Lexmark C524 User's Guide [nl]

C520, C522, en C524
Gebruikershandleiding
Lexmark en Lexmark met het diamantlogo zijn als handelsmerken van Lexmark International, Inc. gedeponeerd in de Verenigde Staten en/of in andere landen.
© 2005 Lexmark International, Inc. Alle rechten voorbehouden. 740 West New Circle Road Lexington, Kentucky 40550
Juni 2005
www.lexmark.com
Uitgave: juni 2005
De volgende alinea is niet van toepassing op landen waar dergelijke voorwaarden strijdig zijn met de plaatselijke wetgeving:
LEXMARK INTERNATIONAL, INC. LEVERT DEZE PUBLICATIE IN DE STAAT WAARIN DEZE VERKEERT, ZONDER ENIGE VORM VAN GARANTIE, NOCH IMPLICIET, NOCH EXPLICIET, MET INBEGRIP VAN MAAR NIET BEPERKT TOT IMPLICIETE GARANTIES VAN VERHANDELBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In bepaalde rechtsgebieden is afwijzing van expliciete of impliciete garanties in bepaalde transacties niet toegestaan. Het is daarom mogelijk dat deze verklaring niet op u van toepassing is.
Deze publicatie kan technische onjuistheden of typografische fouten bevatten. De informatie in deze publicatie wordt regelmatig herzien. Wijzigingen zullen in latere uitgaven worden opgenomen. De producten of programma’s die worden beschreven, kunnen te allen tijde worden verbeterd of gewijzigd.
Opmerkingen kunnen worden gestuurd naar Lexmark International, Inc., Department F95/032-2, 740 West New Circle Road, Lexington, Kentucky 40550, Verenigde Staten. Als u in het Verenigd Koninkrijk of Ierland woont, kunt u eventuele opmerkingen sturen naar Lexmark International Ltd., Marketing and Services Department, Westhorpe House, Westhorpe, Marlow Bucks SL7 3RQ. Lexmark behoudt zich het recht voor de door u verstrekte informatie naar eigen goeddunken te gebruiken en te verspreiden, zonder hiermee enige verplichting op zich te nemen tegenover u. Extra exemplaren van aan dit product gerelateerde publicaties kunnen worden verkregen door vanuit de Verenigde Staten of Canada te bellen naar 1-800-553-9727. Vanuit het Verenigd Koninkrijk en Ierland belt u +44 (0)8704 440. Neem in andere landen contact op met de leverancier.
Wanneer in deze publicatie wordt verwezen naar producten, programma's of diensten, impliceert dit niet dat de producent het voornemen heeft deze beschikbaar te stellen in alle landen waarin de producent actief is. Geen enkele verwijzing naar een product, programma of dienst moet worden opgevat als een verklaring of suggestie dat alleen dat product, dat programma of die dienst mag worden gebruikt. Het staat u vrij functioneel gelijkwaardige producten, programma's of diensten te gebruiken, mits deze geen inbreuk maken op enig bestaand intellectueel eigendomsrecht. Het beoordelen en controleren van de werking in combinatie met andere producten, programma’s of diensten, met uitzondering van die producten, programma’s of diensten die uitdrukkelijk door de producent worden genoemd, behoort tot de verantwoordelijkheden van de gebruiker.
© 2005 Lexmark International, Inc. Alle rechten voorbehouden.
RECHTEN M.B.T. DE OVERHEID VAN DE VERENIGDE STATEN
Deze software en alle bijbehorende documentatie die onder deze overeenkomst worden geleverd, zijn commerciële computersoftware en documentatie die op eigen kosten zijn ontwikkeld.
Veiligheidsinformatie
Het netsnoer moet worden aangesloten op een geaard stopcontact dat zich dicht in de buurt van het product bevindt en dat eenvoudig
bereikbaar is. VOORZICHTIG: Schakel tijdens onweer dit product niet in en sluit geen elektrische kabels of stroomkabels aan, zoals het netsnoer of een telefoonkabel.
Onderhoudswerkzaamheden en reparaties die niet in de bedieningsinstructies worden beschreven, dienen uitsluitend door een professionele onderhoudsmonteur te worden uitgevoerd.
Dit product is samen met specifieke Lexmark-onderdelen ontwikkeld, getest en goedgekeurd op basis van strikte, wereldwijd geldende veiligheidsnormen. De veiligheidsvoorzieningen van bepaalde onderdelen zijn niet altijd duidelijk zichtbaar. Lexmark is niet verantwoordelijk voor het gebruik van andere, vervangende onderdelen.
Dit product maakt gebruik van een laser. VOORZICHTIG: Het toepassen van andere bedieningswijzen, aanpassingsmethoden of procedures dan in die dit document worden
vermeld, kan blootstelling aan gevaarlijke straling tot gevolg hebben.
Dit product gebruikt een afdrukproces waarbij het afdrukmateriaal wordt verhit. Hierdoor kan het afdrukmateriaal bepaalde stoffen afgeven. Bestudeer het gedeelte in de bedieningsinstructies waarin de richtlijnen voor het selecteren van afdrukmaterialen worden besproken om schadelijke emissies te voorkomen.
Handelsmerken
Lexmark, Lexmark met het diamantlogo, MarkNet, MarkVision en Drag'N'Print zijn als handelsmerken van Lexmark International, Inc. gedeponeerd in de Verenigde Staten en/of in andere landen.
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Hewlett-Packard Company. PCL is een aanduiding van Hewlett-Packard Company voor een
PCL verzameling printeropdrachten (printertaal) en -functies in haar producten. Deze printer is ontworpen om ondersteuning te bieden voor de PCL-taal. De printer herkent PCL-opdrachten die in diverse toepassingen worden gebruikt en emuleert de functies die met deze opdrachten corresponderen.
PostS cript een verzameling printeropdrachten (printertaal) en -functies in softwareproducten van Adobe Systems. Deze printer is compatibel met de PostScript 3-taal. De printer herkent PostScript 3-opdrachten die in diverse toepassingen worden gebruikt en emuleert de functies die met deze opdrachten corresponderen. Raadpleeg de Technical Reference voor meer informatie over compatibiliteit.
Overige handelsmerken zijn het eigendom van hun respectievelijke houders.
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. PostScript 3 is een aanduiding van Adobe Systems voor
2

