Roland JUNO-STAGE User Manual [nl]

Page 1
Page 2
Richtlijnen voor deze handleiding
Knoppen voor bediening worden tussen vierkante haakjes [ ] weergegeven, zoals [ENTER]. Referentie pagina’s worden met (p. **) aangegeven.
De volgende symbolen worden gebruikt:
Dit duidt op een belangrijke opmerking, lees deze alstublieft.
Dit duidt op een memo betreft de instelling of functie. Lees dit indien gewenst.
Dit geeft een handige hint voor bediening aan. Lees dit indien nodig.
Dit duidt op informatie die als referentie gebruikt kan worden. Lees dit wanneer nodig.
Dit duidt op een uitleg van een term. Lees indien nodig.
201a
Voordat u dit apparaat in gebruik neemt, leest u de secties getiteld: 'HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN' en 'BELANGRIJKE
OPMERKINGEN' (p.3, p.5) zorgvuldig door. In deze secties vindt u belangrijke informatie over de juiste bediening van dit apparaat. Daarnaast
dienen de gebruikershandleiding en de appendix volledige gelezen te worden, zodat u een goede indruk krijgt van alle mogelijkheden die het
nieuwe apparaat te bieden heeft. Bewaar de handleiding, zodat u er later aan kunt refereren.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag op geen enkele wijze zonder schriftelijke toestemming van Roland Corporation
Copyright © 2008 ROLAND CORPORATION
Page 3
USING THE UNIT SAFELY

HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN

HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN
INSTRUCTIES OM BRAND, ELEKTRISCHE SCHOK OF LICHAMELIJK LETSEL TE VOORKOMEN
Over
WAARSCHUWING en
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij
WAARSCHUWING
de gebruiker attent gemaakt wordt op het risico van overlijden of zwaar letsel, wanneer het apparaat niet op juiste wijze gebruikt wordt.
Wordt gebruikt bij instructies, waarbij de gebruiker attent gemaakt wordt op het risico van letsel of materiële schade, wanneer het apparaat niet op juiste
VOORZICHTIG
wijze gebruikt wordt.
* Materiële schade verwijst naar schade
WAARSCHUWING WAARSCHUWING
002d
• Maak het apparaat of de adapter niet open, en voer geen interne modificaties uit. (De enige uitzondering hierop is wanneer in deze handleiding specifieke instructies staan die opgevolgd dienen te worden om door de gebruiker te installeren opties aan te brengen, zie p.18).
..........................................................................................................
003
• Tracht het apparaat niet te repareren of onderdelen in het apparaat te vervangen (behalve wanneer daartoe specifieke instructies in de handleiding staan.) Ga voor alle onderhoud naar uw handelaar, het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een erkende Roland distributeur, die u op de ‘Informatie’ pagina kunt vinden.
..........................................................................................................
004
• Gebruik of berg het apparaat nooit op, op plaatsen die:
• aan extreme temperaturen onderhevig zijn
(bijvoorbeeld in direct zonlicht, in een afgesloten voertuig, dichtbij een warmtekanaal of bovenop warmte genererende apparatuur of die
• vochtig zijn (bijvoorbeeld badkamers, wasruimtes
of natte vloeren hebben of die
• aan regen worden blootgesteld of die
• stoffig zijn of die
• aan een hoge mate van vibratie onderhevig zijn.
..........................................................................................................
005
• Dit apparaat dient alleen met een door Roland aanbevolen rek of standaard gebruikt te worden.
..........................................................................................................
VOORZICHTIG opmerkingen
of andere ongunstige effecten, die ten aanzien van het huis en al het aanwezige meubilair, en tevens aan huisdieren kunnen optreden.
NEEM ALTIJD HET VOLGENDE IN ACHT
Over de symbolen
Het symbool wijst de gebruiker op belangrijke instructies of waarschuwingen. De specifieke betekenis van het symbool wordt bepaald door het teken, dat zich binnen de driehoek bevindt. Het symbool, dat zich in dit geval aan de linkerkant bevindt, betekent dat dit teken voor algemene voorzorgsmaatregelen, waarschuwingen, of aanduidingen van gevaar wordt gebruikt.
Het symbool wijst de gebruiker op onderdelen, die nooit verplaatst mogen worden (verboden). De specifieke handeling, die niet uitgevoerd mag worden, wordt aangegeven door het symbool, dat zich binnen de cirkel bevindt. Het symbool, dat zich in dit geval aan de linkerkant bevindt, betekent dat het apparaat nooit uit elkaar gehaald mag worden.
Het wijst de gebruiker op onderdelen, die verwijderd moeten worden. De specifieke handeling, die uitgevoerd moet worden, wordt door het symbool binnen de cirkel aangegeven. Het symbool, dat zich in dit geval aan de linkerkant bevindt, geeft aan dat het netsnoer uit de daarvoor bestemde aansluiting getrokken moet worden.
002d
• Wanneer het apparaat met een door Roland aanbe­volen rack of standaard wordt gebruikt, moet het rack of de standaard zorgvuldig geplaatst worden, zodat het waterpas staat, en stabiel blijft. Als u geen rack of standaard gebruikt, moet u zorgen dat de gekozen locatie een waterpas oppervlak heeft dat het apparaat voldoende ondersteunt, en het apparaat niet kan wiebelen.
..........................................................................................................
• Gebruik alleen de bij het apparaat geleverde adapter. Controleer of het lijn voltage met het ingangsvoltage, dat op de behuizing van de adapter wordt aangegeven, overeenkomt. Andere adapters kunnen van een andere Polariteit gebruikmaken of zijn op een ander voltage ontworpen, zodat gebruik daarvan tot beschadigingen, storingen of elektrische schok kan leiden.
..........................................................................................................
008e
• Gebruik alleen het bevestigde netsnoer. Het netsnoer mag niet met een ander apparaat gebruikt worden.
..........................................................................................................
009
• Buig of draai het netsnoer niet overmatig, en plaats er geen zware objecten bovenop. Hierdoor kan het snoer beschadigen, waardoor afgebroken elementen en kortsluiting geproduceerd kan worden. Beschadigde snoeren betekenen een risico op brand en schokken!
..........................................................................................................
010
• Dit apparaat, op zichzelf staand of in combinatie met koptelefoon of luidsprekers, kan geluidsniveaus produceren die in staat zijn permanent gehoors­verlies te veroorzaken. Werk nooit lange tijd achter elkaar op een hoog of oncomfortabel volumeniveau. Wanneer u een bepaalde mate van gehoorsverlies of een piep in de oren bemerkt, moet u het apparaat direct uitzetten en een oorarts consulteren.
..........................................................................................................
3
Page 4
WAARSCHUWING
012b
• Zorg, dat er geen objecten (bijvoorbeeld brandbaar materiaal, munten of spelden) of vloeistoffen (water, frisdrank, enz.) in het apparaat terechtkomen.
• Zet direct de stroom uit, haal het netsnoer uit het stopcontact en breng het apparaat voor onderhoud naar uw handelaar, het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een erkend Roland distributeur, te vinden op de "Informatie" pagina, indien:
• De adapter, het netsnoer of de stekker is beschadigd, of
• Er rook of een ongewone geur optreedt
• Er objecten of vloeistof in het apparaat terecht zijn
gekomen, of
• Het apparaat in de regen heeft gestaan (of op andere
wijze nat is geworden), of
• Het apparaat niet normaal schijnt te functioneren of een
duidelijke verandering in werking laat zien.
..........................................................................................................
013
• In huishoudens met kleine kinderen moet een volwassene toezicht houden, totdat het kind in staat is de regels die essentieel zijn voor een veilige bediening van het apparaat op te volgen.
..........................................................................................................
014
• Bescherm het apparaat tegen zware schokken. (Laat het niet vallen!)
VOORZICHTIG
101b
• Deze JUNO-STAGE is alleen te gebruiken met een Roland standaard KS-12. Wanneer andere standaards worden gebruikt, kan het apparaat instabiel staan, en kunnen mogelijke verwondingen optreden.
..........................................................................................................
102c
• Wanneer de stekker in het stopcontact of in dit apparaat word gestoken of eruit wordt gehaald, houdt u deze altijd bij de stekker zelf vast..
..........................................................................................................
103b
• De adapter dient regelmatig uit het stopcontact te worden gehaald, en schoongemaakt worden met een droge doek om stof en andere ophopingen tussen de pinnen uit te vegen. Wanneer het apparaat gedure3nde langere tijd niet gebruikt wordt, moet de adapter ook uit het stopcontact worden gehaald. Een ophoping van stof tussen de stekker en het stopcontact kan resulteren in een verminderde isolatie, hetgeen tot brand kan leiden..
..........................................................................................................
104
• Probeer het in elkaar verwikkeld raken van snoeren en kabels te voorkomen. Bovendien moeten alle snoeren en kabels buiten het bereik van kinderen geplaatst worden.
..........................................................................................................
106
• Ga nooit boven op dit apparaat staan, en plaats er geen zware objecten op.
..........................................................................................................
015
• Steek het netsnoer van dit apparaat niet in een stopcontact waar een buitensporig aantal andere apparaten gebruik van maakt. Wees in het bijzonder voorzichtig bij het gebruik van verleng­snoeren – de totale hoeveelheid stroom die door alle aangesloten apparaten wordt gebruikt, mag nooit de stroom classificatie (watts/ampères) van het verlengsnoer overschrijden. Door overmatige ladingen kan de isolatie van het snoer verhit raken, en uiteindelijk smelten.
..........................................................................................................
016
• Voordat u dit apparaat in het buitenland gaat gebruiken, neemt u contact op met uw verkoper, het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum of een erkend Roland distributeur. Deze zijn te vinden op de ‘Infor­matie’ pagina..
..........................................................................................................
022b
• Zet het apparaat altijd uit, en haal het netsnoer uit het stopcontact, voordat u een uitbreidingskaart (SRX serie, p.18) gaat installeren.
..........................................................................................................
023
• SPEEL GEEN CD-ROM disk op een conventionele CD speler af. Het geluidsniveau dat geproduceerd wordt, kan permanent gehoorsverlies veroorzaken. Dit kan resulteren in schade aan luidsprekers of andere systeemcomponenten.
..........................................................................................................
VOORZICHTIG
101b
• Het apparaat en de adapter dienen op zodanige wijze geplaatst te worden, dat er voldoende ventila­tieruimte beschikbaar is.
..........................................................................................................
..........................................................................................................
107c
• Wanneer de stekker in het stopcontact of in dit apparaat word gestoken of eruit wordt gehaald, mogen uw handen nooit nat zijn.
..........................................................................................................
109b
• Voordat u het apparaat gaat verplaatsen, haalt u het netsnoer uit het stopcontact en koppelt u de snoeren van alle apparaten los.
..........................................................................................................
110b
• Indien er onweer in uw omgeving wordt verwacht, haalt u het netsnoer uit het stopcontact.
..........................................................................................................
115a
• Installeer alleen de gespecificeerde uitbreidings­kaart(en) (model nr. SRX serie). Verwijder alleen de gespecificeerde schroeven (p.18).
..........................................................................................................
118c
• Bewaar schroeven die u verwijdert, en de bijgele­verde zeshoekige moersleutel op een veilige plaats, buiten het bereik van kinderen, zodat deze de schroeven niet per ongeluk kunnen inslikken.
..........................................................................................................
120
• Zet de fantoomvoeding altijd uit, wanneer andere apparaten dan condensator microfoons, die fantoomvoeding vereisen, worden aangesloten. U riskeert beschadigingen als u per ongeluk fantoom­voeding op dynamische microfoons, geluid afspeel­apparaten of andere apparaten, die deze voeding niet nodig hebben toepast. Controleer de specifi­caties van de microfoon die u wilt gaan gebruiken, in de bij de microfoon behorende handleiding.
(De fantoomvoeding van dit instrument: 48V DC, 10 mA Max)
..........................................................................................................
4
Page 5

BELANGRIJKE OPMERKINGEN

Stroomvoorziening
• Sluit dit apparaat niet op hetzelfde stopcontact aan, waarop ook elektrische toestellen die door een omvormer worden geregeld (zoals een koelkast, wasmachine, magnetron oven of air conditioner) of die een motor bevatten, zijn aangesloten. Afhankelijk van de manier waarop het elektrische apparaat wordt gebruikt, kan de ruis van de stroomvoorziening maken dat dit instrument storingen gaat vertonen of een hoorbare ruis gaat produ­ceren. Wanneer het niet mogelijk is een apart stopcontact te gebruiken, plaatst u een ruisfilter tussen dit apparaat en het stopcontact.
• De adapter zal na veel uren gebruik hitte genereren. Dit is normaal, en geen reden tot ongerustheid.
• Voordat dit apparaat op andere apparaten wordt aange­sloten, zet u de stroom van alle apparaten uit. Dit zal storingen en/of schade aan luidsprekers of andere apparaten helpen voorkomen.
Plaatsing
• Het gebruik van dit apparaat in de nabijheid van versterkers (of andere apparatuur die grote stroom transfor­matoren bevat) kan tot een brom leiden. Om dit probleem op te heffen, verandert u de richting van dit apparaat of zet het verder van de storingsbron weg.
• Dit apparaat kan de ontvangst van radio of televisie storen. Gebruik dit apparaat niet in de nabijheid van dit soort ontvangers.
• Ruis kan geproduceerd worden, wanneer draadloze communicatie apparaten, zoals mobiele telefoons, in de buurt van dit apparaat bediend worden. Dit soort ruis kan optreden tijdens bellen of gebeld worden of tijdens het converseren. Als u dit soort problemen ondervindt, moet u de draadloze apparaten op meer afstand van dit apparaat plaatsen of deze uitzetten.
• Stel dit apparaat niet aan direct zonlicht bloot, plaats het niet bij apparaten die warmte verspreiden, laat het niet in een afgesloten voertuig achter, en stel het niet aan extreme temperaturen bloot. Door overmatige hitte kan het apparaat misvormen of verkleuren.
• Wanneer het apparaat naar een andere locatie wordt verplaatst, waar de temperatuur en/of vochtigheid verschilt van de vorige locatie, kunnen binnen het apparaat water­druppels (condensatie) gevormd worden. Als u het apparaat in deze staat gebruikt, kunnen schade of storingen ontstaan. Voordat u het apparaat op de nieuwe locatie gaat gebruiken, laat u het enige uren acclimati­seren, totdat de condensatie volledig is verdampt.
• Laat geen objecten op het toetsenbord liggen. Hierdoor kunnen storingen ontstaan, zoals toetsen die geen geluid meer voortbrengen.
• Afhankelijk van het materiaal en de temperatuur van het oppervlak waarop het apparaat is geplaatst, kunnen de rubberen voetjes het oppervlak verkleuren of ontsieren. U kunt een stuk vilt of stof onder de rubber voetjes plaatsen om dit te voorkomen. Wanneer u dit doet, zorg dan dat het apparaat niet kan glijden of bewegen.
Onderhoud
• Voor het dagelijks schoonmaken van het apparaat gebruikt u een droge, zachte doek of één die enigszins vochtig is. Voor het verwijderen van hardnekkig vuil gebruikt u een doek met een mild, niet schurend schoonmaakmiddel. Daarna veegt u het apparaat met een zachte, droge doek goed af.
• Gebruik nooit wasbenzine, verdunners, alcohol of oplos­middelen om de mogelijkheid van verkleuring en/of misvorming te voorkomen.
Reparaties en data
• Wees er op bedacht, dat alle data in het geheugen van dit apparaat verloren kan gaan wanneer het apparaat ter reparatie wordt aangeboden. Het is aan te bevelen altijd een reservekopie van belangrijke data in een USB geheugen te maken. Indien mogelijk kunt u de gegevens ook op papier schrijven. Tijdens reparaties wordt altijd geprobeerd om dataverlies te voorkomen. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als het aan het geheugen gerela­teerde circuit zelf niet werkt) kan de data tot onze spijt niet meer hersteld worden. Roland is niet verantwoordelijk voor dataverlies.
Aanvullende voorzorgsmaatregelen
• Wees er op bedacht, dat de inhoud van het geheugen door storingen of onjuist gebruik van het apparaat onher­stelbaar verloren kan gaan. Om uzelf tegen het risico van verlies van belangrijke data te beschermen, raden wij u aan om van tijd tot tijd een reservekopie van belangrijke data, die u in het geheugen van het apparaat heeft opgeslagen, in een USB geheugen op te slaan.
• De inhoud van data die in het geheugen van het apparaat of in USB geheugen is opgeslagen, kan helaas niet meer hersteld worden wanneer deze verloren is gegaan. Roland Corporation is niet verantwoordelijk voor dataverlies.
• Behandel de knoppen, schuifregelaars of andere bedie­ningsknoppen van dit apparaat met gepaste voorzich­tigheid. Dit geldt ook voor het gebruik van de stekkers en aansluitingen. Ruwe behandeling kan tot storingen leiden.
• Sla nooit op het beeldscherm, en druk er niet hard op.
• Tijdens normale werking kan een geringe hoeveelheid ruis vanaf het beeldscherm hoorbaar zijn.
• Tijdens het aansluiten en/of loskoppelen van alle kabels, houdt u deze bij de aansluiting zelf vast – trek nooit aan de kabel. Op deze manier vermijdt u kortsluiting of schade aan de interne elementen van de kabel.
• Om te vermijden, dat u uw buren stoort, probeert u het volume van dit apparaat op een redelijk niveau te houden. U kunt ervoor kiezen om een koptelefoon te gebruiken, zodat u zich geen zorgen om de personen in uw naaste omgeving hoeft te maken (‘s nachts in het bijzonder.)
5
Page 6
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
• Wanneer u het apparaat moet transporteren, verpakt u het in de originele doos (inclusief schokabsorberend materiaal). Anders zult u soortgelijk verpakkingsmateriaal moeten gebruiken.
• Gebruik alleen het gespecificeerde expressie pedaal (EV-5, apart verkrijgbaar). Wanneer andere Pedalen worden aangesloten, riskeert u storingen en/of beschadigingen aan het apparaat.
• Sommige aansluitkabels bevatten weerstanden. Gebruik voor dit apparaat geen kabels met weerstanden. Door gebruik van dit soort kabels kan het geluidsniveau extreme laag of zelfs onhoorbaar worden. Voor informatie over kabel specificaties raadpleegt u de fabrikant van de kabel.
• Het onbevoegd dupliceren, reproduceren, verhuren en uitlenen is verboden.
• Het bruikbare bereik van de D Beam controller zal verkleinen, wanneer deze in direct zonlicht wordt gebruikt. Houd hier rekening mee als u het apparaat buiten gebruikt.
• De gevoeligheid van de D Beam controller verandert, afhankelijk van de hoeveelheid licht in de omgeving van het apparaat. Wanneer dit niet naar verwachting functio­neert, past u de gevoeligheid aan, volgens de helderheid van de locatie.
USB geheugen gebruiken
• Steek het USB geheugen voorzichtig helemaal in het compartiment, totdat het stevig op zijn plaats zit.
• Raak de aansluitklemmen van het USB geheugen nooit aan. Zorg ook dat deze niet vies worden.
• USB geheugen wordt met gebruik van precisie compo­nenten vervaardigd. Behandel de kaarten voorzichtig, en let vooral op het volgende:
• Om te voorkomen dat de kaart wordt beschadigd, moet mogelijke statische elektriciteit van uw eigen lichaam ontladen worden, voordat u de kaart aanraakt.
• Laat metaal niet in contact komen met het contactge­deelte van de kaarten.
• Buig de kaarten niet, laat ze niet vallen en stel ze niet aan schokken of vibraties bloot.
• Bewaar kaarten niet in direct zonlicht, in afgesloten voertuigen of soortgelijke locaties (opslag temperatuur: ­25 tot 85 graden C).
• Laat kaarten niet nat worden.
• Haal de kaarten niet uit elkaar, en wijzig deze niet.
Auteursrecht
• Het onbevoegd opnemen, verspreiden, verkopen, uitlenen, publiekelijk uitvoeren, uitzenden of soortgelijke hande­lingen van een volledig werk of gedeelte daarvan (muzikale compositie, video, uitzending, publiekelijke uitvoering enz.) waarvan het auteursrecht bij een derde partij ligt, is bij de wet verboden.
• Gebruik dit apparaat niet voor doeleinden waarbij het auteursrecht van een derde partij overtreden kan worden. Wij zijn op geen enkele wijze verantwoordelijk voor overtredingen van het auteursrecht van een derde partij, die door gebruik van dit apparaat worden begaan.
• Microsoft en Windows zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation.
• De afbeeldingen in dit document worden gebruikt in overeenstemming met de richtlijnen van de Microsoft Corporation.
• Windows Windows ® besturingssysteem’.
• Apple en Macinstosh zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc.
• Mac OS is een handelsmerk van Apple Inc.
• IBM en IBM PC zijn geregistreerde handelsmerken van International Business Machines Corporation.
• Pentium is een geregistreerd handelsmerk van Intel Corpo­ration.
• MMX is een handelsmerk van Intel Corporation.
• Iomega is een geregistreerd handelsmerk van Iomega Corporation.
• Alle in dit document genoemde productnamen zijn handels­merken of geregistreerde handelsmerken van hun respectie­velijke eigenaars.
• VST is een handelsmerk van Steinberg Media Technologies AG.
* MPEG Layer-3 geluidscompressie technologie onder licentie
van Fraunhofer IIS Corporation en THOMSON Multimedia Corporation.
®
staat officieel bekend als: ‘Microsoft ®
Behandeling van CD-ROM’s
• Vermijdt het aanraken of krassen van de glanzende onderkant (gecodeerd oppervlak) van de disk. Bescha­digde of vuile disks kunnen niet goed gelezen worden. Zorg, dat uw disks schoon blijven, met een in de winkel verkrijgbaar CD reinigingsproduct.
6
Page 7

Inhoud

HET APPARAAT OP EEN VEILIGE MANIER GEBRUIKEN............................. 3
BELANGRIJKE OPMERKINGEN................................................................ 5
Introductie 13
Paneelbeschrijvingen ........................................................................... 14
Voorpaneel.................................................................................................................................. 14
Achterpaneel ............................................................................................................................... 16
Voorbereidingen.................................................................................. 18
Een Wave uitbreidingskaart installeren .................................................................................... 18
Waarschuwingen bij het installeren van een Wave uitbreidingskaart.................................................. 18
Een uitbreidingskaart installeren ..................................................................................................... 18
De geïnstalleerde uitbreidingskaart controleren ................................................................................ 19
Aansluitingen.......................................................................................................................... 19
De adapter aansluiten................................................................................................................... 19
De externe apparatuur aansluiten ................................................................................................... 20
Pedalen aansluiten........................................................................................................................ 21
Een draagbaar geluidsapparaat aansluiten ..................................................................................... 21
De stroom aan/uitzetten.......................................................................................................... 22
De stroom uitzetten ....................................................................................................................... 22
Het volumeniveau bijstellen .....................................................................................................22
Het contrast van het beeldscherm aanpassen ([LCD CONTRAST] knop)....................................... 22
De bijgeleverde USB Memory beveiliging gebruiken .................................................................22
Snelle start 23
De demo songs beluisteren................................................................... 24
Het toetsenbord bespelen..................................................................... 25
Spelen in de Piano Mode ([PIANO MODE]) ...............................................................................25
Geluiden selecteren.............................................................................. 28
Geluiden selecteren (Patches)...................................................................................................28
Verschillende geluiden spelen (Category Group knoppen) ................................................................. 28
Geluiden uit de lijst selecteren........................................................................................................ 29
Veelgebruikte geluiden registreren en selecteren (FAVORITE) ............................................................. 30
De geluiden beluisteren ([PREVIEW])............................................................................................... 30
Meerdere geluiden spelen ....................................................................................................... 31
Verschillende geluiden spelen in de linker en rechter gebieden van het toetsenbord ([SPLIT]).................. 31
Het splitspunt veranderen .............................................................................................................. 32
Gestapelde geluiden spelen ([DUAL]) .............................................................................................. 32
Het geluid in Real Time wijzigen .............................................................................................. 33
De Pitch Bend/Modulatie hendel gebruiken om het geluid te wijzigen ................................................ 33
De toonhoogte in stappen van een octaaf veranderen (OCTAVE [DOWN] [UP]) .................................. 33
7
Page 8
Inhoud
De toonhoogte met stappen van een halve toon veranderen ([TRANSPOSE]) ....................................... 34
De knoppen gebruiken om het geluid te wijzigen (SOUND MODIFY) ................................................. 35
Referentie 37
Hoofdstuk 1. Overzicht ........................................................................ 38
Hoe de JUNO-STAGE is georganiseerd .................................................................................... 38
Basisstructuur ............................................................................................................................... 38
Patch mode en Performance mode..................................................................................................38
Over de effecten .......................................................................................................................... 40
Over geheugen ............................................................................................................................ 41
Basisbediening van de JUNO-STAGE ....................................................................................... 42
Veranderen van geluidsgenerator................................................................................................... 42
Over de functie knoppen ............................................................................................................... 43
Een waarde bewerken .................................................................................................................. 43
Een waarde invoeren ([NUMERIC]).................................................................................................44
Een naam toewijzen ..................................................................................................................... 44
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren ......................................................... 45
Patches selecteren ................................................................................................................... 45
Patches in de Patch mode selecteren ........................................................................................45
Met de VALUE knop een Patch selecteren ........................................................................................ 45
Patches uit de Patch Lijst selecteren ................................................................................................. 46
Patches op nummer selecteren ([NUMERIC]) .................................................................................... 46
Een pedaal gebruiken om Patches te selecteren (PATCH SELECT pedaal) ............................................ 46
Een Patch beluisteren ([PREVIEW]) ............................................................................................47
Favoriete Patches of Performances registreren en oproepen (FAVORITE) .................................... 47
Een favoriete Patch of Performance registreren ................................................................................. 47
Een favoriet geluid oproepen ......................................................................................................... 48
Favorieten in een lijst registreren, oproepen of bewerken .................................................................. 48
Met één enkele knop van favoriet veranderen ([FAVORITE UP/ASSIGNABLE]) ..................................... 48
Een pedaal gebruiken om favorieten te selecteren (PATCH SELECT pedaal) ......................................... 48
De JUNO-STAGE in de Performance mode bespelen ................................................................. 49
Een Performance selecteren ........................................................................................................... 49
Een Part selecteren........................................................................................................................ 50
Een Patch voor elk Part selecteren................................................................................................... 50
Gestapelde geluiden spelen (DUAL) ................................................................................................ 51
Het toetsenbord in twee gebieden verdelen om aparte geluiden te spelen (SPLIT) ................................. 51
Het splitspunt veranderen .............................................................................................................. 51
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties.......................................... 52
De toetsenbord instellingen veranderen.................................................................................... 52
De toonhoogte met stappen van een octaaf veranderen (OCTAVE [DOWN] [UP]) ............................... 52
De toonhoogte met halve toon stappen transponeren ([TRANSPOSE]) ................................................. 52
De stemming in een Arabische of andere stemming veranderen (Scale Tune) ....................................... 53
De aanslag van het toetsenbord aanpassen ..................................................................................... 54
De toonhoogte in Real Time veranderen (Pitch Bend/Modulatie hendel)..................................... 54
Functies aan [S1] [S2] toewijzen............................................................................................... 55
8
Page 9
Inhoud
Portamento besturen ..................................................................................................................... 55
Monofoon spelen ......................................................................................................................... 55
Het ‘Double-bending’ van een gitarist simuleren ............................................................................... 55
De snelheid van het Organ Rotary effect veranderen......................................................................... 55
De D Beam controller gebruiken om het geluid te wijzigen........................................................ 56
SOLO SYNTH .............................................................................................................................. 57
ACTIVE EXPRESSION.................................................................................................................... 57
ASSIGNABLE............................................................................................................................... 57
De knoppen gebruiken om het geluid te wijzigen (SOUND MODIFY) ......................................... 58
De knoppen uitschakelen ([LOCK]).................................................................................................. 59
Een functie aan het pedaal toewijzen (Control Pedal) ................................................................59
Arpeggio’s spelen ([ARPEGGIO]).............................................................................................. 60
Over de Arpeggio functie.............................................................................................................. 60
Spelen met gebruik van arpeggio’s................................................................................................. 60
Arpeggio instellingen .................................................................................................................... 61
Een Arpeggio Stijl creëren ............................................................................................................. 62
Een door u gecreëerde Arpeggio Stijl opslaan (WRITE) ..................................................................... 63
De Chord Memory functie gebruiken ([CHORD MEMORY])......................................................... 64
Over de Chord Memory functie...................................................................................................... 64
Spelen met de Chord Memory functie ............................................................................................. 64
Eigen akkoordvormen creëren........................................................................................................ 65
De door u gecreëerde akkoordvormen opslaan (WRITE).................................................................... 65
De V-LINK gebruiken ([V-LINK]) ............................................................................................... 66
Wat is V-LINK?............................................................................................................................. 66
Aansluitvoorbeeld......................................................................................................................... 66
V-LINK aan en uitzetten ................................................................................................................. 66
V-LINK instellingen (V-LINK SETUP).................................................................................................. 67
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken................................................ 68
Muziekbestanden afspelen (SONG PLAYER) ............................................................................. 68
SMF/geluidsbestanden die gespeeld kunnen worden........................................................................ 69
Een song selecteren en spelen ([SONG LIST])................................................................................... 69
Een speellijst selecteren en spelen................................................................................................... 71
De song volgorde veranderen ........................................................................................................ 72
Een song uit de speellijst verwijderen .............................................................................................. 72
De instellingen van de speellijst opslaan (WRITE).............................................................................. 73
Met een song meespelen ([C. CANCEL/MINUS ONE])..................................................................... 73
Een draagbaar geluidsapparaat aansluiten (EXT INPUT jack)............................................................. 73
Ritmepatronen spelen ([RHYTHM PATTERN]) .............................................................................74
Ritmepatronen spelen.................................................................................................................... 74
Een ritmepatroon bewerken ........................................................................................................... 75
Een ritmepatroon creëren .............................................................................................................. 76
Een ritmepatroon opslaan (WRITE).................................................................................................. 77
Een ritmegroep creëren ................................................................................................................. 77
Een door u gecreëerde ritmegroep opslaan (WRITE) ......................................................................... 78
Een klik in de maat van het tempo beluisteren (SONG/CLICK OUT jack) .................................... 78
9
Page 10
Inhoud
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen ...................................... 79
Effecten toepassen................................................................................................................... 79
Hoe effecten in elke mode worden behandeld ................................................................................. 79
Effecten aan/uitzetten (Effect Switch)............................................................................................... 79
Effectinstellingen maken ................................................................................................................ 79
Effecten toepassen in de Patch mode........................................................................................ 80
Signaalstroom en parameters (EFFECT ROUTING) ............................................................................ 80
Effecten toepassen in de Performance mode .............................................................................82
Signaalstroom en parameters (EFFECT ROUTING) ............................................................................ 82
Multi-effect instellingen (MFX1-3) ............................................................................................. 84
Een multi-effect via MIDI besturen (MFX1-3 CTRL).............................................................................. 84
Specificeren hoe multi-effecten gecombineerd worden (MFX STRUCTURE) .................................. 86
Chorus instellingen (CHORUS).................................................................................................. 86
Reverb instellingen (REVERB)....................................................................................................86
Hoofdstuk 6. Spelen met een microfoon................................................ 87
Een microfoon aansluiten......................................................................................................... 87
Het volume van de microfoon aanpassen ........................................................................................ 87
Reverb op de microfoon toepassen ................................................................................................. 87
Een condensator microfoon gebruiken.............................................................................................87
De Vocoder gebruiken .................................................................................................................. 87
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten................................ 88
Over MIDI............................................................................................................................... 88
Over MIDI aansluitingen................................................................................................................ 88
MIDI kanalen en multimbrale geluidsgenerators ....................................................................... 88
De JUNO-STAGE als Master Keyboard gebruiken (MIDI Controller Mode) ..................................89
Het zendkanaal specificeren.......................................................................................................... 89
Gedetailleerde instellingen in MIDI Controller mode ......................................................................... 89
De JUNO-STAGE vanaf een extern MIDI apparaat spelen .........................................................90
Het ontvangstkanaal instellen ......................................................................................................... 90
De Program Change Receive Switch instellen ................................................................................... 90
Synchroniseren met een extern MIDI apparaat .........................................................................91
Synchronisatie data verzenden....................................................................................................... 91
MIDI berichten met een computer uitwisselen............................................................................ 92
De USB driver installeren ............................................................................................................... 92
De USB driver specificeren ............................................................................................................ 93
De JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist Editor gebruiken ...................................................... 93
De JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist Editor op de computer installeren ....................................... 93
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches ............................. 94
Hoe een Patch bewerkt wordt.................................................................................................. 94
Bewerking in een grafisch weergavenscherm (ZOOM EDIT) .............................................................. 94
Alle parameters bekijken en bewerken (PRO EDIT)............................................................................ 95
Een Patch initialiseren.............................................................................................................. 96
Patch (Tone) instellingen kopiëren ............................................................................................ 96
Een door u gecreëerde Patch opslaan ([WRITE]) ........................................................................ 97
10
Page 11
Inhoud
Functies van Patch parameters................................................................................................. 98
Instelling die voor de gehele Patch gelden ....................................................................................... 98
Golfvormen/Pitch/Pitch Envelope wijzigen .................................................................................... 103
De helderheid van het geluid met een filter wijzigen (TVF/TVF Envelope) .......................................... 106
Het volume aanpassen (TVA/TVA Envelope) .................................................................................. 108
Matrix Control instellingen/Diverse instellingen .............................................................................. 110
Geluiden moduleren / Output instelling......................................................................................... 113
Effecten instellen voor een Patch (Effects/MFX/MFX Control/Chorus/Reverb) .................................... 115
Gedetailleerde instellingen voor Piano Mode.......................................................................... 116
De aanslaggevoeligheid van het toetsenbord aanpassen (Key Touch) ............................................... 117
Instellen hoe ver de klep wordt geopend (Lid State)......................................................................... 117
De hoeveelheid resonantie aanpassen (Resonance) ........................................................................ 118
Een effect voor de elektrische piano selecteren (EFFECT).................................................................. 118
De Piano mode instellingen opslaan ............................................................................................. 119
Hoofdstuk 9. Gedetailleerde instellingen voor een ritmeset .................. 120
Een ritmeset bewerken ..........................................................................................................120
In een grafisch beeldscherm bewerken (ZOOM EDIT) ..................................................................... 120
Alle parameter bekijken en bewerken (PRO EDIT) ........................................................................... 121
Een ritmeset initialiseren ........................................................................................................122
Ritmeset instellingen (Rhythm Tone) kopiëren.......................................................................... 122
Een door u gecreëerde ritmeset opslaan ([WRITE]) .................................................................. 123
Functies van ritmeset parameters ........................................................................................... 124
Instellingen die voor de gehele ritmeset hetzelfde zijn ..................................................................... 124
Golfvormen/Pitch Pitch Envelope wijzigen ..................................................................................... 125
WAVE MIX Parameters ............................................................................................................... 127
De helderheid van een geluid met een filter wijzigen (TVF/TVF Envelope).......................................... 128
Het volume aanpassen (TVA/TVA Envelope) .................................................................................. 130
Uitvoer instellingen (OUTPUT)....................................................................................................... 131
Effecten voor een ritme set instellen (Effects/MFX/MFX Control/Chorus/Reverb) ................................ 131
Hoofdstuk 10. Gedetailleerde bewerking voor Performances............... 132
Hoe een Performance wordt bewerkt .....................................................................................132
Een Performance initialiseren................................................................................................. 132
De Patch die aan een Part is toegewezen bewerken ...............................................................133
Een door u gecreëerde Performance opslaan ([WRITE]) ...........................................................133
Performance bewerkingsschermen en parameters .................................................................. 134
De Parts die geluid zullen produceren selecteren (Keyboard Switch) ................................................. 134
De reeks van elk Part specificeren (Key Range)............................................................................... 134
Instellingen voor de D Beam controller en andere controllers maken ................................................. 135
Ontvangst van MIDI berichten op elk MIDI kanaal inschakelen/uitschakelen (Part) ............................. 138
Geluidsinstellingen zoals volume of pan aanpassen (PART MIXER).................................................... 139
Specifieke Parts dempen (Mute).................................................................................................... 139
Gedetailleerde instellingen voor elk Part (PART VIEW)..................................................................... 140
11
Page 12
Inhoud
Hoofdstuk 11. Overige instellingen..................................................... 144
User data in USB geheugen opslaan ......................................................................................144
Types data die opgeslagen kunnen worden ................................................................................... 144
Data in USB geheugen opslaan (User Backup) ............................................................................... 144
In USB opgeslagen data in de JUNO-STAGE terugzetten (User Restore) ............................................ 144
Systeeminstellingen ...............................................................................................................145
Procedure voor het maken van systeeminstellingen.......................................................................... 145
De veranderingen die u in de systeeminstellingen heeft aangebracht opslaan (WRITE) ........................ 145
Functies van systeem parameters ...........................................................................................145
System Menu [2 (GENERAL)] ....................................................................................................... 145
System Menu [3 (KBD/CTRL)]....................................................................................................... 146
System Menu [4 (MIDI/SYNC)] .................................................................................................... 149
System Menu [5 (CLICK/PLAYER)] ................................................................................................ 151
System Menu [6 (D BEAM)] ......................................................................................................... 151
Gedetailleerde instellingen voor de MIC INPUT (MIC Input Setting)........................................... 154
Gedetailleerde instellingen voor Minus-One (Minus One Setting) ............................................. 154
Utility.................................................................................................................................... 155
User data opslaan (User Backup).................................................................................................. 155
Opgeslagen data herstellen (User Restore)..................................................................................... 155
Naar de fabrieksinstellingen terugkeren (Factory Reset) ................................................................... 155
USB geheugen initialiseren (USB Memory Format) .......................................................................... 155
De demo songs afspelen........................................................................................................ 156
Appendix 157
Probleemoplossing ................................................................................................................158
Storingsmeldingen ................................................................................................................ 162
Effects List ............................................................................................................................. 163
Performance lijst ...................................................................................................................192
Patch lijst .............................................................................................................................. 193
Ritmeset lijst.......................................................................................................................... 200
Golfvorm lijst ........................................................................................................................ 209
Arpeggio stijl lijst ..................................................................................................................213
Ritme groep lijst .................................................................................................................... 214
Rhythm Pattern List................................................................................................................ 215
MIDI Implementatie ............................................................................................................... 217
MIDI Implementatiekaart .......................................................................................................244
Specificaties.......................................................................................................................... 245
Index.................................................................................................................................... 246
12
Page 13

