Miele CS 7612 Operating instructions [nl]

Gebruiks- en montagehandleiding SmarLine-inductiekookplaat
Lees altijd eerst de gebruiks- en montagehandleiding voordat u uw toestel plaatst, installeert en in gebruik neemt. Dat is veiliger voor uzelf en u voorkomt schade aan uw toestel.
nl-BE M.-Nr. 10 757 401
Inhoud
Uw bijdrage aan de bescherming van het milieu ........................................... 15
Overzicht ............................................................................................................ 16
Kookplaat ............................................................................................................ 16
Bedieningselementen/displays............................................................................ 17
Kookzones........................................................................................................... 18
Eerste ingebruikneming.................................................................................... 19
SmartLine-element voor het eerst reinigen ......................................................... 19
SmartLine-element voor het eerst in gebruik nemen .......................................... 19
Inductie............................................................................................................... 20
Werking ............................................................................................................... 20
Geluiden .............................................................................................................. 21
De juiste pannen.................................................................................................. 22
Tips om energie te besparen ........................................................................... 23
Vermogensstand................................................................................................ 24
Bediening ........................................................................................................... 25
Principe van de bediening................................................................................... 25
Kookplaat inschakelen ........................................................................................ 26
Vermogensstand instellen ................................................................................... 26
Kookzone/kookplaat uitschakelen ...................................................................... 26
Restwarmte-indicator.......................................................................................... 26
Vermogensstand instellen - uitgebreid instelbereik............................................. 27
PowerFlex-kookplaat........................................................................................... 27
Kookstartautomaat.............................................................................................. 28
Booster................................................................................................................ 29
Warmhouden....................................................................................................... 30
Timer................................................................................................................... 31
Kookwekker......................................................................................................... 31
Kookzone automatisch uitschakelen................................................................... 32
Extra functies..................................................................................................... 33
Stop&Go............................................................................................................ 33
Recall................................................................................................................... 33
Schoonmaakfunctie ............................................................................................ 34
Demo-stand......................................................................................................... 34
Gegevens SmartLine-element weergeven .......................................................... 34
2
Inhoud
Beveiligingen...................................................................................................... 35
Inschakelblokkering/vergrendeling...................................................................... 35
Automatische uitschakeling ................................................................................ 37
Oververhittingsbeveiliging ................................................................................... 38
Programmering.................................................................................................. 39
Gegevens voor testinstellingen........................................................................ 42
Reiniging en onderhoud.................................................................................... 43
Nuttige tips......................................................................................................... 45
Bij te bestellen accessoires.............................................................................. 49
Klantendienst..................................................................................................... 50
Contact bij storingen ........................................................................................... 50
Typeplaatje: ......................................................................................................... 50
Garantie............................................................................................................... 50
Installatie............................................................................................................ 51
Veiligheidsinstructies voor het inbouwen............................................................ 51
Veiligheidsafstanden ........................................................................................... 52
Vlak...................................................................................................................... 56
Aanwijzingen voor het inbouwen – vlak .............................................................. 56
Uitsparing werkblad – vlak .................................................................................. 58
Verbindingsstrips – vlak....................................................................................... 61
Inbouwmaten - opliggend ................................................................................... 62
Inbouw – vlak ...................................................................................................... 63
Naadloos aansluitend.......................................................................................... 65
Aanwijzingen voor het inbouwen – naadloos aansluitend................................... 65
Uitsparing werkblad – naadloos aansluitend ...................................................... 67
Verbindingsstrips – naadloos aansluitend........................................................... 70
Inbouwmaten - vlak............................................................................................. 71
Inbouw – naadloos aansluitend........................................................................... 72
Elektrische aansluiting......................................................................................... 74
Productgegevensbladen................................................................................... 76
3

Veiligheidsinstructies en waarschuwingen

Deze kookplaat voldoet aan de geldende veiligheidsvoorschriften. Onjuist gebruik kan echter persoonlijk letsel of materiële schade tot gevolg hebben.
Lees de gebruiks- en montagehandleiding aandachtig door voor­dat u de kookplaat in gebruik neemt. Daarin vindt u belangrijke richtlijnen met betrekking tot de inbouw, de veiligheid, het gebruik en het onderhoud. Dat is veiliger voor uzelf en u voorkomt schade aan de kookplaat.
In overeenstemming met de norm IEC60335-1 adviseert Miele u uitdrukkelijk om het hoofdstuk over de installatie van de kookplaat en de veiligheidsinstructies en waarschuwingen te lezen en op te volgen.
Wanneer de veiligheidsrichtlijnen en waarschuwingen niet worden opgevolgd, kan Miele niet aansprakelijk worden gesteld voor scha­de die hieruit voortvloeit.
Bewaar de gebruiks- en montagehandleiding en geef ze door aan een eventuele volgende eigenaar.
4
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen

Verantwoord gebruik

Deze kookplaat is bedoeld voor gebruik in het huishouden en in
gelijkaardige omgevingen.
Deze kookplaat mag niet buiten worden gebruikt.Gebruik deze kookplaat uitsluitend in huishoudelijke context voor
het bereiden en warmhouden van gerechten. Gebruik voor andere doeleinden is niet toegestaan.
Personen die op grond van hun fysieke of psychische gesteldheid,
hun onervarenheid of gebrek aan kennis van de kookplaat niet in staat zijn om deze veilig te bedienen, mogen deze alleen onder toe­zicht gebruiken. Deze personen mogen de kookplaat alleen zonder toezicht gebruiken als ze weten hoe ze deze veilig moeten bedienen. Ze moeten de eventuele risico's van een foutieve bediening kunnen inzien en begrijpen.
5
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen

Kinderen in het huishouden

Houd kinderen onder acht jaar op een afstand, tenzij u voortdu-
rend toezicht houdt.
Kinderen vanaf acht jaar mogen de kookplaat alleen zonder toe-
zicht gebruiken als ze weten hoe ze deze veilig moeten bedienen. Kinderen moeten de eventuele risico's van een foutieve bediening kunnen inzien en begrijpen.
Kinderen mogen de kookplaat niet zonder toezicht reinigen.Houd kinderen in de gaten wanneer deze zich in de buurt van de
kookplaat bevinden. Laat ze nooit met de kookplaat spelen.
De kookplaat wordt tijdens het gebruik heet en blijft dat ook nog
enige tijd nadat het is uitgeschakeld. Houd kinderen op een afstand, totdat de kookplaat voldoende is afgekoeld en er geen verbrandings­gevaar meer bestaat.
Verbrandingsgevaar. Bewaar in de opbergruimte boven of onder
de kookplaat geen voorwerpen die voor kinderen interessant zijn. Dat kan kinderen ertoe brengen op het toestel te klimmen.
Verbrandingsgevaar. Draai de grepen van de pannen zo dat ze
zich boven het werkblad bevinden, zodat kinderen de pannen niet van het toestel kunnen trekken.
Verstikkingsgevaar. Kinderen kunnen zich tijdens het spelen in
verpakkingsmateriaal wikkelen (bijvoorbeeld in folie) of het materiaal over hun hoofd trekken en stikken. Houd verpakkingsmaterialen weg van kinderen.
Maak gebruik van de vergrendeling, zodat kinderen de kookplaat
niet onbedoeld kunnen inschakelen of instellingen kunnen wijzigen.
6
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen

Technische veiligheid

Door ondeskundig uitgevoerde installatie-, onderhouds- of repara-
tiewerkzaamheden kan de gebruiker aanzienlijke risico's lopen. In­stallatie-, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden mogen alleen door een door Miele geautoriseerde deskundige worden uitgevoerd.
Schade aan de kookplaat kan uw veiligheid in gevaar brengen.
Controleer de kookplaat op zichtbare schade. Gebruik nooit een be­schadigde kookplaat.
De kookplaat kan alleen betrouwbaar en veilig functioneren, als
deze op het openbare elektriciteitsnet is aangesloten.
De kookplaat mag niet op wisselrichters worden aangesloten die
bij autonome stroomvoorzieningen worden toegepast (zoals bij zon­ne-energie). Als de kookplaat wordt ingeschakeld, kan het bij span-
ningspieken om veiligheidsredenen worden uitgeschakeld. De elek­tronica kan daarbij beschadigd raken.
De elektrische veiligheid van de kookplaat is uitsluitend gegaran-
deerd, als deze wordt aangesloten op een aardingssysteem dat vol­gens de geldende voorschriften is geïnstalleerd. Aan deze funda­mentele veiligheidsvoorwaarde moet worden voldaan. Laat de elek­trische installatie bij twijfel door een vakman inspecteren.
De aansluitgegevens (frequentie en spanning) op het typeplaatje
moeten beslist met de waarden van het elektriciteitsnet overeen­komen, om beschadiging van de kookplaat te voorkomen. Vergelijk deze gegevens voor de aansluiting. Raadpleeg bij twijfel een elektricien.
Stekkerdozen of verlengsnoeren bieden niet voldoende veiligheid
(brandgevaar). Gebruik deze niet voor het aansluiten van de kook­plaat op het elektriciteitsnet.
Gebruik de kookplaat alleen als deze is ingebouwd, zodat de vei-
ligheid gewaarborgd is.
7
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Deze kookplaat mag niet op een niet-stationaire locatie (zoals een
boot) worden gebruikt.
Wanneer u aansluitingen onder spanning aanraakt of de elek-
trische en mechanische constructie wijzigt, kan dat voor u gevaar opleveren. Het kan ook tot storingen in de werking van de kookplaat leiden. Open nooit de behuizing van de kookplaat.
Het recht op garantie vervalt wanneer de kookplaat door een
technicus wordt gerepareerd die niet door Miele is geautoriseerd.
Enkel bij gebruik van originele Miele-onderdelen garandeert Miele
dat aan de veiligheidseisen wordt voldaan. Defecte onderdelen mo­gen alleen door originele Miele-onderdelen worden vervangen.
De kookplaat mag niet worden gebruikt met een externe schakel-
klok of een systeem voor besturing op afstand.
Als de stekker wordt verwijderd of als de aansluitkabel geen stek-
ker heeft, mag het toestel uitsluitend door een vakman op het net worden aangesloten.
Als de aansluitkabel beschadigd is, moet deze door een elektri-
cien worden vervangen door een speciale aansluitkabel (zie hoofd­stuk “Elektrische aansluiting”).
Bij installatie-, onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moet de
kookplaat volledig van het elektriciteitsnet losgekoppeld zijn. Ga daarvoor als volgt te werk:
- schakel de zekeringen in uw zekeringkast uit of
- draai de zekeringen in uw zekeringkast er helemaal uit of
- trek de stekker (indien aanwezig) uit het stopcontact. Trek daarbij aan de stekker en niet aan de aansluitkabel.
8
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Gevaar voor elektrische schok. Neem de kookplaat niet in gebruik
bij een defect of bij breuken, scheuren en barsten in de keramische plaat of schakel de kookplaat meteen uit. Haal de elektrische span­ning van de kookplaat. Neem contact op met de Miele Service.
Als de kookplaat achter een meubelfront (bijv. een deur) is inge-
bouwd, sluit deze dan nooit wanneer u de kookplaat gebruikt. Achter een gesloten deur hopen warmte en vocht zich op. Daardoor kunnen de kookplaat, de ombouwkast en de vloer beschadigd worden. Sluit een meubeldeur pas wanneer de restwarmte-indicatie uit is.
9
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen

Veilig gebruik

De kookplaat wordt heet als deze in gebruik is en dat blijft deze
ook nog enige tijd na het uitschakelen. Pas zodra het lampje voor de resterende warmte is uitgegaan, is het verbrandingsgevaar geweken.
Olie en vet kunnen bij oververhitting gaan branden. Laat de kook-
plaat bij werkzaamheden met olie en vet niet zonder toezicht achter. Blus branden met olie en vet nooit met water. Schakel de kookplaat uit en verstik de vlammen voorzichtig met een deksel of een blusde­ken.
Houd toezicht op het SmartLine-element tijdens het gebruik.
Houd voortdurend toezicht bij korte kook- en braadprocessen.
Vlammen kunnen de vetfilters van een dampkap in brand doen
vliegen. Flambeer nooit onder een dampkap.
Als spuitbussen, licht ontvlambare vloeistoffen of brandbaar mate-
riaal warm worden, kunnen ze gaan branden. Bewaar daarom mak­kelijk ontvlambare voorwerpen nooit in laden direct onder de kook­plaat. Eventueel aanwezige bestekbakken moeten van hittebestendig materiaal zijn.
Verwarm kookgerei nooit zonder inhoud.In gesloten conservenblikken ontstaat bij het inmaken en op-
warmen een overdruk, waardoor deze kunnen ontploffen. Gebruik de kookplaat niet voor het inmaken en verwarmen van conservenblik­ken.
Wanneer de kookplaat wordt afgedekt, bestaat het risico dat het
materiaal van de afdekking in brand vliegt, barst of smelt als u de kookplaat per ongeluk inschakelt of als deze nog warm is van een bereiding. Dek de kookplaat nooit af met bijv. afdekplaten, een doek of een beschermfolie.
10
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Als de kookplaat ingeschakeld is, als u deze per ongeluk inscha-
kelt of als hij nog warm is van het koken, bestaat het risico dat meta­len voorwerpen die op de kookplaat liggen warm worden. Ander ma­teriaal kan smelten of vlam vatten. Vochtige pannendeksels kunnen zich vastzuigen. Gebruik de kookplaat niet als legplank. Schakel de kookzones na gebruikt uit!
U kunt zich aan de hete kookplaat branden. Gebruik daarom altijd
ovenhandschoenen of pannenlappen als u met het hete toestel werkt. Gebruik alleen droge handschoenen of pannenlappen. Nat of vochtig textiel geleidt de warmte beter en kan door stoom verbran­dingen veroorzaken.
Als u een elektrisch toestel (bijvoorbeeld een mixer) in de buurt
van de kookplaat gebruikt, mag de aansluitkabel niet in contact ko­men met de hete kookplaat. De isolatie van de kabel zou beschadigd kunnen raken.
Zout, suiker of zandkorrels (bijvoorbeeld van groente) kunnen
krassen veroorzaken, als ze onder de pan komen. Zorg dat de kera­mische glasplaat en de panbodem schoon zijn, voordat u het kook­gerei op de kookplaat plaatst.
Laat geen voorwerpen op de keramische plaat vallen. Zelfs een
licht voorwerp zoals een zoutvaatje kan scheuren of barsten veroor­zaken.
Hete voorwerpen op de sensortoetsen en de displays kunnen de
elektronica eronder beschadigen. Zet nooit hete pannen op de sen­sortoetsen en de displays.
Als suiker, suikerhoudende spijzen, kunststof of aluminiumfolie op
de hete kookplaat belanden en smelten, beschadigen deze bij het af­koelen de keramische glasplaat. Schakel het toestel onmiddellijk uit en schraap de stof met een kookplaatkrabber meteen grondig van de kookplaat. Trek hierbij ovenwanten aan. Reinig de keramische glasplaat na met een reinigingsmiddel voor keramisch glas zodra de glasplaat is afgekoeld.
11
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Door drooggekookte pannen kan de keramische plaat beschadigd
raken. Houd daarom altijd toezicht op de kookplaat!
Gebruik alleen pannen met een gladde bodem. Een ruwe bodem
kan krassen op de keramische plaat veroorzaken.
Til pannen op als u ze wilt verplaatsen. U voorkomt zo vlekken
door wrijving en krassen.
Vanwege de snelle reactietijd kan de temperatuur in zeer korte tijd
de zelfontbrandingstemperatuur van olie en vet bereiken. Houd voortdurend toezicht op de kookplaat tijdens het gebruik.
Verhit vetten en olie maximaal 1 minuut en gebruik daarvoor nooit
de booster.
Alleen voor personen met een pacemaker: In de directe omgeving
van de ingeschakelde kookplaat ontstaat een elektromagnetisch veld. Het is niet waarschijnlijk dat dit veld de werking van de pace­maker nadelig beïnvloedt. Neem bij twijfel contact op met de fabri­kant van de pacemaker of met uw arts.
Het elektromagnetische veld van het ingeschakelde kookplaat kan
de werking van magnetiseerbare voorwerpen beïnvloeden. Er mogen zich geen kredietkaarten, opslagmedia, zakrekenmachines enz. in de onmiddellijke omgeving van het ingeschakelde kookplaat bevinden.
Metalen voorwerpen die in een lade onder de kookplaat worden
bewaard, kunnen heet worden als u de kookplaat lang en intensief gebruikt.
De kookplaat is voorzien van een koelventilator. Als er zich onder
de ingebouwde kookplaat een lade bevindt, moet er voldoende af­stand tussen de inhoud van de lade en de onderkant van de kook­plaat zijn, zodat de toevoer van koellucht voor de kookplaat is ge­waarborgd.
12
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen
Bewaar geen scherpe of kleine voorwerpen, papier, servetten en
dergelijke in de lade als deze zich onder de ingebouwde kookplaat bevindt. Deze voorwerpen kunnen via de ventilatieopeningen in de behuizing terechtkomen of aangezogen worden en zo de ventilator beschadigen of de koeling beïnvloeden.
Plaats nooit 2 pannen tegelijk op een kook-, braadzone of Po-
werFlex-kookplaat.
Als de pan slechts gedeeltelijk op de kook- of braadzone staat,
kunnen de handgrepen eventueel heel heet worden. Plaats de pan altijd in het midden van de kook- of braadzone.
13
Veiligheidsinstructies en waarschuwingen

Reiniging en onderhoud

De stoom van een stoomreiniger kan terechtkomen op onderdelen
die onder spanning staan en een kortsluiting veroorzaken. Gebruik voor het reinigen van de kookplaat nooit een stoomreiniger.
Schakel de kookplaat niet in als deze boven een pyrolyse-oven of
-fornuis is ingebouwd en de pyrolysefunctie actief is, omdat de over­verhittingsbeveiliging van de kookplaat zou kunnen reageren (zie het betreffend hoofdstuk).
14

Uw bijdrage aan de bescherming van het milieu

Recycleerbare verpakking

De verpakking behoedt het toestel voor transportschade. Er werd milieuvriende­lijk en recycleerbaar verpakkingsmateri­aal gekozen.
Door hergebruik van verpakkingsmateri­aal wordt er op grondstoffen bespaard en wordt er minder afval geproduceerd. Uw vakhandelaar neemt de verpakking in het algemeen terug.

Uw toestel afdanken

Oude elektrische en elektronische toe­stellen bevatten meestal nog waarde­volle materialen. Ze bevatten echter ook stoffen, mengsels en onderdelen die nodig zijn geweest om de toestellen goed en veilig te laten functioneren. Wanneer u uw oude toestel bij het ge­wone afval doet of er op een andere manier niet goed mee omgaat, kunnen deze stoffen schadelijk zijn voor de ge­zondheid en het milieu. Doe uw oude toestel daarom nooit bij het gewone huisafval.
Lever het in bij een gemeentelijk inza­meldepot voor elektrische en elektro­nische apparatuur, bij uw vakhandelaar of bij Miele. U bent wettelijk zelf verant­woordelijk voor het wissen van eventue­le persoonlijke gegevens op het af te danken toestel.
Bij de aankoop van uw nieuw toestel heeft u een bijdrage betaald. Die wordt volledig gebruikt voor de toekomstige recyclage van dat toestel. Dat bevat trouwens nog waardevol materiaal. Door te recycleren wordt er dan ook
minder verspild en vervuild.
Als u vragen heeft omtrent het afdanken van uw oud toestel, neem dan contact op met
- de handelaar bij wie u het kocht of
- de firma Recupel, telefoon 0800/15 880, website: www.recupel.be of
- uw gemeentebestuur als u uw toestel naar een containerpark brengt.
Zorg er ook voor dat het toestel intus­sen kindveilig wordt bewaard voor u het laat wegbrengen.
15

Overzicht

Kookplaat

a
PowerFlex-kookzone
b
PowerFlex-kookzone
ab
te combineren tot een groot PowerFlex-kookplaat
c
Bedieningselementen/displays
16
Overzicht

Bedieningselementen/displays

Sensortoetsen
a
Kookplaat in-/uitschakelen
b
Stop&Go
c
Schoonmaakfunctie
d
PowerFlex-kookzones samenvoegen/loskoppelen
e
Warmhouden activeren/deactiveren
f
Getallenreeks Voor het instellen van de vermogensstand, de kookwekker en uitschakeltijden
g
Kookzoneselectie voor automatisch uitschakelen
h
Kookwekker
Controlelampjes
i
Kookzonetoewijzing voor automatisch uitschakelen
j
Restwarmte
k
Booster
l
Timerdisplay
: tot :
 Inschakelblokkering/vergrendeling geactiveerd  Demo-modus geactiveerd
Tijd
17
Overzicht

Kookzones

Kookzone Øin cm* Vermogen in Watt bij 230V**
15–23 Normaal
TwinBooster, stand 1 TwinBooster, stand 2
15–23 Normaal
TwinBooster, stand 1 TwinBooster, stand 2
+ 22–23 /
15x23–23x39
* Binnen het aangegeven bereik kunt u pannen met een willekeurige bodemdiameter ge­bruiken.
** Het aangegeven vermogen kan variëren afhankelijk van de grootte en het materiaal van de gebruikte pannen.
Normaal TwinBooster, stand 1 TwinBooster, stand 2
Totaal 3650
2100 3000 3650
2100 3000 3650
3150 3400 3650
18

Eerste ingebruikneming

Plak het typeplaatje dat bij de docu-
mentatie gevoegd is op de daarvoor bestemde plaats in het hoofdstuk “Service”.
Verwijder eventueel aanwezige be-
schermfolies en stickers.

SmartLine-element voor het eerst reinigen

Veeg uw kookplaat voor het eerste
gebruik af met een vochtige doek en droog het dan af.

