Lexmark en Lexmark met het diamantlogo zijn als handelsmerken van
Lexmark International, Inc. gedeponeerd in de Verenigde Staten en/of in andere landen.
De volgende alinea is niet van toepassing op landen waar dergelijke voorwaarden strijdig zijn met de plaatselijke wetgeving:
LEXMARK INTERNATIONAL, INC. LEVERT DEZE PUBLICATIE IN DE STAAT WAARIN DEZE VERKEERT, ZONDER ENIGE VORM VAN
GARANTIE, NOCH IMPLICIET, NOCH EXPLICIET, MET INBEGRIP VAN MAAR NIET BEPERKT TOT IMPLICIETE GARANTIES VAN
VERHANDELBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In bepaalde rechtsgebieden is afwijzing van expliciete of
impliciete garanties in bepaalde transacties niet toegestaan. Het is daarom mogelijk dat deze verklaring niet op u van toepassing is.
Deze publicatie kan technische onjuistheden of typografische fouten bevatten. De informatie in deze publicatie wordt regelmatig herzien.
Wijzigingen zullen in latere uitgaven worden opgenomen. De producten of programma’s die worden beschreven, kunnen te allen tijde
worden verbeterd of gewijzigd.
Opmerkingen kunnen worden gestuurd naar Lexmark International, Inc., Department F95/032-2, 740 West New Circle Road, Lexington,
Kentucky 40550, Verenigde Staten. Als u in het Verenigd Koninkrijk of Ierland woont, kunt u eventuele opmerkingen sturen naar Lexmark
International Ltd., Marketing and Services Department, Westhorpe House, Westhorpe, Marlow Bucks SL7 3RQ. Lexmark behoudt zich het
recht voor de door u verstrekte informatie naar eigen goeddunken te gebruiken en te verspreiden, zonder hiermee enige verplichting op zich
te nemen tegenover u. Extra exemplaren van aan dit product gerelateerde publicaties kunnen worden verkregen door vanuit de Verenigde
Staten of Canada te bellen naar 1-800-553-9727. Vanuit het Verenigd Koninkrijk en Ierland belt u +44 (0)8704 440. Neem in andere landen
contact op met de leverancier.
Wanneer in deze publicatie wordt verwezen naar producten, programma's of diensten, impliceert dit niet dat de producent het voornemen
heeft deze beschikbaar te stellen in alle landen waarin de producent actief is. Geen enkele verwijzing naar een product, programma of dienst
moet worden opgevat als een verklaring of suggestie dat alleen dat product, dat programma of die dienst mag worden gebruikt. Het staat
u vrij functioneel gelijkwaardige producten, programma's of diensten te gebruiken, mits deze geen inbreuk maken op enig bestaand
intellectueel eigendomsrecht. Het beoordelen en controleren van de werking in combinatie met andere producten, programma’s of diensten,
met uitzondering van die producten, programma’s of diensten die uitdrukkelijk door de producent worden genoemd, behoort tot de
verantwoordelijkheden van de gebruiker.
RECHTEN M.B.T. DE OVERHEID VAN DE VERENIGDE STATEN
Deze software en alle bijbehorende documentatie die onder deze overeenkomst worden geleverd, zijn commerciële computersoftware en
documentatie die op eigen kosten zijn ontwikkeld.
Veiligheidsinformatie
• Het netsnoer moet worden aangesloten op een geaard stopcontact dat zich dicht in de buurt van het product bevindt en dat eenvoudig
bereikbaar is.
VOORZICHTIG: Schakel tijdens onweer dit product niet in en sluit geen elektrische kabels of stroomkabels aan, zoals het netsnoer
of een telefoonkabel.
• Onderhoudswerkzaamheden en reparaties die niet in de bedieningsinstructies worden beschreven, dienen uitsluitend door een
professionele onderhoudsmonteur te worden uitgevoerd.
• Dit product is samen met specifieke Lexmark-onderdelen ontwikkeld, getest en goedgekeurd op basis van strikte, wereldwijd
geldende veiligheidsnormen. De veiligheidsvoorzieningen van bepaalde onderdelen zijn niet altijd duidelijk zichtbaar. Lexmark is niet
verantwoordelijk voor het gebruik van andere, vervangende onderdelen.
• Dit product maakt gebruik van een laser.
VOORZICHTIG: Het toepassen van andere bedieningswijzen, aanpassingsmethoden of procedures dan in die dit document worden
vermeld, kan blootstelling aan gevaarlijke straling tot gevolg hebben.
• Dit product gebruikt een afdrukproces waarbij het afdrukmateriaal wordt verhit. Hierdoor kan het afdrukmateriaal bepaalde stoffen
afgeven. Bestudeer het gedeelte in de bedieningsinstructies waarin de richtlijnen voor het selecteren van afdrukmaterialen worden
besproken om schadelijke emissies te voorkomen.
Handelsmerken
Lexmark, Lexmark met het diamantlogo, MarkNet, MarkVision en Drag'N'Print zijn als handelsmerken van Lexmark International, Inc.
gedeponeerd in de Verenigde Staten en/of in andere landen.
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Hewlett-Packard Company. PCL is een aanduiding van Hewlett-Packard Company voor een
PCL
verzameling printeropdrachten (printertaal) en -functies in haar producten. Deze printer is ontworpen om ondersteuning te bieden voor de
PCL-taal. De printer herkent PCL-opdrachten die in diverse toepassingen worden gebruikt en emuleert de functies die met deze opdrachten
corresponderen.
PostS cript
een verzameling printeropdrachten (printertaal) en -functies in softwareproducten van Adobe Systems. Deze printer is compatibel met de
PostScript 3-taal. De printer herkent PostScript 3-opdrachten die in diverse toepassingen worden gebruikt en emuleert de functies die met
deze opdrachten corresponderen.
Raadpleeg de Technical Reference voor meer informatie over compatibiliteit.
Overige handelsmerken zijn het eigendom van hun respectievelijke houders.
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. PostScript 3 is een aanduiding van Adobe Systems voor
Geconfigureerd model ..................................................................................................................................... 9
Illustraties in deze publicatie ............................................................................................................................ 9
Hoofdstuk 2: Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren ............................ 10
Windows ........................................................................................................................................................10
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE,
Windows Me of Windows NT gebruiken .......................................................................................... 10
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) gebruiken ........................................................................... 11
Macintosh ...................................................................................................................................................... 14
Een wachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie (Macintosh OS X) ...................................... 14
Windows ........................................................................................................................................................17
Macintosh ...................................................................................................................................................... 21
Mac OS X ...............................................................................................................................................21
Mac OS 9.x ............................................................................................................................................. 23
De printer voor afdrukken in kleur configureren en de supplies vervangen ................................................... 35
Hoofdstuk 5: Specificaties voor afdrukmateriaal .......................................................... 37
Richtlijnen voor afdrukmateriaal .....................................................................................................................37
Hoofdstuk 6: Afdrukmateriaal plaatsen .......................................................................... 49
De standaardlade vullen ................................................................................................................................49
De optionele lade voor 500 vel vullen ............................................................................................................ 52
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen ........................................................................... 52
Universeellader gebruiken en vullen ...................................................................................................... 52
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen ...................................................................................... 53
Afdrukmateriaal in de sleuf voor handinvoer plaatsen ............................................................................ 59
De standaarduitvoerlade gebruiken ...............................................................................................................61
De standaarduitvoerlade plaatsen ..........................................................................................................61
De mediastop gebruiken ......................................................................................................................... 62
Papiersoort en papierformaat instellen ..........................................................................................................64
Status van supplies vaststellen ...................................................................................................................... 80
Zuinig omgaan met supplies .......................................................................................................................... 80
Supplies en printeronderdelen bestellen ....................................................................................................... 81
De printer voor lange tijd bewaren ................................................................................................................. 83
De overdrachtsrol vervangen ......................................................................................................................... 85
De lenzen van de printkop reinigen ...............................................................................................................86
Tonercartridges voor kleurenregistratie aanpassen .......................................................................................87
Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren .....................................................................88
Het verhittingsstation opnieuw plaatsen na een lange tijd bewaren ..............................................................90
Problemen met het display ............................................................................................................................ 93
De schijf coderen .........................................................................................................................................110
Afdruk- en wachttaken .................................................................................................................................113
Hoofdstuk 11: Opties installeren en verwijderen ......................................................... 122
Lader voor 500 vel installeren ......................................................................................................................122
Lader voor 500 vel verwijderen ....................................................................................................................123
Toegang krijgen tot de systeemkaart van de printer ....................................................................................123
Metalen plaat van de systeemkaart vervangen ...........................................................................................126
Een optionele geheugenkaart installeren .................................................................................................... 127
Kennisgeving over licentie ...........................................................................................................................138
ENERGY STAR ........................................................................................................................................... 142
WEEE-richtlijn (Waste from Electrical and Electronic Equipment) ...............................................................142
Beperkte garantie voor Lexmark C520, C522, en C524 ..............................................................................143
Index .................................................................................................................................. 146
7
1
Overzicht
Basismodellen
In de volgende illustratie worden de Lexmark™- C520, C522 en C524 uit de Lexmark-printerfamilie en hun eigenschappen
aangegeven.
De C520 en C522 hebben een sleuf voor handinvoer aan de voorkant van de standaardlade. De C524 heeft een
universeellader aan de voorkant van de standaardlade die zichtbaar is wanneer hij met een hendel omlaag wordt gebracht.
De standaardlade voor alle modellen is beschikbaar wanneer deze met de hendel wordt uitgetrokken.
De C522 en C524 hebben een optionele lader voor 500 vel die apart verkrijgbaar is.
C520 en C522C524
Standaarduitvoerlade
Bedieningspaneel
Sleuf voor handinvoer
Vergrendeling
Handgreep voor standaardlade
Standaardlade (lade voor 250 vel)
Overzicht
8
Universeellader
Overzicht
Geconfigureerd model
In de volgende illustratie wordt de optie weergegeven die beschikbaar is voor de Lexmark C522 en C524.
Optionele lader voor 500 vel
Illustraties in deze publicatie
Illustraties in deze publicatie zijn voornamelijk voor C524 met de universeellader. Illustraties voor C522 met de sleuf voor
handinvoer worden alleen weergegeven voor instructies bij het laden en het verhelpen van storingen.
Geconfigureerd model
9
2
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken
installeren
Een lokale printer is een printer die op de computer is aangesloten via een USB-kabel of parallelle kabel. De lokale printer
wordt alleen door de computer gebruikt waarop de printer is aangesloten. Bij het aansluiten van een lokale printer op de
computer, dient u het printerstuurprogramma te installeren voordat u de printer kunt instellen.
Het printerstuurprogramma is een stukje software dat zorgt voor de communicatie tussen de computer en de printer.
De installatieprocedure voor stuurprogramma's is afhankelijk van het gebruikte besturingssysteem. In de volgende tabel
vindt u aanwijzingen voor de installatie van het stuurprogramma op uw specifieke besturingssysteem. Zie de documentatie
die bij de computer en de software is geleverd voor meer ondersteuning.
BesturingssysteemGa naar pagina
Windows10
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE, Windows Me,
Windows NT 4.x
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie)11
Serieel afdrukken12
Macintosh14
UNIX/Linux15
10
Windows
Bepaalde Windows-besturingssystemen beschikken mogelijk al over een stuurprogramma dat compatibel is met de printer.
Opmerking: Bij de installatie van een aangepast stuurprogramma wordt het systeemstuurprogramma niet
vervangen. In plaats daarvan wordt een apart printerobject gemaakt dat wordt weergegeven in de
map Printers.
Installeer het speciale printerstuurprogramma vanaf de cd met stuurprogramma's die is meegeleverd met de printer.
Hierdoor krijgt u toegang tot de uitgebreide printeropties en -functies.
Stuurprogramma's zijn ook als onderdeel van te downloaden softwarepakketten beschikbaar op de website van Lexmark,
op www.lexmark.com.
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE,
Windows Me of Windows NT gebruiken
Opmerking: Installeer de printersoftware voordat u de USB-kabel aansluit.
1Plaats de cd met stuurprogramma's.
Als de cd niet wordt gestart, klikt u op Start
cd-romstation is) in het dialoogvenster Uitvoeren.
Opmerking: USB-ondersteuning is niet beschikbaar voor Windows NT-besturingssystemen.
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Æ Uitvoeren en typt u D:\Setup.exe (waarbij D de letter van het
10
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
2Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
Opmerking: Bij sommige Windows-besturingssystemen heeft de gebruiker toegang als beheerder nodig om de
printerstuurprogramma's op de computer te kunnen installeren.
3Klik op Agree (Akkoord) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst.
4Selecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
De optie Suggested (Aanbevolen) is de standaardinstallatie voor lokaal en netwerkgebruik. Als u
hulpprogramma's wilt installeren, instellingen wilt wijzigen of stuurprogramma's wilt aanpassen, selecteert u
Custom (Aangepast) en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
5Selecteer Local Attach (Lokaal aangesloten) en klik op Finish (Voltooien).
Volg de instructies op het scherm. Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
6Sluit de installatietoepassing van de cd met stuurprogramma's af.
7Sluit de USB-kabel aan en schakel de printer in.
Het plug-en-play-scherm wordt weergegeven en er wordt een printerobject gemaakt in de printermap van de
computer.
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) gebruiken
1Schakel de computer in.
2Plaats de cd met stuurprogramma's. Als de cd automatisch wordt gestart, klikt u op Afsluiten om terug te keren
naar de wizard Printer toevoegen.
3Klik op Start Æ Instellingen Æ Printers en dubbelklik op Printer toevoegen.
Opmerking: Ondersteuning voor USB is niet beschikbaar voor de besturingssystemen Windows 95 en Windows
98 (eerste editie).
4Selecteer Lokale printer wanneer u wordt gevraagd welk type printer u wilt toevoegen.
5Klik op Bladeren.
Opmerking: Bij sommige Windows-besturingssystemen heeft de gebruiker toegang als beheerder nodig om de
printerstuurprogramma's op de computer te kunnen installeren.
6Zoek het speciale stuurprogramma op de cd.
Het pad zou ongeveer als volgt moeten zijn:
D:\Drivers\Print\Win_9xMe\<taal>
Hierbij is D de letter van het cd-romstation.
7Klik op OK.
Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
8Sluit de cd met stuurprogramma's.
Windows
11
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Serieel afdrukken
Bij serieel afdrukken worden gegevens met één bit tegelijk overgedragen. Hoewel serieel afdrukken over het algemeen
trager is dan parallel afdrukken, verdient het de voorkeur wanneer er een grote afstand is tussen de printer en de computer
of wanneer er geen parallelle interface beschikbaar is.
Opmerking: Een seriële interfacekaart is vereist. Deze is afzonderlijk verkrijgbaar.
Voordat u afdrukt, moet u de communicatie tussen de printer en de computer tot stand brengen. Dit doet u als volgt:
1Stel seriële parameters in op de printer.
2Installeer een printerstuurprogramma op de aangesloten computer.
3Stel de seriële instellingen van de COM-poort in.
Parameters instellen op de printer
1Druk op op het bedieningspaneel.
2Druk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
Opmerking: Raadpleeg de cd met documentatie die bij de printer is geleverd voor meer informatie over menu's en
berichten.
3Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt en druk vervolgens op .
De printer keert terug in de werkstand Gereed.
4Druk op .
5Druk op totdat Netwerk/poorten verschijnt en druk vervolgens op .
6Druk op totdat Serieel of Serieel [x] verschijnt en druk vervolgens op . ([x] is het nummer
van de seriële poort.)
7Druk op totdat <Parameter> verschijnt en druk vervolgens op (waarbij <Parameter> de benodigde
parameter is als u een wijziging wilt doorvoeren).
8Druk op totdat <Instelling> verschijnt en druk vervolgens op (waarbij <Instelling> de benodigde
instelling is als u een wijziging wilt doorvoeren).
Houd rekening met de volgende beperkingen:
•De maximale ondersteunde baudsnelheid is 115.200.
•Databits moet op 7 of 8 worden ingesteld.
•Pariteit moet worden ingesteld op Even, Oneven of Geen.
•Stopbits moet op 2 worden ingesteld.
•De aanbevolen instelling voor het protocol is Xon/Xoff.
9Druk op om de instelling te selecteren. De printer keert terug naar Serieel of Serieel [x].
10Druk een pagina met menu-instellingen af en controleer of de seriële parameters correct zijn ingesteld.
Opmerking: Bewaar deze pagina, zodat u deze later kunt gebruiken.
aDruk op op het bedieningspaneel.
bDruk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
cDruk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt en druk vervolgens op .
dDe seriële parameters zijn te vinden onder Standaard serieel (of Serieel optie X als een kaart voor een
seriële interface is geïnstalleerd).
Windows
12
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Een printerstuurprogramma installeren
Op de computer die is aangesloten op de printer, moet een printerstuurprogramma worden geïnstalleerd.
Opmerking: Gebruikers van Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) dienen de installatie-instructies in Windows 95
en Windows 98 (eerste editie) gebruiken uit te voeren.
1Plaats de cd met stuurprogramma's. De cd wordt automatisch gestart. Als de cd niet automatisch wordt gestart,
klikt u op Start
D:\Setup.exe
Hierbij is D de letter van het cd-romstation.
2Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
3Klik op Accept (Accepteren) nadat u de licentieovereenkomst voor de software hebt gelezen.
4Selecteer Custom (Aangepast) en klik op Next (Volgende).
5Selecteer Components (Componenten) en klik op Next (Volgende).
6Selecteer Local (Lokaal) en klik op Next (Volgende).
7Selecteer de printer uit de lijst en klik op Add Printer (Printer toevoegen).
8Vouw het printeritem onder Selected Components (Geselecteerde onderdelen) uit.
9Klik op PORT: <LPT1> en selecteer vervolgens de benodigde communicatiepoort (COM1 of COM2).
10Klik op Finish (Voltooien) om de installatie van de printersoftware af te ronden.
Æ Uitvoeren en typt u het volgende in het dialoogvenster Uitvoeren:
Parameters instellen voor de communicatiepoort (COM)
Nadat het printerstuurprogramma is geïnstalleerd, moeten de seriële parameters worden ingesteld voor de
communicatiepoort die is toegewezen aan het printerstuurprogramma.
De seriële parameters van de communicatiepoort moeten exact overeenkomen met de seriële parameters die op de printer
zijn ingesteld.
1Klik op Start Æ Instellingen Æ Configuratiescherm en dubbelklik op Systeem.
2Klik in het tabblad Apparaatbeheer op + om de lijst van beschikbare poorten uit te vouwen.
3Selecteer de communicatiepoort die wordt toegewezen aan de printer (COM1 of COM2).
4Klik op Eigenschappen.
5Stel op het tabblad Poortinstellingen de seriële parameters in op de waarden die u ook hebt ingesteld
op de printer.
De seriële parameters zijn te vinden onder het kopje Standaard serieel (of Serieel optie X) op de pagina
Menu-instellingen die u eerder hebt afgedrukt.
6Klik op OK en sluit alle vensters.
7Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
aKlik op Start
bSelecteer de printer die zojuist is toegevoegd.
cKlik op Bestand
dKlik op Testpagina afdrukken. Wanneer de testpagina goed wordt afgedrukt, is de printerconfiguratie
voltooid.
Æ Instellingen Æ Printers en faxapparaten.
Æ Eigenschappen.
Windows
13
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Macintosh
Voor afdrukken via USB is Mac OS 9.x of een latere versie vereist. Als u lokaal wilt afdrukken op een printer die is
aangesloten op een USB-poort, dient u een printersymbool op het bureaublad te maken (Mac OS 9) of een wachtrij te
maken in Afdrukbeheer / Printerconfiguratie (Mac OS X).
Een wachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie (Macintosh OS X)
1Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
aPlaats de cd met stuurprogramma's.
bDubbelklik op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
cKlik in het welkomstscherm op Continue (Ga door) en klik nogmaals op Ga door nadat u het Leesmij-bestand
hebt gelezen.
dLees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om akkoord te
gaan met de voorwaarden van de licentieovereenkomst.
eKies een bestemming en klik op Continue (Ga door).
fKlik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer).
gVoer uw wachtwoord in en klik op OK. Alle benodigde software wordt op de computer geïnstalleerd.
hKlik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
2Open Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's.
3Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
4Voer de volgende stappen uit:
•Als de USB-printer wordt weergegeven in de printerlijst, kunt u Afdrukbeheer of Printerconfiguratie afsluiten.
Er is nu een wachtrij voor de printer gemaakt.
•Als de USB-printer niet wordt weergegeven in de lijst met printers, controleert u of de USB-kabel goed is
aangesloten en de printer is ingeschakeld. Wanneer de printer in de lijst wordt weergegeven, sluit u
Afdrukbeheer of Printerconfiguratie af.