Introductie

13
Page 14

Paneelbeschrijvingen

Voorpaneel

fig.Front.eps
1
2
1
USB MEMORY aansluiting
Hier kan een (apart verkrijgbaar) USB geheugen worden aangesloten.
* Steek het USB geheugen voorzichtig helemaal in – totdat het stevig
op zijn plaats zit.
* Sluit het USB geheugen aan, nadat de stroom van de JUNO-STAGE is
aangezet, Ontkoppel het USB geheugen nooit, terwijl de JUNO­STAGE is ingeschakeld.
2
VOLUME knop
Hier wordt het algehele volume, dat via de OUTPUT jacks en PHONES jack op het achterpaneel wordt uitgestuurd, bijgesteld (p.22).
3
D BEAM Controller
Zet de D Beam Controller aan of uit. U kunt een verscheidenheid aan effecten op het geluid toepassen, door uw hand boven de D Beam Controller te bewegen (p.56).
[SOLO SYNTH]
De D Beam functioneert als een mono synthesizer (p.57).
[ACTIVE EXPRESS]
De D Beam bestuurt actieve expressie (p.57).
[ASSIGNABLE]
U kunt een verscheidenheid aan parameters of functies aan de D Beam toewijzen om de geluiden in Real Time te besturen (p.57).
4
MIC IN
[REVERB]
Zet de Reverb die op het geluid van de MIC INPUT jack wordt toegepast aan of uit.
MIC VOLUME knop
Past het volume van de invoer van de MIC INPUT jack aan (p.87).
5
MODE
[PATCH]
Selecteert de Patch mode (p.45).
[PERFORM]
Selecteert de Performance mode (p.49).
[PART SELECT]
Toont de Patch die voor elk Part is geselecteerd (p.50).
[MENU]
Toont een menu, waar systeeminstellingen gemaakt kunnen worden en gebruiksfuncties gebruikt kunnen worden.
[MIDI CONTROLLER]
Selecteert de MIDI Controller mode, waar een externe MIDI geluidsgenerator bestuurd kan worden (p.89).
[PREVIEW]
Houd deze knop ingedrukt om het op dat moment geselecteerde geluid te beluisteren (p.47).
4 6
3
[PIANO MODE]
Selecteert de Piano mode. Dit is de meest geschikte instelling voor het spelen van piano (p.25, p.116).
[SPLIT]
Splitst het toetsenbord in linker en rechter zones, zodat aparte geluiden (Patches) in elke zone gespeeld kunnen worden (p.51).
[DUAL]
Plaatst het toetsenbord in ‘Dual’, waarbij twee geluiden (Patches) gelijktijdig als een layer (stapeling) gespeeld kunnen worden (p.51).
[ARPEGGIO]
Zet de arpeggiator aan/uit. Als u op de knop drukt om deze aan te zetten, verschijnt een instellingsscherm (p.60).
[CHORD MEMORY]
Zet de Chord Memory functie aan/uit. Als u op de knop drukt om deze aan te zetten, verschijnt een instellingsscherm (p.64).
[V-LINK]
Zet V-LINK aan/uit. Het instellingsscherm verschijnt als u V-LINK inschakelt (p.66).
[TRANSPOSE]
Door [TRANSPOSE] ingedrukt te houden en op [-] [+] te drukken, kan de toonhoogte van het toetsenbord met stappen van halve tonen verhoogd of verlaagd worden (p.52).
OCTAVE [DOWN/-] [UP/+]
Transponeert de toonhoogte van het toetsenbord in eenheden van octaven (p.52).
[EDIT]
Hiermee kunnen gedetailleerde instellingen voor Patches, ritme sets, en effecten worden gemaakt (p.79, p.94, p.120).
[WRITE]
Slaat de gewijzigde instellingen in het interne geheugen op (p.73, p.97, p.123, p.133, p.145).
[FAVORITE UP/ASSIGNABLE]
Schakelt de favoriet naar het volgende nummer (p.48). Indien gewenst, kunt u een andere functie aan deze knop toewijzen (p.148).
FAVORITE [ON/OFF]
Zet de Favorite functie aan/uit (p.47).
FAVORITE [BANK]
Als deze knop aan is, kunt u [RHYTHM/0]-[BASS/9] gebruiken om favoriete banken te selecteren (p.47).
[NUMERIC]
Als deze knop aan is, kunt u [RHYTHM/0]-[BASS/9] gebruiken om numerieke waardes in te voeren (p.44).
5
6
KEYBOARD
7
8
7
14
Page 15
Paneelbeschrijvingen
12
10 11
9
8
Beeldscherm
Dit toont informatie over de handeling die u uitvoert.
PATCH/PERFORM NUMBER weergave
Hier wordt het nummer van de op dat moment geselecteerde Patch of Performance getoond.
[RHYTHM/0]-[BASS/09] (Categorie groep knoppen)
In de Patch mode gebruikt u deze knoppen om de Patch categorie te selecteren (p.46).
Functie knoppen ([KBD/ORG/2]-]VOCAL/PAD/7])
De zes knoppen onder het beeldscherm voeren verscheidene functies uit, wanneer u bewerkt of andere taken uitvoert. De functies van deze knoppen zijn afhankelijk van het scherm, dat u geselecteerd heeft (p.43).
9
[DEC] [INC]
Gebruik deze om waardes te wijzigen. De waarde zal sneller veranderen als u één knop ingedrukt houdt en op de andere drukt. Als u één van deze knoppen indrukt, terwijl [SHIFT] ingedrukt wordt gehouden, zal de waarde in grotere stappen veranderen (p.43).
[ ] [ ] [ ] [ ] (Cursor knoppen)
Deze knoppen verplaatsen de cursor positie omhoog/omlaag/ naar rechts/naar links (p.43).
VALUE draaiknop
Gebruik deze om waardes te wijzigen. De waarde zal sneller veranderen als u aan de VALUE knop draait, terwijl [SHIFT] ingedrukt wordt gehouden (p.43).
[SHIFT]
Deze knop wordt in combinatie met andere knoppen gebruikt om verschillende functies uit te voeren.
[EXIT]
Laat u naar de vorige scherm terugkeren of sluit het op dat moment geopende venster. In sommige schermen annuleert deze knop de functie die op dat moment wordt uitgevoerd.
[ENTER/LIST]
Gebruik deze knop om een waarde te bevestigen of een handeling uit te voeren. Deze knop wordt ook gebruikt voor weergave van een lijst Patches of Performances (p.46, p.49).
10
SONG PLAYER
EXT INPUT jack
Hier kan een draagbare geluidsspeler of soortgelijk apparaat worden aangesloten (p.73).
* Wanneer aansluitkabels met weerstanden worden gebruikt, kan het
volumeniveau van apparatuur die op de ingangen (EXT INPUT) is aangesloten, te laag zijn. Als dit gebeurt, gebruik dan aansluitkabels die geen weerstanden bevatten.
[C. CANCEL/MINUS ONE]
Zet de Center Cancel of Minus-One functie aan/uit (p.73).
[SONG LIST]
Toont de songlijst als een USB geheugen is aangesloten.
LEVEL [ ] [ ]
Gebruik deze knoppen om het volume van het ritme patroon of de song aan te passen (p.69, p.74).
RHYTHM PATTERN]
Zet het ritme patroon aan/uit (p.74).
[] [] [] []
Als [RHYTHM PATTERN] uit is, kunt u deze knoppen gebruiken om een song te selecteren of de afspeellocatie binnen een song te verplaatsen. Als [RHYTHM PATTERN] aan is, veranderen deze knoppen de ritmepatronen (p.74).
[STOP]
Stopt het afspelen (p.69, p.74).
[PLAY]
Start het afspelen (p.69, p.74).
[TAP TEMPO]
Hiermee wordt het tempo gespecificeerd (p.60, p.70, p.74).
11
SOUND MODIFY
[LOCK]
Als u deze knop aanzet, zullen de volgende knoppen worden uitgeschakeld (p.59).
ENVELOPE [ATTACK] [RELEASE] knoppen
Deze knoppen wijzigen het geluid in Real Time of bewerken parameterwaardes (p.58).
[CUTOFF] [RESONANCE] knoppen
Deze knoppen wijzigen het geluid in Real Time of bewerken parameterwaardes (p.58).
MASTER EQ [LOW] [HIGH] knoppen
Met deze knoppen wordt de algehele klankkwaliteit aangepast. De [LOW] knop past de lage frequentiereeks aan, en de [HIGH] knop past de hoge frequentiereeks aan (p.59).
[REVERB] knop
Past de hoeveelheid Reverb die op het algehele geluid wordt toegepast aan (p.59).
12
[S1] [S2] (Toewijsbare schakelaars)
Aan deze knoppen kunnen verscheidene parameters of functies worden toegewezen (p.55).
Pitch Bend/Modulatie hendel
Hiermee kan pitch bend worden bestuurd of Vibrato worden toegepast (p.54).
15
Page 16
Paneelbeschrijvingen

Achterpaneel

fig.Rear.eps
1 2 3 4 5 6 8 9 10 11
1
LCD CONTRAST] knop
Met deze knop wordt het contrast van het beeldscherm bijgesteld (p.22).
2
MIDI aansluitingen (OUT, IN)
Deze aansluitingen kunnen met andere MIDI apparaten worden verbonden om MIDI berichten te ontvangen en verzenden (p.88).
3
PEDAL
PATCH SELECT jack
Hier kan een pedaalschakelaar (bijvoorbeeld één uit de DP serie, apart verkrijgbaar) worden aangesloten, welke gebruikt kan worden om van Patch of Performance te veranderen (p.21).
CONTROL jack
U kunt een expressiepedaal aansluiten (EV-5, apart verkrijgbaar), en dit gebruiken voor besturing van een brede reeks parameters of functies, die toegewezen kunnen worden.
* Gebruik alleen het gespecificeerde expressiepedaal (EV-5, apart
verkrijgbaar). Als een ander expressiepedaal wordt aangesloten, kunnen storingen ontstaan en kan het apparaat beschadigen.
HOLD jack
Hier kan een pedaalschakelaar worden aangesloten (bijvoorbeeld één uit de DP serie, apart verkrijgbaar), welke als Hold pedaal gebruikt kan worden (p.21). Omdat deze jack ingesteld kan worden op het gebruik van half-pedaal, kan hier een demperpedaal worden aangesloten (DP-10, apart verkrijgbaar), dat gebruikt kan worden voor het besturen van subtiele pedaalnuances, wanneer u piano geluiden speelt. 4
4
MIC INPUT jack
Hier kan een microfoon worden aangesloten (p.87). XLR jack en jack type worden ondersteund.
* Dit instrument is uitgerust met gebalanceerde [XLR/TRS) jacks.
Schakelschema’s voor deze jacks worden hieronder getoond. Maak pas aansluitingen, nadat u de schakelschema’s van andere apparatuur die u wilt aansluiten heeft gecontroleerd.
fig.balanced-jack.eps
COLD
TIP
HOT RING SLEEVE
COLD
GND
GND
3
HOT
21
7
12
5
OUTPUT jacks (R, L /MONO)
Deze sturen het geluidssignaal in stereo naar de versterker of het mengpaneel. Als u mono uitvoert, sluit u alleen de L/MONO jack aan (p.20).
6
PHONES jack
Hier kan een koptelefoon (apart verkrijgbaar) worden aangesloten (p.20).
7
SONG/CLICK OUT jack
Hier kan een koptelefoon (apart verkrijgbaar) worden aangesloten. Anders kan dit ook een stereo geluidssignaal naar de versterker of het mengpaneel sturen. Als u een SMF song afspeelt, zal een klik op het tempo van de song worden uitgestuurd (p.78).
8
USB MIDI aansluiting
Gebruik deze aansluiting om de JUNO-STAGE via een USB kabel op een computer aan te sluiten (p.92).
9
Cord Hook
Hier kan het snoer van de adapter worden vastgezet (p.19).
10
DC IN jack
Sluit hier de adapter aan (p.19). U moet alleen de bijgeleverde adapter gebruiken.
11
[POWER] schakelaar
Hiermee wordt de stroom aan en uitgezet (p.22).
12
Aardklem
Afhankelijk van de omstandigheden van een bepaalde opstelling, kunt u een ongemakkelijke sensatie ervaren of bemerken dat het oppervlak ruw aanvoelt als u dit apparaat, hierop aangesloten microfoons of de metalen gedeeltes van andere objecten, zoals gitaren, aanraakt. Dit komt door een oneindig kleine elektrische lading, welke absoluut onschuldig is. Als u zich hier echter zorgen over maakt, verbindt u de aardklem met externe aarde. Als het apparaat geaard is, kan een lichte brom te horen zijn, afhankelijk van de bijzonderheden van uw installatie. Als u onzeker bent over de verbindingsmethode, raadpleegt u het dichtstbijzijnde Roland Service Centrum.
Dynamisch
Conden­sator
16
Phone plug (gebalanceerd, ongebalanceerd), XLR
* Bij ‘MIC INPUT SETTING’ zet u
‘Phantom Power’ uit (p.154).
XLR (48V fantoomvoeding aan­wezig)
* Bij ‘MIC INPUT SETTING’ zet u
‘Phantom Power’ aan (p.154).
Nominaal in­gangsniveau: ­50 dBu (MIC VOLUME knop op MAX).
Locaties, die niet geschikt zijn voor aansluiting:
• Waterleidingen (kan tot schokken of elektrocutie leiden).
• Gasleidingen (kan tot brand of explosie leiden)
• Telefoonkabel aarde of bliksemafleider (kan gevaarlijk zijn in geval van bliksem).
Page 17
MEMO
17
Page 18

Voorbereidingen

Een Wave uitbreidingskaart installeren

In de JUNO-STAGE kunnen twee optionele Wave uitbreidingskaarten (SRX serie, apart verkrijgbaar) geïnstalleerd worden.
Wave uitbreidingskaarten bevatten Wave data, Patches en ritme sets, en door deze kaarten in de JUNO-STAGE te installeren, kunt u het geluidspalet aanzienlijk uitbreiden.
Waarschuwingen bij het installeren van een Wave uitbreidingskaart
901
• Om schade aan interne componenten te voorkomen, die veroor­zaakt kan worden door statische elektriciteit, neemt u het volgende in acht, wanneer u de kaart gaat gebruiken.
• Voordat u de kaart aanraakt, pakt u eerst een metalen object vast (bijvoorbeeld een waterleiding), zodat mogelijke statische elektriciteit op uw lichaam ontladen wordt.
• Houd de kaart alleen bij de hoeken vast. Raak de elektronische componenten of aansluitingen niet aan.
• Gebruik een kruiskop-schroevendraaier die geschikt is voor de maat van de schroef (een nummer 2 schroevendraaier). Indien een ongeschikte schroevendraaier wordt gebruikt, kan de kop van de schroef doldraaien.
• Om de schroeven te verwijderen, draait u de schroevendraaier tegen de wijzers van de klok in. Om een schroef vast te zetten, draait u de schroevendraaier met de wijzers van de klok mee.
fig.Screw.e
Een uitbreidingskaart installeren
Installeer de uitbreidingskaart nadat het deksel op het onderpaneel is verwijderd.
1. Voordat de uitbreidingskaart wordt geïnstalleerd, zet u de stroom van de JUNO-STAGE en alle aangesloten apparaten uit, en koppelt u alle kabels, inclusief de adapter, van de JUNO-STAGE los.
2. Van de JUNO-STAGE verwijdert u alleen de schroef die in onderstaand diagram wordt getoond, en haal het deksel los.
fig.Exp1.e
JUNO-STAGE: onderkant
Schroef die verwijderd wordt
928
Als het apparaat wordt omgekeerd, neemt u een stapeltje kranten of tijdschriften, en plaats deze onder de vier hoeken aan beide kanten om schade aan knoppen en regelaars te voorkomen. Ook dient het apparaat zo geplaatst te worden, dat de knoppen en regelaars niet kunnen beschadigen.
vastdraaienlosdraaien
• Wanneer een uitbreidingskaart wordt geïnstalleerd, verwijdert u alleen de gespecificeerde schroef.
• Zorg, dat de schroef die u verwijdert niet in de JUNO-STAGE terecht komt.
• Plaats het deksel aan de onderkant altijd terug. Nadat de instal­latie van de uitbreidingskaart is voltooid, zet u het deksel terug.
• Pas op dat u uw hand niet bezeert aan de rand van het deksel of de hoek van de opening, als het deksel wordt verwijderd.
• Raak de printplaat of aansluitingen niet aan.
• Gebruik geen overmatige kracht bij het installeren van een uitbrei­dingskaart. Als deze de eerste keer niet goed past, verwijdert u de kaart, en probeert u het nog een keer.
• Nadat de installatie van de uitbreidingskaart is voltooid, contro­leert u uw werk een tweede maal.
Als u het apparaat omkeert, behandelt u het voorzichtig. Let op dat het niet valt of om kan vallen.
fig.Exp2
3. Zoals in de volgende illustratie wordt getoond, steekt u de aansluiting van de uitbreidingskaart in de aansluiting van het relevante compartiment, en steekt u de kaarthouder tegelijkertijd door het gat van de uitbreidingskaart.
fig.Exp3.e
Kaarthouder
Plaats dit zoals wordt getoond, voordat de kaart wordt geïnstalleerd.
Aansluiting
18
Page 19
4. Gebruik het installatie gereedschap dat bij de uitbreidingskaart
wordt geleverd om de houders in de LOCK richting te draaien, zodat de kaart op zijn plaats wordt vastgezet.
fig.Exp4.e
Voorbereidingen

Aansluitingen

Installatie gereedschap
5. Gebruik de schroef, die u bij stap 2 heeft verwijderd om het deksel weer op zijn plaats vast te zetten.
VASTZETTEN
De geïnstalleerde uitbreidingskaart controleren
Nadat de uitbreidingskaart is geïnstalleerd, controleert u of de geïnstalleerde kaart correct wordt herkend.
1. Zet de stroom aan, volgens de beschrijving op p.22.
2. Druk op [MENU].
Het Top Menu venster wordt geopend.
3. Druk op [ ] [ ] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op [ENTER].
4. Druk op [7 (INFORMATION)].
Het SYSTEM INFORMATION scherm verschijnt.
fig.SRXInfo
De adapter aansluiten
1. Zorg, dat de [POWER] schakelaar op OFF staat.
2. Verbind het bijgeleverde netsnoer met de adapter.
3. Sluit de adapter op de DC IN jack van de JUNO-STAGE aan, en
steek het netsnoer in een stopcontact.
fig.AC-setsuzoku.eps
DC IN
Stopcontact
Netsnoer
• Plaats de adapter zo, dat de kant met de indicator (zie illustratie) naar boven wijst, en de kant waarop de tekstinformatie staat, naar beneden wijst.
• De indicator licht op als de adapter in een stopcontact wordt gestoken.
• Om een onopzettelijke stroomonderbreking (in het geval de stekker er per ongeluk wordt uitgetrokken) en om overbelasting van de DC IN jack te voorkomen, zet u het netsnoer met gebruik van de snoerhaak vast, zoals in de illustratie wordt getoond.
fig.CordHook-e.eps
Indicator
Adapter
(bijgeleverd)
5. Druk op [2 (SRX)].
Controleer of de naam van de geïnstalleerde uitbreidingskaart wordt weergegeven.
Als de naam van de kaart niet verschijnt, is het mogelijk dat de kaart niet juist wordt herkend. Zet de stroom uit, volgens de beschrijving van ‘de stroom uitzetten’ (p.22), en installeer de uitbreidingskaart opnieuw op de juiste wijze.
6. Om het SYSTEM INFORMATION scherm te verlaten, drukt u op [EXIT] of [7 (EXIT)].
Snoerhaak
Het snoer van de bijgeleverde adapter
Naar de adapter
19
Page 20
Voorbereidingen
De externe apparatuur aansluiten
Omdat de JUNO-STAGE geen versterker of luidsprekers bevat, moet geluidsapparatuur, zoals een toetsenbordversterker, monitor luidsprekersysteem of stereo installatie worden aangesloten of een koptelefoon worden gebruikt om het geluid te kunnen horen.
Om het geluid van de JUNO-STAGE volledig tot zijn recht te laten komen, raden wij u aan een stereo versterker/luidspreker systeem te gebruiken. Als u een mono systeem gebruikt, maakt u aansluitingen op de OUTPUT L/MONO jack van de JUNO­STAGE.
* Geluidskabels zijn niet bij de JUNO-STAGE inbegrepen. Deze dient u zelf aan te schaffen.
921
Om storingen en/of beschadigingen aan luidsprekers of andere apparaten te voorkomen, zet u het volume laag en de stroom van alle apparaten uit, voordat aansluitingen worden gemaakt.
fig.Connect.e
Naar het stopcontact
924
Mengpaneel, enz.
Eindversterker
Adapter
Stereo koptelefoon
Monitor luidsprekers
(versterkt)
20
Page 21
Pedalen aansluiten
Hold pedaal
Sluit een pedaalschakelaar (DP serie, apart verkrijgbaar) op de HOLD jack op het achterpaneel aan.
Terwijl u het pedaal ingedrukt houdt, zullen de noten hoorbaar blijven, zelfs als u uw vingers van het toetsenbord neemt.
fig.HoldPdl.eps
Voorbereidingen
Stereo kabel
Rood Wit
DP serie
Control pedaal
Sluit een expressiepedaal of pedaalschakelaar (EV-5 of DP serie, apart verkrijgbaar) op de CONTROL jack op het achterpaneel aan.
U kunt het pedaal gebruiken om het volume of klankkarakter af te wisselen of om andere functies te besturen.
fig.CtrlPdl.eps
Roland
Voor details over pedaalinstellingen kijkt u bij ‘Control Pedal Assign’ (p.147).
U moet het gespecificeerde expressiepedaal of de pedaalschakelaar gebruiken (EV-5 of DP serie, apart verkrijgbaar). Als een pedaal van een andere fabrikant wordt aangesloten, kunnen storingen in de JUNO-STAGE ontstaan.
Voor details, zie ‘Patch Select’ (p.147).
Een draagbaar geluidsapparaat aansluiten
U kunt een MP3 speler of ander geluidsapparaat op de EXT INPUT jack op het voorpaneel aansluiten, en naar het afspeelgeluid daarvan luisteren.
De bijgeleverde kabel en Pad gebruiken
U kunt de bijgeleverde kabel en pad gebruiken als een draagbaar geluidsapparaat op de JUNO-STAGE wordt aangesloten.
Lees ‘Opmerkingen bij gebruik van het Music Player Pad’ (behorende bij het Pad).
Music Player kabel
(accessoire)
Draagbare geluidsspeler
EXT INPUT jack
Music Player Pad
(accessoire)
Patch Select pedaal
Sluit een pedaalschakelaar (apart verkrijgbaar) op de PATCH SELECT jack op het achterpaneel aan.
U kunt het pedaal gebruiken om van Patch te veranderen.
Door een stereo kabel te gebruiken (apart verkrijgbaar), kunt u twee pedalen op de PATCH SELECT jack aansluiten.
21
Page 22
Voorbereidingen

De stroom aan/uitzetten

941
Nadat de aansluitingen zijn voltooid (p.19), zet u de stroom van de verschillende apparaten in de gespecificeerde volgorde aan. Door apparaten in de verkeerde volgorde aan te zetten, riskeert u storingen en/of schade aan luidsprekers en andere apparaten.
1. Voordat u de stroom van de JUNO-STAGE aanzet, neemt u deze twee vragen in overweging:
• Zijn alle apparaten correct aangesloten?
• Zijn de volumeregelingen van de JUNO-STAGE en alle aangesloten geluidsapparaten op de laagste instellingen gezet?
2. Zet de [POWER] schakelaar op het achterpaneel van de JUNO­STAGE aan.
Dit apparaat is uitgerust met een beveiligingscircuit. Daarom duurt het korte tijd (enkele seconden) na het opstarten, voordat het apparaat normaal functioneert.
Voor de juiste werking van de pitch bend hendel, mag u de hendel niet aanraken wanneer u de JUNO-STAGE aanzet.

Het volumeniveau bijstellen

fig.volume.epsj
1. Gebruik de [VOLUME] knop om het volume bij te stellen.
Als de knop naar links wordt gedraaid, zal het volume afnemen, en als deze naar rechts wordt gedraaid, zal het volume toenemen.
Stel het volume van het aangesloten apparaat ook op een passend niveau in.

Het contrast van het beeldscherm aanpassen ([LCD CONTRAST] knop)

De tekens in het scherm kunnen lastig te zien zijn, nadat de JUNO­STAGE wordt aangezet of na langdurig gebruik. Als dit gebeurt, draait u aan de [LCD CONTRAST] knop op het achterpaneel om het beeldscherm direct afleesbaar te maken.

De bijgeleverde USB Memory beveiliging gebruiken

Niet aanraken!
3. Zet alle aangesloten geluidsapparaten aan.
4. Terwijl u het toetsenbord bespeelt, en naar het geluid luistert,
verhoogt u het volume van de JUNO-STAGE en het volume van de aangesloten apparatuur geleidelijk, totdat het gewenste volume is bereikt.
fig.Volume
De stroom uitzetten
1. Voordat u de stroom uitzet, neemt u deze twee vragen in overweging:
• Zijn de volumeregelaars van de JUNO-STAGE en alle geluidsapparaten op hun laagste instellingen gezet?
• Zijn de JUNO-STAGE geluiden of andere door u gecreëerde data, opgeslagen?
2. Zet de stroom van alle aangesloten geluidsapparaten uit.
3. Zet de [POWER] schakelaar van de JUNO-STAGE uit.
U kunt de bijgeleverde USB Memory beveiliging gebruiken om diefstal van het USB geheugen, dat op de JUNO-STAGE is aangesloten, te voorkomen.
fig.CoverLock.eps
Waarschuwing
• U moet de bijgeleverde schroeven gebruiken.
• U moet de bijgeleverde inbussleutel gebruiken om de schroeven vast te zetten of te verwijderen. Als gereedschap wordt gebruikt dat niet op de schroefkoppen past, zullen deze beschadigen.
• Draai de schroeven niet te vast. Hierdoor kan de kop van de schroef beschadigen, zodat de sleutel nutteloos ronddraait.
• Om de schroeven vast te zetten, draait u de inbussleutel met de wijzers van de klok mee. Om de schroeven los te draaien, draait u de inbussleutel tegen de wijzers van de klok in.
fig.Screw.e
vastdraaienlosdraaien
• Houd de verwijderde schroeven buiten het bereik van kleine kinderen om te voorkomen dat deze de schroeven per ongeluk inslikken.
22
Page 23

Snelle start

23
Page 24
SNELLE START
Hier ziet u, hoe de demo songs beluisterd kunnen worden.
1 Zet de JUNO-STAGE aan, volgens de beschrijving van ‘De stroom aan/uitzetten’ (p.22).
2 Druk op [PLAY].

De demo songs beluisteren

fig.panel-demo.eps
fig.disp-demo.eps
Het DEMO PLAY scherm verschijnt. De demo song wordt afgespeeld.
3 Om het afspelen te stoppen, drukt u op [STOP].
U kunt een demo song ook selecteren met gebruik van de cursor knoppen om de cursor te verplaatsen.
4 Druk op [EXIT] om het DEMO MENU scherm te verlaten.
NR. TitEL Componist Auteursrecht
1 JS-GetUp! Scott Tibbs © 2008 Roland Corporation 2 LAURENS Mitsuru Sakaue © 2008 Roland Corporation 3 Earth View Gundy Keller © 2008 Roland Corporation
Alle rechten voorbehouden. Onbevoegd gebruik van dit materiaal, voor andere doeleinden dan strikt privé, is een overtreding van de hierop toepasbare wetten.
Data van de muziek die wordt gespeeld wordt niet via de MIDI OUT aansluiting uitgevoerd.
Als USB geheugen is aangesloten, kunt u op [MENU] drukken om naar het DEMO PLAY scherm te gaan en de demo songs af te spelen. Voor details, zie ‘De demo songs afspelen’ (p.156).
24
Page 25

Het toetsenbord bespelen

Spelen in de Piano Mode ([PIANO MODE])

Hier ziet u, hoe u op de JUNO-STAGE piano kunt spelen. Als u op [PIANO MODE] drukt, wordt de JUNO-STAGE ingesteld op ‘Piano mode’, welke de ideale instellingen voor piano uitvoeringen bevat. U kunt een akoestische piano of elektrische piano als geluid kiezen, en verdere gedetailleerde instellingen voor deze geluiden maken.
fig.panel-piano.eps
Als u op [PIANO MODE] drukt om naar de Piano mode te gaan, zullen de instellingen van de bewerktePatch of Performance verloren gaan. Om de bewerkingen te behouden, moeten deze eerst worden opgeslagen.
SNELLE START
1 Druk op [PIANO MODE].
Het PIANO MODE scherm verschijnt, en u bevindt zich in de Piano mode.
fig.disp-acpiano.eps
2 Druk op [2 (AC.PIANO)] of [3 (EL.PIANO)].
Als u op [2 (AC.PIANO)] drukte, zal het toetsenbord een pianogeluid spelen.
fig.disp-elpiano.eps
Als u op [3 (EL.PIANO)] drukte, zal het toetsenbord een elektronisch pianogeluid spelen.
Patch categorie Patch naam
3 Gebruik de cursorknoppen om de cursor naar de Patch naam te verplaatsen.
Op de JUNO-STAGE worden de geluiden die u speelt een ‘Patch’ genoemd.
4 Gebruik de VALUE draaiknop of [DEC] [INC] om een Patch te selecteren.
In de Piano mode kunt u pianogeluiden selecteren.
U kunt de cursorknoppen gebruiken om de cursor naar de Patch categorie te verplaatsen, en de
VALUE knop of [DEC] [INC] gebruiken om tussen ‘PNO’ (akoestische piano) en ‘EP’ (elektrische piano) af te wisselen.
5 Om de Piano mode te verlaten, drukt u op [7 (EXIT)] of [EXIT].
U kunt de Piano mode ook verlaten door [PIANO MODE] in te drukken, zodat dit uitdooft.
25
Page 26
SNELLE START
Het toetsenbord bespelen
Een Patch uit een lijst selecteren
Hier ziet u, hoe u toegang krijgt tot een lijst met Patches, die in de piano mode geselecteerd kunnen worden.
fig.disp-pianolist.eps
1 In het PIANO MODE scherm, drukt u op [6 (LIST)].
2 Druk op [2 (AC.PIANO)] of [3 (EL.PIANO)]. 3 Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Patch te selecteren, en druk dan op [6 (SELECT)].
U keert naar het PIANO MODE scherm terug.
Als u op [PREVIEW] drukt, kunt u het geluid van de Patch beluisteren, gespeeld door een pas­sende frase die voor elke categorie Patches beschikbaar is.
Door op [7 (WRITE)] te drukken, kunt u de op dat moment geselecteerde Patch registreren als de Patch, die het eerst geselecteerd wordt, als u naar de piano mode gaat, nadat de stroom is aan­gezet.
Het pianogeluid aanpassen
In het PIANO MODE scherm kan het geluid gevarieerd worden, door aan te geven hoe ver de klep geopend is, en de hoeveelheid resonantie aan te passen.
1 In het PIANO MODE scherm, drukt u op [2
(AC.PIANO)].
2 Gebruik de cursor knoppen om de cursor te ver-
plaatsen naar de waarde, die u wilt aanpassen.
3 Gebruik de VALUE knop of [DEC][INC] om de waarde aan te passen.
Parameter Uitleg Reeks
FULL OPEN, OPEN HIGH, OPEN MID, OPEN LOW, CLOSED, FULL CLOSED
0–127
Lid State
Resonance
Past de klankveranderingen aan, die het resultaat zijn van het openzetten van de klep op verschillende hoog­tes.
Als op een akoestische piano het demperpedaal wordt ingedrukt, resoneren niet gespeelde snaren met de sna­ren van noten die u speelt, hetgeen een rijke en ruimte­lijke resonantie aan het geluid toevoegt. Met deze instelling kan de hoeveelheid resonantie worden bijge­steld.
26
U kunt meer gedetailleerde aanpassingen maken voor de op dat moment geselecteerde Patch. Kijk bij ‘Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking voor Patches’ (p.94).
U kunt [WRITE] indrukken, en de Lid State (status van de klep) en Resonance (resonantie) instel­lingen in de op dat moment geselecteerde Patch opslaan. Voor details over opslaan, kijkt u bij ‘Een door u gecreëerde Patch opslaan [WRITE]’ (p.97).
Page 27
Het toetsenbord bespelen
Het effect dat op het elektrische pianogeluid wordt toegepast
SNELLE START
selecteren
U kunt kiezen uit effecten die vaak op elektrische piano worden toegepast. De parameters, die bewerkt kunnen worden, zijn afhankelijk van het effect dat u selecteert.
1 In het PIANO MODE scherm, drukt u op [3
(EL.PIANO)].
Effect Name
2 Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de effect naam te verplaatsen (onder ‘EFFECT’). 3 Gebruik de VALUE knop of [DEC][INC] om het effect te veranderen.
Effectnaam Uitleg
THRU Er wordt geen effect toegepast. Tremolo Het volume wordt cyclisch gemoduleerd, hetgeen een fluctuerend geluid produceert. Chorus Driedimensionale ruimtelijkheid en diepte worden aan het geluid toegevoegd. Phaser Een wervelend karakter wordt aan het geluid toegevoegd.
EQ
Speaker
Hiermee kan de klankkwaliteit van de hoge, midden, en lage frequentiereeksen wor­den aangepast.
Dit simuleert verscheidene luidspreker types en plaatsingen van een microfoon, die het geluid van de luidspreker vastlegt.
Voor details over de effect parameters, zie de ‘Effectenlijst’ (p.163).
U kunt gedetailleerdere aanpassingen in de op dat moment geselecteerde Patch aanbrengen. Voor details, zie ‘Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking voor Patches’ (p.94).
U kunt [WRITE] indrukken, en de effectinstellingen in de huidig geselecteerde Patch opslaan. Voor details over opslaan kijkt u bij ‘Een door u gecreëerde Patch opslaan [WRITE]’ (p.97).
Spelen met het Hold pedaal
Als een pedaalschakelaar (DP serie, apart verkrijgbaar) op de PEDAL HOLD jack is aangesloten, zal het geluid blijven klinken (Hold) als het pedaal wordt ingedrukt, zelfs als u uw handen van het toetsenbord heeft genomen.
Voor details over aansluitingen, zie ‘Hold Pedaal’ (p.210).
27
Page 28
SNELLE START
Op de JUNO-STAGE worden de gespeelde geluiden ‘Patches’ genoemd. De JUNO-STAGE bevat een grote verscheidenheid aan Patches, zoals ‘piano’, ‘gitaar’ of ‘brass’ Patches. Deze worden ‘Preset Patches’ genoemd. U kunt ook uw eigen Patches creëren en opslaan (‘User Patches’). In deze sectie wordt uitgelegd, hoe u met de ingebouwde Preset Patches kunt spelen.
Elke Preset Patch is aan een categorie groep toegewezen, zoals ‘piano’ of ‘gitaar’, en deze groepen correspon­deren met de categorie groep knoppen [RHYTHM]-[BASS]. Binnen elke categorie groep zijn de Patches verder onderverdeeld in aanvullende categorieën. Hier ziet u, hoe de categorie groep knoppen gebruikt worden om een Patch te selecteren.

