Gebruiks- en montagehandleiding
SmarLine-inductiekookplaat
Lees altijd eerst de gebruiks- en montagehandleiding voordat u uw
toestel plaatst, installeert en in gebruik neemt. Dat is veiliger voor uzelf
en u voorkomt schade aan uw toestel.
nl-BEM.-Nr. 10 757 401
Inhoud
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen.....................................................4
Uw bijdrage aan de bescherming van het milieu ........................................... 15
Deze kookplaat voldoet aan de geldende veiligheidsvoorschriften.
Onjuist gebruik kan echter persoonlijk letsel of materiële schade
tot gevolg hebben.
Lees de gebruiks- en montagehandleiding aandachtig door voordat u de kookplaat in gebruik neemt. Daarin vindt u belangrijke
richtlijnen met betrekking tot de inbouw, de veiligheid, het gebruik
en het onderhoud. Dat is veiliger voor uzelf en u voorkomt schade
aan de kookplaat.
In overeenstemming met de norm IEC60335-1 adviseert Miele u
uitdrukkelijk om het hoofdstuk over de installatie van de kookplaat
en de veiligheidsinstructies en waarschuwingen te lezen en op te
volgen.
Wanneer de veiligheidsrichtlijnen en waarschuwingen niet worden
opgevolgd, kan Miele niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die hieruit voortvloeit.
Bewaar de gebruiks- en montagehandleiding en geef ze door aan
een eventuele volgende eigenaar.
4
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Verantwoord gebruik
Deze kookplaat is bedoeld voor gebruik in het huishouden en in
gelijkaardige omgevingen.
Deze kookplaat mag niet buiten worden gebruikt.
Gebruik deze kookplaat uitsluitend in huishoudelijke context voor
het bereiden en warmhouden van gerechten. Gebruik voor andere
doeleinden is niet toegestaan.
Personen die op grond van hun fysieke of psychische gesteldheid,
hun onervarenheid of gebrek aan kennis van de kookplaat niet in
staat zijn om deze veilig te bedienen, mogen deze alleen onder toezicht gebruiken. Deze personen mogen de kookplaat alleen zonder
toezicht gebruiken als ze weten hoe ze deze veilig moeten bedienen.
Ze moeten de eventuele risico's van een foutieve bediening kunnen
inzien en begrijpen.
5
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Kinderen in het huishouden
Houd kinderen onder acht jaar op een afstand, tenzij u voortdu-
rend toezicht houdt.
Kinderen vanaf acht jaar mogen de kookplaat alleen zonder toe-
zicht gebruiken als ze weten hoe ze deze veilig moeten bedienen.
Kinderen moeten de eventuele risico's van een foutieve bediening
kunnen inzien en begrijpen.
Kinderen mogen de kookplaat niet zonder toezicht reinigen.
Houd kinderen in de gaten wanneer deze zich in de buurt van de
kookplaat bevinden. Laat ze nooit met de kookplaat spelen.
De kookplaat wordt tijdens het gebruik heet en blijft dat ook nog
enige tijd nadat het is uitgeschakeld. Houd kinderen op een afstand,
totdat de kookplaat voldoende is afgekoeld en er geen verbrandingsgevaar meer bestaat.
Verbrandingsgevaar. Bewaar in de opbergruimte boven of onder
de kookplaat geen voorwerpen die voor kinderen interessant zijn.
Dat kan kinderen ertoe brengen op het toestel te klimmen.
Verbrandingsgevaar. Draai de grepen van de pannen zo dat ze
zich boven het werkblad bevinden, zodat kinderen de pannen niet
van het toestel kunnen trekken.
Verstikkingsgevaar. Kinderen kunnen zich tijdens het spelen in
verpakkingsmateriaal wikkelen (bijvoorbeeld in folie) of het materiaal
over hun hoofd trekken en stikken. Houd verpakkingsmaterialen weg
van kinderen.
Maak gebruik van de vergrendeling, zodat kinderen de kookplaat
niet onbedoeld kunnen inschakelen of instellingen kunnen wijzigen.
6
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Technische veiligheid
Door ondeskundig uitgevoerde installatie-, onderhouds- of repara-
tiewerkzaamheden kan de gebruiker aanzienlijke risico's lopen. Installatie-, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden mogen alleen
door een door Miele geautoriseerde deskundige worden uitgevoerd.
Schade aan de kookplaat kan uw veiligheid in gevaar brengen.
Controleer de kookplaat op zichtbare schade. Gebruik nooit een beschadigde kookplaat.
De kookplaat kan alleen betrouwbaar en veilig functioneren, als
deze op het openbare elektriciteitsnet is aangesloten.
De kookplaat mag niet op wisselrichters worden aangesloten die
bij autonome stroomvoorzieningen worden toegepast (zoals bij zonne-energie). Als de kookplaat wordt ingeschakeld, kan het bij span-
ningspieken om veiligheidsredenen worden uitgeschakeld. De elektronica kan daarbij beschadigd raken.
De elektrische veiligheid van de kookplaat is uitsluitend gegaran-
deerd, als deze wordt aangesloten op een aardingssysteem dat volgens de geldende voorschriften is geïnstalleerd. Aan deze fundamentele veiligheidsvoorwaarde moet worden voldaan. Laat de elektrische installatie bij twijfel door een vakman inspecteren.
De aansluitgegevens (frequentie en spanning) op het typeplaatje
moeten beslist met de waarden van het elektriciteitsnet overeenkomen, om beschadiging van de kookplaat te voorkomen.
Vergelijk deze gegevens voor de aansluiting. Raadpleeg bij twijfel
een elektricien.
Stekkerdozen of verlengsnoeren bieden niet voldoende veiligheid
(brandgevaar). Gebruik deze niet voor het aansluiten van de kookplaat op het elektriciteitsnet.
Gebruik de kookplaat alleen als deze is ingebouwd, zodat de vei-
ligheid gewaarborgd is.
7
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Deze kookplaat mag niet op een niet-stationaire locatie (zoals een
boot) worden gebruikt.
Wanneer u aansluitingen onder spanning aanraakt of de elek-
trische en mechanische constructie wijzigt, kan dat voor u gevaar
opleveren. Het kan ook tot storingen in de werking van de kookplaat
leiden.
Open nooit de behuizing van de kookplaat.
Het recht op garantie vervalt wanneer de kookplaat door een
technicus wordt gerepareerd die niet door Miele is geautoriseerd.
Enkel bij gebruik van originele Miele-onderdelen garandeert Miele
dat aan de veiligheidseisen wordt voldaan. Defecte onderdelen mogen alleen door originele Miele-onderdelen worden vervangen.
De kookplaat mag niet worden gebruikt met een externe schakel-
klok of een systeem voor besturing op afstand.
Als de stekker wordt verwijderd of als de aansluitkabel geen stek-
ker heeft, mag het toestel uitsluitend door een vakman op het net
worden aangesloten.
Als de aansluitkabel beschadigd is, moet deze door een elektri-
cien worden vervangen door een speciale aansluitkabel (zie hoofdstuk “Elektrische aansluiting”).
Bij installatie-, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moet de
kookplaat volledig van het elektriciteitsnet losgekoppeld zijn. Ga
daarvoor als volgt te werk:
- schakel de zekeringen in uw zekeringkast uit of
- draai de zekeringen in uw zekeringkast er helemaal uit of
- trek de stekker (indien aanwezig) uit het stopcontact. Trek daarbij
aan de stekker en niet aan de aansluitkabel.
8
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Gevaar voor elektrische schok. Neem de kookplaat niet in gebruik
bij een defect of bij breuken, scheuren en barsten in de keramische
plaat of schakel de kookplaat meteen uit. Haal de elektrische spanning van de kookplaat. Neem contact op met de Miele Service.
Als de kookplaat achter een meubelfront (bijv. een deur) is inge-
bouwd, sluit deze dan nooit wanneer u de kookplaat gebruikt. Achter
een gesloten deur hopen warmte en vocht zich op. Daardoor kunnen
de kookplaat, de ombouwkast en de vloer beschadigd worden. Sluit
een meubeldeur pas wanneer de restwarmte-indicatie uit is.
9
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Veilig gebruik
De kookplaat wordt heet als deze in gebruik is en dat blijft deze
ook nog enige tijd na het uitschakelen. Pas zodra het lampje voor de
resterende warmte is uitgegaan, is het verbrandingsgevaar geweken.
Olie en vet kunnen bij oververhitting gaan branden. Laat de kook-
plaat bij werkzaamheden met olie en vet niet zonder toezicht achter.
Blus branden met olie en vet nooit met water. Schakel de kookplaat
uit en verstik de vlammen voorzichtig met een deksel of een blusdeken.
Houd toezicht op het SmartLine-element tijdens het gebruik.
Houd voortdurend toezicht bij korte kook- en braadprocessen.
Vlammen kunnen de vetfilters van een dampkap in brand doen
vliegen. Flambeer nooit onder een dampkap.
Als spuitbussen, licht ontvlambare vloeistoffen of brandbaar mate-
riaal warm worden, kunnen ze gaan branden. Bewaar daarom makkelijk ontvlambare voorwerpen nooit in laden direct onder de kookplaat. Eventueel aanwezige bestekbakken moeten van hittebestendig
materiaal zijn.
Verwarm kookgerei nooit zonder inhoud.
In gesloten conservenblikken ontstaat bij het inmaken en op-
warmen een overdruk, waardoor deze kunnen ontploffen. Gebruik de
kookplaat niet voor het inmaken en verwarmen van conservenblikken.
Wanneer de kookplaat wordt afgedekt, bestaat het risico dat het
materiaal van de afdekking in brand vliegt, barst of smelt als u de
kookplaat per ongeluk inschakelt of als deze nog warm is van een
bereiding. Dek de kookplaat nooit af met bijv. afdekplaten, een doek
of een beschermfolie.
10
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Als de kookplaat ingeschakeld is, als u deze per ongeluk inscha-
kelt of als hij nog warm is van het koken, bestaat het risico dat metalen voorwerpen die op de kookplaat liggen warm worden. Ander materiaal kan smelten of vlam vatten. Vochtige pannendeksels kunnen
zich vastzuigen. Gebruik de kookplaat niet als legplank. Schakel de
kookzones na gebruikt uit!
U kunt zich aan de hete kookplaat branden. Gebruik daarom altijd
ovenhandschoenen of pannenlappen als u met het hete toestel
werkt. Gebruik alleen droge handschoenen of pannenlappen. Nat of
vochtig textiel geleidt de warmte beter en kan door stoom verbrandingen veroorzaken.
Als u een elektrisch toestel (bijvoorbeeld een mixer) in de buurt
van de kookplaat gebruikt, mag de aansluitkabel niet in contact komen met de hete kookplaat. De isolatie van de kabel zou beschadigd
kunnen raken.