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Overzicht ....................................................................................................... 8
Basismodellen ................................................................................................................................................. 8
Geconfigureerd model ..................................................................................................................................... 9
Illustraties in deze publicatie ............................................................................................................................ 9
Hoofdstuk 2: Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren ............................ 10
Windows ........................................................................................................................................................10
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE,
Windows Me of Windows NT gebruiken .......................................................................................... 10
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) gebruiken ........................................................................... 11
Serieel afdrukken .................................................................................................................................... 12
Macintosh ...................................................................................................................................................... 14
Een wachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie (Macintosh OS X) ...................................... 14
UNIX/Linux ..................................................................................................................................................... 15
Hoofdstuk 3: Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk ............ 16
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken .................................................................................................... 16
IP-adres toewijzen aan de printer ..................................................................................................................16
IP-instellingen controleren .............................................................................................................................17
Windows ........................................................................................................................................................17
Ondersteunde printerstuurprogramma's .................................................................................................17
Ondersteunde printerpoorten ................................................................................................................. 17
Rechtstreeks afdrukken onder Windows 98 SE/Me, Windows NT 4.0, Windows 2000,
Windows XP of Windows Server 2003 ............................................................................................ 18
Gedeeld afdrukken met Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003 ....... 19
Drag‘N’Print configureren ....................................................................................................................... 21
Macintosh ...................................................................................................................................................... 21
Mac OS X ...............................................................................................................................................21
Mac OS 9.x ............................................................................................................................................. 23
UNIX/Linux ..................................................................................................................................................... 24
NetWare .........................................................................................................................................................24
Hoofdstuk 4: Afdrukken ................................................................................................... 25
Tips voor succesvol afdrukken ...................................................................................................................... 25
Tips voor het bewaren van afdrukmateriaal ........................................................................................... 25
Voorkomen van papierstoringen .............................................................................................................25
Afdruktaak naar de printer sturen ..................................................................................................................25
Afdrukken vanuit een typische Windows-toepassing ..............................................................................25
Afdrukken vanuit een typische Macintosh-toepassing ............................................................................26
Beveiligde taken afdrukken of verwijderen ....................................................................................................26
Persoonlijk identificatienummer invoeren (PIN) ...................................................................................... 27
Afdruktaak annuleren ..................................................................................................................................... 28
Annuleren via het bedieningspaneel van de printer ...............................................................................28
3
Inhoudsopgave
Afdruktaken annuleren via een Windows-computer ............................................................................... 28
Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS 9.x ...................................................29
Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS X .....................................................29
Pagina met menu-instellingen afdrukken ...................................................................................................... 29
Directorylijst afdrukken ..................................................................................................................................29
Voorbeeldlettertypen afdrukken ..................................................................................................................... 30
Testpagina’s voor de afdrukkwaliteit afdrukken .............................................................................................30
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken ............................................................................................. 31
De printer configureren voor het afdrukken in alleen zwart .................................................................... 31
Kleursupplies verwijderen .......................................................................................................................32
De printer voor afdrukken in kleur configureren en de supplies vervangen ................................................... 35
Hoofdstuk 5: Specificaties voor afdrukmateriaal .......................................................... 37
Richtlijnen voor afdrukmateriaal .....................................................................................................................37
Papier ..................................................................................................................................................... 37
Transparanten ........................................................................................................................................40
Enveloppen .............................................................................................................................................41
Etiketten .................................................................................................................................................. 41
Karton ..................................................................................................................................................... 42
Afdrukmateriaal bewaren ............................................................................................................................... 42
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen ............................................................................ 43
Laden koppelen .............................................................................................................................................47
De functie Duplex (dubbelzijdig afdrukken) gebruiken ................................................................................... 47
Dubbelzijdig afdrukken op briefhoofdpapier ........................................................................................... 47
Bindzijde duplex gebruiken .....................................................................................................................48
Hoofdstuk 6: Afdrukmateriaal plaatsen .......................................................................... 49
