorde ‘D’ en ‘C’, zal door het naar rechts bewegen van de pitch
bend hendel alleen de toonhoogte van de ‘C’ noot worden verhoogd.
Dit is in het bijzonder effectief wanneer gebruikt voor een gitaar
geluid.
2. Gebruik [] [] om de gewenste parameter te selecteren.
‘Switch 1’ maakt instellingen voor [S1], en ‘Switch 2’ maakt
instellingen voor [S2].
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de instelling te specificeren.
Voor details over de parameters en waardes, die toegewezen
kunnen worden, kijkt u bij ‘[3 [S1/S2]’ (p.136) in de Performance mode, en kijk bij ‘Switch 1’ (p.149) in de Patch mode.
4. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
In de Performance mode worden de [S1] [S2] instellingen als uitvoeringsinstellingen opgeslagen. Als u deze instellingen wilt
behouden, drukt u op [WRITE] om deze in de Performance op te
slaan (p.133).
In de Patch mode worden de [S1] [S2] instellingen als systeeminstellingen opgeslagen. Om deze instellingen te behouden, drukt
u op [7 (WRITE)].
Portamento besturen
Bij stap 3 van bovenstaande procedure wijst u ‘PORTAMENTO’ aan
‘Switch 1’ of ‘Switch 2’ toe.
Als [S1] of [S2] wordt aan of uitgezet, zal Portamento ook aan of uit
worden gezet.
Dit is in het bijzonder effectief wanneer dit voor synth basgeluiden
wordt gebruikt.
De snelheid van het Organ Rotary effect
veranderen
Als u wilt dat [S1] of [S2] de snelheid van het roterende effect veranderen, maakt u instellingen als volgt.
Hier wordt uitgelegd hoe [S1] gebruikt wordt voor besturing van het
effect. Als u [S2] wilt gebruiken, leest u simpelweg ‘Switch 2’ waar
‘Switch 1’ wordt genoemd.
In de Patch mode
1. Wijs de systeeminstelling ‘Switch 1’ aan ‘SYS CTRL 1 SRC’ toe.
1) Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [S1].
Een instellingsvenster verschijnt.
2) Voor ‘Switch 1’ stelt u ‘Assign’ op ‘SYS CTRL 1 SRC’
in.
In dit voorbeeld gebruiken we ‘SYS CTRL 1 SRC’.
2. Selecteer de Patch waarop het effect toegepast moet worden.
1) Druk op [PATCH] om naar het PATCH PLAY scherm te gaan.
2) Selecteer een Patch.
U wilt waarschijnlijk een orgel geluid selecteren.
3. Maak effectinstellingen.
1 Druk op [EDIT] en selecteer ‘EFFECT EDIT’.
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
2 Druk op [3 (MFX)].
Het MFX scherm verschijnt.
3 Kies ’21:ROTARY’ als het MFX type.
4 Druk op [4 (CTRL)].
55
Page 56
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Het MFX CTRL scherm verschijnt.
5) In het MFX CTRL scherm maakt u de volgende instellingen.
• Als de ‘Source’ specificeert u ‘SYS CTRL 1’.
• Als de ‘Destination’ specificeert u ‘Speed’.
• Stel de ‘Sens’ waarde op de gewenste hoeveelheid effect
in.
4. Het aan/uitzetten van [S1] zal de snelheid van het roterende
effect veranderen.
De bovenstaande procedure kan ook gebruikt worden om instellingen voor andere effecten te maken. U kunt bijvoorbeeld de
hoeveelheid Drive voor een overdrive effect veranderen.
Als u deze instellingen wilt behouden, slaat u de systeeminstellingen in System op (p.145), en de effectinstellingen slaat u in de
Patch op (p.97).
Wanneer het effect moeilijk hoorbaar is, controleert u de volgende instellingen.
• In het EFFECT ROUTING scherm (p.80) van de geselecteerde
Patch, controleert u of het ‘Tone Output Level’ verhoogd is voor
Tones waarvan de ‘Tone Switch’ aan is, en of het ‘MFX Output
Level’ hoog genoeg is. Als deze instellingen te laag zijn, verhoogt u deze.
• In het EFFECT ROUTING scherm (p.80) van de geselecteerde
Patch controleert u of ‘PATCH OUT’ op ‘MFX’ is ingesteld. Wanneer een andere instelling is geselecteerd, verandert u deze in
‘MFX’.
■ In de Performance mode
Voordat u verdergaat met de volgende procedure prepareert u de
Patch, waarop u het rotatie effect wilt toepassen. Maak instellingen,
zoals beschreven in stappen 2 en 3 van ‘In de Patch mode’.
1. Voor het gewenste Part van de Performance selecteert u de Patch
die u hierboven heeft geprepareerd.
Voor deze uitleg gebruiken we Part 2 (of LOWER) als voorbeeld.
• Onder ‘OUTPUT’ stelt u ‘MFX SEL’ op ‘1’ in.
• Zet de ‘MFX1’ Source op ‘P 2 (of LO)’ (het Part dat u bij
stap 1 selecteerde). Als u deze instelling maakt, zal het
MFX Type ‘2: ROTARY’ aangeven.
3) Druk meerdere malen op [EXIT] om naar het PERFORM PLAY
scherm te gaan.
4. Gebruik [S1] om het effect toe te passen.
1) In het PERFORM PLAY scherm of PERFORM SELECT scherm
selecteert u Part 2 (of LOWER).
Het [S1] effect wordt op het huidige Part toegepast. Selecteer
het Part waarop u het effect wilt toepassen.
2) Wanneer [S1] aan of uit wordt gezet, zal de snelheid van het
roterende effect worden afgewisseld.
Om deze instellingen te behouden, slaat u ze in de Performance
op (p.133).
De D Beam controller gebruiken
om het geluid te wijzigen
De D Beam controller kan eenvoudig gebruikt worden door een hand
erboven te bewegen. Deze kan gebruikt worden om verscheidene effecten toe te passen, afhankelijk van de functie die er aan is toegewezen. Op de JUNO-STAGE kan de D Beam controller niet alleen voor
het wijzigen van geluiden worden gebruikt, maar ook voor het besturen van de toonhoogte van een mono (solo) synthesizer geluid.
1. Druk op de D BEAM [SOLO SYNTH], [ACTIVE EXPRESS] of [ASSIGNABLE] knop om de D Beam controller aan te zetten.
KnopUitleg
[SOLO SYNTH]
[ACTIVE EXPRESS]
[ASSIGNABLE]
Hiermee kan de D Beam controller als mono
synthesizer worden gebruikt.
De D Beam controller voegt het ideale type
expressie voor elk geluid toe.
Voert de functie die aan de D Beam controller is toegewezen uit.
2. Wijs de Performance parameter ‘Switch 1’ aan ‘SYS CTRL 1 SRC’
toe.
* Stel het systeem control nummer (SYS CTRL) zo in, dat het over-
eenkomt met de waarde die u voor ‘Source’ heeft geselecteerd,
bij stap 3-5 van ‘In de Patch mode’.
1) Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [S1].
Een instellingsvenster verschijnt.
2) Voor ‘Switch 1’ stelt u ‘Assign’ op ‘SYS CTRL 1 SRC’ in.
3) Druk op [EXIT] om naar het PERFORM PLAY scherm te gaan.
3. Maak effectinstellingen.
1) Druk op [EDIT] en selecteer ‘EFFECT EDIT’.
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
2) In het EFFECT ROUTING scherm maakt u de volgende instellin-
gen.
• Stel het Part nummer links boven op ‘PART 2 (of LOWER) ‘
in.
• Onder het Part nummer stelt u ‘OUTPUT’ op ‘MFX’ in.
56
2. Terwijl u het toetsenbord bespeelt om geluid te produceren,
plaatst u uw hand boven de D Beam controller, en beweegt u
deze langzaam omhoog en omlaag.
Een effect wordt op het geluid toegepast, afhankelijk van de functie die aan de D Beam controller is toegewezen.
3. Om de D Beam controller uit te zetten, drukt u nogmaals op de
knop die u bij stap 1 indrukte, zodat de indicator uitdooft.
Als de Performance mode is geselecteerd, wordt de aan/uit
instelling van de D Beam controller voor elke Performance als
onderdeel van de Performance instellingen opgeslagen.
Page 57
Het bruikbare bereik van de D Beam controller
Het volgende diagram toont de bruikbare reeks van de D Beam
controller. Als u uw hand buiten deze reeks beweegt, wordt er
geen effect geproduceerd.
fig.DBeamReeks
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
2. Druk op [] [] om de parameter te selecteren.
De bruikbare reeks van de D Beam
controller wordt erg smal als deze in
direct zonlicht wordt gebruikt.Wanneer
dit niet naar verwachting functioneert,
stelt u de gevoeligheid bij, passend bij
de helderheid van de locatie waar u
zich bevindt. ➝ “D Beam Sens” (p. 151)
SOLO SYNTH
Op de JUNO-STAGE kan een mono synthesizer gespeeld worden,
waarvan de toonhoogte door de D Beam controller wordt bestuurd.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op D BEAM [SOLO SYNTH].
Een scherm zoals het volgende verschijnt.
2. Druk op [] [] om de parameter te selecteren.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om instellingen te maken.
Voor details over de beschikbare parameters en waardes, zie
‘[4 (ATV EXP)]’ (p.153).
4. Als u deze instellingen wilt behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
U kunt de functie knoppen onder in het scherm gebruiken om
naar de D Beam controller Assign of Solo Synth instellingsvensters te gaan.
5. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
Instellingen voor de Active Expression worden als systeeminstellingen opgeslagen.
ASSIGNABLE
U kunt verscheidene functies aan de D Beam controller toewijzen, en
een brede reeks effecten in Real Time op het geluid toepassen.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op D BEAM [ASSIGNABLE].
Een scherm zoals het volgende verschijnt.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om instellingen te maken.
Voor details over de beschikbare parameters en waardes, zie ‘[3
(SYNTH)]’ (p.152).
4. Als u de instellingen wilt behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
U kunt de functie toetsen onder in het scherm gebruiken om naar
de D Beam Assignable of Active Expression schermen te gaan.
5. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
Instellingen voor de Solo Synth worden in de systeeminstellingen
opgeslagen.
ACTIVE EXPRESSION
U kunt de D Beam controller gebruiken om het ideale type expressie
voor elk geluid toe te passen.
De manier waarop expressie wordt toegepast verschilt per
geluid. Bij sommige geluiden kan het effect moeilijk te onderscheiden zijn.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op D BEAM [ACTIVE EXPRESS].
Een scherm als het volgende verschijnt.
(Voorbeeldscherm in de Patch mode)
2. Druk op [] [] om de parameter te selecteren.
3. Gebruik de VALUE knop of[DEC] [INC] om instellingen te maken.
Voor details over de beschikbare parameters en waardes, kijk bij
‘[4 (DBASGN)]’ (p.136) in de Performance mode, en zie ‘[5
(ASSIGN)]’ (p.153) in de Patch mode.
U kunt de functie knoppen onder in het scherm gebruiken om
naar de D Beam controller Active Expression of Solo Synth instellingsvensters te gaan.
4. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
In de Performance mode worden de toewijsbare instellingen als
instellingen van de Performance opgeslagen. Om deze instellingen op te slaan, drukt u op [WRITE] om ze in de Performance op
te slaan (p.133).
In de Patch mode worden de toewijsbare instellingen als systeeminstellingen opgeslagen. Om deze instellingen te behouden,
drukt u op [7 (WRITE)].
57
Page 58
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
De knoppen gebruiken om het
geluid te wijzigen (SOUND MODIFY)
U kunt de SOUND MODIFY knoppen gebruiken om het geluid in Real
Time te wijzigen.
Als u in de Patch mode een ritmeset heeft geselecteerd, zullen de
ENVELOPE [ATTACK]/[RELEASE] knoppen en de [CUTOFF]/
[RESONANCE] knoppen elke toets (ritme tone) apart beïnvloeden.
Op welke parameters de SOUND MODIFY knoppen effect hebben, is afhankelijk van waar u zich bevindt: in de Patch mode of
de Performance mode (MASTER EQ is een uitzondering). Voor
details, zie de uitleg in de relevante sectie.
In de Performance mode beïnvloeden deze knoppen het huidige
Part (het op dat moment geselecteerde Part). In het PERFORM
PLAY scherm of PART SELECT
scherm wordt het Part waarbij
wordt getoond door de
SOUND MODIFY knoppen beïnvloed.
Afhankelijk van de instellingen van de Patch, kan het draaien
aan een knop in sommige gevallen geen effect hebben.
R: Release Time: Tijd waarbinnen het geluid wegsterft, nadat de toets
is losgelaten.
Op de JUNO-STAGE kunt u de twee ENVELOPE knoppen gebruiken
om de A (Attack) en R (Release) tijden van de op dat moment geselecteerde Patch aan te passen.
Mode
Parameter
WaardeUitleg
[ATTACK] knob
Performance
(Each Part)
Patch
(Patch)
Patch
(Rhythm Set)
Attack
Time
Offset
Attack
Time
Offset
A-Env
Time 1
-64–+63
-63–+63
0–127
Past de tijd aan vanaf het
moment dat de toets wordt
ingedrukt, totdat het geluid het
maximale niveau bereikt.
Door de knop naar rechts te
draaien, wordt de Attack tijd
langer, en door deze naar
links te draaien wordt de
Attack tijd korter.
[RELEASE] knob
Performance
(Each Part)
Patch
(Patch)
Patch
(Rhythm Set)
Release
Time
Release
Time
Offset
A-Env
Time 4
-64–+63
-63–+63
0–127
Past de tijd aan vanaf het
moment dat de toets wordt losgelaten, totdat het geluid niet
langer hoorbaar is. Als de
knop naar rechts wordt
gedraaid wordt de Release
tijd langer, en naar links
gedraaid wordt de Release
tijd korter.
* In het geval van een ritme-
set wordt de geselec-teerde toets in het
instellingsvenster getoond
(bijvoorbeeld C4).
De manier waarop het volume verandert
wijzigen (ENVELOPE [ATTACK]/[RELEASE]
knoppen)
De ‘Envelope’ is de vorm van de volumeveranderingen vanaf het
moment dat een instrument begint te klinken, totdat het tot stilte wegsterft. Op een toetsinstrument specificeert de Envelope de manier
waarop het volume verandert, beginnend op het moment dat een toets
wordt ingedrukt, en hoe deze wegsterft nadat de toets is losgelaten.
fig.Envelope-j.eps
A: Attack tijd
Volume
ADR
Note-onNote-off
A: Attack Time: Tijd vanaf het moment dat de toets wordt ingedrukt,
totdat het geluid zijn maximale niveau bereikt.
D: Decay Time: Tijd waarbinnen het niveau wegsterft, van het maxi-
male tot het sustain niveau.
S: Sustain niveau:Volume waarop het geluid zal doorklinken, terwijl
de toets ingedrukt wordt gehouden.
D: Decay tijd
S: Sustain niveau
R: Release tijd
S
Geluid eindigt
Tijd
Het klankkarakter wijzigen ([CUTOFF]/
[RESONANCE] knoppen)
U kunt deze knoppen gebruiken om het filter aan te passen dat specifieke frequentie regio’s van het geluid afkapt of omhoogduwt.
Deze zijn van invloed op de volgende parameters van de huidig geselecteerde Patch.
Mode
[CUTOFF] knob
Performance
(Each Part)
Patch
(Patch)
Patch
(Rhythm Set)
[RESONANCE] knob
Performance
(Each Part)
Patch
(Patch)
Patch
(Rhythm Set)
Parameter
Cutoff
Offset
Cutoff
Offset
Cutoff
Frequency
Resonance
Offset
Resonance
Offset
Resonance
WaardeUitleg
-64–+63
-63–+63
0–127
-64–+63
-63–+63
0–127
Past de frequentie (cutoff frequentie) waarop het filter toegepast begint te worden aan.
Door de knop naar rechts te
draaien wordt het geluid helderder, en door deze naar
links te draaien wordt het
geluid donkerder.
Duwt het geluid in de omgeving van de cutoff frequentie
omhoog, waardoor het geluid
een onderscheidend karakter
krijgt.
Als de knop naar rechts wordt
gedraaid wordt dit karakter
versterkt, en als de knop naar
links wordt gedraaid zwakt dit
karakter af.
58
Page 59
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Het niveau van de hoge en lage frequenties
aanpassen (MASTER EQ [LOW]/[HIGH]
knoppen)
Een functie aan het pedaal
toewijzen (Control Pedal)
U kunt deze knoppen gebruiken om de niveaus van de lage en hoge
frequentiereeksen van de equalizer, die op het algehele geluid wordt
toegepast, aan te passen (MASTER EQ).
Knob
[LOW]
[HIGH]
Parameter
Low Gain
High Gain
WaardeUitleg
Past het geluid van de lage
reeks aan.
-15–0–+15
-15–0–+15
Door de knop naar rechts te
draaien wordt het laag
omhooggeduwd, terwijl het
naar links draaien van de
knop het laagverzwakt.
Past het hoogaan.
Als de knop naar rechts wordt
gedraaid, wordt het hoog
omhooggeduwd, en als deze
naar links wordt gedraaid,
verzwakt het hoog.
Weerkaatsing toevoegen ([REVERB] knop)
U kunt Reverb (weerkaatsing) toepassen op de geluiden die u via het
toetsenbord speelt. Door Reverb toe te voegen, kunnen plezierige geluiden, typerend voor een uitvoering in een concertzaal of soortgelijke
locatie gecreëerd worden.
Mode
[REVERB] knob
Performance
Patch
Dit effect wordt toegepast als ‘REVERB’ in het EFFECT SWITCH
venster op ‘ON’ is ingesteld (p.79).
Parameter
Reverb
Send
Level
Reverb
Output
Level
WaardeUitleg
0–127
0–127
Past de hoeveelheid Reverb
aan.
Als de knop naar rechts wordt
gedraaid, wordt de Reverb
dieper, en als de knop naar
links wordt gedraaid neemt de
Reverb af.
De knoppen uitschakelen ([LOCK])
Als [LOCK] wordt ingeschakeld, worden de zeven SOUND MODIFY
uitgeschakeld, zodat het onopzettelijk bewegen van deze knoppen tijdens een uitvoering de instellingen niet zal veranderen.
1. Druk op [LOCK], zodat dit verlicht is.
De Lock functie wordt ingeschakeld, en de SOUND MODIFY
knoppen worden uitgeschakeld.
2. Om de Lock functie op te heffen, drukt u op [LOCK], zodat de verlichting uitdooft.
Verscheidene aan uitvoering gerelateerde functies kunnen aan een pedaal, dat op de achterpaneel CONTROL PEDAL jack is aangesloten,
worden toegewezen.
Pedalen, zoals een expressie pedaal (apart verkrijgbaar), pedaalschakelaars (DP serie, apart verkrijgbaar) of voetschakelaars (apart
verkrijgbaar) kunnen op de JUNO-STAGE worden aangesloten.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [] [] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
Het System Menu venster verschijnt.
3. Druk op [3 (KBD/CTRL)].
4. Druk op [3 (PEDAL)].
5. Gebruik [] [] om de ‘Control Pedal Assign’ te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste waarde
te selecteren.
WaardeUitleg
CC01–31, 33–95
BEND UP
BEND DOWN
AFTERTOUCH
OCT UP
OCT DOWN
START/STOP
TAP TEMPO
PROGRAM UP
PROGRAM
DOWN
FAVORITE UP
FAVORITE DOWN
ARP SW
CHORD SW
Controller nummers 1-31, 33-95
De toonhoogte stijgt in stappen van halve
tonen (maximaal 4 octaven), elke keer dat
het pedaal wordt ingedrukt.
De toonhoogte daalt in stappen van halve
tonen (maximaal 4 octaven), elke keer dat
het pedaal wordt ingedrukt.