SmartLine-element voor het eerst in gebruik nemen

De metalen onderdelen worden met een onderhoudsmiddel beschermd. Als het SmartLine-element voor het eerst in ge­bruik wordt genomen, kunnen daardoor geurtjes en eventueel dampen ontstaan. Ook door de verwarming van de induc­tiespoelen wordt tijdens de eerste ge­bruiksuren een geur afgegeven. Bij elk volgend gebruik neemt de geurvorming af, totdat u niets meer waarneemt.
De geur en de eventueel optredende damp wijzen niet op een verkeerde aan­sluiting of een defect en zijn ook niet schadelijk voor de gezondheid.
Denk eraan dat de opwarmtijd bij in­ductiekookplaten veel korter is dan bij de gebruikelijke kookplaten.
19

Inductie

Werking

Onder een inductiekookzone bevindt zich een inductiespoel. Als u een kook­zone inschakelt, genereert deze spoel een magneetveld waardoor de bodem van de pan heet wordt. De kookzone zelf wordt alleen indirect verwarmd door de stralingswarmte van de pan.
Het inductieprincipe werkt alleen bij pannen met een magnetiseerbare bo­dem (zie hoofdstuk “De juiste pannen”). Het systeem houdt automatisch re­kening met de grootte van de gebruikte pan.
In de cijferreeks van de kookzone knip­pert de ingestelde vermogensstand als
- u een kookzone zonder pan of met een ongeschikte pan (met niet-mag­netiseerbare bodem) inschakelt,
- de bodemdiameter van de pan te klein is,
- u de pan van een ingeschakelde kookzone haalt.
Verbrandingsgevaar door hete
voorwerpen. Als het toestel ingeschakeld is, als u
het kookveld per ongeluk inschakelt of als het nog warm is van het koken, bestaat het risico dat metalen voor­werpen die op de kookplaat liggen heet worden.
Gebruik de kookplaat nooit als werk­blad.
Schakel de kookplaat na gebruik uit met de sensortoets .
Als u binnen 3minuten een geschikte pan op de kookzone zet, stopt het knip­peren en kunt u gewoon doorgaan.
Als u geen of een ongeschikte pan plaatst, wordt de kookzone na 3minu­ten automatisch uitgeschakeld.
20

Geluiden

Bij gebruik van een inductiekookplaat kunnen in het kookgerei allerlei geluiden ontstaan. De geluiden zijn afhankelijk van het materiaal en de constructie van de bodem van het kookgerei.
Op een hoge vermogensstand kan het toestel een bromgeluid veroorzaken. Dit geluid neemt af of verdwijnt als u een lagere vermogensstand instelt.
Bij pannen met een bodem die uit ver­schillende materialen bestaat (bijvoor­beeld een sandwichbodem) kan een knetterend geluid optreden.
Er kan een fluitend geluid ontstaan als de met elkaar verbonden kookzones (zie hoofdstuk “Bediening”. paragraaf “Booster”) tegelijk zijn ingeschakeld en op de kookzones pannen staan met een bodem die uit verschillende materialen bestaat (bijvoorbeeld een sandwichbo­dem).
Inductie
Vooral bij lage vermogensstanden kun­nen bij elektronische schakelingen klik­geluiden optreden.
Er kan een zoemend geluid ontstaan als de ventilator wordt ingeschakeld. De ventilator koelt de elektronica als u de kookplaat intensief gebruikt. Ook nadat u het toestel heeft uitgeschakeld, kan de ventilator doorlopen.
21
Inductie

De juiste pannen

Geschikt zijn pannen van:
- roestvrij staal met een magnetiseer­bare bodem,
- geëmailleerd staal,
- gietijzer
Niet geschikt zijn pannen van:
- roestvrij staal met een niet-magneti­seerbare bodem,
- aluminium of koper,
- glas, keramiek of aardewerk.
Als u niet zeker weet of een pan ge­schikt is voor inductie, houdt u een magneet tegen de bodem van de pan. Als de magneet hecht, is de pan in prin­cipe geschikt. Als u een ongeschikte pan gebruikt, knippert de ingestelde vermogensstand in de cijferreeks van de kookzone.
De kwaliteit van de bodem van de pan kan het bereidingsresultaat beïnvloeden (bijvoorbeeld het bruin worden van pan­nenkoeken).
- Kies voor een optimaal gebruik van de kookzone een pan met een pas­sende bodemdiameter (zie ook “Kookzones”). Als een pan te klein is, wordt deze niet herkend en knippert de ingestelde vermogensstand in de cijferreeks van de kookzone.
- Gebruik alleen pannen met een glad­de bodem. Een ruwe bodem kan krassen op de keramische plaat ver­oorzaken.
- Til pannen op als u ze wilt ver­plaatsen. U voorkomt zo vlekken door wrijving en krassen.
- Houd er bij de aanschaf rekening mee dat pannenfabrikanten vaak de maximale diameter of de diameter aan de bovenkant vermelden. Van belang is echter alleen de (meestal kleinere) bodemdiameter.
- Gebruik waar mogelijk pannen met rechte rand. Bij pannen met schuine rand werkt de inductie ook bij de ran­den van de pan. Daardoor kan de rand van een pan verkleuren of de coating afbladderen.
22
- Bereid gerechten zoveel mogelijk al­leen in gesloten potten of pannen. Dat voorkomt dat onnodig warmte ontsnapt.
- Gebruik voor een kleine hoeveelheid een kleine pan. Voor een kleine pan is minder energie nodig dan voor een grote, niet geheel gevulde pan.
- Gebruik zo weinig mogelijk water.
- Schakel na het aankoken of aanbra­den op tijd terug naar een lagere ver­mogensstand.
- Gebruik een snelkookpan om de be­reidingstijd te verkorten.

Tips om energie te besparen

23

Vermogensstand

De kookplaat is in de fabriek met 9 vermogensstanden geprogrammeerd. Indien u een fijnere indeling wilt, kunt u uitbreiden tot 17 vermogensstanden (zie hoofdstuk “Programmering”).
Vermogensstand
instelling af
fabriek
(9 vermo-
gensstanden)
Boter smelten Gelatine oplossen Smelten van chocolade
Rijstepap, havermoutpap maken 2 2–2. Kleine hoeveelheden vloeistof opwarmen
Rijst wellen Groente ontdooien (in een blok) 3 2.–3 Graan wellen 3 2.–3. Verwarmen van vloeibare en halfvaste gerechten
Bereiden van een omelet en van spiegeleieren zonder korst Fruit blancheren
Deegwaren wellen 4 4–5. Groente, vis stoven 5 5 Diepvriesproducten ontdooien en verwarmen 5 5–5. Eieren behoedzaam bakken (zonder oververhitting van het
vet) Aankoken van grote hoeveelheden, bijv. eenpansgerechten
Gebonden saus of roomsaus maken, bijv. witte-wijnsaus of sauce hollandaise
Vis, schnitzel, braadworst behoedzaam bakken (zonder oververhitting van het vet)
Poffertjes, pannenkoeken, etc. bakken 7 6.–7 Aanbraden van stoofgerechten 8 8–8. Grote hoeveelheden water koken
Aankoken
1–2 1–2.
3 3–3.
4 4–4.
6 5.–6.
6–7 6.–7
6–7 6.–7.
9 9
uitgebreid
(17standen)
De gegevens zijn richtwaarden. Het vermogen van de inductiespoel varieert naargelang de grootte en het materiaal van de bodem van de pan. Voor uw pannen kunnen de vermogens­standen dus enigszins afwijken. Bepaal door praktisch gebruik de optimale instellingen voor uw pannen. Stel voor nieuwe pannen waarvan u de gebruikseigenschappen niet kent de vermogensstand één stand lager in dan aangegeven.
24

Bediening

Principe van de bediening

Uw SmartLine-element is voorzien van elektronische sensortoetsen. Deze rea­geren op vingercontact. De sensortoets Aan/Uit moet bij het inschakelen om veiligheidsredenen iets langer worden aangeraakt dan de overige toetsen. Elke reactie van de toetsen wordt be­vestigd met een akoestisch signaal.
Wanneer het SmartLine-element is uit­geschakeld, is alleen het opgedrukte symbool voor de sensortoets Aan/ Uit zichtbaar. Als u het SmartLine­element inschakelt, lichten ook andere sensortoetsen op.
Storing door vuile en/of bedekte
sensortoetsen. De sensortoetsen reageren niet of er
worden ongewenste schakelingen uitgevoerd, mogelijk wordt de wok zelfs automatisch uitgeschakeld (zie het hoofdstuk “Veiligheidsfuncties”, paragraaf “Veiligheidsuitschakeling”). Hete pannen op de sensortoetsen/ displays kunnen de daaronder lig­gende elektronica beschadigen.
Houd de sensortoetsen en displays schoon, plaats er geen voorwerpen of hete pannen op.
25
Bediening
Brandgevaar door oververhitte
voedingsmiddelen. Onbeheerde voedingsmiddelen kun-
nen oververhit raken en ontbranden. Houd voortdurend toezicht op de
kookplaat tijdens het gebruik.
Denk eraan dat de opwarmtijd bij in­ductiekookplaten veel korter is dan bij de gebruikelijke kookplaten.

Kookplaat inschakelen

Tip de sensortoetsaan.
Andere sensortoetsen lichten op.
Als u daarna geen waarden invoert, wordt de kookplaat om veiligheidsre­denen na enkele seconden weer uit­geschakeld.

Vermogensstand instellen

Standaard is de permanente panher­kenning geactiveerd (zie hoofdstuk “Programmering”). Als de kookplaat ingeschakeld is en u plaatst een pan op een kookzone, dan lichten alle sen­sortoetsen van de cijferreeks op.
Kookzone/kookplaat uitscha­kelen
Om een kookzone uit te schakelen,
raakt u de sensortoets 0 op de betref­fende cijferreeks aan.
Om de kookplaat en daarmee alle
kookzones uit te schakelen raakt u de sensortoets aan.

Restwarmte-indicator

Als een kookzone heet is, licht na het uitschakelen de restwarmte-indicatie op. Afhankelijk van de temperatuur ver­schijnt boven de vermogensstanden 1, 2 en 3 telkens een punt.
De punten van de restwarmte-indicatie verdwijnen één voor één als de kookzo­ne afkoelt. De laatste punt verdwijnt als de kookzone zover is afgekoeld dat u deze zonder gevaar kunt aanraken.
Verbrandingsgevaar door hete
kookzones. Na het beëindigen van het kookpro-
ces zijn de kookzones heet. Raak de kookzones niet aan als de
restwarmte-indicatie nog brandt.
Plaats een pan op de gewenste kook-
zone.
Raak de sensortoets van de ge-
wenste vermogensstand op de cijfer­reeks aan.
26
Bediening
Vermogensstand instellen - uit­gebreid instelbereik
Raak de cijferreeks tussen de sensor-
toetsen aan.
De sensortoetsen voor en achter de tussenstanden branden helderder dan de overige toetsen.
Voorbeeld: Wanneer u de vermogensstand 7. hebt ingesteld, branden 7 en 8 helderder dan de overige sensortoetsen.

PowerFlex-kookplaat

De PowerFlex-kookzones worden auto­matisch tot een PowerFlex-kookplaat samengevoegd als u een voldoende grote pan op de kookplaat zet (zie “Overzicht”, paragraaf “Kookplaat”). De instellingen voor het kookplaat regelt u met de getallenreeks van de voorste of linker PowerFlex-kookzone (afhankelijk van het model). U kunt de PowerFlex­kookzones ook handmatig samenvoe­gen of loskoppelen.
Plaats de pan altijd in het midden van de PowerFlex-kookzone.
PowerFlex-kookzones handmatig sa­menvoegen/loskoppelen.
Raak de sensortoets of aan.
27
Bediening

Kookstartautomaat

Als de kookstartautomaat geactiveerd is, warmt de kookzone automatisch met het hoogste vermogen op (aankoken) en schakelt dan naar de ingestelde ver­mogensstand (doorkookstand) terug. De aankooktijd hangt van de ingestelde doorkookstand af (zie tabel).

De kookstartautomaat inschakelen

Raak de sensortoets van de ge-
wenste doorkookstand zo lang aan, tot er een signaal klinkt en de sensor­toets begint te knipperen.
Gedurende de aankooktijd (zie tabel) knippert de ingestelde doorkookstand. Als het aantal vermogensstanden is uit­gebreid (zie hoofdstuk “Programme­ring”) en er een tussenstand is geselec­teerd, knipperen de sensortoetsen voor en na de tussenstand.
Als u tijdens de bereidingstijd de door­kookstand wijzigt, deactiveert u de kookstartautomaat.