Zout, suiker of zandkorrels (bijvoorbeeld van groente) kunnen
krassen veroorzaken, als ze onder de pan komen. Zorg dat de keramische glasplaat en de panbodem schoon zijn, voordat u het kookgerei op de kookplaat plaatst.
Laat geen voorwerpen op de keramische plaat vallen. Zelfs een
licht voorwerp zoals een zoutvaatje kan scheuren of barsten veroorzaken.
Hete voorwerpen op de sensortoetsen en de displays kunnen de
elektronica eronder beschadigen. Zet nooit hete pannen op de sensortoetsen en de displays.
Als suiker, suikerhoudende spijzen, kunststof of aluminiumfolie op
de hete kookplaat belanden en smelten, beschadigen deze bij het afkoelen de keramische glasplaat. Schakel het toestel onmiddellijk uit
en schraap de stof met een kookplaatkrabber meteen grondig van
de kookplaat. Trek hierbij ovenwanten aan. Reinig de keramische
glasplaat na met een reinigingsmiddel voor keramisch glas zodra de
glasplaat is afgekoeld.
11
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Door drooggekookte pannen kan de keramische plaat beschadigd
raken. Houd daarom altijd toezicht op de kookplaat!
Gebruik alleen pannen met een gladde bodem. Een ruwe bodem
kan krassen op de keramische plaat veroorzaken.
Til pannen op als u ze wilt verplaatsen. U voorkomt zo vlekken
door wrijving en krassen.
Vanwege de snelle reactietijd kan de temperatuur in zeer korte tijd
de zelfontbrandingstemperatuur van olie en vet bereiken. Houd
voortdurend toezicht op de kookplaat tijdens het gebruik.
Verhit vetten en olie maximaal 1 minuut en gebruik daarvoor nooit
de booster.
Alleen voor personen met een pacemaker: In de directe omgeving
van de ingeschakelde kookplaat ontstaat een elektromagnetisch
veld. Het is niet waarschijnlijk dat dit veld de werking van de pacemaker nadelig beïnvloedt. Neem bij twijfel contact op met de fabrikant van de pacemaker of met uw arts.
Het elektromagnetische veld van het ingeschakelde kookplaat kan
de werking van magnetiseerbare voorwerpen beïnvloeden. Er mogen
zich geen kredietkaarten, opslagmedia, zakrekenmachines enz. in de
onmiddellijke omgeving van het ingeschakelde kookplaat bevinden.
Metalen voorwerpen die in een lade onder de kookplaat worden
bewaard, kunnen heet worden als u de kookplaat lang en intensief
gebruikt.
De kookplaat is voorzien van een koelventilator. Als er zich onder
de ingebouwde kookplaat een lade bevindt, moet er voldoende afstand tussen de inhoud van de lade en de onderkant van de kookplaat zijn, zodat de toevoer van koellucht voor de kookplaat is gewaarborgd.
12
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Bewaar geen scherpe of kleine voorwerpen, papier, servetten en
dergelijke in de lade als deze zich onder de ingebouwde kookplaat
bevindt. Deze voorwerpen kunnen via de ventilatieopeningen in de
behuizing terechtkomen of aangezogen worden en zo de ventilator
beschadigen of de koeling beïnvloeden.
Plaats nooit 2 pannen tegelijk op een kook-, braadzone of Po-
werFlex-kookplaat.
Als de pan slechts gedeeltelijk op de kook- of braadzone staat,
kunnen de handgrepen eventueel heel heet worden.
Plaats de pan altijd in het midden van de kook- of braadzone.
13
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Reiniging en onderhoud
De stoom van een stoomreiniger kan terechtkomen op onderdelen
die onder spanning staan en een kortsluiting veroorzaken.
Gebruik voor het reinigen van de kookplaat nooit een stoomreiniger.
Schakel de kookplaat niet in als deze boven een pyrolyse-oven of
-fornuis is ingebouwd en de pyrolysefunctie actief is, omdat de oververhittingsbeveiliging van de kookplaat zou kunnen reageren (zie het
betreffend hoofdstuk).
14
Uw bijdrage aan de bescherming van het milieu
Recycleerbare verpakking
De verpakking behoedt het toestel voor
transportschade. Er werd milieuvriendelijk en recycleerbaar verpakkingsmateriaal gekozen.
Door hergebruik van verpakkingsmateriaal wordt er op grondstoffen bespaard
en wordt er minder afval geproduceerd.
Uw vakhandelaar neemt de verpakking
in het algemeen terug.
Uw toestel afdanken
Oude elektrische en elektronische toestellen bevatten meestal nog waardevolle materialen. Ze bevatten echter ook
stoffen, mengsels en onderdelen die
nodig zijn geweest om de toestellen
goed en veilig te laten functioneren.
Wanneer u uw oude toestel bij het gewone afval doet of er op een andere
manier niet goed mee omgaat, kunnen
deze stoffen schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu. Doe uw oude
toestel daarom nooit bij het gewone
huisafval.
Lever het in bij een gemeentelijk inzameldepot voor elektrische en elektronische apparatuur, bij uw vakhandelaar
of bij Miele. U bent wettelijk zelf verantwoordelijk voor het wissen van eventuele persoonlijke gegevens op het af te
danken toestel.
Bij de aankoop van uw nieuw toestel
heeft u een bijdrage betaald. Die wordt
volledig gebruikt voor de toekomstige
recyclage van dat toestel. Dat bevat
trouwens nog waardevol materiaal.
Door te recycleren wordt er dan ook
minder verspild en vervuild.
Als u vragen heeft omtrent het afdanken
van uw oud toestel, neem dan contact
op met
- de handelaar bij wie u het kocht
of
- de firma Recupel,
telefoon 0800/15 880,
website: www.recupel.be
of
- uw gemeentebestuur als u uw toestel
naar een containerpark brengt.
Zorg er ook voor dat het toestel intussen kindveilig wordt bewaard voor u het
laat wegbrengen.
15
Overzicht
Kookplaat
a
PowerFlex-kookzone
b
PowerFlex-kookzone
ab
te combineren tot een groot PowerFlex-kookplaat
c
Bedieningselementen/displays
16
Overzicht
Bedieningselementen/displays
Sensortoetsen
a
Kookplaat in-/uitschakelen
b
Stop&Go
c
Schoonmaakfunctie
d
PowerFlex-kookzones samenvoegen/loskoppelen
e
Warmhouden activeren/deactiveren
f
Getallenreeks
Voor het instellen van de vermogensstand, de kookwekker en uitschakeltijden
* Binnen het aangegeven bereik kunt u pannen met een willekeurige bodemdiameter gebruiken.
** Het aangegeven vermogen kan variëren afhankelijk van de grootte en het materiaal van
de gebruikte pannen.
Normaal
TwinBooster, stand 1
TwinBooster, stand 2
Totaal3650
2100
3000
3650
2100
3000
3650
3150
3400
3650
18
Eerste ingebruikneming
Plak het typeplaatje dat bij de docu-
mentatie gevoegd is op de daarvoor
bestemde plaats in het hoofdstuk
“Service”.
Verwijder eventueel aanwezige be-
schermfolies en stickers.
SmartLine-element voor het
eerst reinigen
Veeg uw kookplaat voor het eerste
gebruik af met een vochtige doek en
droog het dan af.
SmartLine-element voor het
eerst in gebruik nemen
De metalen onderdelen worden met een
onderhoudsmiddel beschermd. Als het
SmartLine-element voor het eerst in gebruik wordt genomen, kunnen daardoor
geurtjes en eventueel dampen ontstaan.
Ook door de verwarming van de inductiespoelen wordt tijdens de eerste gebruiksuren een geur afgegeven. Bij elk
volgend gebruik neemt de geurvorming
af, totdat u niets meer waarneemt.
De geur en de eventueel optredende
damp wijzen niet op een verkeerde aansluiting of een defect en zijn ook niet
schadelijk voor de gezondheid.
Denk eraan dat de opwarmtijd bij inductiekookplaten veel korter is dan bij
de gebruikelijke kookplaten.
19
Inductie
Werking
Onder een inductiekookzone bevindt
zich een inductiespoel. Als u een kookzone inschakelt, genereert deze spoel
een magneetveld waardoor de bodem
van de pan heet wordt. De kookzone
zelf wordt alleen indirect verwarmd door
de stralingswarmte van de pan.
Het inductieprincipe werkt alleen bij
pannen met een magnetiseerbare bodem (zie hoofdstuk “De juiste pannen”).
Het systeem houdt automatisch rekening met de grootte van de gebruikte
pan.
In de cijferreeks van de kookzone knippert de ingestelde vermogensstand als
- u een kookzone zonder pan of met
een ongeschikte pan (met niet-magnetiseerbare bodem) inschakelt,
- de bodemdiameter van de pan te
klein is,
- u de pan van een ingeschakelde
kookzone haalt.
Verbrandingsgevaar door hete
voorwerpen.
Als het toestel ingeschakeld is, als u
het kookveld per ongeluk inschakelt
of als het nog warm is van het koken,
bestaat het risico dat metalen voorwerpen die op de kookplaat liggen
heet worden.
Gebruik de kookplaat nooit als werkblad.
Schakel de kookplaat na gebruik uit
met de sensortoets .
Als u binnen 3minuten een geschikte
pan op de kookzone zet, stopt het knipperen en kunt u gewoon doorgaan.
Als u geen of een ongeschikte pan
plaatst, wordt de kookzone na 3minuten automatisch uitgeschakeld.
20
Geluiden
Bij gebruik van een inductiekookplaat
kunnen in het kookgerei allerlei geluiden
ontstaan. De geluiden zijn afhankelijk
van het materiaal en de constructie van
de bodem van het kookgerei.
Op een hoge vermogensstand kan het
toestel een bromgeluid veroorzaken. Dit
geluid neemt af of verdwijnt als u een
lagere vermogensstand instelt.
Bij pannen met een bodem die uit verschillende materialen bestaat (bijvoorbeeld een sandwichbodem) kan een
knetterend geluid optreden.
Er kan een fluitend geluid ontstaan als
de met elkaar verbonden kookzones
(zie hoofdstuk “Bediening”. paragraaf
“Booster”) tegelijk zijn ingeschakeld en
op de kookzones pannen staan met een
bodem die uit verschillende materialen
bestaat (bijvoorbeeld een sandwichbodem).
Inductie
Vooral bij lage vermogensstanden kunnen bij elektronische schakelingen klikgeluiden optreden.
Er kan een zoemend geluid ontstaan als
de ventilator wordt ingeschakeld. De
ventilator koelt de elektronica als u de
kookplaat intensief gebruikt. Ook nadat
u het toestel heeft uitgeschakeld, kan
de ventilator doorlopen.