Geluiden selecteren

Geluiden selecteren (Patches)

Verschillende geluiden spelen (Category Group knoppen)
fig.panel-Patch.eps
fig.disp-Patchplay.eps
1 Druk op [PATCH].
Het PATCH PLAY scherm verschijnt.
Patch groep
Patch nummer
Patch type
2 Druk op één van de [RHYTHM]-
[BASS] knoppen om een categorie groep te selecteren.
Door [PIANO], [KBD/ORG] of [VOCAL/PAD] twee keer achter elkaar in te drukken, kunt u andere categorieën binnen dezelfde categorie groep selecteren.
3 Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Patch te selecteren.
Speel op het toetsenbord , en de geselecteerde Patch is te horen.
Patch categorie
28
Page 29
Geluiden selecteren
Een Patch van een uitbreidingskaart selecteren
Met de JUNO-STAGE kunt u maximaal twee aparte uitbreidingskaarten installeren, en daarvan Patches selecte­ren.
Voor details over de installatie van een uitbreidingskaart, zie ‘Een uitbreidingskaart installeren’ (p.18).
1 Druk op [PATCH].
Het PATCH PLAY scherm verschijnt.
Patch groep Patch nummer/naam
2 Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de
Patch groep te verplaatsen.
3 Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om ‘XP-A’ of ‘XP-B’ te selecteren.
Zorg, dat het Patch type ‘Patch’ is. Als dit op ‘Rhythm’ is ingesteld, verplaatst u de cursor naar ‘Rhythm’, en draait u aan de VALUE knop of druk op [DEC] om ‘Patch’ te selecteren.
4 Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch nummer te verplaatsen. 5 Met de VALUE knop of [DEC] [INC] selecteert u een Patch.
SNELLE START
Geluiden uit de lijst selecteren
1 Druk op [PATCH].
Het PATCH PLAY scherm verschijnt.
2 Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch nummer te verplaatsen.
fig.disp-Patchlist.eps
3 Druk op [ENTER/LIST].
Het PATCH LIST scherm verschijnt.
Categorie groepCategorie
4 Gebruik [ ] [ ]om de categorie te selecteren.
U kunt ook op één van de categorieknoppen ([RHYTHM]-[BASS]) drukken om de categorie of groep te selecteren.
5 Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Patch te selecteren, en druk op [ENTER].
De Patch wordt geselecteerd,en u keert naar het PATCH PLAY scherm terug. Als u op [EXIT] drukt zonder [ENTER] in te drukken, zal het PATCH LIST scherm gesloten worden, zonder dat de op dat moment geselecteerde Patch is veranderd.
29
Page 30
SNELLE START
Geluiden selecteren
Veelgebruikte geluiden registreren en selecteren (FAVORITE)
Geluiden, die u vaak gebruikt kunnen in ‘Favorite’ geregistreerd worden, zodat deze wanneer gewenst direct geselecteerd kunnen worden. De favoriete geluiden kunnen onder de tien knoppen [0]-[9] worden opgeslagen.
Een Patch registreren
1 Druk op [PATCH].
Het PATCH PLAY scherm verschijnt.
2 Selecteer de Patch die u wilt registreren. 3 Houd FAVORITE [ON/OFF] ingedrukt, en druk op de knop ([0]-[9]) waarin u het favoriete geluid
wilt registreren.
De Patch wordt opgeslagen in het favoriete nummer dat u gespecificeerd heeft.
Een door u geregistreerde Patch oproepen
1 Druk op FAVORITE [ON/OFF], zodat dit verlicht is. 2 Gebruik [0]-[9] om een favoriet te selecteren.
Voor details over de Favorite functie kijkt u bij ‘Favoriete Patches of Performances registreren en oproepen (FAVORITE)’ (p.47).
De geluiden beluisteren ([PREVIEW])
Als in het PATCH PLAY scherm [PREVIEW] wordt ingedrukt, zal een frase die aan elk type (categorie) Patch is toe­gewezen worden gespeeld. Op die manier kunt u de geselecteerde Patch beluisteren, terwijl deze met een pas­sende frase wordt gespeeld. U kunt ook op [PREVIEW] in het PATCH LIST scherm drukken om de Patch waarop de cursor zich bevindt te beluis­teren.
Als u de manier waarop de frase wordt gespeeld als ]PREVIEW] wordt ingedrukt wilt verande­ren, kijkt u bij ‘Preview’ (p.146).
30
Page 31
Geluiden selecteren

Meerdere geluiden spelen

In de Performance mode kunt u aparte Patches met de rechter en linkerhand spelen of meerdere Patches opstapelen, zodat deze gelijktijdig te horen zijn.
fig.panel-sp-du.eps
Verschillende geluiden spelen in de linker en rechter gebieden van het toetsenbord ([SPLIT])
SNELLE START
De ‘Split mode’ wordt geactiveerd wanneer het toetsenbord op een gespecificeerde toets in linkerhand en rechterhand gebieden wordt verdeeld, en in elk gebied een andere Patch wordt gespeeld. De toet,s waarop het toetsenbord wordt verdeeld, wordt het ‘splitspunt’ genoemd. Het rechterhand gebied van het toetsenbord wordt het ‘Upper Part’ genoemd, en het linkerhand gebied wordt het ‘Lower Part’ genoemd. Het splitspunt behoort tot het Upper Part. Als u het instrument aanzet, is het splitspunt op de ‘C4’ toets ingesteld.
fig.disp-perform.eps
1 Druk op [PERFORM].
Het PERFORM PLAY scherm verschijnt.
fig.disp-split.eps
Patch nummer
2 Druk op [SPLIT], zodat dit verlicht is.
De JUNO-STAGE bevindt zich nu in de Split mode. [PART SELECT] licht op, en het PART SELECT scherm ver­schijnt.
fig.split.eps
Het rechterhand toetsenbord gebied speelt de Upper Part Patch, en het linkerhand toetsen­bord gebied speelt de Lower Part Patch.
Splitspunt (C4)
UPPERLOWER
3 Gebruik [ ] [ ] tom de cursor naar het UPPER of LOWER batchnummer te verplaatsen, en
gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch te selecteren.
4 Om Split op te heffen, drukt u op [SPLIT], zodat dit uitdooft.
31
Page 32
SNELLE START
Geluiden selecteren
Het splitspunt veranderen
Als u zich in Split bevindt, kunt u het splitspunt (de locatie waarop het toetsenbord wordt verdeeld) veranderen.
1 Druk op [SPLIT] om Split aan te zetten. 2 Terwijl u [SPLIT] ingedrukt houdt, drukt u op de toets die u als splitspunt wilt toewijzen.
De toets die u indrukt wordt het nieuwe splitspunt. De splitspunt toets behoort tot het Upper Part.
3 Druk op [EXIT] om het instellingsvenster te sluiten.
U kunt het splitspunt ook veranderen door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [SPLIT] te drukken om naar het instellingsvenster te gaan. In dit geval gebruikt u de VALUE knop of [DEC] [INC] om het splitspunt in het instellingsvenster te specificeren. Druk dan op [EXIT] om het venster te sluiten.
Gestapelde geluiden spelen ([DUAL])
‘Dual’ is wanneer twee Patches over het toetsenbord zijn gestapeld.
1 Druk op [PERFORM].
Het PERFORM PLAY scherm verschijnt.
fig.disp-dual.eps
2 Druk op [DUAL], zodat dit verlicht is.
U bevindt zich in Dual. [PART SELECT] licht op, en het PART SELECT scherm ver­schijnt. De Upper Part en Lower Part Patches klinken samen.
Patch nummer
3 Gebruik [ ] [ ] tom de cursor naar het UPPER of LOWER Patch nummer te verplaatsen, en
gebruik de VALUE draaiknop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch te selecteren.
4 Om Dual op te heffen, drukt u op [DUAL], zodat dit uitdooft.
U kunt op [WRITE] drukken om de Split of Dual instelling in de Performance op te slaan. Voor details over opslaan, zie ‘Een door u gecreëerde Performance opslaan ([WRITE])’ (p.133).
32
Page 33
Geluiden selecteren

Het geluid in Real Time wijzigen

De Pitch Bend/Modulatie hendel gebruiken om het geluid te wijzigen
fig.lever.eps
Pitch bend Modulatie
Terwijl u op het toetsenbord speelt, kunt u de toonhoogte verlagen door de hendel naar links te bewegen of de toonhoogte verhogen door de hendel naar rechts te bewegen. Dit wordt ‘pitch bend’ genoemd. Als u de hendel van u af duwt, wordt Vibrato geproduceerd. Dit wordt ‘modulatie’ genoemd. Door de hendel naar links of rechts te bewegen, terwijl u deze van u af duwt, kunnen beide effecten gelijktijdig worden toegepast.
SNELLE START
De toonhoogte in stappen van een octaaf veranderen (OCTAVE [DOWN] [UP])
fig.panel-trans.eps
U kunt de toonhoogte van het op dat moment geselecteerde geluid met stappen van een octaaf veranderen. Dit wordt de ‘octave shift’ functie genoemd.
fig.disp-octvshift.eps
1 Druk op OCTAVE [DOWN] of [UP].
Als [DOWN] wordt ingedrukt, zal de toonhoogte één octaaf lager worden, en als [up] wordt ingedrukt, zal de toonhoogte één octaaf hoger worden. U kunt de toonhoogte over een reeks van drie octaven verlagen (-3) tot drie octaven verhogen (+3). Een instellingsvenster zal geopend worden als u één van deze knoppen indrukt, en zal sluiten, kort nadat u de knop loslaat. Als de waarde iets anders is dan ‘0’, zal de OCTAVE [DOWN] of [UP] indicator oplichten.
33
Page 34
SNELLE START
Geluiden selecteren
De toonhoogte met stappen van een halve toon veranderen ([TRANSPOSE])
Met de transpose functie kan de toonhoogte van het toetsenbord in stappen van halve tonen worden veranderd. U kunt dit gebruiken als u een transponerend instrument, zoals een trompet of klarinet, wilt uitvoeren op de toon­hoogtes die in de bladmuziek worden aangegeven.
fig.panel-trans.eps
fig.disp-trans.eps
1 Terwijl u [TRANSPOSE] ingedrukt houdt, drukt u
op [-] of [+].
Specificeer een hoeveelheid transpositie in stappen van halve tonen (G-F#: 5-+6 halve tonen). Een instellingsvenster zal geopend worden als u deze knop indrukt, en zal sluiten, kort nadat u de knop los­laat. Als de transpositiewaarde iets anders is dan ‘0’, zal [TRANSPOSE] oplichten.
34
Page 35
Geluiden selecteren
De knoppen gebruiken om het geluid te wijzigen (SOUND MODIFY)
fig.panel-sndmod.eps
Als u aan een knop draait, zal het corresponderende instellingsvenster worden geopend. Het venster wordt gesloten, kort nadat u de knop loslaat.
Afhankelijk van de instellingen van de Patch, kan het draaien aan een knop soms geen effect hebben op het geluid.
SNELLE START
In de Split of Dual toetsenbord mode (in de Performance mode) zijn deze veranderin­gen van invloed op het op dat moment gese­lecteerde Part. Het Part dat met de knop wordt aangegeven wordt beïnvloed door de SOUND MODIFY knoppen.
(Voorbeeldscherm in Split mode)
De manier waarop het volume verandert wijzigen (ENVELOPE [ATTACK]/[RELEASE] knoppen)
De ‘Envelope’ is de curve die beschrijft hoe het volume verandert, vanaf het moment dat het instrument begint te klinken, totdat het naar stilte wegsterft. U kunt deze twee knoppen gebruiken om de Attack en Release van de Envelope in Real Time te wijzigen.
Voor details over de Envelope kijkt u bij ‘De manier waarop het volume verandert (ENVELOPE [ATTACK]/[RELEASE] knoppen’ (p.58).
Knop Uitleg
Past de tijd aan vanaf het moment dat u de toets indrukt, totdat het maximale niveau
[ATTACK]
[RELEASE]
is bereikt. Als de knop naar rechts wordt gedraaid, wordt de Attack tijd langer, en als deze naar links wordt gedraaid, wordt de Attack tijd korter.
Past de tijd aan vanaf het moment dat u de toets loslaat, totdat het geluid afneemt tot stilte. Als de knop naar rechts wordt gedraaid, zal de Release tijd langer worden, en door deze naar links te draaien wordt de Release tijd korter.
35
Page 36
SNELLE START
Geluiden selecteren
De geluidskwaliteit wijzigen ([CUTOFF]/[RESONANCE] knoppen)
U kunt de instellingen van het filter, dat een specifieke frequentieregio van het geluid afkapt of omhoog­duwt, aanpassen.
Knop Uitleg
Past de filter (cutoff frequentie) waarop het filter in werking treedt aan.
[CUTOFF]
[RESONANCE]
Door de knop naar rechts te draaien wordt het geluid helderder en door de knop naar links te draaien wordt het geluid donkerder.
Past de manier waarop geluid in de buurt van de cutoff frequentie omhooggeduwd wordt om een onderscheidend karakter te produceren. Draai de knop naar rechts om het onderscheidende karakter sterker te maken of draai deze naar links om dit te verminderen.
Het niveau van de lage en hoge frequentiereeksen aan­passen (MASTER EQ [LOW]/[HIGH] knoppen)
U kunt de knoppen gebruiken om de lage en hoge reeks niveaus van de equalizer, die op het gehele geluid wordt toegepast, aan te passen (MASTER EQ).
Knop Uitleg
Past de lage reeks aan.
[LOW]
[HIGH]
Als de knop naar rechts wordt gedraaid, wordt de lage reeks omhooggeduwd. Naar links gedraaid wordt de lage reeks verminderd.
Past de hoge reeks aan. Als de knop naar rechts wordt gedraaid, wordt de hoge reeks omhooggeduwd, en als deze naar links wordt gedraaid, neemt de hoge reeks af.
Weerkaatsing aan het geluid toevoegen ([REVERB] knop)
U kunt Reverb (weerkaatsing) aan de geluiden die u op het toetsenbord speelt toevoegen. Door Reverb toe te voegen wordt een plezierige weerkaatsing, die te horen is in een concertzaal of soort­gelijke akoestische omgeving, geproduceerd.
Knop Uitleg
Past de diepte van de Reverb aan.
[REVERB]
Als de knop naar rechts wordt gedraaid, wordt de Reverb dieper, en als deze naar links wordt gedraaid, neemt de Reverb af.
36
Voor details over SOUND MODIFY kijkt u bij ‘De knoppen gebruiken om het geluid te wijzigen (SOUND MODIFY)’ (p.58).
Page 37

Referentie

37
Page 38

Hoofdstuk 1. Overzicht

Hoe de JUNO-STAGE is georganiseerd

Basisstructuur
In het algemeen bestaat de JUNO-STAGE uit een controller sectie, een geluidsgenerator sectie en een Song Player sectie.
fig.BasicStruct-e
Song Player sectie
Song Player
Ritmepatroon
Afspelen
Geluidsgenerator
sectie
Als de JUNO-STAGE als een MIDI geluidsmodule wordt gebruikt, kunt u deze zowel in de `Performance mode als in de Patch mode gebrui­ken.
Patch mode en Performance mode
Patch mode
In de Patch mode kunt u een aangesloten toetsenbord of ander appa­raat gebruiken om een enkele Patch op de JUNO-STAGE te spelen. Omdat u in de Patch mode een verscheidenheid aan effecten op een enkele Patch gebruikt kan worden, kunt u bijzonder rijke texturen spe­len.
In de Patch mode is het bewerken van het geselecteerde geluid ook gemakkelijk, daarom is dit de mode die gebruikt wordt voor het bewerken of creëren van eigen geluiden.
Afspelen
Controller sectie
(Regelaars als toetsenbord, pitch bend/modulatie hendel, enz.)
Controller sectie
Deze sectie bestaat uit het toetsenbord, de pitch bend/modulatie hen­del, de paneel (druk) knoppen, D Beam controller, en pedalen die op het achterpaneel zijn aangesloten. De uitvoeringsinformatie die gege­nereerd wordt als u een toets indrukt/loslaat of een Hold pedaal indrukt, wordt als MIDI berichten naar de geluidsgenerator sectie en/ of een extern MIDI apparaat gestuurd.
Geluidsgenerator sectie
Deze sectie produceert het geluid. Hier worden MIDI berichten van de controller sectie, Song Player sectie of een extern MIDI apparaat ont­vangen, geluiden gegenereerd volgens de MIDI berichten die worden ontvangen, en ook wordt hier het geluid van de Output jacks en de Phone jack uitgestuurd.
Song Player sectie
Performance mode
In de Performance mode kunnen meerdere Patches of ritmesets gelijk­tijdig worden gebruikt. Een Performance bevat zestien ‘Parts’. U kunt een Patch of ritme set aan elk Part toewijzen, en deze als een ensem­ble gebruiken of geluiden stapelen om rijke texturen te creëren.
Van de zestien Parts in een Performance op de JUNO-STAGE is Part 1 aan ‘UPPER’ toegewezen, en Part 2 aan ‘LOWER’ toegewezen (p.51).
In de fabrieksinstelling is de Patch mode geselecteerd.
De structuur van een Performance
In een Performance is een Patch of ritmeset aan alle zestien Parts toe­gewezen, en de Performance kan 16 geluiden gelijktijdig verwerken.
Omdat de geluidsgenerator van de JUNO-STAGE meerdere geluiden (instrumenten) kan verwerken, wordt deze een Multi-timbrale geluids­generator genoemde.
Performance
Part 16
De Song Player wordt gebruikt om geluidsbestanden of SMF data, opgeslagen in het USB geheugen, af te spelen.
Deze kan ook ritmepatronen in vele verschillende stijlen afspelen.
U kunt op het toetsenbord met de song of het ritmepatroon dat door de Song Player wordt gespeeld, meespelen.
Wanneer de Song Player van de JUNO-STAGE wordt gebruikt om songs te spelen, kunt u een ‘speellijst’ creëren om de volgorde waarin songs worden gespeeld te specificeren. Om speellijsten te creëren heeft u de bijgeleverde ‘Playlist Editor’ nodig. Voor details, zie ‘De JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist Editor gebruiken’ (p.93).
38
Part 1
Patch/
Rhythm Set
Part
Een ‘Part’ is iets, waaraan een Patch of ritmeset toegewezen kan wor­den. In de Performance mode heeft elke Performance zestien Parts, en u kunt een Patch of ritmeset aan elk Part toewijzen.
Page 39
Hoofdstuk 1. Overzicht
De structuur van een Patch
Patches zijn de basale geluidsconfiguraties, die u tijdens een uitvoe­ring speelt. Elke Patch kan geconfigureerd worden door maximaal vier Tones te combineren. Elke Tone kan individueel aan of uit worden gezet, zodat u de Tones die geluid zullen produceren kunt selecteren.
Patch
Tone1Tone2Tone3Tone
4
Voorbeeld 1: Een Patch bestaande uit slechts één Tone. (Tones 2-4 zijn uitgezet).
Patch
Tone1Tone2Tone3Tone
4
Voorbeeld 2: Een Patch bestaande uit vier Tones.
Tones
Op de JUNO-STAGE zijn de Tones de kleinste eenheid van geluid. Het is echter niet mogelijk om een Tone op zichzelf te spelen. De Patch is de geluidseenheid die gespeeld kan worden, en de Tones zijn feitelijk de bouwstenen, waaruit de Patch is opgebouwd.
Tone
LFO 1 LFO 2
LFO (Low Frequency Oscillator)
Gebruik de LFO om cyclische veranderingen (modulatie) in een geluid te creëren. De JUNO-STAGE heeft twee LFO’s. Deze kunnen apart of samen toegepast worden om de WG (toonhoogte), TVF (filter), en/of TVA (volume) te beïnvloeden. Als een LFO op de WG toonhoogte wordt toegepast, wordt een Vibrato effect geproduceerd. Als een LFO op de TVF cutoff frequentie wordt toegepast, wordt een Wah effect geproduceerd.
Als een LFO op het TVA volume wordt toegepast, wordt een Tremolo effect geproduceerd.
De structuur van een ritmeset
Ritmesets zijn groepen van een aantal verschillende percussie instru­mentgeluiden. Omdat percussie instrumenten in het algemeen geen melodie geen melodieën spelen, hoeft een percussie instrument niet in een bepaalde stemming of ladder op het toetsenbord gespeeld te wor­den. Het is echter belangrijker dat er zoveel mogelijk percussie instru­menten voor u beschikbaar zijn. Daarom zal elke toets (nootnummer) van een ritmeset een ander percussie instrument produceren.
Ritmeset
Nootnummer 98 (D7)
Nootnummer 97 (C#7)
Nootnummer 36 (C2)
Nootnummer 35 (B1)
Ritme tone (percussie instrument geluid)
WG
TVF
TVA
WG
Pitch
Envelope
audio signal
WG (Wave generator)
Specificeert de PCM golfvorm (wave) die de basis van het geluid vormt, en bepaalt hoe de toonhoogte van het geluid zal veranderen.
TVF (Time Variant Filter)
Specificeert hoe de frequentie componenten van het geluid zullen veranderen.
TVA (Time Variant Amplifier)
Specificeert de volume veranderingen en de positie van het geluid in een stereo geluidsveld.
Envelope
U gebruikt de Envelope om veranderingen die binnen een bepaalde tijd in een geluid optreden te laten beginnen. Er zijn aparte Envelopes voor Pitch, TVF (filter), en TVA (volume).
TVF
TVF
Envelope
TVA
TVA
Envelope
control signal
Pitch
Envelope
* Er zijn vier wave generators voor elke ritme tone (percussie
instrument geluiden).
* Er bevindt zich geen LFO in de ritme tones (percussie instrument
geluiden).
TVF
Envelope
TVA
Envelope
39
Page 40
Hoofdstuk 1. Overzicht
Het aantal toegepaste stemmen berekenen
De JUNO-STAGE kan 128 noten gelijktijdig spelen. De polyfonie of het aantal stemmen (geluiden) verwijst niet alleen naar het aantal Patches dat feitelijk gespeeld wordt, maar verandert volgens het aan­tal Tones dat in de Patches wordt gebruikt, en het aantal waves (gol­ven) dat in de Tones wordt gebruikt. De volgende methode wordt gebruikt om het aantal geluiden, die voor het spelen van één Patch zijn gekozen, te berekenen.
(Aantal gespeelde Patches) x (aantal Tones dat door gespeelde Patches wordt gebruikt) x (aantal waves dat in de Tones wordt gebruikt).
Bijvoorbeeld, een Patch waarin vier Tones gecombineerd worden, waarvan elk twee waves gebruikt, zal acht noten aan polyfonie tege­lijk genereren. Ook wordt, als in de `Performance mode wordt gespeeld, het aantal geluiden van elk Part geteld om het totale aantal geluiden van alle Parts te verkrijgen.
Hoe een Patch klinkt
Wanneer de JUNO-STAGE gevraagd wordt om meer dan 128 stem­men gelijktijdig te spelen, zullen huidig klinkende noten worden uitge­zet om plaats te maken voor de nieuw gevraagde noten. De noot met de laagste prioriteit wordt het eerst uitgezet. De volgorde van prioriteit wordt bepaald door de Patch Priority instelling (p.98).
Patch Priority kan op ‘LAST’ of ‘LOUDEST’ worden ingesteld. Als ‘LAST’ is geselecteerd, maakt een nieuw gevraagde noot, die de 128 stemmen grens overschrijdt, dat de eerst gespeelde noot van de noten die op dat moment klinken wordt uitgezet. Als ‘LOUDEST’ is geselec­teerd, zal de zachtst klinkende noot van de huidig klinkende noten worden uitgezet. Gewoonlijk wordt ‘LAST’ geselecteerd.
Noot prioriteit in de Performance mode
Omdat de `Performance mode normaalgesproken wordt gebruikt om een ensemble, bestaande uit verschillende Patches te spelen, is het belangrijk te bepalen welke Parts prioriteit krijgen. Prioriteit wordt gespecificeerd met de Voice Reserve instellingen (p.142).
Als een noot binnen een Patch uitgezet moet worden om plaats te maken voor een nieuwe noot, is de Patch Priority instelling van de Patch van toepassing (p.98).
Voice Reserve
De JUNO-STAGE heeft een Voice Reserve functie, waarmee een mini­maal aantal noten, dat altijd beschikbaar is voor elk Part, gereser­veerd kan worden.
Als Voice Reserve bijvoorbeeld op ‘10’ is ingesteld voor Part 16, zal Part 16 altijd 10 noten aan geluidsproducerende capaciteit hebben, zelfs als een totaal van meer dan 128 noten (totaal van alle Parts) gevraagd wordt. Als u Voice Reserve instellingen maakt, moet u het aantal noten dat u op elk Part wilt spelen, alsmede het aantal Tones dat door de geselecteerde Patch wordt gebruikt in overweging nemen. (p.142).
Het is niet mogelijk om Voice Reserve instellingen te maken, die ver­oorzaken dat het totaal van alle Parts meer is dan 64 stemmen.
Over de effecten
De JUNO-STAGE heeft ingebouwde effectprocessors, en de instellin­gen van elke processor kan individueel bewerkt worden.
Multi-effecten
De multi-effecten zijn veelzijdige effecten, die het geluidstype volledig veranderen, door het basissignaal te veranderen.Er zijn 79 verschil­lende effecttypes beschikbaar. Selecteer en gebruik het type dat geschikt is voor het doel dat u in uw hoofd heeft. Naast effecttypes die samengesteld zijn uit simpele effecten zoals Distortion, Flanger, en soortgelijke effecten, kunt u ook een brede verscheidenheid aan andere effecten instellen, en zelfs effecten in serie of parallel verbin­den. Bovendien, terwijl Chorus en Reverb zich onder de multi-effect types bevinden, worden de volgende Chorus en Reverb volgens een ander systeem verwerkt.
In de `Performance mode kunnen drie multi-effecten gelijktijdig gebruikt worden. Deze zijn MFX1, MFX2, en MFX3. In de `Patch mode kan één multi-effect worden gebruikt.
Chorus
Chorus maakt het geluid dieper en ruimtelijke. U kunt selecteren of dit als een Chorus effect of een delay effect wordt gebruikt.
Reverb
Reverb voegt de weerkaatsing eigenschappen van zalen of aula’s toe.
Er zijn vijf verschillende types beschikbaar, zodat u het type dat past bij hetgeen u wilt doen kunt selecteren.
Effecten in de Performance mode
De multi-effecten, Chorus en Reverb effecten kunnen voor elke Perfor­mance individueel worden ingesteld. De intensiteit van elk effect wordt voor elk Part ingesteld. Als u in de Performance mode effecten toe­past, worden de effectinstellingen van de Patch of ritmeset die aan elk Part is toegewezen genegeerd, en de effectinstellingen van de Perfor­mance worden gebruikt. Daardoor kunnen de effecten van dezelfde Patch of ritmeset verschillen, wanneer deze in de Patch mode of de `Performance mode worden gespeeld. Echter, afhankelijk van de instellingen, kunt u de effectinstellingen van een Patch of ritmeset die aan een Part zijn toegewezen op de gehele Performance toepassen.
Performance
Part 1
Part 16
Patch
Tone
Multi-effecten
Chorus Reverb
40
Page 41
Hoofdstuk 1. Overzicht
Effecten in de `Patch mode
De multi-effecten, Chorus en Reverb effecten kunnen voor elke Patch/ ritmeset individueel worden ingesteld. Door het signaalniveau dat naar elke effecteenheid wordt gestuurd (Send Level) aan te passen, kan de effect intensiteit die op elke Tone wordt toegepast bestuurd worden.
Patch
Tone
Ritmeset
A0
Rhythm
C8
Tone
Multi-effecten
Chorus Reverb
Multi-effecten
Chorus Reverb
Over geheugen
Patch en Performance instellingen worden opgeslagen in het geheu­gen. Er zijn drie soorten geheugen: tijdelijk, herschrijfbaar en niet her­schrijfbaar.
USB geheugen
Song
SMF
Audio File
System
Patch
Ritmeset
Performance
BackupHerstellen
JUNO-STAGE
System
Preset
Performance
GM (GM2)
Ritmeset
Patch
selecteren selecterenselecteren selecteren
Patch
Ritmeset
Performance
Tijdelijk gebied
selecterenselecteren
EXP A slot
Patch
Ritmeset
EXP B slot
Patch
Ritmeset
Wave uitbreidingskaart
User
Patch
Ritmeset
Opslaan
41
Page 42
Hoofdstuk 1. Overzicht
Tijdelijk geheugen
Tijdelijk gebied
Dit is het gebied, waarin de data van de Patch of Performance die met gebruik van de paneelknoppen is geselecteerd, is opgeslagen.
Als u op de JUNO-STAGE speelt, wordt geluid geproduceerd, geba­seerd op data in het tijdelijk gebied. Als u een Patch of Performance bewerkt, wijzigt u niet rechtsreeks de data in het geheugen, maar roept u de data in het tijdelijk gebied op, waar deze wordt bewerkt.
Instellingen in het tijdelijk gebied gaan verloren als de stroom wordt uitgezet of wanneer een andere Patch/Performance wordt geselec­teerd. Om de gewijzigde instellingen te behouden, moeten deze in het User (gebruiker) geheugen worden opgeslagen.
Herschrijfbaar geheugen
User geheugen
User geheugen is de plaats, waar u normaalgesproken de data die u nodig heeft opslaat.
Om een Performance op te slaan, voert u Performance Write uit (p.133). Om een Patch op te slaan, voert u Patch Write uit (p.97). Om een ritmeset op te slaan, voert u Rhythm set Write uit (p.123).
Arpeggio, Chord Memory, en ritmepatroon data die u creëert wordt ook in het User geheugen opgeslagen (p.63, p.65, p.77).
Wave data, alsmede Patches en ritmesets die van deze wave data gebruikmaken, welke direct in het tijdelijk gebied opgeroepen en gespeeld kunnen worden.

Basisbediening van de JUNO-STAGE

Veranderen van geluidsgenerator
De geluidsgenerator van de JUNO-STAGE kan in één van deze twee modes werken: Patch mode of Performance mode (p.38). U kunt tus­sen deze twee modes afwisselen, zoals past bij de situatie van dat moment.
Patch mode
PATCH PLAY scherm
Druk op [PATCH PLAY] om naar dit scherm te gaan.
In dit scherm kunt u de Patch of de ritmeset die u vanaf het toetsen­bord gaat spelen selecteren.
fig.PatchPlay_70
Systeem geheugen
In het systeemgeheugen worden parameterinstellingen, die bepalen hoe de JUNO-STAGE functioneert, opgeslagen.
Om systeemparameters op te slaan, voert u System Write uit (p.145).
USB geheugen
De volgende instellingen kunnen samen in USB geheugen worden op­geslagen:
• User Patches (ritmesets)
• User Performances
• Favorieten
• User arpeggio’s
• User Chord Memories
• User ritmepatronen
• User ritmegroepen
• MIDI controller mode instellingen
• De eerst geselecteerde Patch in de Piano mode
• Systeeminstellingen
Niet herschrijfbaar geheugen
Preset geheugen
Data in het Preset geheugen kan niet overschreven worden. U kunt echter instellingen uit het Preset geheugen in het tijdelijk gebied oproe­pen, deze wijzigen, en vervolgens de gewijzigde data in het her­schrijfbare geheugen opslaan.
Performance mode
In de Performance mode kunt u spelen met gebruik van meerdere ge­luiden (Patches en/of ritmesets).
PERFORM PLAY scherm
Druk op [PERFORM] voor toegang tot dit scherm.
In dit scherm kan een Performance geselecteerd worden.
Hier kunnen ook meer gedetailleerde instellingen voor de Performance worden gemaakt.
fig.PfmLayer_70
PART SELECT scherm
Druk op [PART SELECT] om naar dit scherm te gaan.
Voor elk Part toont dit scherm de Patch of ritmeset die voor dat Part is geselecteerd.
Als u twee Patches als een layer (stapeling) speelt (Dual: p.51) of twee Patches gesplitst over de linker en rechter regio’s van het toetsenbord (Split: p.51), worden beide Patches in één scherm getoond.
Wave itbreidingskaarten (optioneel: SRX serie)
De JUNO-STAGE kan uitgerust worden met maximaal twee uitbrei­dingskaarten (optioneel: SRX serie). Uitbreidingskaarten bevatten
42
Page 43
Over de functie knoppen
De zes [KBD/ORG/2]-[VOCAL/PAD/7] knoppen onder het beeld­scherm voeren verscheidene functies uit (functie knoppen) en hun wer­king verschilt, afhankelijk van het scherm. De functies worden onder in het scherm getoond, en de corresponderende functie knoppen zullen oplichten.
* Wanneer indicaties als [7 (EXIT0] in deze handleiding
verschijnen, geeft het getal de naam van de knop aan, en de tekst tussen haakjes geeft de functie naam die in het scherm wordt weergegeven aan.
fig.FButtons
Hoofdstuk 1. Overzicht
In sommige schermen verandert de handeling van de functie knoppen als [SHIFT] wordt ingedrukt. In dit geval zal door het indrukken van [SHIFT] de naam van de functies die onder in het scherm worden getoond veranderen. Om een functie uit te voeren, houdt u [SHIFT] ingedrukt en, drukt u op de corresponderende functie knop.
Een waarde bewerken
De cursor verplaatsen
Een enkel scherm of venster toont meerdere parameters of onderdelen voor selectie. Om de instelling van een parameter te bewerken, ver­plaatst u de cursor naar de waarde van die parameter. Om een onderdeel te selecteren, verplaatst u de cursor naar dat onderdeel. Wanneer met de cursor geselecteerd, wordt een parameterwaarde of andere selectie gemarkeerd.
fig.CursorScreen
Cursor
Venster
De iets kleinere schermen die tijdelijk in de normale schermen verschijnen, worden vensters genoemd. Verschillende soorten vensters verschijnen, afhankelijk van de situatie. Sommige tonen lijsten, in anderen kunt u instellingen maken, en weer anderen vragen u een handeling te bevestigen.
fig.Tempo
Druk op [EXIT] of [7 (Close)] om het venster te sluiten. Sommige vensters sluiten automatisch, nadat een handeling is uitgevoerd.
[SHIFT] functies
fig.VALUE
Verplaats de cursor met [ ], [ ], [ ] en [ ] (cursor knop­pen).
[ ]: verplaatst de cursor omhoog
[ ]: verplaatst de cursor naar beneden
[ ]: verplaatst de cursor naar links
[ ]: verplaatst de cursor naar rechts
Als u één cursorknop ingedrukt houdt, terwijl ook de cursorknop voor de tegengestelde richting wordt ingedrukt, zal de cursor sneller in de richting van de eerst ingedrukte cursor knop bewegen.
Een waarde veranderen
Om de waarde te veranderen, gebruikt u de VALUE knop of [DEC] [INC].
fig.VALUE
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en een andere knop in te drukken, krijgt u toegang tot het scherm, waarin instellingen gerelateerd aan die knop gemaakt kunnen worden. (Met andere woorden: [SHIFT] voorziet in een shortcut naar het corresponderende scherm).
Bijvoorbeeld, als u [SHIFT] ingedrukt houdt, en op [SOLO SYNTH] drukt, zal het Solo Synth scherm verschijnen.
Voor details raadpleegt u de pagina waar een bepaalde functie wordt uitgelegd.
VALUE knop
Als de VALUE knop met de klok mee wordt gedraaid, neemt de waar­de toe, tegen de klok in neemt de waarde af.
De waarde zal met grotere stappen veranderen als u [SHIFT] inge­drukt houdt, terwijl u aan de VALUE knop draait.
[INC] en [DEC]
Als [INC] wordt ingedrukt, neemt de waarde toe, en als [DEC] wordt ingedrukt neemt deze af.
43
Page 44
Hoofdstuk 1. Overzicht
• Houd de knop ingedrukt voor een doorgaande aanpassing.
• Voor snellere toenames in waardes houdt u [INC] ingedrukt, en, drukt u op [DEC]. Om de waarde sneller te laten afnemen, houdt u [DEC] ingedrukt en, drukt u op [INC].
• De waarde zal met grotere stappen veranderen als u [SHIFT] ingedrukt houdt, terwijl u op [INC] of [DEC] drukt.
Een waarde invoeren ([NUMERIC])
Als u [NUMERIC] aanzet, kunt u de ([RHYTHM/0]-[BASS/9]) gebrui­ken om numerieke waardes in te voeren.
In de PATCH PLAY (p.45), PERFORM PLAY (p.49), PART SELECT (p.50), en MIDI CONTROLLER schermen kunt u deze methode gebrui­ken om Patch nummers, Performance nummers of MIDI programma nummers numeriek te specificeren.
Een naam toewijzen
Op de JUNO-STAGE kan elke Patch, ritmeset, en Performance van een naam worden voorzien. De procedure is hetzelfde voor alle data.
fig.PatchName
1. Druk op [ ] [ ] om de cursor naar de locatie waar u een teken wilt invoeren te verplaatsen.
2. Draai aan de VALUE knop of druk op [DEC] [INC] om het teken te specificeren.
1. Gebruik de cursor knoppen om de cursor te verplaatsen naar het nummer dat u wilt veranderen.
2. Druk op NUMERIC], zodat dit verlicht is.
De [0]-[9] knoppen lichten op.
3. Gebruik de [0]-[9] knoppen om een numerieke waarde in te voeren, en druk dan op [ENTER].
De invoer wordt voltooid, en de verlichting van de [0]-[9] knoppen keert naar de vorige status terug.
Als u nogmaals op [NUMERIC] drukt zonder op [ENTER] te drukken, keren de [0]-[9] knoppen naar hun vorige status terug, zonder dat het nummer veranderd is.
Als u [NUMERIC] heeft aangezet en een nummer invoert, zal de waarde op ‘0’ worden gezet als u [EXIT] indrukt.
Knop Uitleg
Selecteert het type teken. Elke keer dat dit wordt ingedrukt, selecteert u afwisselend
[3 (TYPE)]
[4 (DELETE)] [5 (INSERT)]
[6 (CANCEL)]
[7 (WRITE)]
[] []
[] []
het eerste teken van een serie tekens: hoofdletters (A), kleine letters (a) of num­mers en symbolen (0).
Verwijdert het teken op de cursor locatie.
Voegt een spatie in op de cursor locatie.
Annuleert de invoer en verlaat het naam scherm.
Slaat de door u gemaakte veranderingen op.
Verplaatst de cursor.
Schakelt tussen hoofdletters en kleine let­ters.
Beschikbare tekens/symbolen
spatie, A–Z, a–z, 0–9, ! " # $ % & ' ( ) * + , - . / : ; < = > ? @ [ \ ] ^ _ ` { | }
Vanuit een naamscherm kunt u op [MENU] drukken en ‘1. Undo’ selecteren om de naam terug te zetten op wat deze was voordat u deze veranderde. Vanuit [MENU] kunt u ‘2. To Upper’ selecteren om het teken waarop de cursor zich bevindt in hoofdletters te veranderen. Vanuit [MENU] kunt u ‘3. To Lower’ selecteren om het teken waarop de cursor zich bevindt in kleine letters te veranderen. Vanuit [MENU] kunt u ‘4. To Delete All’ selecteren om alle tekens die u invoerde te verwijderen.
44
Page 45

Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren

Patches selecteren

Elk van de verscheidene geluiden in de JUNO-STAGE wordt een ‘Patch’ genoemd.
Sommige Patches zijn verzamelingen van percussie instrument gelui­den, en deze worden ‘ritmesets’ genoemd.
De Patches die in de JUNO-STAGE zijn gebouwd, zijn in drie groe­pen onderverdeeld: User, Preset, en GM. Ook kunnen twee uitbrei­dingskaarten (SRX serie, apart verkrijgbaar) geïnstalleerd worden, zo­dat u keus heeft uit zelfs nog meer Patches.
U kunt kiezen uit de volgende Patch groepen.
USER
Deze groep bevat herschrijfbare Patches in het interne geheugen van de JUNO-STAGE.
Patches die u creëert kunnen in deze groep worden opgeslagen. Van­uit de fabriek bevat deze groep van de JUNO-STAGE reeds 256 Patches.
PRST (Preset)
Deze groep bevat niet herschrijfbare Patches in het interne geheugen van de JUNO-STAGE.
Hoewel Patches uit deze groep niet herschreven kunnen worden, staat het u vrij om de instellingen van de op dat moment geselecteerde Pre­set Patch te wijzigen, en de gewijzigde Patch in de User Patch groep op te staan.