De standaardlade vullen ................................................................................................................................49
De optionele lade voor 500 vel vullen ............................................................................................................ 52
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen ........................................................................... 52
Universeellader gebruiken en vullen ...................................................................................................... 52
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen ...................................................................................... 53
Afdrukmateriaal in de sleuf voor handinvoer plaatsen ............................................................................ 59
De standaarduitvoerlade gebruiken ...............................................................................................................61
De standaarduitvoerlade plaatsen ..........................................................................................................61
De mediastop gebruiken ......................................................................................................................... 62
Papiersoort en papierformaat instellen ..........................................................................................................64
Hoofdstuk 7: Storingen verhelpen .................................................................................. 65
Tips voor het voorkomen van papierstoringen ...............................................................................................65
Papierbaan herkennen ..................................................................................................................................66
Toegang tot gebieden waar het afdrukmateriaal is vastgelopen ............................................................ 67
Storingen in de standaardlade verhelpen (lade 1) ......................................................................................... 69
Storingen in de optionele lade voor 500 vellen (lade 2) verhelpen ................................................................ 70
Storingen achter de binnenklep verhelpen .................................................................................................... 71
Storingen onder het verhittingsstation of onder de klep van het verhittingsstation verhelpen ....................... 73
Storingen verhelpen tussen het verhittingsstation en de standaardlade ....................................................... 75
Storingen in de standaardlade verhelpen ......................................................................................................75
Storingen in de duplexbaan verhelpen ..........................................................................................................76
Storingen bij de universeellader verhelpen .................................................................................................... 79
Storingen bij de sleuf voor handinvoer verhelpen .......................................................................................... 79
4
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 8: Printer onderhouden ................................................................................. 80
Status van supplies vaststellen ...................................................................................................................... 80
Zuinig omgaan met supplies .......................................................................................................................... 80
Supplies en printeronderdelen bestellen ....................................................................................................... 81
Tonercartridges bestellen ....................................................................................................................... 81
Fotoconductoreenheid bestellen ............................................................................................................ 83
Verhittingsstation bestellen .....................................................................................................................83
Overdrachtsrol bestellen ......................................................................................................................... 83
Toneroverloopbak bestellen ................................................................................................................... 83
De printer voor lange tijd bewaren ................................................................................................................. 83
Supplies bewaren ..........................................................................................................................................83
Afdrukmateriaal bewaren ........................................................................................................................83
De tonercartridges en fotoconductoreenheden bewaren ....................................................................... 83
Tonercartridges vervangen ............................................................................................................................ 84
Lexmark producten recyclen .......................................................................................................................... 84
Fotoconductoreenheden vervangen ..............................................................................................................85
Verhittingsstation vervangen .........................................................................................................................85
Toneroverloopbak vervangen ........................................................................................................................85
De overdrachtsrol vervangen ......................................................................................................................... 85
De lenzen van de printkop reinigen ...............................................................................................................86
Tonercartridges voor kleurenregistratie aanpassen .......................................................................................87
Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren .....................................................................88
Het verhittingsstation opnieuw plaatsen na een lange tijd bewaren ..............................................................90
Hoofdstuk 9: Problemen oplossen .................................................................................. 92
Eenvoudige printerproblemen oplossen ........................................................................................................92
Problemen met het display ............................................................................................................................ 93
Afdrukproblemen oplossen ............................................................................................................................93
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen .................................................................................................. 95
Problemen met opties oplossen .................................................................................................................. 100
Problemen met de invoer van afdrukmateriaal oplossen .............................................................................101
Problemen met afdrukken via netwerk oplossen .........................................................................................103
Overige problemen oplossen ....................................................................................................................... 103
Problemen met de kleurkwaliteit oplossen ...................................................................................................103
Veelgestelde vragen over kleurenafdrukken ........................................................................................ 104
Wat zijn Gedetailleerde kleurvoorbeelden en hoe krijg ik toegang tot deze voorbeelden? ..................106
On line technische ondersteuning ...............................................................................................................107
Contact opnemen met serviceafdeling ........................................................................................................ 107
Hoofdstuk 10: Beheerdersondersteuning .................................................................... 108
Menu's op bedieningspaneel uitschakelen ..................................................................................................108
Menu’s inschakelen .....................................................................................................................................108
Fabrieksinstellingen herstellen ....................................................................................................................109