21
Inductie
De juiste pannen
Geschikt zijn pannen van:
- roestvrij staal met een magnetiseerbare bodem,
- geëmailleerd staal,
- gietijzer
Niet geschikt zijn pannen van:
- roestvrij staal met een niet-magnetiseerbare bodem,
- aluminium of koper,
- glas, keramiek of aardewerk.
Als u niet zeker weet of een pan geschikt is voor inductie, houdt u een
magneet tegen de bodem van de pan.
Als de magneet hecht, is de pan in principe geschikt.
Als u een ongeschikte pan gebruikt,
knippert de ingestelde vermogensstand
in de cijferreeks van de kookzone.
De kwaliteit van de bodem van de pan
kan het bereidingsresultaat beïnvloeden
(bijvoorbeeld het bruin worden van pannenkoeken).
- Kies voor een optimaal gebruik van
de kookzone een pan met een passende bodemdiameter (zie ook
“Kookzones”). Als een pan te klein is,
wordt deze niet herkend en knippert
de ingestelde vermogensstand in de
cijferreeks van de kookzone.
- Gebruik alleen pannen met een gladde bodem. Een ruwe bodem kan
krassen op de keramische plaat veroorzaken.
- Til pannen op als u ze wilt verplaatsen. U voorkomt zo vlekken
door wrijving en krassen.
- Houd er bij de aanschaf rekening
mee dat pannenfabrikanten vaak de
maximale diameter of de diameter
aan de bovenkant vermelden. Van
belang is echter alleen de (meestal
kleinere) bodemdiameter.
- Gebruik waar mogelijk pannen met
rechte rand. Bij pannen met schuine
rand werkt de inductie ook bij de randen van de pan. Daardoor kan de
rand van een pan verkleuren of de
coating afbladderen.
22
- Bereid gerechten zoveel mogelijk alleen in gesloten potten of pannen.
Dat voorkomt dat onnodig warmte
ontsnapt.
- Gebruik voor een kleine hoeveelheid
een kleine pan. Voor een kleine pan is
minder energie nodig dan voor een
grote, niet geheel gevulde pan.
- Gebruik zo weinig mogelijk water.
- Schakel na het aankoken of aanbraden op tijd terug naar een lagere vermogensstand.
- Gebruik een snelkookpan om de bereidingstijd te verkorten.
Tips om energie te besparen
23
Vermogensstand
De kookplaat is in de fabriek met 9 vermogensstanden geprogrammeerd. Indien u
een fijnere indeling wilt, kunt u uitbreiden tot 17 vermogensstanden (zie hoofdstuk
“Programmering”).
Vermogensstand
instelling af
fabriek
(9 vermo-
gensstanden)
Boter smelten
Gelatine oplossen
Smelten van chocolade
Rijstepap, havermoutpap maken22–2.
Kleine hoeveelheden vloeistof opwarmen
Rijst wellen
Groente ontdooien (in een blok)32.–3
Graan wellen32.–3.
Verwarmen van vloeibare en halfvaste gerechten
Bereiden van een omelet en van spiegeleieren zonder korst
Fruit blancheren
Deegwaren wellen44–5.
Groente, vis stoven55
Diepvriesproducten ontdooien en verwarmen55–5.
Eieren behoedzaam bakken (zonder oververhitting van het
vet)
Aankoken van grote hoeveelheden, bijv. eenpansgerechten
Gebonden saus of roomsaus maken, bijv. witte-wijnsaus of
sauce hollandaise
Vis, schnitzel, braadworst behoedzaam bakken (zonder
oververhitting van het vet)
Poffertjes, pannenkoeken, etc. bakken76.–7
Aanbraden van stoofgerechten88–8.
Grote hoeveelheden water koken
Aankoken
1–21–2.
33–3.
44–4.
65.–6.
6–76.–7
6–76.–7.
99
uitgebreid
(17standen)
De gegevens zijn richtwaarden. Het vermogen van de inductiespoel varieert naargelang de
grootte en het materiaal van de bodem van de pan. Voor uw pannen kunnen de vermogensstanden dus enigszins afwijken. Bepaal door praktisch gebruik de optimale instellingen voor
uw pannen. Stel voor nieuwe pannen waarvan u de gebruikseigenschappen niet kent de
vermogensstand één stand lager in dan aangegeven.
24
Bediening
Principe van de bediening
Uw SmartLine-element is voorzien van
elektronische sensortoetsen. Deze reageren op vingercontact. De sensortoets
Aan/Uit moet bij het inschakelen om
veiligheidsredenen iets langer worden
aangeraakt dan de overige toetsen.
Elke reactie van de toetsen wordt bevestigd met een akoestisch signaal.
Wanneer het SmartLine-element is uitgeschakeld, is alleen het opgedrukte
symbool voor de sensortoets Aan/
Uit zichtbaar. Als u het SmartLineelement inschakelt, lichten ook andere
sensortoetsen op.
Storing door vuile en/of bedekte
sensortoetsen.
De sensortoetsen reageren niet of er
worden ongewenste schakelingen
uitgevoerd, mogelijk wordt de wok
zelfs automatisch uitgeschakeld (zie
het hoofdstuk “Veiligheidsfuncties”,
paragraaf “Veiligheidsuitschakeling”).
Hete pannen op de sensortoetsen/
displays kunnen de daaronder liggende elektronica beschadigen.
Houd de sensortoetsen en displays
schoon, plaats er geen voorwerpen
of hete pannen op.
nen oververhit raken en ontbranden.
Houd voortdurend toezicht op de
kookplaat tijdens het gebruik.
Denk eraan dat de opwarmtijd bij inductiekookplaten veel korter is dan
bij de gebruikelijke kookplaten.
Kookplaat inschakelen
Tip de sensortoetsaan.
Andere sensortoetsen lichten op.
Als u daarna geen waarden invoert,
wordt de kookplaat om veiligheidsredenen na enkele seconden weer uitgeschakeld.
Vermogensstand instellen
Standaard is de permanente panherkenning geactiveerd (zie hoofdstuk
“Programmering”). Als de kookplaat
ingeschakeld is en u plaatst een pan
op een kookzone, dan lichten alle sensortoetsen van de cijferreeks op.
Kookzone/kookplaat uitschakelen
Om een kookzone uit te schakelen,
raakt u de sensortoets 0 op de betreffende cijferreeks aan.
Om de kookplaat en daarmee alle
kookzones uit te schakelen raakt u de
sensortoets aan.
Restwarmte-indicator
Als een kookzone heet is, licht na het
uitschakelen de restwarmte-indicatie
op. Afhankelijk van de temperatuur verschijnt boven de vermogensstanden 1,
2 en 3 telkens een punt.
De punten van de restwarmte-indicatie
verdwijnen één voor één als de kookzone afkoelt. De laatste punt verdwijnt als
de kookzone zover is afgekoeld dat u
deze zonder gevaar kunt aanraken.
Verbrandingsgevaar door hete
kookzones.
Na het beëindigen van het kookpro-
ces zijn de kookzones heet.
Raak de kookzones niet aan als de
De sensortoetsen voor en achter de
tussenstanden branden helderder dan
de overige toetsen.
Voorbeeld:
Wanneer u de vermogensstand 7. hebt
ingesteld, branden 7 en 8 helderder dan
de overige sensortoetsen.
PowerFlex-kookplaat
De PowerFlex-kookzones worden automatisch tot een PowerFlex-kookplaat
samengevoegd als u een voldoende
grote pan op de kookplaat zet (zie
“Overzicht”, paragraaf “Kookplaat”). De
instellingen voor het kookplaat regelt u
met de getallenreeks van de voorste of
linker PowerFlex-kookzone (afhankelijk
van het model). U kunt de PowerFlexkookzones ook handmatig samenvoegen of loskoppelen.
Plaats de pan altijd in het midden van
de PowerFlex-kookzone.
Als de kookstartautomaat geactiveerd
is, warmt de kookzone automatisch met
het hoogste vermogen op (aankoken)
en schakelt dan naar de ingestelde vermogensstand (doorkookstand) terug.
De aankooktijd hangt van de ingestelde
doorkookstand af (zie tabel).
De kookstartautomaat inschakelen
Raak de sensortoets van de ge-
wenste doorkookstand zo lang aan,
tot er een signaal klinkt en de sensortoets begint te knipperen.
Gedurende de aankooktijd (zie tabel)
knippert de ingestelde doorkookstand.
Als het aantal vermogensstanden is uitgebreid (zie hoofdstuk “Programmering”) en er een tussenstand is geselecteerd, knipperen de sensortoetsen voor
en na de tussenstand.
Als u tijdens de bereidingstijd de doorkookstand wijzigt, deactiveert u de
kookstartautomaat.
De kookstartautomaat uitschakelen
Raak de sensortoets van de inge-
stelde doorkookstand aan.
of
Stel een andere vermogensstand in.
Doorkookstand*Aankooktijd
[min : sec]
1ca. 0:15
1.ca. 0:15
2ca. 0:15
2.ca. 0:15
3ca. 0:25
3.ca. 0:25
4ca. 0:50
4.ca. 0:50
5ca. 2:00
5.ca. 5:50
6ca. 5:50
6.ca. 2:50
7ca. 2:50
7.ca. 2:50
8ca. 2:50
8.ca. 2:50
9–
* De doorkookstanden met punt zijn alleen
beschikbaar als u het aantal vermogensstanden hebt vergroot (zie het hoofdstuk
“Programmering”).
28
Bediening
Booster
De kookzones zijn uitgerust met een
TwinBooster.
Met de booster kan een hoger vermogen worden geleverd om snel grote
hoeveelheden te kunnen verwarmen,
bijv. grote hoeveelheden water voor het
koken van pasta. Dit hoger vermogen is
maximaal 15 minuten actief.
U kunt de booster voor maximaal 2
kookzones tegelijk gebruiken.
Als u de booster inschakelt, terwijl er
- geen vermogensstand is ingesteld,
wordt na afloop van de boostertijd of
bij het eerder deactiveren van de
functie automatisch teruggeschakeld
naar vermogensstand 9.
- wel een vermogensstand is ingesteld,
wordt na afloop van de boostertijd of
bij het eerder deactiveren van de
functie automatisch teruggeschakeld
naar de ingestelde vermogensstand.
Kookzones zijn per 2 verbonden om de
boosterfunctie van het nodige vermogen te voorzien. Gedurende de boostertijd wordt aan de verbonden kookzone
een deel van het vermogen onttrokken.
Dit heeft een van de volgende uitwerkingen:
TwinBooster inschakelen, stand 1
Plaats een pan op de gewenste kook-
zone.
Stel eventueel een vermogensstand
in.
Tip de sensortoets B aan.
Het controlelampje voor TwinBooster
stand 1licht op.
TwinBooster inschakelen, stand 2
Plaats een pan op de gewenste kook-
zone.