De kookstartautomaat uitschakelen

Raak de sensortoets van de inge-
stelde doorkookstand aan.
of Stel een andere vermogensstand in.
Doorkookstand* Aankooktijd
[min : sec]
1 ca. 0:15
1. ca. 0:15
2 ca. 0:15
2. ca. 0:15
3 ca. 0:25
3. ca. 0:25
4 ca. 0:50
4. ca. 0:50
5 ca. 2:00
5. ca. 5:50
6 ca. 5:50
6. ca. 2:50
7 ca. 2:50
7. ca. 2:50
8 ca. 2:50
8. ca. 2:50
9
* De doorkookstanden met punt zijn alleen beschikbaar als u het aantal vermogens­standen hebt vergroot (zie het hoofdstuk “Programmering”).
28
Bediening

Booster

De kookzones zijn uitgerust met een TwinBooster.
Met de booster kan een hoger vermo­gen worden geleverd om snel grote hoeveelheden te kunnen verwarmen, bijv. grote hoeveelheden water voor het koken van pasta. Dit hoger vermogen is maximaal 15 minuten actief.
U kunt de booster voor maximaal 2 kookzones tegelijk gebruiken.
Als u de booster inschakelt, terwijl er
- geen vermogensstand is ingesteld, wordt na afloop van de boostertijd of bij het eerder deactiveren van de functie automatisch teruggeschakeld naar vermogensstand 9.
- wel een vermogensstand is ingesteld, wordt na afloop van de boostertijd of bij het eerder deactiveren van de functie automatisch teruggeschakeld naar de ingestelde vermogensstand.
Kookzones zijn per 2 verbonden om de boosterfunctie van het nodige vermo­gen te voorzien. Gedurende de booster­tijd wordt aan de verbonden kookzone een deel van het vermogen onttrokken. Dit heeft een van de volgende uitwer­kingen:

TwinBooster inschakelen, stand 1

Plaats een pan op de gewenste kook-
zone.
Stel eventueel een vermogensstand
in.
Tip de sensortoets B aan. Het controlelampje voor TwinBooster
stand 1licht op.

TwinBooster inschakelen, stand 2

Plaats een pan op de gewenste kook-
zone.
Stel eventueel een vermogensstand
in.
Raak 2 keer de sensortoets B aan. Het controlelampje voor TwinBooster
stand 2licht op.

TwinBooster uitschakelen

Raak de sensortoets B zo vaak aan
tot de controlelampjes doven of
stel een andere vermogensstand in.
- aankoken wordt uitgeschakeld;
- de vermogensstand wordt verlaagd;
- de verbonden kookzone wordt uitge­schakeld.
29
Bediening

Warmhouden

De functie warmhouden is bedoeld voor het warmhouden van gerechten meteen na de bereiding, niet voor het opwarmen van reeds afgekoelde ge­rechten.
De maximale warmhoudtijd bedraagt 2uur.
- Houd levensmiddelen uitsluitend warm in een pan. Dek de pan af met een deksel.
- Roer regelmatig in stevige gerechten en dikke vloeistoffen (eenpansge­recht, stevige maaltijdsoep).
- De voedingswaarde van een gerecht neemt gedurende de bereiding af. Tijdens het warmhouden neemt de voedingswaarde verder af. Beperk de warmhoudtijd zoveel mogelijk.

Warmhouden activeren/deactiveren

Tip de sensortoets van de betref-
fende kookzone aan.
30

Timer

Het SmartLine-element moet zijn inge­schakeld als u de timer wilt gebruiken. U kunt een tijd instellen tussen 1minuut (:) en 9uur en 59minuten (:).
Tijden tot 59minuten stelt u in minuten in (0:59), tijden vanaf 60minuten in uren en minuten. De tijden worden ingevoerd in de volgorde “uren”, “minuten” (tiental) en “minuten” (eenheden).
Voorbeeld:
59 minuten = 0:59, invoer: 5-9 80minuten = 1:20, invoer: 1-2-0
Nadat het eerste cijfer is ingevoerd, brandt het timerdisplay continu. Na in­voer van het tweede cijfer springt het eerste cijfer naar links. Na invoer van het derde cijfer springen het eerste en tweede cijfer naar links.
U kunt de timer voor twee functies ge­bruiken:
- voor het instellen van een kookwek­kertijd;
- voor het automatisch uitschakelen van een kookzone/verwarmingsele­ment/teppanzone.
U kunt de functies tegelijk gebruiken. De kortste tijd en de sensortoets (kookwekker) worden altijd weergege­ven of het controlelampje voor automa­tisch uitschakelen knippert.
Wanneer u de op de achtergrond aflo­pende resttijden wilt weergeven, drukt u op de sensortoets of . Als er meer­dere uitschakeltijden zijn geprogram­meerd, dan drukt u zo vaak op de sen­sortoets totdat het betreffende con­trolelampje knippert.

Kookwekker

De kookwekker wordt met de getallen­reeks links of linksvoor ingesteld (afhan­kelijk van het model).

Kookwekkertijd instellen

Raak de sensortoets aan.
De timerdisplay begint te knipperen. Stel de gewenste tijd in.

Kookwekkertijd wijzigen

Raak de sensortoets aan.Stel de gewenste tijd in.

Kookwekkertijd wissen

Raak de sensortoets zo lang aan
totdat op de timerdisplay: ver­schijnt.
31
Timer
Kookzone automatisch uit­schakelen
U kunt een tijd instellen waarna een kookzone automatisch wordt uitgescha­keld. De functie kan voor alle kookzo­nes gelijktijdig gebruikt worden.
De uitschakeltijd wordt ingesteld op de getallenreeks van de kookzone die automatisch moet worden uitgescha­keld.
De kookzone wordt door de veilig­heidsuitschakeling uitgeschakeld als de geprogrammeerde tijd langer is dan de maximaal toegestane bedrijfsduur (zie het hoofdstuk “Veiligheidsfunc­ties”, onder “Veiligheidsuitschake­ling”).
Stel voor de gewenste kookzone een
vermogensstand in.
Raak de sensortoets aan.
Het controlelampje begint te knipperen.

Uitschakeltijd wijzigen

Raak de sensortoetszo vaak aan
totdat het controlelampje voor de ge­wenste kookzone knippert.
Stel de gewenste tijd in.

Uitschakeltijd wissen

Raak de sensortoetszo vaak aan
totdat het controlelampje voor de ge­wenste kookzone knippert.
Raak de0 op de cijferreeks aan.
Stel de gewenste tijd in.Als u een uitschakeltijd voor nog een
kookzone wilt instellen, gaat u net zo te werk als in het voorgaande is be­schreven.
Als meerdere uitschakeltijden gepro­grammeerd zijn, wordt de kortste rest­tijd weergegeven en knippert het be­treffende controlelampje. De andere controlelampjes branden continu.
Wanneer u de op de achtergrond af-
lopende resttijden wilt weergeven, raakt u de sensortoetszo vaak aan totdat het gewenste controle­lampje voor de gewenste kookzone knippert.
32

Extra functies

Stop&Go
Bij activering van Stop&Go wordt bij alle ingeschakelde kookzones de ver­mogensstand tot 1 verlaagd. De vermogensstanden van de kookzo­nes en de instellingen van de timer kun­nen niet worden gewijzigd, de kook­plaat kan enkel uitgeschakeld worden. De kookwekker, uitschakeltijden, boos­tertijden en tijden voor kookstartauto­maat lopen verder af. Als u de functie deactiveert, worden de kookzones op de laatst ingestelde ver­mogensstand weer ingeschakeld.
Als de functie niet binnen 1 uur wordt gedeactiveerd, wordt de kookplaat uit­geschakeld.

Activeren/deactiveren

Raak de sensortoets aan.

Recall

Als het SmartLine-element tijdens het gebruik per ongeluk uitgeschakeld is, kunt u met deze functie alle instellingen herstellen. Hiervoor moet u het SmartLi­ne-element binnen 10seconden na het uitschakelen weer inschakelen.
Schakel het SmartLine-element weer
in.
De eerder ingestelde vermogens­standen knipperen.
Raak meteen één van de knipperende
vermogensstanden aan.
Het toestel gaat verder met de eerder gedane instellingen.
33
Extra functies

Schoonmaakfunctie

U kunt de sensortoetsen van het SmartLine-element gedurende 20se­conden vergrendelen, bijvoorbeeld om verontreinigingen te verwijderen. De sensortoets wordt niet vergrendeld.

Activeren

Tip de sensortoets aan.
Op de timerdisplay loopt de tijd af.

Deactiveren

Druk zo lang op de sensortoets
totdat de timerdisplay dooft.

Demo-stand

Met deze functie kan de vakhandel het SmartLine-element presenteren zonder dat de verwarming wordt ingeschakeld.

Demo-modus activeren/deactiveren

Schakel het SmartLine-element in.Raak op een willekeurige getallen-
reeks de sensortoets 0 aan.
Raak daarna tegelijkertijd de sensor-
toetsen 0 en 2 aan en houd deze 6seconden ingedrukt.
In de timerdisplay knippert gedurende enkele seconden  afwisselend met  (demo-stand geactiveerd) of  (demo­stand gedeactiveerd).

Gegevens SmartLine-element weergeven

U kunt de type-aanduiding en de soft­wareversie van uw SmartLine-element laten weergeven. Er mogen geen pan­nen op het SmartLine-element staan.

Type-aanduiding

Schakel het SmartLine-element in.Raak op een getallenreeks naar keu-
ze de sensortoets 0 aan.
Raak daarna tegelijkertijd de sensor-
toetsen 0 en 4 aan.
Op de timerdisplay knipperen afwisse­lend telkens 2 cijfers:
 en  knipperen afwisselend = CS1234

Softwareversie

Schakel het SmartLine-element in.Raak op een getallenreeks naar keu-
ze de sensortoets 0 aan.
Raak daarna tegelijkertijd de sensor-
toetsen 0 en 3 aan.
In de timerdisplay verschijnen cijfers: : = softwareversie
34

Beveiligingen

Inschakelblokkering/vergren­deling
De vergrendeling wordt door een stroomstoring gedeactiveerd.
Om te voorkomen dat iemand het SmartLine-element per vergissing in­schakelt of instellingen wijzigt, heeft het SmartLine-element een inschakelblok­kering en een vergrendeling.
De inschakelblokkering wordt bij een uitgeschakeld SmartLine-element geac­tiveerd. Als deze functie actief is, kan het element niet worden ingeschakeld en kan de timer niet worden bediend. De ingestelde kookwekkertijd loopt ver­der af. Het SmartLine-element is zo ge­programmeerd dat de inschakelblokke­ring handmatig moet worden geacti­veerd. U kunt de instelling zo wijzigen dat de inschakelblokkering 5minuten na het uitschakelen van het SmartLine­element automatisch wordt geactiveerd (zie hoofdstuk “Programmering”).
De vergrendeling wordt bij een inge­schakeld SmartLine-element geacti­veerd. Als deze functie geactiveerd is, kan het SmartLine-element slechts be­perkt worden bediend:
- De ingestelde vermogensstanden kunnen niet worden gewijzigd.
- Een ingestelde kookwekkertijd kan worden gewijzigd.
- Het SmartLine-element kan alleen maar worden uitgeschakeld.
Wanneer bij geactiveerde inschakel­blokkering of vergrendeling een niet toegestane sensortoets wordt aange­raakt, verschijnt gedurende enkele se­conden  op de timerdisplay en klinkt er een signaal.