Patches in de Patch mode selecteren

Zo wordt een Patch in de Patch mode geselecteerd.
U kunt een Patch op één van de volgende vijf manieren selecteren.
• ‘Met de VALUE knop een Patch selecteren’ (p.45).
• ‘Patches uit de Patch lijst selecteren’ (p.46).
• Patches op nummer selecteren ([NUMERIC])’ (p.46)
• ‘Een pedaal gebruiken om Patches te selecteren (PATCH SELECT pedaal)’ (p.46)
• ‘Veelgebruikte geluiden registreren en selecteren (Favorite)’ (p.47).
De basisprocedure is hetzelfde als in de `Performance mode. Voor details, zie ‘De JUNO-STAGE in de Performance mode bespelen’ (p.49).
PATCH PLAY scherm
fig.disp-Patchplay.eps
Song naam
Patch groepPatch type
Patch Type
Category Lock Patch categorie Patch nummer/naam
of ritmepatroon
Song afspeel locatie of ritmepatroon status
Tempo
GM (GM2)
Deze groep bevat Patches die compatibel zijn met GM2, welke ont­worpen werd om de functionaliteit van MIDI apparaten tussen fabri­kanten en modellen te standaardiseren. Deze Patches kunnen niet her­schreven worden.
Hoewel de Patches uit deze groep niet herschreven kunnen worden, staat het u vrij om de instellingen van de op dat moment geselecteerde Preset Patch te wijzigen, en de gewijzigde Patch in de User Patch groep op te staan. Deze groep bevat 256 Patches.
XP-A, B (Uitbreidingskaart geïnstalleerd in het EXP A of B com­partiment)
Deze groepen bevatten Patches op een uitbreidingskaart, die in het EXP A of B compartiment is geïnstalleerd. Hoewel de Patches uit deze groep niet herschreven kunnen worden, staat het u vrij om de instellin­gen van de op dat moment geselecteerde Preset Patch te wijzigen, en de gewijzigde Patch in de User Patch groep op te staan. Het aantal Patches in elk van deze groepen is afhankelijk van de geïnstalleerde uitbreidingskaart.
XP-A of B Patches kunnen alleen geselecteerd worden als een wave uitbreidingskaart uit de SRX serie (apart verkrijgbaar) in het corresponderende compartiment is geïnstalleerd.
‘Patch lijst’ (p.193).
Met de VALUE knop een Patch selecteren
1. Druk op [PATCH].
De JUNO-STAGE gaat naar de Patch mode, en het PATCH PLAY scherm verschijnt.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de Patch groep te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch groep te selecteren.
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch type te verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om ‘Patch’ of ‘Rhythm’ te selecteren.
6. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch nummer te verplaatsen.
7. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Patch (of ritmeset) te selecteren.
Patches op categorie selecteren (Category Lock)
Het slot icoon ( ) dat in het PATCH PLAY scherm en PART SE­LECT scherm wordt getoond, specificeert of u Patches binnen de geselecteerde categorie of door meerdere categorieën selecteert.
Als u de cursor naar het slot icoon verplaatst, en de VALUE knop of [DEC] [INC] gebruikt om de ‘ ’ positie te selecteren, kunt u
Patch nummers over meerdere categorieën selecteren. Als u de ‘ ’ positie selecteert, kunt u het Patch nummer binnen de op dat
moment geselecteerde categorie veranderen.
45
Page 46
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
Patches uit de Patch Lijst selecteren
U kunt een Patch lijst bekijken, en een Patch uit die lijst selecteren.
1. Druk op [PATCH].
De JUNO-STAGE gaat naar de Patch mode, en het PATCH PLAY scherm verschijnt.
2. Druk op één van de [RHYTHM]-[BASS] (categorie groep) knoppen om de gewenste categorie groep te selecteren.
3. Druk op [ENTER].
Het PATCH LIST scherm verschijnt.
fig.disp-Patchlist.eps
Patch categorie Categorie groep
4. Gebruik [ ] [ ] om de gewenste Patch categorie te selecte- ren.
Selecteer een categorie binnen de op dat moment geselecteerde categorie groep.
U kunt ook de categorie groep knoppen gebruiken om de cate­gorie groep te selecteren.
vorige verlichtingsstatus terug.
Als u [NUMERIC] indrukt zonder [ENTER] in te drukken, keren de [0]-[9] knoppen naar hun vorige status terug, zonder dat het Patch nummer is veranderd.
Een pedaal gebruiken om Patches te selecteren (PATCH SELECT pedaal)
Met gebruik van een pedaal (zoals de apart verkrijgbare FS-5U of FS-
6), aangesloten op de PATCH SELECT jack, kunt u van Patch verande­ren.
U kunt een stereo kabel (apart verkrijgbaar) gebruiken om één pedaalschakelaar (bijvoorbeeld één uit de DP serie, apart verkrijg­baar) op de PATCH SELECT jack aan te sluiten.
Als u een pedaal, dat op de PATCH SELECT jack is aangesloten, indrukt, gaat het Patch nummer omhoog of omlaag, volgens het aan­tal keren dat het pedaal wordt ingedrukt, en zal de Patch dienover­eenkomstig veranderen.
Als u slechts één pedaal heeft aangesloten, zal het Patch nummer omhoog gaan als het pedaal wordt ingedrukt.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch (ritmeset) te selecteren.
Als u op [EXIT] drukt in plaats van [ENTER], keert u naar het vorige scherm terug, zonder dat het Patch nummer is veranderd.
Patches op nummer selecteren ([NUMERIC])
Hier ziet u, hoe een Patch geselecteerd wordt door het gewenste Patch nummer in te voeren.
1. Druk op [PATCH].
De JUNO-STAGE gaat naar de Patch mode, en het PATCH PLAY scherm verschijnt.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de Patch groep te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch groep te selecteren.
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch type te verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om ‘Patch’ of ‘Rhythm’ te selecteren.
6. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Patch nummer te verplaatsen.
7. Druk op [NUMERIC], zodat dit verlicht is.
De [0]-[9] knoppen zijn verlicht.
8. Gebruik de [0]-[9] knoppen om het gewenste Patch nummer in te voeren, en druk op [ENTER].
Als u de invoer voltooid, keren de [0]-[9] knoppen naar hun
Stereo kabel
Rood Wit
DP serie
DOWN UPUP
Dit pedaal functioneert volgens de systeeminstelling ‘Patch Select’. Als ‘Patch Select’ aan ‘AUTO UP/(DOWN)’ is toegewe­zen, kunt u van Patches veranderen, zoals hierboven wordt beschreven. Als het pedaal in de Performance mode wordt inge­drukt, zal naar een andere Performance worden overgegaan, en als FAVORITE [ON/OFF] aan is, zullen favorieten worden afge­wisseld wanneer het pedaal wordt ingedrukt. Voor details, raad­pleegt u de systeeminstelling ‘Patch select’ (p.147).
46
Page 47
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren

Een Patch beluisteren ([PREVIEW])

U kunt de [PREVIEW] knop indrukken en ingedrukt houden om de Patch of ritmeset te beluisteren, met gebruik van een passende frase die voor elk type (categorie) Patch beschikbaar is. Op deze manier kunt u de geselecteerde Patch beluisteren, terwijl deze binnen een passende frase wordt gespeeld.
1. Druk [PREVIEW] in, en houd dit ingedrukt.
Een frase wordt gespeeld met gebruik van de Patch (ritmeset) die in het scherm is geselecteerd.
2. De frase stopt met spelen als de [PREVIEW] knop wordt losgela­ten.
Om de manier, waarop een frase wordt gespeeld, als [PREVIEW] wordt ingedrukt, te veranderen, raadpleegt u de systeeminstelling ‘Preview’ (p.146).

Favoriete Patches of Performances registreren en oproepen (FAVORITE)

Als er geluiden zijn die u regelmatig gebruikt tijdens optredens, kunt u deze in ‘Favorites’ registreren, zodat ze direct opgeroepen kunnen worden. U kunt Patches, ritmesets of Performances registreren, en deze oproepen op elk gewenst moment, ongeacht de mode waarin u zich bevindt.
In elke bank met favorieten kunnen in totaal tien Patches, ritmesets of Performances worden opgeslagen. Toen van deze banken kunnen gecreëerd worden.
Bijvoorbeeld, maximaal tien geluiden die u in de eerste song van een live set worden gebruikt, kunnen in de volgorde waarin u ze gaat gebruiken worden opgeslagen.
Een favoriete Patch of Performance registreren
Hier ziet u, hoe een Patch (ritmeset) of Performance in de Favorites wordt geregistreerd. U kunt een geluid in de Favorites registreren, on­geacht de FACVORITE [ON/OFF] status.
1. In de Patch mode of Performance mode selecteert u de Patch (ritmeset) of Performance die u wilt registreren.
2. Als u een andere Favorite bank wilt kiezen, houdt u FAVORITE [BANK] ingedrukt, en, drukt u op de knop van de bank [0]-[9] waarin u het geluid wilt opslaan.
Als u op FAVORITE [BANK] drukt, zal de knop van de huidig geselecteerde bank knipperen.
Als één van de [0]-[9] knoppen wordt ingedrukt, wordt de Favo­rite bank, waarin het geluid geregistreerd zal worden, geselec­teerd.
De favoriete bank kan ook veranderd worden als FAVORITE [ON/OFF] uit is.
3. Houd FAVORITE [ON/OFF] ingedrukt, en druk op de knoop [0]­[9] waarin u het op dat moment geselecteerde geluid wilt registre­ren.
Een bericht als het volgende verschijnt, en de huidig geselec­teerde Patch (ritmeset) of Performance zal in het favoriete num­mer dat u gespecificeerd heeft worden geregistreerd.
fig.disp-favorrgist.eps
Bijvoorbeeld, als u een Patch in ‘bank 7’, nummer 1’ heeft gere­gistreerd, geeft het scherm aan: ‘Patch registered to Bank: 7-1’.
Het is een goed idee om uw favorieten te registreren in de volg­orde, waarin deze in een song of tijdens een optreden gebruikt zullen worden.
47
Page 48
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
Een favoriet geluid oproepen
Als u FAVORITE [ON/OFF] aan laat staan, kunt u tussen de favorieten schakelen, door simpelweg de [0]-[9] knoppen in te drukken.
1. Druk op FAVORITE [ON/OFF], zodat dit verlicht is.
Nu kunnen de [0]-[9] knoppen gebruikt worden om favorieten te selecteren.
2. Als u van Favorite bank wilt veranderen, houdt u FAVORITE [BANK] ingedrukt, en, drukt u op de knop [0]-[9] voor de gewenste Favorite bank.
Als u op FAVORITES [BANK] drukt, zal de knop die met de hui­dig geselecteerde bank correspondeert knipperen.
Als u op één van de [0]-[9] knoppen drukt, zal de corresponde­rende Favorites bank geselecteerd worden.
De favoriete bank kan ook veranderd worden als FAVORITE [ON/OFF] uit is.
3. Gebruik [0]-[9] om een Favorites nummer te selecteren.
Afhankelijk van het favoriete geluid dat u geselecteerd heeft, zal de JUNO-STAGE naar de Patch mode of de Performance mode gaan.
De functieknoppen van het scherm zijn niet beschikbaar als FAVORITE [ON/OFF] aan staat. Als u de [0]-[9] knoppen als functieknoppen wilt gebruiken, zet u FAVORITE [ON/OFF] uit.
Knop Action
[ENTER] of [7 (SELECT)]
[2 (REMOVE)] Verwijdert de geselecteerde favoriet.
[3 (REGIST)]
Houd [SHIFT] in­gedrukt en druk
op [ ] [ ]
Roept de geselecteerde favoriet op.
Registreert de huidig geselecteerde Patch (ritmeset) of Performance in het geselecteerde favoriete nummer. Als er al een favoriet op het geselecteerde nummer is geregistreerd, zal de registratie overschreven worden.
Verandert het registratie nummer. Als er al een favoriet op de verplaatsbestemming is geregistreerd, wordt de geselecteerde favoriet op de verplaatsbestemming ingevoerd.
* Het duurt enige seconden, voordat
deze verplaatsing is uitgevoerd.
Met één enkele knop van favoriet veranderen ([FAVORITE UP/ASSIGNABLE])
1. Druk op [FAVORITE UP/ASSIGNABLE].
U gaat naar de volgende favoriet, die geregistreerd is na de hui­dig geselecteerde favoriet.
Als u het laatste nummer in een bank selecteerde, gaat u naar een favoriet in de volgende bank.
Nummers of banken waarin geen favorieten zijn geregistreerd, zullen overgeslagen worden.
Favorieten in een lijst registreren, oproepen of bewerken
Ongeacht of FAVORITE [ON/OFF] aan is, u kunt een lijst met geregis­treerde favorieten bekijken, en registraties toevoegen of oproepen. Een eerder geregistreerde favoriet kan ook verwijderd worden of het nummer waarin deze geregistreerd is, kan veranderd worden.
In de favorieten lijst wordt een geregistreerde Patch met ‘(PAT)’ aange­geven, voor een ritmeset wordt ‘(RHY)’ aangegeven, en een Perfor­mance wordt met ‘(PRF)’ aangeduid.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op FAVORITE [ON/FF].
Het FAVORITE LIST scherm verschijnt.
fig.disp-favorlist.eps
Bank Number
Favorite Number
2. Gebruik [ ] [ ] om de gewenste bank te selecteren.
3. Gebruik de VALUE knop, [ ] [ ] of [DEC] [INC] om de
gewenste favoriet te selecteren.
De functie van deze knop hangt af van de systeem instelling ‘Assignable Switch’ (p.148). Als ‘ASSIGNABLE Switch’ op ‘FAVORITE UP’ is ingesteld, kunt u van favorieten veranderen zoals hierboven wordt beschreven.
Een pedaal gebruiken om favorieten te selecteren (PATCH SELECT pedaal)
U kunt van favorieten veranderen met gebruik van een pedaalschake­laar (apart verkrijgbaar), die op de PATCH SELECT jack is aangeslo­ten.
Een stereo kabel kan gebruikt worden om twee pedaalschakelaars op de PATCH SELECT jack aan te sluiten. (zie het aansluitingsdiagram op p.21).
Als u FAVOTITE [ON/OFF] aan zet (knop verlicht), en op het pedaal dat op de PATCH SELECT jack is aangesloten drukt, zal het favoriete nummer dienovereenkomstig onhoog of omlaag gaan.
Wanneer slechts één pedaal is aangesloten, zal het favoriete nummer omhoog gaan als het pedaal wordt ingedrukt.
Deze pedaalfunctie werkt volgens de systeeminstelling ‘Patch Select’. Voor details kijkt u bij de systeeminstelling ‘Patch Select’ (p.147).
48
Page 49
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren

De JUNO-STAGE in de Performance mode bespelen

Een Performance bevat Patch (of ritmeset) toewijzingen voor elk Part, alsmede volume en pan instellingen.
Als u van Performance verandert, roept u de instellingen van Parts 1­16, samen met de andere gerelateerde instellingen die in die Perfor­mance zijn opgeslagen, op.
In de Performance mode is een ‘keyboard switch’ instelling, welke specificeert welke van de Parts 1-16 geluid zal produce­ren. Als u in de Performance mode op het toetsenbord speelt, zult u de Parts horen waarvan de keyboard switch op ‘ON’ staat, en het Part dat op dat moment geselecteerd is (het ‘huidige Part’). Meer over de keyboard switch vindt u bij ‘De Parts die geluid zul­len produceren selecteren (Keyboard Switch)’ (p.134).
Instellingen die in een Performance worden opgeslagen
Als u een Performance die u heeft bewerkt wilt behouden, drukt u op [WRITE] om deze als een User Performance op te slaan. Voor details over opslaan, kijkt u bij ‘Een door u gecreëerde Performance opslaan ([WRITE])’ (p.133).
Een Performance bevat de volgende instellingen:
• Alle parameters die in het PERFORM PLAY scherm bewerkt kun­nen worden (p.134) (Performance parameters).
• Instellingen voor de D Beam en andere regelaars (p.135).
• Arpeggio en Chord Memory instellingen (p.60, p.64).
• Ritmepatroon groep nummer (p.74).
• De inhoud van effectbewerking die in de Performance mode is uitgevoerd (p.82).
Een Performance selecteren
De Performances van de JUNO-STAGE zijn in twee groepen verdeeld: User en Preset.
USER
Dit is een groep herschrijfbare Performances binnen de JUNO-STAGE.
Performances die u creëert, kunnen in deze groep worden opgesla­gen. De User groep bevat reeds 64 Performances.
PRST (Preset)
Dit is een groep van niet herschrijfbare Performances binnen de JUNO-STAGE. Echter, aangezien u vrij bent de huidig geselecteerde Performance te bewerken, kunt u een Preset Performance selecteren, deze bewerken, en de bewerkte Performance in de User groep op­slaan.
1. Druk op [PERFORM].
De JUNO-STAGE gaat naar de Performance mode, en het PER­FORM PLAY scherm verschijnt.
fig.disp-prfrmplay.eps
Song naam of ritmepatroon
Performance groep
Performance nummer/naam
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de Performance groep te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Perfor­mance groep te selecteren.
Song afspeel locatie of ritmepatroon status
Huidige part
Tempo
Wanneer een Performance wordt bewerkt, wordt een ‘*’ in het PERFORM PLAY scherm getoond.
De veranderingen die u aanbrengt door het bewerken van een Performance zijn tijdelijk. Deze worden genegeerd als de stroom wordt uitgezet of een andere Performance selecteert. Als u de veranderingen in een Performance die u heeft bewerkt wilt behouden, moet deze in het User geheugen worden opgeslagen (p.133).
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Performance nummer te verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Perfor­mance te selecteren.
Performances uit een lijst selecteren
Wanneer de cursor zich op het Performance nummer bevindt, kunt u op [ENTER/LIST] drukken voor toegang tot het PERFORMANCE LIST scherm.
fig.disp-prfrmlist.eps
Gebruik [] [] om de Performance groep te selecteren, gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Performance te selec­teren, en druk op [ENTER].
Uw keuze voor de Performance wordt bevestigd, en u keert neer het PERFORM PLAY scherm terug.
49
Page 50
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
Als u in plaats van [ENTER] op [EXIT] drukt, keert u naar het vorige scherm terug, zonder dat het Performance nummer is veranderd.
Performances op nummer selecteren ([NUMERIC])
Als de cursor zich op het Performance nummer bevindt, kunt u een Performance selecteren door [NUMERIC] in te drukken, de [0]-[9] te gebruiken om het gewenste Performance nummer te specificeren, en op [ENTER] te drukken.
Als u op [NUMERIC] drukt in plaats van [ENTER], keert u naar het vo­rige scherm terug, zonder dat het Performance nummer is veranderd.
Veelgebruikte Performances registreren en selecteren (FAVORITE)
Performances die u vaak gebruikt kunnen in ‘Favorite’ geregistreerd worden, zodat deze op elk gewenst moment direct opgeroepen kun­nen worden.
Voor details, zie ‘Favoriete Patches of Performances registreren en op­roepen (FAVORITE)’ (p.47).
Een Part selecteren
Het op dat moment geselecteerde Part wordt het ‘huidige Part’ ge­noemd.
1. Druk op [PERFORM] of [PART SELECT], zodat dit verlicht is.
Het PERFORM PLAY of PART SELECT scherm verschijnt.
Als u zich in het PERFORM PLAY scherm bevindt
Part nummer
2. Gebruik [ ] [ ] om een Part te selecteren.
Als u zich in het PART SELECT scherm bevindt
Part nummer
Een pedaal gebruiken om Performances te selecteren (PATCH SELECT Pedaal)
Met gebruik van een pedaalschakelaar (apart verkrijgbaar) die op de PATCH SELECT jack is aangesloten, kunt u van Performance verande­ren.
U kunt een stereo kabel gebruiken om twee pedaalschakelaars op de PATCH SELECT jack aan te sluiten. (raadpleeg het aansluitingsdia­gram op p.21).
Elke keer dat een pedaal, aangesloten op de PATCH SELECT jack, in de Performance mode wordt ingedrukt, zal het Performance nummer dienovereenkomstig toenemen of afnemen.
Als u één pedaal heeft aangesloten, zal het Performance nummer toe­nemen wanneer het pedaal wordt in gedrukt.
Dit pedaal functioneert volgens de systeeminstelling ‘Patch Select’. Voor details kijkt u bij de systeeminstelling ‘Patch select’ (p.147).
3. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het Part nummer te verplaatsen.
4. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Part te selecteren.
Als Split of Dual zijn ingeschakeld (d.w.z: als [SPLIT] of [DUAL] verlicht is), kan alleen het Upper of Lower Part geselecteerd wor­den.
Een Patch voor elk Part selecteren
Hier ziet u, hoe de Patch, die aan een Part is toegewezen, geselec­teerd wordt.
1. Selecteer een Part in het PART SELECT scherm.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de Patch groep of
het Part nummer te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste Patch te selecteren.
Voor details over het selecteren van Patches, zie ‘Patches selecte­ren in de Patch mode’ (p.45).
50
Page 51
Gestapelde geluiden spelen (DUAL)
‘Dual’ verwijst naar een instelling, waarbij twee Patches samen klin­ken.
Als Dual aan is, zullen de Patches van Part 1 en Part 2 gelijktijdig klin­ken. Part 1 wordt het ‘Upper’ Part genoemd, en Part 2 wordt het ‘Lo­wer’ Part genoemd.
1. Druk op [DUAL], zodat dit verlicht is.
De Dual keyboard mode wordt geselecteerd.
[PART SELECT] licht op, en het PART SELECT scherm verschijnt.
fig.disp-pfrm-dual.eps
Niveauknop
Hoofdstuk 2. Geluiden selecteren
1. Druk op [SPLIT], zodat dit verlicht is.
De Split keyboard mode wordt geselecteerd.
[PART SELECT] licht op, en het PART SELECT scherm verschijnt.
fig.disp-pfrm-splt.eps
Niveauknop
Het rechterhand toetsenbord gebied speelt de Upper Patch, en het linkerhand toetsenbord gebied speelt de Lower Patch.
fig.split.eps
Splitspunt (C4)
UPPERLOWER
De Upper en Lower Patches klinken samen.
2. Om de Dual keyboard mode te annuleren, drukt u op [DUAL], zodat de verlichting uitdooft.
In het PART SELECT scherm kunt u de cursor naar een niveau knop icoon in het scherm verplaatsen, en de VALUE knop of [DEC] [INC] gebruiken om het volumeniveau van het Part (LEVEL) aan te passen. Dit is een gemakkelijke manier om de volumeba­lans tussen de upper en lower Parts bij te stellen.
Als u [DUAL] aan zet, wordt de Keyboard Switch (schakelaar) (p.134) op ‘ON’ gezet voor het Upper en Lower Part, en op ‘OFF’ gezet voor 3-16, ongeacht de eerdere instelling van de keyboard schakelaar.
Als u [DUAL] aan zet, wordt de Keyboard Reeks instelling (p.134) op ‘C-G9’ ingesteld (volledig toetsenbord) voor het Upper en Lower Part, ongeacht de eerdere instelling van de Key­board Reeks.
Het toetsenbord in twee gebieden verdelen om aparte geluiden te spelen (SPLIT)
‘Split’ verwijst naar een instelling, waarbij het toetsenbord in rechter en linkerhand gebieden wordt verdeeld, waarbij in elk gebied een an­dere Patch wordt gespeeld. De toets, waarop het toetsenbord wordt verdeeld, wordt het ‘splitspunt’ genoemd.
Als u Split aan zet, zal het rechterhand gebied van het toetsenbord de Patch die aan Part 1 is toegewezen spelen, en in het linkerhand ge­bied wordt de Patch die aan Part 2 is toegewezen gespeeld. Part 1 wordt het ‘Upper’ Part genoemd, en Part 2 wordt het ‘Lower’ Part ge­noemd. Het splitspunt valt binnen het Upper gebied. De splitspunt toets behoort tot het Upper gebied.
Als u het instrument aan zet, is het splitspunt op ‘C4’ ingesteld.
2. Om de Split mode op te heffen, drukt u op [SPLIT], zodat de ver­lichting uitdooft.
In het PART SELECT scherm kunt u de cursor naar een niveau knop icoon in het scherm verplaatsen, en de VALUE knop of [DEC] [INC] gebruiken om het volumeniveau van het Part (LEVEL) aan te passen. Dit is een gemakkelijke manier om de volumeba­lans tussen de upper en lower Parts bij te stellen.
Als u [SPLIT] aan zet, wordt de Keyboard Switch instelling (p.134) op ‘ON’ gezet voor het Upper en Lower Part, en op ‘OFF’ gezet voor 3-16, ongeacht de eerdere instelling van de keyboard schakelaar.
Als u [SPLIT] aan zet, wordt de Keyboard Reeks (p.134) voor Upper zo ingesteld dat deze reikt vanaf het splitpunt tot ‘C-G9’, terwijl Lower zo wordt ingesteld dat deze reikt van ‘C-‘ tot aan de toets links van het splitspunt, ongeacht eerdere instellingen.
Het splitspunt veranderen
In de Split keyboard mode wordt het splitspunt (de locatie, waarop het toetsenbord wordt verdeeld) zo veranderd.
1. Terwijl [SPLIT] verlicht is, houdt u [SPLIT] ingedrukt, en, drukt u op de toets die u als splitspunt wilt specificeren.
De toets die u indrukte, zal het nieuwe splitspunt worden.
De splitspunt toets behoort tot het Upper gebied.
2. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [EXIT].
Het splitspunt kan ook gespecificeerd worden door [SHIFT] inge­drukt te houden en op [SPLIT] te drukken, voor toegang tot een instellingsvenster. In dit geval opent u het instellingsvenster, gebruikt u de VALUE knop of [DEC] [INC] om het gewenste splits­punt te specificeren, en dan, drukt u op [EXIT] om het venster te sluiten.
51
Page 52

Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties

De toetsenbord instellingen veranderen

De toonhoogte met stappen van een octaaf veranderen (OCTAVE [DOWN] [UP])
Octave Shift is een functie die de toonhoogte van het toetsenbord in stappen van een octaaf verandert.
Als u uw rechterhand gebruikt om een laag Part te spelen, zoals een baslijn, is deze wellicht gemakkelijker te spelen als het toetsenbord één of twee octaven omlaag wordt ingesteld.
1. Druk op OCTAVE [DOWN] of [UP].
fig.disp-octvshift.eps
Als [DOWN] wordt ingedrukt, zal de toonhoogte één octaaf ver­laagd worden, en als [UP] wordt ingedrukt, zal de toonhoogte één octaaf stijgen.
U kunt de toonhoogte maximaal drie octaven lager (-3) of drie octaven hoger (+3) maken.
Een instellingsvenster opent als u één van deze knoppen indrukt, en zal sluiten, kort nadat u de knop loslaat.
Als u een andere waarde dan ‘0’ instelt, zal ofwel OCTAVE [DOWN] of [UP] verlicht zijn.
Door OCTABE [DOWN] en [UP] gelijktijdig in te drukken, kunt u de waarde opnieuw op ‘0’ instellen.
In de Patch mode of Piano mode blijft de octave shift instelling behouden, zelfs als u van Patch verandert.
De toonhoogte met halve toon stappen transponeren ([TRANSPOSE])
Transpose is een functie die de toonhoogte van het toetsenbord in stappen van halve tonen verandert.
U kunt dit gebruiken om transponerende instrumenten, zoals trompet of klarinet, te spelen op de toonhoogtes die in de bladmuziek worden aangegeven.
1. Houd [TRANSPOSE] ingedrukt, en druk op [-] of [+].
fig.disp-trans.eps
Specificeer de hoeveelheid transpositie in stappen van halve tonen (G-F#: 5-+6 halve tonen).
Een instellingsvenster zal geopend worden als u één van deze knoppen indrukt, en zal sluiten, kort nadat u de knop loslaat.
Wanneer een andere waarde dan ‘C’ is ingesteld, zal [TRANS­POSE] oplichten.
Door [TRANSPOSE] ingedrukt te houden en gelijktijdig op [DOWN] en [UP] te drukken, kan de waarde opnieuw op ‘C’ worden ingesteld.
Er is één Transpose instelling voor de gehele JUNO-STAGE. De veranderde instelling zal onthouden worden, zelfs als u van Patch of Performance verandert.
Deze instelling kan niet worden opgeslagen. De waarde wordt opnieuw op ‘C’ ingesteld wanneer de JUNO-STAGE wordt aan­gezet.
In de Patch mode of Piano mode kan deze instelling niet worden opgeslagen. De waarde wordt opnieuw op ‘0’ ingesteld als u de JUNO-STAGE aan zet.
In de Performance mode of MIDI controller mode kan een Octave Shift instelling voor elk Part worden gespecificeerd.
52
Page 53
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
De stemming in een Arabische of andere stemming veranderen (Scale Tune)
De gelijkzwevende stemming is de stem methode die vandaag de dag in muziek, inclusief Westerse muziek, wordt gebruikt. Op de JUNO­STAGE kunt u echter andere stemmingen opnieuw creëren, door de toonhoogtes van de noten individueel te veranderen.
Met gebruik van deze mogelijkheid kunt u de stemming van het instru­ment veranderen in de stemming die voor Barok of andere klassieke muziek werd gebruikt of instellen op stemmingen die in Arabische mu­ziek worden gebruikt.
Deze optie wordt ‘Scale Tune’ genoemd.
Met Scale Tune kan de toonhoogte van elke noot in stappen van een
cent (1/100 de stemming, worden gewijzigd.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [ ] [ ] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
3. Druk op [2 (GENERAL)].
4. Druk op [3 )SOUND)].
5. Gebruik [ ] [ ] om de cursor naar ‘Scale Tune Switch’ of
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te selecte-
7. Als u de instellingen wilt opslaan, drukt u op [7 (WRITE)].
8. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
ste
van een halve toon), gerelateerd aan de gelijkzweven-
[ENTER].
Het System Menu venster verschijnt.
‘Patch Scale Tune for C-B’ te verplaatsen.
ren.
Parameter Reeks Uitleg
Scale Tune Switch
Patch Scale Tune for C–B
In de Performance mode kan de Scale Tuning voor elk Part gespecificeerd worden. Voor details kijkt u bij de systeempara­meter ‘Part Scale Tune for C-B” (p.143).
OFF, ON
-64–+63
Zet dit op ON als u in een andere stemming dan de gelijkzwevende wilt spelen.
Specificeert het verschil in toonhoogte in stappen van een cent (1/100ste van een halve toon), gerelateerd aan de gelijkzwevende stemming.
Gelijkzwevende stemming
Dit verdeelt het octaaf in twaalf gelijke intervallen, en is de meest gebruikte stemming, vooral in Westerse muziek.
Just intonatie (grondtoon C)
In vergelijking met de gelijkzwevende stemming hebben de drieklanken een reinere klank in de Just Intonatie stemming. Dit is echter het geval in één toonsoort, en drieklanken zullen onduidelijk worden als u in een andere toonsoort speelt.
Arabische stemming
In vergelijking met de gelijkzwevende stemming zijn de E en B noten in deze stemming een kwart toon lager, en de C#, F#, en G# noten een kwart toon hoger gestemd. Er is een natuurlijke terts (een interval tussen een majeur terts en een mineur terts) tussen G en B, C en E, F en G#, Bb en C#, en Eb en F#.
Op de JUNO-STAGE kan de Arabische stemming in de toonsoorten G, C, en F worden gebruikt.
Voorbeeld: grondtoon C
Als u Just Intonatie met de grondtoon C wilt gebruiken of een Arabische stemming, zet u de ‘Scale Tune Switch’ op ‘ON’, en stelt u ‘Patch Scale Tune for C-B’ in, zoals in de tabel wordt getoond.
Gelijk-
Nootnaam
C 0 0 -6
C
D 0 +4 -2
E
E 0 -14 -51
F 0 -2 -8
F
G 0 +2 -4
G
A 0 -16 0
B
zwevende
stemming
0 -8 +45
0 +16 -12
0 -10 +43
0 +14 +47
0 +14 -10
Just Intonatie
Arabische stemming
53
Page 54
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
De aanslag van het toetsenbord aanpassen
U kunt het instrument zo instellen, dat alle noten op een vaststaand vo­lume klinken, ongeacht de sterkte (velocity) waarmee u de toetsen be­speelt of de manier waarop het toetsenbord op uw aanslag reageert.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [ ] [ ] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
Het System Menu venster verschijnt.
3. Druk op [3 (KBD/CTRL)].
4. Druk op [2 (KBD)].
5. Gebruik [ ] [ ] om een parameter te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC]\ om de gewenste waarde
te selecteren.
Parameter Reeks Uitleg
De velocity die geproduceerd wordt als een toets wordt gespeeld.
REAL: de velocity is afhankelijk van de sterkte,
Keyboard Velocity
Keyboard Velocity Curve
Keyboard Velocity Sens
REAL, 1–127
LIGHT, MEDIUM, HEAVY
-63–+63
waarmee de toets wordt gespeeld.
1-127: een vaststaande velocity wordt geproduceerd, ongeacht de sterkte waarmee de toets wordt gespeeld.
Specificeert de gevoeligheid van de aanslag.
LIGHT: lichte synthesizer MEDIUM: Normaal HEAVY: akoestische piano
Dit is een nauwkeurigere aanpas­sing van de toetsenbord gevoelig­heid, nadat de Keyboard Velocity Curve is toegepast. Hogere instel­lingen voor deze parameter veroor­zaken dat hogere velocity waardes worden verzonden, als u de toet­sen sterker bespeelt.

De toonhoogte in Real Time veranderen (Pitch Bend/Modulatie hendel)

Als de hendel naar links wordt bewogen, terwijl een toets ingedrukt wordt gehouden, zal de toonhoogte stijgen. Dit wordt ‘pitch bend’ ge­noemd.
Door de hendel van u af te duwen, wordt Vibrato geproduceerd. Dit wordt ‘modulatie’ genoemd.
Als de hendel van u af wordt geduwd, terwijl deze naar links of rechts wordt bewogen, worden beide effecten gelijktijdig toegepast.
fig.Q1-
Pitch bend Modulatie
De pitch bend reeks kan voor elke Patch apart gespecificeerd worden. Zie ‘Pitch Bend Reeks Up/Down’ (p.101). In de Performance mode kan deze instelling voor elk Part onaf­hankelijk worden gemaakt (p.141).
7. Om de instellingen te behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
8. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
Wanneer de Keyboard Velocity Curve instelling wordt veran­derd, heeft dit ook effect op de ‘Key Touch Select’ instelling van de Piano mode (p.117).
54
Page 55
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties

Functies aan [S1] [S2] toewijzen

U kunt verscheidene, aan uitvoering gerelateerde functies aan [S1] en [S2] toewijzen. Als u [S1] of [S2] aan of uitzet, wordt de toegewezen functie ook aan of uitgezet.
Wanneer Split of Dual is geselec­teerd (in de Performance mode), voeren deze schakelaars de func­tie die aan het op dat moment geselecteerde Part (‘huidige Part’) is toegewezen uit. Het Part, dat
met wordt aangegeven is het Part waarvoor [S1] [S2] zal werken.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [S1] of [S2].
Een scherm als het volgende verschijnt.
fig.DBeamAsgn_70
(Voorbeeldscherm in Patch mode)
Monofoon spelen
Bij stap 3 van bovenstaande procedure wijst u ‘MONO/POLY’ aan ‘Switch 1’ of ‘Switch 2’ toe.
Wanneer [S1] of [S2] wordt aan of uitgezet, zal er tussen Monofoon en polyfoon spelen worden afgewisseld.
Dit is in het bijzonder effectief wanneer dit voor synth basgeluiden wordt gebruikt.
Het ‘Double-bending’ van een gitarist simuleren
Bij stap 3 hierboven stelt u ‘Switch 1’ of ‘Switch 2’ op ‘BEND MODE’ in.
Als u [S1] of [S2] aan of uitzet, zal de ‘BEND MODE’ instelling ‘CATCH+LAST’ aan of uitgezet worden.
Als ‘CATCH+LAST’ aan staat, en u een akkoord speelt en de pitch bend hendel gebruikt, wordt de pitch bend alleen op de laatst ge­speelde noot toegepast. Bijvoorbeeld, als u een akkoord speelt in de volgorde ‘D’ en ‘C’, zal door het naar rechts bewegen van de pitch bend hendel alleen de toonhoogte van de ‘C’ noot worden verhoogd.
Dit is in het bijzonder effectief wanneer gebruikt voor een gitaar geluid.
2. Gebruik [ ] [ ] om de gewenste parameter te selecteren.
‘Switch 1’ maakt instellingen voor [S1], en ‘Switch 2’ maakt instellingen voor [S2].
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de instelling te specifi­ceren.
Voor details over de parameters en waardes, die toegewezen kunnen worden, kijkt u bij ‘[3 [S1/S2]’ (p.136) in de Perfor­mance mode, en kijk bij ‘Switch 1’ (p.149) in de Patch mode.
4. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
In de Performance mode worden de [S1] [S2] instellingen als uit­voeringsinstellingen opgeslagen. Als u deze instellingen wilt behouden, drukt u op [WRITE] om deze in de Performance op te slaan (p.133).
In de Patch mode worden de [S1] [S2] instellingen als systeemin­stellingen opgeslagen. Om deze instellingen te behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
Portamento besturen
Bij stap 3 van bovenstaande procedure wijst u ‘PORTAMENTO’ aan ‘Switch 1’ of ‘Switch 2’ toe.
Als [S1] of [S2] wordt aan of uitgezet, zal Portamento ook aan of uit worden gezet. Dit is in het bijzonder effectief wanneer dit voor synth basgeluiden
wordt gebruikt.
De snelheid van het Organ Rotary effect veranderen
Als u wilt dat [S1] of [S2] de snelheid van het roterende effect veran­deren, maakt u instellingen als volgt.
Hier wordt uitgelegd hoe [S1] gebruikt wordt voor besturing van het effect. Als u [S2] wilt gebruiken, leest u simpelweg ‘Switch 2’ waar ‘Switch 1’ wordt genoemd.
In de Patch mode
1. Wijs de systeeminstelling ‘Switch 1’ aan ‘SYS CTRL 1 SRC’ toe.
1) Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [S1].
Een instellingsvenster verschijnt.
2) Voor ‘Switch 1’ stelt u ‘Assign’ op ‘SYS CTRL 1 SRC’ in.
In dit voorbeeld gebruiken we ‘SYS CTRL 1 SRC’.
2. Selecteer de Patch waarop het effect toegepast moet worden.
1) Druk op [PATCH] om naar het PATCH PLAY scherm te gaan.
2) Selecteer een Patch.
U wilt waarschijnlijk een orgel geluid selecteren.
3. Maak effectinstellingen.
1 Druk op [EDIT] en selecteer ‘EFFECT EDIT’.
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
2 Druk op [3 (MFX)].
Het MFX scherm verschijnt.
3 Kies ’21:ROTARY’ als het MFX type.
4 Druk op [4 (CTRL)].
55
Page 56
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Het MFX CTRL scherm verschijnt.
5) In het MFX CTRL scherm maakt u de volgende instellingen.
• Als de ‘Source’ specificeert u ‘SYS CTRL 1’.
• Als de ‘Destination’ specificeert u ‘Speed’.
• Stel de ‘Sens’ waarde op de gewenste hoeveelheid effect in.
4. Het aan/uitzetten van [S1] zal de snelheid van het roterende effect veranderen.
De bovenstaande procedure kan ook gebruikt worden om instel­lingen voor andere effecten te maken. U kunt bijvoorbeeld de hoeveelheid Drive voor een overdrive effect veranderen.
Als u deze instellingen wilt behouden, slaat u de systeeminstellin­gen in System op (p.145), en de effectinstellingen slaat u in de Patch op (p.97).
Wanneer het effect moeilijk hoorbaar is, controleert u de vol­gende instellingen.
• In het EFFECT ROUTING scherm (p.80) van de geselecteerde Patch, controleert u of het ‘Tone Output Level’ verhoogd is voor Tones waarvan de ‘Tone Switch’ aan is, en of het ‘MFX Output Level’ hoog genoeg is. Als deze instellingen te laag zijn, ver­hoogt u deze.
• In het EFFECT ROUTING scherm (p.80) van de geselecteerde Patch controleert u of ‘PATCH OUT’ op ‘MFX’ is ingesteld. Wan­neer een andere instelling is geselecteerd, verandert u deze in ‘MFX’.
In de Performance mode
Voordat u verdergaat met de volgende procedure prepareert u de Patch, waarop u het rotatie effect wilt toepassen. Maak instellingen, zoals beschreven in stappen 2 en 3 van ‘In de Patch mode’.
1. Voor het gewenste Part van de Performance selecteert u de Patch die u hierboven heeft geprepareerd.
Voor deze uitleg gebruiken we Part 2 (of LOWER) als voorbeeld.
• Onder ‘OUTPUT’ stelt u ‘MFX SEL’ op ‘1’ in.
• Zet de ‘MFX1’ Source op ‘P 2 (of LO)’ (het Part dat u bij stap 1 selecteerde). Als u deze instelling maakt, zal het MFX Type ‘2: ROTARY’ aangeven.
3) Druk meerdere malen op [EXIT] om naar het PERFORM PLAY scherm te gaan.
4. Gebruik [S1] om het effect toe te passen.
1) In het PERFORM PLAY scherm of PERFORM SELECT scherm selecteert u Part 2 (of LOWER).
Het [S1] effect wordt op het huidige Part toegepast. Selecteer het Part waarop u het effect wilt toepassen.
2) Wanneer [S1] aan of uit wordt gezet, zal de snelheid van het roterende effect worden afgewisseld.
Om deze instellingen te behouden, slaat u ze in de Performance op (p.133).