Stel eventueel een vermogensstand
in.
Raak 2 keer de sensortoets B aan.
Het controlelampje voor TwinBooster
stand 2licht op.
TwinBooster uitschakelen
Raak de sensortoets B zo vaak aan
tot de controlelampjes doven of
stel een andere vermogensstand in.
- aankoken wordt uitgeschakeld;
- de vermogensstand wordt verlaagd;
- de verbonden kookzone wordt uitgeschakeld.
29
Bediening
Warmhouden
De functie warmhouden is bedoeld
voor het warmhouden van gerechten
meteen na de bereiding, niet voor het
opwarmen van reeds afgekoelde gerechten.
De maximale warmhoudtijd bedraagt
2uur.
- Houd levensmiddelen uitsluitend
warm in een pan. Dek de pan af met
een deksel.
- Roer regelmatig in stevige gerechten
en dikke vloeistoffen (eenpansgerecht, stevige maaltijdsoep).
- De voedingswaarde van een gerecht
neemt gedurende de bereiding af.
Tijdens het warmhouden neemt de
voedingswaarde verder af. Beperk de
warmhoudtijd zoveel mogelijk.
Warmhouden activeren/deactiveren
Tip de sensortoets van de betref-
fende kookzone aan.
30
Timer
Het SmartLine-element moet zijn ingeschakeld als u de timer wilt gebruiken.
U kunt een tijd instellen tussen 1minuut
(:) en 9uur en 59minuten (:).
Tijden tot 59minuten stelt u in minuten
in (0:59), tijden vanaf 60minuten in uren
en minuten. De tijden worden ingevoerd
in de volgorde “uren”, “minuten” (tiental)
en “minuten” (eenheden).
Nadat het eerste cijfer is ingevoerd,
brandt het timerdisplay continu. Na invoer van het tweede cijfer springt het
eerste cijfer naar links. Na invoer van
het derde cijfer springen het eerste en
tweede cijfer naar links.
U kunt de timer voor twee functies gebruiken:
- voor het instellen van een kookwekkertijd;
- voor het automatisch uitschakelen
van een kookzone/verwarmingselement/teppanzone.
U kunt de functies tegelijk gebruiken.
De kortste tijd en de sensortoets
(kookwekker) worden altijd weergegeven of het controlelampje voor automatisch uitschakelen knippert.
Wanneer u de op de achtergrond aflopende resttijden wilt weergeven, drukt u
op de sensortoets of . Als er meerdere uitschakeltijden zijn geprogrammeerd, dan drukt u zo vaak op de sensortoets totdat het betreffende controlelampje knippert.
Kookwekker
De kookwekker wordt met de getallenreeks links of linksvoor ingesteld (afhankelijk van het model).
Kookwekkertijd instellen
Raak de sensortoets aan.
De timerdisplay begint te knipperen.
Stel de gewenste tijd in.
Kookwekkertijd wijzigen
Raak de sensortoets aan.
Stel de gewenste tijd in.
Kookwekkertijd wissen
Raak de sensortoets zo lang aan
totdat op de timerdisplay: verschijnt.
31
Timer
Kookzone automatisch uitschakelen
U kunt een tijd instellen waarna een
kookzone automatisch wordt uitgeschakeld. De functie kan voor alle kookzones gelijktijdig gebruikt worden.
De uitschakeltijd wordt ingesteld op
de getallenreeks van de kookzone die
automatisch moet worden uitgeschakeld.
De kookzone wordt door de veiligheidsuitschakeling uitgeschakeld als
de geprogrammeerde tijd langer is dan
de maximaal toegestane bedrijfsduur
(zie het hoofdstuk “Veiligheidsfuncties”, onder “Veiligheidsuitschakeling”).
Stel voor de gewenste kookzone een
vermogensstand in.
Raak de sensortoets aan.
Het controlelampje begint te knipperen.
Uitschakeltijd wijzigen
Raak de sensortoetszo vaak aan
totdat het controlelampje voor de gewenste kookzone knippert.
Stel de gewenste tijd in.
Uitschakeltijd wissen
Raak de sensortoetszo vaak aan
totdat het controlelampje voor de gewenste kookzone knippert.
Raak de0 op de cijferreeks aan.
Stel de gewenste tijd in.
Als u een uitschakeltijd voor nog een
kookzone wilt instellen, gaat u net zo
te werk als in het voorgaande is beschreven.
Als meerdere uitschakeltijden geprogrammeerd zijn, wordt de kortste resttijd weergegeven en knippert het betreffende controlelampje. De andere
controlelampjes branden continu.
Wanneer u de op de achtergrond af-
lopende resttijden wilt weergeven,
raakt u de sensortoetszo vaak
aan totdat het gewenste controlelampje voor de gewenste kookzone
knippert.
32
Extra functies
Stop&Go
Bij activering van Stop&Go wordt bij
alle ingeschakelde kookzones de vermogensstand tot 1 verlaagd.
De vermogensstanden van de kookzones en de instellingen van de timer kunnen niet worden gewijzigd, de kookplaat kan enkel uitgeschakeld worden.
De kookwekker, uitschakeltijden, boostertijden en tijden voor kookstartautomaat lopen verder af.
Als u de functie deactiveert, worden de
kookzones op de laatst ingestelde vermogensstand weer ingeschakeld.
Als de functie niet binnen 1 uur wordt
gedeactiveerd, wordt de kookplaat uitgeschakeld.
Activeren/deactiveren
Raak de sensortoets aan.
Recall
Als het SmartLine-element tijdens het
gebruik per ongeluk uitgeschakeld is,
kunt u met deze functie alle instellingen
herstellen. Hiervoor moet u het SmartLine-element binnen 10seconden na het
uitschakelen weer inschakelen.
Schakel het SmartLine-element weer
in.
De eerder ingestelde vermogensstanden knipperen.
Raak meteen één van de knipperende
vermogensstanden aan.
Het toestel gaat verder met de eerder
gedane instellingen.
33
Extra functies
Schoonmaakfunctie
U kunt de sensortoetsen van het
SmartLine-element gedurende 20seconden vergrendelen, bijvoorbeeld om
verontreinigingen te verwijderen. De
sensortoets wordt niet vergrendeld.
Activeren
Tip de sensortoets aan.
Op de timerdisplay loopt de tijd af.
Deactiveren
Druk zo lang op de sensortoets
totdat de timerdisplay dooft.
Demo-stand
Met deze functie kan de vakhandel het
SmartLine-element presenteren zonder
dat de verwarming wordt ingeschakeld.
Demo-modus activeren/deactiveren
Schakel het SmartLine-element in.
Raak op een willekeurige getallen-
reeks de sensortoets 0 aan.
Raak daarna tegelijkertijd de sensor-
toetsen 0 en 2 aan en houd deze
6seconden ingedrukt.
In de timerdisplay knippert gedurende
enkele seconden afwisselend met
(demo-stand geactiveerd) of (demostand gedeactiveerd).
Gegevens SmartLine-element
weergeven
U kunt de type-aanduiding en de softwareversie van uw SmartLine-element
laten weergeven. Er mogen geen pannen op het SmartLine-element staan.
Type-aanduiding
Schakel het SmartLine-element in.
Raak op een getallenreeks naar keu-
ze de sensortoets 0 aan.
Raak daarna tegelijkertijd de sensor-
toetsen 0 en 4 aan.
Op de timerdisplay knipperen afwisselend telkens 2 cijfers:
en knipperen afwisselend =
CS1234
Softwareversie
Schakel het SmartLine-element in.
Raak op een getallenreeks naar keu-
ze de sensortoets 0 aan.
Raak daarna tegelijkertijd de sensor-
toetsen 0 en 3 aan.
In de timerdisplay verschijnen cijfers:
: = softwareversie
34
Beveiligingen
Inschakelblokkering/vergrendeling
De vergrendeling wordt door een
stroomstoring gedeactiveerd.
Om te voorkomen dat iemand het
SmartLine-element per vergissing inschakelt of instellingen wijzigt, heeft het
SmartLine-element een inschakelblokkering en een vergrendeling.
De inschakelblokkering wordt bij een
uitgeschakeld SmartLine-element geactiveerd. Als deze functie actief is, kan
het element niet worden ingeschakeld
en kan de timer niet worden bediend.
De ingestelde kookwekkertijd loopt verder af. Het SmartLine-element is zo geprogrammeerd dat de inschakelblokkering handmatig moet worden geactiveerd. U kunt de instelling zo wijzigen
dat de inschakelblokkering 5minuten
na het uitschakelen van het SmartLineelement automatisch wordt geactiveerd
(zie hoofdstuk “Programmering”).
De vergrendeling wordt bij een ingeschakeld SmartLine-element geactiveerd. Als deze functie geactiveerd is,
kan het SmartLine-element slechts beperkt worden bediend:
- De ingestelde vermogensstanden
kunnen niet worden gewijzigd.
- Een ingestelde kookwekkertijd kan
worden gewijzigd.
- Het SmartLine-element kan alleen
maar worden uitgeschakeld.
Wanneer bij geactiveerde inschakelblokkering of vergrendeling een niet
toegestane sensortoets wordt aangeraakt, verschijnt gedurende enkele seconden op de timerdisplay en klinkt
er een signaal.
Ingebruiknamebeveiliging activeren
Druk 6 seconden op de sensor-
toets.
De seconden worden afgeteld in de timerdisplay. Na afloop verschijnt in
de timerdisplay. De ingebruiknamebeveiliging is geactiveerd.
Ingebruiknamebeveiliging deactiveren
Druk 6 seconden op de sensor-
toets.
In de timerdisplay wordt kort weergegeven, waarna de seconden worden
afgeteld. Na afloop is de ingebruiknamebeveiliging gedeactiveerd.
35
Beveiligingen
Vergrendeling activeren
Houd de sensortoetsen en ge-
durende 6seconden tegelijk ingedrukt.
In de timerdisplay worden de seconden
afgeteld. Na afloop verschijnt in de
timerdisplay. De vergrendeling is geactiveerd.
Vergrendeling deactiveren
Houd de sensortoetsen en ge-
durende 6seconden tegelijk ingedrukt.
In de timerdisplay wordt kort weergegeven, waarna de seconden worden
afgeteld. Na afloop is de vergrendeling
gedeactiveerd.
36
Beveiligingen
Automatische uitschakeling
Sensortoetsen zijn afgedekt
Wanneer er langer dan 10seconden
overgekookte gerechten of voorwerpen
op één of meer sensortoetsen liggen of
wanneer deze worden bedekt door vingercontact, dan wordt het SmartLineelement automatisch uitgeschakeld.
Boven de sensortoets knippert kort
en er weerklinkt kort een signaal.
Wanneer u de voorwerpen en/of verontreinigingen verwijdert, dooft en is het
SmartLine-element weer klaar voor gebruik.