`
Een printersymbool op het bureaublad maken (Mac OS 9.x)
1Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
aPlaats de cd met stuurprogramma's.
bDubbelklik op Classic en vervolgens op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
cKies de benodigde taal en klik vervolgens op Continue (Ga door).
dLees het Leesmij-bestand door en klik op Continue (Ga door).
eLees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om hiermee
akkoord te gaan.
Macintosh
14
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
fKlik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). Alle benodigde bestanden worden op de
computer geïnstalleerd.
gKlik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
2Voer de volgende stappen uit:
•Voor Mac OS 9.0: Open Apple LaserWriter.
•Voor Mac OS 9.1–9.x: Open Programma's en klik vervolgens op Hulpprogramma's.
3Dubbelklik op Desktop Printer Utility.
4Selecteer Printer (USB) en klik vervolgens op OK.
5Klik bij Selectie USB-printer op Wijzig.
Als de printer niet in de lijst Selectie USB-printer wordt weergegeven, controleert u of de USB-kabel goed is
aangesloten en of de printer is ingeschakeld.
6Selecteer de naam van de printer en klik op OK. De printer wordt weergegeven in het originele printervenster
(USB).
7Klik in het gedeelte PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op Autoconfig. Controleer of het PPD-bestand
overeenkomt met de printer.
8Klik op Maak aan en vervolgens op Bewaar.
9Geef een printernaam op en klik op Bewaar. De printer is nu opgeslagen als bureaubladprinter.
UNIX/Linux
Veel UNIX- en Linux-platforms, zoals Sun Solaris en Red Hat, ondersteunen lokaal afdrukken.
De softwarepakketten voor Sun Solaris en Linux zijn beschikbaar op de cd met stuurprogramma's en op de website van
Lexmark op www.lexmark.com. De Gebruikershandleiding voor UNIX/Linux in elk pakket bevat gedetailleerde instructies
voor de installatie en het gebruik van printers van Lexmark in UNIX- en Linux-omgevingen.
Alle pakketten met printerstuurprogramma's ondersteunen lokaal afdrukken via een parallelle aansluiting. Het pakket voor
Sun Solaris ondersteunt bovendien USB-aansluitingen met Sun Ray-apparaten en Sun-werkstations.
Op de website van Lexmark (www.lexmark.com) vindt u een compleet overzicht van ondersteunde UNIX- en Linux-
platforms.
UNIX/Linux
15
3
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken
via het netwerk
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken
Als de printer is aangesloten op een netwerk, kunt u de netwerkaansluiting controleren door een pagina met
netwerkinstellingen af te drukken. Deze pagina bevat ook informatie die van belang is bij het configureren van het
afdrukken in een netwerk.
1Controleer of de printer is ingeschakeld.
2Druk op op het bedieningspaneel.
3Druk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
4Druk op totdat Pag. Netwerkinstell. verschijnt en druk vervolgens op .
Opmerking: Als een optionele interne MarkNet™ printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd, verschijnt
Ntwrk 1 afdrukken op het display.
5Controleer het eerste gedeelte van de pagina met netwerkinstellingen om te zien of bij Status wordt aangegeven
dat de printer is aangesloten.
Als bij Status wordt aangegeven dat de printer niet is aangesloten, is het mogelijk dat het LAN-aansluitpunt niet
actief is of dat de netwerkkabel niet goed functioneert. Vraag de systeembeheerder om dit probleem op te lossen
en druk daarna de pagina met netwerkinstellingen opnieuw af om te zien of de status is gewijzigd.
IP-adres toewijzen aan de printer
Als het netwerk gebruikmaakt van DHCP, wordt automatisch een IP-adres toegewezen nadat de netwerkkabel op de printer
is aangesloten.
1Zoek in dat geval het adres in het gedeelte "TCP/IP" van de pagina met netwerkinstellingen die u hebt afgedrukt in
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken.
2Ga naar IP-instellingen controleren en begin met stap 2.
Als in het netwerk geen gebruik wordt gemaakt van DHCP, wijst u handmatig een IP-adres toe aan de printer. Met het
bedieningspaneel kunt u dit op eenvoudige wijze doen:
1Druk op op het bedieningspaneel.
2Druk op totdat Netwerk/poorten verschijnt en druk vervolgens op .
3Druk op totdat TCP/IP verschijnt en druk vervolgens op .
Standaardnetwerk verschijnt als de printer een netwerkpoort op de systeemkaart bevat. Als een optionele
interne MarkNet printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd in de sleuf voor optionele kaarten, verschijnt
Netwerkoptie 1.
4Druk op totdat Adres verschijnt en druk vervolgens op .
5Voer het IP-adres in met behulp van de pijltjestoetsen. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
6Druk op totdat Netmasker verschijnt en druk vervolgens op .
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
16
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
7Voer het IP-adres in met behulp van de pijltjestoetsen. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
8Druk op totdat Gateway verschijnt en druk vervolgens op .
9Voer de IP-gateway in met behulp van de pijltjestoetsen. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
10Druk op totdat de printer terugkeert in de werkstand Gereed.
IP-instellingen controleren
1Druk opnieuw een pagina met netwerkinstellingen af. Zoek het kopje “TCP/IP” en controleer of bij IP-adres,
Netmasker en Gateway de correcte waarden worden weergegeven. Zie Pagina met netwerkinstellingen
afdrukken op pagina 16 voor ondersteuning.
2Stuur een ping-opdracht naar de printer en controleer of deze reageert. Typ in het opdrachtvenster op een
netwerkcomputer “ping” gevolgd door het nieuwe IP-adres van de printer (bijvoorbeeld 192.168.0.11):
Opmerking: Klik op een Windows-computer op Start
(of Bureau-accessoires Æ Opdrachtprompt als u Windows 2000 gebruikt).
Als de printer actief is in het netwerk, ontvangt u een antwoord.
Nadat u de TCP/IP-instellingen hebt toegewezen en gecontroleerd, installeert u de printer op iedere netwerkcomputer.
Æ Programma's Æ Opdrachtprompt
Windows
In een Windows-omgeving kunt u netwerkprinters configureren voor rechtstreeks afdrukken of voor gedeeld gebruik. Voor
beide manieren van afdrukken via een netwerk is het vereist dat u een printerstuurprogramma installeert en een
printerpoort maakt in het netwerk.
Ondersteunde printerstuurprogramma's
•Systeemstuurprogramma van Windows
•Speciaal printerstuurprogramma van Lexmark
Systeemstuurprogramma's zijn ingebouwd in de Windows-besturingssystemen. De speciale stuurprogramma's staan op
de cd met stuurprogramma's.
De nieuwste versies van de systeemstuurprogramma's en de speciale stuurprogramma's zijn te vinden op de website van
Lexmark op www.lexmark.com.
Ondersteunde printerpoorten
•Microsoft standaard TCP/IP-poort—Windows 2000, Windows XP en Windows Server 2003
•LPR—Windows NT 4.0
•Lexmark verbeterde TCP/IP-netwerkpoort—Windows 98/Me, Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP en
Windows Server 2003
Voor de elementaire printerfuncties kunt u een systeemstuurprogramma installeren en een systeempoort gebruiken, zoals
een LPR-poort of een standaard TCP/IP-poort. Met het systeemstuurprogramma hebt u de beschikking over een
consistente gebruikersinterface die kan worden gebruikt voor alle printers in het netwerk. Wanneer u een speciaal
printerstuurprogramma gebruikt in combinatie met een speciale netwerkpoort, beschikt u over extra functionaliteit, zoals
statusmeldingen van de printer.
IP-instellingen controleren
17
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
Configureer de netwerkprinter aan de hand van de stappen die van toepassing zijn op de printerconfiguratie en het
besturingsprogramma dat u gebruikt:
Ga naar
PrinterconfiguratieBesturingssysteem
Rechtstreeks
• De printer is rechtstreeks op het netwerk aangesloten via een
netwerkkabel (bijv. Ethernet).
• De printerstuurprogramma's worden op elke netwerkcomputer
geïnstalleerd.
Gedeeld
• De printer wordt via een lokale kabel (bijvoorbeeld Ethernet)
aangesloten op een van de computers in het netwerk.
• De printerstuurprogramma's worden geïnstalleerd op de computer die
is aangesloten op de printer.
• Tijdens de installatie van de stuurprogramma's wordt de computer
ingesteld op “delen”, zodat andere computers in het netwerk hun
afdruktaken via deze computer kunnen leiden.
Windows 98 SE,
Windows NT 4.0, Windows
Me, Windows 2000 en
Windows XP of
Windows Server 2003
Windows NT 4.0,
Windows 2000, Windows XP
of Windows Server 2003
pagina
18
19
Rechtstreeks afdrukken onder Windows 98 SE/Me, Windows NT 4.0,
Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003
U installeert als volgt een aangepast printerstuurprogramma en een speciale netwerkpoort:
Printer
Clients
1Start de cd met stuurprogramma's.
2Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
3Klik op Agree (Accepteren) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst.
4Selecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
5Selecteer Network Attach (Aansluiten op netwerk) en klik op Next (Volgende).
6Selecteer het printermodel in de lijst en klik op Next (Volgende).
7Selecteer de printerpoort in de lijst en klik op Finish (Voltooien) om de installatie te voltooien.
Als de printerpoort niet in de lijst staat:
aKlik op Add Port (Poort toevoegen).
bSelecteer Lexmark Enhanced TCP/IP Port (Lexmark verbeterde TCP/IP-netwerkpoort), en voer de
informatie in die nodig is voor het maken van de poort.
cGeef een poortnaam op.
Dit kan elke willekeurige naam zijn waarmee u de printer associeert, bijvoorbeeld Kleur1-lab4. Nadat de
poort is gemaakt, verschijnt deze naam in de lijst van beschikbare poorten.
Windows
18
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
dGeef het IP-adres op in het tekstvak.
Opmerking: Als u het IP-adres niet weet, drukt u een pagina met netwerkinstellingen af en kijkt u in het gedeelte
TCP/IP. Raadpleeg Pagina met netwerkinstellingen afdrukken en IP-instellingen controleren
voor meer informatie.
8Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Gedeeld afdrukken met Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of
Windows Server 2003
Opmerking: Installeer de printersoftware alvorens de USB-kabel aan te sluiten.
Sluit de printer aan op een computer met Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003 (die
fungeert als server) en voer deze stappen uit om uw netwerkprinter te configureren voor gedeeld afdrukken:
Server
Printer
Clients
1Aangepast printerstuurprogramma installeren
aStart de cd met stuurprogramma's.
bKlik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
cKlik op Agree (Accepteren) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst.
dSelecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
De optie Suggested (Aanbevolen) is de standaardinstallatie voor lokaal en netwerkgebruik. Als u
hulpprogramma's wilt installeren, instellingen wilt wijzigen of stuurprogramma's wilt aanpassen, selecteert u
Custom (Aangepast) en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
eSelecteer Local Attach (Lokaal aangesloten) en klik op Finish (Voltooien).
Volg de instructies op het scherm. Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
fSluit de installatietoepassing van de cd met stuurprogramma's af.
gSluit de USB-kabel aan en schakel de printer in.
Het plug-en-play-scherm wordt weergegeven en er wordt een printerobject gemaakt in de map Printers en
faxapparaten van de computer. De printer wordt gedeeld in stap 2: “Printer delen in het netwerk”.
hDruk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
2Printer delen in het netwerk
aKlik op Start Æ Instellingen Æ Printers en faxapparaten.
bSelecteer de printer die zojuist is toegevoegd.
cKlik op Bestand
dSchakel het selectievakje Gedeeld als in en typ een naam in het tekstvak.
Æ Delen.
Windows
19
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
eSelecteer in het gedeelte Alternatieve stuurprogramma's de besturingssystemen van alle netwerkclients die
naar deze printer gaan afdrukken.
fKlik op OK.
Opmerking: Als er bestanden ontbreken, wordt u mogelijk gevraagd om de cd met het besturingssysteem van de
server te plaatsen.
gControleer op de volgende wijze of de printer correct is gedeeld.
•Het printerpictogram in de map Printers en faxapparaten wordt nu aangegeven als 'gedeeld'. Dit wordt in
Windows NT 4.0 bijvoorbeeld weergegeven met een handje onder het pictogram.
•Ga naar Netwerkomgeving. Zoek de hostnaam van de server en zoek de gedeelde naam die aan de
printer is toegewezen.
Printerstuurprogramma's (of een subset) installeren op netwerkclients
Point-and-print-methode gebruiken
Opmerking: Deze methode is meestal het minst belastend voor de systeembronnen. De server handelt alle
stuurprogrammawijzigingen en de verwerking van de afdruktaken af. Zo kunnen netwerkclients veel
sneller terugkeren naar de toepassingen.
Bij deze methode wordt een gedeelte van de stuurprogramma's van de server naar de client gekopieerd. Dit bevat precies
genoeg informatie voor het versturen van een afdruktaak naar de printer.
1Dubbelklik op het Windows-bureaublad van de clientcomputer op Netwerkomgeving.
2Zoek de hostnaam van de server en dubbelklik daarop.
3Klik met de rechtermuisknop op de naam van de gedeelde printer en klik op Installeren.
Wacht tot de stuurprogramma-informatie van de server naar de client is gekopieerd en een nieuw printerpictogram
is toegevoegd aan de map Printers. Dit kan enkele minuten duren. Hoe lang dit duurt, hangt af van het
netwerkverkeer en andere factoren.
4Sluit Netwerkomgeving.
5Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Peer-to-peer-methode gebruiken
Met deze methode wordt op elke clientcomputer het volledige stuurprogramma geïnstalleerd. De netwerkclients behouden
de controle over wijzigingen in het stuurprogramma. De clientcomputer handelt het verwerken van de afdruktaken af.
1Klik op Start Æ Instellingen Æ Printers en faxapparaten.
2Klik op Printer toevoegen om de gelijknamige wizard te starten.
3Klik op Vol ge nd e.
4Klik op Netwerkprinter en klik op Volge nde.
5Typ de printernaam of URL (als de printer zich op het internet of op een intranet bevindt) en klik op Vo lg en de .
Als de printernaam of URL onbekend is, laat u het tekstvak leeg en klikt u op Vo lg ende.
Windows
20
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
6Selecteer de netwerkprinter in de lijst met gedeelde printers. Als de printer niet in de lijst staat, geeft u het pad
naar de printer op.
Het pad zou ongeveer als volgt moeten zijn:
\\<serverhostnaam>\<naam gedeelde printer>
Opmerking: Als dit een nieuwe printer is, wordt u mogelijk gevraagd een printerstuurprogramma te installeren. Als
er geen systeemstuurprogramma beschikbaar is, geeft u het pad naar beschikbare
stuurprogramma's op.
De naam van de hostserver is de naam van de server die als host in het netwerk optreedt. De naam van de
gedeelde printer is de naam die tijdens de installatie op de server is toegekend.
7Klik op OK.
8Geef aan of u deze printer als standaardprinter voor de client wilt instellen en klik vervolgens op Voltooien.
9Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Drag‘N’Print configureren
Opmerking: Ondersteuning voor Drag’N’Print™ is niet voor alle printers beschikbaar.
Start de cd met stuurprogramma's, klik op View Documentation (Documentatie weergeven) en klik op Software and utilities (Software en hulpprogramma's) voor gedetailleerde configuratie-instructies.
Macintosh
Opmerking: Een PPD-bestand (PostScript-printerbeschrijvingsbestand) geeft UNIX- of Macintosh-computers
gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van de printer.
Als Macintosh-gebruikers willen afdrukken op een netwerkprinter, moeten zij een speciaal PPD-bestand installeren en een
bureaubladprinter maken op de computer (Mac OS 9.x), of een afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer (Mac OS X).
Mac OS X
Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren
1Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
aPlaats de cd met stuurprogramma's.
bDubbelklik op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
cKlik in het welkomstscherm op Continue (Ga door) en klik nogmaals op Ga door nadat u het Leesmij-bestand
hebt gelezen.
dLees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om akkoord te
gaan met de voorwaarden van de licentieovereenkomst.
eKies een bestemming en klik op Continue (Ga door).
fKlik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer).
Macintosh
21
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
gVoer uw wachtwoord in en klik op OK. Alle benodigde software wordt op de computer geïnstalleerd.
hKlik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Stap 2: Afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie
Afdrukken via AppleTalk gebruiken
Voer de volgende stappen uit om een afdrukwachtrij te maken met behulp van Afdrukken via AppleTalk.
1Open Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's.
2Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
3Kies Voeg printer toe in het menu Printers.
4Kies AppleTalk in het pop-upmenu.
Opmerking: Zoek op de pagina met netwerkinstellingen onder het kopje AppleTalk op welke zone of printer moet
worden geselecteerd.
5Selecteer de AppleTalk-zone in de lijst.
6Selecteer de nieuwe printer in de lijst en klik op Voe g t o e.
7Printerinstallatie controleren:
aOpen Finder, klik op Programma's en vervolgens op Teksteditor.
bKies de optie Print in het menu Archief.
cKies Overzicht in het pop-upmenu Aantal en pagina's.
Opmerking: Als u niet weet welke printer u moet selecteren, zoekt u op de pagina met netwerkinstellingen onder
het kopje AppleTalk naar de standaardnaam van de printer.
•Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht het juiste bestand is voor de
printer, is de installatie voltooid.
•Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht niet het juiste bestand is voor
de printer, verwijdert u de printer uit de lijst in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie en herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Afdrukken via IP gebruiken
Voer de volgende stappen uit om een afdrukwachtrij te maken met behulp van Afdrukken via IP. Raadpleeg Stap 2:
Afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie voor informatie over het maken van een AppleTalk-
afdrukwachtrij.
1Open Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's.
2Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
3Kies Voeg printer toe in het menu Printers.
4Kies Afdrukken via IP in het pop-upmenu.
5Typ in het vak Printeradres het IP-adres of de DNS-naam van de printer.
6Kies Lexmark in het pop-upmenu Printermodel.
7Selecteer de nieuwe printer in de lijst en klik op Voe g t o e.
8Printerinstallatie controleren:
aOpen Finder, klik op Programma's en vervolgens op Teksteditor.
bKies de optie Print in het menu Archief.
Macintosh
22
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
cKies Overzicht in het pop-upmenu Aantal en pagina's.
dVoer de volgende stappen uit:
•Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht het juiste bestand is voor de
printer, is de installatie voltooid.
•Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht niet het juiste bestand is voor
de printer, verwijdert u de printer uit de lijst in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie en herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Mac OS 9.x
Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren
1Plaats de cd met stuurprogramma's.
aDubbelklik op Classic en vervolgens op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
bKies de benodigde taal en klik vervolgens op Continue (Ga door).
cLees het Leesmij-bestand door en klik op Continue (Ga door).
dLees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om hiermee
akkoord te gaan.
eKlik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). Alle benodigde bestanden worden op de
computer geïnstalleerd.
fKlik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
Stap 2: Bureaubladprinter maken
1Selecteer in de Kiezer het stuurprogramma voor de LaserWriter 8.
2Als u een netwerk met routers hebt, selecteert u de standaardzone in de lijst. Voor het selecteren van de zone
zoekt u in de pagina met netwerkinstellingen onder AppleTalk naar Zone.
3Selecteer de nieuwe printer.
4Voor het selecteren van de printer zoekt u op de pagina met netwerkinstellingen onder het kopje AppleTalk naar
de standaardnaam van de printer.
5Klik op Maak aan.
6Controleer of er in de Kiezer naast de printernaam een pictogram verschijnt.
7Sluit het venster Kiezer.
8Controleer de printerinstallatie.
aKlik op het pictogram van de bureaubladprinter dat zojuist is toegevoegd.
bKies Afdrukken
–Als in het gedeelte van het menu over het PPD-bestand (PostScript Printer Description) het juiste bestand
voor de printer wordt weergegeven, is de printerinstallatie voltooid.
–Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het gedeelte PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD)
van het menu niet overeenkomt met uw printer, herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Æ Wijzig configuratie.
Macintosh
23
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
UNIX/Linux
De printer ondersteunt vele UNIX- en Linux-platforms, zoals Sun Solaris en Red Hat. Bezoek de website van Lexmark op
www.lexmark.com voor een volledige lijst met ondersteunde UNIX- en Linux-platforms.
Opmerking: De softwarepakketten voor Sun Solaris en Linux zijn beschikbaar op de cd met stuurprogramma's en
op de website van Lexmark op www.lexmark.com.
Lexmark levert een pakket met printerstuurprogramma's voor elk ondersteund UNIX- en Linux-platform. Elk pakket bevat
tevens een Gebruikershandleiding met gedetailleerde instructies voor de installatie en het gebruik van Lexmark printers in
UNIX- en Linux-omgevingen.
U kunt deze pakketten downloaden via de website van Lexmark. U kunt het pakket met de benodigde stuurprogramma's
ook vinden op de cd met stuurprogramma's.
NetWare
De printer ondersteunt Novell Distributed Print Services (NDPS/iPrint). De meest recente informatie over het installeren van
een netwerkprinter in een NetWare-omgeving vindt u op de cd met stuurprogramma's. Klik op View Documentation
(Documentatie weergeven).