Aftertouch
Elke druk op het pedaal verhoogt de toetsen
reeks in stappen van octaven (maximaal 3
octaven hoger).
Elke druk op het pedaal verlaagt de toetsen
reeks in stappen van octaven (maximaal 3
octaven lager).
De song of het ritmepatroon zal starten/stoppen.
Tap tempo (een tempo gespecificeerd door
het interval waarop het pedaal wordt ingedrukt).
Het volgende geluidsnummer zal geselecteerd worden.
Het vorige geluidsnummer zal geselecteerd
worden.
De favoriet van het volgende nummer of de
bank zal geselecteerd worden.
De favoriet van het vorige nummer of de
bank zal geselecteerd worden.
Arpeggio/Rhythm Pattern functie aan/uit.
Chord Memory functie aan/uit.
Als de Lock functie is ingeschakeld, zal de waarde van de parameters niet veranderen, zelfs als de posities van de knoppen worden veranderd.
7. Als u de instellingen wilt behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
8. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm te gaan.
59
Page 60
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Arpeggio’s spelen ([ARPEGGIO])
Over de Arpeggio functie
De JUNO-STAGE heeft een arpeggio functie waarmee arpeggio’s automatisch geproduceerd kunnen worden. Druk simpelweg enkele toetsen in, en een corresponderend arpeggio zal automatisch worden gespeeld.
U kunt uit verscheidene arpeggio stijlen selecteren om te specificeren
hoe arpeggio’s geproduceerd worden. Naast de in de fabriek ingestelde arpeggio stijlen kunt u ook uw eigen arpeggio stijlen creëren en
gebruiken.
De JUNO-STAGE biedt 128 Preset arpeggio en 128 User arpeggio
stijlen. U kunt de User arpeggio stijlen, die als fabrieksinstellingen beschikbaar zijn, herschrijven.
Arpeggio instellingen worden als onderdeel van elke Performance opgeslagen. Deze kunnen niet in een Patch worden opgeslagen.
U kunt ook als een ensemble spelen, door arpeggio’s samen met ritme
patronen te gebruiken (p.74).
1. Druk op [TAP TEMPO].
Het tempo instellingsventer wordt geopend.
2. Druk minimaal drie keer op [TAP TEMPO] in het gewenste tempo.
Het tempo wordt ingesteld volgens het interval, waarop u de
knop indrukt.
fig.Tempo_70
3. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [7 (CLOSE)] of
[EXIT].
Als het tempo instellingsvenster open is, kunt u de VALUE knop of
[DEC] [INC] gebruiken om de tempo instelling direct te veranderen.
Een arpeggio vasthouden
Met gebruik van de volgende procedure kunnen arpeggio’s geproduceerd worden, zonder dat u een toets ingedrukt houdt.
Spelen met gebruik van arpeggio’s
Arpeggio aan en uitzetten
1. Druk op [ARPEGGIO], zodat dit verlicht is.
De Arpeggio functie wordt aangezet.
Het ARPEGGIO STYLE scherm verschijnt.
In dit scherm kunnen arpeggio instellingen gemaakt worden.
Om het ARPEGGIO STYLE scherm te verlaten, drukt u op [EXIT].
2. Speel een akkoord op het toetsenbord.
De JUNO-STAGE zal een arpeggio spelen, volgens de noten van
het zojuist gespeelde akkoord.
3. Om te stoppen met het spelen van arpeggio’s, drukt u nogmaals
op [ARPEGGIO], zodat de verlichting uitdooft.
Als u in de Performance mode bent, en het arpeggio niet klinkt
als u het toetsenbord bespeelt met de arpeggio functie ingeschakeld, verandert u het huidige Part, zodat het overeenkomt met het
Part dat bij ‘Part’(p.61) in het ARPEGGIO STYLE scherm is gespecificeerd of zet de Keyboard Switch (p.134) voor het Part dat bij
‘Part’ is gespecificeerd aan.
Het tempo voor arpeggio uitvoeringen bepalen
Hiermee wordt het Arpeggio tempo ingesteld.
1. Druk op [ARPEGGIO] om het arpeggio aan te zetten.
Het ARPEGGIO STYLE venster verschijnt.
2. Druk op [2 (HOLD)] om een markeringsteken (✔) toe te voegen.
3. Speel een akkoord op het toetsenbord.
4. Als u een ander akkoord of andere noten speelt, terwijl het
arpeggio wordt vastgehouden, zal het arpeggio dienovereenkomstig veranderen.
5. Om Arpeggio Hold op te heffen, drukt u nogmaals op [2 (HOLD)].
Wanneer een Hold pedaal wordt gebruikt
Als u een arpeggio speelt, terwijl het Hold pedaal wordt ingedrukt
(p.21), zal het arpeggio blijven spelen, zelfs als het akkoord losgelaten wordt.
1. Sluit een optionele pedaalschakelaar (DP serie, enz.) op de HOLD
PEDAL jack aan.
2. Druk op [ARPEGGIO] om het arpeggio aan te zetten.
3. Speel een akkoord, terwijl u het Hold pedaal indrukt.
4. Als u een ander akkoord of andere noten speelt, terwijl het
arpeggio wordt vastgehouden, zal het arpeggio dienovereenkomstig veranderen.
Gebruik in combinatie met de Chord Memory functie
Als u met het Arpeggio speelt, kan dit ook samen met de Chord
Memory functie (p.64) worden gebruikt. Nadat ingewikkelde
akkoordvormen eerst in het geheugen zijn opgeslagen, kunnen
deze daarna worden opgeroepen als de Arpeggio functie aan
is, en kunnen gecompliceerde arpeggio geluiden gemakkelijk
worden gespeeld, door slechts één enkele toets in te drukken.
60
Page 61
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Arpeggio instellingen
1. Druk op [ARPEGGIO], zodat dit verlicht is. Als alternatief kunt u ook [SHIFT] ingedrukt houden en op [ARPEGGIO] drukken.
Het ARPEGGIO STYLE scherm verschijnt.
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [ARPEGGIO] te drukken, kunt u naar het ARPEGGIO STYLE scherm gaan zonder de Arpeggio functie
aan of uit te zetten.
2. Druk op [] [] om de parameter te selecteren.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de instelling te maken.
Dit selecteert de basis Performance stijlen voor het arpeggio.
De arpeggio stijlen worden in het Preset geheugen en User geheugen bewaard.
Dit stelt de betreffende nootverdeling en resolutie in een ‘single grid’ in, dat gebruikt wordt voor het creëren van een
arpeggio in een Arpeggio Stijl, en hoeveel van een ‘shuffle’ syncope (geen/zwak/sterk) daar op toegepast moet worden (grid - grafiek - type).
1/4: kwartnoot (één grid sectie = één tel)
1/8: achtste noot (twee grid secties = één tel)
1/8L: achtste noot shuffle Light (twee grid secties = één tel, met een lichte shuffle)
1/8H: achtste noot shuffle Heavy (twee grid secties = één tel, met een zware shuffle)
1/12: achtste noot triool (drie grid secties = één tel)
1/16: zestiende noot (vier grid secties = één tel)
1/16L: zestiende noot shuffle Light (vier grid secties = één tel, met een lichte shuffle)
1/16H: zestiende noot shuffle Heavy (vier grid secties = één tel, met een zware shuffle)
1/24: zestiende triool (zes grid secties = één tel)
* Grid secties worden met het ritmepatroon gedeeld.
Dit bepaalt of de geluiden staccato (kort en gekapt) of tenuto (volledig uitklinkend) worden gespeeld.
30-120: Wanneer bijvoorbeeld op ‘30’ ingesteld, is de lengte van een noot in een grid (of wanneer een serie
grids door bogen is verbonden, het uiteindelijke grid) 30% van de volledige lengte van de noot die in het grid
type is ingesteld.
Full: zelfs als de verbonden grid niet middels een boog is verbonden, blijft dezelfde noot klinken tot het punt
waarop het volgende nieuwe geluid wordt gespecificeerd.
* Tijdsduur instellingen worden met het ritmepatroon gedeeld.
Zie ‘Stijgende/dalende variaties selecteren (Motif)’(p.62).
Specificeert het volume van de noten die u speelt.
REAL: als u wilt dat de velocity waarde van elke noot afhangt van de sterkte waarmee u het toetsenbord bespeelt,
stelt u deze parameter op REAL in.
1-127: als u wilt dat elke noot een vaststaande velocity heeft, ongeacht hoe sterk u het toetsenbord bespeelt, stelt
u deze parameter op de gewenste waarde in.
Dit voegt een effect toe, dat arpeggio’s één cyclus per keer verschuift, in eenheden van een octaaf (octave Reeks).
De reeks van verschuiving kan opwaarts of neerwaarts worden ingesteld (maximaal drie octaven hoger of lager).
Als u Arpeggio’s speelt, wordt de velocity van elke arpeggio noot bepaalt door de velocity van de noten die binnen
de arpeggio stijl zijn geprogrammeerd. U kunt de mate (‘spreiding’) van deze dynamische variatie aanpassen.
Met een instelling van ‘100’ hebben de arpeggio’s de velocities die door de arpeggio stijl zijn geprogrammeerd.
Met een instelling van ‘0’ klinken alle noten binnen het arpeggio volgens een vaststaande velocity.
Hier ziet u, hoe het Part dat het arpeggio in de Performance mode zal gebruiken gespecificeerd wordt. U kunt slechts
één Part voor het spelen van arpeggio’s specificeren.
Als een ritmeset aan een Part in de Performance mode is toegewezen, kunt u een ritmeset samen met de arpeggio’s
spelen.
* Het Part dat u hier selecteert, functioneert voor zowel het arpeggio als de Chord Memory functies.
4. Wanneer de instelling is gemaakt, drukt u op [5 (EXIT)] of [EXIT).
Over Arpeggio Stijlen
Een Arpeggio Stijl is een serie data voor basis arpeggio patronen en akkoord stijlen,
opgenomen in de vorm van een grid, bestaande uit maximaal 32 stappen x 16
toonhoogtes.
Elk grid bevat de volgende soorten data:
• ON:Note On (met velocity data)
• TIE:Overbinding (houdt de vorige noot vast)
• REST: Rust (geen geluid gespeeld)
De toetsen, samen met de sequens waarin deze worden ingedrukt, worden de ‘laagste
toon toetsen tijdens invoer’ genoemd.
HIGH
Note 16
Note 06
Note 05
Note 04
Note 03
Note 02
Note 01
1
23
4 5
STEP
8
6
10
9
7
....
11
32
61
Page 62
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Stijgende/dalende variaties selecteren
(Motif)
Dit selecteert de methode die gebruikt wordt om geluiden te spelen
(Motif) als u meer noten heeft dan voor de Arpeggio Stijl geprogrammeerd is.
* Als het aantal gespeelde toetsen minder is dan het aantal noten
in de stijl, wordt de hoogste van de ingedrukte toetsen standaard
gespeeld.
Waarde:Uitleg
Up (L)
Up (L&H)
Up (_)
Down (L)
Down
(L&H)
Down (_)
U/D (L)
U/D (L&H)
U/D (_)
Rand (L)
Rand (_)
Phrase
<Voorbeeld>
Actie van een Stijl beginnend vanaf de laagste noot, ‘1-2-3-2’ als de
toetsen ‘C-D-E-F-G’ worden gespeeld.
• Als ‘UP (L)’ als het motief is geselecteerd:
C-D-E-D ➝ C-E-F-E ➝ C-F-G-F (➝ herhaald)
• Als ‘UP (_) als het motief is geselecteerd:
C-D-E-D ➝ D-E-F-E ➝ E-F-G-F (➝ herhaald)
• Als ‘UP&DOWN (L&H) als het motief is geselecteerd:
Alleen de laagste ingedrukte toets klinkt elke keer, en de
noten spelen vanaf de laagste ingedrukte toets.
Noten van zowel de laagste als hoogste ingedrukte toetsen
klinken elke keer, en de noten worden gespeeld vanaf de
laagste ingedrukte toets.
De noten worden gespeeld vanaf de laagste ingedrukte
toets. Geen enkele noot wordt elke keer gespeeld.
Alleen de laagste ingedrukte toets klinkt elke keer, en de
noten worden vanaf de hoogste ingedrukte toets gespeeld.
Noten van zowel de laagste als hoogste ingedrukte toets
klinken elke keer, en de noten worden vanaf de hoogste
ingedrukte toets gespeeld.
De noten worden vanaf de hoogste ingedrukte toets
gespeeld. Geen enkele noot wordt elke keer gespeeld.
Noten klinken van de laagste tot de hoogste toets die u
indrukt, en dan terug naar de laagste toets, waarbij alleen
de laagste toets elke keer klinkt.
Noten van zowel de laagste als hoogste ingedrukte toetsen
klinken elke keer, en de noten worden gespeeld vanaf de
laagste ingedrukte toets, en dan in omgekeerde volgorde
terug.
De noten worden vanaf de laagste ingedrukte toets
gespeeld, en dan terug in omgekeerde volgorde. Geen
enkele noot wordt elke keer gespeeld.
Noten klinken willekeurig voor de toetsen die u indrukt,
waarbij alleen de laagste toets elke keer klinkt.
Alleen de laagste ingedrukte toets klinkt elke keer, de noten
die u indrukt klinken willekeurig. Geen enkele noot zal
elke keer klinken.
Als slechts één toets wordt ingedrukt, wordt een frase
gespeeld, gebaseerd op de toonhoogte van die toets. Als
u meer dan één toets indrukt, zal de laatst ingedrukte toets
worden gebruikt.
Een Arpeggio Stijl creëren
Naast de ingebouwde arpeggio stijlen, bent u vrij om uw eigen stijlen
te creëren.
Er zijn grofweg twee manieren om arpeggio stijlen te creëren.
Step-recording vanaf het toetsenbord
Bij deze methode gebruikt u het toetsenbord om het arpeggio via steprecording op te nemen. Elke keer dat u een noot invoert, gaat u verder naar de volgende stap. Deze methode is handig als u een arpeggio helemaal vanuit niets wilt creëren, met gebruik van een Stijl die
geen data bevat.
Als u ‘vanuit het niets’ wilt creëren, moet de Stijl geïnitialiseerd
worden. In het ARPEGGIO STYLE EDIT scherm houdt u [SHIFT]
ingedrukt, en, drukt u op [5 (INIT)]. In een bericht wordt
gevraagd of u wilt initialiseren. Druk op [7 (EXEC)] om de initialisatie uit te voeren.
1. Druk op [ARPEGGIO], zodat dit verlicht is. Anders kunt u ook
[SHIFT] ingedrukt houden en op [ARPEGGIO] drukken.
Als u [SHIFT] ingedrukt houdt en op [ARPEGGIO] drukt, zal het
ARPEGGIO STYLE scherm verschijnen, ongeacht de aan/uit status van de arpeggio functie.
2. Druk op [6 (EDIT)].
Het ARPEGGIO STYLE EDIT scherm verschijnt.
3. Druk op [2 (SETUP)].
Het Arpeggio Setup venster verschijnt.
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die
u wilt bewerken te verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stellen.
IndicatieWaardeUitleg
End Step
Input
Velocity
1–32Specificeert het aantal stappen.
Specificeert de velocity (sterkte) van de
noten. Kies ‘REAL’ als u wilt dat de velocity de velocity is, waarmee u de toets
REAL, 1–
127
daadwerkelijk aanslaat. Anders kunt u
de gewenste velocity specificeren.
Enkele typische waardes zijn:
p (piano) = 60,
mf (mezzo forte) = 90,
f (forte) = 120.
62
6. Druk op [7 (CLOSE)] om het Arpeggio Setup venster te sluiten.
7. Druk op [7 (STP REC)] om nog een markering aan te brengen.
Nu bent u gereed voor step-record.
Page 63
• Om naar de gewenste invoer locatie te gaan, drukt u op de
cursor knoppen.
• Om noten in te voeren, speelt u op het toetsenbord.
• Om een boog in te voeren, drukt u op [3 (TIE)].
• Om een rust in te voeren, drukt u op [4 (REST)].
• Om de noot te verwijderen, houdt u [SHIFT] ingedrukt en druk
op [7 (CLR NOTE)].
• Om alle noten op de huidige stap te wissen, houdt u [SHIFT]
ingedrukt, en, drukt u op [6 (CLR STEP)].
• Door [5 (PREVU)] in te drukken om een markering [_ILL] aan te
brengen, kunt u de stijl die u binnengaat beluisteren.
Maximaal zestien nootnummers (toonhoogtes) kunnen in één stijl
worden gebruikt.
8. Als u klaar bent, drukt u op [6 (EXIT)].
Invoer met gebruik van de VALUE draaiknop en knoppen
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Een door u gecreëerde Arpeggio Stijl
opslaan (WRITE)
Een door u gecreëerde Arpeggio Stijl is tijdelijk, en zal verloren gaan
als u de stroom uitzet of een andere stijl selecteert. Als u een door u
gecreëerde stijl wilt behouden, moet deze in het User geheugen van
de JUNO-STAGE worden opgeslagen.
In de Performance mode kunnen de Arpeggio parameters
(Arpeggio Style, Grid, Motif, Duration, enz.) voor elke Performance worden opgeslagen (p.133). Deze parameters kunnen
niet in een Patch worden opgeslagen.
1. Nadat u een Arpeggio Stijl in het ARPEGGIO STYLE EDIT scherm
heeft gecreëerd, drukt u op [EXIT] om naar het ARPEGGIO STYLE
scherm te gaan.
2. Druk op [7 (WRITE)].
Het ARPEGGIO STYLE NAME scherm verschijnt.
fig.ArpWrite_70
Met deze methode gebruikt u de cursor om de stap en de toonhoogte
die worden ingevoerd te specificeren, en gebruikt u de VALUE knop
of [DEC] [INC] om de waardes in te voeren.
Deze methode is gemakkelijk als u een stijl, die al is ingevoerd, wilt
bewerken of wijzigen.
1. In het ARPEGGIO STYLE EDIT scherm, drukt u op [7 (STP REC)] om
de markering (✔) te verwijderen.
Ga als volgt verder om de stappen in te voeren.
• Gebruik de cursor knoppen om de stap en de toonhoogte die
ingevoerd worden te specificeren.
* Wanneer deze methode wordt gebruikt om in te voeren,
kan het toetsenbord niet worden gebruikt om toonhoogtes
te specificeren. (U voert de noten niet in, zoals u dit deed
bij Step Recording).
• Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de velocity
waarde in te voeren.
U kunt een verbinding invoeren door de VALUE knop helemaal naar rechts te draaien (of op [INC] te drukken om de
waarde helemaal onhoog te brengen).
• U kunt een verbinding ook invoeren door op [3 (TIE)] te druk-
ken.
• Om een rust in te voeren, drukt u op [4 (REST)].
• Als u op [5 (PREVU)] drukt om het markeringsteken [_ILL] weer
te geven, kunt u het patroon dat u invoert beluisteren.
3. Geef de Arpeggio Stijl een naam.
Voor details over het toewijzen van een naam, zie p.44.
4. Wanneer u de naam heeft toegewezen, drukt u op [7 (WRITE)].
Een scherm waarin de opslagbestemming gespecificeerd kan
worden verschijnt.
5. Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [] [] om de opslag-
bestemming aan te geven.
6. Druk op [7 (WRITE)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
7. Druk op [7 (EXEC)] om de Arpeggio Style op te slaan.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
Maximaal zestien nootnummers (toonhoogtes) kunnen in één stijl
worden gebruikt.
2. Als u klaar bent met invoeren, drukt u op [6 (EXIT)].
U keert naar het ARPEGGIO STYLE scherm terug.
63
Page 64
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
De Chord Memory functie
gebruiken ([CHORD MEMORY])
(Part nummer)’. Om het Part dat de Chord Memory functie zal
gebruiken te veranderen, gaat u naar het ARPEGGIO STYLE
scherm (p.61), en verandert u de ‘Part’ instelling.