Bedrijfsduur wordt overschreden
De veiligheidsuitschakeling wordt automatisch geactiveerd als de kookzone
ongewoon lang in gebruik is geweest.
Deze tijdsperiode hangt van de gekozen
vermogensstand af. Als deze is overschreden, wordt de kookzone uitgeschakeld en wordt de restwarmte-indicatie weergegeven. Wanneer u de
kookzone uit- en weer inschakelt, is ze
weer gebruiksklaar.
Vermogensstand*
Maximale bedrijfsduur
[u:min]
Veiligheidsniveau
0**12
110:008:005:00
1.10:007:004:00
2/2.5:004:003:00
3/3.5:003:302:00
4/4.4:002:001:30
5/5.4:001:301:00
6/6.4:001:000:30
7/7.4:000:420:24
84:000:300:20
8.4:000:300:18
91:000:240:10
* De vermogensstanden met punt zijn alleen
beschikbaar als u het aantal vermogensstanden heeft vergroot (zie ook het hoofdstuk “Vermogensstand”).
** Fabrieksinstelling
Het veiligheidsniveau van het toestel
staat standaard op instelling 0. U kunt
ook een hoger veiligheidsniveau kiezen met een kortere maximale bedrijfsduur (zie tabel).
37
Beveiligingen
Oververhittingsbeveiliging
Alle inductiespoelen en de koellichamen
van de elektronica zijn voorzien van een
oververhittingsbeveiliging. Voordat de
inductiespoelen en/of de koellichamen
oververhit raken, leidt de oververhittingsbeveiliging tot één van de volgende reacties:
Inductiespoelen
- Een ingeschakelde booster wordt uitgeschakeld.
- De ingestelde vermogensstand wordt
verlaagd.
- De kookzone wordt automatisch uitgeschakeld. Op de timerdisplay knippert afgewisseld door .
U kunt de kookzone gewoon weer in
gebruik nemen wanneer de foutmelding
verdwenen is.
Koellichaam
- Een ingeschakelde booster wordt uitgeschakeld.
De oververhittingsbeveiliging kan in de
volgende situaties worden geactiveerd:
- De geplaatste pan wordt zonder inhoud verhit.
- Vet of olie wordt op een hoge vermogensstand verhit.
- De onderkant van de kookplaat wordt
niet voldoende geventileerd.
- Een hete kookzone wordt na een
stroomstoring weer ingeschakeld.
Reageert de oververhittingsbeveiliging
opnieuw nadat de oorzaak is weggenomen, neem dan contact op met de
Miele-klantendienst.
- De ingestelde vermogensstand wordt
verlaagd.
- De kookzones worden automatisch
uitgeschakeld.
Pas als het koellichaam voldoende is afgekoeld, kunt u de betreffende kookzones weer in gebruik nemen.
38
Programmering
U kunt de programmering van het
SmartLine-element aan uw persoonlijke
wensen aanpassen. U kunt meerdere
instellingen na elkaar wijzigen.
Na het oproepen van de programmering
verschijnt het symbool en in het timerdisplay . Na enkele seconden
knipperen op de timerdisplay afwisselend :(programma 01) en :(code).
Programmering wijzigen
Programmering oproepen
Druk bij een uitgeschakeld SmartLi-
ne-element tegelijkertijd op de sen-
sortoetsen en totdat het symbool verschijnt en op de timerdisplay .
Programma instellen
Bij tweecijferige programmanummers
moet eerst het tiental worden ingesteld.
Instellingen niet opslaan
Raak de sensortoets zo lang aan
totdat de indicaties uitgaan.
Druk zo vaak op de sensortoets
totdat het gewenste programmanummer op de display verschijnt of druk
op het betreffende cijfer in de getallenreeks.
Code instellen
Druk zo vaak op de sensortoets
totdat het gewenste codenummer op
de display verschijnt of druk op het
betreffende cijfer in de getallenreeks.
Instellingen opslaan
Als het programma wordt weergege-
ven (bijvoorbeeld :), drukt u zo
lang op de sensortoetstotdat de
weergaven uitgaan.
39
Programmering
Programma
1)
Code
2)
Instellingen
P:01Demo-standC:00Demo-stand uit
C:01
Demo-stand aan
3)
P:03FabrieksinstellingC:00Fabrieksinstellingen niet herstellen
C:01Fabrieksinstellingen herstellen
P:04Aantal vermogensstandenC:009 vermogensstanden
4)
P:06Bevestigingssignaal bij aanra-
king van een sensortoets
C:01
C:00
17 vermogensstanden
5)
uit
C:01zacht
C:02gemiddeld
C:03hard
P:07Geluidssignaal van de timerC:00
uit
5)
C:01zacht
C:02gemiddeld
C:03hard
P:08IngebruiknamebeveiligingC:00Alleen handmatige activering van
de ingebruiknamebeveiliging
C:01Automatische activering van de in-
gebruiknamebeveiliging
P:09maximale bedrijfsduurC:00Veiligheidsniveau 0
C:01Veiligheidsniveau 1
C:02Veiligheidsniveau 2
P:12Reactiesnelheid van de sen-
sortoetsen
C:00langzaam
C:01normaal
C:02snel
40
Programmering
Programma
1)
Code
2)
Instellingen
P:15Permanente panherkenningC:00Niet actief
C:01Actief
1)
Niet-genoemde programma's zijn niet gedefinieerd.
2)
De standaard ingestelde code is telkens vet gedrukt.
3)
Wanneer het SmartLine-element wordt ingeschakeld, verschijnt gedurende enkele secon-
den op het timerdisplay.
4)
In de tekst en in de tabellen worden de uitgebreide vermogensstanden voor de duidelijk-
heid weergegeven met een punt achter het cijfer.
5)
Het bevestigingssignaal van de sensortoets Aan/Uit wordt niet uitgeschakeld.
41
Gegevens voor testinstellingen
Testgerechten volgens EN60350-2
Standaard zijn er 9vermogensstanden ingesteld.
Stel voor testprocedures conform de norm de uitgebreide vermogensstanden in
(zie het hoofdstuk “Programmering”).
Voorver-
Testgerecht
Olie verwarmen150nee–1–2
Pannenkoeken180
Diepgevroren frieten frituren
Panbodem (mm)
(sandwichbodem)
conform de normnee99
Deksel
nee95–7
warmen
Vermogensstand
Garen
42
Reiniging en onderhoud
Verbrandingsgevaar door hete
kookzones.
Na het beëindigen van het kookpro-
ces zijn de kookzones heet.
Schakel de kookplaat uit.
Laat de kookzones afkoelen voordat
u de kookplaat reinigt.
Schade door indringend vocht.
De stoom van een stoomreiniger kan
terechtkomen op onderdelen die onder spanning staan en kortsluiting
veroorzaken.
Reinig de kookplaat nooit met een
stoomreiniger.
Alle oppervlakken kunnen verkleuren
of veranderen wanneer u ongeschikte reinigingsmiddelen gebruikt.
De oppervlakken zijn krasgevoelig.
Verwijder resten van reinigingsmiddelen onmiddellijk.
Gebruik geen schuurmiddelen of reinigingsmiddelen die krassen kunnen
veroorzaken.
Laat het SmartLine-element vóór elke reiniging afkoelen.
Reinig het SmartLine-element en de
accessoires na elk gebruik.
Maak het SmartLine-element na elke
vochtige reiniging weer droog om
kalkresten te voorkomen.
Ongeschikte reinigingsmiddelen
Om beschadigingen aan de oppervlakken te voorkomen, mogen de volgende
middelen niet voor de reiniging worden
gebruikt:
- afwasmiddelen
- soda-, alkali-, ammoniak-, zuur- of
chloridehoudende reinigingsmiddelen
- kalkoplossende reinigingsmiddelen
- vlek- en roestverwijderaars
- schurende reinigingsmiddelen zoals
schuurpoeder, schuurmiddelen,
schuursponsjes
- oplosmiddelhoudende reinigingsmiddelen
- reinigingsmiddelen voor vaatwassers
- grill- en ovensprays
- glasreinigers
- schurende harde borstels en sponsjes (zoals pannensponsjes) of gebruikte sponsjes die nog resten
schuurmiddel bevatten
- vlekkensponsjes
43
Reiniging en onderhoud
Schade door scherpe voor-
werpen.
De afdichtingstape tussen het
SmartLine-element en het werkblad
kan worden beschadigd.
Gebruik voor het reinigen geen
scherpe voorwerpen.
Met een afwasmiddel worden niet alle verontreinigingen en resten verwijderd.
Er ontstaat een onzichtbare film die
tot verkleuringen van het keramische
glas leidt. Deze verkleuringen kunnen
niet meer worden verwijderd.
Reinig het keramische oppervlak regelmatig met een speciaal reinigingsmiddel voor keramisch glas.
Verwijder alle grove verontreinigingen
met een vochtige doek. Vastgekoekte
verontreinigingen verwijdert u met
een kookplaatkrabber.
Reinig het keramische oppervlak ver-
volgens met het Miele-reinigingsmiddel voor keramische platen en roestvrij staal (zie het hoofdstuk “Bij te bestellen accessoires”) of met een ander geschikt reinigingsmiddel voor
keramische platen. Gebruik hierbij
keukenpapier of een schone doek.
Breng het reinigingsmiddel niet op
hete keramische oppervlakken aan
aangezien er vlekken kunnen ontstaan. Houdt u zich aan de aanwijzingen van de fabrikant van het reinigingsmiddel.
Reinigingsmiddelresten kunnen anders
inbranden en de keramische plaat
aantasten. Let erop dat u alle resten
verwijdert.
Verwijder vlekken van kalkresten,
water en aluminium met het reinigingsmiddel voor keramische platen
en roestvrij staal.
Verbrandingsgevaar door hete
oppervlakken.
Tijdens het kookproces zijn de op-
pervlakken heet.
Trek ovenhandschoenen aan voordat
u resten suiker, kunststof of aluminiumfolie met een kookplaatkrabber
van het hete keramische oppervlak
verwijdert.
Als er suiker, kunststof of alumini-
umfolie op het hete keramische op-
pervlak terechtkomt, schakelt u de
kookplaat dan uit.
Schraap deze stoffen onmiddellijk,
als ze dus nog heet zijn, met een
kookplaatkrabber grondig weg.
Reinig het keramische oppervlak ver-
volgens als het afgekoeld is zoals tevoren beschreven.
Verwijder de resten van het reini-
gingsmiddel met een vochtige doek
en droog het keramische oppervlak
vervolgens.
44
Nuttige tips
De meeste storingen en defecten, die bij het dagelijks gebruik kunnen optreden,
kunt u zelf verhelpen. U bespaart daarmee niet alleen tijd, maar ook kosten, omdat
u Miele niet hoeft in te schakelen.