Spaarstand aanpassen ................................................................................................................................109
Spaarstand uitschakelen .............................................................................................................................110
De schijf coderen .........................................................................................................................................110
Printermeldingen configureren .....................................................................................................................111
5
Inhoudsopgave
Het contrast op het bedieningspaneel aanpassen .......................................................................................112
Geheugenvereisten ..................................................................................................................................... 113
Afdruk- en wachttaken .................................................................................................................................113
Gebruikersnaam kiezen ........................................................................................................................ 113
Wachttaken afdrukken en verwijderen ................................................................................................. 113
Toegang tot taken in de wachtstand via het bedieningspaneel ............................................................ 114
Herhaalde afdruktaken ......................................................................................................................... 114
Gereserveerde afdruktaken ..................................................................................................................114
Gecontroleerde afdruktaken ................................................................................................................. 115
Beveiligde afdruktaken ......................................................................................................................... 115
Informatie over het bedieningspaneel ..........................................................................................................116
Indicatielampje ......................................................................................................................................116
Knoppen ............................................................................................................................................... 117
De vergrendelingsfunctie gebruiken ............................................................................................................118
Beveiliging instellen via de Embedded Web Server (EWS) .........................................................................118
Het wachtwoord voor het systeem instellen .........................................................................................118
De beveiligde Embedded Web Server gebruiken ................................................................................. 118
SNMPv3 (Simple Network Management Protocol versie 3) ondersteunen .......................................... 119
IPSec (Internet Protocol Security) ondersteunen ................................................................................. 119
Beveiligingsmodus gebruiken ...............................................................................................................119
802.1x-verificatie gebruiken ..................................................................................................................120
De menu's op het bedieningspaneel vergrendelen ..............................................................................121
Afdrukken vergrendelen .......................................................................................................................121
Instellingen beveiligd afdrukken ........................................................................................................... 121
Hoofdstuk 11: Opties installeren en verwijderen ......................................................... 122
Lader voor 500 vel installeren ......................................................................................................................122
Lader voor 500 vel verwijderen ....................................................................................................................123
Toegang krijgen tot de systeemkaart van de printer ....................................................................................123
Metalen plaat van de systeemkaart vervangen ...........................................................................................126
Een optionele geheugenkaart installeren .................................................................................................... 127
Geheugenkaart verwijderen ......................................................................................................................... 129
Optionele flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren ......................................................................... 130
Optionele flashgeheugenkaart of firmwarekaart verwijderen ....................................................................... 131
Optionele vaste schijf installeren ................................................................................................................. 132
Optionele vaste schijf verwijderen ............................................................................................................... 133
Een optionele INA-kaart installeren .............................................................................................................134
Een optionele INA-kaart vewijderen ............................................................................................................135
Kabels aansluiten ........................................................................................................................................136
Kennisgevingen ............................................................................................................... 137
Kennisgeving over licentie ...........................................................................................................................138
Conventies ...................................................................................................................................................138
Kennisgeving over gevoeligheid voor statische electriciteit .................................................................. 139
Informatie over elektronische emissie .......................................................................................................... 139
Verklaring van FCC-conformiteit (Federal Communications Commission) .......................................... 139
Industry Canada Compliance Statement ..............................................................................................140
Avis de conformité aux normes de l’industrie du Canada ..................................................................... 140
Voorschriften van de Europese Gemeenschap (EG) ...........................................................................140
The United Kingdom Telecommunications Act 1984 ............................................................................ 140
6
Inhoudsopgave
Japanse VCCI-verklaring ......................................................................................................................140
Koreaanse MIC-verklaring .................................................................................................................... 140
Geluidsniveaus ..................................................................................................................................... 141
Energieverbruik ....................................................................................................................................141
Opmerking betreffende spanningsvoorschriften ...................................................................................141
Totale energieverbruik .......................................................................................................................... 142
Spaarstand ........................................................................................................................................... 142
ENERGY STAR ........................................................................................................................................... 142
WEEE-richtlijn (Waste from Electrical and Electronic Equipment) ...............................................................142
Laserinformatie ............................................................................................................................................ 143
Beperkte garantie voor Lexmark C520, C522, en C524 ..............................................................................143
Index .................................................................................................................................. 146
7
1