De D Beam controller gebruiken om het geluid te wijzigen

De D Beam controller kan eenvoudig gebruikt worden door een hand erboven te bewegen. Deze kan gebruikt worden om verscheidene ef­fecten toe te passen, afhankelijk van de functie die er aan is toegewe­zen. Op de JUNO-STAGE kan de D Beam controller niet alleen voor het wijzigen van geluiden worden gebruikt, maar ook voor het bestu­ren van de toonhoogte van een mono (solo) synthesizer geluid.
1. Druk op de D BEAM [SOLO SYNTH], [ACTIVE EXPRESS] of [ASSIG­NABLE] knop om de D Beam controller aan te zetten.
Knop Uitleg
[SOLO SYNTH]
[ACTIVE EXPRESS]
[ASSIGNABLE]
Hiermee kan de D Beam controller als mono synthesizer worden gebruikt.
De D Beam controller voegt het ideale type expressie voor elk geluid toe.
Voert de functie die aan de D Beam control­ler is toegewezen uit.
2. Wijs de Performance parameter ‘Switch 1’ aan ‘SYS CTRL 1 SRC’ toe.
* Stel het systeem control nummer (SYS CTRL) zo in, dat het over-
eenkomt met de waarde die u voor ‘Source’ heeft geselecteerd, bij stap 3-5 van ‘In de Patch mode’.
1) Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [S1].
Een instellingsvenster verschijnt.
2) Voor ‘Switch 1’ stelt u ‘Assign’ op ‘SYS CTRL 1 SRC’ in.
3) Druk op [EXIT] om naar het PERFORM PLAY scherm te gaan.
3. Maak effectinstellingen.
1) Druk op [EDIT] en selecteer ‘EFFECT EDIT’.
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
2) In het EFFECT ROUTING scherm maakt u de volgende instellin-
gen.
• Stel het Part nummer links boven op ‘PART 2 (of LOWER) ‘ in.
• Onder het Part nummer stelt u ‘OUTPUT’ op ‘MFX’ in.
56
2. Terwijl u het toetsenbord bespeelt om geluid te produceren,
plaatst u uw hand boven de D Beam controller, en beweegt u deze langzaam omhoog en omlaag.
Een effect wordt op het geluid toegepast, afhankelijk van de func­tie die aan de D Beam controller is toegewezen.
3. Om de D Beam controller uit te zetten, drukt u nogmaals op de knop die u bij stap 1 indrukte, zodat de indicator uitdooft.
Als de Performance mode is geselecteerd, wordt de aan/uit instelling van de D Beam controller voor elke Performance als onderdeel van de Performance instellingen opgeslagen.
Page 57
Het bruikbare bereik van de D Beam controller
Het volgende diagram toont de bruikbare reeks van de D Beam controller. Als u uw hand buiten deze reeks beweegt, wordt er geen effect geproduceerd.
fig.DBeamReeks
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
2. Druk op [ ] [ ] om de parameter te selecteren.
De bruikbare reeks van de D Beam controller wordt erg smal als deze in direct zonlicht wordt gebruikt.Wanneer dit niet naar verwachting functioneert, stelt u de gevoeligheid bij, passend bij de helderheid van de locatie waar u zich bevindt. “D Beam Sens” (p. 151)
SOLO SYNTH
Op de JUNO-STAGE kan een mono synthesizer gespeeld worden, waarvan de toonhoogte door de D Beam controller wordt bestuurd.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op D BEAM [SOLO SYNTH].
Een scherm zoals het volgende verschijnt.
2. Druk op [ ] [ ] om de parameter te selecteren.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om instellingen te maken.
Voor details over de beschikbare parameters en waardes, zie ‘[4 (ATV EXP)]’ (p.153).
4. Als u deze instellingen wilt behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
U kunt de functie knoppen onder in het scherm gebruiken om naar de D Beam controller Assign of Solo Synth instellings­vensters te gaan.
5. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
Instellingen voor de Active Expression worden als systeeminstel­lingen opgeslagen.
ASSIGNABLE
U kunt verscheidene functies aan de D Beam controller toewijzen, en een brede reeks effecten in Real Time op het geluid toepassen.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op D BEAM [ASSIGNABLE].
Een scherm zoals het volgende verschijnt.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om instellingen te maken.
Voor details over de beschikbare parameters en waardes, zie ‘[3 (SYNTH)]’ (p.152).
4. Als u de instellingen wilt behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
U kunt de functie toetsen onder in het scherm gebruiken om naar de D Beam Assignable of Active Expression schermen te gaan.
5. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
Instellingen voor de Solo Synth worden in de systeeminstellingen opgeslagen.
ACTIVE EXPRESSION
U kunt de D Beam controller gebruiken om het ideale type expressie voor elk geluid toe te passen.
De manier waarop expressie wordt toegepast verschilt per geluid. Bij sommige geluiden kan het effect moeilijk te onder­scheiden zijn.
1. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op D BEAM [ACTIVE EXPRESS].
Een scherm als het volgende verschijnt.
(Voorbeeldscherm in de Patch mode)
2. Druk op [ ] [ ] om de parameter te selecteren.
3. Gebruik de VALUE knop of[DEC] [INC] om instellingen te maken.
Voor details over de beschikbare parameters en waardes, kijk bij ‘[4 (DBASGN)]’ (p.136) in de Performance mode, en zie ‘[5 (ASSIGN)]’ (p.153) in de Patch mode.
U kunt de functie knoppen onder in het scherm gebruiken om naar de D Beam controller Active Expression of Solo Synth instel­lingsvensters te gaan.
4. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
In de Performance mode worden de toewijsbare instellingen als instellingen van de Performance opgeslagen. Om deze instellin­gen op te slaan, drukt u op [WRITE] om ze in de Performance op te slaan (p.133).
In de Patch mode worden de toewijsbare instellingen als systeem­instellingen opgeslagen. Om deze instellingen te behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
57
Page 58
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties

De knoppen gebruiken om het geluid te wijzigen (SOUND MODIFY)

U kunt de SOUND MODIFY knoppen gebruiken om het geluid in Real Time te wijzigen.
Als u in de Patch mode een ritmeset heeft geselecteerd, zullen de ENVELOPE [ATTACK]/[RELEASE] knoppen en de [CUTOFF]/ [RESONANCE] knoppen elke toets (ritme tone) apart beïnvloe­den.
Op welke parameters de SOUND MODIFY knoppen effect heb­ben, is afhankelijk van waar u zich bevindt: in de Patch mode of de Performance mode (MASTER EQ is een uitzondering). Voor details, zie de uitleg in de relevante sectie.
In de Performance mode beïnvloe­den deze knoppen het huidige Part (het op dat moment geselec­teerde Part). In het PERFORM PLAY scherm of PART SELECT scherm wordt het Part waarbij
wordt getoond door de
SOUND MODIFY knoppen beïnvloed.
Afhankelijk van de instellingen van de Patch, kan het draaien aan een knop in sommige gevallen geen effect hebben.
R: Release Time: Tijd waarbinnen het geluid wegsterft, nadat de toets
is losgelaten.
Op de JUNO-STAGE kunt u de twee ENVELOPE knoppen gebruiken om de A (Attack) en R (Release) tijden van de op dat moment geselec­teerde Patch aan te passen.
Mode
Parameter
Waarde Uitleg
[ATTACK] knob
Performance
(Each Part)
Patch
(Patch)
Patch
(Rhythm Set)
Attack Time Offset
Attack Time Offset
A-Env Time 1
-64–+63
-63–+63
0–127
Past de tijd aan vanaf het moment dat de toets wordt ingedrukt, totdat het geluid het maximale niveau bereikt.
Door de knop naar rechts te draaien, wordt de Attack tijd langer, en door deze naar links te draaien wordt de Attack tijd korter.
[RELEASE] knob
Performance
(Each Part)
Patch
(Patch)
Patch
(Rhythm Set)
Release Time
Release Time Offset
A-Env Time 4
-64–+63
-63–+63
0–127
Past de tijd aan vanaf het moment dat de toets wordt los­gelaten, totdat het geluid niet langer hoorbaar is. Als de knop naar rechts wordt gedraaid wordt de Release tijd langer, en naar links gedraaid wordt de Release tijd korter.
* In het geval van een ritme-
set wordt de geselec-teer­de toets in het instellingsvenster getoond (bijvoorbeeld C4).
De manier waarop het volume verandert wijzigen (ENVELOPE [ATTACK]/[RELEASE] knoppen)
De ‘Envelope’ is de vorm van de volumeveranderingen vanaf het moment dat een instrument begint te klinken, totdat het tot stilte weg­sterft. Op een toetsinstrument specificeert de Envelope de manier waarop het volume verandert, beginnend op het moment dat een toets wordt ingedrukt, en hoe deze wegsterft nadat de toets is losgelaten.
fig.Envelope-j.eps
A: Attack tijd
Volume
AD R
Note-on Note-off
A: Attack Time: Tijd vanaf het moment dat de toets wordt ingedrukt,
totdat het geluid zijn maximale niveau bereikt.
D: Decay Time: Tijd waarbinnen het niveau wegsterft, van het maxi-
male tot het sustain niveau.
S: Sustain niveau:Volume waarop het geluid zal doorklinken, terwijl
de toets ingedrukt wordt gehouden.
D: Decay tijd S: Sustain niveau R: Release tijd
S
Geluid eindigt
Tijd
Het klankkarakter wijzigen ([CUTOFF]/ [RESONANCE] knoppen)
U kunt deze knoppen gebruiken om het filter aan te passen dat speci­fieke frequentie regio’s van het geluid afkapt of omhoogduwt.
Deze zijn van invloed op de volgende parameters van de huidig gese­lecteerde Patch.
Mode
[CUTOFF] knob
Performance
(Each Part)
Patch
(Patch)
Patch
(Rhythm Set)
[RESONANCE] knob
Performance
(Each Part)
Patch
(Patch)
Patch
(Rhythm Set)
Parameter
Cutoff Offset
Cutoff Offset
Cutoff Frequency
Resonance Offset
Resonance Offset
Resonance
Waarde Uitleg
-64–+63
-63–+63
0–127
-64–+63
-63–+63
0–127
Past de frequentie (cutoff fre­quentie) waarop het filter toe­gepast begint te worden aan.
Door de knop naar rechts te draaien wordt het geluid hel­derder, en door deze naar links te draaien wordt het geluid donkerder.
Duwt het geluid in de omge­ving van de cutoff frequentie omhoog, waardoor het geluid een onderscheidend karakter krijgt.
Als de knop naar rechts wordt gedraaid wordt dit karakter versterkt, en als de knop naar links wordt gedraaid zwakt dit karakter af.
58
Page 59
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Het niveau van de hoge en lage frequenties aanpassen (MASTER EQ [LOW]/[HIGH] knoppen)

Een functie aan het pedaal toewijzen (Control Pedal)

U kunt deze knoppen gebruiken om de niveaus van de lage en hoge frequentiereeksen van de equalizer, die op het algehele geluid wordt toegepast, aan te passen (MASTER EQ).
Knob
[LOW]
[HIGH]
Parameter
Low Gain
High Gain
Waarde Uitleg
Past het geluid van de lage reeks aan.
-15–0–+15
-15–0–+15
Door de knop naar rechts te draaien wordt het laag omhooggeduwd, terwijl het naar links draaien van de knop het laagverzwakt.
Past het hoogaan. Als de knop naar rechts wordt
gedraaid, wordt het hoog omhooggeduwd, en als deze naar links wordt gedraaid, verzwakt het hoog.
Weerkaatsing toevoegen ([REVERB] knop)
U kunt Reverb (weerkaatsing) toepassen op de geluiden die u via het toetsenbord speelt. Door Reverb toe te voegen, kunnen plezierige ge­luiden, typerend voor een uitvoering in een concertzaal of soortgelijke locatie gecreëerd worden.
Mode
[REVERB] knob
Performance
Patch
Dit effect wordt toegepast als ‘REVERB’ in het EFFECT SWITCH venster op ‘ON’ is ingesteld (p.79).
Parameter
Reverb Send Level
Reverb Output Level
Waarde Uitleg
0–127
0–127
Past de hoeveelheid Reverb aan.
Als de knop naar rechts wordt gedraaid, wordt de Reverb dieper, en als de knop naar links wordt gedraaid neemt de Reverb af.
De knoppen uitschakelen ([LOCK])
Als [LOCK] wordt ingeschakeld, worden de zeven SOUND MODIFY uitgeschakeld, zodat het onopzettelijk bewegen van deze knoppen tij­dens een uitvoering de instellingen niet zal veranderen.
1. Druk op [LOCK], zodat dit verlicht is.
De Lock functie wordt ingeschakeld, en de SOUND MODIFY knoppen worden uitgeschakeld.
2. Om de Lock functie op te heffen, drukt u op [LOCK], zodat de ver­lichting uitdooft.
Verscheidene aan uitvoering gerelateerde functies kunnen aan een pe­daal, dat op de achterpaneel CONTROL PEDAL jack is aangesloten, worden toegewezen.
Pedalen, zoals een expressie pedaal (apart verkrijgbaar), pedaal­schakelaars (DP serie, apart verkrijgbaar) of voetschakelaars (apart verkrijgbaar) kunnen op de JUNO-STAGE worden aangesloten.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [ ] [ ] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
Het System Menu venster verschijnt.
3. Druk op [3 (KBD/CTRL)].
4. Druk op [3 (PEDAL)].
5. Gebruik [ ] [ ] om de ‘Control Pedal Assign’ te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste waarde
te selecteren.
Waarde Uitleg
CC01–31, 33–95
BEND UP
BEND DOWN
AFTERTOUCH
OCT UP
OCT DOWN
START/STOP
TAP TEMPO
PROGRAM UP
PROGRAM DOWN
FAVORITE UP
FAVORITE DOWN
ARP SW
CHORD SW
Controller nummers 1-31, 33-95
De toonhoogte stijgt in stappen van halve tonen (maximaal 4 octaven), elke keer dat het pedaal wordt ingedrukt.
De toonhoogte daalt in stappen van halve tonen (maximaal 4 octaven), elke keer dat het pedaal wordt ingedrukt.
Aftertouch
Elke druk op het pedaal verhoogt de toetsen reeks in stappen van octaven (maximaal 3 octaven hoger).
Elke druk op het pedaal verlaagt de toetsen reeks in stappen van octaven (maximaal 3 octaven lager).
De song of het ritmepatroon zal starten/stop­pen.
Tap tempo (een tempo gespecificeerd door het interval waarop het pedaal wordt inge­drukt).
Het volgende geluidsnummer zal geselec­teerd worden.
Het vorige geluidsnummer zal geselecteerd worden.
De favoriet van het volgende nummer of de bank zal geselecteerd worden.
De favoriet van het vorige nummer of de bank zal geselecteerd worden.
Arpeggio/Rhythm Pattern functie aan/uit.
Chord Memory functie aan/uit.
Als de Lock functie is ingeschakeld, zal de waarde van de para­meters niet veranderen, zelfs als de posities van de knoppen wor­den veranderd.
7. Als u de instellingen wilt behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
8. Druk op [EXIT] om naar het vorige scherm te gaan.
59
Page 60
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties

Arpeggio’s spelen ([ARPEGGIO])

Over de Arpeggio functie
De JUNO-STAGE heeft een arpeggio functie waarmee arpeggio’s au­tomatisch geproduceerd kunnen worden. Druk simpelweg enkele toet­sen in, en een corresponderend arpeggio zal automatisch worden ge­speeld.
U kunt uit verscheidene arpeggio stijlen selecteren om te specificeren hoe arpeggio’s geproduceerd worden. Naast de in de fabriek inge­stelde arpeggio stijlen kunt u ook uw eigen arpeggio stijlen creëren en gebruiken.
De JUNO-STAGE biedt 128 Preset arpeggio en 128 User arpeggio stijlen. U kunt de User arpeggio stijlen, die als fabrieksinstellingen be­schikbaar zijn, herschrijven.
Arpeggio instellingen worden als onderdeel van elke Performance op­geslagen. Deze kunnen niet in een Patch worden opgeslagen.
U kunt ook als een ensemble spelen, door arpeggio’s samen met ritme patronen te gebruiken (p.74).
1. Druk op [TAP TEMPO].
Het tempo instellingsventer wordt geopend.
2. Druk minimaal drie keer op [TAP TEMPO] in het gewenste tempo.
Het tempo wordt ingesteld volgens het interval, waarop u de knop indrukt.
fig.Tempo_70
3. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [7 (CLOSE)] of [EXIT].
Als het tempo instellingsvenster open is, kunt u de VALUE knop of [DEC] [INC] gebruiken om de tempo instelling direct te verande­ren.
Een arpeggio vasthouden
Met gebruik van de volgende procedure kunnen arpeggio’s geprodu­ceerd worden, zonder dat u een toets ingedrukt houdt.
Spelen met gebruik van arpeggio’s
Arpeggio aan en uitzetten
1. Druk op [ARPEGGIO], zodat dit verlicht is.
De Arpeggio functie wordt aangezet.
Het ARPEGGIO STYLE scherm verschijnt.
In dit scherm kunnen arpeggio instellingen gemaakt worden.
Om het ARPEGGIO STYLE scherm te verlaten, drukt u op [EXIT].
2. Speel een akkoord op het toetsenbord.
De JUNO-STAGE zal een arpeggio spelen, volgens de noten van het zojuist gespeelde akkoord.
3. Om te stoppen met het spelen van arpeggio’s, drukt u nogmaals op [ARPEGGIO], zodat de verlichting uitdooft.
Als u in de Performance mode bent, en het arpeggio niet klinkt als u het toetsenbord bespeelt met de arpeggio functie ingescha­keld, verandert u het huidige Part, zodat het overeenkomt met het Part dat bij ‘Part’(p.61) in het ARPEGGIO STYLE scherm is gespe­cificeerd of zet de Keyboard Switch (p.134) voor het Part dat bij ‘Part’ is gespecificeerd aan.
Het tempo voor arpeggio uitvoeringen bepalen
Hiermee wordt het Arpeggio tempo ingesteld.
1. Druk op [ARPEGGIO] om het arpeggio aan te zetten.
Het ARPEGGIO STYLE venster verschijnt.
2. Druk op [2 (HOLD)] om een markeringsteken () toe te voegen.
3. Speel een akkoord op het toetsenbord.
4. Als u een ander akkoord of andere noten speelt, terwijl het
arpeggio wordt vastgehouden, zal het arpeggio dienovereen­komstig veranderen.
5. Om Arpeggio Hold op te heffen, drukt u nogmaals op [2 (HOLD)].
Wanneer een Hold pedaal wordt gebruikt
Als u een arpeggio speelt, terwijl het Hold pedaal wordt ingedrukt (p.21), zal het arpeggio blijven spelen, zelfs als het akkoord losgela­ten wordt.
1. Sluit een optionele pedaalschakelaar (DP serie, enz.) op de HOLD PEDAL jack aan.
2. Druk op [ARPEGGIO] om het arpeggio aan te zetten.
3. Speel een akkoord, terwijl u het Hold pedaal indrukt.
4. Als u een ander akkoord of andere noten speelt, terwijl het
arpeggio wordt vastgehouden, zal het arpeggio dienovereen­komstig veranderen.
Gebruik in combinatie met de Chord Memory functie
Als u met het Arpeggio speelt, kan dit ook samen met de Chord Memory functie (p.64) worden gebruikt. Nadat ingewikkelde akkoordvormen eerst in het geheugen zijn opgeslagen, kunnen deze daarna worden opgeroepen als de Arpeggio functie aan is, en kunnen gecompliceerde arpeggio geluiden gemakkelijk worden gespeeld, door slechts één enkele toets in te drukken.
60
Page 61
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Arpeggio instellingen
1. Druk op [ARPEGGIO], zodat dit verlicht is. Als alternatief kunt u ook [SHIFT] ingedrukt houden en op [ARPEGGIO] drukken.
Het ARPEGGIO STYLE scherm verschijnt.
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [ARPEGGIO] te drukken, kunt u naar het ARPEGGIO STYLE scherm gaan zonder de Arpeggio functie aan of uit te zetten.
2. Druk op [ ] [ ] om de parameter te selecteren.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de instelling te maken.
Parameter Waarde Uitleg
(Arpeggio Style)
Grid
Duration
Motif
Velocity
Oct Reeks
Accent
Part
(Displayed in Performance mode)
U001–128 (User), P001–128 (Preset)
1/4, 1/8, 1/8L, 1/8H, 1/12, 1/16, 1/ 16L, 1/16H, 1/ 24
30–120%, Full
(See p. 62.)
REAL, 1–127
-3–+3
0–100
Part1–16
Dit selecteert de basis Performance stijlen voor het arpeggio.
De arpeggio stijlen worden in het Preset geheugen en User geheugen bewaard.
Dit stelt de betreffende nootverdeling en resolutie in een ‘single grid’ in, dat gebruikt wordt voor het creëren van een arpeggio in een Arpeggio Stijl, en hoeveel van een ‘shuffle’ syncope (geen/zwak/sterk) daar op toegepast moet wor­den (grid - grafiek - type).
1/4: kwartnoot (één grid sectie = één tel) 1/8: achtste noot (twee grid secties = één tel) 1/8L: achtste noot shuffle Light (twee grid secties = één tel, met een lichte shuffle) 1/8H: achtste noot shuffle Heavy (twee grid secties = één tel, met een zware shuffle) 1/12: achtste noot triool (drie grid secties = één tel) 1/16: zestiende noot (vier grid secties = één tel) 1/16L: zestiende noot shuffle Light (vier grid secties = één tel, met een lichte shuffle) 1/16H: zestiende noot shuffle Heavy (vier grid secties = één tel, met een zware shuffle) 1/24: zestiende triool (zes grid secties = één tel)
* Grid secties worden met het ritmepatroon gedeeld.
Dit bepaalt of de geluiden staccato (kort en gekapt) of tenuto (volledig uitklinkend) worden gespeeld.
30-120: Wanneer bijvoorbeeld op ‘30’ ingesteld, is de lengte van een noot in een grid (of wanneer een serie grids door bogen is verbonden, het uiteindelijke grid) 30% van de volledige lengte van de noot die in het grid type is ingesteld. Full: zelfs als de verbonden grid niet middels een boog is verbonden, blijft dezelfde noot klinken tot het punt waarop het volgende nieuwe geluid wordt gespecificeerd.
* Tijdsduur instellingen worden met het ritmepatroon gedeeld. Zie ‘Stijgende/dalende variaties selecteren (Motif)’(p.62). Specificeert het volume van de noten die u speelt.
REAL: als u wilt dat de velocity waarde van elke noot afhangt van de sterkte waarmee u het toetsenbord bespeelt, stelt u deze parameter op REAL in. 1-127: als u wilt dat elke noot een vaststaande velocity heeft, ongeacht hoe sterk u het toetsenbord bespeelt, stelt u deze parameter op de gewenste waarde in.
Dit voegt een effect toe, dat arpeggio’s één cyclus per keer verschuift, in eenheden van een octaaf (octave Reeks).
De reeks van verschuiving kan opwaarts of neerwaarts worden ingesteld (maximaal drie octaven hoger of lager).
Als u Arpeggio’s speelt, wordt de velocity van elke arpeggio noot bepaalt door de velocity van de noten die binnen de arpeggio stijl zijn geprogrammeerd. U kunt de mate (‘spreiding’) van deze dynamische variatie aanpassen.
Met een instelling van ‘100’ hebben de arpeggio’s de velocities die door de arpeggio stijl zijn geprogrammeerd. Met een instelling van ‘0’ klinken alle noten binnen het arpeggio volgens een vaststaande velocity.
Hier ziet u, hoe het Part dat het arpeggio in de Performance mode zal gebruiken gespecificeerd wordt. U kunt slechts één Part voor het spelen van arpeggio’s specificeren.
Als een ritmeset aan een Part in de Performance mode is toegewezen, kunt u een ritmeset samen met de arpeggio’s spelen.
* Het Part dat u hier selecteert, functioneert voor zowel het arpeggio als de Chord Memory functies.
4. Wanneer de instelling is gemaakt, drukt u op [5 (EXIT)] of [EXIT).
Over Arpeggio Stijlen
Een Arpeggio Stijl is een serie data voor basis arpeggio patronen en akkoord stijlen, opgenomen in de vorm van een grid, bestaande uit maximaal 32 stappen x 16 toonhoogtes.
Elk grid bevat de volgende soorten data:
ON: Note On (met velocity data)
TIE: Overbinding (houdt de vorige noot vast)
REST: Rust (geen geluid gespeeld)
De toetsen, samen met de sequens waarin deze worden ingedrukt, worden de ‘laagste toon toetsen tijdens invoer’ genoemd.
HIGH
Note 16
Note 06 Note 05
Note 04 Note 03 Note 02 Note 01
1
23
4 5
STEP
8
6
10
9
7
....
11
32
61
Page 62
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Stijgende/dalende variaties selecteren (Motif)
Dit selecteert de methode die gebruikt wordt om geluiden te spelen (Motif) als u meer noten heeft dan voor de Arpeggio Stijl geprogram­meerd is.
* Als het aantal gespeelde toetsen minder is dan het aantal noten
in de stijl, wordt de hoogste van de ingedrukte toetsen standaard gespeeld.
Waarde: Uitleg
Up (L)
Up (L&H)
Up (_)
Down (L)
Down (L&H)
Down (_)
U/D (L)
U/D (L&H)
U/D (_)
Rand (L)
Rand (_)
Phrase
<Voorbeeld>
Actie van een Stijl beginnend vanaf de laagste noot, ‘1-2-3-2’ als de toetsen ‘C-D-E-F-G’ worden gespeeld.
• Als ‘UP (L)’ als het motief is geselecteerd:
C-D-E-D C-E-F-E C-F-G-F ( herhaald)
• Als ‘UP (_) als het motief is geselecteerd:
C-D-E-D D-E-F-E E-F-G-F ( herhaald)
• Als ‘UP&DOWN (L&H) als het motief is geselecteerd:
C-D-G-D C-E-G-E C-F-G-F C-E-G-E ( herhaald)
Alleen de laagste ingedrukte toets klinkt elke keer, en de noten spelen vanaf de laagste ingedrukte toets.
Noten van zowel de laagste als hoogste ingedrukte toetsen klinken elke keer, en de noten worden gespeeld vanaf de laagste ingedrukte toets.
De noten worden gespeeld vanaf de laagste ingedrukte toets. Geen enkele noot wordt elke keer gespeeld.
Alleen de laagste ingedrukte toets klinkt elke keer, en de noten worden vanaf de hoogste ingedrukte toets gespeeld.
Noten van zowel de laagste als hoogste ingedrukte toets klinken elke keer, en de noten worden vanaf de hoogste ingedrukte toets gespeeld.
De noten worden vanaf de hoogste ingedrukte toets gespeeld. Geen enkele noot wordt elke keer gespeeld.
Noten klinken van de laagste tot de hoogste toets die u indrukt, en dan terug naar de laagste toets, waarbij alleen de laagste toets elke keer klinkt.
Noten van zowel de laagste als hoogste ingedrukte toetsen klinken elke keer, en de noten worden gespeeld vanaf de laagste ingedrukte toets, en dan in omgekeerde volgorde terug.
De noten worden vanaf de laagste ingedrukte toets gespeeld, en dan terug in omgekeerde volgorde. Geen enkele noot wordt elke keer gespeeld.
Noten klinken willekeurig voor de toetsen die u indrukt, waarbij alleen de laagste toets elke keer klinkt.
Alleen de laagste ingedrukte toets klinkt elke keer, de noten die u indrukt klinken willekeurig. Geen enkele noot zal elke keer klinken.
Als slechts één toets wordt ingedrukt, wordt een frase gespeeld, gebaseerd op de toonhoogte van die toets. Als u meer dan één toets indrukt, zal de laatst ingedrukte toets worden gebruikt.
Een Arpeggio Stijl creëren
Naast de ingebouwde arpeggio stijlen, bent u vrij om uw eigen stijlen te creëren.
Er zijn grofweg twee manieren om arpeggio stijlen te creëren.
Step-recording vanaf het toetsenbord
Bij deze methode gebruikt u het toetsenbord om het arpeggio via step­recording op te nemen. Elke keer dat u een noot invoert, gaat u ver­der naar de volgende stap. Deze methode is handig als u een arpeg­gio helemaal vanuit niets wilt creëren, met gebruik van een Stijl die geen data bevat.
Als u ‘vanuit het niets’ wilt creëren, moet de Stijl geïnitialiseerd worden. In het ARPEGGIO STYLE EDIT scherm houdt u [SHIFT] ingedrukt, en, drukt u op [5 (INIT)]. In een bericht wordt gevraagd of u wilt initialiseren. Druk op [7 (EXEC)] om de initiali­satie uit te voeren.
1. Druk op [ARPEGGIO], zodat dit verlicht is. Anders kunt u ook [SHIFT] ingedrukt houden en op [ARPEGGIO] drukken.
Als u [SHIFT] ingedrukt houdt en op [ARPEGGIO] drukt, zal het ARPEGGIO STYLE scherm verschijnen, ongeacht de aan/uit sta­tus van de arpeggio functie.
2. Druk op [6 (EDIT)].
Het ARPEGGIO STYLE EDIT scherm verschijnt.
3. Druk op [2 (SETUP)].
Het Arpeggio Setup venster verschijnt.
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stel­len.
Indicatie Waarde Uitleg
End Step
Input Velocity
1–32 Specificeert het aantal stappen.
Specificeert de velocity (sterkte) van de noten. Kies ‘REAL’ als u wilt dat de velo­city de velocity is, waarmee u de toets
REAL, 1– 127
daadwerkelijk aanslaat. Anders kunt u de gewenste velocity specificeren.
Enkele typische waardes zijn: p (piano) = 60, mf (mezzo forte) = 90, f (forte) = 120.
62
6. Druk op [7 (CLOSE)] om het Arpeggio Setup venster te sluiten.
7. Druk op [7 (STP REC)] om nog een markering aan te brengen.
Nu bent u gereed voor step-record.
Page 63
• Om naar de gewenste invoer locatie te gaan, drukt u op de cursor knoppen.
• Om noten in te voeren, speelt u op het toetsenbord.
• Om een boog in te voeren, drukt u op [3 (TIE)].
• Om een rust in te voeren, drukt u op [4 (REST)].
• Om de noot te verwijderen, houdt u [SHIFT] ingedrukt en druk op [7 (CLR NOTE)].
• Om alle noten op de huidige stap te wissen, houdt u [SHIFT] ingedrukt, en, drukt u op [6 (CLR STEP)].
• Door [5 (PREVU)] in te drukken om een markering [_ILL] aan te brengen, kunt u de stijl die u binnengaat beluisteren.
Maximaal zestien nootnummers (toonhoogtes) kunnen in één stijl worden gebruikt.
8. Als u klaar bent, drukt u op [6 (EXIT)].
Invoer met gebruik van de VALUE draai­knop en knoppen
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Een door u gecreëerde Arpeggio Stijl opslaan (WRITE)
Een door u gecreëerde Arpeggio Stijl is tijdelijk, en zal verloren gaan als u de stroom uitzet of een andere stijl selecteert. Als u een door u gecreëerde stijl wilt behouden, moet deze in het User geheugen van de JUNO-STAGE worden opgeslagen.
In de Performance mode kunnen de Arpeggio parameters (Arpeggio Style, Grid, Motif, Duration, enz.) voor elke Perfor­mance worden opgeslagen (p.133). Deze parameters kunnen niet in een Patch worden opgeslagen.
1. Nadat u een Arpeggio Stijl in het ARPEGGIO STYLE EDIT scherm heeft gecreëerd, drukt u op [EXIT] om naar het ARPEGGIO STYLE scherm te gaan.
2. Druk op [7 (WRITE)].
Het ARPEGGIO STYLE NAME scherm verschijnt.
fig.ArpWrite_70
Met deze methode gebruikt u de cursor om de stap en de toonhoogte die worden ingevoerd te specificeren, en gebruikt u de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waardes in te voeren.
Deze methode is gemakkelijk als u een stijl, die al is ingevoerd, wilt bewerken of wijzigen.
1. In het ARPEGGIO STYLE EDIT scherm, drukt u op [7 (STP REC)] om de markering () te verwijderen.
Ga als volgt verder om de stappen in te voeren.
• Gebruik de cursor knoppen om de stap en de toonhoogte die
ingevoerd worden te specificeren.
* Wanneer deze methode wordt gebruikt om in te voeren,
kan het toetsenbord niet worden gebruikt om toonhoogtes te specificeren. (U voert de noten niet in, zoals u dit deed bij Step Recording).
• Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de velocity
waarde in te voeren. U kunt een verbinding invoeren door de VALUE knop hele­maal naar rechts te draaien (of op [INC] te drukken om de waarde helemaal onhoog te brengen).
• U kunt een verbinding ook invoeren door op [3 (TIE)] te druk-
ken.
• Om een rust in te voeren, drukt u op [4 (REST)].
• Als u op [5 (PREVU)] drukt om het markeringsteken [_ILL] weer
te geven, kunt u het patroon dat u invoert beluisteren.
3. Geef de Arpeggio Stijl een naam.
Voor details over het toewijzen van een naam, zie p.44.
4. Wanneer u de naam heeft toegewezen, drukt u op [7 (WRITE)].
Een scherm waarin de opslagbestemming gespecificeerd kan worden verschijnt.
5. Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [ ] [ ] om de opslag- bestemming aan te geven.
6. Druk op [7 (WRITE)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
7. Druk op [7 (EXEC)] om de Arpeggio Style op te slaan.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
Maximaal zestien nootnummers (toonhoogtes) kunnen in één stijl worden gebruikt.
2. Als u klaar bent met invoeren, drukt u op [6 (EXIT)].
U keert naar het ARPEGGIO STYLE scherm terug.
63
Page 64
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties

De Chord Memory functie gebruiken ([CHORD MEMORY])

(Part nummer)’. Om het Part dat de Chord Memory functie zal gebruiken te veranderen, gaat u naar het ARPEGGIO STYLE scherm (p.61), en verandert u de ‘Part’ instelling.
Over de Chord Memory functie
Chord Memory is een functie, waarmee akkoorden gebaseerd op voorgeprogrammeerde akkoordvormen gespeeld kunnen worden, door slechts één enkele toets op het toetsenbord in te drukken. De JUNO-STAGE kan 64 Preset akkoordvormen en 64 User akkoordvor­men bewaren. Indien gewenst, kunnen de 64 User (in de fabriek inge­stelde) akkoordvormen overschreven worden.
De Chord Memory functie functioneert voor het arpeggio Part in de Performance mode. Als een ritmeset voor dat Part is geselecteerd, kunt u dit ook gebruiken om ritmes te spelen.
NOTE
Als u de Chord Memory functie gebruikt met een Tone waarvan de Mono/Poly parameter (p.101) op Mono staat, wordt slechts één geluid in het akkoord gespeeld.
Spelen met de Chord Memory functie
De Chord Memory functie aan en uit zetten
1. Druk op [CHORD MEMORY], zodat dit verlicht is.
De Chord Memory functie wordt aangezet. Het CHORD MEMORY scherm verschijnt.
Akkoordvormen selecteren
Als de akkoordvorm wordt veranderd, zullen de noten in het akkoord veranderen.
1. Druk op [CHORD MEMORY], zodat dit verlicht is. Anders kunt u ook [SHIFT] ingedrukt houden en op [CHORD MEMORY] drukken.
Het CHORD MEMORY scherm verschijnt.
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [CHORD MEMORY] te drukken, kunt u naar het CHORD MEMORY scherm gaan, zon­der de Chord Memory functie aan/uit te zetten.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een Chord Form (akkoordvorm) nummer te selecteren.
U01-64: User (gebruiker)
P01-64: Preset
De noten van het akkoord zullen weergegeven worden.
Om het CHORD MEMORY scherm te verlaten, drukt u op [5 (EXIT)] of [EXIT].
Een akkoord laten klinken in de volgorde van zijn noten (Rolled Chord)
Dit maakt dat noten binnen een akkoord opeenvolgend klinken, in plaats van gelijktijdig. Omdat de afspeelsnelheid zal veranderen vol­gens de sterkte, waarmee u op het toetsenbord speelt, kunt u uw speeldynamiek variëren om een realistische simulatie van het spelen op een gitaar te creëren.
(Voorbeeld scherm in de Performance mode)
In dit scherm kan een akkoordvorm geselecteerd worden, en kun­nen instellingen voor de Rolled Chord functie worden gemaakt.
Om het CHORD MEMORY scherm te verlaten, drukt u op [5 (EXIT)] of [EXIT].
2. Speel op het toetsenbord.
Een akkoord zal klinken, volgens de op dat moment geselec­teerde akkoordvorm.
Als u op de C4 toets drukt (middelste C), wordt het akkoord gespeeld met gebruik van de exacte akkoord structuur die in de akkoordvorm is opgenomen. Dit verwijst naar de C4 toets. Paral­lelle akkoorden worden gespeeld door andere toetsen in te druk­ken.
3. Om te stoppen met het spelen van akkoorden, drukt u weer op [CHORD MEMORY] om dit uit te zetten.
In de Performance mode is de Chord Memory functie van toepas­sing op het Part dat door het arpeggio wordt gespeeld. In het CHORD MEMORY scherm wordt dit getoond als ‘Arpeggio Part
1. Druk op [CHORD MEMORY], zodat dit verlicht is. Anders kunt u ook [SHIFT] ingedrukt houden en op [CHORD MEMORY] drukken.
Het CHORD MEMORY scherm verschijnt.
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [CHORD MEMORY] te drukken, kunt u naar het CHORD MEMORY scherm gaan, zon­der de Chord Memory functie aan/uit te zetten.
2. Druk op [2 (ROLL)] om een markeringsteken [_ILL] aan te brengen.
Met deze instelling zullen de noten van het akkoord opeenvol­gend klinken, als u op het toetsenbord speelt.
De volgorde waarin noten klinken veranderen
U kunt de volgorde waarin noten van een akkoord klinken veranderen
1. In het CHORD MEMORY scherm gebruikt u [ ] [ ] om de cur- sor naar ‘Rolled Chord Type’ te verplaatsen.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een waarde te veran­deren.
UP: Noten klinken van onder naar boven.
DOWN: Noten klinken van boven naar onder.
ALTERNATE:De volgorde waarin de noten klinken verandert
elke keer dat u op het toetsenbord speelt.
64
Page 65
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
Gebruik in combinatie met de Arpeggio functie
Als u met de Chord Memory functie speelt, kan deze ook samen met de Arpeggio functie (p.60) worden gebruikt. Nadat eerst complexe akkoordvormen in het geheugen zijn opgeslagen, kunt u deze oproepen als Arpeggio aan is, en kunnen complexe Arpeggio geluiden op gemakkelijke wijze gecreëerd worden door slechts één toets in te drukken.
Eigen akkoordvormen creëren
Het instrument voorziet reeds in een groot aantal akkoordvormen waaruit u kunt kiezen. U bent echter niet beperkt tot het gebruik van slechts deze, omdat u vrijelijk eigen akkoordvormen kunt creëren.
1. Druk op [CHORD MEMORY], zodat dit verlicht is. Anders kunt u ook [SHIFT] ingedrukt houden en op [CHORD MEMORY] drukken.
Het CHORD MEMORY scherm verschijnt.
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [CHORD MEMORY] te drukken, kunt u naar het CHORD MEMORY scherm gaan zonder de Chord Memory functie aan of uit te zetten.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een akkoordvorm te selecteren.
3. Druk op [6 (EDIT)].
Het CHORD MEMORY EDIT scherm, hieronder getoond, ver­schijnt.
De door u gecreëerde akkoordvormen opslaan (WRITE)
De akkoordvormen die u creëert zijn tijdelijk. Deze worden verwij­derd op het moment dat de stroom wordt uitgezet of een andere ak­koordvorm wordt geselecteerd. Als u de akkoordvorm die u heeft ge­maakt wilt bewaren, slaat u deze in het User geheugen van de JUNO­STAGE op.
In de Performance mode kunnen akkoordvormen voor elke Perfor­mance worden opgeslagen (p.133). Akkoordvormen kunnen niet in Patches worden opgeslagen.
1. In het CHORD MEMORY EDIT scherm creëert u een akkoordvorm.
2. Druk op [7 (WRITE)].
Het CHORD NAME scherm verschijnt.
3. Geef de akkoordvorm een naam.
Details over het toewijzen van namen vindt u op p.44.
4. Nadat u de naam heeft ingevoerd, drukt u op [7 (WRITE)].
Een scherm verschijnt, waarin de akkoordvorm, die als opslagbe­stemming functioneert, geselecteerd kan worden.
4. Gebruik het toetsenbord om het akkoord dat u wilt spelen in te voeren.
Als u op een toets drukt, zal de noot in het scherm toegevoegd worden.
• Als u een noot per ongeluk invoert, drukt u op [4 (DELETE)].
Een noot kan ook gewist worden door dezelfde toets in te drukken.
• Om alle noten te wissen, drukt u op [3 (ALL DEL)].
• U kunt op [2 (PREVIEW] drukken om het akkoord dat u invoert
te beluisteren.
5. Als u klaar bent, drukt u op [6 (EXIT)].
U keert naar het CHORD MEMORY scherm terug.
5. Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [ ] [ ] om de opslag- bestemming te selecteren.
6. Druk op [7 (WRITE)].
In een bericht wordt om een bevestiging gevraagd.
Om te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
7. Om de akkoordvorm op te slaan, drukt u op [7 (EXEC)].
Zet de JUNO-STAGE nooit uit, terwijl data wordt opgeslagen.
65
Page 66
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties

De V-LINK gebruiken ([V-LINK])

Wat is V-LINK?
V-LINK ( ) gen samen uitgevoerd kunnen worden. Met gebruik van MIDI om twee of meer V-LINK compatibele apparaten te verbinden, kunt u spe­len met een brede reeks visuele effecten, die met de expressieve ele­menten van een muziekuitvoering zijn verbonden.
Als u de JUNO-STAGE bijvoorbeeld samen met een Edirol Motion dive. Tokyo Performance Package gebruikt, kunt u de volgende dingen doen.
• De JUNO-STAGE bedienen om de noodzakelijke instellingen voor het spelen met het Motion dive. Tokyo Performance Package te maken.
• Het toetsenbord van de JUNO-STAGE gebruiken om afbeeldin­gen af te wisselen in Motion dive. Tokyo Performance Package.
• De knoppen van de JUNO-STAGE gebruiken om de helderheid en kleurtint van de afbeelding te regelen.
Aansluitvoorbeeld
Verbind de MIDI OUT van de JUNO-STAGE met het V-LINK compati­bele apparaat.
Hier gebruiken we Edirol Motion dive. Tokyo Performance Package als voorbeeld.
Voordat dit apparaat op andere apparaten wordt aangesloten, zet u de stroom van alle apparaten uit. Hiermee worden storin­gen en/of beschadigingen aan luidsprekers of andere apparaten voorkomen.
fig.V-LINKconnect.e
is een functie waarmee muziek en afbeeldin-
JUNO-STAGE
V-LINK aan en uitzetten
1. Druk op [V-LINK], zodat dit verlicht is.
Het V-LINK scherm verschijnt, en de V-LINK instelling is ingescha­keld.
fig.V-LINK
Bedieningen op de JUNO-STAGE
Door bediening van het toetsenbord en de knoppen van de JUNO-STAGE, kan het beeld samen met de uitvoering via de JUNO-STAGE worden bestuurd.
Knop/toetsenbord Uitleg
[5 (CLIP)] (Clip Reset)
[6 (ALL)] (All Reset)
[7 (SETUP)]
Black keys
White keys
[CUTOFF] knob
[RESONANCE] knob
D BEAM controller
* Als V-LINK wordt aangezet, krijgen de instellingen van V-LINK
Setup prioriteit voor de D Beam controller handelingen.
2. Terwijl het V-LINK scherm wordt getoond, drukt u nogmaals op [V-LINK].
De V-LINK knop dooft uit, en de V-LINK instelling wordt uitgezet.
Zet de afbeelding uit (geheel zwart)
Stelt het effect dat op het beeld wordt toegepast opnieuw in, en stelt alle instellingen, zoals helderheid en kleurtoon, opnieuw op hun standaard waardes in.
Geeft toegang tot het V-LINK SETUP scherm.
Verander van tab.
Verander van clip.
Bestuurt VISUAL PLUG-IN CONTROL.
Bestuurt COLOR EQ (Back).
Bestuurt de parameter, gespecifi­ceerd bij V-LINK Setup.
66
MIDI OUT
MIDI IN
Computer
motion dive .tokyo
Page 67
V-LINK instellingen (V-LINK SETUP)
1. Druk op [V-LINK] om naar het V-LINK scherm te gaan.
2. Druk op [7 (SETUP)].
Het V-LINK SETUP scherm verschijnt.
fig.V-LINK-SETUP
3. Gebruik [ ] [ ] om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te verplaatsen.
4. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stel­len.
Parameter Waarde Uitleg
Note Tx Channel A
Note Tx Channel B
Note Tx Channel C
D BEAM
1–16
Wijst een V-LINK functie aan de D Beam controller toe.
OFF
ColorEQ Fore CC01 (Modulation) ColorEQ Back CC71 (Resonance) Scratch SW CC03 Speed Knob CC08 (Balance) Total Fader CC10 (Panpot) Cross Fader CC11 (Expression) BPM Sync SW CC64 (Hold) Clip Loop SW CC65 (Portamento) Assign Knob CC72 (Release) Fade Time SW CC73 (Attack) Visual Knob CC74 (Cutoff) AB SW CC81 (General-6) Tap SW CC83 (General-8) Total Select CC85 FX Select CC86 Play Pos CC91 (Reverb) LoopStartPos CC92 (Tremolo) Loop End Pos CC93 (Chorus) LayerModeSel CC94 (Celeste) Dissolve Time CC73 (Attack) Color Cb Ctrl CC01 (Modulation) Color Cr Ctrl CC71 (Resonance) Brightness Ctrl CC74 (Cutoff) VFX1 Ctrl CC72 (Release) VFX2 Ctrl CC91 (Reverb) VFX3 Ctrl CC92 (Tremolo) VFX4 Ctrl CC93 (Chorus) Fade Ctrl CC10 (Panpot)
Bestuurt het V-LINK apparaat. Specifi­ceer het MIDI kanaal. (*).
De met de D BEAM knoppen geselec­teerde handeling zal optreden, ongeacht de aan/uit status van V-LINK.
Gebruikt met Motion dive. Tokyo Perfor­mance Package
Gebruikt met de DV-7PR en soort­gelijke appara­ten.
Hoofdstuk 3. Veelzijdige uitvoeringsfuncties
*: Op V-LINK compatibele apparaten, zoals de Edirol DV-7PR/P=1,
wordt alleen Note Tx Channel A gebruikt.
In het motion dive.tokyo pakket correspondeert het Note Tx kanaal als volgt.
A: Het MIDI kanaal dat sectie A bestuurt
B: het MIDI kanaal dat sectie B bestuurt
C: Het MIDI kanaal dat de MIDI noot plug-in bestuurt
5. Om uw instellingen te behouden, drukt u op [7 (WRITE)].
6. Druk op [6 (EXIT)] of [EXIT] om naar het vorige scherm terug te
keren.
67
Page 68

Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken

De ‘SONG PLAYER’ van de JUNO-STAGE heeft de volgende twee functies. Om tussen deze functies af te wisselen, zet u [RHYTHM PAT­TERN] aan (de Rhythm Pattern functie) of uit (de SONG PLAYER func­tie).
U kunt op het toetsenbord meespelen met de begeleiding van de mu­ziek die door de Song Player wordt gespeeld.
Song Player (p.68)
Dit speelt songs (geluidsbestanden of SMF data) dat in een USB ge­heugen is opgeslagen af.
Songs kunnen worden afgespeeld in een bepaalde volgorde die met een ‘speellijst’ (Playlist) wordt gespecificeerd.
Gebruik een door Roland verkocht USB geheugen. De werking kan niet gegarandeerd worden indien andere kaarten worden gebruikt.
• Sluit het USB geheugen pas aan, nadat de JUNO-STAGE is aan­gezet.
• Het USB geheugen mag nooit ontkoppeld worden, terwijl de stroom aan staat.
• Als er een groot aantal songs is, kan het tien minuten of langer duren voordat data uit het USB geheugen is geladen.
Playlist (speellijst):
Wanneer meerdere songs op de JUNO-STAGE worden afge­speeld, kunt u een lijst creëren om de volgorde waarin de songs gespeeld zullen worden te specificeren.
Song List:
Dit verwijst naar de lijst met songs die in de speellijst gespecifi­ceerd zijn.
Ritmepatroon (p.74)
Dit speelt ritmepatronen voor een brede reeks muzikale stijlen af.
De Song Player en de ritmepatronen kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt.

Muziekbestanden afspelen (SONG PLAYER)

De volgende illustratie toont de basisprocedure voor het gebruik van de Song Player van de JUNO-STAGE om muziekbestanden af te spe­len.
fig.Player-howto.eps
Een speellijst creëren
Op de computer start u de bijgeleverde ‘Playlist Editor’ software op, en creëert u een speellijst. Als u de JUNO-STAGE wilt gebruiken om achtergrond tracks (begeleiding) te spelen, is het gemakkelijk om vooraf een speellijst te creëren om de volgorde waarin de tracks ge­speeld moeten worden te specificeren.
Details over het creëren van een speellijst vindt u in de ‘PlaylistEditor­Manual.pdf’ die samen met ‘Playlist Editor’ is geïnstalleerd.
• U moet de bijgeleverde ‘Playlist Editor’ gebruiken om speellijsten te creëren. Speellijsten kunnen niet op de JUNO-STAGE zelf gecreëerd worden.
• Individuele songs kunnen afgespeeld worden zonder dat een speellijst gecreëerd hoeft te worden. In dit geval moeten de SMF bestanden of geluidsbestanden in de Root Directory van het USB geheugen worden geplaatst.
• Alleen geluidsbestanden met een compatibele samplefrequentie kunnen gespeeld worden (p.69). Als u geluidsbestanden aan de speellijst toevoegt, raden we u aan de samplefrequentie consis­tent te houden.
68
1
Kopieer de data naar het USB geheugen.
SMF, WAV, AIFF, MP3 bestanden
USB geheugen
Sluit het USB geheugen op de
2
JUNO-STAGE aan.
USB geheugen
Page 69
SMF/geluidsbestanden die gespeeld kunnen worden
SMF
0 of 1
* Voor SMF formaat 1 zijn er
beperkingen voor de tracks die gespeeld kunnen worden.
Maximum van ongeveer 240 KB (dit kan iets veranderen, afhankelijk van de inhoud van het SMF).
Inhoud grootte moet 512 of minder zijn.
44.1 kHz
8/16/24-bit
32/40/48/56/64/80/96/112/ 128/160/192/224/256/320 kbps, VBR (Variabele bitssnelheid)
Audio files
WAV/ AIFF
MP3
Formaat
Bestands­grootte
System exclusive
Geluidsbe­standen
Samplefre­quenties
Bit diepte MPEG-1 audio layer 3 Formaat 44.1 kHz
Samplefre­quentie
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
fig.disp-songsel.eps
Als links van de speellijst naam verschijnt, kunnen de instel­lingen van de songs in die speellijst niet veranderd worden.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de song die u wilt spe­len te selecteren.
4. Druk op [PLAY].
De geselecteerde song zal gespeeld worden.
Druk op [EXIT] om het SONG SELECT scherm te verlaten.
5. Om het afspelen te stoppen, drukt u op [STOP].
De volgende keer dat u [PLAY] indrukt, zal het afspelen vergaan vanaf het punt waarop u gestopt bent.
De afspeel locatie verplaatsen
De volgende knoppen kunnen gebruikt worden om de afspeel locatie te verplaatsen.
Een song selecteren en spelen ([SONG LIST])
• Performance data van SMF afspeelgeluid wordt niet via de USB MIDI aansluiting verzonden.
• Gebruik de JUNO-STAGE in de Performance mode als SMF wor­den afgespeeld.
• Als u op het toetsenbord wilt spelen, terwijl een SMF wordt afge­speeld, selecteert u eerst de Performance die u op het toetsen­bord wilt spelen, en dan laat u het afspelen beginnen. Verander niet van Performance, terwijl het SMF wordt afgespeeld.
• Als u SMF afspeelt, terwijl een Performance of Patch wordt bewerkt, zal de inhoud van het tijdelijk gebied overschreven wor­den, en zal de data die u aan het bewerken was verloren gaan. Om de data die u aan het bewerken was te behouden, moet deze opgeslagen worden voordat de SMF wordt afgespeeld (p.97, p.133).
• Terwijl een Song wordt gespeeld, kunnen geen Write (opslag) handelingen worden uitgevoerd of Utility functies worden gebruikt (p.155).
• Alleen geluidsbestanden met een samplefrequentie van 44.1 kHz kunnen gespeeld worden.
• De JUNO-STAGE kan maximaal 999 songs of speellijsten verwer­ken. (Het maximale aantal dat door de Playlist Editor verwerkt kan worden is eveneens 999).
Keert naar het begin van de song terug. Als dit wordt
[]
[]
[]
[]
[PLAY] Speelt de song af.
[STOP] Stopt het afspelen van de song.
Als u de song die wordt afgespeeld verandert, terwijl u zich niet in het SONG SELECT scherm bevindt (als u zich bijvoorbeeld in PATCH PLAY, PERFORM PLAY of PART SELECT bevindt), kan het enkele seconden duren, voordat het afspelen begint.
ingedrukt aan het begin van de song, gaat u naar het begin van de vorige song.
Spoelt de song terug.
Spoelt de song verder.
Gaat naar de volgende song.
Het volume van de Song Player aanpassen
1. Gebruik LEVEL [ ] [ ] om het volume aan te passen.
Het volume van de Song Player zal veranderen.
Waarde: 0-127
Als deze instelling wordt aangepast, zal de ‘Song Player Level’ instelling in de systeeminstellingen ‘CLICK/PLAYER’ (p.151) ook veranderen.
1. Sluit het USB geheugen, dat de speellijsten en songs bevat, op de JUNO-STAGE aan.
2. Druk op [SONG LIST].
De indicator van de knop licht op, en het SONG SELECT scherm verschijnt.
Om het volume van een individuele song aan te passen, kijkt u bij ‘SONG LEVEL EDIT scherm’ (p.71).
69
Page 70
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
Het tempo van de song veranderen (SMF)
Het tempo van SMF songs kan veranderd worden.
1. Selecteer de song.
2. Druk op [TAP TEMPO].
Het tempo instellingsvenster zal geopend worden.
3. Druk drie keer of meer, in het gewenste tempo, op [TAP TEMPO].
Het tempo instellingsvenster zal geopend worden, en het tempo wordt ingesteld op het interval waarmee u de knop heeft inge­drukt.
4. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [7 (EXIT)] of [EXIT].
Als het tempo instellingsvenster open is, kunt u de VALUE knop of [DEC] [INC] gebruiken om de tempo instelling direct te verande­ren.
Zelfs als een geluidsbestand is geselecteerd, zal het tempo instel­lingsvenster openen en de waarde gewijzigd worden, maar het tempo van de song zal niet veranderen.
SONG SELECT scherm
SONG INFORMATION scherm
fig.disp-songinfo.eps
Gebruik [] [] om van scherm te veranderen.
Druk op [6 (EXIT)] om naar het SONG SELECT scherm terug te keren.
Indicatie Betekenis
Title Song naam
Artist Artiest naam
Meas/Time
(measure/time)
File Name Bestandsnaam
File Type Type bestand (SMF/WAV/AIFF/MP3)
Sampling Rate
File Size Grootte van het bestand.
Memo Opmerking, enz.
Maat in de song (voor SMF) / tijd in de song (voor een geluidsbestand)
Samplesnelheid Wordt getoond als het bestandstype WAV/AIFF/MP3 is.
fig.disp-songsel.eps
Door [SONG LIST] in te drukken, gaat u naar het SONG SELECT scherm.
De [2]-[7] knoppen, onder het beeldscherm, voeren de functies uit die op de onderste regel van het scherm worden getoond.
Druk nogmaals op [SONG LIST] om zijn verlichting uit te zetten, en u zult het SONG SELECT scherm verlaten.
Functie knop Betekenis
[2 (PLAYLIST)] Toont het PLAYLIST SELECT scherm (p.71).
Toont informatie over de huidig geselecteerde
[3 (SNG INFO)]
[4 (SNG EDIT)]
[5 (CHANGE)]
[6 (DELETE)]
[7 (WRITE)] Slaat de bewerkte speellijst op (p.73).
song. ‘SONG INFORMATION scherm’ (p.70).
Past het volume etc. van de huidig geselecteerde song aan.
‘SONG LEVEL EDIT scherm’ (p.71).
Verandert de afspeelvolgorde van de op dat moment geselecteerde song (p.72).
Verwijdert de huidig geselecteerde song uit de speellijst (p.72).
70
Page 71
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
SONG LEVEL EDIT scherm
Voor een SMF Song
fig.disp-snglvl-smf.eps
Voor een geluidsbestand
fig.disp-snglvl.eps
Past het volume van elke song aan.
Druk op [6 (EXIT)] om naar het SONG SELECT scherm terug te keren.
Als u de bewerkte volume instelling wilt behouden, moet deze worden opgeslagen (p.73). Als u een andere speellijst selecteert zonder de instelling op te slaan, keert de instelling naar zijn oor­spronkelijke status terug.
Parameter Waarde Uitleg
Past het volume aan binnen een
Level Adjust -12–0–+12
Part 1–16 Level 0–127
reeks van –12-0-+12, gerelateerd aan het oorspronkelijke volume (het volume van de song in USB geheugen) als 0.
Als het bestandstype van de song SMF is, kan het volume van elk Part 1-16 worden aangepast.
Gebruik de cursorknoppen om de cursor naar een Part nummer te verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om het volume van dat Part aan te passen.
Een speellijst selecteren en spelen
Voer de volgende stappen uit, nadat stappen 1-3 van ‘Een song selecteren en afspelen ([SONG LIST])’ (p.69) zijn uitgevoerd.
4. Druk op [2 (PLAYLIST)].
Het PLAYLIST SELECT scherm verschijnt.
fig.disp-playlistsel.eps
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de speellijst die u wilt spelen te selecteren.
6. Druk op [PLAY].
De songs in de geselecteerde speellijst worden in de gespecifi­ceerde volgorde afgespeeld..
Druk op [EXIT] om naar het SONG SELECT scherm terug te keren.
7. Om het afspelen van de song te beëindigen, drukt u op [STOP].
De volgende keer dat u op ]PLAY] drukt, zal het afspelen verder­gaan vanaf het punt, waarop u bent gestopt.
PLAYLIST SELECT scherm
fig.disp-playlistsel.eps
In het SONG SELECT scherm (p.70) gaat u naar het PLAYLIST SELECT scherm als u op [2 (PLAYLIST)] drukt.
De [2]-[7] knoppen onder het scherm voeren de functies uit die op de onderste regel van het scherm worden getoond.
Druk op [EXIT] om naar het SONG SELECT scherm terug te keren.
Een ‘*’ wordt getoond als de speellijst is gewijzigd. Om de ver­anderingen die u heeft aangebracht te behouden, moeten deze worden opgeslagen (p.73).
Functie knop Betekenis
[2 (SELECT)]
[3 (P INFO)]
[7 (WRITE)] Slaat de bewerkte speellijst op (p.73).
Selecteert de speellijst en toont het SONG SELECT scherm (p.70).
Toont informatie over de huidig geselecteerde speellijst.
‘PLAYLIST INFORMATION scherm’ (p.72).
71
Page 72
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
PLAYLIST INFORMATION scherm
fig.disp-playlistinfo.eps
Gebruik [] [] om van scherm te veranderen.
Gebruik [ ] [ ] om de cursor te verplaatsen.
Als [6 (EXIT)] wordt ingedrukt, keert u naar het SONG SELECT scherm terug.
Indicatie Betekenis
Name
Playback Mode
Speellijst naam
Specificeert hoe de song gespeeld zal worden.
Chain Play
Als u de cursor naar dit onderdeel verplaatst, en op [ENTER] drukt om een markeringsteken
() toe te voegen, zal Chain Play worden
ingeschakeld. Als dit aan is, worden de songs in de speellijst
achtereenvolgend gespeeld. Wanneer de laatste song is gespeeld, zal het
afspelen stoppen.
Repeat All
Als u de cursor naar dit onderdeel verplaatst, en op [ENTER] drukt om een markeringsteken
() toe te voegen, zal Repeat All worden
ingeschakeld. Als u Repeat All aanzet, terwijl Chain Play is
ingeschakeld, zal het instrument alle songs spelen totdat de laatste song in de speellijst is gespeeld, en zal dan naar de eerste song terugkeren, en herhaaldelijk blijven afspelen.
* Dit onderdeel wordt niet getoond bij
speellijsten die een indicatie links van de speellijst naam hebben.
De song volgorde veranderen
Zo wordt de volgorde van de op dat moment geselecteerde song ver­anderd.
In het SONG SELECT scherm (p.70), drukt u op [5 (CHANGE)] om naar het Change Order venster te gaan.
1. Draai aan de VALUE knop om de gewenste volgorde van de hui­dig geselecteerde song te specificeren.
2. Als u de gewenste positie in de afspeelvolgorde heeft gespecifi­ceerd, drukt u op [ENTER].
De song volgorde zal veranderd worden, en u keert naar het SONG SELECT scherm terug.
Als u de inhoud van een speellijst wijzigt, wordt een ‘*’getoond. Om de door u gemaakte veranderingen te behouden, moeten deze worden opgeslagen (p.73).
Een song uit de speellijst verwijderen
Zo wordt de huidig geselecteerde song uit de speellijst verwijderd.
In het SONG SELECT scherm (p.70), drukt u op [6 (DELETE)] om het volgende venster te openen.
Als u de door u gemaakte veranderingen wilt behouden, moeten deze worden opgeslagen (p.73).
De totale tijd (minuten : seconden) van de songs in de speellijst.
Total Time
Total Meas
(Totale aantal maten)
Memo Opmerkingen, enz.
* Dit onderdeel wordt niet getoond bij
speellijsten die een indicatie links van de speellijst naam hebben.
Het totale aantal maten in de songs van de speellijst.
* Dit onderdeel wordt niet getoond bij
speellijsten waarbij een indicatie links van de speellijst naam wordt weergegeven.
72
1. Om de song uit de speellijst te verwijderen, drukt u op [7 (EXEC)].
Indien u besluit deze handeling te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
Nadat de song uit de speellijst is verwijderd, keert u naar het SONG SELECT scherm terug.
Als u de inhoud van een speellijst wijzigt, wordt een ‘*’getoond. Om de door u gemaakte veranderingen te behouden, moeten deze worden opgeslagen (p.73).
Page 73
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
De instellingen van de speellijst opslaan (WRITE)
Zo worden de instellingen van de op dat moment geselecteerde speel­lijst opgeslagen.
In het SONG SELECT scherm (p.70), drukt u op [7 (WRITE)] om het volgende venster te openen.
fig.
1. Om de speellijst op te slaan, drukt u op [7 (EXEC)].
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
U keert naar het SONG SELECT scherm terug.
Het kan enige seconden duren voordat de data is opgeslagen.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
Met een song meespelen ([C. CANCEL/MINUS ONE])
Een draagbaar geluidsapparaat aansluiten (EXT INPUT jack)
U kunt een MP3 speler of ander geluidsapparaat op de EXT INPUT jack van de JUNO-STAGE aansluiten, en songs daarvan afspelen.
Als u [C. CANCEL/MINUS ONE] aan zet, zal de Center Cancel op het afspeelgeluid van het apparaat dat op de EXT INPUT jack is aan­gesloten worden toegepast.
Voor details over aansluitingen, zie ‘Aansluiten op een draag­baar geluidsapparaat’ (p.21).
Als u de [C. CANCEL/MINUS ONE] gebruikt wanneer een SMF song wordt afgespeeld, wordt het gespecificeerde Part gedempt (mute). Als u dit gebruikt wanneer een geluidsbestand wordt afgespeeld, worden de geluiden die zich in het midden bevinden geminimaliseerd.
Hiermee kan een gespecificeerd Part van een song gedempt worden, zodat u het zelf kunt spelen of de stem of melodie van een song kan geminimaliseerd worden.
Afhankelijk van het bestandstype van de song, kunnen de volgende handelingen worden uitgevoerd.
Bestandstype Functie Uitleg
Dempt het gespecificeerde Part. Voor details over het specificeren
SMF Minus-One
Audio files
1. Druk op [C. CANCEL/MINUS ONE], zodat dit verlicht is.
Als u de song afspeelt, zal het gespecificeerde Part gedempt wor­den als de song een SMF is. Als de song een geluidsbestand is, neemt het volume van geluiden die zich in het midden bevinden af.
Center cancel
van het Part dat gedempt moet worden, zie ‘Gedetailleerde instellingen voor Minus-One (Minus-One Setting)’ (p.154).
Vermindert het volume van geluiden die zich in het midden bevinden (zoals de stem of het melodie instrument).
* Bij sommige songs kan de stem
mogelijk niet voldoende geminimaliseerd worden.
2. Om de Minus-One of Center Cancel uit te zetten, drukt u op [C. CANCEL/MINUS ONE], zodat dit uitdooft.
73
Page 74
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken

Ritmepatronen spelen ([RHYTHM PATTERN])

Wat is een ritmepatroon?
De JUNO-STAGE bevat 256 Preset ritmepatronen. Door het eenvou­digweg indrukken van de functie knoppen [2]-[7] kunt u een grote va­riëteit aan ritmepatronen spelen. Naast het gebruik van deze inge­bouwde Preset ritmepatronen, kunt u ook uw eigen patronen creëren.
Wat is een ritmegroep?
Een verzameling van zes ritmepatronen wordt een ‘ritmegroep’ genoemd. De ritmeset, die door die groep wordt gebruikt, wordt ook als onderdeel van deze instellingen onthouden.
Ritmepatronen spelen
1. Druk op [RHYTHM PATTERN], zodat dit verlicht is.
Het RHYTHM GROUP scherm verschijnt.
fig.RhythmGroup_70
Door het veranderen van deze instelling, zal ook de Velocity (p.75) van het ritmepatroon veranderen.
In de Performance mode wordt deze instelling voor elke Perfor­mance opgeslagen.
Het tempo van het ritmepatroon verande­ren
Zo wordt het tempo van het ritmepatroon veranderd.
1. Druk op [TAP TEMPO].
Het tempo instellingsvenster wordt geopend.
2. Druk drie keer of meer op het gewenste tempo op [TAP TEMPO].
Het tempo wordt ingesteld op het interval waarin u de knop indrukte.
fig.Tempo_70
3. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [7 (CLOSE)] of [EXIT].
2. Druk op [2 (PAD 1)] – [7 (PAD 6)].
Het ritmepatroon dat aan de knop die u indrukte is toegewezen, zal gespeeld worden. De indicator van het op dat moment spe­lende ritmepatroon knippert.
U kunt instellingen in RHYTHM GROUP EDIT (p.77) maken om aan te geven welk patroon of welke ritmeset door elke knop gespeeld zal worden.
3. Om het afspelen van het patroon te stoppen, drukt u op de knip­perende knop of [STOP].
Om het RHYTHM GROUP scherm te verlaten, drukt u op [EXIT].
Een ritmepatroon selecteren
Gebruik de volgende knoppen om een ritmepatroon te selecteren, dat wordt afgespeeld.
[]
[]
[]
[]
Selecteert de vorige ritmegroep. Selecteert het vorige ritmepatroon binnen dezelfde
ritmegroep. Selecteert het volgende ritmepatroon binnen dezelfde
ritmegroep. Selecteert de volgende ritmegroep.
Als het tempo instellingsvenster geopend is, kunt u de VALUE knop of [DEC] [INC] gebruiken om de tempo instelling direct te veranderen.
Een ritmegroep/ritmeset selecteren
1. Druk op [RHYTHM PATTERN], zodat dit verlicht is.
Het RHYTHM GROUP scherm verschijnt.
fig.RhythmGroup_70
Rhythm Group Rhythm Set
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de ritmegroep te ver­plaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een ritmegroep te selecte­ren.
Dit selecteert de basis speelstijl van de ritmegroep.
U01–32: User P01–26: Preset
Als u een ritmegroep selecteert, zal de meest geschikte ritmeset geselecteerd worden.
Het volume van het ritmepatroon aanpassen
1. Gebruik Level [ ] [ ] om het volume aan te passen.
Het volume van het ritmepatroon zal veranderen.
74
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de ritmeset te ver-
plaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om een ritmeset te selecte­ren.
USER001–032: User PRST001–032: Preset
Page 75
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
GM001–009: Preset (GM) XP-A 001–: Uitbreidingskaart XP-B 001–: Uitbreidingskaart
Een ritmepatroon bewerken
RHYTHM PATTERN scherm
fig.disp-r-ptn.eps
Vanuit het RHYTHM GROUP scherm houdt u [SHIFT] ingedrukt, en, drukt u op [3 (RHY PTN)] om naar het RHYTHM PATTERN scherm te gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om zijn waarde te bewerken.
De [2]-[7] knoppen onder het beeldscherm voeren de functies uit die op de onderste regel van het scherm worden weergegeven.
Druk op [2 (RHY GRP)] of [EXIT] om het RHYTHM GROUP scherm te verlaten.
Parameter
(Rhythm Pattern)
Grid
Waarde Uitleg
U001–256 (User), P001–256
Dit selecteert de basis speelstijl van het ritme.
(Preset)
Dit specificeert de maatsoort van het ritmepatroon en de hoeveelheid ‘shuffle’.
Dit specificeert de nootwaarde die als één grid sectie’ wordt gezien, en de hoeveelheid ‘shuffle’ (geen, zwak of sterk).
1/4: Kwartnoot (één grid sectie = één tel)
1/8: achtste noot (één grid sectie = één tel)
1/4, 1/8, 1/8L, 1/8H, 1/12, 1/16, 1/16L, 1/16H, 1/24
1/8L: achtste noot shuffle Light (twee grid secties = één tel, met een lichte shuffle).
1/8H: achtste noot shuffle heavy (twee grid secties = één tel, met een zware shuffle)
1/12: achtste triool (drie grid secties = één tel).
1/16: zestiende noot (vier grid secties = één tel)
1/16L: zestiende noot shuffle Light (vier grid secties = één tel, met een lichte shuffle)
1/16H: zestiende noot shuffle Heavy (vier grid secties = één tel, met een zware shuffle)
1/24: zestiende triool (zes grid secties = één tel)
* De Grid instelling wordt met de
Arpeggio instelling gedeeld (p.61).
Parameter
Duration
Waarde Uitleg
30–120%, Full
Velocity 1–127
Accent 0–100
Functie knop handelingen
Functie knop Inhoud
[2 (RHY GRP)]
[3 (RHY PTN)]
[5 (PREVU)]
[6 (PTN EDIT)]
[7 (WRITE)]
Toont het RHYTHM GROUP scherm (p.77).
(De huidige pagina).
Elke keer, dat u op deze knop drukt, wordt het markeringsteken toegevoegd of verwijderd. Als u een markeringsteken toevoegt, zal het geselecteerde ritmepatroon gespeeld worden.
Hiermee kan een ritmepatroon bewerkt worden. RHYTHM PATTERN EDIT scherm (p.76).
Slaat het ritmepatroon op (p.78).
Dit specificeert de tijdsduur van elke noot in het ritmepatroon.
U kunt specificeren of elke noot een korte tijdsduur zal hebben voor een staccato gevoel of een langere tijdsduur, voor een tenuto gevoel.
30-120: Als u dit bijvoorbeeld op ‘30’ instelt, is de tijdsduur van een noot in het grid (of als noten in het grid door een boog zijn verbonden, de tijdsduur van de laatste noot) 30% van de nootwaarde die door het grid type is gespecificeerd.
Full: Zelfs als opeenvolgende grid secties niet door een boog zijn verbonden, zal de noot blijven klinken totdat de volgende verschijning van dezelfde noot optreedt.
* De Duration instelling wordt gedeeld
met de Arpeggio instelling (p.61).
* Dit heeft geen effect als Tone Env
Mode (p.124) op ‘NO-SUS’ is ingesteld.
Dit specificeert de luidheid van de noten in het ritmepatroon.
Dit specificeert de sterkte van de accenten in het ritmepatroon.
Als dit op ‘100’ is ingesteld, zullen accenten aan de noten worden toegevoegd, volgens de velocities die voor noten in het ritmepatroon zijn gespecificeerd. Als dit op ‘0’ is ingesteld, klinken alle noten met een vaststaande velocity.
75
Page 76
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
Een ritmepatroon creëren
4. Druk op [7 (CLOSE)] om het Rhythm Setup venster te sluiten.
U keert naar het RHYTHM PATTERN EDIT scherm terug.
Naast het gebruik van de Preset ritmepatronen, kunt u uw eigen ritme­patronen vrijelijk creëren.
Een ritmepatroon kan door middel van step-recording vanaf het toet­senbord of met gebruik van de VALUE knop en andere knoppen om data in te voeren, gecreëerd worden.
Het is handig om noten via het toetsenbord in te voeren, als u, in plaats van gebaseerd op een bestaand patroon, een ritmepatroon he­lemaal vanuit het niets creëert. Omgekeerd is het handig om de draai­knop of knoppen te gebruiken om noten in te voeren, die u in een be­staand ritmepatroon bewerkt.
Een ritmepatroon initialiseren
Als u een ritmepatroon helemaal vanuit het niets creëert (in plaats van met een bestaand ritmepatroon te beginnen), begint u met het initiali­seren van een ritmepatroon.
1. In het RHYTHM PATTERN scherm, drukt u op [6 (PTN EDIT)].
Het RHYTHM PATTERN EDIT scherm verschijnt.
fig.disp-r-ptnedit.eps
5. Druk op [7 (STP REC)] om het markeringsteken () te laten ver- dwijnen.
Nu bent u gereed voor step-recording.
Ga als volgt verder met step-recording.
• Gebruik de cursor knoppen om naar de locatie, waarop u
een noot wilt invoeren te gaan.
• De tones van een in het RHYTHM GROUP scherm geselec-
teerde ritmeset wordt aan het toetsenbord toegewezen. Gebruik het toetsenbord om noten in te voeren.
• Druk op [3 (TIE)] om een verbinding in te voeren.
• Druk op [4 (REST)] om een rust in te voeren.
• Om een noot te verwijderen, houdt u [SHIFT] ingedrukt, en,
drukt u op [7 (CLR NOTE)].
• Om alle noten op de huidige stap te verwijderen, houdt u
[SHIFT] ingedrukt, en, drukt u op [6 (CLR STEP)].
• Om het patroon dat u invoert van te voren te bekijken, drukt u
op [5 (PREVU)] om een markeringsteken weer te geven.
Maximaal zestien ritme tones kunnen in één patroon worden gebruikt.
6. Als u alles heeft ingevoerd, drukt u op [6 (EXIT)].
2. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [5 (INIT)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Initialisatie wordt geannuleerd als u op [6 (CANCEL)] drukt.
3. Druk op [7 (EXEC)].
Het ritmepatroon wordt geïnitialiseerd.
Step-recording via het toetsenbord
1. In het RHYTHM PATTERN EDIT scherm, drukt u op [2 (SETUP)].
Het Rhythm Setup venster zal geopend worden.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stel­len.
Indicatie Waarde Uitleg
End Step 1–32 Specificeert het aantal stappen.
Specificeert de velocity van de noten.
Kies ‘REAL’ als u de velocity
Input Velocity
REAL, 1–127
waarmee u de toetsen werkelijk indrukt wilt invoeren. Anders specificeert u de gewenste waarde. p (piano) = 60, mf (mezzo forte) = 90, f (forte) = 120.
De draaiknop en knoppen voor invoer gebruiken
Bij deze methode gebruikt u de cursor knoppen om de stap en de in te voeren tone te specificeren, en de VALUE knop of [DEC] [INC] om de velocity van de noot te specificeren.
Deze methode is handig als u een bestaand patroon bewerkt of wij­zigt.
1. In het RHYTHM PATTERN EDIT scherm, drukt u op [7 (STP REC)] om het markeringsteken () te verwijderen.
Ga als volgt met step-recording verder.
• Gebruik de cursor knoppen om de stap en de tone die u wilt invoeren te specificeren. * Wanneer deze methode voor invoer wordt gebruikt, kan het
toetsenbord niet gebruikt worden om de tone te specificeren. (in tegenstelling tot step-recording, kan het toetsenbord geen noten invoeren).
* Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de velocity
waarde in te voeren.
* Door de VALUE knop helemaal naar rechts te draaien )of
[INC] te gebruiken om de waarde maximaal te verhogen’,
kunt u een boog invoeren. * U kunt ook een boog invoeren door [3 (TIE)] in te drukken. * Om een rust in te voeren, drukt u op [4 (REST)]. * Om het patroon dat u invoert van te voren te bekijken, drukt u
op [5 (PREVU)] om een markeringsteken () weer te geven.
Maximaal zestien ritme tones kunnen in één patroon worden gebruikt.
76
2. Als u klaar bent met invoeren, drukt u op [6 (EXIT)].
Page 77
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
Een ritmepatroon opslaan (WRITE) Een ritmegroep creëren
Het ritmepatroon dat u creëert is tijdelijk, en zal verloren gaan als u de stroom uitzet of een ander patroon selecteert. Als u het door u ge­creëerde patroon wilt behouden, slaat u het in het interne geheugen op.
1. Nadat een ritmepatroon in het RHYTHM PATTERN EDIT scherm is gecreëerd, drukt u op [EXIT] om naar het RHYTHM PATTERN scherm te gaan.
2. Druk op [7 (WRITE).
Het RHYTHM PATTERN NAME scherm verschijnt.
fig.RhyPtnWrite_70
3. Geef het ritmepatroon een naam.
Voor details over het toewijzen van een naam, zie p.44.
4. Als de naam is toegewezen, drukt u op [7 (WRITE).
Een scherm waarin de opslagbestemming aangegeven kan wor­den verschijnt.
5. Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [ ] [ ] om de opslag- bestemming te selecteren.
6. Druk op [7 (WRITE).
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
Naast de ritmegroepen die geboden worden, kunt u uw eigen ritme­groepen creëren.
1. Druk op [RHYTHM PATTERN], zodat dit verlicht is.
Het RHYTHM GROUP scherm verschijnt.
2. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar het ritmegroep nummer te verplaatsen.
3. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de ritmegroep die u wilt bewerken te selecteren.
4. Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [6 (GRP EDIT)].
Het RHYTHM GROUP scherm verschijnt.
fig.RhythmGroup_70
5. Gebruik [ ] [ ] om het ritmepatroon dat u wilt bewerken te selecteren.
Wanneer het RHYTHM GROUP EDIT scherm wordt weergege­ven, kunt u [ ] [ ] gebruiken om van ritmegroep te ver­anderen, en [ ] [ ] om van ritmepatronen te veran-
deren.
6. Gebruik [ ] [ ] om een parameter te selecteren.
7. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewer-
ken.
7. Druk op [7 (EXEC)] om de data op te slaan.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
Parameter Waarde Uitleg
Pattern
Rhythm Set
Om het geselecteerde ritmepatroon te beluisteren, drukt u op [5 (PREVU)] om een markeringteken () weer te geven.
Om het RHYTHM GROUP EDIT scherm te verlaten, drukt u op [6 (EXIT)].
U001–256, P001–256
USER: 001–032, PRST: 001–032, GM: 001–009, XP-A 001–, XP-B 001–
Ritmepatroon dat door de functieknop gespeeld zal worden.
Ritmeset die gebruikt zal worden.
77
Page 78
Hoofdstuk 4. De Song Player gebruiken
Een door u gecreëerde ritmegroep opslaan (WRITE)
Een door u gecreëerde ritmegroep is tijdelijk, en zal verloren gaan als u de stroom uitzet of een andere groep selecteert. Om de door u ge­creëerde ritmegroep te behouden, moet deze in het interne User ge­heugen worden opgeslagen.
1. In het RHYTHM GROUP EDIT scherm creëert u een ritmegroep.
2. In het RHYTHM GROUP EDIT scherm, drukt u op [7 (WRITE)].
Het RHYTHM GROUP NAME scherm verschijnt.
U kunt het RHYTHM GROUP NAME scherm ook vanuit het RHY­THM GROUP scherm bereiken, door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [7 (WRITE)] te drukken.
fig.RhyGrpWrite_70
3. Geef de ritmegroep een naam.
Voor details over het toewijzen van een naam, zie p.44.