De volgende tabellen helpen u de oorzaken van een probleem te achterhalen en te
verhelpen.
ProbleemOorzaak en oplossing
Het SmartLine-element
kan niet worden ingeschakeld.
Bij de nieuwe kookplaat
komen geurtjes en
damp vrij.
De ingestelde vermogensstand knippert.
Het SmartLine-element heeft geen stroom.
Controleer of de zekering van de elektrische instal-
latie doorgeslagen is. Neem contact op met een
elektricien of met Miele (minimale sterkte van de
zekering: zie typeplaatje).
Er is mogelijk sprake van een technische storing.
Maak het het SmartLine-element ca.1minuut
spanningsvrij. Doe dit als volgt:
– schakel de schakelaar van de betreffende zeke-
ring uit of draai de zekering eruit of
– schakel de verliesstroomschakelaar uit.
Schakel daarna de zekering resp. de verlies-
stroomschakelaar weer in. Kunt u het SmartLineelement dan nog niet in gebruik nemen, neem dan
contact op met een elektricien of met de Miele
Service.
De metalen onderdelen worden met een onderhoudsmiddel beschermd. Als het kookveld voor het eerst
in gebruik wordt genomen, ontstaan daardoor geuren
en eventueel ook damp. Ook het materiaal van de inductiespoelen geeft tijdens de eerste gebruiksuren
een geur af. Bij elk volgend gebruik neemt de geurvorming af, totdat u niets meer waarneemt. De geur
en de eventueel optredende damp wijzen niet op een
verkeerde aansluiting of een defect en zijn ook niet
schadelijk voor de gezondheid.
Op de kookzone staat geen pan of een ongeschikte
pan.
Gebruik geschikte pannen (zie hoofdstuk “Induc-
tie”, paragraaf “De juiste pannen”).
45
Nuttige tips
ProbleemOorzaak en oplossing
Als het SmartLine-element wordt ingeschakeld of als er een sensortoets wordt ingedrukt, dan verschijnt
gedurende enkele seconden op het timerdisplay.
Het SmartLine-element
is automatisch uitgeschakeld. Bij het opnieuw inschakelen, verschijnt boven de Aan/
Uit-sensortoets
een.
Na het inschakelen van
het SmartLine-element
verschijnt kort op het
timerdisplay. Het SmartLine-element verwarmt
niet.
Een kookzone wordt
automatisch uitgeschakeld.
Een van de kookzones
of de gehele kookplaat
wordt automatisch uitgeschakeld.
De boosterstand wordt
automatisch te vroeg
uitgeschakeld.
De kookzone werkt niet
zoals u gewend bent op
de ingestelde vermogensstand.
De ingebruiknamebeveiliging of vergrendeling is geactiveerd.
Deactiveer de ingebruiknamebeveiliging/vergren-
deling (zie het hoofdstuk “Veiligheidsfuncties”, onder “Ingebruiknamebeveiliging/vergrendeling”).
Eén of meerdere sensortoetsen zijn bedekt, bijvoorbeeld door vingercontact, overkokende gerechten of
neergelegde voorwerpen.
Verwijder de verontreinigingen en/of de voor-
werpen (zie het hoofdstuk “Veiligheidsfuncties”,
paragraaf “Veiligheidsuitschakeling”).
De demo-modus is ingeschakeld.
Druk tegelijk op de sensortoetsen0 en2 totdat op
het timerdisplay en afwisselend knipperen.
De gebruiksduur is overschreden.
U kunt de kookzone gewoon weer in gebruik ne-
men (zie het hoofdstuk “Veiligheidsfunctie”, onder
“Veiligheidsuitschakeling”).
De oververhittingsbeveiliging is geactiveerd.
Zie hoofdstuk “Beveiligingen”, paragraaf “Overver-
hittingsbeveiliging”.
De oververhittingsbeveiliging is geactiveerd.
Zie hoofdstuk “Beveiligingen”, paragraaf “Overver-
hittingsbeveiliging”.
De oververhittingsbeveiliging is geactiveerd.
Zie hoofdstuk “Beveiligingen”, paragraaf “Overver-
hittingsbeveiliging”.
46
ProbleemOorzaak en oplossing
De vermogensstand 9
wordt automatisch verlaagd als u bij de verbonden kookzone eveneens vermogensstand 9
instelt.
De inhoud van een pan
begint niet of nauwelijks te koken, terwijl de
kookstartautomaat ingeschakeld is.
Na het uitschakelen van
het SmartLine-element
is er nog een geluid te
horen.
De sensortoetsen reageren over- of ongevoelig.
Op de timerdisplay
knippert afwisselend met en er klinkt
een signaal.
Bij gelijktijdig gebruik van vermogensstand 9 zou het
maximale vermogen worden overschreden.
Gebruik een andere kookzone.
Er worden grote hoeveelheden voedingsmiddelen
verwarmd.
Kook met de hoogste vermogensstand en stel
daarna handmatig een lagere vermogensstand in.
De pan geleidt de warmte niet goed.
Gebruik andere pannen die de warmte wel goed
geleiden.
De ventilator blijft draaien totdat het SmartLine-element afgekoeld is en wordt dan automatisch uitgeschakeld.
De gevoeligheid van de sensortoetsen is veranderd.
Zorg er eerst voor dat zon- of kunstlicht niet direct
op het SmartLine-element valt. De omgeving van
het SmartLine-element mag ook niet te donker
zijn.
Verwijder indien nodig al het kookgerei en reinig
het SmartLine-element.
Het gehele SmartLine-element en de sensortoetsen mogen niet afgedekt zijn.
Onderbreek de stroomvoorziening van het Smart-
Line-element gedurende ca.1minuut.
Als het probleem na het herstellen van de stroom-
voorziening nog niet is verholpen, neem dan contact op met Miele.
Het SmartLine-element is verkeerd aangesloten.
Maak het SmartLine-element spanningsvrij.
Neem contact op met Miele.
Nuttige tips
47
Nuttige tips
ProbleemOorzaak en oplossing
Op het timerdisplay
knippert 1met een cijfer (bijvoorbeeld 1-0) afwisselend met een 3cijferig getal.
Op de timerdisplay
knipperen afwisselend en cijfers.
Storing kookzone
Onderbreek de stroomvoorziening van het Smart-
Line-element gedurende ca.1minuut.
Als het probleem na het herstellen van de stroom-
voorziening nog niet is verholpen, neem dan contact op met Miele.
De oververhittingsbeveiliging is geactiveerd.
Zie het hoofdstuk “Veiligheidsfuncties”, paragraaf
“Oververhittingsbeveiliging”.
, of
De ventilator is geblokkeerd of defect.
Controleer of de ventilator geblokkeerd is door een
voorwerp, bijvoorbeeld een vork, en verwijder dat
voorwerp.
Neem contact op met de Miele-klantendienst als
de foutmelding opnieuw verschijnt.
en andere cijfers.
Er heeft zich een storing voorgedaan in de elektronica.
Onderbreek de stroomvoorziening van het Smart-
Line-element gedurende ca.1minuut.
Als het probleem na het herstellen van de stroom-
voorziening nog niet is verholpen, neemt u dan
contact op met de Miele-klantendienst.
48
Bij te bestellen accessoires
Speciaal voor uw toestellen levert Miele
een uitgebreid assortiment aan toebehoren, alsook reinigings- en onderhoudsmiddelen.
U kunt deze producten heel eenvoudig
via de Miele-webshop bestellen.
De producten zijn ook verkrijgbaar bij
Miele (zie einde van deze gebruiksaanwijzing) en bij uw Miele-handelaar.
Reinigingsmiddel voor keramische platen en roestvrij staal
250ml
Voor het verwijderen van verontreinigingen, kalk- en aluminiumvlekken
Microvezeldoekje
Voor het verwijderen van vingerafdrukken en lichte verontreinigingen
49
Klantendienst
Contact bij storingen
Voor storingen die u niet zelf kunt verhelpen, waarschuwt u uw Miele vakhandelaar
of de klantendienst van Miele.
De klantendienst van Miele kunt u online op www.miele.com/service boeken.
Het telefoonnummer van de klantendienst van Miele vindt u achteraan in dit document.
De klantendienst van Miele heeft de typeaanduiding en het fabricagenummer nodig (Fabr./SN/nr.). Beide gegevens vindt u op het typeplaatje.
Typeplaatje:
Plak hier het bijgaande typeplaatje. Controleer of het type toestel overeenkomt met
het type dat op de achterkant van dit document staat.
Garantie
De garantietermijn voor dit toestel bedraagt 2 jaar.
Voor meer informatie, zie de bijgevoegde garantievoorwaarden.
50
*INSTALLATION*
Veiligheidsinstructies voor het inbouwen
Schade door ondeskundige inbouw.
Het SmartLine-element kan beschadigd raken door ondeskundige inbouw.
Laat het SmartLine-element uitsluitend inbouwen door een gekwalificeerd vak-
man.
Gevaar voor elektrische schok door netspanning.
Als gevolg van een ondeskundig uitgevoerde aansluiting op het stroomnet bestaat er kans op een elektrische schok.
Laat het SmartLine-element uitsluitend door een gekwalificeerde elektricien
aansluiten op het stroomnet.
Schade door vallende voorwerpen.
Bij de montage van bovenkastjes of een dampkap kan het SmartLine-element
beschadigd raken.
Plaats het SmartLine-element pas na montage van de bovenkastjes en de
dampkap.
Installatie
De lijsten en randen van het werkblad moeten met een hittebe-
stendige lijm (100°C) zijn bevestigd, zodat ze niet loskomen of vervormen. Ook de wandafdichtstrip moet hittebestendig zijn.
Het SmartLine-element mag niet boven koeltoestellen, vaatwas-
sers, wasmachines en droogkasten worden ingebouwd.
Dit SmartLine-element mag alleen boven fornuizen en ovens met
wasemkoeling worden ingebouwd.
De aansluitkabel mag na de inbouw van het SmartLine-element
niet in aanraking komen met de beweegbare delen van de keukenelementen (zoals een lade) en mag ook niet worden blootgesteld aan
mechanische belastingen.
Neem de veiligheidsafstanden genoemd op de volgende pagina's
in acht.
51
*INSTALLATION*
Installatie
Veiligheidsafstanden
Veiligheidsafstand boven het SmartLine-element
Tussen het SmartLine-element en een
erboven gemonteerde afzuigkap dient u
de veiligheidsafstand aan te houden die
de fabrikant van de afzuigkap aangeeft.
Als er zich boven het SmartLine-element licht ontvlambare materialen bevinden (zoals een keukenplank), moet u
een veiligheidsafstand van ten minste
600mm aanhouden.
Als er onder een dampkap meerdere
SmartLine-elementen zijn ingebouwd
waarvoor verschillende veiligheidsafstanden worden aangegeven, kies
dan altijd de grootste afstand.