UNIX/Linux
24
4
Afdrukken
Dit hoofdstuk bevat afdruktips en aanwijzingen voor het afdrukken van bepaalde lijsten met printergegevens, het annuleren
van afdruktaken en het afdrukken van tekst en afbeeldingen in het zwart.
Tips voor succesvol afdrukken
Tips voor het bewaren van afdrukmateriaal
Bewaar het afdrukmateriaal zorgvuldig. Raadpleeg Afdrukmateriaal bewaren voor meer informatie.
Voorkomen van papierstoringen
U kunt de meeste storingen voorkomen door het geschikte papier of speciaal afdrukmateriaal (transparanten, etiketten
en karton) te kiezen en de laden op de juiste manier te vullen. Zie De standaardlade vullen en De optionele lade voor 500 vel vullen voor instructies biij het vullen van de standaardlade en de optionele lade voor 500 vel.
Raadpleeg in geval van storingen Storingen verhelpenvoor meer informatie. Zie Tips voor het voorkomen van
papierstoringen voor tips om storingen te voorkomen.
Opmerking: We raden u aan papier of speciaal afdrukmateriaal in kleine hoeveelheden uit te proberen voordat u
grote hoeveelheden aanschaft.
Afdruktaak naar de printer sturen
Het printerstuurprogramma is een stukje software dat zorgt voor de communicatie tussen de computer en de printer.
Als u in een toepassing de optie Afdrukken kiest, wordt een venster van het printerstuurprogramma geopend. Selecteer
de geschikte instellingen voor de specifieke afdruktaak die u naar de printer wilt sturen. Afdrukinstellingen die in het
printerstuurprogramma worden geselecteerd, schakelen de vanaf het printerbedieningspaneel ingestelde
standaardinstellingen uit.
Klik op Eigenschappen of Instellingen in het venster Afdrukken om alle beschikbare printerinstellingen te zien die u kunt
wijzigen Als u niet vertrouwd bent met een functie in het venster van het printerstuurprogramma, opent u de on line Help
voor meer informatie.
Gebruik de speciale printerstuurprogramma’s van Lexmark, zodat alle printerfuncties worden ondersteund. De nieuwste
versies en de volledige beschrijving van de pakketten met stuurprogramma’s en de bijbehorende ondersteuning van
Lexmark kunt u vinden op de website van Lexmark. U kunt ook de systeemstuurprogramma’s gebruiken die in het
besturingssysteem zijn ingebouwd. Raadpleeg de Installatiekaart voor meer informatie over de keuze en installatie van de
stuurprogramma’s.
Afdrukken vanuit een typische Windows-toepassing
1Open het bestand dat nodig is voor afdrukken.
2Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing Bestand Æ Afdrukken.
Afdrukken
25
Afdrukken
3Klik op Eigenschappen. (Als er geen knop Eigenschappen is, klikt u op Instellingen, en vervolgens op
Eigenschappen.)
Controleer of in het dialoogvenster de juiste printer is geselecteerd. Wijzig eventueel de printerinstellingen
(het aantal af te drukken pagina's of het aantal exemplaren).
4Klik op OK of Afdrukken om de afdruktaak naar de geselecteerde printer te sturen.
Afdrukken vanuit een typische Macintosh-toepassing
1Open het bestand dat nodig is voor afdrukken.
2Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing Archief Æ Druk af.
3In het venstermenu Aantal en pagina's of het venstermenu Algemeen selecteert u de optie voor het doorsturen
van afdruktaken.
aAls u Mac OS 9 gebruikt en het doorsturen van afdruktaken geen optie in het pop-upmenu is, selecteert u
Plugin-voorkeuren
bKijk vervolgens onder de kop Afdruktijdstipfilters, en selecteer de optie voor het doorsturen van
afdruktaken.
cSelecteer de optie voor het doorsturen van afdruktaken in het venstermenu.
4Klik op OK of Druk af om de afdruktaak naar de geselecteerde printer te sturen.
Æ Afdruktijdstipfilters.
Beveiligde taken afdrukken of verwijderen
Als een u een taak naar de printer hebt verzonden, voert u een PIN-code (persoonlijk identificatienummer) in via het
stuurprogramma. De PIN-code moet uit vier cijfers van 0 tot en met 9 bestaan. De afdruktaak wordt vervolgens in het
printergeheugen opgeslagen totdat u dezelfde viercijferige PIN-code invoert via het bedieningspaneel en aangeeft of u de
taak wilt afdrukken of verwijderen. Zo weet u zeker dat de afdruktaak niet wordt uitgevoerd voordat u zelf bij de printer bent
gearriveerd om de afgedrukte exemplaren op te halen. Geen enkele andere gebruiker van de printer kan de taak uitvoeren.
Dit werkt uitsluitend met de speciale stuurprogramma’s van Lexmark op de cd met stuurprogramma’s die bij de printer is
geleverd.
1Selecteer in de tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing Bestand Æ Afdrukken.
2Klik op Eigenschappen. (Als er geen knop Eigenschappen is, klikt u op Instellingen, en vervolgens op
Eigenschappen.)
3Klik op Help en zoek het onderdeel over beveiligde afdruktaken en afdruktaken in wacht. Volg de instructies voor
het afdrukken van een beveiligde taak.
Ga naar de printer om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en volg deze stappen, of zie Toegang tot taken
in de wachtstand via het bedieningspaneel voor meer informatie.
4Druk bij Gereed op totdat Wachttaken verschijnt en druk vervolgens op .
5Druk op totdat gebruikersnaam wordt weergegeven. Gebruikersnaam is hier de naam van de gebruiker
en de naam die is opgegeven toen de taak naar de printer werd verzonden. Gebruikersnaam is eigenlijk een map,
aangezien de subselecties afdruktaken bevatten.
6Druk op .
7Druk nogmaals op nu Beveiligde taken wordt weergegeven op de eerste regel van het display.
De prompt Voer PIN in wordt weergegeven.
8Zie Persoonlijk identificatienummer invoeren (PIN) als volgt. Ga verder met stap 1 op pagina 27 om de
beveiligde taak af te drukken.
Beveiligde taken afdrukken of verwijderen
26
Afdrukken
Persoonlijk identificatienummer invoeren (PIN)
Wanneer een beveiligde taak wordt geselecteerd, wordt de volgende prompt weergegeven:
Enter PIN
____
0
1Gebruik de pijltjestoetsen op het bedieningspaneel om de getallen van de
viercijferige PIN-code in te voeren die aan de beveiligde taak is gekoppeld.
aGa naar het eerste van de vier velden en druk op of op om zo naar het eerste cijfer van de
weergegeven PIN-code te gaan. Vervolgens drukt u op . Het cijfer verandert in een sterretje. Het volgende
veld aan de rechterkant wordt het huidige veld.
Enter PIN
___
0
*
Geef het tweede cijfer op van de PIN-code door op of op te drukken om zo naar het juiste cijfer te
b
gaan en druk op . Geef op deze manier ook het derde en het vierde cijfer op van de PIN-code.
Wanneer er op wordt gedrukt, verschijnt er iedere keer een sterretje zodat niemand de code kan lezen.
Enter PIN
****
cAls u een fout hebt gemaakt, drukt u op om terug te gaan naar het veld met het onjuiste cijfer en de PIN-
code opnieuw in te voeren.
Zodra de PIN-code is ingevoerd, wordt het bericht Ongeldige PIN-code weergegeven als de pincode
ongeldig is. Als dit bericht wordt weergegeven, drukt u op totdat Probeer het opnieuw of
Annuleren wordt weergegeven. Druk vervolgens op .
2Wanneer de volledige, juiste PIN-code wordt ingevoerd, drukt u op . Er wordt een complete lijst weergegeven
met beveiligde taken die met de opgegeven PIN-code zijn beveiligd. Alle beveiligde taken afdrukken wordt
ook in de lijst weergegeven als er meer dan een taak is.
3Druk op totdat wordt weergegeven naast de taak die u wilt afdrukken of druk op totdat Alle
beveiligde taken afdrukken of Alle beveiligde taken verwijderen wordt weergegeven en druk
vervolgens op .
4Druk op totdat wordt weergegeven naast 1 exemplaar afdrukken, Exemplaren afdrukken,
Verwijderen of Alle beveiligde taken verwijderen, afhankelijk van wat u met de afdruktaak wilt doen.
Druk vervolgens op . Afhankelijk van wat u uit deze lijst hebt gekozen, gebeurt het volgende:
•1 exemplaar afdrukken: er wordt één exemplaar afgedrukt.
•Exemplaren afdrukken: er wordt een tweede menu weergegeven. Druk op of om naar het
gewenste aantal exemplaren te bladeren en druk vervolgens op .
•Verwijderen: alleen de geselecteerde taak wordt verwijderd.
•Alle beveiligde taken verwijderen: alle wachttaken die aan de gebruikersnaam zijn gekoppeld worden
verwijderd.
Opmerking: Wanneer een of meer taken worden afgedrukt, wordt de taak/worden de taken verwijderd uit het
printergeheugen.
Raadpleeg Afdruk- en wachttaken voor meer informatie over beveiligde (vertrouwelijke) taken en afdruk- en wachttaken.
Beveiligde taken afdrukken of verwijderen
27
Afdrukken
Afdruktaak annuleren
U kunt een afdruktaak op verschillende manieren annuleren.
Annuleren via het bedieningspaneel van de printer
Als de taak wordt geformatteerd of al wordt afgedrukt en Taak annuleren wordt weergegeven op de eerste regel van het
beeldscherm:
1Druk op .
Er wordt nu een lijst van afdruktaken weergegeven.
2Druk op totdat verschijnt naast de taak die u wilt annuleren en druk vervolgens op .
Het bericht <bestandsnaam> annuleren wordt weergegeven.
Opmerking: Zodra een afdruktaak wordt verzonden, drukt u op om op gemakkelijke wijze de taak te
annuleren. Het scherm Gestopt wordt weergegeven. Druk op totdat Taak annuleren
verschijnt. Vervolgens drukt u op .
Afdruktaken annuleren via een Windows-computer
Taak annuleren via de taakbalk
Als u een taak naar de printer verstuurt, wordt er een klein printerpictogram weergegeven in de rechterhoek van de
taakbalk.
1Dubbelklik op dit pictogram.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
2Selecteer de taak die u wilt annuleren..
3Druk op de toets Delete op het toetsenbord.
Taak annuleren via het bureaublad
1Minimaliseer alle programma's, zodat het bureaublad wordt weergegeven.
2Dubbelklik op Deze computer.
3Dubbelklik op het pictogram Printers.
Er wordt nu een lijst van beschikbare printers weergegeven.
4Dubbelklik op de printer die u hebt geselecteerd bij het versturen van de taak.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
5Selecteer de taak die u wilt annuleren..
6Druk op de toets Delete op het toetsenbord.
Afdruktaak annuleren
28
Afdrukken
Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS 9.x
Als u een afdruktaak naar de printer verstuurt, wordt op het bureaublad een pictogram weergegeven dat de geselecteerde
printer aangeeft.
1Dubbelklik op dit pictogram op het bureaublad.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
2Selecteer de afdruktaak die u wilt annuleren.
3Druk op de knop met de prullenbak
Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS X
1Open Programma's Æ Hulpprogramma's, en dubbelklik vervolgens op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
2Dubbelklik op de printer waar de afdruktaak naartoe is verzonden
3Selecteer in het printervenster de afdruktaak die u wilt annuleren.
4Druk op Verwijder.
Pagina met menu-instellingen afdrukken
De pagina met menu-instellingen bevat de huidige instellingen (standaardinstellingen van de gebruiker) voor de menu’s,
een lijst met de geïnstalleerde opties en het beschikbare printergeheugen. Met behulp van deze pagina kunt u controleren
of alle printeropties juist zijn geïnstalleerd en de printerinstellingen correct zijn.
Raadpleeg Informatie over het bedieningspaneel voor informatie over het display en de knoppen van het
bedieningspaneel.
1Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed verschijnt.
2Druk kort op .
3Druk op tot Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
4Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt en druk vervolgens op .
5Het bericht Menu-instellingen worden afgedrukt wordt weergegeven terwijl de pagina wordt afgedrukt.
De printer keert terug in de werkstand Gereed nadat de pagina met menu-instellingen is afgedrukt.
Als er een ander bericht wordt weergegeven wanneer deze pagina wordt afgedrukt, raadpleegt u de Handleiding menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie.
Directorylijst afdrukken
Een directorylijst is een overzicht van alle bronnen die zijn opgeslagen in het flashgeheugen of op de vaste schijf.
Directorylijst afdrukken:
1Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt.
2Druk kort op .
3Druk op totdat Instellingen verschijnt en druk vervolgens op .
4Druk op tot Rapporten verschijnt en druk vervolgens op.
Pagina met menu-instellingen afdrukken
29
Afdrukken
5Druk op totdat Directory afdrukken verschijnt en druk vervolgens op .
Het bericht Directorylijst wordt afgedrukt wordt weergegeven op het display totdat de pagina is afgedrukt.
De printer keert terug in de werkstand Gereed nadat de directory is afgedrukt.
Voorbeeldlettertypen afdrukken
Voorbeelden van alle beschikbare lettertypen voor de printer afdrukken:
1Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt.
2Druk kort op .
3Druk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
4Druk op totdat Lettertypen afdr verschijnt en druk vervolgens op .
5Druk op totdat òf PCL-lettertypen òf PostScript-lettertypen het huidige item, afhankelijk van
de benodigde lettertypelijst. Het is het huidige item wanneer de voor het item wordt weergegeven.
•Selecteer PCL-lettertypen om de lijst met voor de PCL-emulator beschikbare lettertypen af te drukken.
•Selecteer PS-lettertypen om de lijst met voor de PostScript3-emulator beschikbare lettertypen af te
drukken.
6Wanneer het benodigde item wordt geselecteerd, drukt u op .
Het bericht PCL-lettertypen afdr of PS-lettertypen afdr wordt weergegeven terwijl de pagina's worden afgedrukt
afhankelijk van welke werd geselecteerd. De printer keert terug naar het bericht Gereed nadat de pagina's met
voorbeelden van lettertypen zijn afgedrukt.
Als er een ander bericht wordt weergegeven wanneer deze pagina wordt afgedrukt, raadpleegt u de Handleiding menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie.
Testpagina’s voor de afdrukkwaliteit afdrukken
U kunt testpagina’s afdrukken om problemen met de afdrukkwaliteit op te sporen.
1Zet de printer uit.
2Houd en ingedrukt terwijl u de printer aanzet.
3Laat de knoppen los zodra de klok verschijnt.
Op de eerste regel van het display verschijnt het MENU CONFIG.
4Druk op tot Testpags afdr. verschijnt en druk vervolgens op.
De pagina’s worden opgemaakt. Het bericht Testpagina's worden afgedrukt verschijnt en vervolgens worden
de pagina's afgedrukt. Het bericht blijft zichtbaar op het display tot alle pagina’s zijn afgedrukt.
Er zijn verschillende testpagina’s voor de afdrukkwaliteit. De eerste pagina, die alleen wordt afgedrukt in het
Engels, bevat een combinatie van tekst en afbeeldingen. De informatie bestaat uit de waarden van de instellingen
van het menu Kwaliteit in Instellingen, en informatie over de configuratie van de printer- en tonercartridge.
De overige pagina's bevatten alleen afbeeldingen.
Nadat u de testpagina's voor de afdrukkwaliteit hebt afgedrukt, kunt u het MENU CONFIG verlaten.
5Druk op totdat Config afsluiten verschijnt en druk vervolgens op .
6Het bericht Printer wordt opnieuw ingesteld en de klok worden weergegeven en de printer keert terug naar
Gereed.
Voorbeeldlettertypen afdrukken
30
Afdrukken
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken
Als u van plan bent om voor een langere periode alleen af te drukken met zwarte toner, voert u de volgende procedure
De printer configureren voor het afdrukken in alleen zwart en Kleursupplies verwijderen uit. Hierdoor blijven de
overeenkomstige tonercartridges (cyaan, magenta en geel) en fotoconductoreenheden buitensporige slijtage bespaard.
Opmerking: Bewaar de fotoconductoreenheden op een schone, koele, donkere droge plaats waar ze niet worden
aangeraakt of bekrast. Bewaar de tonercartridges samen met de fotoconductoreenheden. Houd de
fotoconductoreenheden en de tonercartridges bij de hand voor direct gebruik.
De printer configureren voor het afdrukken in alleen zwart
Voer de volgende instructies uit als u alleen met zwart wilt afdrukken voordat u alle kleursupplies uit de printer verwijdert.
1Zet de printer uit.
2Houd en ingedrukt terwijl u de printer aanzet.
3Laat de knoppen los zodra de klok verschijnt.
Op de eerste regel van het display verschijnt het MENU CONFIG.
4Druk op totdat Modus Alleen zwart verschijnt en druk vervolgens op .
5Druk op totdat Aan verschijnt en druk vervolgens op .
Het bericht Selectie verzenden verschijnt.
6Druk op totdat menu Config afsluiten wordt weergegeven en druk vervolgens op .
Printer wordt opnieuw ingesteld wordt kort weergegeven, gevolgd door een klok. Alle kleursupplies
verwijderen wordt vervolgens weergegeven, waarna u als volgt Kleursupplies verwijderen uitvoert.
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken
31
Afdrukken
Kleursupplies verwijderen
Waarschuwing: Raak de glimmende fotoconductortrommel op de fotoconductoreenheid niet aan.
1Pak de handgreep beet.
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken
32
Afdrukken
2Open de bovenste voorklep volledig. Pak de handgreep aan de binnenklep vast en trek eraan om zowel de
binnen- als de onderklep te openen. Laat de achterklep voorzichtig zakken. Nu zijn de fotoconductoreenheden
zichtbaar.
3Pak de knop aan de rechterzijde van de fotoconductoreenheid, beweeg de knop naar boven om de
fotoconductoreenheid los te maken en til vervolgens de fotoconductoreenheid op aan de hendel.
De illustratie links geeft in detail weer hoe u een eenheid verwijdert, maar zoals de illustratie rechts weergeeft,
dient u alle drie de kleureneenheden van de fotoconductor te verwijderen.
Hendel
4Gebruik het verpakkingsmateriaal (bestaande uit een afdekvel en een zak waarin nieuwe fotoconductoreenheden
zijn verpakt) om ze af te dekken. Als u deze items uit de originele verpakking niet hebt bewaard, kunt u elke
eenheid in een vel papier wikkelen en het papier vastmaken met plakband. Zorg er in dat geval echter voor dat er
geen plakband op de glimmende fotoconductortrommel zit.
12
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken
33
Afdrukken
5Plaats de fotoconductoreenheden in de doos die wordt meegeleverd met de nieuwe eenheden. Als de doos niet
beschikbaar is, kunt u een lege doos voor papiersupplies gebruiken.
6Sluit de doos om zo de fotoconductoreenheden te beschermen tegen blootstelling aan licht.
7Pak de kleine hendels aan de gele tonercartridge vast zoals de vergrote illustratie in detail laat zien. Til de
tonercartridge iets op en trek deze er recht uit. Zoals wordt weergegeven in het grootste gedeelte van de
illustratie, dient u de magenta en cyaan tonercartridges op dezelfde wijze te verwijderen.
8Plaats de tonercartridge in een beschikbare doos.
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken
34
Afdrukken
9Sluit de onderklep. Hiermee sluit u de binnenklep.
10Sluit de bovenklep.
De printer voor afdrukken in kleur configureren en de supplies
vervangen
Als u terug wilt naar het afdrukken in kleur, dient u de volgende stappen te voltooien.
1Zet de printer uit.
2Houd en ingedrukt terwijl u de printer aanzet.
De printer voor afdrukken in kleur configureren en de supplies vervangen
35
Afdrukken
3Laat de knoppen los zodra de klok verschijnt.
Op de eerste regel van het display verschijnt MENU CONFIG.
De volgende berichten worden onafhankelijk van elkaar als prompt weergegeven voor de vervanging van
fotoconductoreenheden en kleurencartridges.
84 Cyaan fc-eenheid ontbreekt31 Cyaan cartridge ontbreekt of defect
84 Magenta fc-eenheid ontbreekt 31 Magenta cartridge ontbreekt of defect
84 Gele fc-eenheid ontbreekt31 Gele cartridge ontbreekt of defect
Als de fotoconductoreenheden die in de doos werden bewaard opnieuw in de printer worden geplaatst, dient u het
doorzichtige uiteinde van de fotoconductoreenheden op kleurresten te controleren.
Doorzichtig uiteinde
De restkleur moet overeenkomen met het kleurlabel dat op de overdrachtsrol in de printer zit.
4Druk op totdat Modus Alleen zwart verschijnt en druk vervolgens op .