Over de Chord Memory functie
Chord Memory is een functie, waarmee akkoorden gebaseerd op
voorgeprogrammeerde akkoordvormen gespeeld kunnen worden,
door slechts één enkele toets op het toetsenbord in te drukken. De
JUNO-STAGE kan 64 Preset akkoordvormen en 64 User akkoordvormen bewaren. Indien gewenst, kunnen de 64 User (in de fabriek ingestelde) akkoordvormen overschreven worden.
De Chord Memory functie functioneert voor het arpeggio Part in de
Performance mode. Als een ritmeset voor dat Part is geselecteerd, kunt
u dit ook gebruiken om ritmes te spelen.
NOTE
Als u de Chord Memory functie gebruikt met een Tone waarvan
de Mono/Poly parameter (p.101) op Mono staat, wordt slechts
één geluid in het akkoord gespeeld.
Spelen met de Chord Memory functie
De Chord Memory functie aan en uit zetten
1. Druk op [CHORD MEMORY], zodat dit verlicht is.
De Chord Memory functie wordt aangezet.
Het CHORD MEMORY scherm verschijnt.
Akkoordvormen selecteren
Als de akkoordvorm wordt veranderd, zullen de noten in het akkoord
veranderen.
1. Druk op [CHORD MEMORY], zodat dit verlicht is. Anders kunt u
ook [SHIFT] ingedrukt houden en op [CHORD MEMORY] drukken.
Het CHORD MEMORY scherm verschijnt.
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [CHORD MEMORY] te
drukken, kunt u naar het CHORD MEMORY scherm gaan, zonder de Chord Memory functie aan/uit te zetten.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Chord Form
(akkoordvorm) nummer te selecteren.
U01-64:User (gebruiker)
P01-64:Preset
De noten van het akkoord zullen weergegeven worden.
Om het CHORD MEMORY scherm te verlaten, drukt u op [5
(EXIT)] of [EXIT].
Een akkoord laten klinken in de volgorde
van zijn noten (Rolled Chord)
Dit maakt dat noten binnen een akkoord opeenvolgend klinken, in
plaats van gelijktijdig. Omdat de afspeelsnelheid zal veranderen volgens de sterkte, waarmee u op het toetsenbord speelt, kunt u uw
speeldynamiek variëren om een realistische simulatie van het spelen
op een gitaar te creëren.
(Voorbeeld scherm in de Performance mode)
In dit scherm kan een akkoordvorm geselecteerd worden, en kunnen instellingen voor de Rolled Chord functie worden gemaakt.
Om het CHORD MEMORY scherm te verlaten, drukt u op [5
(EXIT)] of [EXIT].
2. Speel op het toetsenbord.
Een akkoord zal klinken, volgens de op dat moment geselecteerde akkoordvorm.
Als u op de C4 toets drukt (middelste C), wordt het akkoord
gespeeld met gebruik van de exacte akkoord structuur die in de
akkoordvorm is opgenomen. Dit verwijst naar de C4 toets. Parallelle akkoorden worden gespeeld door andere toetsen in te drukken.
3. Om te stoppen met het spelen van akkoorden, drukt u weer op
[CHORD MEMORY] om dit uit te zetten.
In de Performance mode is de Chord Memory functie van toepassing op het Part dat door het arpeggio wordt gespeeld. In het
CHORD MEMORY scherm wordt dit getoond als ‘Arpeggio Part
1. Druk op [CHORD MEMORY], zodat dit verlicht is. Anders kunt u
ook [SHIFT] ingedrukt houden en op [CHORD MEMORY] drukken.
Het CHORD MEMORY scherm verschijnt.
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [CHORD MEMORY] te
drukken, kunt u naar het CHORD MEMORY scherm gaan, zonder de Chord Memory functie aan/uit te zetten.
2. Druk op [2 (ROLL)] om een markeringsteken [_ILL] aan te brengen.
Met deze instelling zullen de noten van het akkoord opeenvolgend klinken, als u op het toetsenbord speelt.
De volgorde waarin noten klinken veranderen
U kunt de volgorde waarin noten van een akkoord klinken veranderen
1. In het CHORD MEMORY scherm gebruikt u [] [] om de cur-
sor naar ‘Rolled Chord Type’ te verplaatsen.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een waarde te veranderen.
UP:Noten klinken van onder naar boven.
DOWN:Noten klinken van boven naar onder.
ALTERNATE:De volgorde waarin de noten klinken verandert
elke keer dat u op het toetsenbord speelt.
64
Page 65
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Gebruik in combinatie met de Arpeggio functie
Als u met de Chord Memory functie speelt, kan deze ook samen
met de Arpeggio functie (p.60) worden gebruikt. Nadat eerst
complexe akkoordvormen in het geheugen zijn opgeslagen, kunt
u deze oproepen als Arpeggio aan is, en kunnen complexe
Arpeggio geluiden op gemakkelijke wijze gecreëerd worden
door slechts één toets in te drukken.
Eigen akkoordvormen creëren
Het instrument voorziet reeds in een groot aantal akkoordvormen
waaruit u kunt kiezen. U bent echter niet beperkt tot het gebruik van
slechts deze, omdat u vrijelijk eigen akkoordvormen kunt creëren.
1. Druk op [CHORD MEMORY], zodat dit verlicht is. Anders kunt u
ook [SHIFT] ingedrukt houden en op [CHORD MEMORY] drukken.
Het CHORD MEMORY scherm verschijnt.
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [CHORD MEMORY] te
drukken, kunt u naar het CHORD MEMORY scherm gaan zonder
de Chord Memory functie aan of uit te zetten.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een akkoordvorm te
selecteren.
3. Druk op [6 (EDIT)].
Het CHORD MEMORY EDIT scherm, hieronder getoond, verschijnt.
De door u gecreëerde akkoordvormen
opslaan (WRITE)
De akkoordvormen die u creëert zijn tijdelijk. Deze worden verwijderd op het moment dat de stroom wordt uitgezet of een andere akkoordvorm wordt geselecteerd. Als u de akkoordvorm die u heeft gemaakt wilt bewaren, slaat u deze in het User geheugen van de JUNOSTAGE op.
In de Performance mode kunnen akkoordvormen voor elke Performance worden opgeslagen (p.133). Akkoordvormen kunnen niet
in Patches worden opgeslagen.
1. In het CHORD MEMORY EDIT scherm creëert u een akkoordvorm.
2. Druk op [7 (WRITE)].
Het CHORD NAME scherm verschijnt.
3. Geef de akkoordvorm een naam.
Details over het toewijzen van namen vindt u op p.44.
4. Nadat u de naam heeft ingevoerd, drukt u op [7 (WRITE)].
Een scherm verschijnt, waarin de akkoordvorm, die als opslagbestemming functioneert, geselecteerd kan worden.
4. Gebruik het toetsenbord om het akkoord dat u wilt spelen in te
voeren.
Als u op een toets drukt, zal de noot in het scherm toegevoegd
worden.
• Als u een noot per ongeluk invoert, drukt u op [4 (DELETE)].
Een noot kan ook gewist worden door dezelfde toets in te
drukken.
• Om alle noten te wissen, drukt u op [3 (ALL DEL)].
• U kunt op [2 (PREVIEW] drukken om het akkoord dat u invoert
te beluisteren.
5. Als u klaar bent, drukt u op [6 (EXIT)].
U keert naar het CHORD MEMORY scherm terug.
5. Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [] [] om de opslag-
bestemming te selecteren.
6. Druk op [7 (WRITE)].
In een bericht wordt om een bevestiging gevraagd.
Om te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
7. Om de akkoordvorm op te slaan, drukt u op [7 (EXEC)].
Zet de JUNO-STAGE nooit uit, terwijl data wordt opgeslagen.
65
Page 66
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
De V-LINK gebruiken ([V-LINK])
Wat is V-LINK?
V-LINK ()
gen samen uitgevoerd kunnen worden. Met gebruik van MIDI om
twee of meer V-LINK compatibele apparaten te verbinden, kunt u spelen met een brede reeks visuele effecten, die met de expressieve elementen van een muziekuitvoering zijn verbonden.
Als u de JUNO-STAGE bijvoorbeeld samen met een Edirol Motion dive.
Tokyo Performance Package gebruikt, kunt u de volgende dingen doen.
• De JUNO-STAGE bedienen om de noodzakelijke instellingen
voor het spelen met het Motion dive. Tokyo Performance Package
te maken.
• Het toetsenbord van de JUNO-STAGE gebruiken om afbeeldingen af te wisselen in Motion dive. Tokyo Performance Package.
• De knoppen van de JUNO-STAGE gebruiken om de helderheid
en kleurtint van de afbeelding te regelen.
Aansluitvoorbeeld
Verbind de MIDI OUT van de JUNO-STAGE met het V-LINK compatibele apparaat.
Hier gebruiken we Edirol Motion dive. Tokyo Performance Package
als voorbeeld.
Voordat dit apparaat op andere apparaten wordt aangesloten,
zet u de stroom van alle apparaten uit. Hiermee worden storingen en/of beschadigingen aan luidsprekers of andere apparaten
voorkomen.
fig.V-LINKconnect.e
is een functie waarmee muziek en afbeeldin-
JUNO-STAGE
V-LINK aan en uitzetten
1. Druk op [V-LINK], zodat dit verlicht is.
Het V-LINK scherm verschijnt, en de V-LINK instelling is ingeschakeld.
fig.V-LINK
Bedieningen op de JUNO-STAGE
Door bediening van het toetsenbord en de knoppen van de
JUNO-STAGE, kan het beeld samen met de uitvoering via de
JUNO-STAGE worden bestuurd.
Knop/toetsenbordUitleg
[5 (CLIP)] (Clip Reset)
[6 (ALL)] (All Reset)
[7 (SETUP)]
Black keys
White keys
[CUTOFF] knob
[RESONANCE] knob
D BEAM controller
* Als V-LINK wordt aangezet, krijgen de instellingen van V-LINK
Setup prioriteit voor de D Beam controller handelingen.
2. Terwijl het V-LINK scherm wordt getoond, drukt u nogmaals op
[V-LINK].
De V-LINK knop dooft uit, en de V-LINK instelling wordt uitgezet.
Zet de afbeelding uit (geheel zwart)
Stelt het effect dat op het beeld wordt
toegepast opnieuw in, en stelt alle
instellingen, zoals helderheid en
kleurtoon, opnieuw op hun standaard
waardes in.
Geeft toegang tot het V-LINK SETUP
scherm.
Verander van tab.
Verander van clip.
Bestuurt VISUAL PLUG-IN CONTROL.
Bestuurt COLOR EQ (Back).
Bestuurt de parameter, gespecificeerd bij V-LINK Setup.
66
MIDI OUT
MIDI IN
Computer
motion dive .tokyo
Page 67
V-LINK instellingen (V-LINK SETUP)
1. Druk op [V-LINK] om naar het V-LINK scherm te gaan.
2. Druk op [7 (SETUP)].
Het V-LINK SETUP scherm verschijnt.
fig.V-LINK-SETUP
3. Gebruik [] [] om de cursor naar de parameter die u wilt
bewerken te verplaatsen.
4. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stellen.
ParameterWaardeUitleg
Note Tx
Channel A
Note Tx
Channel B
Note Tx
Channel C
D BEAM
1–16
Wijst een V-LINK functie aan de D Beam
controller toe.
OFF
ColorEQ ForeCC01 (Modulation)
ColorEQ BackCC71 (Resonance)
Scratch SWCC03
Speed KnobCC08 (Balance)
Total FaderCC10 (Panpot)
Cross FaderCC11 (Expression)
BPM Sync SWCC64 (Hold)
Clip Loop SWCC65 (Portamento)
Assign KnobCC72 (Release)
Fade Time SWCC73 (Attack)
Visual KnobCC74 (Cutoff)
AB SWCC81 (General-6)
Tap SWCC83 (General-8)
Total SelectCC85
FX SelectCC86
Play PosCC91 (Reverb)
LoopStartPosCC92 (Tremolo)
Loop End PosCC93 (Chorus)
LayerModeSelCC94 (Celeste)
Dissolve TimeCC73 (Attack)
Color Cb CtrlCC01 (Modulation)
Color Cr CtrlCC71 (Resonance)
Brightness CtrlCC74 (Cutoff)
VFX1 CtrlCC72 (Release)
VFX2 CtrlCC91 (Reverb)
VFX3 CtrlCC92 (Tremolo)
VFX4 CtrlCC93 (Chorus)
Fade CtrlCC10 (Panpot)
Bestuurt het V-LINK
apparaat. Specificeer het MIDI
kanaal. (*).
De met de D BEAM
knoppen geselecteerde handeling zal
optreden, ongeacht
de aan/uit status van
V-LINK.
Gebruikt met
Motion dive.
Tokyo Performance Package
Gebruikt met de
DV-7PR en soortgelijke apparaten.
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
*: Op V-LINK compatibele apparaten, zoals de Edirol DV-7PR/P=1,
wordt alleen Note Tx Channel A gebruikt.
In het motion dive.tokyo pakket correspondeert het Note Tx
kanaal als volgt.
A: Het MIDI kanaal dat sectie A bestuurt
B: het MIDI kanaal dat sectie B bestuurt
C: Het MIDI kanaal dat de MIDI noot plug-in bestuurt
5. Om uw instellingen te behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
6. Druk op [6 (EXIT)] of [EXIT] om naar het vorige scherm terug te
keren.
67
Page 68
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
De ‘SONG PLAYER’ van de JUNO-STAGE heeft de volgende twee
functies. Om tussen deze functies af te wisselen, zet u [RHYTHM PATTERN] aan (de Rhythm Pattern functie) of uit (de SONG PLAYER functie).
U kunt op het toetsenbord meespelen met de begeleiding van de muziek die door de Song Player wordt gespeeld.
Song Player (p.68)
Dit speelt songs (geluidsbestanden of SMF data) dat in een USB geheugen is opgeslagen af.
Songs kunnen worden afgespeeld in een bepaalde volgorde die met
een ‘speellijst’ (Playlist) wordt gespecificeerd.
Gebruik een door Roland verkocht USB geheugen. De werking
kan niet gegarandeerd worden indien andere kaarten worden
gebruikt.
• Sluit het USB geheugen pas aan, nadat de JUNO-STAGE is aangezet.
• Het USB geheugen mag nooit ontkoppeld worden, terwijl de
stroom aan staat.
• Als er een groot aantal songs is, kan het tien minuten of langer
duren voordat data uit het USB geheugen is geladen.
Playlist (speellijst):
Wanneer meerdere songs op de JUNO-STAGE worden afgespeeld, kunt u een lijst creëren om de volgorde waarin de songs
gespeeld zullen worden te specificeren.
Song List:
Dit verwijst naar de lijst met songs die in de speellijst gespecificeerd zijn.
Ritmepatroon (p.74)
Dit speelt ritmepatronen voor een brede reeks muzikale stijlen af.
De Song Player en de ritmepatronen kunnen niet tegelijkertijd
worden gebruikt.
Muziekbestanden afspelen
(SONG PLAYER)
De volgende illustratie toont de basisprocedure voor het gebruik van
de Song Player van de JUNO-STAGE om muziekbestanden af te spelen.
fig.Player-howto.eps
Een speellijst creëren
Op de computer start u de bijgeleverde ‘Playlist Editor’ software op,
en creëert u een speellijst. Als u de JUNO-STAGE wilt gebruiken om
achtergrond tracks (begeleiding) te spelen, is het gemakkelijk om
vooraf een speellijst te creëren om de volgorde waarin de tracks gespeeld moeten worden te specificeren.
Details over het creëren van een speellijst vindt u in de ‘PlaylistEditorManual.pdf’ die samen met ‘Playlist Editor’ is geïnstalleerd.
• U moet de bijgeleverde ‘Playlist Editor’ gebruiken om speellijsten
te creëren. Speellijsten kunnen niet op de JUNO-STAGE zelf
gecreëerd worden.
• Individuele songs kunnen afgespeeld worden zonder dat een
speellijst gecreëerd hoeft te worden. In dit geval moeten de SMF
bestanden of geluidsbestanden in de Root Directory van het USB
geheugen worden geplaatst.
• Alleen geluidsbestanden met een compatibele samplefrequentie
kunnen gespeeld worden (p.69). Als u geluidsbestanden aan de
speellijst toevoegt, raden we u aan de samplefrequentie consistent te houden.
68
1
Kopieer de data naar het USB geheugen.
SMF, WAV, AIFF,
MP3 bestanden
USB geheugen
Sluit het USB geheugen op de
2
JUNO-STAGE aan.
USB geheugen
Page 69
SMF/geluidsbestanden die gespeeld
kunnen worden
SMF
0 of 1
* Voor SMF formaat 1 zijn er
beperkingen voor de tracks die
gespeeld kunnen worden.
Maximum van ongeveer 240 KB (dit
kan iets veranderen, afhankelijk van
de inhoud van het SMF).
Als links van de speellijst naam verschijnt, kunnen de instellingen van de songs in die speellijst niet veranderd worden.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de song die u wilt spelen te selecteren.
4. Druk op [PLAY].
De geselecteerde song zal gespeeld worden.
Druk op [EXIT] om het SONG SELECT scherm te verlaten.
5. Om het afspelen te stoppen, drukt u op [STOP].
De volgende keer dat u [PLAY] indrukt, zal het afspelen vergaan
vanaf het punt waarop u gestopt bent.
De afspeel locatie verplaatsen
De volgende knoppen kunnen gebruikt worden om de afspeel locatie
te verplaatsen.
Een song selecteren en spelen
([SONG LIST])
• Performance data van SMF afspeelgeluid wordt niet via de USB
MIDI aansluiting verzonden.
• Gebruik de JUNO-STAGE in de Performance mode als SMF worden afgespeeld.
• Als u op het toetsenbord wilt spelen, terwijl een SMF wordt afgespeeld, selecteert u eerst de Performance die u op het toetsenbord wilt spelen, en dan laat u het afspelen beginnen. Verander
niet van Performance, terwijl het SMF wordt afgespeeld.
• Als u SMF afspeelt, terwijl een Performance of Patch wordt
bewerkt, zal de inhoud van het tijdelijk gebied overschreven worden, en zal de data die u aan het bewerken was verloren gaan.
Om de data die u aan het bewerken was te behouden, moet
deze opgeslagen worden voordat de SMF wordt afgespeeld
(p.97, p.133).
• Terwijl een Song wordt gespeeld, kunnen geen Write (opslag)
handelingen worden uitgevoerd of Utility functies worden
gebruikt (p.155).
• Alleen geluidsbestanden met een samplefrequentie van 44.1 kHz
kunnen gespeeld worden.
• De JUNO-STAGE kan maximaal 999 songs of speellijsten verwerken. (Het maximale aantal dat door de Playlist Editor verwerkt
kan worden is eveneens 999).
Keert naar het begin van de song terug. Als dit wordt
[]
[]
[]
[]
[PLAY]Speelt de song af.
[STOP]Stopt het afspelen van de song.
Als u de song die wordt afgespeeld verandert, terwijl u zich niet
in het SONG SELECT scherm bevindt (als u zich bijvoorbeeld in
PATCH PLAY, PERFORM PLAY of PART SELECT bevindt), kan het
enkele seconden duren, voordat het afspelen begint.
ingedrukt aan het begin van de song, gaat u naar het
begin van de vorige song.
Spoelt de song terug.
Spoelt de song verder.
Gaat naar de volgende song.
Het volume van de Song Player aanpassen
1. Gebruik LEVEL [] [] om het volume aan te passen.
Het volume van de Song Player zal veranderen.
Waarde: 0-127
Als deze instelling wordt aangepast, zal de ‘Song Player Level’
instelling in de systeeminstellingen ‘CLICK/PLAYER’ (p.151) ook
veranderen.
1. Sluit het USB geheugen, dat de speellijsten en songs bevat, op de
JUNO-STAGE aan.