52
*INSTALLATION*
Veiligheidsafstand achterkant/zijkant
Monteer het SmartLine-element bij
voorkeur met veel ruimte rechts en
links.
Aan de achterkant van het SmartLineelement moet ten opzichte van een hoge kast of wand de hierna aangegeven
minimale afstand worden aangehouden.
Als zich aan één kant van het SmartLine-element (rechts of links) een hoge
kast of wand bevindt, moet de hierna
aangegeven minimale afstand,
worden aangehouden. Voor de tegenoverliggende kant geldt een minimale
afstand van 300mm.
Minimumafstand achteraan van de
werkbladuitsparing tot de achterkant
van het werkblad:
50 mm
Installatie
Niet toegestaan
Aan te bevelen
Minimale afstand rechts van de
werkbladuitsparing tot een ernaast
staand meubelstuk (bijvoorbeeld een
hoge kast) of een wand:
50mm.
Minimale afstand links van de werk-
bladuitsparing tot een ernaast staand
meubelstuk (bijvoorbeeld een hoge
kast) of een wand:
50mm.
Niet aan te bevelen
Niet aan te bevelen
53
*INSTALLATION*
Installatie
Minimumafstand onder het SmartLine-element
Om de ventilatie van het SmartLine-element te kunnen waarborgen, moet onder de kookplaat een minimumafstand
worden aangehouden ten opzichte van
een oven, tussenbodem of lade.
De minimumafstand vanaf de onderkant
van het SmartLine-element tot de
- bovenkant van de oven: 15mm
- bovenkant van de tussenbodem:
15mm
- bovenkant van een lade: 5mm
- bodem van een lade: 75mm
Tussenbodem
Het inbouwen van een tussenbodem
onder het SmartLine-element is niet
noodzakelijk, maar wel toegestaan.
Voor de aansluitkabel moet aan de achterkant een tussenruimte van 10mm
worden aangehouden. Voor een betere
ventilatie van het SmartLine-element
adviseren wij een tussenruimte van
20mm.
54
*INSTALLATION*
Installatie
Veiligheidsafstand bij een beklede nis
Als er sprake is van een nisbekleding, dient er een minimale afstand tussen de uitsparing in het werkblad en de bekleding te worden aangehouden. Bij hoge temperaturen kunnen materialen beschadigd raken.
Is de bekleding van brandbaar materiaal (zoals hout), dan moet de minimale afstand tussen de uitsparing in het werkblad en de nisbekleding 50mm zijn.
Is de bekleding van niet-brandbaar materiaal (zoals metaal, natuursteen en keramische tegels), dan moet de afstand tussen de uitsparing in het werkblad en de
nisbekleding minimaal 50mm min de dikte van de bekleding zijn.
Voorbeeld: als de nisbekleding 15mm dik is,
moet de minimale afstand 50mm - 15mm = 35mm zijn.
Vlakke inbouwOpbouw
a
Wand
b
Nisbekleding maat x = dikte van de nisbekleding
c
Werkblad
d
Uitsparing in het werkblad
e
Minimale afstand bij
brandbare materialen 50mm
niet-brandbare materialen 50mm - maat x
55
*INSTALLATION*
Installatie
Vlak
Aanwijzingen voor het inbouwen –
vlak
Afdichting tussen SmartLine-element
en werkblad
Als u voegenkit gebruikt, kunnen het
SmartLine-element en het werkblad
beschadigd raken als het element
moet worden verwijderd.
Gebruik daarom geen voegenkit tussen het SmartLine-element en het
werkblad.
De dichting onder de rand van het
toestel is toereikend als afdichting
tussen toestel en werkblad.
Werkblad met tegels
De voegen en het gearceerde gedeelte onder de rand van het SmartLine-element moeten glad en vlak zijn,
zodat het SmartLine-element gelijkmatig aansluit en de afdichting onder de
rand van de bovenkant van het toestel
de afdichting met het werkblad waarborgt.
Afdichtingstape
Als het SmartLine-element voor onderhoud wordt gedemonteerd, kan
de afdichtingstape onder de rand
van het SmartLine-element beschadigd raken.
Vervang de afdichtingstape steeds
voordat de kookplaat weer wordt ingebouwd.
56
*INSTALLATION*
Inbouw van meerdere
SmartLine-elementen
De voegen tussen de afzonderlijke
SmartLine-elementen moeten met een
temperatuurbestendige (min. 160°C) siliconenkit worden gevuld. Bij vlakke inbouw moet ook de voeg tussen het/de
SmartLine-element(en) en het werkblad
met een temperatuurbestendige
(min.160°C) siliconenkit worden gevuld.
De SmartLine-elementen moeten na de
inbouw van onderaf goed toegankelijk
zijn, zodat de bodemplaat voor onderhoudsdoeleinden kan worden verwijderd. Als de SmartLine-elementen niet
van onderaf toegankelijk zijn, moet de
voegenkit worden verwijderd om de
toestellen te kunnen uitbouwen.
Installatie
Combinatie met werkbladdampkap
Als het SmartLine-element in combinatie met werkbladdampkap wordt ingebouwd, moet eerst de werkbladdampkap worden ingebouwd.
57
*INSTALLATION*
Installatie
Uitsparing werkblad – vlak
Aanwijzingen voor het berekenen van de uitsparing
De elementen liggen 10mm boven het werkblad.
Bij inbouw van meerdere elementen moet tussen de afzonderlijke elementen een
afstand van 2mm worden aangehouden.
Berekening uitsparingB
1 element=breedte van het element min 10mm rechts, min 10mm links
Meerdere elementen=totale breedte van de elementen plus 2mm afstand tussen
de elementen, min 10mm rechts, min 10mm links.
Bij inbouw van meerdere SmartLine-elementen moet tussen de afzonderlijke elementen telkens een verbindingsstrip worden geplaatst.
De bij de verbindingsstrips gevoegde klemmen zijn alleen nodig bij de inbouw
van een CSDA700xFL.
Inbouw van 3 elementen en 2 verbindingsstrips
Installatie
61
*INSTALLATION*
Installatie
Inbouwmaten - opliggend
Alle maten zijn in mm aangegeven.
a
vooraan
b
Aansluitkabel L=2000mm
62
*INSTALLATION*
Installatie
Inbouw – vlak
Voorbereiding werkblad
Maak de uitsparing in het werkblad.
Neem de veiligheidsafstanden in acht
(zie hoofdstuk “Installatie”, paragraaf
“Veiligheidsafstanden”).
De snijvlakken van houten werk-
bladen moeten met speciale lak, sili-
conenkit of giethars worden afgewerkt om te voorkomen dat het werkblad door vocht wordt aangetast. Het
dichtingsmateriaal moet temperatuurbestendig zijn.
Deze producten mogen niet op het
oppervlak van het werkblad terechtkomen.
Verbindingsstrips monteren
Gebruik de middelste schroefgaten als
rechts of links naast de verbindingsstrip
de volgende SmartLine-elementen worden ingebouwd: CS7611, CS 7641,
CS7101(-1), CS7102(-1)
Werkblad van hout
Plaats de verbindingsstrips gelijk met
de bovenrand van de uitsparing.
Bevestig de verbindingsstrips met de
bijgeleverde houtschroeven
3,5x25mm.
Werkblad van natuursteen
Voor het bevestigen van de verbindingsstrips moet u sterk dubbelzijdige
plakband gebruiken (niet meegeleverd).
Bevestig de plakband langs de bo-
venrand van de uitsparing.
Plaats de verbindingsstrips gelijk met
de bovenrand van de uitsparing.
Druk de verbindingsstrips stevig aan.
63
*INSTALLATION*
Installatie
SmartLine-element inbouwen
Plak de bijgeleverde afdichttape on-
der de rand van het SmartLine-element. Breng de afdichttape niet aan
terwijl het element onder spanning
staat.
Geleid de aansluitkabel door de uit-
sparing in het werkblad omlaag.
Plaats het SmartLine-element in de
uitsparing in het werkblad. Let erop
dat de afdichting op het werkblad
rust, zodat de afdichting met het
werkblad gegarandeerd is.
Als de afdichting bij de hoeken niet
goed op het werkblad aansluit, kan
de hoekradius van het werkblad
(≤R4) voorzichtig met een decoupeerzaag worden nabewerkt
Dicht het SmartLine-element in geen
geval extra af met voegenkit (zoals
siliconenkit).
Sluit het SmartLine-element aan op
het elektriciteitsnet.
Een ongeschikte voegenkit kan natuursteen beschadigen.
Gebruik voor natuursteen en tegels
van natuursteen uitsluitend een voor
natuursteen geschikte siliconenkit.
Neem de aanwijzingen van de fabrikant in acht.
Sluit het SmartLine-element indien
van toepassing aan op de gasvoorziening (zie het hoofdstuk “Installatie”,
paragraaf “Gasaansluiting”).
Controleer of het SmartLine-element
goed functioneert.
De voegen tussen de afzonderlijke
elementen moeten met een temperatuurbestendige (min.160°C) siliconenkit worden gevuld.
64
*INSTALLATION*
Installatie
Naadloos aansluitend
Aanwijzingen voor het inbouwen –
naadloos aansluitend
Een vlakke inbouw is alleen mogelijk
bij natuurstenen (graniet, marmer),
massief houten en betegelde werkbladen. Als uw werkblad van een ander materiaal is gemaakt, informeer
dan bij de fabrikant of het werkblad
geschikt is voor vlakke inbouw.
De breedte van de onderkast moet ten
minste zo groot zijn als de uitsparing
in het werkblad. (Zie hoofdstuk “Installatie”, paragraaf “Inbouwmaten –
naadloos aansluitend”). Zo is het
SmartLine-element ook na de inbouw
van onderaf goed toegankelijk. Een
technicus moet de onderkant van de
kookplaat kunnen verwijderen. Als het
element na de inbouw niet van onderaf toegankelijk is, moet de voegenkit
worden verwijderd om het element te
kunnen uitbouwen.
Natuurstenen werkbladen
Het SmartLine-element wordt
rechtstreeks in de opening geplaatst.
Massief hout, werkbladen met tegels
en glazen werkbladen
Het SmartLine-element wordt in een
houten lijst in de opening geplaatst. Deze lijsten worden niet bij het toestel
meegeleverd en moeten ter plaatse beschikbaar zijn.
Afdichtingstape
Als het SmartLine-element voor onderhoud wordt gedemonteerd, kan
de afdichtingstape onder de rand
van het SmartLine-element beschadigd raken.
Vervang de afdichtingstape steeds
voordat de kookplaat weer wordt ingebouwd.