5Druk op totdat Uit verschijnt en druk vervolgens op .
Het bericht Selectie verzenden verschijnt.
6Druk op tot Menu Config afsluiten verschijnt en druk vervolgens op om de procedure te voltooien.
De printer voor afdrukken in kleur configureren en de supplies vervangen
36
5
Specificaties voor afdrukmateriaal
Er bestaan verschillende soorten afdrukmateriaal, zoals papier, karton, transparanten, etiketten en enveloppen. De laatste
vier soorten afdrukmateriaal worden soms speciaal afdrukmateriaal genoemd. De printer kan kwalitatief hoogwaardige
afdrukken maken op allerlei afdrukmateriaal. Er zijn diverse aspecten van afdrukmateriaal die u moet overwegen voordat u
gaat afdrukken. In dit hoofdstuk vindt u informatie over het kiezen en bewaren van afdrukmateriaal.
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
U voorkomt problemen bij het afdrukken door geschikt afdrukmateriaal voor de printer te kiezen.
In de volgende paragrafen vindt u richtlijnen voor het kiezen van het juiste afdrukmateriaal voor de printer.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over de eigenschappen van afdrukmateriaal. U vindt deze
publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/publications.
Papier
Voor een optimale afdrukkwaliteit en betrouwbare invoer, moet u xerografisch papier van 90 g/m2 met vezels in de
lengterichting gebruiken. Ook als u normaal bedrijfspapier gebruikt, is de afdrukkwaliteit aanvaardbaar.
Druk altijd een aantal proefafdrukken af voordat u grote hoeveelheden van een bepaalde materiaalsoort aanschaft. Houd
bij het kiezen van afdrukmateriaal rekening met het gewicht, het glasvezelgehalte en de kleur.
Tijdens het afdrukproces van de laserprinter wordt het papier verhit tot temperaturen van 180 °C voor niet-MICRtoepassingen. Gebruik uitsluitend papier dat deze temperaturen kan weerstaan zonder dat het verkleurt, doorloopt of
gevaarlijke stoffen afgeeft. Informeer bij de fabrikant of leverancier of het papier dat u hebt gekozen geschikt is voor
laserprinters.
Let bij het plaatsen van papier op de aanbevolen afdrukzijde op de verpakking en plaats het papier dienovereenkomstig.
Raadpleeg De standaardlade vullen en De optionele lade voor 500 vel vullen voor meer informatie over het plaatsen
van papier.
Papiereigenschappen
De volgende papiereigenschappen zijn van invloed op de afdrukkwaliteit en de betrouwbaarheid van de printer. Wij
adviseren u deze richtlijnen te volgen wanneer u een nieuw type papier overweegt.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op
www.lexmark.com/publications.
Gewicht
De printer kan automatisch papier met een gewicht van 60 tot 90 g/m2 met de vezel in lengterichting invoeren. Papier van
minder dan 60 g/m
optreden. Gebruik voor de beste prestaties papier van 90 g/m
dat kleiner is dan 182 x 257 mm, moet het gewicht ten minste 90 g/m
2
is mogelijk niet stevig genoeg om correct te worden ingevoerd, waardoor papierstoringen kunnen
Specificaties voor afdrukmateriaal
2
met vezels in de lengterichting. Als u papier wilt gebruiken
2
zijn.
37
Specificaties voor afdrukmateriaal
Krullen
Krullen is de neiging van afdrukmateriaal om aan de randen om te buigen. Dit kan invoerproblemen veroorzaken. Papier
kan omkrullen nadat het door de printer is gevoerd en daarbij is blootgesteld aan hoge temperaturen. Als u papier in hete,
vochtige, koude of droge omstandigheden buiten de verpakking of in de laden bewaart, kan het papier omkrullen voordat
erop wordt afgedrukt. Dit kan invoerproblemen veroorzaken.
Gladheid
De mate van gladheid van het papier is direct van invloed op de afdrukkwaliteit. Als het papier te ruw is, wordt de toner niet
goed op het papier gefixeerd. Hierdoor krijgt u een slechte afdrukkwaliteit. Te glad papier kan invoerproblemen of
problemen met de afdrukkwaliteit veroorzaken. De gladheid dient tussen de 100 en 300 Sheffield-punten te liggen. Een
gladheid tussen de 150 en 250 Sheffield-punten geeft echter de beste afdrukkwaliteit.
Vochtgehalte
Het vochtgehalte van het papier is van invloed op de afdrukkwaliteit en het vermogen van de printer om het papier goed in
te voeren. Laat het papier in de originele verpakking zitten tot u het gaat gebruiken. Hierdoor wordt het papier in mindere
mate blootgesteld aan veranderingen in luchtvochtigheid, die nadelig kunnen zijn voor de prestaties.
Laat het papier acclimatiseren terwijl het nog in de originele verpakking zit. U doen dit door het papier 24 tot 48 uur lang in
dezelfde omgeving als de printer te bewaren, waardoor het zich aan de eigenschappen van de nieuwe omgeving kan
aanpassen. Verleng de acclimatiseringsperiode met enkele dagen als de opslag- of transportomgeving erg afwijkt van de
printeromgeving. Vanwege het gewicht van het materiaal kan voor dik papier mogelijk ook een langere
acclimatiseringsperiode nodig zijn.
Vezelrichting
De vezelrichting heeft betrekking op de uitlijning van de papiervezels in een vel papier. De vezels kunnen in de
lengterichting of in de breedterichting lopen.
2
Voor papier van 60 tot 90 g/m
Glasvezelgehalte
Het meeste hoogwaardige xerografische papier wordt gemaakt van 100% houtcellulose. Dit gehalte aan houtcellulose
voorziet het papier van een grote mate van stabiliteit, waardoor er minder invoerproblemen optreden en de afdrukkwaliteit
verbetert. Als papier bijvoorbeeld katoenvezels bevat, kan de papierverwerking verslechteren.
worden vezels in de lengterichting aanbevolen.
Ongeschikt papier
Het volgende papier wordt niet aanbevolen voor gebruik met de printer:
•chemisch behandeld papier dat wordt gebruikt om kopieën te maken zonder carbonpapier, ook bekend als
CCP-papier (zelfkopiërend papier zonder carbon) of NCR-papier (doordrukpapier zonder carbon);
•voorbedrukt papier dat chemische stoffen bevat die schadelijk zijn voor de printer;
•voorbedrukt papier dat kan worden aangetast door de temperatuur in het verhittingsstation van de printer;
•voorbedrukt papier waarvoor een registrering (nauwkeurige positionering van de afdruk) van meer dan ± 2,3 mm
(± 0,09 inch) is vereist, zoals OCR-formulieren (optical character recognition);
In sommige gevallen kan de registrering met de softwaretoepassing worden aangepast, waardoor afdrukken op
deze formulieren toch mogelijk is;
•structuurpapier, papier met een ruw of sterk vezelig oppervlak, of gekruld papier;
•kringlooppapier dat meer dan 25% afvalstoffen bevat en niet voldoet aan de norm DIN 19 309;
•papier lichter dan 60 g/m
•formulieren of documenten die uit verschillende onderdelen bestaan.
2
;
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
38
Specificaties voor afdrukmateriaal
Papier selecteren
Als u papier op de juiste manier plaatst, voorkomt dit papierstoringen en kunt u probleemloos afdrukken.
U kunt als volgt papierstoringen of een slechte afdrukkwaliteit voorkomen:
•Gebruik altijd nieuw, onbeschadigd papier.
•Voordat u papier plaatst, moet u weten wat de meest geschikte afdrukzijde is. Deze informatie staat meestal op de
verpakking.
•Gebruik geen papier dat u zelf op maat hebt gesneden of geknipt.
•Gebruik in dezelfde papierbron geen verschillende papierformaten, -gewichten en –soorten. Hierdoor kunnen
papierstoringen optreden.
•Gebruik geen gecoat papier, tenzij het speciaal is ontworpen voor elektrofotografisch afdrukken.
•Vergeet niet om de instelling voor Papierformaat te wijzigen als u een invoerlade gebruikt die geen automatische
formaatdetectie ondersteunt.
•Verwijder laden niet tijdens het uitvoeren van een afdruktaak of wanneer het bericht Bezig verschijnt op het
display van het bedieningspaneel.
•Controleer of de instellingen Papiersoort, Papierstructuur en Papiergewicht correct zijn. (Raadpleeg Menu Papier
in de Handleiding voor menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie over deze
instellingen.)
•Controleer of het papier correct is geplaatst in de bron.
•Buig het papier enkele malen. Vouw of kreuk het papier niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
Voorbedrukte formulieren en briefhoofdpapier selecteren
Houd u aan de volgende richtlijnen wanneer u voorbedrukte formulieren en briefhoofdpapier selecteert voor de printer:
•Gebruik papier met de vezel in lengterichting voor het beste resultaat met papier van 60 tot 90 g/m
•Gebruik uitsluitend formulieren en briefhoofdpapier dat is bedrukt door middel van een lithografisch of graverend
drukproces.
•Vermijd papier met een ruw of sterk vezelig oppervlak.
Gebruik papier met hittebestendige inkt, dat is ontworpen voor gebruik in kopieerapparaten. De inkt moet temperaturen van
180 °C kunnen weerstaan zonder te smelten of gevaarlijke stoffen af te geven. Gebruik inkt die niet wordt aangetast door
de hars in de toner. Inktsoorten op water- of oliebasis voldoen aan deze vereisten. Latex-inkten kunnen smelten. Neem in
geval van twijfel contact op met uw papierleverancier.
Voorbedrukt papier, zoals briefhoofdpapier, moet bestand zijn tegen temperaturen tot 180 °C zonder te smelten of
gevaarlijke stoffen af te geven.
2
.
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
39
Specificaties voor afdrukmateriaal
Afdrukken op briefhoofdpapier
Informeer bij de fabrikant of leverancier of het voorbedrukte briefhoofdpapier geschikt is voor gebruik in laserprinters.
Wanneer u wilt afdrukken op briefhoofdpapier, is het belangrijk de juiste afdrukstand in te stellen. In de volgende tabel ziet
u waar u het briefhoofdpapier in de papierbronnen plaatst.
Bron of proces van
afdrukmateriaalAfdrukzijdeBovenzijde
Lade 1
(standaardlade)
Briefhoofdpapier naar bovenBriefhoofd aan de voorzijde van de lade.
Lade 2
optionele lade voor 500 vel
Duplex (dubbelzijdig) afdrukken
in lade 1 of lade 2
UniverseelladerBriefhoofdpapier naar benedenPlaats briefhoofdpapier met de bovenzijde eerst.
Sleuf voor handinvoerBriefhoofdpapier naar benedenPlaats briefhoofdpapier met de bovenzijde eerst.
Briefhoofdpapier naar bovenBriefhoofd aan de voorzijde van de lade.
Briefhoofdpapier naar benedenBriefhoofd aan de achterzijde van de lade.
Transparanten
Voer transparanten in vanuit de standaardlade of vanuit de universeellader. Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat
u grote hoeveelheden transparanten aanschaft.
U drukt als volgt af op transparanten:
•Stel de papiersoort in op transparanten via het bedieningspaneel van de printer, het printerstuurprogramma of
MarkVision™ Professional.
•Gebruik transparanten die speciaal zijn ontworpen voor laserprinters. Transparanten moeten temperaturen
kunnen weerstaan van 180 °C zonder te smelten, te verkleuren, om te krullen of gevaarlijke stoffen af te geven.
•Zorg ervoor dat er geen vingerafdrukken op de transparanten komen. Dit kan namelijk een slechte afdrukkwaliteit
tot gevolg hebben.
•Waaier de stapel uit voordat u de transparanten plaatst, zodat de vellen niet aan elkaar blijven plakken.
Transparanten selecteren
De printer kan direct afdrukken op transparanten die zijn ontworpen voor gebruik in laserprinters. Transparanten moeten
0,12 – 0,14 mm (4,8 – 5,4 mil) dik zijn of 161 – 179 g/m
afhankelijk van de gebruikte transparant. Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u grote hoeveelheden
transparanten aanschaft.
Wij adviseren voor Lexmark transparanten van Letter-formaat artikelnummer 12A8240 en voor Lexmark transparanten van
A4-formaat artikelnummer 12A8241.
U moet de instelling Papiersoort instellen op Transparant om te voorkomen dat transparanten vastlopen. (Raadpleeg
Papiersoort op de Publications CD voor meer informatie over deze instelling.) Tijdens het afdrukken verhit de printer de
transparanten tot 180 °C. Raadpleeg de fabrikant of de verkoper van de transparanten als u niet weet of uw transparanten
bestand zijn tegen deze temperatuur. Gebruik alleen transparanten die deze temperaturen kunnen weerstaan zonder dat
ze smelten, verkleuren, verschuiven of gevaarlijke stoffen afgeven.
2
wegen. De afdrukkwaliteit en duurzaamheid van de printer zijn
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
40
Specificaties voor afdrukmateriaal
Enveloppen
Probeer eerst enkele enveloppen uit voordat u grote hoeveelheden aanschaft. Zie Afdrukmateriaal in de universeellader
plaatsen voor instructies voor het plaatsen van enveloppen.
U drukt als volgt af op enveloppen:
•U bereikt de beste resultaten als u hoogwaardige enveloppen gebruikt die speciaal zijn ontworpen voor
laserprinters.
•Stel de Papierbron in het menu Papier in op basis van de bron die u gebruikt, stel de Papiersoort in op
Envelop en selecteer het juiste formaat envelop via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of
MarkVision Professional.
•Gebruik voor de beste prestaties enveloppen die zijn gemaakt van papier van 90 g/m
een gewicht van maximaal 105 g/m
katoen bestaan, mogen niet zwaarder zijn dan 90 g/m2.
•Gebruik alleen nieuwe, onbeschadigde enveloppen.
•Gebruik voor de beste prestaties en een minimum aan papierstoringen geen enveloppen die:
–gemakkelijk krullen;
–aan elkaar kleven of beschadigd zijn;
–vensters, gaten, perforaties, uitsnijdingen of reliëf bevatten;
–metalen klemmetjes, strikken of vouwklemmetjes bevatten;
–een vergrendelingsontwerp hebben;
–postzegels bevatten;
–een (gedeeltelijk) onbedekte plakstrook hebben als de klepzijde is (af)gesloten;
–gekartelde randen of omgebogen hoeken hebben;
–een ruwe, kreukelige of gedraaide afwerking hebben.
•Gebruik alleen enveloppen die bij blootstelling aan temperaturen van 180 °C niet omkrullen, kreuken of gevaarlijke
stoffen afgeven. Raadpleeg de leverancier van de enveloppen als u niet zeker weet of deze geschikt zijn.
•Pas de breedtegeleider aan zodat deze overeenkomt met de breedte van de enveloppen.
•Een combinatie van hoge luchtvochtigheid (boven 60%) en hoge printertemperaturen kunnen de enveloppen
kreuken of sluiten.
2
, mits het katoengehalte lager is dan 25%. Enveloppen die voor 100% uit
2
. Gebruik enveloppen met
Etiketten
De printer kan afdrukken op papieren etiketten die zijn ontworpen voor gebruik met laserprinters. Gebruik alleen
etikettenvellen van Letter-formaat, A4-formaat en Legal-formaat. De lijm, de voorzijde (bedrukbaar materiaal) en de
coatings moeten bestand zijn tegen temperaturen van 180 °C en een druk van 30 psi. Gebruik geen vinyletiketten.
Probeer eerst enkele etiketten uit voordat u een grote hoeveelheid aanschaft.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over het afdrukken, de kenmerken en het ontwerp van
etiketten. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/publications.
U drukt als volgt af op etiketten:
•Stel het menu-item Papiersoort in het menu Papier in op Etiketten. Stel de Papiersoort in via het
bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of MarkVision Professional.
•Plaats etiketten nooit samen met papier of transparanten in dezelfde bron. Dit kan invoerproblemen veroorzaken.
•Gebruik geen etikettenvellen met een laag van glad materiaal.
•Gebruik volledige etikettenvellen. Als u dit niet doet, kunnen de etiketten tijdens het afdrukken loslaten van het vel.
Hierdoor kunnen papierstoringen optreden. Hierdoor kan de garantie voor de printer en de cartridge vervallen.
•Gebruik alleen etiketten die bij blootstelling aan temperaturen van 180 °C niet omkrullen, kreuken of gevaarlijke
stoffen afscheiden.
•Druk niet af binnen 1 mm van de rand van het etiket, van de perforaties of tussen de randen van het etiket.
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
41
Specificaties voor afdrukmateriaal
•Gebruik geen etikettenvellen met kleefstof aan de rand van het vel. Gebruik bij voorkeur vellen waarop de lijm
gericht is aangebracht op minstens 1 mm vanaf de randen. De lijm kan in de printer terecht komen hetgeen
gevolgen kan hebben voor de garantie op de printer.
•Als gericht aangebrachte lijm niet mogelijk is, moet u een strook van 3 mm verwijderen van de voorste (bovenste)
rand en moet u lijm gebruiken die niet lekt.
•Vooral bij het afdrukken van streepjescodes heeft de afdrukstand staand de voorkeur.
•Gebruik geen etiketten met een onbedekte plakstrook.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over het afdrukken, de kenmerken en het ontwerp van
etiketten. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/publications.
Karton
Karton heeft één laag en beschikt over een groot aantal eigenschappen, zoals het vochtgehalte, de dikte en de structuur,
die van grote invloed kunnen zijn op de afdrukkwaliteit. Zie Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
voor informatie over de aanbevolen vezelrichting van het afdrukmateriaal.
Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u een grote hoeveelheid karton aanschaft.
Zie Materiaalsoorten en -gewichten voor informatie over het voorkeursgewicht van het afdrukmateriaal.
U drukt als volgt af op karton:
•Stel het menu-item Papiersoort in het menu Papier in op Karton met het bedieningspaneel, in het
printerstuurprogramma of in MarkVision Professional. Stel het Papiergewicht in op Gewicht karton en
selecteer Normaal of Zwaar als waarde. Stel dit in via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of
MarkVision Professional. Gebruik Zwaar voor karton dat zwaarder is dan 163 g/m
•Houd er rekening mee dat voorbedrukken, perforatie en kreuken van aanzienlijke invloed kunnen zijn op de
afdrukkwaliteit en problemen kunnen opleveren. Tevens kunnen problemen optreden met de verwerking van
afdrukmateriaal of kan het materiaal vastlopen.
•Gebruik geen karton dat bij verhitting schadelijke stoffen kan afgeven.
•Gebruik geen voorbedrukt karton dat chemische stoffen bevat die schadelijk zijn voor de printer. Als u karton
voorbedrukt, dringen half-vloeibare en vluchtige stoffen de printer binnen.
•Gebruik bij voorkeur karton met de vezel in lengterichting.
2
.
Afdrukmateriaal bewaren
Gebruik de volgende richtlijnen voor een correcte opslag van afdrukmateriaal. Zo kunt u invoerproblemen en een
onregelmatige afdrukkwaliteit voorkomen.
•U kunt het afdrukmateriaal het beste bewaren in een omgeving met een temperatuur van rond de 21 °C en
een relatieve vochtigheid van 40%. De meeste fabrikanten van etiketten bevelen een omgeving aan tussen 18 en
24 °C met een relatieve vochtigheid van 40% tot 60%.
•Bewaar dozen met afdrukmateriaal bij voorkeur op een pallet of een plank en niet op de vloer.
•Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, leg deze dan op een vlakke
ondergrond zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
•Plaats niets boven op de pakken met afdrukmateriaal.
Afdrukmateriaal bewaren
42
Specificaties voor afdrukmateriaal
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
In de volgende tabellen vindt u informatie over standaardbronnen en optionele bronnen, inclusief de formaten voor
afdrukmateriaal die u in het menu Papierformaat kunt selecteren en de ondersteunde gewichten.
Opmerking: Als u een papierformaat wilt gebruiken dat niet in de lijst staat, selecteert u het daaropvolgend grotere
formaat.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor informatie over karton en etiketten.
Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal
Legenda
✓ — ondersteund
✘ — niet ondersteund
Standaardlade voor
Formaat afdrukmateriaal
Afmetingen
A4210 x 297 mm
A5148 x 210 mm
JIS B5182 x 257 mm
Letter215,9 x 279,4 mm
Legal215,9 x 355,6 mm
Executive184,2 x 266,7 mm
Folio216 x 330 mm
Statement139,7 x 215,9 mm
Universal
7 3/4-envelop
(Monarch)
9-envelop98,4 x 225,4 mm✘✘✓
*
148 x 210 mm t/m
215,9 x 355,6 mm**
98,4 x 190,5 mm✘✘✓
250 vel
(lade 1)
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✘✘✓
✓✓✓
Optionele lade voor
500 vel
(lade 2)
Universeellader of
sleuf voor
handinvoer
Com 10envelop
DL-envelop110 x 220 mm
*
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of envelop ingedeeld op basis van de afmetingen 215,9 x 355,6 mm voor de
lade voor 250 vel, tenzij een ander formaat wordt opgegeven in de toepassing.