2. Druk op [SONG LIST].
De indicator van de knop licht op, en het SONG SELECT scherm
verschijnt.
Om het volume van een individuele song aan te passen, kijkt u
bij ‘SONG LEVEL EDIT scherm’ (p.71).
69
Page 70
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
Het tempo van de song veranderen (SMF)
Het tempo van SMF songs kan veranderd worden.
1. Selecteer de song.
2. Druk op [TAP TEMPO].
Het tempo instellingsvenster zal geopend worden.
3. Druk drie keer of meer, in het gewenste tempo, op [TAP TEMPO].
Het tempo instellingsvenster zal geopend worden, en het tempo
wordt ingesteld op het interval waarmee u de knop heeft ingedrukt.
4. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [7 (EXIT)] of [EXIT].
Als het tempo instellingsvenster open is, kunt u de VALUE knop of
[DEC] [INC] gebruiken om de tempo instelling direct te veranderen.
Zelfs als een geluidsbestand is geselecteerd, zal het tempo instellingsvenster openen en de waarde gewijzigd worden, maar het
tempo van de song zal niet veranderen.
SONG SELECT scherm
SONG INFORMATION scherm
fig.disp-songinfo.eps
Gebruik [] [] om van scherm te veranderen.
Druk op [6 (EXIT)] om naar het SONG SELECT scherm terug te keren.
IndicatieBetekenis
TitleSong naam
ArtistArtiest naam
Meas/Time
(measure/time)
File NameBestandsnaam
File TypeType bestand (SMF/WAV/AIFF/MP3)
Sampling Rate
File SizeGrootte van het bestand.
MemoOpmerking, enz.
Maat in de song (voor SMF) / tijd in de song
(voor een geluidsbestand)
Samplesnelheid Wordt getoond als het
bestandstype WAV/AIFF/MP3 is.
fig.disp-songsel.eps
Door [SONG LIST] in te drukken, gaat u naar het SONG SELECT
scherm.
De [2]-[7] knoppen, onder het beeldscherm, voeren de functies uit die
op de onderste regel van het scherm worden getoond.
Druk nogmaals op [SONG LIST] om zijn verlichting uit te zetten, en u
zult het SONG SELECT scherm verlaten.
Functie knopBetekenis
[2 (PLAYLIST)]Toont het PLAYLIST SELECT scherm (p.71).
Toont informatie over de huidig geselecteerde
[3 (SNG INFO)]
[4 (SNG EDIT)]
[5 (CHANGE)]
[6 (DELETE)]
[7 (WRITE)]Slaat de bewerkte speellijst op (p.73).
song.
➝ ‘SONG INFORMATION scherm’ (p.70).
Past het volume etc. van de huidig
geselecteerde song aan.
➝ ‘SONG LEVEL EDIT scherm’ (p.71).
Verandert de afspeelvolgorde van de op dat
moment geselecteerde song (p.72).
Verwijdert de huidig geselecteerde song uit de
speellijst (p.72).
70
Page 71
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
SONG LEVEL EDIT scherm
Voor een SMF Song
fig.disp-snglvl-smf.eps
Voor een geluidsbestand
fig.disp-snglvl.eps
Past het volume van elke song aan.
Druk op [6 (EXIT)] om naar het SONG SELECT scherm terug te keren.
Als u de bewerkte volume instelling wilt behouden, moet deze
worden opgeslagen (p.73). Als u een andere speellijst selecteert
zonder de instelling op te slaan, keert de instelling naar zijn oorspronkelijke status terug.
ParameterWaardeUitleg
Past het volume aan binnen een
Level Adjust-12–0–+12
Part 1–16 Level0–127
reeks van –12-0-+12, gerelateerd
aan het oorspronkelijke volume
(het volume van de song in USB
geheugen) als 0.
Als het bestandstype van de song
SMF is, kan het volume van elk
Part 1-16 worden aangepast.
Gebruik de cursorknoppen om de
cursor naar een Part nummer te
verplaatsen, en gebruik de
VALUE knop of [DEC] [INC] om
het volume van dat Part aan te
passen.
Een speellijst selecteren en spelen
Voer de volgende stappen uit, nadat stappen 1-3 van ‘Een song
selecteren en afspelen ([SONG LIST])’ (p.69) zijn uitgevoerd.
4. Druk op [2 (PLAYLIST)].
Het PLAYLIST SELECT scherm verschijnt.
fig.disp-playlistsel.eps
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de speellijst die u wilt
spelen te selecteren.
6. Druk op [PLAY].
De songs in de geselecteerde speellijst worden in de gespecificeerde volgorde afgespeeld..
Druk op [EXIT] om naar het SONG SELECT scherm terug te
keren.
7. Om het afspelen van de song te beëindigen, drukt u op [STOP].
De volgende keer dat u op ]PLAY] drukt, zal het afspelen verdergaan vanaf het punt, waarop u bent gestopt.
PLAYLIST SELECT scherm
fig.disp-playlistsel.eps
In het SONG SELECT scherm (p.70) gaat u naar het PLAYLIST SELECT
scherm als u op [2 (PLAYLIST)] drukt.
De [2]-[7] knoppen onder het scherm voeren de functies uit die op de
onderste regel van het scherm worden getoond.
Druk op [EXIT] om naar het SONG SELECT scherm terug te keren.
Een ‘*’ wordt getoond als de speellijst is gewijzigd. Om de veranderingen die u heeft aangebracht te behouden, moeten deze
worden opgeslagen (p.73).
Functie knopBetekenis
[2 (SELECT)]
[3 (P INFO)]
[7 (WRITE)]Slaat de bewerkte speellijst op (p.73).
Selecteert de speellijst en toont het SONG
SELECT scherm (p.70).
Toont informatie over de huidig geselecteerde
speellijst.
➝ ‘PLAYLIST INFORMATION scherm’ (p.72).
71
Page 72
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
PLAYLIST INFORMATION scherm
fig.disp-playlistinfo.eps
Gebruik [] [] om van scherm te veranderen.
Gebruik [] [] om de cursor te verplaatsen.
Als [6 (EXIT)] wordt ingedrukt, keert u naar het SONG SELECT scherm
terug.
IndicatieBetekenis
Name
Playback Mode
Speellijst naam
Specificeert hoe de song gespeeld zal
worden.
Chain Play
Als u de cursor naar dit onderdeel verplaatst,
en op [ENTER] drukt om een markeringsteken
(✔) toe te voegen, zal Chain Play worden
ingeschakeld.
Als dit aan is, worden de songs in de speellijst
achtereenvolgend gespeeld.
Wanneer de laatste song is gespeeld, zal het
afspelen stoppen.
Repeat All
Als u de cursor naar dit onderdeel verplaatst,
en op [ENTER] drukt om een markeringsteken
(✔) toe te voegen, zal Repeat All worden
ingeschakeld.
Als u Repeat All aanzet, terwijl Chain Play is
ingeschakeld, zal het instrument alle songs
spelen totdat de laatste song in de speellijst is
gespeeld, en zal dan naar de eerste song
terugkeren, en herhaaldelijk blijven afspelen.
* Dit onderdeel wordt niet getoond bij
speellijsten die een indicatie links van de
speellijst naam hebben.
De song volgorde veranderen
Zo wordt de volgorde van de op dat moment geselecteerde song veranderd.
In het SONG SELECT scherm (p.70), drukt u op [5 (CHANGE)] om
naar het Change Order venster te gaan.
1. Draai aan de VALUE knop om de gewenste volgorde van de huidig geselecteerde song te specificeren.
2. Als u de gewenste positie in de afspeelvolgorde heeft gespecificeerd, drukt u op [ENTER].
De song volgorde zal veranderd worden, en u keert naar het
SONG SELECT scherm terug.
Als u de inhoud van een speellijst wijzigt, wordt een ‘*’getoond.
Om de door u gemaakte veranderingen te behouden, moeten
deze worden opgeslagen (p.73).
Een song uit de speellijst verwijderen
Zo wordt de huidig geselecteerde song uit de speellijst verwijderd.
In het SONG SELECT scherm (p.70), drukt u op [6 (DELETE)] om het
volgende venster te openen.
Als u de door u gemaakte veranderingen wilt
behouden, moeten deze worden opgeslagen
(p.73).
De totale tijd (minuten : seconden) van de
songs in de speellijst.
Total Time
Total Meas
(Totale aantal
maten)
MemoOpmerkingen, enz.
* Dit onderdeel wordt niet getoond bij
speellijsten die een indicatie links van de
speellijst naam hebben.
Het totale aantal maten in de songs van de
speellijst.
* Dit onderdeel wordt niet getoond bij
speellijsten waarbij een indicatie links
van de speellijst naam wordt weergegeven.
72
1. Om de song uit de speellijst te verwijderen, drukt u op [7 (EXEC)].
Indien u besluit deze handeling te annuleren, drukt u op [6
(CANCEL)].
Nadat de song uit de speellijst is verwijderd, keert u naar het
SONG SELECT scherm terug.
Als u de inhoud van een speellijst wijzigt, wordt een ‘*’getoond.
Om de door u gemaakte veranderingen te behouden, moeten
deze worden opgeslagen (p.73).
Page 73
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
De instellingen van de speellijst opslaan
(WRITE)
Zo worden de instellingen van de op dat moment geselecteerde speellijst opgeslagen.
In het SONG SELECT scherm (p.70), drukt u op [7 (WRITE)] om het
volgende venster te openen.
fig.
1. Om de speellijst op te slaan, drukt u op [7 (EXEC)].
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
U keert naar het SONG SELECT scherm terug.
Het kan enige seconden duren voordat de data is opgeslagen.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
Met een song meespelen
([C. CANCEL/MINUS ONE])
Een draagbaar geluidsapparaat
aansluiten (EXT INPUT jack)
U kunt een MP3 speler of ander geluidsapparaat op de EXT INPUT
jack van de JUNO-STAGE aansluiten, en songs daarvan afspelen.
Als u [C. CANCEL/MINUS ONE] aan zet, zal de Center Cancel op
het afspeelgeluid van het apparaat dat op de EXT INPUT jack is aangesloten worden toegepast.
Voor details over aansluitingen, zie ‘Aansluiten op een draagbaar geluidsapparaat’ (p.21).
Als u de [C. CANCEL/MINUS ONE] gebruikt wanneer een SMF song
wordt afgespeeld, wordt het gespecificeerde Part gedempt (mute). Als
u dit gebruikt wanneer een geluidsbestand wordt afgespeeld, worden
de geluiden die zich in het midden bevinden geminimaliseerd.
Hiermee kan een gespecificeerd Part van een song gedempt worden,
zodat u het zelf kunt spelen of de stem of melodie van een song kan
geminimaliseerd worden.
Afhankelijk van het bestandstype van de song, kunnen de volgende
handelingen worden uitgevoerd.
BestandstypeFunctieUitleg
Dempt het gespecificeerde Part.
Voor details over het specificeren
SMFMinus-One
Audio files
1. Druk op [C. CANCEL/MINUS ONE], zodat dit verlicht is.
Als u de song afspeelt, zal het gespecificeerde Part gedempt worden als de song een SMF is. Als de song een geluidsbestand is,
neemt het volume van geluiden die zich in het midden bevinden
af.
Center cancel
van het Part dat gedempt moet
worden, zie ‘Gedetailleerde
instellingen voor Minus-One
(Minus-One Setting)’ (p.154).
Vermindert het volume van
geluiden die zich in het midden
bevinden (zoals de stem of het
melodie instrument).
* Bij sommige songs kan de stem
mogelijk niet voldoende
geminimaliseerd worden.
2. Om de Minus-One of Center Cancel uit te zetten, drukt u op [C.
CANCEL/MINUS ONE], zodat dit uitdooft.
73
Page 74
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
Ritmepatronen spelen ([RHYTHM
PATTERN])
Wat is een ritmepatroon?
De JUNO-STAGE bevat 256 Preset ritmepatronen. Door het eenvoudigweg indrukken van de functie knoppen [2]-[7] kunt u een grote variëteit aan ritmepatronen spelen. Naast het gebruik van deze ingebouwde Preset ritmepatronen, kunt u ook uw eigen patronen creëren.
Wat is een ritmegroep?
Een verzameling van zes ritmepatronen wordt een ‘ritmegroep’
genoemd. De ritmeset, die door die groep wordt gebruikt, wordt ook
als onderdeel van deze instellingen onthouden.
Ritmepatronen spelen
1. Druk op [RHYTHM PATTERN], zodat dit verlicht is.
Het RHYTHM GROUP scherm verschijnt.
fig.RhythmGroup_70
Door het veranderen van deze instelling, zal ook de Velocity
(p.75) van het ritmepatroon veranderen.
In de Performance mode wordt deze instelling voor elke Performance opgeslagen.
Het tempo van het ritmepatroon veranderen
Zo wordt het tempo van het ritmepatroon veranderd.
1. Druk op [TAP TEMPO].
Het tempo instellingsvenster wordt geopend.
2. Druk drie keer of meer op het gewenste tempo op [TAP TEMPO].
Het tempo wordt ingesteld op het interval waarin u de knop
indrukte.
fig.Tempo_70
3. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [7 (CLOSE)] of
[EXIT].
2. Druk op [2 (PAD 1)] – [7 (PAD 6)].
Het ritmepatroon dat aan de knop die u indrukte is toegewezen,
zal gespeeld worden. De indicator van het op dat moment spelende ritmepatroon knippert.
U kunt instellingen in RHYTHM GROUP EDIT (p.77) maken om aan te
geven welk patroon of welke ritmeset door elke knop gespeeld zal
worden.
3. Om het afspelen van het patroon te stoppen, drukt u op de knipperende knop of [STOP].
Om het RHYTHM GROUP scherm te verlaten, drukt u op [EXIT].
Een ritmepatroon selecteren
Gebruik de volgende knoppen om een ritmepatroon te selecteren, dat
wordt afgespeeld.
[]
[]
[]
[]
Selecteert de vorige ritmegroep.
Selecteert het vorige ritmepatroon binnen dezelfde
ritmegroep.
Selecteert het volgende ritmepatroon binnen dezelfde
ritmegroep.
Selecteert de volgende ritmegroep.
Als het tempo instellingsvenster geopend is, kunt u de VALUE
knop of [DEC] [INC] gebruiken om de tempo instelling direct te
veranderen.
Een ritmegroep/ritmeset selecteren
1. Druk op [RHYTHM PATTERN], zodat dit verlicht is.
Het RHYTHM GROUP scherm verschijnt.
fig.RhythmGroup_70
Rhythm GroupRhythm Set
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de ritmegroep te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een ritmegroep te selecteren.
Dit selecteert de basis speelstijl van de ritmegroep.
U01–32: User
P01–26: Preset
Als u een ritmegroep selecteert, zal de meest geschikte ritmeset
geselecteerd worden.
Het volume van het ritmepatroon aanpassen
1. Gebruik Level [] [] om het volume aan te passen.
Het volume van het ritmepatroon zal veranderen.
74
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de ritmeset te ver-
plaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een ritmeset te selecteren.
Vanuit het RHYTHM GROUP scherm houdt u [SHIFT] ingedrukt, en,
drukt u op [3 (RHY PTN)] om naar het RHYTHM PATTERN scherm te
gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt
bewerken te verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC]
om zijn waarde te bewerken.
De [2]-[7] knoppen onder het beeldscherm voeren de functies uit die
op de onderste regel van het scherm worden weergegeven.
Druk op [2 (RHY GRP)] of [EXIT] om het RHYTHM GROUP scherm te
verlaten.
Parameter
(Rhythm
Pattern)
Grid
WaardeUitleg
U001–256
(User),
P001–256
Dit selecteert de basis speelstijl van het
ritme.
(Preset)
Dit specificeert de maatsoort van het
ritmepatroon en de hoeveelheid ‘shuffle’.
Dit specificeert de nootwaarde die als
één grid sectie’ wordt gezien, en de
hoeveelheid ‘shuffle’ (geen, zwak of
sterk).
1/8L: achtste noot shuffle Light (twee
grid secties = één tel, met een lichte
shuffle).
1/8H: achtste noot shuffle heavy
(twee grid secties = één tel, met een
zware shuffle)
1/12: achtste triool (drie grid secties
= één tel).
1/16: zestiende noot (vier grid
secties = één tel)
1/16L: zestiende noot shuffle Light
(vier grid secties = één tel, met een
lichte shuffle)
1/16H: zestiende noot shuffle Heavy
(vier grid secties = één tel, met een
zware shuffle)
1/24: zestiende triool (zes grid
secties = één tel)
* De Grid instelling wordt met de
Arpeggio instelling gedeeld (p.61).
Parameter
Duration
WaardeUitleg
30–120%,
Full
Velocity1–127
Accent0–100
Functie knop handelingen
Functie knopInhoud
[2 (RHY GRP)]
[3 (RHY PTN)]
[5 (PREVU)]
[6 (PTN EDIT)]
[7 (WRITE)]
Toont het RHYTHM GROUP scherm (p.77).
(De huidige pagina).
Elke keer, dat u op deze knop drukt, wordt het
markeringsteken toegevoegd of verwijderd. Als u
een markeringsteken toevoegt, zal het
geselecteerde ritmepatroon gespeeld worden.
Hiermee kan een ritmepatroon bewerkt worden.
➝ RHYTHM PATTERN EDIT scherm (p.76).
Slaat het ritmepatroon op (p.78).
Dit specificeert de tijdsduur van elke noot
in het ritmepatroon.
U kunt specificeren of elke noot een
korte tijdsduur zal hebben voor een
staccato gevoel of een langere
tijdsduur, voor een tenuto gevoel.
30-120: Als u dit bijvoorbeeld op
‘30’ instelt, is de tijdsduur van een
noot in het grid (of als noten in het grid
door een boog zijn verbonden, de
tijdsduur van de laatste noot) 30% van
de nootwaarde die door het grid type
is gespecificeerd.
Full: Zelfs als opeenvolgende grid
secties niet door een boog zijn
verbonden, zal de noot blijven klinken
totdat de volgende verschijning van
dezelfde noot optreedt.
* De Duration instelling wordt gedeeld
met de Arpeggio instelling (p.61).
* Dit heeft geen effect als Tone Env
Mode (p.124) op ‘NO-SUS’ is
ingesteld.
Dit specificeert de luidheid van de noten
in het ritmepatroon.
Dit specificeert de sterkte van de accenten
in het ritmepatroon.
Als dit op ‘100’ is ingesteld, zullen
accenten aan de noten worden
toegevoegd, volgens de velocities die
voor noten in het ritmepatroon zijn
gespecificeerd. Als dit op ‘0’ is
ingesteld, klinken alle noten met een
vaststaande velocity.
75
Page 76
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
Een ritmepatroon creëren
4. Druk op [7 (CLOSE)] om het Rhythm Setup venster te sluiten.
U keert naar het RHYTHM PATTERN EDIT scherm terug.
Naast het gebruik van de Preset ritmepatronen, kunt u uw eigen ritmepatronen vrijelijk creëren.
Een ritmepatroon kan door middel van step-recording vanaf het toetsenbord of met gebruik van de VALUE knop en andere knoppen om
data in te voeren, gecreëerd worden.
Het is handig om noten via het toetsenbord in te voeren, als u, in
plaats van gebaseerd op een bestaand patroon, een ritmepatroon helemaal vanuit het niets creëert. Omgekeerd is het handig om de draaiknop of knoppen te gebruiken om noten in te voeren, die u in een bestaand ritmepatroon bewerkt.
Een ritmepatroon initialiseren
Als u een ritmepatroon helemaal vanuit het niets creëert (in plaats van
met een bestaand ritmepatroon te beginnen), begint u met het initialiseren van een ritmepatroon.
1. In het RHYTHM PATTERN scherm, drukt u op [6 (PTN EDIT)].
Het RHYTHM PATTERN EDIT scherm verschijnt.
fig.disp-r-ptnedit.eps
5. Druk op [7 (STP REC)] om het markeringsteken (✔) te laten ver-
dwijnen.