Overzicht

Basismodellen

In de volgende illustratie worden de Lexmark™- C520, C522 en C524 uit de Lexmark-printerfamilie en hun eigenschappen aangegeven.
De C520 en C522 hebben een sleuf voor handinvoer aan de voorkant van de standaardlade. De C524 heeft een universeellader aan de voorkant van de standaardlade die zichtbaar is wanneer hij met een hendel omlaag wordt gebracht. De standaardlade voor alle modellen is beschikbaar wanneer deze met de hendel wordt uitgetrokken.
De C522 en C524 hebben een optionele lader voor 500 vel die apart verkrijgbaar is.
C520 en C522 C524
Standaarduitvoerlade
Bedieningspaneel
Sleuf voor handinvoer
Vergrendeling
Handgreep voor standaardlade
Standaardlade (lade voor 250 vel)
Overzicht
8
Universeellader
Overzicht

Geconfigureerd model

In de volgende illustratie wordt de optie weergegeven die beschikbaar is voor de Lexmark C522 en C524.
Optionele lader voor 500 vel

Illustraties in deze publicatie

Illustraties in deze publicatie zijn voornamelijk voor C524 met de universeellader. Illustraties voor C522 met de sleuf voor handinvoer worden alleen weergegeven voor instructies bij het laden en het verhelpen van storingen.
Geconfigureerd model
9
2

Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren

Een lokale printer is een printer die op de computer is aangesloten via een USB-kabel of parallelle kabel. De lokale printer wordt alleen door de computer gebruikt waarop de printer is aangesloten. Bij het aansluiten van een lokale printer op de computer, dient u het printerstuurprogramma te installeren voordat u de printer kunt instellen.
Het printerstuurprogramma is een stukje software dat zorgt voor de communicatie tussen de computer en de printer.
De installatieprocedure voor stuurprogramma's is afhankelijk van het gebruikte besturingssysteem. In de volgende tabel vindt u aanwijzingen voor de installatie van het stuurprogramma op uw specifieke besturingssysteem. Zie de documentatie die bij de computer en de software is geleverd voor meer ondersteuning.
Besturingssysteem Ga naar pagina
Windows 10
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE, Windows Me, Windows NT 4.x
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) 11
Serieel afdrukken 12
Macintosh 14
UNIX/Linux 15
10

Windows

Bepaalde Windows-besturingssystemen beschikken mogelijk al over een stuurprogramma dat compatibel is met de printer.
Opmerking: Bij de installatie van een aangepast stuurprogramma wordt het systeemstuurprogramma niet
vervangen. In plaats daarvan wordt een apart printerobject gemaakt dat wordt weergegeven in de map Printers.
Installeer het speciale printerstuurprogramma vanaf de cd met stuurprogramma's die is meegeleverd met de printer. Hierdoor krijgt u toegang tot de uitgebreide printeropties en -functies.
Stuurprogramma's zijn ook als onderdeel van te downloaden softwarepakketten beschikbaar op de website van Lexmark, op www.lexmark.com.
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE, Windows Me of Windows NT gebruiken
Opmerking: Installeer de printersoftware voordat u de USB-kabel aansluit.
1 Plaats de cd met stuurprogramma's.
Als de cd niet wordt gestart, klikt u op Start cd-romstation is) in het dialoogvenster Uitvoeren.
Opmerking: USB-ondersteuning is niet beschikbaar voor Windows NT-besturingssystemen.
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Æ Uitvoeren en typt u D:\Setup.exe (waarbij D de letter van het
10
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
2 Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
Opmerking: Bij sommige Windows-besturingssystemen heeft de gebruiker toegang als beheerder nodig om de
printerstuurprogramma's op de computer te kunnen installeren.
3 Klik op Agree (Akkoord) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst.
4 Selecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
De optie Suggested (Aanbevolen) is de standaardinstallatie voor lokaal en netwerkgebruik. Als u hulpprogramma's wilt installeren, instellingen wilt wijzigen of stuurprogramma's wilt aanpassen, selecteert u
Custom (Aangepast) en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
5 Selecteer Local Attach (Lokaal aangesloten) en klik op Finish (Voltooien).
Volg de instructies op het scherm. Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
6 Sluit de installatietoepassing van de cd met stuurprogramma's af.
7 Sluit de USB-kabel aan en schakel de printer in.
Het plug-en-play-scherm wordt weergegeven en er wordt een printerobject gemaakt in de printermap van de computer.
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) gebruiken
1 Schakel de computer in.
2 Plaats de cd met stuurprogramma's. Als de cd automatisch wordt gestart, klikt u op Afsluiten om terug te keren
naar de wizard Printer toevoegen.
3 Klik op Start Æ Instellingen Æ Printers en dubbelklik op Printer toevoegen.
Opmerking: Ondersteuning voor USB is niet beschikbaar voor de besturingssystemen Windows 95 en Windows
98 (eerste editie).
4 Selecteer Lokale printer wanneer u wordt gevraagd welk type printer u wilt toevoegen.
5 Klik op Bladeren.
Opmerking: Bij sommige Windows-besturingssystemen heeft de gebruiker toegang als beheerder nodig om de
printerstuurprogramma's op de computer te kunnen installeren.
6 Zoek het speciale stuurprogramma op de cd.
Het pad zou ongeveer als volgt moeten zijn:
D:\Drivers\Print\Win_9xMe\<taal>
Hierbij is D de letter van het cd-romstation.
7 Klik op OK.
Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
8 Sluit de cd met stuurprogramma's.
Windows
11
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren

Serieel afdrukken

Bij serieel afdrukken worden gegevens met één bit tegelijk overgedragen. Hoewel serieel afdrukken over het algemeen trager is dan parallel afdrukken, verdient het de voorkeur wanneer er een grote afstand is tussen de printer en de computer of wanneer er geen parallelle interface beschikbaar is.
Opmerking: Een seriële interfacekaart is vereist. Deze is afzonderlijk verkrijgbaar.
Voordat u afdrukt, moet u de communicatie tussen de printer en de computer tot stand brengen. Dit doet u als volgt:
1 Stel seriële parameters in op de printer.
2 Installeer een printerstuurprogramma op de aangesloten computer.
3 Stel de seriële instellingen van de COM-poort in.
Parameters instellen op de printer
1 Druk op op het bedieningspaneel.
2 Druk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
Opmerking: Raadpleeg de cd met documentatie die bij de printer is geleverd voor meer informatie over menu's en
berichten.
3 Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt en druk vervolgens op .
De printer keert terug in de werkstand Gereed.
4 Druk op .
5 Druk op totdat Netwerk/poorten verschijnt en druk vervolgens op .
6 Druk op totdat Serieel of Serieel [x] verschijnt en druk vervolgens op . ([x] is het nummer
van de seriële poort.)
7 Druk op totdat <Parameter> verschijnt en druk vervolgens op (waarbij <Parameter> de benodigde
parameter is als u een wijziging wilt doorvoeren).
8 Druk op totdat <Instelling> verschijnt en druk vervolgens op (waarbij <Instelling> de benodigde
instelling is als u een wijziging wilt doorvoeren).
Houd rekening met de volgende beperkingen:
De maximale ondersteunde baudsnelheid is 115.200.
Databits moet op 7 of 8 worden ingesteld.
Pariteit moet worden ingesteld op Even, Oneven of Geen.
Stopbits moet op 2 worden ingesteld.
De aanbevolen instelling voor het protocol is Xon/Xoff.
9 Druk op om de instelling te selecteren. De printer keert terug naar Serieel of Serieel [x].
10 Druk een pagina met menu-instellingen af en controleer of de seriële parameters correct zijn ingesteld.
Opmerking: Bewaar deze pagina, zodat u deze later kunt gebruiken.
a Druk op op het bedieningspaneel.
b Druk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
c Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt en druk vervolgens op .
d De seriële parameters zijn te vinden onder Standaard serieel (of Serieel optie X als een kaart voor een
seriële interface is geïnstalleerd).
Windows
12
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Een printerstuurprogramma installeren
Op de computer die is aangesloten op de printer, moet een printerstuurprogramma worden geïnstalleerd.
Opmerking: Gebruikers van Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) dienen de installatie-instructies in Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) gebruiken uit te voeren.
1 Plaats de cd met stuurprogramma's. De cd wordt automatisch gestart. Als de cd niet automatisch wordt gestart,
klikt u op Start
D:\Setup.exe
Hierbij is D de letter van het cd-romstation.
2 Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
3 Klik op Accept (Accepteren) nadat u de licentieovereenkomst voor de software hebt gelezen.
4 Selecteer Custom (Aangepast) en klik op Next (Volgende).
5 Selecteer Components (Componenten) en klik op Next (Volgende).
6 Selecteer Local (Lokaal) en klik op Next (Volgende).
7 Selecteer de printer uit de lijst en klik op Add Printer (Printer toevoegen).
8 Vouw het printeritem onder Selected Components (Geselecteerde onderdelen) uit.
9 Klik op PORT: <LPT1> en selecteer vervolgens de benodigde communicatiepoort (COM1 of COM2).
10 Klik op Finish (Voltooien) om de installatie van de printersoftware af te ronden.
Æ Uitvoeren en typt u het volgende in het dialoogvenster Uitvoeren:
Parameters instellen voor de communicatiepoort (COM)
Nadat het printerstuurprogramma is geïnstalleerd, moeten de seriële parameters worden ingesteld voor de communicatiepoort die is toegewezen aan het printerstuurprogramma.
De seriële parameters van de communicatiepoort moeten exact overeenkomen met de seriële parameters die op de printer zijn ingesteld.
1 Klik op Start Æ Instellingen Æ Configuratiescherm en dubbelklik op Systeem.
2 Klik in het tabblad Apparaatbeheer op + om de lijst van beschikbare poorten uit te vouwen.
3 Selecteer de communicatiepoort die wordt toegewezen aan de printer (COM1 of COM2).
4 Klik op Eigenschappen.
5 Stel op het tabblad Poortinstellingen de seriële parameters in op de waarden die u ook hebt ingesteld
op de printer.
De seriële parameters zijn te vinden onder het kopje Standaard serieel (of Serieel optie X) op de pagina Menu-instellingen die u eerder hebt afgedrukt.
6 Klik op OK en sluit alle vensters.
7 Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
a Klik op Start
b Selecteer de printer die zojuist is toegevoegd.
c Klik op Bestand
d Klik op Testpagina afdrukken. Wanneer de testpagina goed wordt afgedrukt, is de printerconfiguratie
voltooid.
Æ Instellingen Æ Printers en faxapparaten.
Æ Eigenschappen.
Windows
13
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren

Macintosh

Voor afdrukken via USB is Mac OS 9.x of een latere versie vereist. Als u lokaal wilt afdrukken op een printer die is aangesloten op een USB-poort, dient u een printersymbool op het bureaublad te maken (Mac OS 9) of een wachtrij te maken in Afdrukbeheer / Printerconfiguratie (Mac OS X).
Een wachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie (Macintosh OS X)
1 Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
a Plaats de cd met stuurprogramma's.
b Dubbelklik op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
c Klik in het welkomstscherm op Continue (Ga door) en klik nogmaals op Ga door nadat u het Leesmij-bestand
hebt gelezen.
d Lees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om akkoord te
gaan met de voorwaarden van de licentieovereenkomst.
e Kies een bestemming en klik op Continue (Ga door).
f Klik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer).
g Voer uw wachtwoord in en klik op OK. Alle benodigde software wordt op de computer geïnstalleerd.
h Klik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
2 Open Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's.
3 Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
4 Voer de volgende stappen uit:
Als de USB-printer wordt weergegeven in de printerlijst, kunt u Afdrukbeheer of Printerconfiguratie afsluiten.
Er is nu een wachtrij voor de printer gemaakt.
Als de USB-printer niet wordt weergegeven in de lijst met printers, controleert u of de USB-kabel goed is aangesloten en de printer is ingeschakeld. Wanneer de printer in de lijst wordt weergegeven, sluit u Afdrukbeheer of Printerconfiguratie af.
`
Een printersymbool op het bureaublad maken (Mac OS 9.x)
1 Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
a Plaats de cd met stuurprogramma's.
b Dubbelklik op Classic en vervolgens op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
c Kies de benodigde taal en klik vervolgens op Continue (Ga door).
d Lees het Leesmij-bestand door en klik op Continue (Ga door).
e Lees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om hiermee
akkoord te gaan.
Macintosh
14
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
f Klik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). Alle benodigde bestanden worden op de
computer geïnstalleerd.
g Klik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
2 Voer de volgende stappen uit:
Voor Mac OS 9.0: Open Apple LaserWriter.
Voor Mac OS 9.19.x: Open Programma's en klik vervolgens op Hulpprogramma's.
3 Dubbelklik op Desktop Printer Utility.
4 Selecteer Printer (USB) en klik vervolgens op OK.
5 Klik bij Selectie USB-printer op Wijzig.
Als de printer niet in de lijst Selectie USB-printer wordt weergegeven, controleert u of de USB-kabel goed is aangesloten en of de printer is ingeschakeld.
6 Selecteer de naam van de printer en klik op OK. De printer wordt weergegeven in het originele printervenster
(USB).
7 Klik in het gedeelte PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op Autoconfig. Controleer of het PPD-bestand
overeenkomt met de printer.
8 Klik op Maak aan en vervolgens op Bewaar.
9 Geef een printernaam op en klik op Bewaar. De printer is nu opgeslagen als bureaubladprinter.

UNIX/Linux

Veel UNIX- en Linux-platforms, zoals Sun Solaris en Red Hat, ondersteunen lokaal afdrukken.
De softwarepakketten voor Sun Solaris en Linux zijn beschikbaar op de cd met stuurprogramma's en op de website van Lexmark op www.lexmark.com. De Gebruikershandleiding voor UNIX/Linux in elk pakket bevat gedetailleerde instructies voor de installatie en het gebruik van printers van Lexmark in UNIX- en Linux-omgevingen.
Alle pakketten met printerstuurprogramma's ondersteunen lokaal afdrukken via een parallelle aansluiting. Het pakket voor Sun Solaris ondersteunt bovendien USB-aansluitingen met Sun Ray-apparaten en Sun-werkstations.
Op de website van Lexmark (www.lexmark.com) vindt u een compleet overzicht van ondersteunde UNIX- en Linux- platforms.
UNIX/Linux
15
3

Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk

Pagina met netwerkinstellingen afdrukken

Als de printer is aangesloten op een netwerk, kunt u de netwerkaansluiting controleren door een pagina met netwerkinstellingen af te drukken. Deze pagina bevat ook informatie die van belang is bij het configureren van het afdrukken in een netwerk.
1 Controleer of de printer is ingeschakeld.
2 Druk op op het bedieningspaneel.
3 Druk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
4 Druk op totdat Pag. Netwerkinstell. verschijnt en druk vervolgens op .
Opmerking: Als een optionele interne MarkNet™ printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd, verschijnt
Ntwrk 1 afdrukken op het display.
5 Controleer het eerste gedeelte van de pagina met netwerkinstellingen om te zien of bij Status wordt aangegeven
dat de printer is aangesloten.
Als bij Status wordt aangegeven dat de printer niet is aangesloten, is het mogelijk dat het LAN-aansluitpunt niet actief is of dat de netwerkkabel niet goed functioneert. Vraag de systeembeheerder om dit probleem op te lossen en druk daarna de pagina met netwerkinstellingen opnieuw af om te zien of de status is gewijzigd.