65
*INSTALLATION*
Installatie
Inbouw van meerdere
SmartLine-elementen
De voegen tussen de afzonderlijke
SmartLine-elementen moeten met een
temperatuurbestendige (min. 160°C) siliconenkit worden gevuld. Bij vlakke inbouw moet ook de voeg tussen het/de
SmartLine-element(en) en het werkblad
met een temperatuurbestendige
(min.160°C) siliconenkit worden gevuld.
De SmartLine-elementen moeten na de
inbouw van onderaf goed toegankelijk
zijn, zodat de bodemplaat voor onderhoudsdoeleinden kan worden verwijderd. Als de SmartLine-elementen niet
van onderaf toegankelijk zijn, moet de
voegenkit worden verwijderd om de
toestellen te kunnen uitbouwen.
Combinatie met werkbladdampkap
Als het SmartLine-element in combinatie met werkbladdampkap wordt ingebouwd, moet eerst de werkbladdampkap worden ingebouwd.
66
*INSTALLATION*
Uitsparing werkblad – naadloos aansluitend
Installatie
Werkblad van natuursteenHouten werkblad
0,5
+
* 7
mm bij de CS7611FL
Aanwijzingen voor het berekenen van de uitsparing
De elementen liggen 10mm boven het werkblad.
Bij inbouw van meerdere elementen moet tussen de afzonderlijke elementen een
afstand van 2mm worden aangehouden.
Berekening uitsparingA
1 element=breedte van het element plus 2mm rechts, plus 2mm links.
Meerdere elementen=totale breedte van de elementen plus 2mm afstand tussen
de elementen, plus 2mm rechts, plus 2mm links
Berekening uitsparing B=uitsparingA min 12mm rechts, min 12mm links.
Hierna volgen enkele voorbeelden.
67
*INSTALLATION*
Installatie
Inbouw met werkbladdampkap
CombinatievoorbeeldenAantalxbreedte [mm]Afme-
Kookelemen-
ten
Werkblad-
dampkap
1x3781x120
2x3781x120
1x378
2x120
tingA
[mm]
504
884
1248
+1
+1
1x620
3x3782x120
2x378
2x120
1386
1628
1x620
4x3782x120
1x6202x120
1766
868
+1
+1
+1
+1
+1
AfmetingB
[mm]
480
860
1224
1362
1604
1742
844
+1
+1
+1
+1
+1
+1
+1
68
*INSTALLATION*
Inbouw zonder werkbladdampkap
Installatie
Combinatievoorbeelden
Aantalxbreedte
[mm]
Kookelementen
1x378
2x378
1x378
1x620
3x378
2x378
1x620
4x378
AfmetingA
[mm]
+1
382
+1
762
+1
1004
+1
1142
+1
1384
+1
1522
AfmetingB
[mm]
+1
358
+1
738
+1
980
+1
1118
+1
1360
+1
1498
69
*INSTALLATION*
Installatie
Verbindingsstrips – naadloos aansluitend
Bij inbouw van meerdere SmartLine-elementen moet tussen de afzonderlijke elementen telkens een verbindingsstrip worden geplaatst.
De bij de verbindingsstrips gevoegde klemmen zijn alleen nodig bij de inbouw
van een CSDA700xFL.
Inbouw van 3 elementen en 2 verbindingsstrips
70
*INSTALLATION*
Inbouwmaten - vlak
Alle maten zijn in mm aangegeven.
Installatie
a
vooraan
b
Aansluitkabel L=2000mm
c
Getrapte freesrand (voor de detailtekeningen zie 'Uitsparing werkblad bij vlakke
inbouw')
d
Houten lijst 12mm (niet bijgeleverd, voor de detailtekeningen zie 'Uitsparing
werkblad bij vlakke inbouw')
71
*INSTALLATION*
Installatie
Inbouw – naadloos aansluitend
Voorbereiding werkblad
Maak de uitsparing in het werkblad.
Neem de veiligheidsafstanden in acht
(zie hoofdstuk “Installatie”, paragraaf
“Veiligheidsafstanden”).
De snijvlakken van houten werk-
bladen moeten met speciale lak, sili-
conenkit of giethars worden afgewerkt om te voorkomen dat het werkblad door vocht wordt aangetast. Het
dichtingsmateriaal moet temperatuurbestendig zijn.
Deze producten mogen niet op het
oppervlak van het werkblad terechtkomen.
Bevestig bij houten werkbladen de
houten lijsten 5,5mm onder de bovenkant van het werkblad.
Bij de CS7611FL moet de houten
lijst 7mm onder de bovenkant van
het werkblad worden bevestigd.
Werkblad van hout
Plaats de verbindingsstrips gelijk met
het onderste gedeelte van de trapsgewijze uitsparing.
Bevestig de verbindingsstrips met de
bijgeleverde houtschroeven
3,5x25mm.
Werkblad van natuursteen
Voor het bevestigen van de verbindingsstrips moet u sterk dubbelzijdige
plakband gebruiken (niet meegeleverd).
Verbindingsstrips monteren
Gebruik de middelste schroefgaten als
rechts of links naast de verbindingsstrip
de volgende SmartLine-elementen worden ingebouwd: CS7611, CS 7641,
CS7101(-1), CS7102(-1)
72
Bevestig de plakband langs het on-
derste gedeelte van de trapsgewijze
uitsparing.
Plaats de verbindingsstrips gelijk met
het onderste gedeelte van de trapsgewijze uitsparing.
Druk de verbindingsstrips stevig aan.
*INSTALLATION*
SmartLine-element inbouwen
Plak de bijgeleverde afdichttape on-
der de rand van het SmartLine-element. Breng de afdichttape niet aan
terwijl het element onder spanning
staat.
Geleid de aansluitkabel door de uit-
sparing in het werkblad omlaag.
Plaats het SmartLine-element in de
uitsparing in het werkblad. Let erop
dat de afdichting op het werkblad
rust, zodat de afdichting met het
werkblad gegarandeerd is.
Sluit het SmartLine-element aan op
het elektriciteitsnet.
Sluit het SmartLine-element indien
van toepassing aan op de gasvoorziening (zie het hoofdstuk “Installatie”,
paragraaf “Gasaansluiting”).
Installatie
Controleer of het SmartLine-element
goed functioneert.
De voegen tussen de afzonderlijke
elementen en de elementen en het
werkblad moeten met een temperatuurbestendige (min.160°C) siliconenkit worden gevuld.
Een ongeschikte voegenkit kan natuursteen beschadigen.
Gebruik voor natuursteen en tegels
van natuursteen uitsluitend een voor
natuursteen geschikte siliconenkit.
Neem de aanwijzingen van de fabrikant in acht.
73
*INSTALLATION*
Installatie
Elektrische aansluiting
Schade door ondeskundige aan-
sluiting.
Door ondeskundig uitgevoerde in-
stallatie-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden kan de gebruiker
aanzienlijke risico's lopen.
Miele kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor schade die wordt
veroorzaakt door ondeskundige installatie- en onderhoudswerkzaamheden, reparaties of een ontbrekende of onderbroken aarddraad (bijvoorbeeld een elektrische schok).
Laat het SmartLine-element door een
elektricien aansluiten op het elektriciteitsnet.
De elektricien moet op de hoogte zijn
van de nationale en ter plaatse geldende voorschriften voor elektriciteitsvoorziening en deze in acht nemen.
Na het inbouwen moet zijn gewaarborgd dat onder spanning staande
delen niet kunnen worden aangeraakt.
Aansluitwaarde
Zie typeplaatje
Aansluitgegevens
De aansluitwaarden vindt u op het typeplaatje. Deze gegevens moeten met de
aansluitgegevens van het net overeenkomen.
Verliesstroomschakelaar
Voor extra veiligheid wordt in de EUvoorschriften en -richtlijnen voor België
geadviseerd om de huisinstallatie van
een verliesstroomschakelaar te voorzien
(30mA).
Scheidingssystemen
Het SmartLine-element moet via een
schakelaar op alle polen van de netspanning kunnen worden losgekoppeld.
De contactafstand in uitgeschakelde
toestand moet ten minste 3mm bedragen. Geschikte schakelaars zijn overbelastings- en verliesstroomschakelaars.
74
*INSTALLATION*
Installatie
Spanningsvrij maken
Gevaar voor elektrische schok
door netspanning.
Tijdens reparatie- en/of onderhouds-
werkzaamheden kan het opnieuw inschakelen van de netspanning leiden
tot een elektrische schok.
Zorg dat de netspanning niet per ongeluk weer kan worden ingeschakeld.
Als het toestel spanningsvrij moet worden gemaakt, gaat u, afhankelijk van de
situatie, als volgt te werk:
Zekeringen
Draai de zekeringen los en neem deze
uit de houders.
Zekeringautomaten
Druk op de testknop (rood) totdat de
middelste knop (zwart) eruitspringt.
Inbouwzekeringautomaten
(Installatieautomaat, ten minste van
het typeB of C): zet de tuimelschakelaar van1 (Aan) op 0(Uit).
Aansluitkabel vervangen
Gevaar voor elektrische schok
door netspanning.
Als gevolg van een ondeskundig uit-
gevoerde aansluiting bestaat er kans
op een elektrische schok.
Laat de aansluitkabel uitsluitend vervangen door een gekwalificeerd
elektricien.
Gebruik bij de vervanging van de aansluitkabel uitsluitend het kabeltype
H05V2V2-F met de juiste doorsnede.
De aansluitkabel is verkrijgbaar via de
fabrikant of de Miele Service.
Verliesstroomschakelaar
Zet de hoofdschakelaar van 1 (Aan)
op 0 (Uit) of druk op de testknop.
75
Productgegevensbladen
Hieronder zijn de gegevensbladen bijgevoegd van de in deze gebruiks- en montagehandleiding beschreven modellen.
Informatie over huishoudelijke elektrische kookplaten
volgens verordening (EU) Nr. 66/2014
MIELE
Identificatie van het modelCS 7612
Aantal kookzones en/of -gebieden2
Voor cirkelvormige kookzones of -gebieden: diameter van de nuttige kookoppervlakte per kookzone
Voor niet-cirkelvormige kookzones of -gebieden:
lengte en breedte van de nuttige kookoppervlakte
per kookzone L/W
Energieverbruik per kookzone of -gebied, berekend per kg (EC
Energieverbruik van de kookplaat, berekend per
kg (EC
elektrische kookplaat
elektrisch koken
)
)
1. = 230x390mm
2. =
3. =
4. =
5. =
6. =
1. = 184,6Wh/kg
184,6Wh/kg
76
Herstellingen aan huis en andere inlichtingen: 02/451.16.16
nv Miele België
Z.5 Mollem 480
1730 Mollem (Asse)
E-mail: info@miele.be
Internet: www.miele.be
Duitsland
Miele & Cie. KG
Carl-Miele-Straße 29
33332 Gütersloh
CS7612
M.-Nr. 10 757 401 / 02nl-BE
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.