Nu bent u gereed voor step-recording.
Ga als volgt verder met step-recording.
• Gebruik de cursor knoppen om naar de locatie, waarop u
een noot wilt invoeren te gaan.
• De tones van een in het RHYTHM GROUP scherm geselec-
teerde ritmeset wordt aan het toetsenbord toegewezen.
Gebruik het toetsenbord om noten in te voeren.
• Druk op [3 (TIE)] om een verbinding in te voeren.
• Druk op [4 (REST)] om een rust in te voeren.
• Om een noot te verwijderen, houdt u [SHIFT] ingedrukt, en,
drukt u op [7 (CLR NOTE)].
• Om alle noten op de huidige stap te verwijderen, houdt u
[SHIFT] ingedrukt, en, drukt u op [6 (CLR STEP)].
• Om het patroon dat u invoert van te voren te bekijken, drukt u
op [5 (PREVU)] om een markeringsteken weer te geven.
Maximaal zestien ritme tones kunnen in één patroon worden
gebruikt.
6. Als u alles heeft ingevoerd, drukt u op [6 (EXIT)].
2. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [5 (INIT)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Initialisatie wordt geannuleerd als u op [6 (CANCEL)] drukt.
3. Druk op [7 (EXEC)].
Het ritmepatroon wordt geïnitialiseerd.
Step-recording via het toetsenbord
1. In het RHYTHM PATTERN EDIT scherm, drukt u op [2 (SETUP)].
Het Rhythm Setup venster zal geopend worden.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die
u wilt bewerken te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stellen.
IndicatieWaardeUitleg
End Step1–32Specificeert het aantal stappen.
Specificeert de velocity van de
noten.
Kies ‘REAL’ als u de velocity
Input
Velocity
REAL,
1–127
waarmee u de toetsen werkelijk
indrukt wilt invoeren. Anders
specificeert u de gewenste
waarde.
p (piano) = 60,
mf (mezzo forte) = 90,
f (forte) = 120.
De draaiknop en knoppen voor invoer gebruiken
Bij deze methode gebruikt u de cursor knoppen om de stap en de in te
voeren tone te specificeren, en de VALUE knop of [DEC] [INC] om de
velocity van de noot te specificeren.
Deze methode is handig als u een bestaand patroon bewerkt of wijzigt.
1. In het RHYTHM PATTERN EDIT scherm, drukt u op [7 (STP REC)] om
het markeringsteken (✔) te verwijderen.
Ga als volgt met step-recording verder.
• Gebruik de cursor knoppen om de stap en de tone die u wilt
invoeren te specificeren.
* Wanneer deze methode voor invoer wordt gebruikt, kan het
toetsenbord niet gebruikt worden om de tone te specificeren.
(in tegenstelling tot step-recording, kan het toetsenbord geen
noten invoeren).
* Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de velocity
waarde in te voeren.
* Door de VALUE knop helemaal naar rechts te draaien )of
[INC] te gebruiken om de waarde maximaal te verhogen’,
kunt u een boog invoeren.
* U kunt ook een boog invoeren door [3 (TIE)] in te drukken.
* Om een rust in te voeren, drukt u op [4 (REST)].
* Om het patroon dat u invoert van te voren te bekijken, drukt u
op [5 (PREVU)] om een markeringsteken (✔) weer te geven.
Maximaal zestien ritme tones kunnen in één patroon worden
gebruikt.
76
2. Als u klaar bent met invoeren, drukt u op [6 (EXIT)].
Page 77
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
Een ritmepatroon opslaan (WRITE)Een ritmegroep creëren
Het ritmepatroon dat u creëert is tijdelijk, en zal verloren gaan als u
de stroom uitzet of een ander patroon selecteert. Als u het door u gecreëerde patroon wilt behouden, slaat u het in het interne geheugen
op.
1. Nadat een ritmepatroon in het RHYTHM PATTERN EDIT scherm is
gecreëerd, drukt u op [EXIT] om naar het RHYTHM PATTERN
scherm te gaan.
2. Druk op [7 (WRITE).
Het RHYTHM PATTERN NAME scherm verschijnt.
fig.RhyPtnWrite_70
3. Geef het ritmepatroon een naam.
Voor details over het toewijzen van een naam, zie p.44.
4. Als de naam is toegewezen, drukt u op [7 (WRITE).
Een scherm waarin de opslagbestemming aangegeven kan worden verschijnt.
5. Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [] [] om de opslag-
bestemming te selecteren.
6. Druk op [7 (WRITE).
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
Naast de ritmegroepen die geboden worden, kunt u uw eigen ritmegroepen creëren.
1. Druk op [RHYTHM PATTERN], zodat dit verlicht is.
Het RHYTHM GROUP scherm verschijnt.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het ritmegroep
nummer te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de ritmegroep die u
wilt bewerken te selecteren.
4. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [6 (GRP EDIT)].
Het RHYTHM GROUP scherm verschijnt.
fig.RhythmGroup_70
5. Gebruik [] [] om het ritmepatroon dat u wilt bewerken te
selecteren.
Wanneer het RHYTHM GROUP EDIT scherm wordt weergegeven, kunt u [] [] gebruiken om van ritmegroep te veranderen, en [] [] om van ritmepatronen te veran-
deren.
6. Gebruik [] [] om een parameter te selecteren.
7. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewer-
ken.
7. Druk op [7 (EXEC)] om de data op te slaan.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
ParameterWaardeUitleg
Pattern
Rhythm Set
Om het geselecteerde ritmepatroon te beluisteren, drukt u op [5
(PREVU)] om een markeringteken (✔) weer te geven.
Om het RHYTHM GROUP EDIT scherm te verlaten, drukt u op [6
(EXIT)].
Ritmepatroon dat door de
functieknop gespeeld zal
worden.
Ritmeset die gebruikt zal
worden.
77
Page 78
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
Een door u gecreëerde ritmegroep
opslaan (WRITE)
Een door u gecreëerde ritmegroep is tijdelijk, en zal verloren gaan als
u de stroom uitzet of een andere groep selecteert. Om de door u gecreëerde ritmegroep te behouden, moet deze in het interne User geheugen worden opgeslagen.
1. In het RHYTHM GROUP EDIT scherm creëert u een ritmegroep.
2. In het RHYTHM GROUP EDIT scherm, drukt u op [7 (WRITE)].
Het RHYTHM GROUP NAME scherm verschijnt.
U kunt het RHYTHM GROUP NAME scherm ook vanuit het RHYTHM GROUP scherm bereiken, door [SHIFT] ingedrukt te houden
en op [7 (WRITE)] te drukken.
fig.RhyGrpWrite_70
3. Geef de ritmegroep een naam.
Voor details over het toewijzen van een naam, zie p.44.
Een klik in de maat van het tempo
beluisteren (SONG/CLICK OUT jack)
Als een SMF song wordt afgespeeld, kunt u een koptelefoon, aangesloten op de SONG/CLICK OUT jack op het achterpaneel, gebruiken
om een klikgeluid te horen.
Stereo koptelefoon
Als u een geluidsbestand afspeelt (in plaats van een SMF song), wordt
alleen het geluid van die song uitgestuurd.
4. Als u een naam heeft toegewezen, drukt u op [7 (WRITE)].
Een scherm, waarin de opslagbestemming aangegeven kan worden, verschijnt.
5. Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [] [] om de opslag-
bestemming te selecteren.
6. Druk op [7 (WRITE)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
7. Druk op [7 (EXEC)] om de data op te slaan.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
De ritmegroep instelling kan als onderdeel van elke Performance
worden opgeslagen. Druk op [WRITE] om de instelling in de Performance op te slaan.
Stereo kabel
WitRood
of
Mengpaneel, enz.
Dit is handig als iemand op drums meespeelt, terwijl de Song Player
van de JUNO-STAGE wordt gebruikt om een song af te spelen.
Gedetailleerde instellingen voor volume en de tone van het klikgeluid, dat via de SONG/CLICK OUT jack wordt uitgevoerd,
kunnen gemaakt worden, en ook kan gespecificeerd worden wat
er via de SONG/CLICK OUT jack wordt uitgevoerd. Voor
details, zie ‘[2 (CLICK/OUT)]’ (p.151).
Monitor luidsprekers
(versterkt)
78
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [TAP TEMPO] te drukken, krijgt u toegang tot een scherm waar instellingen voor het
klikgeluid gemaakt kunnen worden. Voor details over de instellingen, zie ‘System Menu [5 (CLICK/PLAYER)]’(p.151).
Page 79
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
3. Druk op [7 (SWITCH)].
Effecten toepassen
Hoe effecten in elke mode worden
behandeld
Het EFFECT SWITCH venster verschijnt.
fig.FxSw2
Patch mode (p.80)
In de Patch mode kunnen multi-effecten (MFX), Chorus, en Reverb op
elke Patch of ritmeset worden toegepast. Hetzelfde effect wordt op
elke Tone toegepast.
Door de hoeveelheid signaal dat van elke Tone naar elk effect wordt
gestuurd aan te passen, kan de diepte van het effect voor elke Tone
worden ingesteld.
De instellingen van de bewerkte Patch of ritmeset, zullen verloren
gaan als u een andere Patch of ritmeset selecteert. Als u de bewerkte
instellingen wilt behouden, drukt u op [WRITE] om de Patch of ritmeset
instellingen als een User Patch op te slaan (p.97, p.123).
Performance mode (p.82)
In de Performance mode kunnen drie multi-effecten (MFX1, MFX2,
MFX3), één Chorus, en één Reverb op elke Performance worden toegepast.
De drie multi-effecten, Chorus en Reverb kunnen allen werken volgens
de effectinstellingen van de Performance of volgens de effectinstellingen van de Patch of ritmeset die aan het door u gespecificeerde Part
zijn toegewezen.
Bovendien kunnen de drie multi-effecten niet alleen individueel worden
gebruikt, maar ook als een combinatie van multi-effecten.
De effectinstellingen van een Performance die u bewerkt, zullen verloren gaan als u een andere Performance selecteert. Om de bewerkte
instellingen te behouden, drukt u op [WRITE] om de Performance instellingen als een User Performance op te slaan (p.133).
(Voorbeeldscherm in de Performance mode)
4. Druk op [2 (MFX)] –[6 (REVERB)] om elk effect aan of uit te zetten.
Het effect wordt aan of uitgezet, elke keer dat u op de knop
drukt.
5. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [7 (CLOSE)] of
[EXIT].
U keert naar het EFFECT ROUTING scherm terug.
Effectinstellingen maken
1. In de geschikte mode selecteert u de Patch of Performance,
waarop u effecten wilt toepassen.
2. Druk op [EDIT].
3. Druk op [6 (EFFECT EDIT)] of gebruik de VALUE knop of []
[] om ‘EFFECT EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
4. Druk op [2 (ROUTING)]-[6 (REVERB)] om het effect waarvoor u
instellingen wilt maken te selecteren.
Als u in de Performance mode bent, en u [3 (MFX)] heeft geselecteerd, kunt u op [2 (MFX1)]-[4 (MFX3)] drukken om het effect dat
u wilt bewerken te selecteren.
fig.FxSetting_70
‘Over de effecten’ (p.40) in ‘Hoofdstuk 1. Overzicht’.
Effecten aan/uitzetten (Effect Switch)
De ingebouwde effecten van de JUNO-STAGE kunnen als één geheel
aan en uit worden gezet. Zet deze op OFF als u het onverwerkte geluid wilt beluisteren bij het creëren van een geluid of als u een externe
effectprocessor wilt gebruiken, in plaats van de ingebouwde effecten.
De effect aan/uit instelling kan niet worden opgeslagen.
1. Druk op [EDIT].
2. Druk op [6 (EFFECT EDIT)] of gebruik de VALUE knop of []
[] om ‘EFFECT EDIT’ te selecteren, en druk dan op [ENTER].
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
(Voorbeeld van MFX1 scherm in de Performance mode)
5. Terwijl de cursor zich op de bovenste regel van het scherm
bevindt, gebruikt u de VALUE knop of [DEC] [INC] om het
gewenste effecttype te selecteren.
6. Gebruik de cursorknoppen om de cursor te verplaatsen naar de
parameter die u wilt bewerken.
7. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewerken.
8. Als u klaar bent met bewerken, drukt u op [EXIT].
79
Page 80
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
Effecten toepassen in de Patch mode
In de Patch mode kunt u één multi-effect (MFX), één Chorus en één Reverb gebruiken.
Signaalstroom en parameters (EFFECT ROUTING)
Hier kunnen algehele instellingen voor effecten gemaakt worden, zoals de uitvoerbestemming en het niveau van de verscheidene signalen.
fig.Routing
2
1
3
4
Details over het maken van instellingen vindt u bij ‘Effect instellingen maken’ (p.79).
ParameterReeksUitleg
Tone Select
1
(Rhythm Key Select)
7
5
8
6
9
1–4
(A0–C8)
10
11
12
13
De Tone (ritme tone) die bewerkt wordt.
Als u een ritmeset heeft geselecteerd zal dit de Rhythm Key Select zijn.
Tone Output Level0–127
2
Tone Chorus Send
3
Level
Tone Reverb Send
4
Level
MFX Type0–79
5
Patch Output Assign
(Rhythm Output
Assign)
0–127Niveau van het signaal van elke Tone naar de Chorus.
0–127Niveau van het signaal van elke Tone naar de Reverb.
MFX,
L+R,
L,
R,
TONE
6
MFX,
Tone OUTPUT
Assign
MFX Output Level0–127Volume van het geluid dat door het multi-effect is gegaan.
7
MFX Chorus Send
8
Level
MFX Reverb Send
9
Level
Chorus Type0–3
10
L+R,
L,
R
0–127Hoeveelheid Chorus die op het geluid, dat door het multi-effect is gegaan, wordt toegepast.
0–127Hoeveelheid Reverb die op het geluid, dat door het multi-effect is gegaan, wordt toegepast.
Niveau van het signaal dat van elke Tone naar de bij Output Assign () gespecificeerde bestemming wordt gestuurd.
Type multi-effect dat gebruikt zal worden (kies uit 79 types)
Voor details over elk multi-effect, zie ‘Multi-Effects Parameters (MFX1-3, MFX)’ (p.163).
Specificeert hoe het onverwerkte geluid van de Patch (ritmeset) uitgevoerd zal worden.
Als u een ritmeset heeft geselecteerd, zal dit de Rhythm Output Assign zijn.
MFX: uitvoer in stereo via het multi-effect. Chorus en Reverb kunnen ook na het multi-effect
worden toegepast.
L+R: uitvoer in stereo via de OUTPUT jacks, zonder door het multi-effect te gaan.
L: uitvoer in mono via de OUTPUT L jack, zonder door het multi-effect te gaan.
R: uitvoer in mono via de OUTPUT R jack, zonder door het multi-effect te gaan.
TONE: uitvoer volgens de instellingen van elke Tone.
Specificeert hoe het onverwerkte geluid van elke Tone uitgevoerd zal worden.
MFX: uitvoer in stereo via het multi-effect. Chorus en Reverb kunnen ook worden toegepast, na
het multi-effect.
L+R: uitvoer in stereo via de OUTPUT jacks, zonder door het multi-effect te gaan.
L: uitvoer in mono via de OUTPUT L jack, zonder door het multi-effect te gaan.
R: uitvoer in mono via de OUTPUT R jack, zonder door het multi-effect te gaan.
* De instelling die u hier specificeert is alleen geldig als Patch Output Assign op ‘TONE’ is inge-
steld.
* Als Structure (p.99) op TYPE 02-10 is ingesteld, volgen de instellingen van Tone 1 (3) de instel-
lingen van Tone 2 (4). (Dit komt doordat de uitvoer van Tones 1en 2 in Tone 2 zijn gecombineerd, en de uitvoeren van Tones 3 en 4 in Tone 4 gecombineerd zijn).
Type Chorus
0 (OFF): Chorus/Delay wordt niet gebruikt.
1 (CHORUS): Chorus
2 (DELAY): Delay
3 (GM2 CHO): GM2 Chorus
6
80
Page 81
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
ParameterReeksUitleg
Type Reverb
0 (OFF): Reverb wordt niet gebruikt.
1 (REVERB): basis Reverb
Reverb Type0–5
11
Chorus Output
Select
12
Chorus Level0–127Volume van het geluid dat door de Chorus is gegaan.
Reverb Level0–127Volume van het geluid dat door de Reverb is gegaan.
13
MAIN,
REV,
M+R
2 (SRV ROOM): Reverb die de weerkaatsing van een ruimte meer gedetailleerd simuleert.
3 (SRV HALL): Reverb die de weerkaatsing van een zaal meer gedetailleerder simuleert.
4 (SRV PLATE): simulatie van een plaat echo (een Reverb apparaat dat een metalen plaat
gebruikt)
5 (GM2 REV): GM2 Reverb
Uitvoerbestemming van het geluid dat door de Chorus is gegaan.
MAIN: uitvoer in stereo via de OUTPUT jacks.
REV: uitvoer in mono naar Reverb
M+R: uitvoer in stereo naar de OUTPUT jacks en in mono naar de Reverb
81
Page 82
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
Effecten toepassen in de Performance mode
In de Performance mode kunt u drie multi-effecten (MFX1, MFX2, MFX3), één Chorus en één Reverb toepassen. De drie multi-effecten, Chorus en
Reverb kunnen allen de effectinstellingen van de Performance gebruiken of de effectinstellingen van de Patch of ritmeset die aan het gespecificeerd
Part is toegewezen.
Bovendien kunnen de drie multi-effecten niet alleen individueel, maar ook als een combinatie van multi-effecten worden gebruikt.
Signaalstroom en parameters (EFFECT ROUTING)
Hier kunnen algehele instellingen voor effecten gemaakt worden, zoals de uitvoerbestemming en het niveau van de verscheidene signalen.
fig.RoutingPfm_70
7
4
1
2
3
Details over het maken van instellingen vindt u bij ‘Effect instellingen maken’ (p.79).
5
8
6
9
10
11
12
13
14
15
* De hieronder bij , – genoemde parameters kunnen voor alle drie de multi-effecten (MFX1-MFX3) bewerkt worden.
ParameterBereikUitleg
Part Select
1
Part Output Assign
2
Part Output MFX
3
Select
Part Output Level0–127Niveau van signaal dat naar de bestemming, gespecificeerd bij Part Output Assign, wordt gestuurd.
4
Part Chorus Send
5
Level
Part Reverb Send
6
Level
MFX Source
7
MFX Type0–79
MFX Structure1–16Hoe MFX1-3 gecombineerd zullen worden (p.86).
8
7911
UPPER
(PART 1),
LOWER
(PART 2),
PART 3–16
MFX,
L+R,
L,
R,
PAT
1–3Multi-effect gebruikt door het Part (kies één van MFX1-3).
0–127Niveau van signaal dat van elk Part naar de Chorus wordt gestuurd.
0–127Niveau van signaal dat van elk Part naar de Reverb wordt gestuurd.
PRF,
UP (P1),
LO (P2),
P3–P16
Het Part waarvoor instellingen worden gemaakt.
Specificeert hoe het onverwerkte geluid van elk Part uitgestuurd zal worden.
MFX: uitvoer in stereo via het multi-effect. Chorus en Reverb kunnen ook na het multi-effect
worden toegepast.
L+R: uitvoer in stereo via de OUTPUT jacks, zonder door het multi-effect te gaan.
L: uitvoer in mono via de OUTPUT L jack, zonder door het multi-effect te gaan.
R: uitvoer in mono via de OUTPUT R jack, zonder door het multi-effect te gaan.
PAT: uitvoer volgens de instellingen van de Patch of ritmeset die aan het Part is toegewezen.
Multi-effect parameter instelling die door de Performance wordt gebruikt
PRF: gebruik de multi-effect instellingen van de Performance
UP (P1-P16: gebruik de multi-effect instellingen van de Patch of ritmeset die aan het
gespecificeerde Part is toegewezen.