Een klik in de maat van het tempo beluisteren (SONG/CLICK OUT jack)

Als een SMF song wordt afgespeeld, kunt u een koptelefoon, aange­sloten op de SONG/CLICK OUT jack op het achterpaneel, gebruiken om een klikgeluid te horen.
Stereo koptelefoon
Als u een geluidsbestand afspeelt (in plaats van een SMF song), wordt alleen het geluid van die song uitgestuurd.
4. Als u een naam heeft toegewezen, drukt u op [7 (WRITE)].
Een scherm, waarin de opslagbestemming aangegeven kan wor­den, verschijnt.
5. Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [ ] [ ] om de opslag- bestemming te selecteren.
6. Druk op [7 (WRITE)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
7. Druk op [7 (EXEC)] om de data op te slaan.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
De ritmegroep instelling kan als onderdeel van elke Performance worden opgeslagen. Druk op [WRITE] om de instelling in de Per­formance op te slaan.
Stereo kabel
WitRood
of
Mengpaneel, enz.
Dit is handig als iemand op drums meespeelt, terwijl de Song Player van de JUNO-STAGE wordt gebruikt om een song af te spelen.
Gedetailleerde instellingen voor volume en de tone van het klik­geluid, dat via de SONG/CLICK OUT jack wordt uitgevoerd, kunnen gemaakt worden, en ook kan gespecificeerd worden wat er via de SONG/CLICK OUT jack wordt uitgevoerd. Voor details, zie ‘[2 (CLICK/OUT)]’ (p.151).
Monitor luidsprekers
(versterkt)
78
Door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [TAP TEMPO] te druk­ken, krijgt u toegang tot een scherm waar instellingen voor het klikgeluid gemaakt kunnen worden. Voor details over de instellin­gen, zie ‘System Menu [5 (CLICK/PLAYER)]’(p.151).
Page 79

Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen

3. Druk op [7 (SWITCH)].

Effecten toepassen

Hoe effecten in elke mode worden behandeld
Het EFFECT SWITCH venster verschijnt.
fig.FxSw2
Patch mode (p.80)
In de Patch mode kunnen multi-effecten (MFX), Chorus, en Reverb op elke Patch of ritmeset worden toegepast. Hetzelfde effect wordt op elke Tone toegepast.
Door de hoeveelheid signaal dat van elke Tone naar elk effect wordt gestuurd aan te passen, kan de diepte van het effect voor elke Tone worden ingesteld.
De instellingen van de bewerkte Patch of ritmeset, zullen verloren gaan als u een andere Patch of ritmeset selecteert. Als u de bewerkte instellingen wilt behouden, drukt u op [WRITE] om de Patch of ritmeset instellingen als een User Patch op te slaan (p.97, p.123).
Performance mode (p.82)
In de Performance mode kunnen drie multi-effecten (MFX1, MFX2, MFX3), één Chorus, en één Reverb op elke Performance worden toe­gepast.
De drie multi-effecten, Chorus en Reverb kunnen allen werken volgens de effectinstellingen van de Performance of volgens de effectinstellin­gen van de Patch of ritmeset die aan het door u gespecificeerde Part zijn toegewezen.
Bovendien kunnen de drie multi-effecten niet alleen individueel worden gebruikt, maar ook als een combinatie van multi-effecten.
De effectinstellingen van een Performance die u bewerkt, zullen verlo­ren gaan als u een andere Performance selecteert. Om de bewerkte instellingen te behouden, drukt u op [WRITE] om de Performance in­stellingen als een User Performance op te slaan (p.133).
(Voorbeeldscherm in de Performance mode)
4. Druk op [2 (MFX)] –[6 (REVERB)] om elk effect aan of uit te zetten.
Het effect wordt aan of uitgezet, elke keer dat u op de knop drukt.
5. Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [7 (CLOSE)] of [EXIT].
U keert naar het EFFECT ROUTING scherm terug.
Effectinstellingen maken
1. In de geschikte mode selecteert u de Patch of Performance, waarop u effecten wilt toepassen.
2. Druk op [EDIT].
3. Druk op [6 (EFFECT EDIT)] of gebruik de VALUE knop of [ ]
[ ] om ‘EFFECT EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
4. Druk op [2 (ROUTING)]-[6 (REVERB)] om het effect waarvoor u instellingen wilt maken te selecteren.
Als u in de Performance mode bent, en u [3 (MFX)] heeft geselec­teerd, kunt u op [2 (MFX1)]-[4 (MFX3)] drukken om het effect dat u wilt bewerken te selecteren.
fig.FxSetting_70
‘Over de effecten’ (p.40) in ‘Hoofdstuk 1. Overzicht’.
Effecten aan/uitzetten (Effect Switch)
De ingebouwde effecten van de JUNO-STAGE kunnen als één geheel aan en uit worden gezet. Zet deze op OFF als u het onverwerkte ge­luid wilt beluisteren bij het creëren van een geluid of als u een externe effectprocessor wilt gebruiken, in plaats van de ingebouwde effecten.
De effect aan/uit instelling kan niet worden opgeslagen.
1. Druk op [EDIT].
2. Druk op [6 (EFFECT EDIT)] of gebruik de VALUE knop of [ ]
[ ] om ‘EFFECT EDIT’ te selecteren, en druk dan op [ENTER].
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
(Voorbeeld van MFX1 scherm in de Performance mode)
5. Terwijl de cursor zich op de bovenste regel van het scherm bevindt, gebruikt u de VALUE knop of [DEC] [INC] om het gewenste effecttype te selecteren.
6. Gebruik de cursorknoppen om de cursor te verplaatsen naar de parameter die u wilt bewerken.
7. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewer­ken.
8. Als u klaar bent met bewerken, drukt u op [EXIT].
79
Page 80
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen

Effecten toepassen in de Patch mode

In de Patch mode kunt u één multi-effect (MFX), één Chorus en één Reverb gebruiken.
Signaalstroom en parameters (EFFECT ROUTING)
Hier kunnen algehele instellingen voor effecten gemaakt worden, zoals de uitvoerbestemming en het niveau van de verscheidene signalen.
fig.Routing
2
1
3
4
Details over het maken van instellingen vindt u bij ‘Effect instellingen maken’ (p.79).
Parameter Reeks Uitleg
Tone Select
1
(Rhythm Key Select)
7
5
8
6
9
1–4 (A0–C8)
10
11
12
13
De Tone (ritme tone) die bewerkt wordt.
Als u een ritmeset heeft geselecteerd zal dit de Rhythm Key Select zijn.
Tone Output Level 0–127
2
Tone Chorus Send
3
Level
Tone Reverb Send
4
Level
MFX Type 0–79
5
Patch Output Assign
(Rhythm Output Assign)
0–127 Niveau van het signaal van elke Tone naar de Chorus.
0–127 Niveau van het signaal van elke Tone naar de Reverb.
MFX, L+R, L, R, TONE
6
MFX,
Tone OUTPUT Assign
MFX Output Level 0–127 Volume van het geluid dat door het multi-effect is gegaan.
7
MFX Chorus Send
8
Level
MFX Reverb Send
9
Level
Chorus Type 0–3
10
L+R, L, R
0–127 Hoeveelheid Chorus die op het geluid, dat door het multi-effect is gegaan, wordt toegepast.
0–127 Hoeveelheid Reverb die op het geluid, dat door het multi-effect is gegaan, wordt toegepast.
Niveau van het signaal dat van elke Tone naar de bij Output Assign ( ) gespecificeerde bestem­ming wordt gestuurd.
Type multi-effect dat gebruikt zal worden (kies uit 79 types)
Voor details over elk multi-effect, zie ‘Multi-Effects Parameters (MFX1-3, MFX)’ (p.163).
Specificeert hoe het onverwerkte geluid van de Patch (ritmeset) uitgevoerd zal worden. Als u een ritmeset heeft geselecteerd, zal dit de Rhythm Output Assign zijn.
MFX: uitvoer in stereo via het multi-effect. Chorus en Reverb kunnen ook na het multi-effect worden toegepast.
L+R: uitvoer in stereo via de OUTPUT jacks, zonder door het multi-effect te gaan. L: uitvoer in mono via de OUTPUT L jack, zonder door het multi-effect te gaan. R: uitvoer in mono via de OUTPUT R jack, zonder door het multi-effect te gaan. TONE: uitvoer volgens de instellingen van elke Tone.
Specificeert hoe het onverwerkte geluid van elke Tone uitgevoerd zal worden.
MFX: uitvoer in stereo via het multi-effect. Chorus en Reverb kunnen ook worden toegepast, na het multi-effect.
L+R: uitvoer in stereo via de OUTPUT jacks, zonder door het multi-effect te gaan. L: uitvoer in mono via de OUTPUT L jack, zonder door het multi-effect te gaan. R: uitvoer in mono via de OUTPUT R jack, zonder door het multi-effect te gaan.
* De instelling die u hier specificeert is alleen geldig als Patch Output Assign op ‘TONE’ is inge-
steld.
* Als Structure (p.99) op TYPE 02-10 is ingesteld, volgen de instellingen van Tone 1 (3) de instel-
lingen van Tone 2 (4). (Dit komt doordat de uitvoer van Tones 1en 2 in Tone 2 zijn gecombi­neerd, en de uitvoeren van Tones 3 en 4 in Tone 4 gecombineerd zijn).
Type Chorus
0 (OFF): Chorus/Delay wordt niet gebruikt. 1 (CHORUS): Chorus 2 (DELAY): Delay 3 (GM2 CHO): GM2 Chorus
6
80
Page 81
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
Parameter Reeks Uitleg
Type Reverb
0 (OFF): Reverb wordt niet gebruikt.
1 (REVERB): basis Reverb
Reverb Type 0–5
11
Chorus Output Select
12
Chorus Level 0–127 Volume van het geluid dat door de Chorus is gegaan.
Reverb Level 0–127 Volume van het geluid dat door de Reverb is gegaan.
13
MAIN, REV, M+R
2 (SRV ROOM): Reverb die de weerkaatsing van een ruimte meer gedetailleerd simuleert. 3 (SRV HALL): Reverb die de weerkaatsing van een zaal meer gedetailleerder simuleert. 4 (SRV PLATE): simulatie van een plaat echo (een Reverb apparaat dat een metalen plaat
gebruikt) 5 (GM2 REV): GM2 Reverb
Uitvoerbestemming van het geluid dat door de Chorus is gegaan.
MAIN: uitvoer in stereo via de OUTPUT jacks. REV: uitvoer in mono naar Reverb M+R: uitvoer in stereo naar de OUTPUT jacks en in mono naar de Reverb
81
Page 82
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen

Effecten toepassen in de Performance mode

In de Performance mode kunt u drie multi-effecten (MFX1, MFX2, MFX3), één Chorus en één Reverb toepassen. De drie multi-effecten, Chorus en Reverb kunnen allen de effectinstellingen van de Performance gebruiken of de effectinstellingen van de Patch of ritmeset die aan het gespecificeerd Part is toegewezen. Bovendien kunnen de drie multi-effecten niet alleen individueel, maar ook als een combinatie van multi-effecten worden gebruikt.
Signaalstroom en parameters (EFFECT ROUTING)
Hier kunnen algehele instellingen voor effecten gemaakt worden, zoals de uitvoerbestemming en het niveau van de verscheidene signalen.
fig.RoutingPfm_70
7
4
1
2
3
Details over het maken van instellingen vindt u bij ‘Effect instellingen maken’ (p.79).
5
8
6
9
10
11
12
13
14
15
* De hieronder bij , genoemde parameters kunnen voor alle drie de multi-effecten (MFX1-MFX3) bewerkt worden.
Parameter Bereik Uitleg
Part Select
1
Part Output Assign
2
Part Output MFX
3
Select
Part Output Level 0–127 Niveau van signaal dat naar de bestemming, gespecificeerd bij Part Output Assign, wordt gestuurd.
4
Part Chorus Send
5
Level
Part Reverb Send
6
Level
MFX Source
7
MFX Type 0–79
MFX Structure 1–16 Hoe MFX1-3 gecombineerd zullen worden (p.86).
8
7 9 11
UPPER (PART 1), LOWER (PART 2), PART 3–16
MFX, L+R, L, R, PAT
1–3 Multi-effect gebruikt door het Part (kies één van MFX1-3).
0–127 Niveau van signaal dat van elk Part naar de Chorus wordt gestuurd.
0–127 Niveau van signaal dat van elk Part naar de Reverb wordt gestuurd.
PRF, UP (P1), LO (P2), P3–P16
Het Part waarvoor instellingen worden gemaakt.
Specificeert hoe het onverwerkte geluid van elk Part uitgestuurd zal worden.
MFX: uitvoer in stereo via het multi-effect. Chorus en Reverb kunnen ook na het multi-effect worden toegepast.
L+R: uitvoer in stereo via de OUTPUT jacks, zonder door het multi-effect te gaan. L: uitvoer in mono via de OUTPUT L jack, zonder door het multi-effect te gaan. R: uitvoer in mono via de OUTPUT R jack, zonder door het multi-effect te gaan. PAT: uitvoer volgens de instellingen van de Patch of ritmeset die aan het Part is toegewezen.
Multi-effect parameter instelling die door de Performance wordt gebruikt
PRF: gebruik de multi-effect instellingen van de Performance UP (P1-P16: gebruik de multi-effect instellingen van de Patch of ritmeset die aan het
gespecificeerde Part is toegewezen.
Type multi-effect dat gekozen wordt (kies uit 79 types)
Voor details over elk multi-effect, zie ‘Multi-Effects Parameters (MFX1-3, MFX)’ (p.163).
82
MFX Output Level 0–127 Volume van het geluid dat door het multi-effect is gegaan.
9
MFX Chorus Send
10
Level
MFX Reverb Send
11
Level
0–127 Hoeveelheid Chorus die op het geluid, dat door het multi-effect is gegaan, wordt toegepast.
0–127 Hoeveelheid Reverb die op het geluid, dat door het multi-effect is gegaan, wordt toegepast.
Page 83
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
Parameter Bereik Uitleg
PRF,
Chorus Source
UP (P1), LO (P2), P3–P16
12
Chorus Type 0–3
PRF,
Reverb Source
UP (P1), LO (P2), P3–P16
13
Reverb Type 0–5
Chorus Output Select
14
Chorus Level 0–127 Volume van het geluid dat door de Chorus is gegaan.
Reverb Level 0–127 Volume van het geluid dat door de Reverb is gegaan.
15
MAIN, REV, M+R
Chorus parameters die door de Performance worden gebruikt
PRF: gebruik de Chorus instellingen van de Performance UP (P1)-P16: gebruik de Chorus instellingen van de Patch of ritmeset die aan het
gespecificeerde Part zijn toegewezen.
Type Chorus
0 (OFF): Chorus/Delay wordt niet gebruikt. 1 (CHORUS): Chorus 2 (DELAY): Delay 3 (GM2 CHO): GM2 Chorus
Reverb parameter instelling gebruikt door de Performance
PRF: gebruik de Reverb instellingen van de Performance UP (P1)-P16: gebruik de Reverb instellingen van de Patch of ritmeset die aan het
gespecificeerde Part zijn toegewezen.
Type Reverb
0 (OFF): Reverb wordt niet gebruikt. 1 (REVERB): basis Reverb 2 (SRV ROOM): Reverb die de weerkaatsing van een ruimte meer gedetailleerd simuleert. 3 (SRV HALL): Reverb die de weerkaatsing van een zaal meer gedetailleerder simuleert. 4 (SRV PLATE): simulatie van een plaat echo (een Reverb apparaat dat een metalen plaat
gebruikt) 5 (GM2 REV): GM2 Reverb
Uitvoerbestemming van het geluid dat door de Chorus is gegaan
MAIN: uitvoer in stereo naar de OUTPUT jacks REV: uitvoer in mono naar Reverb M+R: uitvoer in stereo naar de OUTPUT jacks en in mono naar de Reverb.
Als u een Part nummer als de MFX Source, Chorus Source of Reverb Source heeft gespecificeerd
Als u een Part nummer als een Source (bron) specificeert, zodat de instellingen van de Patch of ritmeset worden gebruikt, zullen die instellingen in het effect instellingsscherm van de Performance worden getoond, en kunnen bewerkt worden.
Als u de door u gemaakte veranderingen wilt behouden, drukt u op [WRITE] om de instellingen van de Patch of ritmeset op te slaan (p.97, p.123). Vervolgens moet u de instellingen van de Performance ook opslaan (p.133).
83
Page 84
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen

Multi-effect instellingen (MFX1-3)

Vanuit het EFFECT ROUTING scherm (p.82), drukt u op [3 (MFX)] om naar het MFX scherm te gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste waarde te kiezen.
Parameter Reeks Uitleg
(MFX Type)
Parameters for each MFX type
00: THRU– 79: VOCODER
Bewerk de parameters van het door u geselecteerde MFX type. Zie ‘Multi-Effects Parameters (MFX1-3, MFX)’ (p.163).
Een multi-effect via MIDI besturen (MFX1-3 CTRL)
Selecteert het type multi-effect dat door MFX wordt gebruikt. Kies ’00: THRU’ als u geen multi-effect wilt toepassen.
fig.
In het MFX scherm (p.84) (of het MFX STRUCTURE scherm (p.86)), drukt u op [4 (CTRL)] als u in de Patch mode bent of [6 (CTRL)] als u in de Performance mode bent. Het MFX CTRL scherm verschijnt.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te specifice­ren.
In de Performance mode kunt u het multi-effect (MFX1, MFX2, MFX3) dat u wilt bewer­ken selecteren als u één keer of vaker op [6 (CTRL)] drukt.
Multi-Effect Control
Om het volume of de delay tijd van het multi-effect vanaf een extern MIDI apparaat te besturen, moet u normaalgesproken System Exclusive berichten (MIDI berichten specifiek van de JUNO-STAGE) verzenden. System Exclusive berichten zijn echter ingewikkelder in te stellen, en voor deze berichten moet een grotere hoeveelheid data worden verzonden.
Daarom kunt u op de JUNO-STAGE control changes en andere algemene MIDI berichten gebruiken om de meest belangrijke multi-effect parameters te besturen.
U gebruikt bijvoorbeeld de pitch bend hendel om de mate van vervorming te versturen of de aanslag op het toetsenbord om de delay tijd te verande­ren. De parameters die op deze manier bestuurd kunnen worden, zijn van te voren vastgelegd voor elk type multi-effect. Deze parameters worden met een ‘#’ in de parameterlijst bij ‘Multi-Effects Parameters (MFX1-3, MFX)’ (p.163) aangegeven.
‘Multi-Effect Control’ is de mogelijkheid van het gebruik van MIDI berichten op deze manier om multi-effect parameters in Real Time te besturen. Voor elke MFX1-3 kunnen maximaal vier multi-effect control toewijzingen gespecificeerd worden.
Om multi-effect control te kunnen gebruiken, moet u specificeren welk MIDI bericht (Source) welke parameter met welke gevoeligheid (Sens) zal besturen (Destination).
Als een vervanging voor multi-effect control, kunt u ook matrix control gebruiken (p.110) om belangrijke multi-effect parameters in Real Time te besturen.
84
Page 85
Parameter Reeks Uitleg
Specificeert het MIDI bericht dat de corresponderende MFX Control parameter zal besturen.
OFF,
Source (1–4)
(Control Source)
Destination (1–4)
(Control Destination)
Sens (1–4)
(Control Sensitivity)
MFX Control Channel 1–16, OFF
CC01–31, CC33–95, PITCH BEND, AFTERTOUCH, SYS CTRL 1–4
Refer to “Multi-Effects parameters (MFX1–3, MFX)” (p. 163)
-63–+63
OFF: MFX wordt niet gebruikt CC01-31: Controller nummer 1-31 CC33-95: Controller nummer 33-95 PITCH BEND: pitch bend AFTERTOUCH: Aftertouch SYS CTRL 1-4: gebruik de controller die door de Systeeminstelling Sys Ctrl 1-4 Source
is toegewezen (p.148).
Selecteert de multi-effect parameter die door control source 1-4 bestuurd zal worden. Het type parameters dat geselecteerd kan worden, is afhankelijk van het type multi-effect dat
u bij MFX Type heeft geselecteerd.
Specificeert de diepte van multi-effect control. Specificeer een positieve (+) waarde als u de waarde van de toegewezen bestemming in po-
sitieve richting (groter, naar rechts, sneller, enz.) wilt veranderen of specificeer een negatieve (-) waarde als u de waarde in negatieve richting (kleiner, naar links, langzamer) wilt veran­deren.
Grotere waardes staan een grotere hoeveelheid control (besturing) toe.
Specificeer het ontvangstkanaal dat gebruik zal worden wanneer MFX wordt gebruikt om de multi-effect parameter in Real Time te besturen, als MFX 1-3 Source (p.82) op ‘PRF’ is inge­steld.
Laat dit op ‘OFF’ staan als u MFX Control niet gebruikt.
* Deze parameter is niet beschikbaar in de Patch mode.
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen
Een Patch of ritmeset bevat parameters die specificeren of pitch bend, controller nummer 11 (expressie), en controller nummer 64 (Hold 1) voor elke Tone of ritme tone ontvangen zullen worden (p.112, p.124). Als deze instellingen op ‘ON’ staan, zal het ontvangen van dat MIDI bericht niet alleen de instelling van de toegewezen bestemmingsparameter veranderen, maar zal ook de corresponderende pitch bend, expressie of Hold 1 effect toegepast worden. Laat deze op ‘OFF’ staan als u alleen de multi-effect parameter wilt besturen.
Een Performance bevat parameters die specificeren of specifieke MIDI berichten op elk MIDI kanaal ontvangen zullen worden (p.138). Als u multi-effect control wilt gebruiken, moet u zorgen dat ontvangst voor het corresponderende MIDI bericht is ingeschakeld.Wanneer MIDI berich­ten iet ontvangen kunnen worden, zal multi-effect control niet werken.
85
Page 86
Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen

Specificeren hoe multi-effecten gecombineerd worden (MFX STRUCTURE)

Hier kunt u specificeren hoe MFX 1-3 gecombineerd zullen worden.
Deze parameter bestaat niet in de Patch mode.
fig.
In het MFX scherm *p.84) of MFX CTRL scherm (p.84), drukt u op [5 (STRUCT)] om naar het MFX STRUCTURE scherm te gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stellen.
Parameter Reeks Uitleg
MFX Structure TYPE01–TYPE16 Specificeert hoe MFX 1-3 gecombineerd zullen worden.
MFX1–3 00 (THRU)–79 Specificeert het multi-effect type voor elke MFX 1-3.

Chorus instellingen (CHORUS)

Parameter Reeks Uitleg
(Chorus Type)
Parameters for each Chorus type
00:OFF– 03:GM2 CHORUS
Stelt de parameters van het geselecteerde Reverb type in. Zie ‘Reverb parameters’ (p.191).
Selecteert het type Chorus. Kies ’00: OFF’ als u geen Chorus wilt toepassen.

Reverb instellingen (REVERB)

Parameter Reeks Uitleg
(Reverb Type)
Parameters voor elk Reverb type
00:OFF– 05:GM2 REVERB
Stel de parameters van het geselecteerde Reverb type in. Zie ‘Reverb Parameters’ (p.191).
Selecteert het type Reverb. Kies ‘0: OFF’ als u geen Reverb wilt toepassen.
fig.
Vanuit het EFFECT ROUTING scherm (p.80, p.82), drukt u op [4 (CHORUS)] om naar het CHORUS scherm te gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stellen.
Vanuit het EFFECT ROUTING scherm (p.80, p.82), drukt u op [5 (REVERB)] om naar het REVERB scherm te gaan.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar de parameter die u wilt bewerken te verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stellen.
86
Page 87

Hoofdstuk 6. Spelen met een microfoon

Een microfoon aansluiten

fig.mic-connect
Dynamische microfoon
Afhankelijk van de positie van de microfoon, relatief aan de luidsprekers, kan akoestische feedback optreden (een jankend of huilend geluid). Als dit gebeurt, neemt u de volgende maatregelen:
• Verander de richting van de microfoon.
• Plaats de microfoon op meer afstand van de luidsprekers.
• Verlaag het volume.
of
Het volume van de microfoon aanpassen
Stel de [MIC VOLUME] knop in om het volume aan te passen.
Reverb op de microfoon toepassen
1. Druk op MIC IN [REVERB], zodat dit verlicht is.
U kunt gedetailleerde instellingen maken voor de Reverb die op de microfoon wordt toegepast. Zie ‘Gedetailleerde instellingen voor de MIC INPUT (MIC Input Setting)’ (p.154).
Een condensator microfoon gebruiken
Als u een condensator microfoon, waarvoor fantoomvoeding is ver­eist, wilt aansluiten, moet de fantoomvoeding instelling als volgt wor­den veranderd.
• U moet deze instelling op ‘OFF’ laten staan, tenzij u een condensator microfoon, waarvoor fantoomvoeding is vereist, aansluit. Als een dynamische microfoon van fantoomvoeding wordt voorzien, kunnen storingen optreden. Raadpleeg de handleiding van de microfoon.
• Deze instelling kan niet worden opgeslagen. Fantoomvoeding is op ‘OFF’ ingesteld, elke keer dat de JUNO-STAGE wordt aangezet.
1. Draai de [VOLUME] knop naar links, tot op de ‘MIN’ positie.
2. Druk op [MENU].
Het Top menu venster verschijnt.
3. Gebruik [ ] [ ] om ‘2. Mic Input Setting’ te selecteren, en druk op [ENTER].
4. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar ‘Phantom Power’ (Fantoomvoeding) te verplaatsen.
5. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de instelling op ‘ON’ te zetten.
Condensator microfoon
De Vocoder gebruiken
De JUNO-STAGE gebruikt MFX voor simulatie van een vocoder.
1. Druk op [PATCH], zodat dit verlicht is.
U bevindt zich in de Patch mode.
2. Selecteer ‘PRST 1027 VOCODER Ens’ als de Patch.
Details over het selecteren van een Patch vindt u bij ‘Patches selecteren in de Patch mode’ (p.45).
3. Terwijl u op het toetsenbord speelt, spreekt of zingt u in de microfoon.
De vocoder wordt op het geluid van de microfoon toegepast. Er is geen geluid als u alleen op het toetsenbord speelt, zonder in de microfoon te spreken/zingen.
Zelfs voor andere Patches dan PRST1027 kan het vocoder effect worden toegepast, door ’79: VOCODER’ als het effect te selecteren.
De Vocoder instellingen veranderen
1. Selecteer ‘PRST 1027 VOCODER Ens’ als de Patch.
2. Druk op [EDIT].
3. Druk op [6 (EFFECT EDIT)] of gebruik de VALUE knop om ‘EFFECT
EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
4. Druk op [3 (MFX)].
Het MFX scherm verschijnt. In dit geval zal ’79: VOCODER’ voor MFX geselecteerd worden.
5. Gebruik de cursor knoppen om de parameter die u wilt bewerken te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewerken.
Parameter
Mic Sens 0–127
Synth Level 0–127
Mic Mix 0–127
Level 0–127
Als u de bewerkte instellingen wilt bewaren, slaat u de Patch als een User Patch op. Voor details, zie ‘Een door u gecreëerde Patch opslaan ([WRITE)])’ (p.97).
Om naar het MIC INPUT scherm te gaan (p.154), houdt u [SHIFT] ingedrukt, en, drukt u op MIC IN [REVERB]. Als u ‘MIC Mode’ in het MIC INPUT scherm op ‘VOCODER ONLY’ instelt, wordt het geluid van de microfoon uitgestuurd als u ’79: VOCODER’ als het effect heeft geselecteerd. Dit is handig als u wilt voorkomen dat ongewenste geluiden van de microfoon worden uitgestuurd, bijvoorbeeld als u live speelt.
Waarde Uitleg
Past de invoer gevoeligheid van de microfoon aan.
Past het ingangsniveau van het instrument aan.
Past de hoeveelheid geluid van de microfoon, dat aan de uitvoer van de vocoder wordt toegevoegd aan.
Past het volumeniveau van het geluid dat door de vocoder is gegaan aan.
87
Page 88

Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten

Over MIDI

MIDI (Musical Instrument Digital Interface) is een standaard specifica­tie waarmee muzikale data tussen elektronische instrumenten en com­puters uitgewisseld kan worden. Als een MIDI kabel tussen apparaten met MIDI aansluitingen is aangesloten, kunt u meerdere apparaten via één enkel toetsenbord bespelen, ensembles uitvoeren met gebruik van meerdere MIDI instrumenten, de instellingen programmeren om auto­matisch te veranderen tijdens de voortgang van de song, en meer.
Over MIDI aansluitingen
De JUNO-STAGE is uitgerust met de volgende types MIDI aansluitin­gen, en elk heeft de volgende rol.
fig.midiconnector
MIDI IN aansluiting
Deze aansluiting ontvangt MIDI berichten die vanaf een extern MIDI apparaat zijn verstuurd. Als de JUNO-STAGE MIDI berichten ont­vangt, kan deze reageren door noten te spelen, van geluid te veran­deren, enz.
fig.MidiCh1_j.eps
Zender A
Zender B
Zender C
Er zijn zestien MIDI kanalen: 1-16. Normaalgesproken stelt u het ont­vangende apparaat zo in, dat alleen de kanalen die ontvangen moe­ten worden, daadwerkelijk ontvangen zullen worden.
Voorbeeld:
Tel het verzendende apparaat zo in, dat het op kanaal 1 en 2 ver­zendt, stel geluidsmodule A in op het ontvangen van alleen kanaal 1,en stel geluidsmodule B in op het ontvangen van alleen kanaal 2. Met deze opstelling kunt u een ensemble creëren, waarbij geluidsmo­dule A een gitaargeluid speelt, terwijl geluidsmodule B een bas geluid speelt.
fig.MidiCh2_j.eps
Wanneer de JUNO-STAGE als een geluidsmodule wordt gebruikt, kunt u maximaal zestien kanalen gebruiken.. geluidsmodules die meerdere kanalen aan data gelijktijdig kunnen ontvangen, en verschil­lende geluiden op elk kanaal kunnen spelen, worden multi timbrale geluidsmodules genoemd.
MIDI OUT MIDI IN MIDI THRU
Zendkanaal: 1, 2
MIDI toetsenbord
De kabel van de antenne vervoert de Tv signalen van vele zenders.
De TV is ingesteld op het kanaal van de zender die u wilt bekijken.
Ontvangstkanaal: 1 Geluids­module
A
Geluids­module
B
Ontvangstkanaal: 2
MIDI IN
MIDI OUT aansluiting
Deze aansluiting verzendt MIDI berichten naar een extern MIDI appa­raat. Gebruik deze als u een extern MIDI apparaat wilt besturen.