Ingebruiknamebeveiliging activeren

Druk 6 seconden op de sensor-
toets.
De seconden worden afgeteld in de ti­merdisplay. Na afloop verschijnt  in de timerdisplay. De ingebruiknamebe­veiliging is geactiveerd.
Ingebruiknamebeveiliging deactive­ren
Druk 6 seconden op de sensor-
toets.
In de timerdisplay wordt kort  weer­gegeven, waarna de seconden worden afgeteld. Na afloop is de ingebruikna­mebeveiliging gedeactiveerd.
35
Beveiligingen

Vergrendeling activeren

Houd de sensortoetsen en ge-
durende 6seconden tegelijk inge­drukt.
In de timerdisplay worden de seconden afgeteld. Na afloop verschijnt  in de timerdisplay. De vergrendeling is geacti­veerd.

Vergrendeling deactiveren

Houd de sensortoetsen en ge-
durende 6seconden tegelijk inge­drukt.
In de timerdisplay wordt kort  weer­gegeven, waarna de seconden worden afgeteld. Na afloop is de vergrendeling gedeactiveerd.
36
Beveiligingen

Automatische uitschakeling

Sensortoetsen zijn afgedekt

Wanneer er langer dan 10seconden overgekookte gerechten of voorwerpen op één of meer sensortoetsen liggen of wanneer deze worden bedekt door vin­gercontact, dan wordt het SmartLine­element automatisch uitgeschakeld. Boven de sensortoets knippert kort en er weerklinkt kort een signaal. Wanneer u de voorwerpen en/of veront­reinigingen verwijdert, dooft en is het SmartLine-element weer klaar voor ge­bruik.

Bedrijfsduur wordt overschreden

De veiligheidsuitschakeling wordt auto­matisch geactiveerd als de kookzone ongewoon lang in gebruik is geweest. Deze tijdsperiode hangt van de gekozen vermogensstand af. Als deze is over­schreden, wordt de kookzone uitge­schakeld en wordt de restwarmte-indi­catie weergegeven. Wanneer u de kookzone uit- en weer inschakelt, is ze weer gebruiksklaar.
Vermogens­stand*
Maximale bedrijfsduur
[u:min]
Veiligheidsniveau
0** 1 2
1 10:00 8:00 5:00
1. 10:00 7:00 4:00
2/2. 5:00 4:00 3:00
3/3. 5:00 3:30 2:00
4/4. 4:00 2:00 1:30
5/5. 4:00 1:30 1:00
6/6. 4:00 1:00 0:30
7/7. 4:00 0:42 0:24
8 4:00 0:30 0:20
8. 4:00 0:30 0:18
9 1:00 0:24 0:10
* De vermogensstanden met punt zijn alleen beschikbaar als u het aantal vermogens­standen heeft vergroot (zie ook het hoofd­stuk “Vermogensstand”).
** Fabrieksinstelling
Het veiligheidsniveau van het toestel staat standaard op instelling 0. U kunt ook een hoger veiligheidsniveau kie­zen met een kortere maximale be­drijfsduur (zie tabel).
37
Beveiligingen

Oververhittingsbeveiliging

Alle inductiespoelen en de koellichamen van de elektronica zijn voorzien van een oververhittingsbeveiliging. Voordat de inductiespoelen en/of de koellichamen oververhit raken, leidt de oververhit­tingsbeveiliging tot één van de vol­gende reacties:
Inductiespoelen
- Een ingeschakelde booster wordt uit­geschakeld.
- De ingestelde vermogensstand wordt verlaagd.
- De kookzone wordt automatisch uit­geschakeld. Op de timerdisplay knip­pert  afgewisseld door .
U kunt de kookzone gewoon weer in gebruik nemen wanneer de foutmelding verdwenen is.
Koellichaam
- Een ingeschakelde booster wordt uit­geschakeld.
De oververhittingsbeveiliging kan in de volgende situaties worden geactiveerd:
- De geplaatste pan wordt zonder in­houd verhit.
- Vet of olie wordt op een hoge vermo­gensstand verhit.
- De onderkant van de kookplaat wordt niet voldoende geventileerd.
- Een hete kookzone wordt na een stroomstoring weer ingeschakeld.
Reageert de oververhittingsbeveiliging opnieuw nadat de oorzaak is weggeno­men, neem dan contact op met de Miele-klantendienst.
- De ingestelde vermogensstand wordt verlaagd.
- De kookzones worden automatisch uitgeschakeld.
Pas als het koellichaam voldoende is af­gekoeld, kunt u de betreffende kookzo­nes weer in gebruik nemen.
38

Programmering

U kunt de programmering van het SmartLine-element aan uw persoonlijke wensen aanpassen. U kunt meerdere instellingen na elkaar wijzigen.
Na het oproepen van de programmering verschijnt het symbool en in het ti­merdisplay . Na enkele seconden knipperen op de timerdisplay afwisse­lend :(programma 01) en :(co­de).

Programmering wijzigen

Programmering oproepen Druk bij een uitgeschakeld SmartLi-

ne-element tegelijkertijd op de sen-
sortoetsen en totdat het sym­bool verschijnt en op de timerdis­play .

Programma instellen

Bij tweecijferige programmanummers moet eerst het tiental worden inge­steld.

Instellingen niet opslaan

Raak de sensortoets zo lang aan
totdat de indicaties uitgaan.
Druk zo vaak op de sensortoets
totdat het gewenste programmanum­mer op de display verschijnt of druk op het betreffende cijfer in de getal­lenreeks.

Code instellen

Druk zo vaak op de sensortoets
totdat het gewenste codenummer op de display verschijnt of druk op het betreffende cijfer in de getallenreeks.

Instellingen opslaan

Als het programma wordt weergege-
ven (bijvoorbeeld :), drukt u zo lang op de sensortoetstotdat de weergaven uitgaan.
39
Programmering
Programma
1)
Code
2)
Instellingen
P:01 Demo-stand C:00 Demo-stand uit
C:01
Demo-stand aan
3)
P:03 Fabrieksinstelling C:00 Fabrieksinstellingen niet herstellen
C:01 Fabrieksinstellingen herstellen
P:04 Aantal vermogensstanden C:00 9 vermogensstanden
4)
P:06 Bevestigingssignaal bij aanra-
king van een sensortoets
C:01
C:00
17 vermogensstanden
5)
uit
C:01 zacht
C:02 gemiddeld
C:03 hard
P:07 Geluidssignaal van de timer C:00
uit
5)
C:01 zacht
C:02 gemiddeld
C:03 hard
P:08 Ingebruiknamebeveiliging C:00 Alleen handmatige activering van
de ingebruiknamebeveiliging
C:01 Automatische activering van de in-
gebruiknamebeveiliging
P:09 maximale bedrijfsduur C:00 Veiligheidsniveau 0
C:01 Veiligheidsniveau 1
C:02 Veiligheidsniveau 2
P:12 Reactiesnelheid van de sen-
sortoetsen
C:00 langzaam
C:01 normaal
C:02 snel
40
Programmering
Programma
1)
Code
2)
Instellingen
P:15 Permanente panherkenning C:00 Niet actief
C:01 Actief
1)
Niet-genoemde programma's zijn niet gedefinieerd.
2)
De standaard ingestelde code is telkens vet gedrukt.
3)
Wanneer het SmartLine-element wordt ingeschakeld, verschijnt gedurende enkele secon-
den op het timerdisplay.
4)
In de tekst en in de tabellen worden de uitgebreide vermogensstanden voor de duidelijk-
heid weergegeven met een punt achter het cijfer.
5)
Het bevestigingssignaal van de sensortoets Aan/Uit wordt niet uitgeschakeld.
41

Gegevens voor testinstellingen

Testgerechten volgens EN60350-2
Standaard zijn er 9vermogensstanden ingesteld.
Stel voor testprocedures conform de norm de uitgebreide vermogensstanden in (zie het hoofdstuk “Programmering”).
Voorver-
Testgerecht
Olie verwarmen 150 nee 1–2
Pannenkoeken 180
Diepgevroren frieten fri­turen
Panbodem (mm)
(sandwichbodem)
conform de norm nee 9 9
Deksel
nee 9 5–7
warmen
Vermogensstand
Garen
42

Reiniging en onderhoud

Verbrandingsgevaar door hete
kookzones. Na het beëindigen van het kookpro-
ces zijn de kookzones heet. Schakel de kookplaat uit. Laat de kookzones afkoelen voordat
u de kookplaat reinigt.
Schade door indringend vocht.
De stoom van een stoomreiniger kan terechtkomen op onderdelen die on­der spanning staan en kortsluiting veroorzaken.
Reinig de kookplaat nooit met een stoomreiniger.
Alle oppervlakken kunnen verkleuren of veranderen wanneer u onge­schikte reinigingsmiddelen gebruikt. De oppervlakken zijn krasgevoelig.
Verwijder resten van reinigingsmid­delen onmiddellijk.
Gebruik geen schuurmiddelen of rei­nigingsmiddelen die krassen kunnen veroorzaken.
Laat het SmartLine-element vóór el­ke reiniging afkoelen.
Reinig het SmartLine-element en de
accessoires na elk gebruik.
Maak het SmartLine-element na elke
vochtige reiniging weer droog om kalkresten te voorkomen.
Ongeschikte reinigingsmidde­len
Om beschadigingen aan de oppervlak­ken te voorkomen, mogen de volgende middelen niet voor de reiniging worden gebruikt:
- afwasmiddelen
- soda-, alkali-, ammoniak-, zuur- of chloridehoudende reinigingsmiddelen
- kalkoplossende reinigingsmiddelen
- vlek- en roestverwijderaars
- schurende reinigingsmiddelen zoals schuurpoeder, schuurmiddelen, schuursponsjes
- oplosmiddelhoudende reinigingsmid­delen
- reinigingsmiddelen voor vaatwassers
- grill- en ovensprays
- glasreinigers
- schurende harde borstels en spons­jes (zoals pannensponsjes) of ge­bruikte sponsjes die nog resten schuurmiddel bevatten
- vlekkensponsjes
43
Reiniging en onderhoud
Schade door scherpe voor-
werpen. De afdichtingstape tussen het
SmartLine-element en het werkblad kan worden beschadigd.
Gebruik voor het reinigen geen scherpe voorwerpen.
Met een afwasmiddel worden niet al­le verontreinigingen en resten verwij­derd.
Er ontstaat een onzichtbare film die tot verkleuringen van het keramische glas leidt. Deze verkleuringen kunnen niet meer worden verwijderd.
Reinig het keramische oppervlak re­gelmatig met een speciaal reinigings­middel voor keramisch glas.
Verwijder alle grove verontreinigingen
met een vochtige doek. Vastgekoekte verontreinigingen verwijdert u met een kookplaatkrabber.
Reinig het keramische oppervlak ver-
volgens met het Miele-reinigingsmid­del voor keramische platen en roest­vrij staal (zie het hoofdstuk “Bij te be­stellen accessoires”) of met een an­der geschikt reinigingsmiddel voor keramische platen. Gebruik hierbij keukenpapier of een schone doek. Breng het reinigingsmiddel niet op hete keramische oppervlakken aan aangezien er vlekken kunnen ont­staan. Houdt u zich aan de aanwij­zingen van de fabrikant van het reini­gingsmiddel.
Reinigingsmiddelresten kunnen anders inbranden en de keramische plaat aantasten. Let erop dat u alle resten verwijdert.
Verwijder vlekken van kalkresten,
water en aluminium met het reini­gingsmiddel voor keramische platen en roestvrij staal.
Verbrandingsgevaar door hete
oppervlakken. Tijdens het kookproces zijn de op-
pervlakken heet. Trek ovenhandschoenen aan voordat
u resten suiker, kunststof of alumini­umfolie met een kookplaatkrabber van het hete keramische oppervlak verwijdert.
Als er suiker, kunststof of alumini-
umfolie op het hete keramische op-
pervlak terechtkomt, schakelt u de kookplaat dan uit.
Schraap deze stoffen onmiddellijk,
als ze dus nog heet zijn, met een kookplaatkrabber grondig weg.
Reinig het keramische oppervlak ver-
volgens als het afgekoeld is zoals te­voren beschreven.
Verwijder de resten van het reini-
gingsmiddel met een vochtige doek en droog het keramische oppervlak vervolgens.
44