Type multi-effect dat gekozen wordt (kies uit 79 types)
Voor details over elk multi-effect, zie ‘Multi-Effects Parameters (MFX1-3, MFX)’ (p.163).
82
MFX Output Level0–127Volume van het geluid dat door het multi-effect is gegaan.
9
MFX Chorus Send
10
Level
MFX Reverb Send
11
Level
0–127Hoeveelheid Chorus die op het geluid, dat door het multi-effect is gegaan, wordt toegepast.
0–127Hoeveelheid Reverb die op het geluid, dat door het multi-effect is gegaan, wordt toegepast.
Page 83
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
ParameterBereikUitleg
PRF,
Chorus Source
UP (P1),
LO (P2),
P3–P16
12
Chorus Type0–3
PRF,
Reverb Source
UP (P1),
LO (P2),
P3–P16
13
Reverb Type0–5
Chorus Output
Select
14
Chorus Level0–127Volume van het geluid dat door de Chorus is gegaan.
Reverb Level0–127Volume van het geluid dat door de Reverb is gegaan.
15
MAIN,
REV,
M+R
Chorus parameters die door de Performance worden gebruikt
PRF: gebruik de Chorus instellingen van de Performance
UP (P1)-P16: gebruik de Chorus instellingen van de Patch of ritmeset die aan het
gespecificeerde Part zijn toegewezen.
Type Chorus
0 (OFF): Chorus/Delay wordt niet gebruikt.
1 (CHORUS): Chorus
2 (DELAY): Delay
3 (GM2 CHO): GM2 Chorus
Reverb parameter instelling gebruikt door de Performance
PRF: gebruik de Reverb instellingen van de Performance
UP (P1)-P16: gebruik de Reverb instellingen van de Patch of ritmeset die aan het
gespecificeerde Part zijn toegewezen.
Type Reverb
0 (OFF): Reverb wordt niet gebruikt.
1 (REVERB): basis Reverb
2 (SRV ROOM): Reverb die de weerkaatsing van een ruimte meer gedetailleerd simuleert.
3 (SRV HALL): Reverb die de weerkaatsing van een zaal meer gedetailleerder simuleert.
4 (SRV PLATE): simulatie van een plaat echo (een Reverb apparaat dat een metalen plaat
gebruikt)
5 (GM2 REV): GM2 Reverb
Uitvoerbestemming van het geluid dat door de Chorus is gegaan
MAIN: uitvoer in stereo naar de OUTPUT jacks
REV: uitvoer in mono naar Reverb
M+R: uitvoer in stereo naar de OUTPUT jacks en in mono naar de Reverb.
Als u een Part nummer als de MFX Source, Chorus Source of Reverb Source heeft gespecificeerd
Als u een Part nummer als een Source (bron) specificeert, zodat de instellingen van de Patch of ritmeset worden gebruikt, zullen die instellingen
in het effect instellingsscherm van de Performance worden getoond, en kunnen bewerkt worden.
Als u de door u gemaakte veranderingen wilt behouden, drukt u op [WRITE] om de instellingen van de Patch of ritmeset op te slaan (p.97,
p.123). Vervolgens moet u de instellingen van de Performance ook opslaan (p.133).
83
Page 84
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
Multi-effect instellingen (MFX1-3)
Vanuit het EFFECT ROUTING scherm (p.82), drukt u op [3 (MFX)] om naar het MFX
scherm te gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te
verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste waarde te
kiezen.
ParameterReeksUitleg
(MFX Type)
Parameters for each
MFX type
00: THRU–
79: VOCODER
Bewerk de parameters van het door u geselecteerde MFX type. Zie ‘Multi-Effects Parameters (MFX1-3, MFX)’ (p.163).
Een multi-effect via MIDI besturen (MFX1-3 CTRL)
Selecteert het type multi-effect dat door MFX wordt gebruikt.
Kies ’00: THRU’ als u geen multi-effect wilt toepassen.
fig.
In het MFX scherm (p.84) (of het MFX STRUCTURE scherm (p.86)), drukt u op [4
(CTRL)] als u in de Patch mode bent of [6 (CTRL)] als u in de Performance mode bent.
Het MFX CTRL scherm verschijnt.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te
verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te specificeren.
In de Performance mode kunt u het multi-effect (MFX1, MFX2, MFX3) dat u wilt bewerken selecteren als u één keer of vaker op [6 (CTRL)] drukt.
Multi-Effect Control
Om het volume of de delay tijd van het multi-effect vanaf een extern MIDI apparaat te besturen, moet u normaalgesproken System Exclusive berichten
(MIDI berichten specifiek van de JUNO-STAGE) verzenden. System Exclusive berichten zijn echter ingewikkelder in te stellen, en voor deze berichten
moet een grotere hoeveelheid data worden verzonden.
Daarom kunt u op de JUNO-STAGE control changes en andere algemene MIDI berichten gebruiken om de meest belangrijke multi-effect parameters
te besturen.
U gebruikt bijvoorbeeld de pitch bend hendel om de mate van vervorming te versturen of de aanslag op het toetsenbord om de delay tijd te veranderen. De parameters die op deze manier bestuurd kunnen worden, zijn van te voren vastgelegd voor elk type multi-effect. Deze parameters worden
met een ‘#’ in de parameterlijst bij ‘Multi-Effects Parameters (MFX1-3, MFX)’ (p.163) aangegeven.
‘Multi-Effect Control’ is de mogelijkheid van het gebruik van MIDI berichten op deze manier om multi-effect parameters in Real Time te besturen. Voor
elke MFX1-3 kunnen maximaal vier multi-effect control toewijzingen gespecificeerd worden.
Om multi-effect control te kunnen gebruiken, moet u specificeren welk MIDI bericht (Source) welke parameter met welke gevoeligheid (Sens) zal
besturen (Destination).
Als een vervanging voor multi-effect control, kunt u ook matrix control gebruiken (p.110) om belangrijke multi-effect parameters in Real Time te
besturen.
84
Page 85
ParameterReeksUitleg
Specificeert het MIDI bericht dat de corresponderende MFX Control parameter zal besturen.
Refer to “Multi-Effects
parameters (MFX1–3,
MFX)” (p. 163)
-63–+63
OFF: MFX wordt niet gebruikt
CC01-31: Controller nummer 1-31
CC33-95: Controller nummer 33-95
PITCH BEND: pitch bend
AFTERTOUCH: Aftertouch
SYS CTRL 1-4: gebruik de controller die door de Systeeminstelling Sys Ctrl 1-4 Source
is toegewezen (p.148).
Selecteert de multi-effect parameter die door control source 1-4 bestuurd zal worden.
Het type parameters dat geselecteerd kan worden, is afhankelijk van het type multi-effect dat
u bij MFX Type heeft geselecteerd.
Specificeert de diepte van multi-effect control.
Specificeer een positieve (+) waarde als u de waarde van de toegewezen bestemming in po-
sitieve richting (groter, naar rechts, sneller, enz.) wilt veranderen of specificeer een negatieve
(-) waarde als u de waarde in negatieve richting (kleiner, naar links, langzamer) wilt veranderen.
Grotere waardes staan een grotere hoeveelheid control (besturing) toe.
Specificeer het ontvangstkanaal dat gebruik zal worden wanneer MFX wordt gebruikt om de
multi-effect parameter in Real Time te besturen, als MFX 1-3 Source (p.82) op ‘PRF’ is ingesteld.
Laat dit op ‘OFF’ staan als u MFX Control niet gebruikt.
* Deze parameter is niet beschikbaar in de Patch mode.
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
Een Patch of ritmeset bevat parameters die specificeren of pitch bend, controller nummer 11 (expressie), en controller nummer 64 (Hold 1) voor
elke Tone of ritme tone ontvangen zullen worden (p.112, p.124). Als deze instellingen op ‘ON’ staan, zal het ontvangen van dat MIDI bericht
niet alleen de instelling van de toegewezen bestemmingsparameter veranderen, maar zal ook de corresponderende pitch bend, expressie of
Hold 1 effect toegepast worden. Laat deze op ‘OFF’ staan als u alleen de multi-effect parameter wilt besturen.
Een Performance bevat parameters die specificeren of specifieke MIDI berichten op elk MIDI kanaal ontvangen zullen worden (p.138). Als u
multi-effect control wilt gebruiken, moet u zorgen dat ontvangst voor het corresponderende MIDI bericht is ingeschakeld.Wanneer MIDI berichten iet ontvangen kunnen worden, zal multi-effect control niet werken.
85
Page 86
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
Specificeren hoe multi-effecten gecombineerd worden (MFX STRUCTURE)
Hier kunt u specificeren hoe MFX 1-3 gecombineerd zullen worden.
Deze parameter bestaat niet in de Patch mode.
fig.
In het MFX scherm *p.84) of MFX CTRL scherm (p.84), drukt u op [5 (STRUCT)] om
naar het MFX STRUCTURE scherm te gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te
verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stellen.
ParameterReeksUitleg
MFX StructureTYPE01–TYPE16Specificeert hoe MFX 1-3 gecombineerd zullen worden.
MFX1–300 (THRU)–79Specificeert het multi-effect type voor elke MFX 1-3.
Chorus instellingen (CHORUS)
ParameterReeksUitleg
(Chorus Type)
Parameters for each
Chorus type
00:OFF–
03:GM2 CHORUS
Stelt de parameters van het geselecteerde Reverb type in.
Zie ‘Reverb parameters’ (p.191).
Selecteert het type Chorus.
Kies ’00: OFF’ als u geen Chorus wilt toepassen.
Reverb instellingen (REVERB)
ParameterReeksUitleg
(Reverb Type)
Parameters voor elk
Reverb type
00:OFF–
05:GM2 REVERB
Stel de parameters van het geselecteerde Reverb type in.
Zie ‘Reverb Parameters’ (p.191).
Selecteert het type Reverb.
Kies ‘0: OFF’ als u geen Reverb wilt toepassen.
fig.
Vanuit het EFFECT ROUTING scherm (p.80, p.82), drukt u op [4 (CHORUS)] om naar
het CHORUS scherm te gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te
verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stellen.
Vanuit het EFFECT ROUTING scherm (p.80, p.82), drukt u op [5 (REVERB)] om naar
het REVERB scherm te gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te
verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stellen.
86
Page 87
Hoofdstuk 6. Spelen met een microfoon
Een microfoon aansluiten
fig.mic-connect
Dynamische
microfoon
Afhankelijk van de positie van de microfoon, relatief aan de
luidsprekers, kan akoestische feedback optreden (een jankend of
huilend geluid). Als dit gebeurt, neemt u de volgende maatregelen:
• Verander de richting van de microfoon.
• Plaats de microfoon op meer afstand van de luidsprekers.
• Verlaag het volume.
of
Het volume van de microfoon aanpassen
Stel de [MIC VOLUME] knop in om het volume aan te passen.
Reverb op de microfoon toepassen
1. Druk op MIC IN [REVERB], zodat dit verlicht is.
U kunt gedetailleerde instellingen maken voor de Reverb die op
de microfoon wordt toegepast. Zie ‘Gedetailleerde instellingen
voor de MIC INPUT (MIC Input Setting)’ (p.154).
Een condensator microfoon gebruiken
Als u een condensator microfoon, waarvoor fantoomvoeding is vereist, wilt aansluiten, moet de fantoomvoeding instelling als volgt worden veranderd.
• U moet deze instelling op ‘OFF’ laten staan, tenzij u een
condensator microfoon, waarvoor fantoomvoeding is vereist,
aansluit. Als een dynamische microfoon van fantoomvoeding
wordt voorzien, kunnen storingen optreden. Raadpleeg de
handleiding van de microfoon.
• Deze instelling kan niet worden opgeslagen. Fantoomvoeding is
op ‘OFF’ ingesteld, elke keer dat de JUNO-STAGE wordt
aangezet.
1. Draai de [VOLUME] knop naar links, tot op de ‘MIN’ positie.
2. Druk op [MENU].
Het Top menu venster verschijnt.
3. Gebruik [] [] om ‘2. Mic Input Setting’ te selecteren, en
druk op [ENTER].
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar ‘Phantom Power’
(Fantoomvoeding) te verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de instelling op ‘ON’ te
zetten.
Condensator
microfoon
De Vocoder gebruiken
De JUNO-STAGE gebruikt MFX voor simulatie van een vocoder.
1. Druk op [PATCH], zodat dit verlicht is.
U bevindt zich in de Patch mode.
2. Selecteer ‘PRST 1027 VOCODER Ens’ als de Patch.
Details over het selecteren van een Patch vindt u bij ‘Patches
selecteren in de Patch mode’ (p.45).
3. Terwijl u op het toetsenbord speelt, spreekt of zingt u in de
microfoon.
De vocoder wordt op het geluid van de microfoon toegepast. Er
is geen geluid als u alleen op het toetsenbord speelt, zonder in
de microfoon te spreken/zingen.
Zelfs voor andere Patches dan PRST1027 kan het vocoder effect
worden toegepast, door ’79: VOCODER’ als het effect te
selecteren.
De Vocoder instellingen veranderen
1. Selecteer ‘PRST 1027 VOCODER Ens’ als de Patch.
2. Druk op [EDIT].
3. Druk op [6 (EFFECT EDIT)] of gebruik de VALUE knop om ‘EFFECT
EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
4. Druk op [3 (MFX)].
Het MFX scherm verschijnt. In dit geval zal ’79: VOCODER’ voor
MFX geselecteerd worden.
5. Gebruik de cursor knoppen om de parameter die u wilt bewerken
te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te
bewerken.
Parameter
Mic Sens0–127
Synth Level0–127
Mic Mix0–127
Level0–127
Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren, slaat u de Patch als
een User Patch op. Voor details, zie ‘Een door u gecreëerde
Patch opslaan ([WRITE)])’ (p.97).
Om naar het MIC INPUT scherm te gaan (p.154), houdt u
[SHIFT] ingedrukt, en, drukt u op MIC IN [REVERB]. Als u ‘MIC
Mode’ in het MIC INPUT scherm op ‘VOCODER ONLY’ instelt,
wordt het geluid van de microfoon uitgestuurd als u ’79:
VOCODER’ als het effect heeft geselecteerd.
Dit is handig als u wilt voorkomen dat ongewenste geluiden van
de microfoon worden uitgestuurd, bijvoorbeeld als u live speelt.
WaardeUitleg
Past de invoer gevoeligheid van de
microfoon aan.
Past het ingangsniveau van het
instrument aan.
Past de hoeveelheid geluid van de
microfoon, dat aan de uitvoer van de
vocoder wordt toegevoegd aan.
Past het volumeniveau van het geluid
dat door de vocoder is gegaan aan.
87
Page 88
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten
Over MIDI
MIDI (Musical Instrument Digital Interface) is een standaard specificatie waarmee muzikale data tussen elektronische instrumenten en computers uitgewisseld kan worden. Als een MIDI kabel tussen apparaten
met MIDI aansluitingen is aangesloten, kunt u meerdere apparaten via
één enkel toetsenbord bespelen, ensembles uitvoeren met gebruik van
meerdere MIDI instrumenten, de instellingen programmeren om automatisch te veranderen tijdens de voortgang van de song, en meer.
Over MIDI aansluitingen
De JUNO-STAGE is uitgerust met de volgende types MIDI aansluitingen, en elk heeft de volgende rol.
fig.midiconnector
MIDI IN aansluiting
Deze aansluiting ontvangt MIDI berichten die vanaf een extern MIDI
apparaat zijn verstuurd. Als de JUNO-STAGE MIDI berichten ontvangt, kan deze reageren door noten te spelen, van geluid te veranderen, enz.
fig.MidiCh1_j.eps
Zender A
Zender B
Zender C
Er zijn zestien MIDI kanalen: 1-16. Normaalgesproken stelt u het ontvangende apparaat zo in, dat alleen de kanalen die ontvangen moeten worden, daadwerkelijk ontvangen zullen worden.
Voorbeeld:
Tel het verzendende apparaat zo in, dat het op kanaal 1 en 2 verzendt, stel geluidsmodule A in op het ontvangen van alleen kanaal
1,en stel geluidsmodule B in op het ontvangen van alleen kanaal 2.
Met deze opstelling kunt u een ensemble creëren, waarbij geluidsmodule A een gitaargeluid speelt, terwijl geluidsmodule B een bas geluid
speelt.
fig.MidiCh2_j.eps
Wanneer de JUNO-STAGE als een geluidsmodule wordt gebruikt,
kunt u maximaal zestien kanalen gebruiken.. geluidsmodules die
meerdere kanalen aan data gelijktijdig kunnen ontvangen, en verschillende geluiden op elk kanaal kunnen spelen, worden multi timbrale
geluidsmodules genoemd.
MIDI OUTMIDI INMIDI THRU
Zendkanaal: 1, 2
MIDI toetsenbord
De kabel van de antenne vervoert de
Tv signalen van vele zenders.
De TV is ingesteld op het kanaal van de
zender die u wilt bekijken.
Ontvangstkanaal: 1
Geluidsmodule
A
Geluidsmodule
B
Ontvangstkanaal: 2
MIDI IN
MIDI OUT aansluiting
Deze aansluiting verzendt MIDI berichten naar een extern MIDI apparaat.
Gebruik deze als u een extern MIDI apparaat wilt besturen.
MIDI kanalen en multimbrale
geluidsgenerators
MIDI kan meerdere stromen uitvoeringsdata via één enkele MIDI kabel
overdragen. Dit is mogelijk dankzij het concept van MIDI kanalen. Via
MIDI kanalen kan een ontvangend apparaat alleen letten op de
berichten die voor dat apparaat zijn bedoeld, en niet op berichten die
voor een ander apparaat zijn bedoeld. Op een bepaalde manier zijn
MIDI kanalen gelijk aan televisie kanalen. Door het veranderen van
het ontvangstkanaal van een televisie, kunt u programma’s bekijken
die door verschillende stations worden uitgezonden. Dit komt omdat
de televisie alleen de gewenste data kiest uit de verscheidenheid aan
data die wordt uitgezonden. Op dezelfde manier kan een instrument
binnenkomende data, die naar het instrument wordt gestuurd, via
MIDI onderscheiden en gebruiken.
GM
GM (General MIDI) is een serie aanbevelingen, waarmee de
MIDI mogelijkheden van geluidsmodules onder fabrikanten gestandaardiseerd kunnen worden. Geluidsmodules of muziek data
die aan de GM standaard voldoen, dragen het GM logo
(). Muziekdata met het GM logo kan op elke geluidsmo-
dule die het GM logo draagt worden afgespeeld, en zal feitelijk
dezelfde muzikale uitvoering produceren.
GM2
GM2 ()
patibel is met de originele GM aanbevelingen, en staan een ho-
ger niveau aan muzikale expressie en compatibiliteit toe. Dit beslaat onderwerpen die niet door de originele GM aanbevelingen werden gedekt, zoals manieren waarop geluiden bewerkt
kunnen worden, en hoe effecten behandeld moeten worden. Ook
heeft dit meer beschikbare geluiden.
is een serie aanbevelingen, die opwaarts com-
88
Page 89
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten
De JUNO-STAGE als Master
Keyboard gebruiken (MIDI
Controller Mode)
U kunt externe MIDI apparaten op de MIDI OUT van de JUNO-STAGE
aansluiten, en de JUNO-STAGE gebruiken om de aangesloten MIDI
apparaten te besturen.
Aansluit voorbeeld
fig.midi-contoroll_e.eps
MIDI geluidsmodule
MIDI IN
MIDI OUT
JUNO-STAGE
1. Druk op [MIDI CONTROLLER], zodat dit verlicht is.
Het MIDI CONTROLLER scherm verschijnt, en de JUNO-STAGE
bevindt zich in de MIDI Controller mode.