MIDI kanalen en multimbrale geluidsgenerators

MIDI kan meerdere stromen uitvoeringsdata via één enkele MIDI kabel overdragen. Dit is mogelijk dankzij het concept van MIDI kanalen. Via MIDI kanalen kan een ontvangend apparaat alleen letten op de berichten die voor dat apparaat zijn bedoeld, en niet op berichten die voor een ander apparaat zijn bedoeld. Op een bepaalde manier zijn MIDI kanalen gelijk aan televisie kanalen. Door het veranderen van het ontvangstkanaal van een televisie, kunt u programma’s bekijken die door verschillende stations worden uitgezonden. Dit komt omdat de televisie alleen de gewenste data kiest uit de verscheidenheid aan data die wordt uitgezonden. Op dezelfde manier kan een instrument binnenkomende data, die naar het instrument wordt gestuurd, via MIDI onderscheiden en gebruiken.
GM
GM (General MIDI) is een serie aanbevelingen, waarmee de MIDI mogelijkheden van geluidsmodules onder fabrikanten ge­standaardiseerd kunnen worden. Geluidsmodules of muziek data die aan de GM standaard voldoen, dragen het GM logo
( ). Muziekdata met het GM logo kan op elke geluidsmo-
dule die het GM logo draagt worden afgespeeld, en zal feitelijk dezelfde muzikale uitvoering produceren.
GM2
GM2 ( ) patibel is met de originele GM aanbevelingen, en staan een ho-
ger niveau aan muzikale expressie en compatibiliteit toe. Dit be­slaat onderwerpen die niet door de originele GM aanbevelin­gen werden gedekt, zoals manieren waarop geluiden bewerkt kunnen worden, en hoe effecten behandeld moeten worden. Ook heeft dit meer beschikbare geluiden.
is een serie aanbevelingen, die opwaarts com-
88
Page 89
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten

De JUNO-STAGE als Master Keyboard gebruiken (MIDI Controller Mode)

U kunt externe MIDI apparaten op de MIDI OUT van de JUNO-STAGE aansluiten, en de JUNO-STAGE gebruiken om de aangesloten MIDI apparaten te besturen.
Aansluit voorbeeld
fig.midi-contoroll_e.eps
MIDI geluidsmodule
MIDI IN
MIDI OUT
JUNO-STAGE
1. Druk op [MIDI CONTROLLER], zodat dit verlicht is.
Het MIDI CONTROLLER scherm verschijnt, en de JUNO-STAGE bevindt zich in de MIDI Controller mode.
Als u op één van de [0]-[9] knoppen drukt, wordt het Program Change bericht dat aan de betreffende knop is toegewezen ver­zonden.
U kunt aan de SOUND MODIFY knoppen draaien om Control Change berichten te verzenden.
2. Om de MIDI Controller mode te verlaten, drukt u op [MIDI CON­TROLLER] om de verlichting van de knop uit te zetten.
De D Beam controller en [S1] [S2] zullen niet werken als u zich in de MIDI Controller mode bevindt.
Het zendkanaal specificeren
Stel het zendkanaal van de JUNO-STAGE zo in, dat het overeenkomt met het kanaal dat het externe MIDI apparaat gebruikt voor ont­vangst.
1. In het MIDI CONTROLLER scherm gebruikt u de cursor knoppen om de cursor naar de ‘MIDI Ch’ waarde te verplaatsen.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewer­ken.
Reeks: 1-16
Voor details over de manier waarop het ontvangstkanaal van het externe MIDI apparaat wordt ingesteld, raadpleegt u de gebrui­kershandleiding.
Gedetailleerde instellingen in MIDI Controller mode
fig.disp-midicontroll.eps
U kunt het toetsenbord op de Split (p.51) of Dual (p.51) modes instellen, zelfs in de MIDI Controller mode. Als u op het toetsen­bord speelt, zal de uitvoeringsdata van de Upper en Lower Parts via de MIDI kanalen, die voor elk zijn toegewezen, worden ver­zonden. Operaties van de [0]-[9] knoppen of de SOUND MODIFY knoppen worden naar het MIDI kanaal van het Part dat
met wordt aangegeven verzonden.
De nootnummers die in de MIDI Controller mode worden verzon­den, worden bepaald door de toets die u indrukt, de transpositie instelling (p.52), en de Octave Shift instelling (p.52) die u in de MIDI Controller mode specificeert.
U kunt de Arpeggio (p.60) en Chord Memory (p.64) functies gebruiken, zelfs als u zich in de MIDI Controller mode bevindt.
1. In het MIDI Controller scherm gebruikt u de cursor knoppen om de parameter die u wilt bewerken te selecteren.
2. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewer­ken.
Parameter
Local Sw
MIDI Ch
Knop
PC
MSB MSB die wordt verzonden.
LSB LSB die wordt verzonden.
Knob
Uitleg Reeks
Specificeert of MIDI berichten naar de interne geluidsgenerator van de JUNO-STAGE zelf worden gestuurd als u de JUNO­STAGE bedient.
Specificeert het kanaal waarop MIDI berichten worden verzonden.
Selecteert het nummer van de knop waaraan u een MSB, LSB, en PC toewijst.
Program Change nummer dat wordt verzonden.
Selecteert de SOUND MODIFY knop waarvoor u een controller toewijzing maakt.
OFF, ON
1–16
0–9
1–128
0-127, OFF (als u ‘OFF’ specificeert, is de LSB ook ‘OFF’.
0-127, OFF (als MSB op ‘OFF’ staat, is dit automatisch ook op ‘OFF’ ingesteld.
ATTACK, RELEASE, EQ LOW, EQ HIGH, REVERB, CUTOFF, RESONANCE
89
Page 90
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten
Parameter
(Control Change)
3. Om de instellingen op te slaan, drukt u op [WRITE].
Uitleg Reeks
Specificeert de controller toewijzing voor de geselecteerde SOUND MODIFY knop.
CC01–31, CC33–95, PITCH BEND, AFTERTOUCH

De JUNO-STAGE vanaf een extern MIDI apparaat spelen

Voorbeeldaansluitingen met een extern MIDI apparaat
fig.midi-receive
MIDI OUT
MIDI sequencer
MIDI IN
De Program Change Receive Switch instellen
Hier ziet u, hoe de ontvangst schakelaar voor Program Change en bank select berichten wordt aangezet. In de fabrieksinstellingen zijn deze op‘ON’ ingesteld.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [ ] [ ] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
3. Druk op [4 (MIDI/SYNC)].
4. Druk op [4 (RX)].
5. Gebruik de cursor knoppen om ‘Receive Program Change’ of
‘Receive Bank Select’ te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om deze op ‘ON’ te zet­ten.
7. Om de instellingen op te slaan, drukt u op [WRITE].
Indien u besluit de door u gemaakte veranderingen niet op te slaan, drukt u op [EXIT] om naar het vorige scherm terug te keren.
Voor details over deze instellingen, zie ‘[4 (RX)]’ (p.151).
JUNO-STAGE
Het ontvangstkanaal instellen
Het zendkanaal van het externe MIDI apparaat moet overeenkomen met het ontvangstkanaal van de JUNO-STAGE.
Hier wordt uitgelegd hoe instellingen voor het spelen van de JUNO­STAGE in Patch mode worden gemaakt.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [ ] [ ] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
3. Druk op [4 (MIDI/SYNC)].
4. Druk op [2 (General)].
5. Gebruik [ ] [ ] om ‘Kbd Patch Rx/Tx Channel’ te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde in te stel-
len. Reeks: 1–16
Voor details over het instellen van het zendkanaal van het externe MIDI apparaat, raadpleegt u de gebruikershandleiding van het apparaat.
Als u de JUNO-STAGE in de Performance mode gebruikt, zult u ook instellingen in het MIDI FILTER scherm moeten maken om het ‘Rx (Receive Switch)’, ‘PC (Receive Program Change)’, en ‘BS (Receive Bank Select)’ voor elk Part (p.138) te specificeren, naast de hierboven beschreven instellingen.
90
Page 91
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten

Synchroniseren met een extern MIDI apparaat

Aansluitvoorbeeld
fig.midi-sync_e.eps
MIDI IN
MIDI sequencer
MIDI OUTMIDI IN
JUNO-STAGE
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [ ] [ ] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
3. Druk op [4 (MIDI/SYNC)].
4. Druk op [5 (SYNC)].
5. Gebruik de cursor knoppen om de parameter die u wilt bewerken
te selecteren.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewer­ken.
MIDI OUT
Parameter
Tempo Override
7. Om de instellingen op te slaan, drukt u op [WRITE].
Reeks Uitleg
Als dit op ON staat, wordt het tempo veranderd in de ‘Recommended
OFF, ON
Tempo’ (aanbevolen tempo) instelling van de Performance, als u van Performance verandert.
Synchronisatie data verzenden
Als u wilt dat een extern MIDI apparaat aan de werking van de JUNO-STAGE gesynchroniseerd wordt, maakt u de volgende instellin­gen.
Parameter Waarde
Sync Mode MASTER
Sync Output ON
Parameter
Sync Mode
Sync Output
Reeks Uitleg
Specificeert het signaal volgens welk de JUNO-STAGE zal werken.
MASTER: De JUNO-STAGE is de Master
(meester). Kies deze instelling als u de JUNO-STAGE op zichzelf staand gebruikt, zonder synchronisatie met een extern apparaat.
SLAVE:
MASTER, SLAVE, REMOTE
OFF, ON
De JUNO-STAGE is een Slave (slaaf) apparaat. Kies deze instelling als u wilt dat de JUNO-STAGE werkt volgens MIDI Clock berichten die van een extern apparaat worden ontvangen.
REMOTE: De JUNO-STAGE voert Play,
Continue, en Stop MIDI berichten die van een extern apparaat worden ontvangen uit, maar werkt volgens zijn eigen tempo instelling.
Als dit op ON staat, worden aan synchronisatie gerelateerde MIDI berichten (MIDI Clock, Start, Continue, Stop) naar het externe MIDI apparaat verzonden.
91
Page 92
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten

MIDI berichten met een computer uitwisselen

Als u een in de winkel verkrijgbare USB kabel gebruikt om de USB MIDI aansluiting, op het achterpaneel van de JUNO-STAGE, met een USB aansluiting op de computer te verbinden, kunt u de volgende din­gen doen:
• SMF afgespeeld door MIDI compatibele software kan via de JUNO-STAGE ten gehore worden gebracht.
• MIDI berichten kunnen tussen de JUNO-STAGE en de sequencer software worden uitgewisseld, zodat geavanceerde muziekpro­ductie en bewerking uitgevoerd kan worden.
Aansluitvoorbeeld
fig.midi-usb
Computer
Naar USB aansluiting van de computer
USB kabel
De USB driver installeren
U moet de USB driver installeren als u de software op de bijgele­verde CD-ROM wilt gebruiken.
De driver bevindt zich op de bijgeleverde CD-ROM (JUNO-STAGE Editor CD). Deze kan ook van de Roland website gedownload wor­den.
Roland website:
http://www.roland.com
De correcte driver en de installatie procedure hiervoor zijn afhankelijk van het systeem dat u gebruikt. Lees het Readme bestand op de CD­ROM zorgvuldig door, voordat u verder gaat.
Wat is de USB MIDI driver?
De USB MIDI driver is software die data tussen een computer toe­passing (bijv. sequencer software) en de JUNO-STAGE uitwisselt, wanneer de computer en de JUNO-STAGE via een USB kabel zijn verbonden.
De USB driver stuurt data van de applicatie naar de JUNO­STAGE, en stuurt data van de JUNO-STAGE naar de applicatie.
fig.Driver_j.eps
USB MIDI aansluiting
JUNO-STAGE
Voor details over de besturingsvereisten raadpleegt u de Roland web­site.
Deze informatie is te verkrijgen op de Roland website http:// www.roland.com
Afhankelijk van het type computer kan dit mogelijk niet correct wer­ken. Voor details over de besturingssystemen die ondersteund wor­den, kijkt u op de Roland website.
Opmerking
• Voordat aansluitingen met andere apparatuur worden gemaakt, moet het volume van alle apparatuur geminimali­seerd en de stroom uitgezet worden om storingen en/of beschadigingen aan luidsprekers en andere apparaten te voorkomen.
• Alleen MIDI data kan via USB ontvangen en verzonden wor­den.
• Een USB kabel wordt niet bijgeleverd. Raadpleeg de hande­laar waar u de JUNO-STAGE heeft aangeschaft.
• Zet de JUNO-STAGE aan voordat de MIDI toepassing op de computer wordt opgestart. Zet de stroom van de JUNO-STAGE niet aan of uit, terwijl de MIDI toepassing in werking is.
Toepassing
driver
Computer
USB
USB aansluiting
USB kabel
USB aansluiting
JUNO-STAGE
92
Page 93
Hoofdstuk 7. Een extern MIDI apparaat aansluiten
De USB driver specificeren
Hier ziet u, hoe de USB driver, die gebruikt zal worden wanneer de JUNO-STAGE via de USB MIDI aansluiting op de computer is aange­sloten, gespecificeerd wordt.
Als u deze instelling wilt veranderen, ontkoppelt u de USB kabel voordat u dit doet.
1. Druk op [MENU].
2. Gebruik [ ] [ ] om ‘1. System’ te selecteren, en druk op
[ENTER].
3. Druk op [2 (GENERAL)].
4. Druk op [2 (COMMON)].
5. Gebruik de cursor knoppen om de cursor naar ‘USB Driver’ te
verplaatsen.
6. Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de driver te specifice­ren.
Parameter Waarde Uitleg
Kies dit als u een USB driver van de bijgeleverde CD-ROM of een
VENDER
USB Driver
GENERIC
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Druk op [7 (CLOSE)] om naar het vorige scherm terug te keren.
7. Druk op de [7 (WRITE)] knop.
8. Zet de stroom uit, en dan weer aan.
van de Roland website gedownloade driver wilt gebruiken.
Kies dit als u de generieke driver, die zich in het besturingssysteem van de computer bevindt, wilt gebruiken.

De JUNO-STAGE Editor/ Librarian/Playlist Editor gebruiken

Met de bijgeleverde JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist Editor software kunt u ten volle van het volledige potentieel van de JUNO­STAGE genieten.
Met de JUNO-STAGE Editor kan de computer gebruikt worden om de geluiden en andere instellingen van de JUNO-STAGE te bewerken. Parameters kunnen in het computerscherm aan schuifregelaars en knoppen worden toegewezen, zodat efficiënte bewerking op grafi­sche wijze mogelijk is.
De JUNO-STAGE Librarian is software waarmee de parameters van de JUNO-STAGE als een bibliotheek op de computer beheerd kunnen worden, voor het efficiënt beheren van Patches, ritmeset en Performan­ces.
Playlist Editor is software waarmee speellijsten voor de Song Player (p.68) gemaakt kunnen worden.
De JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist Editor op de computer installeren
Lees het Readme bestand in de ‘JUNO-STAGE Editor/Librarian/Play­list Editor CD’ op de bij de JUNO-STAGE behorende CD-ROM zorg­vuldig door, en installeer de JUNO-STAGE Editor/Librarian/Playlist Editor volgens de aanwijzingen.
Windows gebruikers
Raadpleeg het ‘Readme_E.txt’ op de ‘JUNO-STAGE Editor CD’ CD­ROM.
Macintosh gebruikers
Raadpleeg het ‘Readme_E.txt’ op de ‘JUNO-STAGE Editor CD’ CD­ROM.
Als u de ‘USB Driver’ instelling verandert, moet u daarna de stroom uit, en weer aan zetten om u ervan te verzekeren dat de JUNO-STAGE correct werkt.
Aansluitingen maken
1. Stel de USB Driver selectie op ‘VENDER’ in.
Zie ‘De USB driver specificeren’ (p.93).
2. Gebruik een (apart verkrijgbare) USB kabel om de JUNO-STAGE met de computer te verbinden.
Raadpleeg het aansluitvoorbeeld (p.92).
93
Page 94

Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches

‘Bewerking’ is het proces van het wijzigen van de waardes van de verscheidene instellingen (parameters) van de JUNO-STAGE. In dit hoofdstuk wordt de procedure voor Patch bewerking, en hoe de Patch parameters werken uitgelegd.
De Patches van de JUNO-STAGE zijn in drie groepen ondergebracht: User, Preset, en GM. U kunt ook maximaal twee Wave uitbreidings­kaarten installeren (SRX serie, apart verkrijgbaar).
De volgende Patch groepen zijn beschikbaar.
USER
Dit is een groep herschrijfbare Patches binnen de JUNO-STAGE. Patches die u creëert kunnen in deze groep worden opgeslagen. Van­uit de fabriek bevat de JUNO-STAGE 256 Patches.
PRST (Preset)
Dit is een groep niet herschrijfbare Patches binnen de JUNO-STAGE.
Hoewel deze Patches niet overschreven kunnen worden, staat het u vrij de instellingen van de huidig geselecteerde Patch te bewerken, en de gewijzigde instellingen in de User Patch groep op te slaan.
GM (GM2)
Dit is een groep niet herschrijfbare Patches die met GM2 compatibel zijn, en serie aanbevelingen waarmee compatibiliteit tussen fabrikan­ten en modellen mogelijk wordt gemaakt. Hoewel deze Patches niet overschreven kunnen worden, staat het u vrij de instellingen van de huidig geselecteerde Patch te bewerken, en de gewijzigde instellingen in de User Patch groep op te slaan.
Deze groep bevat 256 Patches.
XP-1, B (Wave uitbreidingskaart geïnstalleerd in het EXP A of B compartiment)
Met deze groepen kunnen Patches op een wave uitbreidingskaart, geïnstalleerd in de EXP A of B compartimenten, gebruikt worden. Hoe­wel deze Patches niet overschreven kunnen worden, staat het u vrij de instellingen van de huidig geselecteerde Patch te bewerken, en de ge­wijzigde instellingen in de User Patch groep op te slaan.
Het aantal Patches in elke groep is afhankelijk van de wave uitbrei­dingskaart die geïnstalleerd is.
Vier tips bij het creëren van Patches
Kies een Patch die dicht ligt bij hetgeen u in uw hoofd heeft (p.45).
Als u een nieuwe Patch probeert te creëren, zal het moeilijk zijn vooruitgang te boeken als u simpelweg een willekeurige oude Patch selecteert, en blindelings veranderingen gaat aanbrengen. Het belangrijk om te beginnen met het selecteren van een Patch die enigszins lijkt op dat wat u in uw hoofd heeft.
Bepaal welke Tones u zult gebruiken (p.95)
Bij het creëren van een Patch is het erg belangrijk dat u beslist welke Tones u gaat gebruiken. In het EDIT scherm gebruikt u de Tone Switch 1-4 instellingen om te specificeren of een Tone hoorbaar zal zijn (On) of stil zal zijn (Off). Het uitzetten van onnodige Tones is tevens een belangrijke manier voor het behouden van polyfonie.
Controleer de Structure instelling (p.99)
De Structuur parameter is een erg belangrijke parameter. Deze specificeert hoe de vier Tones gecombineerd zullen worden. Voordat u met het feitelijk bewerken van de Tones begint, moet u de relatie tussen de Tones begrijpen.
Zet de effecten uit (p.79)
De JUNO-STAGE bevat een breed spectrum aan effecten, waarmee het geluid op geavanceerde wijze bewerkt kan worden. Effecten hebben een zeer grote impact op het geluid, en het simpelweg aanzetten van de effecten kan een totaal andere impressie produceren.Door de effecten uit te zetten kunt u het geluid van de Patch zelf beluisteren, wat het gemakkelijker maakt om het resultaat van de veranderingen die u aanbrengt te horen. In sommige gevallen kan het bewerken van effectinstellingen voldoende zijn om het gewenste geluid te creëren.
Bewerking in een grafisch weergavenscherm (ZOOM EDIT)
XP-A en B Patches kunnen niet geselecteerd worden, tenzij een SRX serie wave uitbreidingskaart (apart verkrijgbaar) in het cor­responderende compartiment is geïnstalleerd.

Hoe een Patch bewerkt wordt

U kunt een nieuwe Patch creëren, door een bestaande Patch te bewer­ken.
Een Patch bestaat uit maximaal vier ‘Tones’. Voordat een Patch wordt bewerkt, kunt u eerst elke tone individueel beluisteren om uzelf bekend te maken met de rol, die deze speelt bij de creatie van het algehele geluid van de Patch.
3.
Druk op [3 (PATCH EDIT)] of gebruik de VALUE knop om ‘PATCH EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
In het ZOOM EDIT scherm kunt u een grafische weergave van belang­rijke parameters, die vaak worden bewerkt, gebruiken.
Voor details over de parameters, zie p.98 en verder.
1.
In de Patch mode of Performance mode selecteert u de Patch die u wilt bewerken.
Voor details, zie ‘Patches in de Patch mode selecteren’ (p.45) of ‘Een Patch voor elk Part selecteren’ (p.50).
Als u liever een Patch helemaal vanuit niets wilt creëren, in plaats te beginnen met een bestaande Patch, voert u de Initialize hande­ling uit (p.96).
2.
Druk op [EDIT].
94
Page 95
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
Het ZOOM EDIT scherm verschijnt.
fig.disp-zoomedit.eps
4.
Gebruik [2]-[5] om het gewenste bewerkingsscherm te selecteren.
Door op [6 (PAGE)] te drukken, kunt u tussen de [2]-[5] schermen schakelen.
Knop
[2 (PCH ENV)]
[3 (TVF PRM)]
[4 (TVF ENV)]
[5 (TVA ENV)]
[6 (PAGE ↓)] [6 (PAGE ↑)]
[2 (STRUCT)]
[3 (LFO 1)]
[4 (LFO 2)]
[5 (STEPLFO)]
5.
Gebruik de cursor knoppen om de parameter die u wilt bewerken te selecteren.
6.
Druk op [TONE SWITCH/SELECT], zodat dit verlicht is, en gebruik TONE SELECT [1]-[4] om de Tone die u wilt bewerken te selecte­ren.
Om dezelfde parameter voor meerdere Tones gelijktijdig te bewerken
Druk TONE SELECT [1]-[4] corresponderend met de Tones die u wilt bewerken tegelijk in, zodat deze rood oplichten.
Om Tones aan/uit te zetten
Druk op TONE SWITCH [1]-[4] om elke Tone aan of uit te zet­ten.
7.
Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewer­ken.
Als u meer dan één Tone voor bewerking heeft geselecteerd, zul­len al deze Tones op dezelfde waarde worden ingesteld.
Scherm
PITCH ENVELOPE (p. 105)
TVF PARAMETER (p. 106)
TVF ENVELOPE (p. 107)
TVA ENVELOPE (p. 109)
STRUCTURE (p. 99)
LFO 1 (p. 113)
LFO 2 (p. 113)
STEP LFO (p. 115)
Alle parameters bekijken en bewerken (PRO EDIT)
Dit toont de parameters van ZOOM EDIT, en laat u meer gedetailleer­dere bewerkingen uitvoeren.
Voor details over de parameters, zie p.98 en verder.
1.
In de Patch mode of Performance mode selecteert u de Patch die u wilt bewerken.
Voor details, zie ‘Patches in de Patch mode selecteren’ (p.45) of ‘Een Patch voor elk Part selecteren’ (p.50).
Als u liever een Patch helemaal vanuit niets wilt creëren, in plaats te beginnen met een bestaande Patch, voert u de Initialize hande­ling uit (p.96).
2.
Druk op [EDIT].
3.
Druk op [3 (PATCH EDIT)] of gebruik de VALUE knop om ‘
PATCH EDIT’ te selecteren, en druk op [ENTER].
Het ZOOM EDIT scherm verschijnt.
4.
Druk op [7 (PRO EDIT)].
Het PRO EDIT scherm verschijnt.
5.
Gebruik [3 (GRP ↑)] [4 (GRP ↓)] om tussen parametergroepen af te wisselen.
Als alternatief kunt u tussen parametergroepen schakelen door [2 (GRP LIST)] in te drukken om naar het Patch Pro Edit Menu venster
te gaan, de VALUE knop, [DEC] [INC] of om de parametergroep te selecteren, en dan op [ENTER] te druk­ken.
6.
Gebruik de cursor knoppen om een parameter te selecteren.
fig.disp-proedit.eps
[] []
gebruiken
In PRO EDIT (p.95) kunt u bewerken, terwijl de relatieve verschil­len tussen Tones behouden blijven.
8.
Herhaal stappen 4-7 om de Patch naar wens te bewerken.
9.
Als u de door u gemaakte veranderingen wilt opslaan, drukt u op [WRITE]. (p.97).
Indien u besluit de veranderingen niet op te slaan, drukt u op [EXIT] om het ZOOM EDIT scherm te verlaten.
Als u het ZOOM EDIT scherm verlaat zonder op te slaan, zal een ‘*’ in het PATCH PLAY scherm van de Patch mode worden weer­gegeven.
Als u de stroom uitzet of een ander geluid selecteert wanneer het ‘*’wordt weergegeven, zullen de door u bewerkte Patch instellin­gen verloren gaan.
7.
Druk op [TONE SWITCH/SELECT], zodat dit verlicht is, en gebruik TONE SELECT [1]-[4] om de Tone die u wilt bewerken te selecte­ren.
Om dezelfde parameter voor meerdere Tones gelijktijdig te bewerken
Druk TONE SELECT [1]-[4] corresponderend met de Tones die u wilt bewerken tegelijk in, zodat deze rood oplichten.
Om Tones aan/uit te zetten
Druk op TONE SWITCH [1]-[4] om Tones aan of uit te zetten. U zult de Tones bewerken waarbij een markeringsteken (✔) wordt getoond, voor Tone nummers rechts boven in het scherm.
8.
Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewer­ken.
Als u meer dan één Tone heeft geselecteerd, zullen hun waardes veranderen, terwijl hun relatieve verschillen behouden blijven.
95
Page 96
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
9.
Herhaal stappen 5-8 om de parameters naar wens te bewerken.
10.
Als u de gewijzigde instellingen wilt opslaan, drukt u op [WRITE] (p.97).
Indien u besluit de veranderingen niet op te slaan, drukt u op [EXIT] om het PRO EDIT scherm te verlaten.
Als u het PRO EDIT scherm verlaat zonder op te slaan, zal een ‘*’ in het PATCH PLAY scherm van de Patch mode worden weer­gegeven.
Als u de stroom uitzet of een ander geluid selecteert wanneer het ‘*’wordt weergegeven, zullen de door u bewerkte Patch instellin­gen verloren gaan.

Een Patch initialiseren

Zo worden de instellingen van de op dat moment geselecteerde Patch opnieuw op de standaard waardes ingesteld.

Patch (Tone) instellingen kopiëren

Hier ziet u, hoe de Tone instellingen van een gewenste Patch naar de op dat moment geselecteerde Patch gekopieerd kunnen worden.
1.
In de Patch mode of Performance mode selecteert u de User Patch die als kopieerbestemming zal fungeren.
Voor details, zie ‘Patches in de Patch mode selecteren’ (p.45) of ‘Een Patch voor elk Part selecteren’ (p.50).
2.
Druk op [EDIT].
3.
Druk op [3] of gebruik de VALUE knop om ‘PATCH EDIT’ te selec­teren, en druk op [ENTER].
Het ZOOM EDIT scherm verschijnt.
4.
Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [7 (TONE CPY)].
Het Patch Tone Copy venster verschijnt.
fig.disp-tonecopy.eps
Initialisatie is alleen van invloed op de huidig geselecteerde Patch. Als u alle instellingen in de fabrieksstatus wilt terugzetten, voert u de Factory Reset handeling uit (p.155).
1.
In de Patch mode of Performance mode selecteert u de User Patch die u wilt initialiseren.
Voor details, zie ‘Patches in de Patch mode selecteren’ (p.45) of ‘Een Patch voor elk Part selecteren’ (p.50).
2.
Druk op [EDIT].
3.
Druk op [3] of gebruik de VALUE knop om ‘PATCH EDIT’ te selec­teren, en druk op [ENTER].
Het ZOOM EDIT scherm verschijnt.
4.
Houd [SHIFT] ingedrukt, en druk op [6 (INIT)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
5.
Druk op [7 (EXEC)] om de Patch te initialiseren.
5.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor te verplaatsen, en gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de gewenste ‘Source (kopieerbron)’ groep, nummer, en Tone te selecteren.
Als u op [5 (COMPR)] drukt om een markeringsteken (✔) toe te passen, kunt u de kopieerbron Patch spelen (Compare functie).
6.
Gebruik de cursor knoppen om de cursor te verplaatsen, en selec­teer de ‘Destination (kopieerbestemming)’ Tone.
7.
Druk op [7 (EXEC)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
8.
Druk op [7 (EXEC)] om het kopiëren uit te voeren.
Compare functie
Wanneer Patch Tones worden gekopieerd of Patches worden opgeslagen, is het vaak gemakkelijk om de Compare functie te gebruiken.
Als u de kopieerbron (of opslagbestemming) Patch wilt beluisteren, drukt u op [5 (COMPR)] om een markeringsteken toe te passen. Nu kunt u het toetsenbord gebruiken om de kopieerbron (of opslagbestemming) Patch te spelen.
* De Patch kan enigszins anders klinken dan normaal,
wanneer deze via de Compare functie wordt gespeeld.
96
Page 97
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches

Een door u gecreëerde Patch opslaan ([WRITE])

Veranderingen die u maakt zijn tijdelijk, en zullen verloren gaan als u de stroom uitzet of een andere Patch selecteert. Als u de gewijzigde Patch wilt behouden, moet deze in het interne User geheugen worden opgeslagen.
Als u de instellingen van een Patch in de Patch mode bewerkt heeft, zal een ‘*’ in het PATCH PLAY scherm worden weergegeven.
Als u een Patch in de Performance mode heeft bewerkt, moet u de Per­formance ook opslaan, nadat de Patch is opgeslagen (p.133).
Als u opslaat wordt data die zich reeds in de opslagbestemming bevindt overschreven.
1.
Bewerk een Patch.
2.
Druk op [WRITE].
Het PATCH NAME scherm verschijnt.
Als u in de Performance mode bent, zal het WRITE MENU ver­schijnen. Door op [3 (PAT/RHY)] te drukken gaat u naar het PATCH NAME scherm.
Opmerking bij het selecteren van een golfvorm
De JUNO-STAGE gebruikt ingewikkelde PCM golfvormen als basis voor zijn geluiden. Daarom moet u zich ervan bewust zijn dat als u een golfvorm specificeert die erg verschilt van de originele golfvorm, het resultaat tegen verwachting kan zijn.
De interne golfvormen van de JUNO-STAGE kunnen in de volgende twee types gecategoriseerd worden:
One-shot:
Dit zijn geluiden met een korte decay tijd. One-shot golfvormen bevatten de gehele tijdsduur van het geluid, vanaf de Attack totdat het tot stilte wegsterft. Sommige van deze golfvormen leggen een compleet geluid, zoals een percussie instrument, vast, maar er zijn ook vele Attack componenten, zoals de hamer aanslag van een piano of het fret geluid van een gitaar.
Loop:
Dit zijn geluiden met een lange decay of doorklinkende geluiden. Geloopte golfvormen spelen een portie van het geluid herhaalde­lijk af, nadat het een relatief stabiele status heeft bereikt. Deze geluiden bevatten tevens talloze component geluiden, zoals een vibrerende pianosnaar of een resonerende pijp.
De volgende illustratie toont een voorbeeld van een geluid dat gecreëerd is door het combineren van een one-shot golfvorm met een loop golfvorm. (Dit voorbeeld is van een elektrisch orgel).
fig.Waveform1-e.eps
TVA ENV voor geloopte orgel golfvorm (sustain portie)
Niveau
TVA ENV voor one-shot Key-click golfvorm (attack portie)
Resulterende TVA ENV verandering
+=
3.
Geef de Patch een naam.
Voor details over het toewijzen van een naam, zie p.44.
4.
Als u een naam heeft toegewezen, drukt u op [7 (WRITE)].
Een scherm waarin de opslagbestemming geselecteerd kan wor­den verschijnt.
5.
Gebruik de VALUE knop, [DEC] [INC] of [ ] [ ] om het opslag­bestemming Patch nummer te selecteren.
Als u op [5 (COMPR)] drukt om een markeringsteken toe te pas­sen ([_ILL]), kunt u de opslagbestemming Patch spelen (Compare functie).
6.
Druk op [7 (WRITE)].
Een bevestigingsbericht verschijnt.
Indien u besluit te annuleren, drukt u op [6 (CANCEL)].
7.
Druk op [7 (EXEC)] om de Patch op te slaan.
Zet nooit de stroom uit, terwijl data wordt opgeslagen.
Note off
Opmerking bij het selecteren van een one-shot golfvorm
Het is niet mogelijk de Envelope instellingen te gebruiken om een one-shot golfvorm een langere decay te geven dan de originele golfvorm bevat of om er een doorklinkend geluid van te maken. Zelfs als u een Envelope instellingen van dit type zou maken, zou u proberen iets op te wekken dat in de originele golfvorm niet bestaat.
Opmerking bij het selecteren van een geloopte golfvorm
Vele akoestische instrumenten, zoals een piano of saxofoon, wor­den gemarkeerd door een plotselinge verandering in timbre aan het begin van het geluid, en deze snelle verandering is wat het instrument zijn onderscheidende karakter geeft. Wanneer deze golfvormen worden gebruikt, is het het beste om de complexe klankveranderingen in het Attack portie van het geluid te gebrui­ken zonder deze te wijzigen. Gebruik de Envelope alleen om het decay portie van het geluid zoals gewenst te veranderen. Als u de Envelope gebruikt om de Attack ook te veranderen, zullen de Envelope instellingen door de Attack van de golfvorm zelf worden beïnvloed, en bereikt u mogelijk niet het gewenste resultaat.
fig.Waveform2-e.eps
Klankverandering in de
golfvorm opgeslagen
Envelope voor
het TVF filter
Tijd
Niveau
Gelooped deel
Note off
Niveau
Tijd
Resulterende
klankverandering
97
Page 98
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches

Functies van Patch parameters

Instelling die voor de gehele Patch gelden
GENERAL
Parameter Waarde Uitleg
Patch Category
Patch Level
Patch Pan
Patch Priority
Octave Shift
Patch Coarse Tune
Patch Fine Tune
Stretch Tune Depth
Analog Feel
Stretched Tuning
fig.06-011.e
Toonhoogte verschil vergeleken met de gelijkzwevende stemming
Refer to “Patch lijst” (p. 193).
0–127 Volume van de Patch.
L64–0–63R Links/rechts positie van de Patch.
LAST, LOUDEST
-3–+3 Toonhoogte van het Patch geluid (in eenheden van een octaaf)
-48–+48 Toonhoogte van het Patch geluid (in halve tonen, +/- 4 octaven)
-50–+50
OFF, 1–3
0–127
Type (categorie) van de Patch.
Hoe noten behandeld worden als de maximale polyfonie wordt overschreden (128 stemmen).
Toonhoogte van het Patch geluid (in stappen van 1 cent. Eén cent is 1/100 toon)
Stretched Tuning systeem (een systeem waarbij akoestische piano’s normaal zijn gestemd, waardoor de lage reeks lager, en de hoge reeks hoger is dan de mathematische stemming ratio’s anders zouden voorschrijven).
Diepte van 1/f modulatie (een prettige en natuurlijk optredende ratio van modulatie, die in een kabbelende beek of ruisende wind optreedt)
Parameter waarde
Parameters die met ( ) worden aangegeven kunnen via ZOOM EDIT
(p.94) worden bewerkt. Parameters gemarkeerd met een ‘★’ kunnen met gebruik van gespecificeerde MIDI berichten worden bestuurd.)
LAST
: de laatst gespeelde stemmen krijgen prioriteit (noten worden in volgorde uitgezet,
beginnend met de eerst gespeelde noot).
LOUDEST
stem met het laagste volume).
OFF 1-3
reeksen produceren.
* U kunt de natuurlijke instabiele karakteristieken van een analoge synthesizer simuleren,
door deze ‘1/f modulatie’ toe te voegen.
: de luidste stemmen krijgen prioriteit (noten worden uitgezet, beginnend met de
: gelijkzwevende stemming
: hogere instellingen zullen een groter verschil in toonhoogte van de lage en hoge
3
2
ZOOM
ste
van een halve
Lage noten reeks
98
OFF
1
OFF
1
2
3
Hoge noten reeks
Page 99
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
De manier waarop een Tone klinkt veranderen (Structure))
Parameter
Struct 1 & 2, 3 & 4
(Structure Type)
ZOOM
Struct 1&2, 3&4
Waarde Uitleg
TYPE 01–TYPE 10
Bepaalt hoe Tone 1 en 2 of Tone 3 en 4 zijn verbonden.
De volgende 10 combinatie types zijn beschikbaar.
Type 01
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
TVF TVA
Met dit type zijn Tones 1 en 2 (of 3 en 4) onafhankelijk. Gebruik dit type als u PCM geluiden wilt bewaren of geluiden voor elke Tone wilt creëren en combineren.
Type 03
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVA TVF
B
TVF TVA
Dit type mengt het geluid van Tone 1 (3) en Tone 2 (4), past een filter toe, en past vervolgens een booster toe om de golfvorm te vervormen.
Type 05
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
TVA TVF
WG
R
TVF TVA
Dit type gebruikt een ring modulator om nieuwe boventonen te creëren, en combineert de twee filters. De Tone 1 (3) TVA regelt de volumebalans van de twee Tones, waarbij de diepte van de ring modulator wordt aangepast.
Type 02
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVA
TVF
TVF TVA
Dit type stapelt de twee filters om de karakteristieken van de filters te intensiveren. De TVA van Tone 1 (3) regelt de volumebalans tussen de twee Tones.
Type 04
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
TVA TVF
WG
B
TVF TVA
Dit type past een booster toe om de golfvorm te vervormen, en combineert vervolgens de twee filters. De TVA van Tone 1 (3) regelt de volumebalans tussen de twee Tones en past het booster niveau aan.
Type 06
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
TVA TVF
WG
R
TVF TVA
Dit type gebruikt een ring modulator om nieuwe boventonen te creëren, en mengt daarnaast het geluid van Tone 2 (4) in en stapelt de twee filters. Omdat het ring-gemoduleerde geluid met Tone 2 (4) gemengd kan worden, kan Tone 1 (3) de hoeveelheid ring-gemoduleerd geluid aanpassen.
Type 07
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
R
TVF TVA
Dit type past een filter op Tone 1 (3) toe, en ring-moduleert dit met Tone 2 (4) om nieuwe boventonen te creëren.
Type 09
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
TVF TVA
R
Dit type voert het gefilterde geluid van elke Tone door een ring modulator om nieuwe boventonen te creëren. De Tone 1 (3) regelt de volumebalans van de twee Tones, waarbij de diepte van de ring modulator wordt aangepast.
Type 08
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
R
TVF TVA
Dit type stuurt de gefilterde Tone 1 (3) en Tone 2 (4) door een ring modulator, en mengt dan het geluid van Tone 2 (4), en past een filter op het resultaat toe.
Type 10
TONE 1 (3)
TONE 2 (4)
WG
WG
TVATVF
TVF TVA
R
Dit type voert het gefilterde geluid van elke Tone door een ring modulator om nieuwe boventonen te creëren, en mengt ook het geluid van Tone 2 (4) in. Omdat het ring-gemoduleerde geluid met Tone 2 (4) gemengd kan worden, kan Tone 1 (3) de hoeveelheid ring-gemoduleerd geluid aanpassen.
* Als TYPE 02-10 is geselecteerd en één Tone van een paar is uitgezet, zal de andere Tone als TYPE 01 klinken, ongeacht de weergegeven instel-
ling.
* Als u het toetsenbord gebied waarbinnen een Tone klinkt beperkt (KEY RANGE, p.102) of de reeks velocities waarvoor deze zal klinken (VELO-
CITY RANGE, p.102), is het resultaat, in gebieden waar de Tone niet hoorbaar is, alsof de Tone is uitgezet. Dit betekent dat als TYPE 02-10 is geselecteerd, en u een toetsenbord gebied of velocity reeks creëert waarbinnen één Tone van een Tones paar niet klinkt, de noten die in dat gebied worden gespeeld door de andere Tone als TYPE 01hoorbaar gemaakt worden, ongeacht de weergegeven instelling.
99
Page 100
Hoofdstuk 8. Gedetailleerde bewerking van Patches
Parameter Waarde Uitleg
Specificeert de hoeveelheid boost die wordt toegepast (als het structuur type TYPE 03 of
Booster 1&2, 3&4
(Booster Gain)
ZOOM
Booster 1&2, 3&4
0, +6, +12, +18
Booster
De booster wordt gebruikt om het binnenkomende signaal te vervor­men.
fig.Boost1.e
Booster niveau
TYPE 04 is)
De booster vervormt het geluid door het ingangssignaal omhoog te duwen, waardoor een distortion effect wordt geproduceerd dat vaak voor een elektrische gitaar wordt gebruikt. Door deze waarde te verhogen, wordt een sterkere vervorming geproduceerd.
Behalve het gebruik hiervan om vervorming te creëren, kunt u de golfvorm (WG1) van één van de Tones als een LFO gebruiken, welke de andere golfvorm (WG2) opwaarts of neerwaarts verschuift om modulatie te creëren die op PWM (Pulsbreedte modulatie) lijkt. Deze parameter werkt het beste als u deze in samenwerking met de Wave Gain parameter (p.102) gebruikt.
fig.Boost2.e
Gebruikt WG1 als LFO
Past WG1 uitvoer aan
WG1
WG2
WG2
TVA
Voegt toe aan WG1
Verschuiving in golfvorm door WG1
Ring Modulator
fig.RingMod
Een ring modulator vermenigvuldigt de golfvormen van twee Tones, waardoor vele nieuwe boventonen worden genereert (in harmonische gedeeltes) die niet aanwezig waren in de golfvormen (tenzij één van de golfvormen een sinusgolf is, worden frequentie componenten op gelijke afstand normaalgesproken niet gegenereerd).
Omdat het verschil in toonhoogte tussen de twee golfvormen de harmonische structuur verandert, zal het resultaat een metaalachtig geluid zonder toonhoogte zijn. Deze functie is geschikt voor het creëren van metaalachtige geluiden, zoals bellen.
Booster
Vervormd gebied van de
golfvorm veranderingen
MODIFY
Deze waardes worden aan de parameterwaardes van elk Tone toegevoegd.
Parameter Waarde Omschrijving
Cutoff Offset -63–+63 Cutoff Frequency (p. 106)
Resonance Offset -63–+63 Resonance (p. 106)
Attack Time Offset -63–+63 F-Env Time 1, A-Env Time 1 (p. 107, p. 109)
Release Time Offset -63–+63 F-Env Time 4, A-Env Time 4 (p. 107, p. 109)
100
Loading...