**
Deze maten zijn alleen van toepassing op enkelzijdig afdrukken. Voor dubbelzijdig afdrukken is de minimale grootte
139,7 x 210 mm.
104,8 x 241,3 mm
✘✘✓
✘✘✓
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
43
Specificaties voor afdrukmateriaal
Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal (vervolg)
Legenda
✓ — ondersteund
✘ — niet ondersteund
Standaardlade voor
Formaat afdrukmateriaal
Afmetingen
C5-envelop162 x 229 mm✘✘✓
B5-envelop176 x 250 mm✘✘✓
Andere
envelop
*
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of envelop ingedeeld op basis van de afmetingen 215,9 x 355,6 mm voor de
**
*
lade voor 250 vel, tenzij een ander formaat wordt opgegeven in de toepassing.
Deze maten zijn alleen van toepassing op enkelzijdig afdrukken. Voor dubbelzijdig afdrukken is de minimale grootte
139,7 x 210 mm.
104,8 mm x 210 mm t/
m 215,9 mm x
355,6 mm
250 vel
(lade 1)
✘✘✓
Optionele lade voor
500 vel
(lade 2)
Universeellader of
sleuf voor
handinvoer
Papierbronondersteuning en ondersteuning voor dubbelzijdig afdrukken voor het papierformaat
Universal
Legenda
✓ — ondersteund
✘ — niet ondersteund
Afmetingen papierformaat Universal
98,4 x 123,8 mm tot 215,9 x 355,6 mm✘✘✓ ✘✘
Standaardlade
voor 250 vel
(lade 1)
Optionele
lade voor
500 vel
(lade 2)
Universeellader
Sleuf voor
handinvoer Duplex
98,4 x 152,4 mm tot 215,9 x 355,6 mm✘✘✓ ✓✘
139,7 x 210 mm tot 215,9 x 355,6 mm✘✘✓ ✓✓
148 x 210 mm tot 215,9 x 355,6 mm✓✓✓ ✓✓
Papierondersteuning voor bronnen en dubbelzijdig afdrukken
Legenda
✓ — ondersteund
✘ — niet
ondersteund
Afdrukmateriaal
Papier✓✓ ✓✓
Karton✓✘ ✓✘
Transparanten✓✘ ✓✘
Standaardlade
voor 250 vel
(lade 1)
Optionele lade voor
500 vel
(lade 2)
Universeellader of
sleuf voor
handinvoer
Duplex
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
44
Specificaties voor afdrukmateriaal
Papierondersteuning voor bronnen en dubbelzijdig afdrukken (vervolg)
Legenda
✓ — ondersteund
✘ — niet
ondersteund
Standaardlade
voor 250 vel
Afdrukmateriaal
(lade 1)
Papieren etiketten✘✘ ✓✘
Enveloppen✘✘ ✓✘
Glossy papier✓✓ ✓✓
Materiaalsoorten en -gewichten
AfdrukmateriaalType
PapierXerografisch
Glossy papierBook88 tot 176 g/m
papier of
papier voor
zakelijk gebruik
(Alleen voor
enkelzijdig
afdrukken)
1
Xerografisch
papier of
papier voor
zakelijk gebruik
(Voor
enkelzijdig of
dubbelzijdig
afdrukken)
Optionele lade voor
500 vel
(lade 2)
Gewicht
Standaardlade voor
250 vel
(lade 1)
60 tot 74,9 g/m2 vezel in
lengterichting
75 tot 176 g/m
2
2
vezel in lengterichting
2
vezel lengterichting
Universeellader of
sleuf voor
handinvoer
Optionele
lade voor 500 vel
(lade 2)
60 tot 74,9 g/m
vezel in
lengterichting
75 tot 176 g/m
2
2
2
vezel in
lengterichting
88 tot 176 g/m
2
vezel lengterichting
Duplex
Universeellader of sleuf
voor handinvoer
60 tot 74,9 g/m2 vezel in
lengterichting
75 tot 176 g/m
2
2
vezel in lengterichting
88 tot 176 g/m
2
vezel lengterichting
Cover162 tot 176 g/m
2
vezel lengterichting
1
Met papier lichter dan 75 g/m2 kan alleen enkelzijdig worden afgedrukt, met een relatieve vochtigheid van minder
162 tot 176 g/m
vezel lengterichting
2
162 tot 176 g/m
vezel lengterichting
2
dan 60%.
2
Dit papiergewicht is voor elke bron niet ondersteund voor dubbelzijdig afdrukken.
3
Voor papier van 60 tot 176 g/m2 worden vezels in de lengterichting aanbevolen. Voor papier dat zwaarder is dan
176 g/m2 verdient de breedterichting de voorkeur.
4
Het drukgevoelige gebied moet het eerst in de printer worden ingevoerd.
5
Voor 100% katoen is het maximumgewicht 90 g/m2.
6
Enveloppen van 105 g/m2 bestaan voor maximaal 25% uit katoen.
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
45
Specificaties voor afdrukmateriaal
Materiaalsoorten en -gewichten (vervolg)
Gewicht
Standaardlade voor
250 vel
AfdrukmateriaalType
Karton – maximum
(vezel in
lengterichting)
3
Index Bristol163 g/m
Tag163 g/m
Cover176 g/m
Karton – maximum
(vezel in
breedterichting)
3
Index Bristol199 g/m
Tag203 g/m
Cover216 g/m
(lade 1)
2
2
2
2
2
2
TransparantenLaserprinter0,12 – 0,14 mm
(4,8 – 5,4 mil) dik
Gewicht: 161 – 179 g/m
Etiketten - maximum4PapierNiet van toepassingNiet van toepassing 199 g/m
EnveloppenSulfiet, houtvrij
Niet van toepassingNiet van toepassing 60 tot 105 g/m
Optionele
lade voor 500 vel
(lade 2)
Universeellader of sleuf
voor handinvoer
Niet aanbevolen163 g/m
Niet aanbevolen163 g/m
Niet aanbevolen176 g/m
Niet aanbevolen199 g/m
Niet van toepassing 203 g/m
Niet van toepassing 216 g/m
Niet van toepassing 0,12 – 0,14 mm
(4,8 – 5,4 mil) dik
2
Gewicht: 161 – 179 g/m
2
2
2
2
2
2
2
25,6
of maximaal
100% katoen
1
Met papier lichter dan 75 g/m2 kan alleen enkelzijdig worden afgedrukt, met een relatieve vochtigheid van minder
dan 60%.
2
Dit papiergewicht is voor elke bron niet ondersteund voor dubbelzijdig afdrukken.
3
Voor papier van 60 tot 176 g/m2 worden vezels in de lengterichting aanbevolen. Voor papier dat zwaarder is dan
176 g/m2 verdient de breedterichting de voorkeur.
4
Het drukgevoelige gebied moet het eerst in de printer worden ingevoerd.
5
Voor 100% katoen is het maximumgewicht 90 g/m2.
6
Enveloppen van 105 g/m2 bestaan voor maximaal 25% uit katoen.
2
Capaciteiten voor afdrukmateriaal
Legenda
✓ — ondersteund
✘ — niet ondersteund
Standaardlade
voor 250 vel
Soort afdrukmateriaal
(lade 1)
Papier250 vel
Karton30 vel
Etiketten
3
✘✘
1
2
Optionele
lade voor 500 vel
(lade 2)
1
500 vel
✘✘✘✘
Transparanten50✘
Enveloppen✘✘
1
Gebaseerd op papier van 75 g/m2.
2
30 vellen karton van 163 g/m2 of 25 vellen karton van 199 g/m2.
3
Vinyletiketten worden niet ondersteund.
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
46
Specificaties voor afdrukmateriaal
Laden koppelen
U kunt de printer zo instellen dat laden automatisch worden gekoppeld wanneer u afdrukmateriaal van hetzelfde formaat en
dezelfde soort plaatst in meerdere invoerbronnen. De printer koppelt de laden automatisch. Zodra een lade leeg is, wordt
er afdrukmateriaal ingevoerd vanuit de volgende gekoppelde lade.
Als u bijvoorbeeld lade 1 en 2 hebt gevuld met hetzelfde formaat en type afdrukmateriaal, dan selecteert de printer
afdrukmateriaal uit lade 1 tot deze leeg is en voert vervolgens automatisch afdrukmateriaal in vanuit de volgende
gekoppelde lade (lade 2).
Door beide laden te koppelen, wordt een afzonderlijke bron gecreëerd met een capaciteit van 750 vel.
Als u elke lade vult met hetzelfde formaat afdrukmateriaal, zorg dan dat het afdrukmateriaal van hetzelfde type is zodat u
de laden kunt koppelen.
Nadat u de geselecteerde laden hebt gevuld met hetzelfde formaat en type afdrukmateriaal, selecteert u voor deze
bronnen dezelfde instelling van de Papiersoort in het menu Papier.
Als u de koppeling van de laden wilt uitschakelen, kiest u voor elk van de laden een andere instelling voor Papiersoort.
Als niet alle gekoppelde laden met hetzelfde afdrukmateriaal zijn gevuld, is het mogelijk dat een afdruktaak op een
verkeerde soort afdrukmateriaal wordt afgedrukt.
De functie Duplex (dubbelzijdig afdrukken) gebruiken
Met de functie Duplex (of dubbelzijdig afdrukken) kunt u op beide zijden van een vel papier afdrukken. Dit vermindert de
kosten van het afdrukken.
Raadpleeg Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal om na te gaan welke formaten geschikt zijn voor
dubbelzijdig afdrukken.
Selecteer Duplex via het printerstuurprogramma om afzonderlijke duplextaken af te drukken.
Dubbelzijdig afdrukken op briefhoofdpapier
Als u dubbelzijdig afdrukt op briefhoofdpapier vanuit de laden, moet u het papier plaatsen met het logo naar beneden.
Laden koppelen
47
Specificaties voor afdrukmateriaal
Bindzijde duplex gebruiken
Als u gebonden dubbelzijdig afdrukken selecteert in het printerstuurprogramma of Bindzijde duplex in het menu
Afwerking in Instellingen, moet u binden via lange zijde of binden via korte zijde selecteren. Dit zijn de waarden voor
deze instelling. Met behulp van Bindzijde duplex kunt u definiëren hoe dubbelzijdig afgedrukte pagina's worden gebonden
en wat de afdrukstand is van de achterzijde van de pagina's (met de even nummers) ten opzichte van de voorzijde van de
pagina's (met de oneven nummers).
De twee waarden voor Bindzijde duplex zijn:
Lange zijde*
Het sterretje (*)
geeft de
fabrieksinstelling
(standaardinstelling)
aan.
Korte zijdeHet papier wordt aan de korte zijde gebonden (de bovenzijde bij de afdrukstand
Het papier wordt aan de lange zijde van de pagina gebonden (de linkerzijde bij de
afdrukstand staand en de bovenzijde bij de afdrukstand liggend). Op de volgende
afbeelding ziet u binding aan de lange zijde van de pagina bij de afdrukstanden
staand en liggend:
Binden
Achterkant
van vel
Staand
staand en de linkerzijde bij de afdrukstand liggend). Op de volgende afbeelding
ziet u binding aan de korte zijde van de pagina bij de afdrukstanden staand en
liggend:
Achterkant
van vel
Voorkant
van
volgende
vel
Binden
Binden
Achterkant
van vel
Voorkant van
volgende vel
Liggend
Binden
Achterkant
van vel
Voorkant
van
volgende
vel
Liggend
Staand
Voorkant
van
volgende vel
De functie Duplex (dubbelzijdig afdrukken) gebruiken
48
6
Afdrukmateriaal plaatsen
In dit hoofdstuk leest u hoe u de standaardlade voor 250 vel van Letter-formaat, de universeellader en de optionele lade
voor 500 vel (onderdeel van de optionele lader voor 500 vel) moet vullen. Het bevat ook informatie over de
standaarduitvoerlade.
De standaardlade vullen
De printer bevat twee laden waaruit u kunt kiezen: de standaardlade (lade 1) of lade voor 250 vel en de optionele lade voor
500 vel, onderdeel van de optionele lader voor 500 vel, die in het ladehuis past. Vul lade 1 met het papier of het speciale
afdrukmateriaal dat u voor het merendeel van de afdruktaken gebruikt. Als u de lade op de juiste manier vult met
afdrukmateriaal, voorkomt dit papierstoringen en kunt u probleemloos afdrukken.
Verwijder een lade nooit tijdens de uitvoering van een afdruktaak of als het bericht Bezig op het display van het
bedieningspaneel knippert. Dit zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
1Pak de handgreep en trek de lade naar buiten. Haal de lade uit de printer.
Afdrukmateriaal plaatsen
49
Afdrukmateriaal plaatsen
2Druk de breedte-geleidernokjes naar elkaar toe, zoals in de afbeelding wordt weergegeven en verplaats de
breedtegeleider naar de zijkant van de lade.
3Druk de lengte-geleidernokjes naar elkaar toe, zoals in de afbeelding wordt aangegeven, en schuif de
lengtegeleider naar de juiste positie voor het formaat papier dat u wilt plaatsen. Vul de lade voor installatie met
Letter- of A4-afdrukmateriaal, afhankelijk van het standaardformaat van uw land of regio. Zie de
formaatindicatoren aan de onderkant van de lade aan beide kanten van de geleider. Gebruik deze
formaatindicatoren om de geleider op het juiste formaat in te stellen. Merk de laadlijnen over de breedte op die de
maximum stapelhoogte voor het plaatsen van afdrukmateriaal aangeven.
Laadlijnen
4Buig de vellen enkele malen om de vellen los te maken. Waaier ze vervolgens uit. Vouw of kreuk het
afdrukmateriaal niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
De standaardlade vullen
50
Afdrukmateriaal plaatsen
5Plaats de papierstapel met de aangeraden afdrukzijde naar boven. Plaats de stapel in de richting van de
achterkant van de invoerlade, zoals aangegeven in de afbeelding.
Plaats bij het plaatsen van briefhoofdpapier het briefhoofd aan de voorkant van de invoerlade.
ABC
6Druk de breedte-geleidernokjes in en schuif de lengtegeleider naar binnen totdat deze licht tegen de zijkant van
de stapel drukt.
7Lijn de lade uit voor het plaatsen.
De standaardlade vullen
51
Afdrukmateriaal plaatsen
8Bij het plaatsen van een ander type afdrukmateriaal als voorheen moet de instelling Papiersoort voor de lade via
het bedieningspaneel worden gewijzigd. Raadpleeg Papiersoort en papierformaat instellen.
De optionele lade voor 500 vel vullen
De optionele lader voor 500 vel bestaat uit een lade voor 500 vel en het ladehuis. De lade wordt op dezelfde manier gevuld
als de lade voor 250 vel. De enige verschillen tussen de laden is de vormgeving van de breedte- en lengte-geleidernokjes
en de plaats waar de formaatindicatoren zich bevinden. De volgende afbeelding toont de nokjes en de plaats waar de
formaatindicatoren zich bevinden voor de optionele lade voor 500 vel. Wanneer u de lade voor 500 vel voor het eerst vult of
wanneer u een nieuw formaat plaatst, verwijdert u de lade uit het ladehuis.
Papierformaatindicatoren
Breedte-geleidernokjes
Opmerking: Als u afdrukmateriaal van hetzelfde formaat plaatst als u al eerder hebt gedaan, hoeft de lade niet
helemaal uit het ladehuis te worden verwijderd. Trek de lade een stukje uit het ladehuis en plaats het
materiaal zonder de geleiders aan te passen.
Lengte-geleidernokjes
Papierformaatindicatoren
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
De printer heeft een universeellader of een sleuf voor handinvoer aan de voorzijde van de standaardlade. Raadpleeg
Overzicht om het model te herkennen. Elk model is geschikt voor afdrukmateriaal van diverse formaten en soorten.
Universeellader gebruiken en vullen
De universeellader kan worden gesloten als deze niet wordt gebruikt. Gebruik de universeellader voor het afdrukken op
afdrukmateriaal van verschillende formaten en soorten, zoals karton, transparanten en enveloppen. Een stapel
afdrukmateriaal of losse vellen afdrukmateriaal die niet in een lade liggen kunnen in de universeellader worden geplaatst.
Wanneer Vul U-ladermet x op het bedieningspaneel wordt weergegeven, vult u de universeellader met het
gespecificeerde afdrukmateriaal. Plaats het materiaal en druk op . Het bericht verschijnt opnieuw als een prompt voor
het plaatsen van het volgende vel.
Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor een overzicht van ondersteunde soorten en formaten.
Opmerking: Wanneer u bij het afdrukken de universeellader gebruikt, stel dan het Papierformaat en Papiersoort
in. Raadpleeg Papiersoort en papierformaat instellen voor meer informatie.
De optionele lade voor 500 vel vullen
52
Afdrukmateriaal plaatsen
Houd u aan de volgende richtlijnen wanneer u de universeellader gebruikt:
•Plaats nooit afdrukmateriaal van verschillende formaten en soorten tegelijk.
•U bereikt de beste resultaten als u hoogwaardig afdrukmateriaal gebruikt dat speciaal is ontworpen voor
laserprinters. Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor informatie over het selecteren van soorten
afdrukmateriaal.
•Plaats geen afdrukmateriaal in de universeellader als deze al materiaal bevat. Dit kan papierstoringen
veroorzaken.
•Sluit de universeellader niet als er een taak wordt afgedrukt. Dit zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
•Plaats afdrukmateriaal met de bovenzijde eerst in de universeellader. (Papier met briefhoofd wordt geplaatst met
de bedrukte zijde omlaag.)
•Plaats geen voorwerpen op de universeellader. Oefen geen kracht uit op de universeellader.
•Verwijder het afdrukmateriaal uit de universeellader en duw de verlengstukken terug als de onderklep moet
worden geopend. Druk op het ontgrendelingsnokje om het materiaal te ontgrendelen. Raadpleeg pagina 59 voor
een afbeelding van het ontgrendelingsnokje.
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
1Druk de hendel van de universeellader naar rechts.
2Trek de klep van de universeellader naar beneden.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
53
Afdrukmateriaal plaatsen
3Pak het verlengstuk vast en trek het recht naar buiten totdat het volledig is uitgetrokken.
4Pak de hendel van de geleider vast.
•Druk de geleider naar het formaat van het papier dat u plaatst. De verschillende formaten zijn op het
oppervlak gedrukt.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
54
Afdrukmateriaal plaatsen
•Druk de geleider helemaal naar links als u geen papier plaatst.
5Zorg dat het afdrukmateriaal klaar is om geplaatst te worden.
Opmerking: Plaats geen afdrukmateriaal van verschillende formaten of soorten tegelijk in de universeellader.
Dit zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
•Buig de vellen enkele malen om ze los te maken en waaier ze vervolgens uit. Vouw of kreuk het
afdrukmateriaal niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
•Houd transparanten bij de randen vast en waaier ze uit om invoerproblemen te voorkomen.
Opmerking: Raak de afdrukzijde van transparanten niet aan. Zorg dat er geen krassen op komen.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
55
Afdrukmateriaal plaatsen
6Buig een stapel enveloppen enkele malen om de enveloppen los te maken en maak vervolgens een rechte stapel
op een platte ondergrond.
•Waaier de enveloppen uit. Zo voorkomt u dat de randen van de enveloppen aan elkaar blijven zitten en zorgt
u ervoor dat de enveloppen goed worden ingevoerd. Vouw of kreuk de enveloppen niet.
7Schuif de geleider naar de formaatindicator voor het formaat enveloppen dat u eerst plaatst.
8Kijk waar de indicator en het nokje voor de maximale stapelhoogte zich bevinden. Laat de stapel niet boven de
maximale stapelhoogte uitkomen door te veel materiaal onder de indicator te proppen. De maximale stapelhoogte
is 10 mm voor alle soorten afdrukmateriaal. Bij een te volle universeellader kunnen papierstoringen optreden.
Nokje
Stapelhoogteindicator
Geleider
Papierformaatindicatoren
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
56
Afdrukmateriaal plaatsen
9Plaats het afdrukmateriaal.
•Plaats papier en karton met de aanbevolen afdrukzijde naar beneden en met de bovenzijde eerst.
•Plaats papier met een briefhoofd met het logo naar beneden en de bovenzijde eerst.
•Plaats transparanten met de aanbevolen afdrukzijde naar beneden en met de bovenzijde eerst.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
57
Afdrukmateriaal plaatsen
•Plaats enveloppen met de klepzijde omhoog.
Waarschuwing: Gebruik geen enveloppen met postzegels, klemmetjes, drukkers, vensters, bedrukte binnenzijde of
zelfklevende sluitingen. Het gebruik van deze enveloppen kan de printer ernstig beschadigen. Plaats
geen enveloppen met postzegels in de universeellader. De postzegel wordt alleen ter verduidelijking
van de positie weergegeven in de afbeelding.