Als u op één van de [0]-[9] knoppen drukt, wordt het Program
Change bericht dat aan de betreffende knop is toegewezen verzonden.
U kunt aan de SOUND MODIFY knoppen draaien om Control
Change berichten te verzenden.
2. Om de MIDI Controller mode te verlaten, drukt u op [MIDI CONTROLLER] om de verlichting van de knop uit te zetten.
De D Beam controller en [S1] [S2] zullen niet werken als u zich in
de MIDI Controller mode bevindt.
Het zendkanaal specificeren
Stel het zendkanaal van de JUNO-STAGE zo in, dat het overeenkomt
met het kanaal dat het externe MIDI apparaat gebruikt voor ontvangst.
1. In het MIDI CONTROLLER scherm gebruikt u de cursor knoppen
om de cursor naar de ‘MIDI Ch’ waarde te verplaatsen.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewerken.
Reeks: 1-16
Voor details over de manier waarop het ontvangstkanaal van het
externe MIDI apparaat wordt ingesteld, raadpleegt u de gebruikershandleiding.
Gedetailleerde instellingen in MIDI
Controller mode
fig.disp-midicontroll.eps
U kunt het toetsenbord op de Split (p.51) of Dual (p.51) modes
instellen, zelfs in de MIDI Controller mode. Als u op het toetsenbord speelt, zal de uitvoeringsdata van de Upper en Lower Parts
via de MIDI kanalen, die voor elk zijn toegewezen, worden verzonden. Operaties van de [0]-[9] knoppen of de SOUND
MODIFY knoppen worden naar het MIDI kanaal van het Part dat
met wordt aangegeven verzonden.
De nootnummers die in de MIDI Controller mode worden verzonden, worden bepaald door de toets die u indrukt, de transpositie
instelling (p.52), en de Octave Shift instelling (p.52) die u in de
MIDI Controller mode specificeert.
U kunt de Arpeggio (p.60) en Chord Memory (p.64) functies
gebruiken, zelfs als u zich in de MIDI Controller mode bevindt.
1. In het MIDI Controller scherm gebruikt u de cursor knoppen om de
parameter die u wilt bewerken te selecteren.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewerken.
Parameter
Local Sw
MIDI Ch
Knop
PC
MSBMSB die wordt verzonden.
LSBLSB die wordt verzonden.
Knob
UitlegReeks
Specificeert of MIDI
berichten naar de interne
geluidsgenerator van de
JUNO-STAGE zelf worden
gestuurd als u de JUNOSTAGE bedient.
Specificeert het kanaal
waarop MIDI berichten
worden verzonden.
Selecteert het nummer van
de knop waaraan u een
MSB, LSB, en PC toewijst.
Program Change nummer
dat wordt verzonden.
Selecteert de SOUND
MODIFY knop waarvoor u
een controller toewijzing
maakt.
OFF, ON
1–16
0–9
1–128
0-127, OFF
(als u ‘OFF’
specificeert, is de
LSB ook ‘OFF’.
0-127, OFF
(als MSB op ‘OFF’
staat, is dit
automatisch ook
op ‘OFF’
ingesteld.
3. Om de instellingen op te slaan, drukt u op [WRITE].
UitlegReeks
Specificeert de controller
toewijzing voor de
geselecteerde SOUND
MODIFY knop.
CC01–31,
CC33–95,
PITCH BEND,
AFTERTOUCH
De JUNO-STAGE vanaf een extern
MIDI apparaat spelen
Voorbeeldaansluitingen met een extern
MIDI apparaat
fig.midi-receive
MIDI OUT
MIDI sequencer
MIDI IN
De Program Change Receive Switch
instellen
Hier ziet u, hoe de ontvangst schakelaar voor Program Change en
bank select berichten wordt aangezet. In de fabrieksinstellingen zijn
deze op‘ON’ ingesteld.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [] [] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
3. Druk op [4 (MIDI/SYNC)].
4. Druk op [4 (RX)].
5. Gebruik de cursor knoppen om ‘Receive Program Change’ of
‘Receive Bank Select’ te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om deze op ‘ON’ te zetten.
7. Om de instellingen op te slaan, drukt u op [WRITE].
Indien u besluit de door u gemaakte veranderingen niet op te
slaan, drukt u op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te
keren.
Voor details over deze instellingen, zie ‘[4 (RX)]’ (p.151).
JUNO-STAGE
Het ontvangstkanaal instellen
Het zendkanaal van het externe MIDI apparaat moet overeenkomen
met het ontvangstkanaal van de JUNO-STAGE.
Hier wordt uitgelegd hoe instellingen voor het spelen van de JUNOSTAGE in Patch mode worden gemaakt.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [] [] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
3. Druk op [4 (MIDI/SYNC)].
4. Druk op [2 (General)].
5. Gebruik [] [] om ‘Kbd Patch Rx/Tx Channel’ te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stel-
len.
Reeks: 1–16
Voor details over het instellen van het zendkanaal van het
externe MIDI apparaat, raadpleegt u de gebruikershandleiding
van het apparaat.
Als u de JUNO-STAGE in de Performance mode gebruikt, zult u
ook instellingen in het MIDI FILTER scherm moeten maken om het
‘Rx (Receive Switch)’, ‘PC (Receive Program Change)’, en ‘BS
(Receive Bank Select)’ voor elk Part (p.138) te specificeren, naast
de hierboven beschreven instellingen.
90
Page 91
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten
Synchroniseren met een extern
MIDI apparaat
Aansluitvoorbeeld
fig.midi-sync_e.eps
MIDI IN
MIDI sequencer
MIDI OUTMIDI IN
JUNO-STAGE
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [] [] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
3. Druk op [4 (MIDI/SYNC)].
4. Druk op [5 (SYNC)].
5. Gebruik de cursor knoppen om de parameter die u wilt bewerken
te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewerken.
MIDI OUT
Parameter
Tempo
Override
7. Om de instellingen op te slaan, drukt u op [WRITE].
ReeksUitleg
Als dit op ON staat, wordt het tempo
veranderd in de ‘Recommended
OFF, ON
Tempo’ (aanbevolen tempo) instelling
van de Performance, als u van
Performance verandert.
Synchronisatie data verzenden
Als u wilt dat een extern MIDI apparaat aan de werking van de
JUNO-STAGE gesynchroniseerd wordt, maakt u de volgende instellingen.
ParameterWaarde
Sync ModeMASTER
Sync OutputON
Parameter
Sync
Mode
Sync
Output
ReeksUitleg
Specificeert het signaal volgens welk
de JUNO-STAGE zal werken.
MASTER:
De JUNO-STAGE is de Master
(meester). Kies deze instelling als u de
JUNO-STAGE op zichzelf staand
gebruikt, zonder synchronisatie met
een extern apparaat.
SLAVE:
MASTER,
SLAVE,
REMOTE
OFF, ON
De JUNO-STAGE is een Slave (slaaf)
apparaat. Kies deze instelling als u
wilt dat de JUNO-STAGE werkt
volgens MIDI Clock berichten die van
een extern apparaat worden
ontvangen.
REMOTE:
De JUNO-STAGE voert Play,
Continue, en Stop MIDI berichten die
van een extern apparaat worden
ontvangen uit, maar werkt volgens
zijn eigen tempo instelling.
Als dit op ON staat, worden aan
synchronisatie gerelateerde MIDI
berichten (MIDI Clock, Start,
Continue, Stop) naar het externe MIDI
apparaat verzonden.
91
Page 92
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten
MIDI berichten met een computer
uitwisselen
Als u een in de winkel verkrijgbare USB kabel gebruikt om de USB
MIDI aansluiting, op het achterpaneel van de JUNO-STAGE, met een
USB aansluiting op de computer te verbinden, kunt u de volgende dingen doen:
• SMF afgespeeld door MIDI compatibele software kan via de
JUNO-STAGE ten gehore worden gebracht.
• MIDI berichten kunnen tussen de JUNO-STAGE en de sequencer
software worden uitgewisseld, zodat geavanceerde muziekproductie en bewerking uitgevoerd kan worden.
Aansluitvoorbeeld
fig.midi-usb
Computer
Naar USB aansluiting
van de computer
USB kabel
De USB driver installeren
U moet de USB driver installeren als u de software op de bijgeleverde CD-ROM wilt gebruiken.
De driver bevindt zich op de bijgeleverde CD-ROM (JUNO-STAGE
Editor CD). Deze kan ook van de Roland website gedownload worden.
Roland website:
http://www.roland.com
De correcte driver en de installatie procedure hiervoor zijn afhankelijk
van het systeem dat u gebruikt. Lees het Readme bestand op de CDROM zorgvuldig door, voordat u verder gaat.
Wat is de USB MIDI driver?
De USB MIDI driver is software die data tussen een computer toepassing (bijv. sequencer software) en de JUNO-STAGE uitwisselt,
wanneer de computer en de JUNO-STAGE via een USB kabel
zijn verbonden.
De USB driver stuurt data van de applicatie naar de JUNOSTAGE, en stuurt data van de JUNO-STAGE naar de applicatie.
fig.Driver_j.eps
USB MIDI aansluiting
JUNO-STAGE
Voor details over de besturingsvereisten raadpleegt u de Roland website.
Deze informatie is te verkrijgen op de Roland website http://
www.roland.com
Afhankelijk van het type computer kan dit mogelijk niet correct werken. Voor details over de besturingssystemen die ondersteund worden, kijkt u op de Roland website.
Opmerking
• Voordat aansluitingen met andere apparatuur worden
gemaakt, moet het volume van alle apparatuur geminimaliseerd en de stroom uitgezet worden om storingen en/of
beschadigingen aan luidsprekers en andere apparaten te
voorkomen.
• Alleen MIDI data kan via USB ontvangen en verzonden worden.
• Een USB kabel wordt niet bijgeleverd. Raadpleeg de handelaar waar u de JUNO-STAGE heeft aangeschaft.
• Zet de JUNO-STAGE aan voordat de MIDI toepassing op de
computer wordt opgestart. Zet de stroom van de JUNO-STAGE
niet aan of uit, terwijl de MIDI toepassing in werking is.
Toepassing
driver
Computer
USB
USB aansluiting
USB kabel
USB aansluiting
JUNO-STAGE
92
Page 93
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten
De USB driver specificeren
Hier ziet u, hoe de USB driver, die gebruikt zal worden wanneer de
JUNO-STAGE via de USB MIDI aansluiting op de computer is aangesloten, gespecificeerd wordt.
Als u deze instelling wilt veranderen, ontkoppelt u de USB kabel
voordat u dit doet.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [] [] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
3. Druk op [2 (GENERAL)].
4. Druk op [2 (COMMON)].
5. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar ‘USB Driver’ te
verplaatsen.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de driver te specificeren.
ParameterWaardeUitleg
Kies dit als u een USB driver van
de bijgeleverde CD-ROM of een
VENDER
USB Driver
GENERIC
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Druk op [7 (CLOSE)] om naar het vorige scherm terug te keren.
7. Druk op de [7 (WRITE)] knop.
8. Zet de stroom uit, en dan weer aan.
van de Roland website
gedownloade driver wilt
gebruiken.
Kies dit als u de generieke
driver, die zich in het
besturingssysteem van de
computer bevindt, wilt
gebruiken.
De JUNO-STAGE Editor/
Librarian/Playlist Editor gebruiken
Met de bijgeleverde JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist Editor
software kunt u ten volle van het volledige potentieel van de JUNOSTAGE genieten.
Met de JUNO-STAGE Editor kan de computer gebruikt worden om de
geluiden en andere instellingen van de JUNO-STAGE te bewerken.
Parameters kunnen in het computerscherm aan schuifregelaars en
knoppen worden toegewezen, zodat efficiënte bewerking op grafische wijze mogelijk is.
De JUNO-STAGE Librarian is software waarmee de parameters van
de JUNO-STAGE als een bibliotheek op de computer beheerd kunnen
worden, voor het efficiënt beheren van Patches, ritmeset en Performances.
Playlist Editor is software waarmee speellijsten voor de Song Player
(p.68) gemaakt kunnen worden.
De JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist
Editor op de computer installeren
Lees het Readme bestand in de ‘JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist Editor CD’ op de bij de JUNO-STAGE behorende CD-ROM zorgvuldig door, en installeer de JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist
Editor volgens de aanwijzingen.
Windows gebruikers
Raadpleeg het ‘Readme_E.txt’ op de ‘JUNO-STAGE Editor CD’ CDROM.
Macintosh gebruikers
Raadpleeg het ‘Readme_E.txt’ op de ‘JUNO-STAGE Editor CD’ CDROM.
Als u de ‘USB Driver’ instelling verandert, moet u daarna de
stroom uit, en weer aan zetten om u ervan te verzekeren dat de
JUNO-STAGE correct werkt.
Aansluitingen maken
1. Stel de USB Driver selectie op ‘VENDER’ in.
Zie ‘De USB driver specificeren’ (p.93).
2. Gebruik een (apart verkrijgbare) USB kabel om de JUNO-STAGE
met de computer te verbinden.
Raadpleeg het aansluitvoorbeeld (p.92).
93
Page 94
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
‘Bewerking’ is het proces van het wijzigen van de waardes van de
verscheidene instellingen (parameters) van de JUNO-STAGE. In dit
hoofdstuk wordt de procedure voor Patch bewerking, en hoe de Patch
parameters werken uitgelegd.
De Patches van de JUNO-STAGE zijn in drie groepen ondergebracht:
User, Preset, en GM. U kunt ook maximaal twee Wave uitbreidingskaarten installeren (SRX serie, apart verkrijgbaar).
De volgende Patch groepen zijn beschikbaar.
USER
Dit is een groep herschrijfbare Patches binnen de JUNO-STAGE.
Patches die u creëert kunnen in deze groep worden opgeslagen. Vanuit de fabriek bevat de JUNO-STAGE 256 Patches.
PRST (Preset)
Dit is een groep niet herschrijfbare Patches binnen de JUNO-STAGE.
Hoewel deze Patches niet overschreven kunnen worden, staat het u
vrij de instellingen van de huidig geselecteerde Patch te bewerken, en
de gewijzigde instellingen in de User Patch groep op te slaan.
GM (GM2)
Dit is een groep niet herschrijfbare Patches die met GM2 compatibel
zijn, en serie aanbevelingen waarmee compatibiliteit tussen fabrikanten en modellen mogelijk wordt gemaakt. Hoewel deze Patches niet
overschreven kunnen worden, staat het u vrij de instellingen van de
huidig geselecteerde Patch te bewerken, en de gewijzigde instellingen
in de User Patch groep op te slaan.
Deze groep bevat 256 Patches.
XP-1, B
(Wave uitbreidingskaart geïnstalleerd in het EXP A of B
compartiment)
Met deze groepen kunnen Patches op een wave uitbreidingskaart,
geïnstalleerd in de EXP A of B compartimenten, gebruikt worden. Hoewel deze Patches niet overschreven kunnen worden, staat het u vrij de
instellingen van de huidig geselecteerde Patch te bewerken, en de gewijzigde instellingen in de User Patch groep op te slaan.
Het aantal Patches in elke groep is afhankelijk van de wave uitbreidingskaart die geïnstalleerd is.
Vier tips bij het creëren van Patches
● Kies een Patch die dicht ligt bij hetgeen u in uw hoofd heeft
(p.45).
Als u een nieuwe Patch probeert te creëren, zal het moeilijk
zijn vooruitgang te boeken als u simpelweg een willekeurige
oude Patch selecteert, en blindelings veranderingen gaat
aanbrengen. Het belangrijk om te beginnen met het
selecteren van een Patch die enigszins lijkt op dat wat u in uw
hoofd heeft.
● Bepaal welke Tones u zult gebruiken (p.95)
Bij het creëren van een Patch is het erg belangrijk dat u beslist
welke Tones u gaat gebruiken. In het EDIT scherm gebruikt u
de Tone Switch 1-4 instellingen om te specificeren of een Tone
hoorbaar zal zijn (On) of stil zal zijn (Off). Het uitzetten van
onnodige Tones is tevens een belangrijke manier voor het
behouden van polyfonie.
● Controleer de Structure instelling (p.99)
De Structuur parameter is een erg belangrijke parameter.
Deze specificeert hoe de vier Tones gecombineerd zullen
worden. Voordat u met het feitelijk bewerken van de Tones
begint, moet u de relatie tussen de Tones begrijpen.
● Zet de effecten uit (p.79)
De JUNO-STAGE bevat een breed spectrum aan effecten,
waarmee het geluid op geavanceerde wijze bewerkt kan
worden. Effecten hebben een zeer grote impact op het geluid,
en het simpelweg aanzetten van de effecten kan een totaal
andere impressie produceren.Door de effecten uit te zetten
kunt u het geluid van de Patch zelf beluisteren, wat het
gemakkelijker maakt om het resultaat van de veranderingen
die u aanbrengt te horen. In sommige gevallen kan het
bewerken van effectinstellingen voldoende zijn om het
gewenste geluid te creëren.
Bewerking in een grafisch
weergavenscherm (ZOOM EDIT)
XP-A en B Patches kunnen niet geselecteerd worden, tenzij een
SRX serie wave uitbreidingskaart (apart verkrijgbaar) in het corresponderende compartiment is geïnstalleerd.
Hoe een Patch bewerkt wordt
U kunt een nieuwe Patch creëren, door een bestaande Patch te bewerken.
Een Patch bestaat uit maximaal vier ‘Tones’. Voordat een Patch wordt
bewerkt, kunt u eerst elke tone individueel beluisteren om uzelf bekend
te maken met de rol, die deze speelt bij de creatie van het algehele
geluid van de Patch.
3.
Druk op [3 (PATCH EDIT)] of gebruik de VALUE knop om ‘PATCH EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
In het ZOOM EDIT scherm kunt u een grafische weergave van belangrijke parameters, die vaak worden bewerkt, gebruiken.
Voor details over de parameters, zie p.98 en verder.
1.
In de Patch mode of Performance mode selecteert u de Patch die u
wilt bewerken.
Voor details, zie ‘Patches in de Patch mode selecteren’ (p.45) of
‘Een Patch voor elk Part selecteren’ (p.50).
Als u liever een Patch helemaal vanuit niets wilt creëren, in plaats
te beginnen met een bestaande Patch, voert u de Initialize handeling uit (p.96).
2.
Druk op [EDIT].
94
Page 95
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
Het ZOOM EDIT scherm verschijnt.
fig.disp-zoomedit.eps
4.
Gebruik [2]-[5] om het gewenste bewerkingsscherm te selecteren.
Door op [6 (PAGE)] te drukken, kunt u tussen de [2]-[5] schermen
schakelen.
Knop
[2 (PCH ENV)]
[3 (TVF PRM)]
[4 (TVF ENV)]
[5 (TVA ENV)]
[6 (PAGE ↓)] [6 (PAGE ↑)]
[2 (STRUCT)]
[3 (LFO 1)]
[4 (LFO 2)]
[5 (STEPLFO)]
5.
Gebruik de cursor knoppen om de parameter die u wilt bewerken
te selecteren.
6.
Druk op [TONE SWITCH/SELECT], zodat dit verlicht is, en gebruik
TONE SELECT [1]-[4] om de Tone die u wilt bewerken te selecteren.
●
Om dezelfde parameter voor meerdere Tones gelijktijdig te
bewerken
Druk TONE SELECT [1]-[4] corresponderend met de Tones die
u wilt bewerken tegelijk in, zodat deze rood oplichten.
●
Om Tones aan/uit te zetten
Druk op TONE SWITCH [1]-[4] om elke Tone aan of uit te zetten.
7.
Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewerken.
Als u meer dan één Tone voor bewerking heeft geselecteerd, zullen al deze Tones op dezelfde waarde worden ingesteld.