Nuttige tips

De meeste storingen en defecten, die bij het dagelijks gebruik kunnen optreden, kunt u zelf verhelpen. U bespaart daarmee niet alleen tijd, maar ook kosten, omdat u Miele niet hoeft in te schakelen.
De volgende tabellen helpen u de oorzaken van een probleem te achterhalen en te verhelpen.
Probleem Oorzaak en oplossing
Het SmartLine-element kan niet worden inge­schakeld.
Bij de nieuwe kookplaat komen geurtjes en damp vrij.
De ingestelde vermo­gensstand knippert.
Het SmartLine-element heeft geen stroom. Controleer of de zekering van de elektrische instal-
latie doorgeslagen is. Neem contact op met een elektricien of met Miele (minimale sterkte van de zekering: zie typeplaatje).
Er is mogelijk sprake van een technische storing. Maak het het SmartLine-element ca.1minuut
spanningsvrij. Doe dit als volgt: – schakel de schakelaar van de betreffende zeke-
ring uit of draai de zekering eruit of
– schakel de verliesstroomschakelaar uit.
Schakel daarna de zekering resp. de verlies-
stroomschakelaar weer in. Kunt u het SmartLine­element dan nog niet in gebruik nemen, neem dan contact op met een elektricien of met de Miele Service.
De metalen onderdelen worden met een onderhoud­smiddel beschermd. Als het kookveld voor het eerst in gebruik wordt genomen, ontstaan daardoor geuren en eventueel ook damp. Ook het materiaal van de in­ductiespoelen geeft tijdens de eerste gebruiksuren een geur af. Bij elk volgend gebruik neemt de geur­vorming af, totdat u niets meer waarneemt. De geur en de eventueel optredende damp wijzen niet op een verkeerde aansluiting of een defect en zijn ook niet schadelijk voor de gezondheid.
Op de kookzone staat geen pan of een ongeschikte pan.
Gebruik geschikte pannen (zie hoofdstuk “Induc-
tie”, paragraaf “De juiste pannen”).
45
Nuttige tips
Probleem Oorzaak en oplossing
Als het SmartLine-ele­ment wordt ingescha­keld of als er een sen­sortoets wordt inge­drukt, dan verschijnt gedurende enkele se­conden op het ti­merdisplay.
Het SmartLine-element is automatisch uitge­schakeld. Bij het op­nieuw inschakelen, ver­schijnt boven de Aan/ Uit-sensortoets een.
Na het inschakelen van het SmartLine-element verschijnt kort op het timerdisplay. Het Smart­Line-element verwarmt niet.
Een kookzone wordt automatisch uitgescha­keld.
Een van de kookzones of de gehele kookplaat wordt automatisch uit­geschakeld.
De boosterstand wordt automatisch te vroeg uitgeschakeld.
De kookzone werkt niet zoals u gewend bent op de ingestelde vermo­gensstand.
De ingebruiknamebeveiliging of vergrendeling is ge­activeerd.
Deactiveer de ingebruiknamebeveiliging/vergren-
deling (zie het hoofdstuk “Veiligheidsfuncties”, on­der “Ingebruiknamebeveiliging/vergrendeling”).
Eén of meerdere sensortoetsen zijn bedekt, bijvoor­beeld door vingercontact, overkokende gerechten of neergelegde voorwerpen.
Verwijder de verontreinigingen en/of de voor-
werpen (zie het hoofdstuk “Veiligheidsfuncties”, paragraaf “Veiligheidsuitschakeling”).
De demo-modus is ingeschakeld. Druk tegelijk op de sensortoetsen0 en2 totdat op
het timerdisplay en afwisselend knipperen.
De gebruiksduur is overschreden. U kunt de kookzone gewoon weer in gebruik ne-
men (zie het hoofdstuk “Veiligheidsfunctie”, onder “Veiligheidsuitschakeling”).
De oververhittingsbeveiliging is geactiveerd. Zie hoofdstuk “Beveiligingen”, paragraaf “Overver-
hittingsbeveiliging”.
De oververhittingsbeveiliging is geactiveerd. Zie hoofdstuk “Beveiligingen”, paragraaf “Overver-
hittingsbeveiliging”.
De oververhittingsbeveiliging is geactiveerd. Zie hoofdstuk “Beveiligingen”, paragraaf “Overver-
hittingsbeveiliging”.
46
Probleem Oorzaak en oplossing
De vermogensstand 9 wordt automatisch ver­laagd als u bij de ver­bonden kookzone even­eens vermogensstand 9 instelt.
De inhoud van een pan begint niet of nauwe­lijks te koken, terwijl de kookstartautomaat in­geschakeld is.
Na het uitschakelen van het SmartLine-element is er nog een geluid te horen.
De sensortoetsen rea­geren over- of ongevoe­lig.
Op de timerdisplay knippert afwisse­lend met en er klinkt een signaal.
Bij gelijktijdig gebruik van vermogensstand 9 zou het maximale vermogen worden overschreden.
Gebruik een andere kookzone.
Er worden grote hoeveelheden voedingsmiddelen verwarmd.
Kook met de hoogste vermogensstand en stel
daarna handmatig een lagere vermogensstand in.
De pan geleidt de warmte niet goed. Gebruik andere pannen die de warmte wel goed
geleiden.
De ventilator blijft draaien totdat het SmartLine-ele­ment afgekoeld is en wordt dan automatisch uitge­schakeld.
De gevoeligheid van de sensortoetsen is veranderd. Zorg er eerst voor dat zon- of kunstlicht niet direct
op het SmartLine-element valt. De omgeving van het SmartLine-element mag ook niet te donker zijn.
Verwijder indien nodig al het kookgerei en reinig
het SmartLine-element. Het gehele SmartLine-element en de sensortoet­sen mogen niet afgedekt zijn.
Onderbreek de stroomvoorziening van het Smart-
Line-element gedurende ca.1minuut.
Als het probleem na het herstellen van de stroom-
voorziening nog niet is verholpen, neem dan con­tact op met Miele.
Het SmartLine-element is verkeerd aangesloten.
Maak het SmartLine-element spanningsvrij.Neem contact op met Miele.
Nuttige tips
47
Nuttige tips
Probleem Oorzaak en oplossing
Op het timerdisplay knippert 1met een cij­fer (bijvoorbeeld 1-0) af­wisselend met een 3­cijferig getal.
Op de timerdisplay knipperen afwisse­lend en cijfers.
Storing kookzone Onderbreek de stroomvoorziening van het Smart-
Line-element gedurende ca.1minuut.
Als het probleem na het herstellen van de stroom-
voorziening nog niet is verholpen, neem dan con­tact op met Miele.

De oververhittingsbeveiliging is geactiveerd. Zie het hoofdstuk “Veiligheidsfuncties”, paragraaf
“Oververhittingsbeveiliging”.
,  of  De ventilator is geblokkeerd of defect.
Controleer of de ventilator geblokkeerd is door een
voorwerp, bijvoorbeeld een vork, en verwijder dat voorwerp.
Neem contact op met de Miele-klantendienst als
de foutmelding opnieuw verschijnt.
 en andere cijfers. Er heeft zich een storing voorgedaan in de elektroni­ca.
Onderbreek de stroomvoorziening van het Smart-
Line-element gedurende ca.1minuut.
Als het probleem na het herstellen van de stroom-
voorziening nog niet is verholpen, neemt u dan contact op met de Miele-klantendienst.
48

Bij te bestellen accessoires

Speciaal voor uw toestellen levert Miele een uitgebreid assortiment aan toebe­horen, alsook reinigings- en onder­houdsmiddelen.
U kunt deze producten heel eenvoudig via de Miele-webshop bestellen.
De producten zijn ook verkrijgbaar bij Miele (zie einde van deze gebruiksaan­wijzing) en bij uw Miele-handelaar.
Reinigingsmiddel voor kera­mische platen en roestvrij staal 250ml
Voor het verwijderen van verontrei­nigingen, kalk- en aluminiumvlekken

Microvezeldoekje

Voor het verwijderen van vingerafdruk­ken en lichte verontreinigingen
49

Klantendienst

Contact bij storingen

Voor storingen die u niet zelf kunt verhelpen, waarschuwt u uw Miele vakhandelaar of de klantendienst van Miele.
De klantendienst van Miele kunt u online op www.miele.com/service boeken.
Het telefoonnummer van de klantendienst van Miele vindt u achteraan in dit do­cument.
De klantendienst van Miele heeft de typeaanduiding en het fabricagenummer no­dig (Fabr./SN/nr.). Beide gegevens vindt u op het typeplaatje.

Typeplaatje:

Plak hier het bijgaande typeplaatje. Controleer of het type toestel overeenkomt met het type dat op de achterkant van dit document staat.

Garantie

De garantietermijn voor dit toestel bedraagt 2 jaar.
Voor meer informatie, zie de bijgevoegde garantievoorwaarden.
50
*INSTALLATION*

Veiligheidsinstructies voor het inbouwen

Schade door ondeskundige inbouw.
Het SmartLine-element kan beschadigd raken door ondeskundige inbouw. Laat het SmartLine-element uitsluitend inbouwen door een gekwalificeerd vak-
man.
Gevaar voor elektrische schok door netspanning.
Als gevolg van een ondeskundig uitgevoerde aansluiting op het stroomnet be­staat er kans op een elektrische schok.
Laat het SmartLine-element uitsluitend door een gekwalificeerde elektricien aansluiten op het stroomnet.
Schade door vallende voorwerpen.
Bij de montage van bovenkastjes of een dampkap kan het SmartLine-element beschadigd raken.
Plaats het SmartLine-element pas na montage van de bovenkastjes en de dampkap.