10Verstel de geleider zodat deze licht tegen de zijkant van de stapel afdrukmateriaal drukt. Zorg ervoor dat het
materiaal onder de indicator en het nokje van de maximale stapelhoogte blijft.
11Schuif het materiaal voorzichtig in de universeellader tot het niet meer verder kan. Het afdrukmateriaal hoort vlak
op de universeellader te liggen.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
58
Afdrukmateriaal plaatsen
12Schuif de breedtegeleider naar rechts totdat deze licht tegen de rand van de stapel transparanten, karton of
enveloppen drukt. Voor papier bevindt de geleider zich al op de juiste positie voordat het papier is geplaatst.
Controleer echter wel of de geleider niet versteld hoeft te worden.
Ontgrendelingsnokje
Zorg ervoor dat het materiaal losjes in de universeellader past en niet is omgebogen of gekreukt.
13Stel in de menu's van het bedieningspaneel het Papierformaat en de Papiersoort in.
Opmerking: Druk het ontgrendelingsnokje naar beneden voordat u materiaal uit de universeellader haalt.
Afdrukmateriaal in de sleuf voor handinvoer plaatsen
Gebruik de sleuf voor handinvoer om enkele vellen te plaatsen die niet in een lade liggen, zoals papier met een briefhoofd,
wanneer een speciaal vel moet worden afgedrukt.
Wanneer Vul U-lader met x wordt weergegeven op het bedieningspaneel, plaatst u één vel van het gespecificeerde
afdrukmateriaal in de sleuf voor handinvoer. Plaats het materiaal en druk op .
Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor een overzicht van ondersteunde soorten en formaten.
Opmerking: Wanneer u bij het afdrukken de sleuf voor handinvoer gebruikt, stel dan het Papierformaat en de
Papiersoort in. Raadpleeg Papiersoort en papierformaat instellen voor meer informatie. Het vullen
van de sleuf voor handinvoer tijdens het afdrukken kan papierstoringen veroorzaken.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
59
Afdrukmateriaal plaatsen
Houd u aan de volgende richtlijnen wanneer u de sleuf voor handinvoer gebruikt:
•Plaats slechts één vel tegelijk.
•U bereikt de beste resultaten als u hoogwaardig afdrukmateriaal gebruikt dat speciaal is ontworpen voor
laserprinters. Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor informatie over het selecteren van soorten
afdrukmateriaal.
•Plaats afdrukmateriaal met de bovenzijde eerst in de sleuf voor handinvoer. (Papier met briefhoofd wordt geplaatst
met de bedrukte zijde omlaag.)
1Gebruik de markeringen boven de sleuf om de geleider voor materiaal met standaardformaten te verstellen.
Als u een speciaal formaat gebruikt, verstelt u de geleider nadat u het materiaal hebt geplaatst. Plaats de geleider
zo dat deze licht tegen de zijkant van het materiaal drukt. Druk de geleider niet hard tegen het materiaal, anders
kan dit beschadigen.
2Plaats één vel afdrukmateriaal. Plaats het materiaal zo dat het gelijk ligt aan de rechterzijde van de sleuf voor
handinvoer.
Plaats een envelop aan de linkerkant met de klepzijde omhoog. U plaatst de envelop op dezelfde wijze als
wanneer u de universeellader vult. Raadpleeg pagina 58 voor een afbeelding.
3Schuif het materiaal naar binnen tot het niet verder kan. De printer trekt het materiaal verder naar binnen.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
60
Afdrukmateriaal plaatsen
De standaarduitvoerlade gebruiken
De standaarduitvoerlade bovenop de printer kan worden gevuld met maximaal 250 vel papier van 75 g.
De standaarduitvoerlade sorteert afdrukmateriaal met de afdrukzijde naar beneden.
De standaarduitvoerlade ondersteunt alle soorten afdrukmateriaal die worden vermeld in Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal.
De standaarduitvoerlade plaatsen
U plaatst de standaarduitvoerlade als volgt bovenop de printer:
1Voordat u de lade naar beneden schuift, lijnt u deze uit met de opening.
2Druk de lade naar beneden tot deze vastklikt.
De standaarduitvoerlade gebruiken
61
Afdrukmateriaal plaatsen
De mediastop gebruiken
De standaarduitvoerlade heeft een mediastop, waardoor materiaal niet aan de achterkant uit de standaarduitvoerlade
schuift. De mediastop heeft twee lengtes; één voor korter materiaal zoals de formaten Letter en A4 en één voor langer
materiaal van bijvoorbeeld Legal-formaat.
U trekt als volgt de mediastop uit voor kortere materiaalformaten:
1Pak de mediastop vast bij de eerste inkeping.
2Til de mediastop omhoog en laat hem dan weer zakken tot een hoek van 90 graden.
Klap de mediastop weer omlaag om hem te sluiten.
De standaarduitvoerlade gebruiken
62
Afdrukmateriaal plaatsen
U trekt als volgt de mediastop uit voor langere materiaalformaten (met de mediastop geheel gesloten als uitgangspositie):
1Pak de mediastop vast bij de tweede inkeping.
2Til de mediastop omhoog en laat hem weer zakken tot een hoek van 180 graden (vlak).
De standaarduitvoerlade gebruiken
63
Afdrukmateriaal plaatsen
3Til de mediastop omhoog en laat hem dan op het verlengstuk zakken tot een hoek van 90 graden.
Klap het verlengstuk naar voren en omlaag om de mediastop te sluiten. Til de mediastop omhoog en klap deze
vervolgens terug in de gesloten stand.
Papiersoort en papierformaat instellen
Nadat u de papiersoort en het papierformaat hebt ingesteld, worden laden met hetzelfde formaat en dezelfde soort papier
automatisch gekoppeld door de printer.
Opmerking: Als u materiaal van hetzelfde formaat plaatst als voorheen, hoeft u de instelling Papierformaat
niet te wijzigen.
Wijzigingen aanbrengen in de instellingen van het papierformaat en de papiersoort:
1Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt.
2Druk enkele malen op .
3Druk op totdat Menu Papier verschijnt en druk daarna op.
4Druk op totdat Papierformaat/-soort verschijnt en druk vervolgens op .
5Druk op totdat u bij de benodigde mediabron komt en druk daarna op .
6Druk op om door een lijst met mogelijke papierformaten te bladeren totdat u het juiste
formaat hebt gevonden. Druk daarna op .
7Druk op of om door een lijst met mogelijke papiersoorten te bladeren totdat
u de juiste soort hebt gevonden. Druk daarna op . Op deze manier wordt de instelling bewaard als de nieuwe
standaardsoort of formaatinstelling van de gebruiker.
Het bericht Selectie verzenden verschijnt. De printer keert terug naar het Menu Papier.
8Druk twee keer op om terug te keren naar de werkstand Gereed.
Papiersoort en papierformaat instellen
64
7
Storingen verhelpen
Tips voor het voorkomen van papierstoringen
De volgende tips kunnen helpen om papierstoringen te voorkomen:
•Gebruik uitsluitend aanbevolen papier of speciaal afdrukmateriaal (hierna 'afdrukmateriaal'). Raadpleeg
Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor meer informatie. Raadpleeg de Card Stock & Label Guide op de website
van Lexmark (www.lexmark.com/publications) als u wilt weten welk afdrukmateriaal het meest geschikt is in uw
specifieke geval.
•Als u meer informatie wilt voordat u overgaat tot de aankoop van grote hoeveelheden speciaal afdrukmateriaal,
raadpleegt u de Card Stock & Label Guide.
•Raadpleeg Afdrukmateriaal plaatsen voor informatie over het plaatsen van afdrukmateriaal.
•Plaats niet te veel afdrukmateriaal in de papierbronnen. Controleer of de stapel met afdrukmateriaal niet boven de
maximum stapelhoogte uitkomt die in de bronnen wordt aangegeven door de laadlijnen.
•Plaats nooit gekreukt, gevouwen, vochtig of kromgetrokken afdrukmateriaal.
•Buig het afdrukmateriaal, waaier het uit en maak er een rechte stapel van voordat u het in de printer plaatst.
•Gebruik geen afdrukmateriaal dat u zelf op maat hebt gesneden of geknipt.
•Gebruik in dezelfde papierbron geen verschillende papierformaten, -gewichten en -soorten.
•Leg het afdrukmateriaal met de aanbevolen afdrukzijde naar boven wanneer u afdrukmateriaal plaatst voor
enkelzijdig afdrukken.
•Let erop dat de aanbevolen afdrukzijde omlaag ligt als u de universeellader en de sleuf voor handinvoer plaatst.
•Bewaar het afdrukmateriaal in een geschikte omgeving. Raadpleeg Afdrukmateriaal bewaren.
•Verwijder geen laden wanneer een afdruktaak wordt uitgevoerd. Wacht op Lade x vullen of Gereed alvorens
een lade te verwijderen.
•Plaats geen afdrukmateriaal in de sleuf voor de handinvoer tijdens het afdrukken omdat dit een storing kan
veroorzaken. Wacht op de prompt Vul handinvoer met x .
•Duw alle laden stevig in de printer nadat u het afdrukmateriaal hebt geplaatst.
•Stel de geleiders in de laden af op het formaat van het afdrukmateriaal dat u hebt geplaatst. Duw de geleiders niet
te dicht tegen de stapel afdrukmateriaal.
Storingen verhelpen
65
Storingen verhelpen
•Zorg dat het papierformaat in de papierbronnen overeenkomt met de formaatinstelling die in de menu's van het
bedieningspaneel is geselecteerd.
•Controleer of alle kabels stevig op de printer zijn aangesloten. Raadpleeg de Installatiekaart voor meer informatie.
Papierbaan herkennen
Op de volgende afbeelding ziet u het pad dat het afdrukmateriaal aflegt door de printer. De baan hangt af van de
papierbron (lade 1 of lade 2) en of een duplex (dubbelzijdige) afdruktaak wordt verzonden.
Wanneer een papierstoring optreedt, toont de printer een bericht waarin de plaats van de storing wordt aangegeven. Alleen
de driecijferige storingsprefixnummers worden in de volgende illustratie weergegeven. Zie de tabel die begint op pagina 68
voor de zelfde driecijferige storingsnummers en een beschrijving van het storingsgebied.
203
203
241
202
201
230
200
250
Elke blauwe lijn stelt een
gebied van 200 voor.
242
Papierbaan herkennen
66
Storingen verhelpen
Toegang tot gebieden waar het afdrukmateriaal is vastgelopen
Open alle kleppen en verwijder de laden zodat u bij de gebieden kunt waar het afdrukmateriaal is vastgelopen. De
afbeelding toont de papierbronnen en mogelijke storingsgebieden.
Bovenklep
Standaarduitvoerlade
Standaardlade (lade 1)
Verhittingsstation
Binnenklep
Onderklep
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
Papierbaan herkennen
67
Storingen verhelpen
In de volgende tabel ziet u waar u instructies vindt voor het verhelpen van papierstoringen.
Opmerking: Om het bericht te doen verdwijnen, dient alle afdrukmateriaal uit de papierbaan te worden verwijderd.
Bericht op het
bedieningspaneel
200.xx Papier
vast
200.xx Papier
vast
201.xx Papier
vast
202.xx Papier
vast
203.xx Papier
vast
Om een storing te
Gebiedsbeschrijving
Storing bij de invoersensorNet voorbij lade 169
Storing in de sleuf voor handinvoerIn de sleuf voor handinvoer79
Storing tussen een invoersensor en de
sensor voor de uitgang van het
verhittingsstation
Storing achter de sensor voor de uitgang
van het verhittingsstation
Storing in het gebied waar de pagina's
worden omgedraaid voor dubbelzijdig
afdrukken
verhelpen...
Tussen lade 1 en lade 271
Achter de binnenklep71
Onder de vier
fotoconductoreenheden
In lade 178
Onder de vier
fotoconductoreenheden
Onder de vier
fotoconductoreenheden en
vereist het verwijderen van de
fotoconductoreenheden om
het vastgelopen
afdrukmateriaal los te maken
Onder het verhittingsstation73
Onder de klep van het
verhittingsstation
Gedeeltelijk onder het
verhittingsstation en
gedeeltelijk zichtbaar vanaf
een sleuf achter het
verhittingsstation
Tussen het verhittingsstation
en de standaardlade
Onder de rollen vlakbij het
verhittingsstation
Ga naar pagina
72
72
72
74
74
75
76
230.xx Papier
vast
241.xx Papier
vast
242.xx Papier
vast
250.xx Papier
vast
Storing in het duplexgedeelteTussen de onderklep en de
binnenklep
Lade 178, 78
Lade 1 invoeren tijdens het
omdraaien van het
afdrukmateriaal voor
dubbelzijdig afdrukken
Storing in lade 1In lade 169
Storing in lade 2In lade 270
Tussen lade 1 en lade 270
Storing in de universeelladerIn de universeellader79
77
78
Papierbaan herkennen
68
Storingen verhelpen
Storingen in de standaardlade verhelpen (lade 1)
Als de printer niet goed vanuit de standaardlade wordt gevoed, zit de storing in de lade. Het bedieningspaneel geeft
241.xx Papier vast aan.
1Open de standaardlade.
2Trek het vastgelopen afdrukmateriaal naar buiten.
3Plaats de lade terug.
Als het afdrukmateriaal dat wordt ingevoerd vanuit de lade net voorbij lade1 is vastgelopen, geeft het bedieningspaneel
200.xx Papier vast aan.
1Open de standaardlade.
2Trek het vastgelopen afdrukmateriaal naar buiten. Plaats de lade terug.
Storingen in de standaardlade verhelpen (lade 1)
69
Storingen verhelpen
Storingen in de optionele lade voor 500 vellen (lade 2) verhelpen
Als het afdrukmateriaal niet goed vanuit de standaardlade wordt ingevoerd, zit de storing in de lade. Het bedieningspaneel
geeft 241.xx Papier vast aan.
1Open de optionele lade voor 500 vellen.
2Trek het vastgelopen afdrukmateriaal naar buiten.
3Plaats de lade in het onderstel.
Als het afdrukmateriaal wordt gevoed vanuit Lade 2, maar is vastgelopen tussen Lade 1 en Lade 2 in de papierbaan,
geeft het bedieningspaneel ook 242.xx Papier vast aan.
1Open de optionele lade voor 500 vellen.
2Pak het vastgelopen afdrukmateriaal aan beide kanten vast, en trek het voorzichtig los om zo te voorkomen dat
het scheurt.
3Duw de lade in het onderstel.
Storingen in de optionele lade voor 500 vellen (lade 2) verhelpen
70
Storingen verhelpen
Als het afdrukmateriaal wordt ingevoerd vanuit Lade 2, maar is vastgelopen tussen Lade 1 en Lade 2 in de papierbaan,
geeft het bedieningspaneel ook 242.xx Papier vast aan. Als dat het geval is, verhelp de storing als volgt.
1Verwijder de standaardlade.
2Trek het vastgelopen afdrukmateriaal omhoog en vervolgens uit de lade.
3Plaats de lade terug.
Storingen achter de binnenklep verhelpen
Het afdrukmateriaal is vastgelopen achter de binnenklep, maar niet onder de fotoconductoreenheden.
Het bedieningspaneel geeft 241.xx Papier vast aan.
Waarschuwing: Om te vermijden dat de fotoconductor te lang aan licht wordt blootgesteld, dient u de binnenklep niet
langer dan 10 minuten open te houden wanneer u de storing verhelpt.
1Open de onderklep en de binnenklep De onderklep gaat open met de binnenklep.
2Trek het vastgelopen afdrukmateriaal omhoog en naar buiten.
3Sluit de onderklep. Hiermee wordt de binnenklep gesloten. Sluit de bovenklep.
Storingen achter de binnenklep verhelpen
71
Storingen verhelpen
Het afdrukmateriaal is vastgelopen onder de fotoconductoreenheden. Het bedieningspaneel geeft 200.xx Papier vast
of 201.xx Papier vast aan.
1Open de onderklep en de binnenklep De onderklep gaat open met de binnenklep.
2Trek het afdrukmateriaal alleen recht naar voren om het te verwijderen.
Opmerking: Let erop dat u de fotoconductoreenheden niet verplaatst.
3Als u het afdrukmateriaal er niet helemaal uit krijgt, verwijdert u dan alle vier de fotoconductoreenheden. (Zie de
illustratie op pagina 33 als u hulp nodig hebt om het afdrukmateriaal te verwijderen.) Verwijder het vastgelopen
afdrukmateriaal en installeer vervolgens de fotoconductoreenheden opnieuw.
2
1
4Sluit de onderklep. Hiermee wordt de binnenklep gesloten. Sluit de bovenklep.
Storingen achter de binnenklep verhelpen
72
Storingen verhelpen
Storingen onder het verhittingsstation of onder de klep van het
verhittingsstation verhelpen
VOORZICHTIG: Het verhittingsstation en de binnenkant van de printer in de buurt van het station kunnen heet zijn.
Wacht met verhelpen van storingen in dit gebied totdat het verhittingsstation is afgekoeld.
Het vastgelopen afdrukmateriaal bevindt zich onder het verhittingsstation of onder de klep van het verhittingsstation.
Het bedieningspaneel geeft 201.xx Papier vast aan.
Waarschuwing: Om te vermijden dat de fotoconductor te lang aan licht wordt blootgesteld, dient u de binnenklep niet
langer dan 10 minuten open te houden wanneer u de storing verhelpt.
1Open de onderklep en de binnenklep De onderklep gaat open met de binnenklep.
2Bepaal waar de storing zich bevindt.
aAls het vastgelopen afdrukmateriaal zichtbaar is onder het verhittingsstation, pakt u het vastgelopen
afdrukmateriaal aan beide kanten vast en trekt u het naar voren.
Storingen onder het verhittingsstation of onder de klep van het verhittingsstation verhelpen
73
Storingen verhelpen
bAls het vastgelopen afdrukmateriaal niet zichtbaar is, pakt u de nokjes op de klep het verhittingsstation vast
en tilt u hem omhoog. Pak het vastgelopen afdrukmateriaal vast en trek het naar boven en uit de printer. Sluit
de klep van de verhittingsstation.
21
Nokje
Nokje
Als het vastgelopen afdrukmateriaal zich gedeeltelijk onder het verhittingsstation bevindt en gedeeltelijk zichtbaar is vanuit
de sleuf achter het verhittingsstation, geeft het bedieningsstation 202.xx Papier vast aan.
Waarschuwing: Als het vastgelopen afdrukmateriaal zichtbaar is zoals is weergegeven in de volgende illustratie, dient
u het vastgelopen afdrukmateriaal voorzichtig omhoog en in de richting van de achterkant van de
printer te trekken.
3Sluit de onderklep. Hiermee wordt de binnenklep gesloten. Sluit de bovenklep.
Storingen onder het verhittingsstation of onder de klep van het verhittingsstation verhelpen
74
Storingen verhelpen
Storingen verhelpen tussen het verhittingsstation en de
standaardlade
Het vastgelopen afdrukmateriaal is zichtbaar vanuit de standaardlade. Het bedieningspaneel geeft 202.xx Papier vast
aan.
Pak het vastgelopen afdrukmateriaal vast en trek het van de lade weg.
Storingen in de standaardlade verhelpen
Het vastgelopen afdrukmateriaal bevindt zich in de standaardlade. Het bedieningspaneel geeft 203.xx Papier vast
aan.
Pak het vastgelopen afdrukmateriaal vast en trek het van de lade weg.
Storingen verhelpen tussen het verhittingsstation en de standaardlade
75
Storingen verhelpen
Storingen in de duplexbaan verhelpen
Het vastgelopen afdrukmateriaal bevindt zich onder de rollers vlakbij het verhittingsstation. Het bedieningspaneel geeft
203.xx Papier vast aan.
1Open de bovenklep.
2Pak het vastgelopen afdrukmateriaal aan beide kanten vast en trek het er voorzichtig uit.
3Sluit de bovenklep.
Storingen in de duplexbaan verhelpen
76
Storingen verhelpen
Als het afdrukmateriaal is vastgelopen tussen de onderklep en de binnenklep, geeft het bedieningspaneel
230.xx Papier vast aan.
1Open de bovenklep.
2Trek het vastgelopen afdrukmateriaal recht omhoog.
Opmerking: Als het merendeel van het vastgelopen afdrukmateriaal niet zichtbaar is met de bovenklep open, dient
u de onderklep te openen om bij de storing te kunnen komen. Om de onderklep te openen zonder
tegelijkertijd de binnenklep te openen, dient u aan de onderste handgreep te trekken. Trek niet aan
de binnenste handgreep, want dan worden zowel de binnenklep als de onderklep naar beneden
getrokken.
12
3Sluit de klep(pen).
Storingen in de duplexbaan verhelpen
77
Storingen verhelpen
Als het vastgelopen afdrukmateriaal bij het vullen van de standaardlade (lade 1), geeft het bedieningspaneel
230.xx Papier vast aan.