Scherm
PITCH ENVELOPE (p. 105)
TVF PARAMETER (p. 106)
TVF ENVELOPE (p. 107)
TVA ENVELOPE (p. 109)
STRUCTURE (p. 99)
LFO 1 (p. 113)
LFO 2 (p. 113)
STEP LFO (p. 115)
Alle parameters bekijken en bewerken (PRO
EDIT)
Dit toont de parameters van ZOOM EDIT, en laat u meer gedetailleerdere bewerkingen uitvoeren.
Voor details over de parameters, zie p.98 en verder.
1.
In de Patch mode of Performance mode selecteert u de Patch die u
wilt bewerken.
Voor details, zie ‘Patches in de Patch mode selecteren’ (p.45) of
‘Een Patch voor elk Part selecteren’ (p.50).
Als u liever een Patch helemaal vanuit niets wilt creëren, in plaats
te beginnen met een bestaande Patch, voert u de Initialize handeling uit (p.96).
2.
Druk op [EDIT].
3.
Druk op [3 (PATCH EDIT)] of gebruik de VALUE knop om ‘
PATCH EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
Het ZOOM EDIT scherm verschijnt.
4.
Druk op [7 (PRO EDIT)].
Het PRO EDIT scherm verschijnt.
5.
Gebruik [3 (GRP ↑)] [4 (GRP ↓)] om tussen parametergroepen af
te wisselen.
Als alternatief kunt u tussen parametergroepen schakelen door [2
(GRP LIST)] in te drukken om naar het Patch Pro Edit Menu venster
te gaan, de VALUE knop, [DEC] [INC] of
om de parametergroep te selecteren, en dan op [ENTER] te drukken.
6.
Gebruik de cursor knoppen om een parameter te selecteren.
fig.disp-proedit.eps
[] []
gebruiken
In PRO EDIT (p.95) kunt u bewerken, terwijl de relatieve verschillen tussen Tones behouden blijven.
8.
Herhaal stappen 4-7 om de Patch naar wens te bewerken.
9.
Als u de door u gemaakte veranderingen wilt opslaan, drukt u op
[WRITE]. (p.97).
Indien u besluit de veranderingen niet op te slaan, drukt u op
[EXIT] om het ZOOM EDIT scherm te verlaten.
Als u het ZOOM EDIT scherm verlaat zonder op te slaan, zal een
‘*’ in het PATCH PLAY scherm van de Patch mode worden weergegeven.
Als u de stroom uitzet of een ander geluid selecteert wanneer het
‘*’wordt weergegeven, zullen de door u bewerkte Patch instellingen verloren gaan.
7.
Druk op [TONE SWITCH/SELECT], zodat dit verlicht is, en gebruik
TONE SELECT [1]-[4] om de Tone die u wilt bewerken te selecteren.
●
Om dezelfde parameter voor meerdere Tones gelijktijdig te
bewerken
Druk TONE SELECT [1]-[4] corresponderend met de Tones die
u wilt bewerken tegelijk in, zodat deze rood oplichten.
●
Om Tones aan/uit te zetten
Druk op TONE SWITCH [1]-[4] om Tones aan of uit te zetten.
U zult de Tones bewerken waarbij een markeringsteken (✔)
wordt getoond, voor Tone nummers rechts boven in het
scherm.
8.
Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewerken.
Als u meer dan één Tone heeft geselecteerd, zullen hun waardes
veranderen, terwijl hun relatieve verschillen behouden blijven.
95
Page 96
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
9.
Herhaal stappen 5-8 om de parameters naar wens te bewerken.
10.
Als u de gewijzigde instellingen wilt opslaan, drukt u op [WRITE]
(p.97).
Indien u besluit de veranderingen niet op te slaan, drukt u op
[EXIT] om het PRO EDIT scherm te verlaten.
Als u het PRO EDIT scherm verlaat zonder op te slaan, zal een
‘*’ in het PATCH PLAY scherm van de Patch mode worden weergegeven.
Als u de stroom uitzet of een ander geluid selecteert wanneer het
‘*’wordt weergegeven, zullen de door u bewerkte Patch instellingen verloren gaan.
Een Patch initialiseren
Zo worden de instellingen van de op dat moment geselecteerde Patch
opnieuw op de standaard waardes ingesteld.
Patch (Tone) instellingen kopiëren
Hier ziet u, hoe de Tone instellingen van een gewenste Patch naar de
op dat moment geselecteerde Patch gekopieerd kunnen worden.
1.
In de Patch mode of Performance mode selecteert u de User Patch
die als kopieerbestemming zal fungeren.
Voor details, zie ‘Patches in de Patch mode selecteren’ (p.45) of
‘Een Patch voor elk Part selecteren’ (p.50).
2.
Druk op [EDIT].
3.
Druk op [3] of gebruik de VALUE knop om ‘PATCH EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
Het ZOOM EDIT scherm verschijnt.
4.
Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [7 (TONE CPY)].
Het Patch Tone Copy venster verschijnt.
fig.disp-tonecopy.eps
Initialisatie is alleen van invloed op de huidig geselecteerde
Patch. Als u alle instellingen in de fabrieksstatus wilt terugzetten,
voert u de Factory Reset handeling uit (p.155).
1.
In de Patch mode of Performance mode selecteert u de User Patch
die u wilt initialiseren.
Voor details, zie ‘Patches in de Patch mode selecteren’ (p.45) of
‘Een Patch voor elk Part selecteren’ (p.50).
2.
Druk op [EDIT].
3.
Druk op [3] of gebruik de VALUE knop om ‘PATCH EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
Het ZOOM EDIT scherm verschijnt.
4.
Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [6 (INIT)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
5.
Druk op [7 (EXEC)] om de Patch te initialiseren.
5.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor te verplaatsen, en
gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste ‘Source
(kopieerbron)’ groep, nummer, en Tone te selecteren.
Als u op [5 (COMPR)] drukt om een markeringsteken (✔) toe te
passen, kunt u de kopieerbron Patch spelen (Compare functie).
6.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor te verplaatsen, en selecteer de ‘Destination (kopieerbestemming)’ Tone.
7.
Druk op [7 (EXEC)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
8.
Druk op [7 (EXEC)] om het kopiëren uit te voeren.
Compare functie
Wanneer Patch Tones worden gekopieerd of Patches worden
opgeslagen, is het vaak gemakkelijk om de Compare functie te
gebruiken.
Als u de kopieerbron (of opslagbestemming) Patch wilt
beluisteren, drukt u op [5 (COMPR)] om een markeringsteken toe
te passen. Nu kunt u het toetsenbord gebruiken om de
kopieerbron (of opslagbestemming) Patch te spelen.
* De Patch kan enigszins anders klinken dan normaal,
wanneer deze via de Compare functie wordt gespeeld.
96
Page 97
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
Een door u gecreëerde Patch
opslaan ([WRITE])
Veranderingen die u maakt zijn tijdelijk, en zullen verloren gaan als u
de stroom uitzet of een andere Patch selecteert. Als u de gewijzigde
Patch wilt behouden, moet deze in het interne User geheugen worden
opgeslagen.
Als u de instellingen van een Patch in de Patch mode bewerkt heeft,
zal een ‘*’ in het PATCH PLAY scherm worden weergegeven.
Als u een Patch in de Performance mode heeft bewerkt, moet u de Performance ook opslaan, nadat de Patch is opgeslagen (p.133).
Als u opslaat wordt data die zich reeds in de opslagbestemming
bevindt overschreven.
1.
Bewerk een Patch.
2.
Druk op [WRITE].
Het PATCH NAME scherm verschijnt.
Als u in de Performance mode bent, zal het WRITE MENU verschijnen. Door op [3 (PAT/RHY)] te drukken gaat u naar het
PATCH NAME scherm.
Opmerking bij het selecteren van een golfvorm
De JUNO-STAGE gebruikt ingewikkelde PCM golfvormen als basis
voor zijn geluiden. Daarom moet u zich ervan bewust zijn dat als u
een golfvorm specificeert die erg verschilt van de originele golfvorm,
het resultaat tegen verwachting kan zijn.
De interne golfvormen van de JUNO-STAGE kunnen in de volgende
twee types gecategoriseerd worden:
One-shot:
Dit zijn geluiden met een korte decay tijd. One-shot golfvormen
bevatten de gehele tijdsduur van het geluid, vanaf de Attack totdat
het tot stilte wegsterft. Sommige van deze golfvormen leggen een
compleet geluid, zoals een percussie instrument, vast, maar er zijn
ook vele Attack componenten, zoals de hamer aanslag van een
piano of het fret geluid van een gitaar.
Loop:
Dit zijn geluiden met een lange decay of doorklinkende geluiden.
Geloopte golfvormen spelen een portie van het geluid herhaaldelijk af, nadat het een relatief stabiele status heeft bereikt. Deze
geluiden bevatten tevens talloze component geluiden, zoals een
vibrerende pianosnaar of een resonerende pijp.
De volgende illustratie toont een voorbeeld van een geluid dat
gecreëerd is door het combineren van een one-shot golfvorm met een
loop golfvorm. (Dit voorbeeld is van een elektrisch orgel).
fig.Waveform1-e.eps
TVA ENV voor geloopte
orgel golfvorm (sustain portie)
Niveau
TVA ENV voor one-shot Key-click
golfvorm (attack portie)
Resulterende TVA ENV
verandering
+=
3.
Geef de Patch een naam.
Voor details over het toewijzen van een naam, zie p.44.
4.
Als u een naam heeft toegewezen, drukt u op [7 (WRITE)].
Een scherm waarin de opslagbestemming geselecteerd kan worden verschijnt.
5.
Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [] [] om het opslagbestemming Patch nummer te selecteren.
Als u op [5 (COMPR)] drukt om een markeringsteken toe te passen ([_ILL]), kunt u de opslagbestemming Patch spelen (Compare
functie).
6.
Druk op [7 (WRITE)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
7.
Druk op [7 (EXEC)] om de Patch op te slaan.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
Note off
Opmerking bij het selecteren van een one-shot golfvorm
Het is niet mogelijk de Envelope instellingen te gebruiken om een
one-shot golfvorm een langere decay te geven dan de originele
golfvorm bevat of om er een doorklinkend geluid van te maken.
Zelfs als u een Envelope instellingen van dit type zou maken, zou
u proberen iets op te wekken dat in de originele golfvorm niet
bestaat.
Opmerking bij het selecteren van een geloopte golfvorm
Vele akoestische instrumenten, zoals een piano of saxofoon, worden gemarkeerd door een plotselinge verandering in timbre aan
het begin van het geluid, en deze snelle verandering is wat het
instrument zijn onderscheidende karakter geeft. Wanneer deze
golfvormen worden gebruikt, is het het beste om de complexe
klankveranderingen in het Attack portie van het geluid te gebruiken zonder deze te wijzigen. Gebruik de Envelope alleen om het
decay portie van het geluid zoals gewenst te veranderen. Als u de
Envelope gebruikt om de Attack ook te veranderen, zullen de
Envelope instellingen door de Attack van de golfvorm zelf worden
beïnvloed, en bereikt u mogelijk niet het gewenste resultaat.
fig.Waveform2-e.eps
Klankverandering in de
golfvorm opgeslagen
Envelope voor
het TVF filter
Tijd
Niveau
Gelooped deel
Note off
Niveau
Tijd
Resulterende
klankverandering
97
Page 98
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
Functies van Patch parameters
Instelling die voor de gehele Patch gelden
GENERAL
ParameterWaardeUitleg
Patch Category
Patch Level
Patch Pan
Patch Priority
Octave Shift
Patch Coarse Tune
Patch Fine Tune
Stretch Tune Depth
Analog Feel
Stretched Tuning
fig.06-011.e
Toonhoogte verschil vergeleken
met de gelijkzwevende stemming
★
Refer to “Patch lijst”
(p. 193).
0–127Volume van de Patch.
L64–0–63RLinks/rechts positie van de Patch.
LAST, LOUDEST
-3–+3Toonhoogte van het Patch geluid (in eenheden van een octaaf)
-48–+48Toonhoogte van het Patch geluid (in halve tonen, +/- 4 octaven)
-50–+50
OFF, 1–3
0–127
Type (categorie) van de Patch.
Hoe noten behandeld worden als de maximale polyfonie wordt overschreden (128 stemmen).
Toonhoogte van het Patch geluid (in stappen van 1 cent. Eén cent is 1/100
toon)
Stretched Tuning systeem (een systeem waarbij akoestische piano’s normaal zijn gestemd,
waardoor de lage reeks lager, en de hoge reeks hoger is dan de mathematische stemming
ratio’s anders zouden voorschrijven).
Diepte van 1/f modulatie (een prettige en natuurlijk optredende ratio van modulatie, die in
een kabbelende beek of ruisende wind optreedt)
Parameter waarde
Parameters die met () worden aangegeven kunnen via ZOOM EDIT
(p.94) worden bewerkt.
Parameters gemarkeerd met een ‘★’ kunnen met gebruik van gespecificeerde
MIDI berichten worden bestuurd.)
LAST
: de laatst gespeelde stemmen krijgen prioriteit (noten worden in volgorde uitgezet,
beginnend met de eerst gespeelde noot).
LOUDEST
stem met het laagste volume).
OFF
1-3
reeksen produceren.
* U kunt de natuurlijke instabiele karakteristieken van een analoge synthesizer simuleren,
door deze ‘1/f modulatie’ toe te voegen.
: de luidste stemmen krijgen prioriteit (noten worden uitgezet, beginnend met de
: gelijkzwevende stemming
: hogere instellingen zullen een groter verschil in toonhoogte van de lage en hoge
3
2
ZOOM
ste
van een halve
Lage noten reeks
98
OFF
1
OFF
1
2
3
Hoge noten reeks
Page 99
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
De manier waarop een Tone klinkt veranderen (Structure))
Parameter
Struct 1 & 2, 3 & 4
(Structure Type)
ZOOM
Struct 1&2, 3&4
WaardeUitleg
TYPE 01–TYPE 10
Bepaalt hoe Tone 1 en 2 of Tone 3 en 4 zijn verbonden.
De volgende 10 combinatie types zijn beschikbaar.
Type 01
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
TVFTVA
Met dit type zijn Tones 1 en 2 (of 3 en 4) onafhankelijk. Gebruik dit type als
u PCM geluiden wilt bewaren of geluiden voor elke Tone wilt creëren en
combineren.
Type 03
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
B
TVF TVA
Dit type mengt het geluid van Tone 1 (3) en Tone 2 (4), past een filter toe, en
past vervolgens een booster toe om de golfvorm te vervormen.
Type 05
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
TVATVF
WG
R
TVF TVA
Dit type gebruikt een ring modulator om nieuwe boventonen te creëren, en
combineert de twee filters. De Tone 1 (3) TVA regelt de volumebalans van de
twee Tones, waarbij de diepte van de ring modulator wordt aangepast.
Type 02
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVA
TVF
TVF TVA
Dit type stapelt de twee filters om de karakteristieken van de filters te
intensiveren. De TVA van Tone 1 (3) regelt de volumebalans tussen de twee
Tones.
Type 04
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
TVATVF
WG
B
TVF TVA
Dit type past een booster toe om de golfvorm te vervormen, en combineert
vervolgens de twee filters. De TVA van Tone 1 (3) regelt de volumebalans
tussen de twee Tones en past het booster niveau aan.
Type 06
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
TVATVF
WG
R
TVF TVA
Dit type gebruikt een ring modulator om nieuwe boventonen te creëren, en
mengt daarnaast het geluid van Tone 2 (4) in en stapelt de twee filters. Omdat
het ring-gemoduleerde geluid met Tone 2 (4) gemengd kan worden, kan Tone
1 (3) de hoeveelheid ring-gemoduleerd geluid aanpassen.
Type 07
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
R
TVF TVA
Dit type past een filter op Tone 1 (3) toe, en ring-moduleert dit met Tone 2 (4)
om nieuwe boventonen te creëren.
Type 09
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
TVFTVA
R
Dit type voert het gefilterde geluid van elke Tone door een ring modulator om
nieuwe boventonen te creëren. De Tone 1 (3) regelt de volumebalans van de
twee Tones, waarbij de diepte van de ring modulator wordt aangepast.
Type 08
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
R
TVF TVA
Dit type stuurt de gefilterde Tone 1 (3) en Tone 2 (4) door een ring modulator,
en mengt dan het geluid van Tone 2 (4), en past een filter op het resultaat toe.
Type 10
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
TVFTVA
R
Dit type voert het gefilterde geluid van elke Tone door een ring modulator om
nieuwe boventonen te creëren, en mengt ook het geluid van Tone 2 (4) in.
Omdat het ring-gemoduleerde geluid met Tone 2 (4) gemengd kan worden,
kan Tone 1 (3) de hoeveelheid ring-gemoduleerd geluid aanpassen.
* Als TYPE 02-10 is geselecteerd en één Tone van een paar is uitgezet, zal de andere Tone als TYPE 01 klinken, ongeacht de weergegeven instel-
ling.
* Als u het toetsenbord gebied waarbinnen een Tone klinkt beperkt (KEY RANGE, p.102) of de reeks velocities waarvoor deze zal klinken (VELO-
CITY RANGE, p.102), is het resultaat, in gebieden waar de Tone niet hoorbaar is, alsof de Tone is uitgezet. Dit betekent dat als TYPE 02-10 is
geselecteerd, en u een toetsenbord gebied of velocity reeks creëert waarbinnen één Tone van een Tones paar niet klinkt, de noten die in dat
gebied worden gespeeld door de andere Tone als TYPE 01hoorbaar gemaakt worden, ongeacht de weergegeven instelling.
99
Page 100
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
ParameterWaardeUitleg
Specificeert de hoeveelheid boost die wordt toegepast (als het structuur type TYPE 03 of
Booster 1&2, 3&4
(Booster Gain)
ZOOM
Booster 1&2, 3&4
0, +6,
+12, +18
Booster
De booster wordt gebruikt om het binnenkomende signaal te vervormen.
fig.Boost1.e
Booster niveau
TYPE 04 is)
De booster vervormt het geluid door het ingangssignaal omhoog te duwen, waardoor
een distortion effect wordt geproduceerd dat vaak voor een elektrische gitaar wordt
gebruikt. Door deze waarde te verhogen, wordt een sterkere vervorming
geproduceerd.
Behalve het gebruik hiervan om vervorming te creëren, kunt u de
golfvorm (WG1) van één van de Tones als een LFO gebruiken,
welke de andere golfvorm (WG2) opwaarts of neerwaarts verschuift
om modulatie te creëren die op PWM (Pulsbreedte modulatie) lijkt.
Deze parameter werkt het beste als u deze in samenwerking met de
Wave Gain parameter (p.102) gebruikt.
fig.Boost2.e
Gebruikt WG1 als LFO
Past WG1 uitvoer aan
WG1
WG2
WG2
TVA
Voegt toe aan WG1
Verschuiving in golfvorm door WG1
Ring Modulator
fig.RingMod
Een ring modulator vermenigvuldigt de golfvormen van twee Tones,
waardoor vele nieuwe boventonen worden genereert (in harmonische
gedeeltes) die niet aanwezig waren in de golfvormen (tenzij één van de
golfvormen een sinusgolf is, worden frequentie componenten op gelijke
afstand normaalgesproken niet gegenereerd).
Omdat het verschil in toonhoogte tussen de twee golfvormen de
harmonische structuur verandert, zal het resultaat een metaalachtig geluid
zonder toonhoogte zijn. Deze functie is geschikt voor het creëren van metaalachtige geluiden, zoals bellen.
Booster
Vervormd gebied van de
golfvorm veranderingen
MODIFY
Deze waardes worden aan de parameterwaardes van elk Tone toegevoegd.
ParameterWaardeOmschrijving
Cutoff Offset-63–+63Cutoff Frequency (p. 106)
Resonance Offset-63–+63Resonance (p. 106)
Attack Time Offset-63–+63F-Env Time 1, A-Env Time 1 (p. 107, p. 109)
Release Time Offset-63–+63F-Env Time 4, A-Env Time 4 (p. 107, p. 109)
100
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.