Installatie

De lijsten en randen van het werkblad moeten met een hittebe-
stendige lijm (100°C) zijn bevestigd, zodat ze niet loskomen of ver­vormen. Ook de wandafdichtstrip moet hittebestendig zijn.
Het SmartLine-element mag niet boven koeltoestellen, vaatwas-
sers, wasmachines en droogkasten worden ingebouwd.
Dit SmartLine-element mag alleen boven fornuizen en ovens met
wasemkoeling worden ingebouwd.
De aansluitkabel mag na de inbouw van het SmartLine-element
niet in aanraking komen met de beweegbare delen van de keukene­lementen (zoals een lade) en mag ook niet worden blootgesteld aan mechanische belastingen.
Neem de veiligheidsafstanden genoemd op de volgende pagina's
in acht.
51
*INSTALLATION*
Installatie

Veiligheidsafstanden

Veiligheidsafstand boven het Smart­Line-element
Tussen het SmartLine-element en een erboven gemonteerde afzuigkap dient u de veiligheidsafstand aan te houden die de fabrikant van de afzuigkap aangeeft.
Als er zich boven het SmartLine-ele­ment licht ontvlambare materialen be­vinden (zoals een keukenplank), moet u een veiligheidsafstand van ten minste 600mm aanhouden.
Als er onder een dampkap meerdere SmartLine-elementen zijn ingebouwd waarvoor verschillende veiligheidsaf­standen worden aangegeven, kies dan altijd de grootste afstand.
52
*INSTALLATION*

Veiligheidsafstand achterkant/zijkant

Monteer het SmartLine-element bij voorkeur met veel ruimte rechts en links.
Aan de achterkant van het SmartLine­element moet ten opzichte van een ho­ge kast of wand de hierna aangegeven minimale afstand worden aangehou­den.
Als zich aan één kant van het SmartLi­ne-element (rechts of links) een hoge kast of wand bevindt, moet de hierna aangegeven minimale afstand, worden aangehouden. Voor de tegen­overliggende kant geldt een minimale afstand van 300mm.
Minimumafstand achteraan van de werkbladuitsparing tot de achterkant van het werkblad: 50 mm
Installatie
Niet toegestaan
Aan te bevelen
Minimale afstand rechts van de werkbladuitsparing tot een ernaast staand meubelstuk (bijvoorbeeld een hoge kast) of een wand: 50mm.
Minimale afstand links van de werk- bladuitsparing tot een ernaast staand meubelstuk (bijvoorbeeld een hoge kast) of een wand: 50mm.
Niet aan te bevelen
Niet aan te bevelen
53
*INSTALLATION*
Installatie
Minimumafstand onder het SmartLi­ne-element
Om de ventilatie van het SmartLine-ele­ment te kunnen waarborgen, moet on­der de kookplaat een minimumafstand worden aangehouden ten opzichte van een oven, tussenbodem of lade.
De minimumafstand vanaf de onderkant van het SmartLine-element tot de
- bovenkant van de oven: 15mm
- bovenkant van de tussenbodem: 15mm
- bovenkant van een lade: 5mm
- bodem van een lade: 75mm

Tussenbodem

Het inbouwen van een tussenbodem onder het SmartLine-element is niet noodzakelijk, maar wel toegestaan.
Voor de aansluitkabel moet aan de ach­terkant een tussenruimte van 10mm worden aangehouden. Voor een betere ventilatie van het SmartLine-element adviseren wij een tussenruimte van 20mm.
54
*INSTALLATION*
Installatie

Veiligheidsafstand bij een beklede nis

Als er sprake is van een nisbekleding, dient er een minimale afstand tussen de uit­sparing in het werkblad en de bekleding te worden aangehouden. Bij hoge tempe­raturen kunnen materialen beschadigd raken.
Is de bekleding van brandbaar materiaal (zoals hout), dan moet de minimale af­stand tussen de uitsparing in het werkblad en de nisbekleding 50mm zijn.
Is de bekleding van niet-brandbaar materiaal (zoals metaal, natuursteen en kera­mische tegels), dan moet de afstand tussen de uitsparing in het werkblad en de nisbekleding minimaal 50mm min de dikte van de bekleding zijn. Voorbeeld: als de nisbekleding 15mm dik is, moet de minimale afstand 50mm - 15mm = 35mm zijn.
Vlakke inbouw Opbouw
a
Wand
b
Nisbekleding maat x = dikte van de nisbekleding
c
Werkblad
d
Uitsparing in het werkblad
e
Minimale afstand bij
brandbare materialen 50mm niet-brandbare materialen 50mm - maat x
55
*INSTALLATION*
Installatie

Vlak

Aanwijzingen voor het in­bouwen – vlak

Afdichting tussen SmartLine-element en werkblad

Als u voegenkit gebruikt, kunnen het SmartLine-element en het werkblad beschadigd raken als het element moet worden verwijderd.
Gebruik daarom geen voegenkit tus­sen het SmartLine-element en het werkblad. De dichting onder de rand van het toestel is toereikend als afdichting tussen toestel en werkblad.

Werkblad met tegels

De voegen en het gearceerde ge­deelte onder de rand van het SmartLi­ne-element moeten glad en vlak zijn, zodat het SmartLine-element gelijkma­tig aansluit en de afdichting onder de rand van de bovenkant van het toestel de afdichting met het werkblad waar­borgt.

Afdichtingstape

Als het SmartLine-element voor on­derhoud wordt gedemonteerd, kan de afdichtingstape onder de rand van het SmartLine-element bescha­digd raken.
Vervang de afdichtingstape steeds voordat de kookplaat weer wordt in­gebouwd.
56
*INSTALLATION*

Inbouw van meerdere SmartLine-elementen

De voegen tussen de afzonderlijke SmartLine-elementen moeten met een temperatuurbestendige (min. 160°C) si­liconenkit worden gevuld. Bij vlakke in­bouw moet ook de voeg tussen het/de SmartLine-element(en) en het werkblad met een temperatuurbestendige (min.160°C) siliconenkit worden ge­vuld. De SmartLine-elementen moeten na de inbouw van onderaf goed toegankelijk zijn, zodat de bodemplaat voor onder­houdsdoeleinden kan worden verwij­derd. Als de SmartLine-elementen niet van onderaf toegankelijk zijn, moet de voegenkit worden verwijderd om de toestellen te kunnen uitbouwen.
Installatie

Combinatie met werkbladdampkap

Als het SmartLine-element in combina­tie met werkbladdampkap wordt inge­bouwd, moet eerst de werkbladdamp­kap worden ingebouwd.
57
*INSTALLATION*
Installatie

Uitsparing werkblad – vlak

Aanwijzingen voor het berekenen van de uitsparing
De elementen liggen 10mm boven het werkblad.
Bij inbouw van meerdere elementen moet tussen de afzonderlijke elementen een afstand van 2mm worden aangehouden.
Berekening uitsparingB 1 element=breedte van het element min 10mm rechts, min 10mm links Meerdere elementen=totale breedte van de elementen plus 2mm afstand tussen de elementen, min 10mm rechts, min 10mm links.
Hierna volgen enkele voorbeelden.
58
*INSTALLATION*
Inbouw met werkbladdampkap
Combinatievoorbeelden Aantalxbreedte [mm] Afme-
Kookelemen-
ten
Werkblad-
dampkap
1x378 1x120
Installatie
tingB
[mm]
+1
480
2x378 1x120
1x378
2x120
1x620
3x378 2x120
2x378
2x120
1x620
4x378 2x120
1x620 2x120
860
1224
1362
1604
1742
844
+1
+1
+1
+1
+1
+1
59
*INSTALLATION*
Installatie
Inbouw zonder werkbladdampkap
Combinatievoorbeelden Aantalxbreedte [mm] AfmetingB
Kookelementen
1x378
[mm]
358
+1
2x378
1x378 1x620
3x378
2x378 1x620
4x378
738
980
1118
1360
1498
+1
+1
+1
+1
+1
60
*INSTALLATION*

Verbindingsstrips – vlak

Bij inbouw van meerdere SmartLine-elementen moet tussen de afzonderlijke ele­menten telkens een verbindingsstrip worden geplaatst.
De bij de verbindingsstrips gevoegde klemmen zijn alleen nodig bij de inbouw van een CSDA700xFL.
Inbouw van 3 elementen en 2 verbindingsstrips
Installatie
61
*INSTALLATION*
Installatie

Inbouwmaten - opliggend

Alle maten zijn in mm aangegeven.
a
vooraan
b
Aansluitkabel L=2000mm
62
*INSTALLATION*
Installatie

Inbouw – vlak

Voorbereiding werkblad

Maak de uitsparing in het werkblad.
Neem de veiligheidsafstanden in acht (zie hoofdstuk “Installatie”, paragraaf “Veiligheidsafstanden”).
De snijvlakken van houten werk-
bladen moeten met speciale lak, sili-
conenkit of giethars worden afge­werkt om te voorkomen dat het werk­blad door vocht wordt aangetast. Het dichtingsmateriaal moet temperatuur­bestendig zijn.
Deze producten mogen niet op het oppervlak van het werkblad terecht­komen.

Verbindingsstrips monteren

Gebruik de middelste schroefgaten als rechts of links naast de verbindingsstrip de volgende SmartLine-elementen wor­den ingebouwd: CS7611, CS 7641, CS7101(-1), CS7102(-1)

Werkblad van hout

Plaats de verbindingsstrips gelijk met
de bovenrand van de uitsparing.
Bevestig de verbindingsstrips met de
bijgeleverde houtschroeven 3,5x25mm.

Werkblad van natuursteen

Voor het bevestigen van de verbin­dingsstrips moet u sterk dubbelzijdige plakband gebruiken (niet meegele­verd).
Bevestig de plakband langs de bo-
venrand van de uitsparing.
Plaats de verbindingsstrips gelijk met
de bovenrand van de uitsparing.
Druk de verbindingsstrips stevig aan.
63
*INSTALLATION*
Installatie

SmartLine-element inbouwen

Plak de bijgeleverde afdichttape on-
der de rand van het SmartLine-ele­ment. Breng de afdichttape niet aan terwijl het element onder spanning staat.
Geleid de aansluitkabel door de uit-
sparing in het werkblad omlaag.
Plaats het SmartLine-element in de
uitsparing in het werkblad. Let erop dat de afdichting op het werkblad rust, zodat de afdichting met het werkblad gegarandeerd is.
Als de afdichting bij de hoeken niet
goed op het werkblad aansluit, kan de hoekradius van het werkblad (R4) voorzichtig met een decou­peerzaag worden nabewerkt
Dicht het SmartLine-element in geen geval extra af met voegenkit (zoals siliconenkit).
Sluit het SmartLine-element aan op
het elektriciteitsnet.
Een ongeschikte voegenkit kan na­tuursteen beschadigen.
Gebruik voor natuursteen en tegels van natuursteen uitsluitend een voor natuursteen geschikte siliconenkit. Neem de aanwijzingen van de fabri­kant in acht.
Sluit het SmartLine-element indien
van toepassing aan op de gasvoor­ziening (zie het hoofdstuk “Installatie”, paragraaf “Gasaansluiting”).
Controleer of het SmartLine-element
goed functioneert.
De voegen tussen de afzonderlijke
elementen moeten met een tempera­tuurbestendige (min.160°C) silico­nenkit worden gevuld.
64
*INSTALLATION*
Installatie

Naadloos aansluitend

Aanwijzingen voor het in­bouwen – naadloos aansluitend
Een vlakke inbouw is alleen mogelijk bij natuurstenen (graniet, marmer), massief houten en betegelde werk­bladen. Als uw werkblad van een an­der materiaal is gemaakt, informeer dan bij de fabrikant of het werkblad geschikt is voor vlakke inbouw.
De breedte van de onderkast moet ten minste zo groot zijn als de uitsparing in het werkblad. (Zie hoofdstuk “Instal­latie”, paragraaf “Inbouwmaten – naadloos aansluitend”). Zo is het SmartLine-element ook na de inbouw van onderaf goed toegankelijk. Een technicus moet de onderkant van de kookplaat kunnen verwijderen. Als het element na de inbouw niet van onder­af toegankelijk is, moet de voegenkit worden verwijderd om het element te kunnen uitbouwen.
Natuurstenen werkbladen
Het SmartLine-element wordt rechtstreeks in de opening geplaatst.
Massief hout, werkbladen met tegels en glazen werkbladen
Het SmartLine-element wordt in een houten lijst in de opening geplaatst. De­ze lijsten worden niet bij het toestel meegeleverd en moeten ter plaatse be­schikbaar zijn.