1Verwijder de standaardlade.
2Trek het vastgelopen afdrukmateriaal omlaag en naar buiten.
3Installeer de standaardlade.
Het vastgelopen afdrukmateriaal is vastgelopen zoals weergegeven in de standaardlade (lade 1). Het bedieningspaneel
geeft 200.xx Papier vast of 230.xx Papier vast aan.
1Verwijder de standaardlade.
2Trek het vastgelopen afdrukmateriaal recht omhoog.
Opmerking: Als het afdrukmateriaal niet zichtbaar is in dit gebied, dient u de lade er volledig uit te trekken. Kijk ook
achter de boven- en onderklep of u het vastgelopen afdrukmateriaal kunt zien.
3Installeer de standaardlade.
Storingen in de duplexbaan verhelpen
78
Storingen verhelpen
Storingen bij de universeellader verhelpen
Het afdrukmateriaal loopt vast bij het vullen van de universeellader. Het bedieningspaneel geeft 250.xx Papier vast aan.
Storingen bij de sleuf voor handinvoer verhelpen
Als het afdrukmateriaal niet ver genoeg in de sleuf voor handinvoer wordt geplaatst, geeft het bedieningspaneel een bericht
weer om het afdrukmateriaal te plaatsen. In dit geval, dient u het afdrukmateriaal verder de sleuf in te duwen.
Als het afdrukmateriaal zich ver genoeg in de printer bevindt zodat de printer het kan herkennen maar niet ver genoeg voor
de printer om het in te voeren, geeft het bedieningspaneel 200.xx Papier vast aan.
Duw het afdrukmateriaal verder in de sleuf.
Storingen bij de universeellader verhelpen
79
8
Printer onderhouden
De volgende gedeelten bevatten onderwerpen voor de netwerkbeheerder die verantwoordelijk is voor de printer.
Bepaalde taken moeten regelmatig worden uitgevoerd om een optimale afdrukkwaliteit te behouden. Deze handelingen
worden in dit hoofdstuk besproken.
Als meerdere mensen gebruikmaken van de printer, kunt u een van hen vragen of hij/zij verantwoordelijk wil zijn voor
installatie en onderhoud. Ander gebruikers kunnen dan bij deze persoon terecht voor afdrukproblemen en
onderhoudstaken.
In de VS belt u 1-800-539-6275 voor informatie over geautoriseerde dealers van Lexmark supplies in uw omgeving.
In andere landen of regio's bezoekt u de website van Lexmark op www.lexmark.com of neemt u contact op met de
leverancier van de printer.
Status van supplies vaststellen
Als u de status wilt vaststellen van alle benodigdheden die zijn geïnstalleerd in de printer, drukt u de pagina met
menu-instellingen af.
Zie Pagina met menu-instellingen afdrukkenvoor meer informatie.
Afhankelijk van het aantal menu-instellingen worden een of twee pagina's afgedrukt. Zoek “Status benodigdheden”
op de pagina. Per item wordt de resterende levensduur aangegeven.
Zuinig omgaan met supplies
In de toepassing op de computer of op het display zijn diverse instellingen beschikbaar waarmee u toner en papier kunt
besparen:
SupplyInstellingResultaat van de instellingAndere bronnen
TonercartridgeTonerintensiteit in
het menu
Kwaliteit in
Instellingen
Met dit menu-item kunt u de hoeveelheid
toner instellen die op afdrukmateriaal wordt
afgegeven. De waarden variëren van 1
(lichtst) tot 5 (donkerst).
Tonerintensiteit in de
Handleiding menu's en
berichten
cd met documentatie
op de
Printer onderhouden
80
Printer onderhouden
SupplyInstellingResultaat van de instellingAndere bronnen
Papier en speciaal
afdrukmateriaal
N/vel afdrukken in
het menu
Afwerking in
Instellingen
Met dit menu-item drukt de printer twee of
meer pagina’s af op één kant van een vel.
De mogelijke waarden zijn 2, 3, 4, 6, 9, 12 en
16 per vel. In combinatie met de instelling
Duplex kunt u op deze manier maximaal
32 pagina's afdrukken op één vel papier
(16 op elke zijde).
Tonerintensiteit in de
Handleiding menu's en
berichten op de
cd met documentatie
Duplex afdrukken in
het menu
Afwerking in
Instellingen
Via de toepassing
die u gebruikt of met
behulp van het
printerstuurprogram
ma kunt u
gecontroleerde
afdruktaken naar de
printer sturen.
De optie Taken in
wacht geeft toegang
tot deze
gecontroleerde
afdruktaken.
Met de functie Duplex (of dubbelzijdig
afdrukken) kunt u op beide zijden van een vel
papier afdrukken.
Deze functie is bedoeld voor afdruktaken
waarbij meerdere exemplaren worden
afgedrukt. In eerste instantie wordt er maar
één exemplaar afgedrukt en pas als u dit
eerste exemplaar hebt gecontroleerd en
goedgekeurd, worden de overige exemplaren
afgedrukt. Als u niet tevreden bent met het
resultaat, kunt u de taak annuleren.
Tonerintensiteit in de
Handleiding menu's en
berichten op de
cd met documentatie
Zie Gecontroleerde
afdruktaken
Zie Afdruktaak annuleren
Tonerintensiteit in de
Handleiding menu's en
berichten
cd met documentatie
Zie Afdruk- en wachttaken
op de
Supplies en printeronderdelen bestellen
Bezoek de website van Lexmark op www.lexmark.com (Zoek een dealer/verkooppunt) voor informatie over geautoriseerde
dealers van Lexmark supplies in uw omgeving, of bel met Lexmark (035 699 46 99). In andere landen of regio's bezoekt u
de website van Lexmark op www.lexmark.com of neemt u contact op met de leverancier van de printer.
Een tijdige vervanging van printeronderdelen draagt bij tot een optimaal prestatieniveau, een uitstekende afdrukkwaliteit en
het voorkomen van afdrukproblemen.
Tonercartridges bestellen
Als het bericht 88 Cyaan cartridge bijna leeg, 88 Magenta cartridge bijna leeg, 88 Gele cartridge
bijna leeg of 88 Zwarte cartridge bijna leeg wordt weergegeven op het bedieningspaneel of als de afdruk vaag
is, probeert u eerst de levensduur van de betreffende cartridge te verlengen.
1Verwijder de betreffende tonercartridge.
2Schud deze een aantal malen flink heen en weer, van voor naar achter en van links naar rechts, om de toner
opnieuw te verdelen.
3Plaats de tonercartridge terug om verder te gaan met afdrukken.
Supplies en printeronderdelen bestellen
81
Printer onderhouden
4Herhaal deze procedure een aantal keren totdat de afgedrukte tekst en afbeeldingen vaag blijven.
Opmerking: U kunt nog enkele honderden pagina’s afdrukken nadat een van deze berichten voor de eerste keer
wordt weergegeven.
Wanneer de afgedrukte tekst en afbeeldingen vaag blijven, kunt u de betreffende tonercartridge vervangen. Bestel
een nieuwe cartridge aan de hand van de volgende gegevens.
Het geschatte rendement van de tonercartridge ligt op 5% dekking per kleur. Extreem lage printdekking (minder dan 1,25%
per kleur) gedurende langere periode kan een negatieve invloed hebben op het werkelijke rendement van die kleur en kan
ervoor zorgen dat cartridgeonderdelen eerder kapot gaan dan dat de toner leeg raakt.
We raden u aan de volgende tonercartridges te gebruiken, die specifiek voor de printer zijn ontwikkeld:
ArtikelnaamArtikelnummerVoor printer(s)
Retourneerprogramma tonercartridge cyaan met hoog rendementC5240CHC524
Retourneerprogramma tonercartridge magenta met hoog rendementC5240MHC524
Retourneerprogramma tonercartridge geel met hoog rendementC5240YHC524
Retourneerprogramma tonercartridge zwart met hoog rendementC5240KHC524
Tonercartridge cyaan met hoog rendementC5242CHC524
Tonercartridge magenta met hoog rendementC5242MHC524
Tonercartridge geel met hoog rendementC5242YHC524
Tonercartridge zwart met hoog rendementC5242KHC524
Bestel Lexmark artikelnummer C52030X. Bestel het Lexmark product met het artikelnummer C52034X voor een pakket
met meerdere fotoconductoreenheden.
Verhittingsstation bestellen
Bestel het Lexmark product met artikelnummer 40X1400 voor een 120V/50–60Hz-printer, 40X1402 voor een
220–240V/50–60Hz-printer, of 40X1403 voor een 100V/50–60Hz-printer.
Overdrachtsrol bestellen
Bestel het Lexmark product met artikelnummer 20K0504.
Toneroverloopbak bestellen
Bestel het Lexmark product met artikelnummer C52025X.
De printer voor lange tijd bewaren
Als de printer voor de periode van een maand of langer wordt uitgeschakeld, dient u als eerste het verhittingsstation te
verwijderen en de bovenklep te sluiten. Bewaar het verhittingsstation op een geschikte plaats. Zie Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren voor instructies.
Supplies bewaren
Houd u aan de volgende richtlijnen voor het op de juiste wijze bewaren van supplies.
Afdrukmateriaal bewaren
Zo kunt u invoerproblemen en een onregelmatige afdrukkwaliteit voorkomen.
•U kunt het afdrukmateriaal het beste bewaren in een omgeving met een temperatuur van rond de 21 °C en een
relatieve vochtigheid van 40%.
•Bewaar dozen met afdrukmateriaal bij voorkeur op een pallet of een plank en niet op de vloer.
•Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, leg het dan op een vlakke ondergrond
zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
•Plaats niets boven op de pakken met afdrukmateriaal.
•Laat het afdrukmateriaal in het pak zitten totdat u het gaat gebruiken.
De tonercartridges en fotoconductoreenheden bewaren
Bewaar de tonercartridges en fotoconductoreenheden in hun originele verpakking totdat u ze gaat installeren.
Bewaar tonercartridges en fotoconductoreenheden in:
•een omgeving met een temperatuur die hoger is dan 40 °C;
•een omgeving met een sterk wisselende vochtigheidsgraad en temperatuur;
De printer voor lange tijd bewaren
83
Printer onderhouden
•direct zonlicht;
•op stoffige plaatsen;
•gedurende langere tijd in een auto;
•in een omgeving waar zich bijtende stoffen bevinden;
•in een omgeving met zilte lucht.
Waarschuwing: Berg de fotoconductoreenheden op binnen 10 minuten nadat u ze hebt verwijderd om te voorkomen
dat ze te lang aan licht worden blootgesteld en let erop dat u de glimmende fotoconductortrommel
niet aanraakt.
Tonercartridges vervangen
Als één van de volgende berichten op het bedieningspaneel wordt weergegeven, moet de tonercartridge spoedig
vervangen worden: 88 Cyaan cartridge bijna op, 88 Magenta cartridge bijna op, 88 Gele cartridge bijna op, 88 Zwarte cartridge bijna op. Controleer of u de geschikte tonercartridge hebt besteld. Vervang de
tonercartridge als het bericht 88 Cyaan cartridge vervangen, 88 Magenta cartridge vervangen, 88 Gele cartridge vervangen of 88 Zwarte cartridge vervangen wordt weergegeven.
Raadpleeg Tonercartridges bestellen voor meer informatie. Voor meer informatie, zie 88 <kleur> cartridge vervangen in de Handleiding menu's en berichten op de cd met documentatie .
De tonercartridges moeten in deze volgorde worden geplaatst; ze kunnen niet in de andere sleuven worden gebruikt.
Let op de etiketten aan de rechterzijde van de tonercartridges. Deze etiketten, van boven naar onder, hebben de volgende
betekenissen:
YGeel
CCyaan
MMagenta
KZwart
Zie het vel Een tonercartridge vervangen dat wordt meegeleverd met de nieuwe cartridge over hoe een tonercartridge te
vervangen.
Zodra de tonercartridge is geplaatst, voert u de instructies uit die op de verpakking van de nieuwe tonercartridge staan om
de gebruikte tonercartridge te recyclen.
Als u een gebruikte tonercartridge inlevert, draagt u gratis bij tot het wereldwijde recycling-programma.
U kunt het beste Lexmark supplies voor de printer gebruiken. Schade aan de printer die wordt veroorzaakt door supplies
van derden, valt niet onder de garantie van de Lexmark printer.
Lexmark producten recyclen
Ga als volgt te werk om Lexmark producten te retourneren aan Lexmark voor recycling:
1Bezoek onze website:
www.lexmark.com/recycle
2Volg de instructies op het scherm.
Tonercartridges vervangen
84
Printer onderhouden
Fotoconductoreenheden vervangen
Als het bericht 84 [kleur] fc-eenheid bijna versleten wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u de
fotoconductoreenheid spoedig te vervangen. Zorg ervoor dat er een in bestelling is. Raadpleeg Fotoconductoreenheid bestellen voor meer informatie.
Als het bericht 84 Vervang [kleur] fc-eenheid wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u de
fotoconductoreenheid onmiddellijk te vervangen.
Zie het vel Een fotoconductoreenheid vervangen dat wordt meegeleverd met de nieuwe fotoconductoreenheid.
Waarschuwing: Bewaar het doosje en het verpakkingsmateriaal van een nieuwe fotoconductoreenheid.
U hebt een tas en een doosje nodig voor het bewaren van elk van de cyaan, magenta en
gele fotoconductoreenheden. Ze worden verwijderd en bewaard om hen te beschermen tegen
blootstelling aan licht wanneer er gedurende langere periodes alleen afbeeldingen in zwart worden
afgedrukt. Zie Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken of de publicatie Printing only black
text and graphics voor meer informatie over alleen afdrukken in zwart.
Verhittingsstation vervangen
Als het bericht 80 Verh.station bijna versleten wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u het
verhittingsstation spoedig te vervangen. Zorg ervoor dat er een in bestelling is. Raadpleeg Verhittingsstation bestellen
voor meer informatie.
Als het bericht 80 Verh.station vervangen wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u het verhittingsstation
onmiddellijk te vervangen.
VOORZICHTIG: Het verhittingsstation en de binnenkant van de printer in de buurt van het station kunnen heet zijn.
Laat deze afkoelen voordat u het verhittingsstation vervangt.
Zie het vel Het verhittingsstation vervangen dat wordt meegeleverd met het nieuwe verhittingsstation over hoe een
verhittingsstation te vervangen.
Toneroverloopbak vervangen
Als het bericht 82 Toneroverloopbak bijna vol wordt weergegeven, dient u de toneroverloopbak spoedig te
vervangen. Zorg ervoor dat er een in bestelling is. Raadpleeg Toneroverloopbak bestellen voor meer informatie.
Als het bericht 82 Toneroverloopbak vervangen wordt weergegeven, dient u de toneroverloopbak onmiddellijk te
vervangen.
Zie het vel De toneroverloopbak vervangen dat wordt meegeleverd met de nieuwe toneroverloopbak.
De overdrachtsrol vervangen
Als het bericht 83 overdrachtsrol bijna versleten wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u de
overdrachtsrol spoedig te vervangen. Zorg ervoor dat er een in bestelling is. Raadpleeg Overdrachtsrol bestellen voor
meer informatie.
Als het bericht 83 overdrachtsrol vervangen wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u de overdrachtsrol
onmiddellijk te vervangen.
Zie het vel De overdrachtsrol vervangen dat wordt meegeleverd met de nieuwe overdrachtsrol over hoe de overdrachtsrol te
vervangen.
Fotoconductoreenheden vervangen
85
Printer onderhouden
De lenzen van de printkop reinigen
Reinig de lenzen van de printkop als u problemen met de afdrukkwaliteit ondervindt zoals beschreven in Problemen met
de afdrukkwaliteit oplossen, in het hoofdstuk Problemen oplossen.
Waarschuwing: Om te voorkomen dat de fotoconductoreenheden te lang worden blootgesteld aan licht, dient u de
binnenklep niet langer dan tien minuten open te houden wanneer u deze storing verhelpt.
1Zet de printer uit.
2Open de bovenklep en de binnenklep. De onderklep gaat tegelijk met de binnenklep open.
3Verwijder alle vier de tonercartridges. Zie de illustratie op pagina 34 als u hulp nodig hebt.
4Plaats de vier lenzen van de printkop zoals staat weergegeven.
Lenzen van
de printkop
5Reinig de lenzen met een busje samengeperste lucht (dezelfde die wordt gebruikt voor het reinigen van een lens
van een camera).
Waarschuwing: Raak de lenzen van de printkop niet aan want dit kan beschadiging ervan tot gevolg hebben.
6Installeer de vier tonercartridges.
7Sluit de kleppen.
8Zet de printer aan.
De lenzen van de printkop reinigen
86
Printer onderhouden
Tonercartridges voor kleurenregistratie aanpassen
Toen de nieuwe overdrachtsrol werd geïnstalleerd en alle fotoconductoreenheden van de gebruikte overdrachtsrol naar de
nieuwe werden verplaatst, kan de aanpassing van de tonercartridges en de fotoconductoreenheden zijn veranderd. Voer
de volgende stappen voor kleurregistratie uit ten behoeve van een betere kleurenkwaliteit:
1Zet de printer uit.
2Houd en ingedrukt terwijl ude printer aanzet.
3Laat de knoppen los zodra de klok verschijnt.
Op de eerste regel van het display verschijnt het MENU CONFIG.
4Druk op totdat Kleuruitlijning verschijnt en druk vervolgens op .
5Uitlijningspagina afdrukken staat op de eerste regel, dus druk op .
Wacht terwijl er vier pagina's worden afgedrukt. Controleer elke pagina op de letters A t/m L.
6Druk op totdat Instelling A verschijnt en druk vervolgens op .
Er wordt een scherm weergegeven met een nummer in het vakje. Dit getal geeft de huidige uitlijning weer.
7Kies op het afgedrukte vel de meest rechte van de 20 regels naast de letter A.
8Druk op om het aantal dat wordt weergegeven in het vakje te verlagen, of op om het aantal te verhogen
om zo overeen te komen met het gekozen nummer en druk vervolgens op .
Het bericht Selectie verzenden verschijnt.
9Herhaal stap 6 en stap 8 om een nieuwe uitlijning voor de letters B t/m L in te stellen.
10Druk op .
11Druk op tot menu Config afsluiten verschijnt en druk vervolgens op om de procedure te voltooien.
Tonercartridges voor kleurenregistratie aanpassen
87
Printer onderhouden
Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren
Als de printer voor een periode van een maand of langer wordt uitgeschakeld, dient u als eerste het verhittingsstation te
verwijderen en dit op een schone en geschikte plaats te bewaren.
VOORZICHTIG: Het verhittingsstation en de binnenkant van de printer in de buurt van het station kunnen heet zijn.
Wacht tot het verhittingsstation is afgekoeld voordat u het verwijdert.
1Zet de printer uit.
2Pak het handvat vast.
3Open de bovenklep.
Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren
88
Printer onderhouden
4Draai de schroeven tegen de wijzers van de klok in om ze los te maken.
5Pak het gebruikte verhittingsstation bij de handgrepen en til het station recht omhoog.
6Het verhittingsstation kan nog steeds heet zijn. Raak alleen de handgrepen ervan aan.
7Bewaar het verhittingsstation op een schone en geschikte plaats.
8Sluit de bovenklep.
Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren
89
Printer onderhouden
Het verhittingsstation opnieuw plaatsen na een lange tijd
bewaren
1Pak de handgreep vast.
2Open de bovenklep.
Het verhittingsstation opnieuw plaatsen na een lange tijd bewaren
90
Printer onderhouden
3Pak het nieuwe verhittingsstation bij de handgrepen en lijn het uit met de opening. Lijn het nokje rechts uit met
de uitsparing. Lijn het
u-vormige onderdeel aan de linkerkant van het verhittingsstation uit met de u-vormige uitsparing.
4Laat het verhittingsstation voorzichtig op zijn plaats zakken. Druk het naar beneden totdat het goed vastzit.
5Draai de schroeven tegen de wijzers van de klok in om ze vast te zetten.
Waarschuwing: Zorg ervoor dat de schroeven goed vastzitten voordat u de bovenklep sluit.
6Sluit de bovenklep.
7Zet de printer aan.
Het bericht 87 Verh station ontbreekt wordt weergegeven op het bedieningspaneel wanneer het verhittingsstation
niet juist is geplaatst of wanneer dit ontbreekt. Als dit bericht wordt weergegeven, verwijdert u het verhittingsstation en
probeert u het opnieuw en correct te installeren.
Het verhittingsstation opnieuw plaatsen na een lange tijd bewaren
91
9
Problemen oplossen
Eenvoudige printerproblemen oplossen
Soms zijn afdrukproblemen of problemen met een niet-reagerende printer gemakkelijk op te lossen Als zich een probleem
met de printer voordoet, gaat u als volgt te werk:
•Controleer of het ene uiteinde van het netsnoer van de printer is aangesloten op de printer en het andere uiteinde
op een geaard stopcontact.