Afdichtingstape

Als het SmartLine-element voor on­derhoud wordt gedemonteerd, kan de afdichtingstape onder de rand van het SmartLine-element bescha­digd raken.
Vervang de afdichtingstape steeds voordat de kookplaat weer wordt in­gebouwd.
65
*INSTALLATION*
Installatie

Inbouw van meerdere SmartLine-elementen

De voegen tussen de afzonderlijke SmartLine-elementen moeten met een temperatuurbestendige (min. 160°C) si­liconenkit worden gevuld. Bij vlakke in­bouw moet ook de voeg tussen het/de SmartLine-element(en) en het werkblad met een temperatuurbestendige (min.160°C) siliconenkit worden ge­vuld. De SmartLine-elementen moeten na de inbouw van onderaf goed toegankelijk zijn, zodat de bodemplaat voor onder­houdsdoeleinden kan worden verwij­derd. Als de SmartLine-elementen niet van onderaf toegankelijk zijn, moet de voegenkit worden verwijderd om de toestellen te kunnen uitbouwen.

Combinatie met werkbladdampkap

Als het SmartLine-element in combina­tie met werkbladdampkap wordt inge­bouwd, moet eerst de werkbladdamp­kap worden ingebouwd.
66
*INSTALLATION*

Uitsparing werkblad – naadloos aansluitend

Installatie
Werkblad van natuursteen Houten werkblad
0,5
+
* 7
mm bij de CS7611FL
Aanwijzingen voor het berekenen van de uitsparing
De elementen liggen 10mm boven het werkblad.
Bij inbouw van meerdere elementen moet tussen de afzonderlijke elementen een afstand van 2mm worden aangehouden.
Berekening uitsparingA 1 element=breedte van het element plus 2mm rechts, plus 2mm links. Meerdere elementen=totale breedte van de elementen plus 2mm afstand tussen de elementen, plus 2mm rechts, plus 2mm links
Berekening uitsparing B=uitsparingA min 12mm rechts, min 12mm links.
Hierna volgen enkele voorbeelden.
67
*INSTALLATION*
Installatie
Inbouw met werkbladdampkap
Combinatievoorbeelden Aantalxbreedte [mm] Afme-
Kookelemen-
ten
Werkblad-
dampkap
1x378 1x120
2x378 1x120
1x378
2x120
tingA
[mm]
504
884
1248
+1
+1
1x620
3x378 2x120
2x378
2x120
1386
1628
1x620
4x378 2x120
1x620 2x120
1766
868
+1
+1
+1
+1
+1
Afme­tingB
[mm]
480
860
1224
1362
1604
1742
844
+1
+1
+1
+1
+1
+1
+1
68
*INSTALLATION*
Inbouw zonder werkbladdampkap
Installatie
Combinatievoor­beelden
Aantalxbreedte
[mm]
Kookelementen
1x378
2x378
1x378 1x620
3x378
2x378 1x620
4x378
AfmetingA
[mm]
+1
382
+1
762
+1
1004
+1
1142
+1
1384
+1
1522
AfmetingB
[mm]
+1
358
+1
738
+1
980
+1
1118
+1
1360
+1
1498
69
*INSTALLATION*
Installatie

Verbindingsstrips – naadloos aansluitend

Bij inbouw van meerdere SmartLine-elementen moet tussen de afzonderlijke ele­menten telkens een verbindingsstrip worden geplaatst.
De bij de verbindingsstrips gevoegde klemmen zijn alleen nodig bij de inbouw van een CSDA700xFL.
Inbouw van 3 elementen en 2 verbindingsstrips
70
*INSTALLATION*

Inbouwmaten - vlak

Alle maten zijn in mm aangegeven.
Installatie
a
vooraan
b
Aansluitkabel L=2000mm
c
Getrapte freesrand (voor de detailtekeningen zie 'Uitsparing werkblad bij vlakke inbouw')
d
Houten lijst 12mm (niet bijgeleverd, voor de detailtekeningen zie 'Uitsparing werkblad bij vlakke inbouw')
71
*INSTALLATION*
Installatie

Inbouw – naadloos aansluitend

Voorbereiding werkblad

Maak de uitsparing in het werkblad.
Neem de veiligheidsafstanden in acht (zie hoofdstuk “Installatie”, paragraaf “Veiligheidsafstanden”).
De snijvlakken van houten werk-
bladen moeten met speciale lak, sili-
conenkit of giethars worden afge­werkt om te voorkomen dat het werk­blad door vocht wordt aangetast. Het dichtingsmateriaal moet temperatuur­bestendig zijn.
Deze producten mogen niet op het oppervlak van het werkblad terecht­komen.
Bevestig bij houten werkbladen de
houten lijsten 5,5mm onder de bo­venkant van het werkblad. Bij de CS7611FL moet de houten lijst 7mm onder de bovenkant van het werkblad worden bevestigd.

Werkblad van hout

Plaats de verbindingsstrips gelijk met
het onderste gedeelte van de traps­gewijze uitsparing.
Bevestig de verbindingsstrips met de
bijgeleverde houtschroeven 3,5x25mm.

Werkblad van natuursteen

Voor het bevestigen van de verbin­dingsstrips moet u sterk dubbelzijdige plakband gebruiken (niet meegele­verd).

Verbindingsstrips monteren

Gebruik de middelste schroefgaten als rechts of links naast de verbindingsstrip de volgende SmartLine-elementen wor­den ingebouwd: CS7611, CS 7641, CS7101(-1), CS7102(-1)
72
Bevestig de plakband langs het on-
derste gedeelte van de trapsgewijze uitsparing.
Plaats de verbindingsstrips gelijk met
het onderste gedeelte van de traps­gewijze uitsparing.
Druk de verbindingsstrips stevig aan.
*INSTALLATION*

SmartLine-element inbouwen

Plak de bijgeleverde afdichttape on-
der de rand van het SmartLine-ele­ment. Breng de afdichttape niet aan terwijl het element onder spanning staat.
Geleid de aansluitkabel door de uit-
sparing in het werkblad omlaag.
Plaats het SmartLine-element in de
uitsparing in het werkblad. Let erop dat de afdichting op het werkblad rust, zodat de afdichting met het werkblad gegarandeerd is.
Sluit het SmartLine-element aan op
het elektriciteitsnet.
Sluit het SmartLine-element indien
van toepassing aan op de gasvoor­ziening (zie het hoofdstuk “Installatie”, paragraaf “Gasaansluiting”).
Installatie
Controleer of het SmartLine-element
goed functioneert.
De voegen tussen de afzonderlijke
elementen en de elementen en het werkblad moeten met een tempera­tuurbestendige (min.160°C) silico­nenkit worden gevuld.
Een ongeschikte voegenkit kan na­tuursteen beschadigen.
Gebruik voor natuursteen en tegels van natuursteen uitsluitend een voor natuursteen geschikte siliconenkit. Neem de aanwijzingen van de fabri­kant in acht.
73
*INSTALLATION*
Installatie

Elektrische aansluiting

Schade door ondeskundige aan-
sluiting. Door ondeskundig uitgevoerde in-
stallatie-, onderhouds- of reparatie­werkzaamheden kan de gebruiker aanzienlijke risico's lopen. Miele kan niet verantwoordelijk wor­den gesteld voor schade die wordt veroorzaakt door ondeskundige in­stallatie- en onderhoudswerkzaam­heden, reparaties of een ontbreken­de of onderbroken aarddraad (bij­voorbeeld een elektrische schok).
Laat het SmartLine-element door een elektricien aansluiten op het elektrici­teitsnet.
De elektricien moet op de hoogte zijn van de nationale en ter plaatse gel­dende voorschriften voor elektrici­teitsvoorziening en deze in acht ne­men.
Na het inbouwen moet zijn gewaar­borgd dat onder spanning staande delen niet kunnen worden aange­raakt.

Aansluitwaarde

Zie typeplaatje

Aansluitgegevens

De aansluitwaarden vindt u op het type­plaatje. Deze gegevens moeten met de aansluitgegevens van het net overeen­komen.

Verliesstroomschakelaar

Voor extra veiligheid wordt in de EU­voorschriften en -richtlijnen voor België geadviseerd om de huisinstallatie van een verliesstroomschakelaar te voorzien (30mA).

Scheidingssystemen

Het SmartLine-element moet via een schakelaar op alle polen van de net­spanning kunnen worden losgekoppeld. De contactafstand in uitgeschakelde toestand moet ten minste 3mm bedra­gen. Geschikte schakelaars zijn overbe­lastings- en verliesstroomschakelaars.
74
*INSTALLATION*
Installatie

Spanningsvrij maken

Gevaar voor elektrische schok
door netspanning. Tijdens reparatie- en/of onderhouds-
werkzaamheden kan het opnieuw in­schakelen van de netspanning leiden tot een elektrische schok.
Zorg dat de netspanning niet per on­geluk weer kan worden ingescha­keld.
Als het toestel spanningsvrij moet wor­den gemaakt, gaat u, afhankelijk van de situatie, als volgt te werk:

Zekeringen

Draai de zekeringen los en neem deze
uit de houders.

Zekeringautomaten

Druk op de testknop (rood) totdat de
middelste knop (zwart) eruitspringt.

Inbouwzekeringautomaten

(Installatieautomaat, ten minste van
het typeB of C): zet de tuimelschake­laar van1 (Aan) op 0(Uit).

Aansluitkabel vervangen

Gevaar voor elektrische schok
door netspanning. Als gevolg van een ondeskundig uit-
gevoerde aansluiting bestaat er kans op een elektrische schok.
Laat de aansluitkabel uitsluitend ver­vangen door een gekwalificeerd elektricien.
Gebruik bij de vervanging van de aan­sluitkabel uitsluitend het kabeltype H05V2V2-F met de juiste doorsnede. De aansluitkabel is verkrijgbaar via de fabrikant of de Miele Service.

Verliesstroomschakelaar

Zet de hoofdschakelaar van 1 (Aan)
op 0 (Uit) of druk op de testknop.
75

Productgegevensbladen

Hieronder zijn de gegevensbladen bijgevoegd van de in deze gebruiks- en monta­gehandleiding beschreven modellen.

Informatie over huishoudelijke elektrische kookplaten

volgens verordening (EU) Nr. 66/2014
MIELE
Identificatie van het model CS 7612
Aantal kookzones en/of -gebieden 2
Voor cirkelvormige kookzones of -gebieden: dia­meter van de nuttige kookoppervlakte per kookzo­ne Voor niet-cirkelvormige kookzones of -gebieden: lengte en breedte van de nuttige kookoppervlakte per kookzone L/W
Energieverbruik per kookzone of -gebied, bere­kend per kg (EC
Energieverbruik van de kookplaat, berekend per kg (EC
elektrische kookplaat
elektrisch koken
)
)
1. = 230x390mm
2. =
3. =
4. =
5. =
6. =
1. = 184,6Wh/kg
184,6Wh/kg
76
Herstellingen aan huis en andere inlichtingen: 02/451.16.16
nv Miele België
Z.5 Mollem 480 1730 Mollem (Asse)
E-mail: info@miele.be Internet: www.miele.be
Duitsland Miele & Cie. KG
Carl-Miele-Straße 29 33332 Gütersloh
CS7612
M.-Nr. 10 757 401 / 02nl-BE
Loading...