•Controleer of de printer is ingeschakeld.
•Controleer of het stopcontact niet is uitgeschakeld met behulp van een schakelaar of stroomonderbreker.
•Ga na of andere elektrische apparatuur die op het stopcontact wordt aangesloten, werkt.
•Controleer of de instellingen voor het printerstuurprogramma correct zijn.
•Controleer of alle opties correct zijn geïnstalleerd.
Als u alle bovenstaande punten hebt gecontroleerd en het probleem is nog steeds niet opgelost, zet u de printer uit,
wacht u ongeveer tien seconden en zet u de printer opnieuw aan. In veel gevallen is het probleem dan verdwenen.
Opmerking: Als een foutbericht wordt weergegeven, raadpleegt u de Handleiding voor menu's en berichten op de
cd met documentatie voor meer informatie.
Problemen oplossen
92
Problemen oplossen
Problemen met het display
SymptoomOorzaakActie
Op het bedieningspaneel
worden alleen
ruitpatronen
weergegeven of het
paneel is leeg.
Menu-instellingen die u
wijzigt via het
bedieningspaneel worden
niet toegepast.
LCD is te licht of te
donker.
De zelftest van de printer
is mislukt.
Instellingen in uw
toepassing, het
printerstuurprogramma of
de hulpprogramma's van
de printer hebben
voorrang boven de
instellingen die u vastlegt
via het bedieningspaneel.
De instelling voor
LCD-contrast is niet
aangepast.
Zet de printer uit, wacht ongeveer tien seconden en zet de printer
opnieuw aan.
De klok wordt weergegeven op het bedieningspaneel. Wanneer
de test is voltooid, wordt Gereed weergegeven.
Als deze berichten niet worden weergegeven, zet u de printer uit.
Voor technische ondersteuning raadpleegt u het gedeelte voor
technische ondersteuning op de website van Lexmark op
http://support.lexmark.com.
Wijzig de menu-instellingen via uw toepassing, het
stuurprogramma of de hulpprogramma's van de printer.
Schakel de menu-instellingen in uw toepassing, het
stuurprogramma of de hulpprogramma's van de printer uit zodat
u de instellingen kunt wijzigen via het bedieningspaneel.
Pas de instelling voor LCD-contrast aan. Raadpleeg Het contrast op het bedieningspaneel aanpassen.
Afdrukproblemen oplossen
SymptoomOorzaak Oplossing
Taken worden niet
afgedrukt.
De printer is niet gereed
om gegevens te
ontvangen.
De standaardlade is vol.Verwijder de stapel papier uit de standaardlade.
De aangegeven lade is
leeg.
Het verkeerde
printerstuurprogramma
wordt gebruikt of er is
geprobeerd naar een
bestand af te drukken.
De MarkNet interne
printerserver (N8000serie) is niet goed
ingesteld of verkeerd
aangesloten.
U gebruikt een verkeerde
interfacekabel of de kabel
is niet stevig aangesloten.
Controleer of Gereed of Spaarstand wordt weergegeven op de
display voordat u een afdruktaak naar de printer stuurt.
Vul de lade met papier.
Zie Afdrukmateriaal plaatsen voor meer informatie.
Controleer of u het printerstuurprogramma voor de printer hebt
geselecteerd.
Als u een USB-poort gebruikt, zorg er dan voor dat het
besturingssysteem en het printerstuurprogramma compatibel
zijn.
Controleer of u de printer correct hebt geconfigureerd om af te
drukken via een netwerk.
Raadpleeg de cd met stuurprogramma's of de website van
Lexmark voor meer informatie.
Gebruik een aanbevolen interfacekabel.
Raadpleeg de Installatiekaart voor kabelspecificaties.
Problemen met het display
93
Problemen oplossen
SymptoomOorzaak Oplossing
Wachttaken worden niet
afgedrukt.
Er is een
formatteringsfout
opgetreden.
De printer heeft
onvoldoende geheugen.
Druk de taak af. (Het is mogelijk dat de taak slechts gedeeltelijk
wordt afgedrukt.)
Verwijder de taak.
Voeg een extra geheugenkaart toe.
Maak extra printergeheugen vrij door de lijst met wachttaken te
doorlopen en nog meer taken te verwijderen die u naar de
printer hebt gestuurd.
De printer heeft ongeldige
gegevens ontvangen.
Het duurt heel lang
voordat de taak is
afgedrukt.
Taak wordt afgedrukt
vanuit de verkeerde lade
of op het verkeerde
afdrukmateriaal.
Er worden verkeerde
tekens afgedrukt.
Laden koppelen lukt niet.De functie voor het
De afdruktaak is te
complex.
Paginabeveiliging is
ingeschakeld.
De menu-instellingen op
het bedieningspaneel zijn
niet geschikt voor het
afdrukmateriaal dat zich
in de lade bevindt.
U gebruikt een parallelle
kabel die niet compatibel
is.
De printer staat in de
werkstand Hex Trace.
koppelen van invoerladen
is niet goed
geconfigureerd.
Verwijder de taak.
Maak de taak minder complex door het aantal verschillende
lettertypen en lettergrootten te reduceren, het aantal
afbeeldingen te beperken en eenvoudigere afbeeldingen te
gebruiken of door minder pagina's tegelijk te laten afdrukken.
Schakel Pag-beveiliginguit in het Menu Instellingen in
Instellingen.
1 Druk op .
2 Druk op totdat Instellingen verschijnt en druk
vervolgens op .
3 Druk op totdat Menu Instellingen verschijnt en druk
vervolgens op .
4 Druk op totdat Afdrukherstel verschijnt en druk
vervolgens op .
5 Druk op totdat Pag-beveiliging verschijnt en druk
vervolgens op .
6 Druk op totdat Uit verschijnt en druk vervolgens
op.
Zorg ervoor of het papierformaat en de papiersoort die zijn
ingesteld in het bedieningspaneel en in het
printerstuurprogramma geschikt zijn voor de taak die u afdrukt.
Als u een parallelle interface gebruikt, moet u ervoor zorgen dat
u een IEEE 1284-compatibele parallelle kabel gebruikt. U wordt
aangeraden een Lexmark-kabel, artikelnummer 1329605 (3 m)
of 1427498 (6 m), te gebruiken voor de standaard parallelle
poort.
Als Gereed Hex wordt weergegeven op het display, moet u de
modus Hex Trace verlaten voordat u de taak kunt afdrukken.
Schakel de printer uit en weer in om de werkstand Hex Trace uit
te schakelen.
Configureer de gekoppelde laden als volgt:
Stel bij Formaat lade x in het menu-item Papier x Formaat in het
menu Papier dezelfde waarde in voor alle gekoppelde laden.
Stel bij Soort lade x in het menu-item Papier x Soort in het menu
Papier dezelfde waarde in voor alle gekoppelde laden.
Opmerking: Selecteer eerst de papierbron en het
papierformaat, waarna het scherm Papiersoort wordt
weergegeven.
Afdrukproblemen oplossen
94
Problemen oplossen
SymptoomOorzaak Oplossing
Grote afdruktaken worden
niet gesorteerd.
Er komen onverwachte
pagina-einden voor.
Sorteren is niet
ingeschakeld.
De mediastop van de
standaarduitvoerlade is
niet in de juiste positie
gezet voor het
afdrukmateriaal.
De afdruktaak is te
complex.
De printer heeft
onvoldoende geheugen.
Er is een time-out
opgetreden bij het
afdrukken van de taak.
Stel Sorteren in op Aan in het menu Afwerking in
Instellingen of via het printerstuurprogramma.
Zet de mediastop in de standaarduitvoerlade in de juiste positie.
Raadpleeg De mediastop gebruiken voor meer informatie.
Maak de taak minder complex door het aantal verschillende
lettertypen en lettergrootten te reduceren, het aantal
afbeeldingen te beperken en eenvoudigere afbeeldingen te
gebruiken of door minder pagina's tegelijk te laten afdrukken.
Voeg extra geheugen toe of installeer een optionele vaste schijf.
Raadpleeg de Installatiekaart voor informatie over het
toevoegen van een optionele geheugenkaart en Optionele vaste schijf installeren voor het toevoegen van een optionele
vaste schijf.
Stel het menu-item Afdruktime-out in op een hogere waarde
via het menu-item Timeouts in het menu Instellingen in
Instellingen.
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
Veel problemen met de afdrukkwaliteit kunnen worden opgelost door supplies of printeronderdelen te vervangen die bijna
het einde van hun levensduur hebben bereikt. Controleer of er op het bedieningspaneel een bericht wordt weergegeven
over een printeronderdeel. Raadpleeg Status van supplies vaststellen voor informatie over andere manieren om vast te
stellen dat een printeronderdeel aan vervanging toe is.
Los problemen met de afdrukkwaliteit op aan de hand van volgende tabel.
SymptoomOorzaakOplossing
Herhaalde storingenDe tonercartridges, de
fotoconductoreenheden of het
verhittingsstation zijn beschadigd.
Sporen komen steeds in dezelfde kleur voor en
meerdere keren op een pagina:
Vervang het onderdeel als de storingen optreden
om de:
33,5 mm of 35,7 mm voor de tonercartridges
28,3 mm of 72,4 mm voor de fotoconductoreenheid
Druk de testpagina's voor de afdrukkwaliteit en de
Handleiding voor afdrukstoringen af om storingen op
te sporen. Raadpleeg Testpagina’s voor de afdrukkwaliteit afdrukken voor meer informatie.
Druk de Handleiding voor afdrukstoringen af die u kunt
vinden in het Menu Help op het bedieningspaneel van
de printer.
De hele pagina vertoont sporen in elke kleur:
Vervang het verhittingsstation bij storingen na iedere
140 mm
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
95
Problemen oplossen
SymptoomOorzaakOplossing
Foutieve
kleurenregistratie
ABCDEABCDE
ABCDE
ABCDE
Een kleurgebied is verschoven (van
boven naar beneden of van links
naar rechts) of werd over een ander
kleurgebied afgedrukt.
1 Zet de printer uit.
2 Verwijder de fotoconductoreenheden en
installeer deze opnieuw.
3 Zet de printer aan.
4 Selecteer Kleuraanpassen in het menu
Kwaliteit in Instellingen
Raadpleeg bij een herhaling van het probleem
Tonercartridges voor kleurenregistratie aanpassen
voor meer informatie.
Witte of gekleurde streepDe tonercartridges, de
ABCDE
fotoconductoreenheden of de
overdrachtband zijn beschadigd of
er heeft zich toner opgehoopt voor
de printkop of de lens van de
printkop.
ABCDE
ABCDE
Horizontale strepenHet is mogelijk dat de
ABCDE
tonercartridges beschadigd, leeg of
versleten zijn.
Het is mogelijk dat het
verhittingsstation is beschadigd of
versleten.
ABCDE
ABCDE
Verticale strepenToner wordt uitgesmeerd voordat
ABCDE
ABCDE
deze aan het afdrukmateriaal
hecht.
De tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de kleurencartridge die de strepen
De overdrachtband is defect.Vervang de overdrachtband.
Verwijder in de printerbehuizing met een zachte,
schone en pluisvrije doek eventueel gemorste toner in
de buurt van de printkop.
Reinig de lenzen van de printkop. Raadpleeg De lenzen van de printkop reinigen.
Vervang de kleurencartridge die de streep
veroorzaakt.
Als het probleem zich nog steeds voordoet, vervangt u
de fotoconductoreenheden.
Als het probleem zich nog steeds voordoet, vervangt u
de overdrachtband.
Vervang zo nodig de tonercartridges.
Vervang het verhittingsstation.
Als het afdrukmateriaal stug is, kunt u proberen het
vanuit een andere lade in te voeren.
veroorzaakt.
ABCDE
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
96
Problemen oplossen
SymptoomOorzaakOplossing
Onregelmatigheden in de
afdruk
ABCDE
ABCDE
ABCDE
Als gevolg van een hoge
vochtigheidsgraad heeft het
afdrukmateriaal vocht
geabsorbeerd.
Het gebruikte afdrukmateriaal
voldoet niet aan de
printerspecificaties.
Het is mogelijk dat de
tonercartridges leeg zijn.
Het verhittingsstation is versleten of
beschadigd.
Zorg dat het afdrukmateriaal dat u in de invoerlade
plaatst, niet vochtig is. Plaats afdrukmateriaal uit een
nieuw pak.
Controleer of de instelling voor de papiersoort in de
printer overeenkomt met het type afdrukmateriaal dat
u gebruikt.
Gebruik geen afdrukmateriaal met een ruw of vezelig
oppervlak.
Vervang de vereiste tonercartridge.
Vervang het verhittingsstation.
Afdruk is te lichtDe optie Kleur besparen in het
menu Kwaliteit in
Instellingen is mogelijk
ingeschakeld.
De ingestelde waarde in Menu Kwaliteit in Instellingen is te
laag voor Tonerintensiteit, te helder
voor RGB-helderheid of te hoog
voor RGB-contrast.
Het gebruikte afdrukmateriaal
voldoet niet aan de
printerspecificaties.
De tonercartridges zijn bijna leeg.Schud de betreffende tonercartridge heen en weer om
De tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de tonercartridges.
Afdruk is te donkerDe ingestelde waarde in het menu
Kwaliteit in Instellingen is te
laag voor Tonerintensiteit, te helder
voor RGB-helderheid of te hoog
voor RGB-contrast.
De tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de tonercartridges.
Stel Kleur besparen in op Uit.
Selecteer, voordat u de afdruktaak verstuurt, een
andere instelling voor tonerintensiteit, RGB-helderheid
of RGB-contrast via het stuurprogramma van de
printer, of stel de kleurinstellingen opnieuw in op de
fabriekswaarden.
Zorg dat het afdrukmateriaal dat u in de invoerlade
plaatst, niet vochtig is. Plaats papier uit een nieuw pak.
Gebruik geen afdrukmateriaal met een ruw of vezelig
oppervlak.
ook het laatste beetje toner te benutten. Raadpleeg
Tonercartridges bestellen voor meer informatie.
Vervang de betreffende tonercartridge zodra de afdruk
onleesbaar wordt.
Selecteer voordat u de afdruktaak verstuurt een
andere instelling voor tonerintensiteit, RGB-helderheid
of RGB-contrast via het stuurprogramma van de
printer, of stel de kleurinstellingen opnieuw in op de
fabriekswaarden.
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
97
Problemen oplossen
SymptoomOorzaakOplossing
Afdrukkwaliteit van
transparant is laag
(De afdruk bevat lichte of
donkere vlekken,
horizontale of verticale
strepen, de toner is
uitgesmeerd of de kleuren
komen niet tot hun recht.)
TonervlekjesDe tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de tonercartridges.
De toner laat los van het
papier als u de bedrukte
vellen vastpakt.
De gebruikte transparanten
voldoen niet aan de
printerspecificaties.
De papiersoort voor de lade is niet
ingesteld op Transparant.
Er zit toner in de papierbaan.Neem contact op met onze klantenservice.
U gebruikt speciaal
afdrukmateriaal.
De waarde voor papiergewicht in
het menu Papier is verkeerd voor
de papiersoort of het speciale
afdrukmateriaal dat wordt gebruikt.
Zorg dat er geen vingerafdrukken op de transparanten
komen.
Gebruik uitsluitend transparanten die door de fabrikant
van de printer worden aanbevolen.
Zorg ervoor dat de papiersoort in het menu Papier is
ingesteld op Transparant.
Controleer of de juiste mediasoort is geselecteerd.
Wijzig de instelling Papiergewicht van Normaal in
Zwaar. Indien nodig kunt u de instelling
Papierstructuur wijzigen van Normaal in Ruw.
Het verhittingsstation is versleten of
beschadigd.
Grijze achtergrondDe waarde die u hebt ingesteld bij
ABCDE
Tonerintensiteit in het Menu Kwaliteit in Instellingen is te
hoog.
De tonercartridges zijn beschadigd.
ABCDE
ABCDE
Verschillen in
afdrukdichtheid
De tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de tonercartridges.
Stel in het printerstuurprogramma bij Tonerintensiteit
een andere waarde in voordat u de afdruktaak naar de
printer verstuurt.
Verwijder de tonercartridges en installeer deze
opnieuw.
Vervang de tonercartridges.
Vervang de fotoconductoreenheden.
Stel bij Papiersoort de juiste waarde in voor het papier
of het speciale afdrukmateriaal dat wordt gebruikt.
Vervang de fotoconductoreenheden.
Raadpleeg Herhaalde storingen.
Neem contact op met onze klantenservice.
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
98
Problemen oplossen
SymptoomOorzaakOplossing
Bijgesneden afbeeldingen
(De afdruk is aan de
zijkanten of bovenaan of
onderaan afgesneden.)
Onjuiste margesDe geleiders in de lade zijn niet
Scheve afdruk
(Gegevens worden schuin
afgedrukt.)
Lege pagina'sEr is een verkeerde papiersoort
Volledig kleurenpagina'sDe fotoconductoreenheden zijn
Het afdrukmateriaal gaat
erg krullen zodra er op
wordt afgedrukt en het de
standaardlade verlaat.
Mogelijk is er een onjuist
paginaformaat geselecteerd via het
stuurprogramma of de toepassing.
De geleiders in de lade zijn niet
ingesteld op het afdrukmateriaal
dat in de lade is geplaatst.
ingesteld op het afdrukmateriaal
dat in de lade is geplaatst.
Formaatdetectie is ingesteld op Uit,
maar er is een ander formaat
afdrukmateriaal in de lade
geplaatst. Er kan bijvoorbeeld
A4-papier in de lade zijn geplaatst,
maar de instelling voor
papierformaat was niet op
A4 gezet.
De geleiders in de geselecteerde
lade staan niet in de juiste positie
voor het formaat afdrukmateriaal in
de lade.
geplaatst in de lade of de waarde
die is ingesteld voor de papiersoort
komt niet overeen met het
afdrukmateriaal in de bron.
De tonercartridges zijn beschadigd
of leeg.
defect.
De printer vereist onderhoud.
De waarde voor papiergewicht is
verkeerd voor het type papier of het
speciale afdrukmateriaal dat wordt
gebruikt.
Het afdrukmateriaal dat in de
invoerlade is geplaatst, is vochtig.
Bepaal het juiste paginaformaat via het
stuurprogramma of de toepassing.
Schuif de geleiders in de juiste positie voor het
desbetreffende papierformaat.
Schuif de geleiders in de juiste positie voor het
desbetreffende papierformaat.
Schuif de geleiders in de juiste positie voor het
desbetreffende papierformaat.
Plaats de juiste papiersoort voor de afdruktaak of
selecteer als Papiersoort het papier of het speciale
afdrukmateriaal waarop wordt afgedrukt.
Vervang de tonercartridges.
Controleer of al het verpakkingsmateriaal is verwijderd
van de fotoconductoreenheden. Zie de Installatiekaart
of Een fotoconductoreenheid vervangen.
Vervang de fotoconductoreenheden.
Neem contact op met onze klantenservice.
Stel een andere waarde in als papiergewicht.
Zorg dat het afdrukmateriaal dat u in de invoerlade
plaatst, niet vochtig is.
Plaats papier uit een nieuw pak.
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
99
Problemen oplossen
Problemen met opties oplossen
SymptoomOorzaakOplossing
Het onderdeel werkt niet
correct nadat het is
geïnstalleerd of werkt in
het geheel niet meer.
Het onderdeel is niet correct
geïnstalleerd.
De kabels die het optionele
onderdeel met de printer verbinden
zijn niet correct aangesloten.
Het printerstuurprogramma herkent
het optionele onderdeel niet.
Optionele lader voor 500 vel: Controleer of de lader stevig is aangesloten op de printer.
Raadpleeg de Lader voor 500 vel installeren voor installatie-instructies.
Optionele geheugenkaart of flashgeheugenkaart: Controleer of de kaart stevig is
aangesloten op de systeemkaart. Raadpleeg Een optionele geheugenkaart installeren
of Optionele flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren voor installatie-instructies.
Zie Geheugenvereisten voor meer informatie over geheugenkaarten.
Optionele INA-kaart: Controleer of de kaart stevig is aangesloten op de systeemkaart.
Raadpleeg de Optionele flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren voor
installatie-instructies.
Verwijder het onderdeel en installeer het vervolgens
opnieuw.
Controleer de kabelaansluitingen.
Raadpleeg de Installatiekaart voor instructies.
Bekijk de instellingen in het stuurprogramma en
controleer of de printer correct is geconfigureerd.
Als het optionele onderdeel niet voorkomt in de
instellingen van het stuurprogramma, is het niet
correct geïnstalleerd. Raadpleeg de Opties installeren en verwijderen voor installatie-instructies
en installeer het optionele onderdeel opnieuw..
Problemen met opties oplossen
100
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.