IP-adres toewijzen aan de printer

Als het netwerk gebruikmaakt van DHCP, wordt automatisch een IP-adres toegewezen nadat de netwerkkabel op de printer is aangesloten.
1 Zoek in dat geval het adres in het gedeelte "TCP/IP" van de pagina met netwerkinstellingen die u hebt afgedrukt in
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken.
2 Ga naar IP-instellingen controleren en begin met stap 2.
Als in het netwerk geen gebruik wordt gemaakt van DHCP, wijst u handmatig een IP-adres toe aan de printer. Met het bedieningspaneel kunt u dit op eenvoudige wijze doen:
1 Druk op op het bedieningspaneel.
2 Druk op totdat Netwerk/poorten verschijnt en druk vervolgens op .
3 Druk op totdat TCP/IP verschijnt en druk vervolgens op .
Standaardnetwerk verschijnt als de printer een netwerkpoort op de systeemkaart bevat. Als een optionele interne MarkNet printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd in de sleuf voor optionele kaarten, verschijnt Netwerkoptie 1.
4 Druk op totdat Adres verschijnt en druk vervolgens op .
5 Voer het IP-adres in met behulp van de pijltjestoetsen. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
6 Druk op totdat Netmasker verschijnt en druk vervolgens op .
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
16
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
7 Voer het IP-adres in met behulp van de pijltjestoetsen. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
8 Druk op totdat Gateway verschijnt en druk vervolgens op .
9 Voer de IP-gateway in met behulp van de pijltjestoetsen. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
10 Druk op totdat de printer terugkeert in de werkstand Gereed.

IP-instellingen controleren

1 Druk opnieuw een pagina met netwerkinstellingen af. Zoek het kopje “TCP/IP” en controleer of bij IP-adres,
Netmasker en Gateway de correcte waarden worden weergegeven. Zie Pagina met netwerkinstellingen afdrukken op pagina 16 voor ondersteuning.
2 Stuur een ping-opdracht naar de printer en controleer of deze reageert. Typ in het opdrachtvenster op een
netwerkcomputer “ping” gevolgd door het nieuwe IP-adres van de printer (bijvoorbeeld 192.168.0.11):
Opmerking: Klik op een Windows-computer op Start
(of Bureau-accessoires Æ Opdrachtprompt als u Windows 2000 gebruikt).
Als de printer actief is in het netwerk, ontvangt u een antwoord.
Nadat u de TCP/IP-instellingen hebt toegewezen en gecontroleerd, installeert u de printer op iedere netwerkcomputer.
Æ Programma's Æ Opdrachtprompt

Windows

In een Windows-omgeving kunt u netwerkprinters configureren voor rechtstreeks afdrukken of voor gedeeld gebruik. Voor beide manieren van afdrukken via een netwerk is het vereist dat u een printerstuurprogramma installeert en een printerpoort maakt in het netwerk.

Ondersteunde printerstuurprogramma's

Systeemstuurprogramma van Windows
Speciaal printerstuurprogramma van Lexmark
Systeemstuurprogramma's zijn ingebouwd in de Windows-besturingssystemen. De speciale stuurprogramma's staan op de cd met stuurprogramma's.
De nieuwste versies van de systeemstuurprogramma's en de speciale stuurprogramma's zijn te vinden op de website van Lexmark op www.lexmark.com.

Ondersteunde printerpoorten

Microsoft standaard TCP/IP-poort—Windows 2000, Windows XP en Windows Server 2003
LPR—Windows NT 4.0
Lexmark verbeterde TCP/IP-netwerkpoort—Windows 98/Me, Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP en
Windows Server 2003
Voor de elementaire printerfuncties kunt u een systeemstuurprogramma installeren en een systeempoort gebruiken, zoals een LPR-poort of een standaard TCP/IP-poort. Met het systeemstuurprogramma hebt u de beschikking over een consistente gebruikersinterface die kan worden gebruikt voor alle printers in het netwerk. Wanneer u een speciaal printerstuurprogramma gebruikt in combinatie met een speciale netwerkpoort, beschikt u over extra functionaliteit, zoals statusmeldingen van de printer.
IP-instellingen controleren
17
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
Configureer de netwerkprinter aan de hand van de stappen die van toepassing zijn op de printerconfiguratie en het besturingsprogramma dat u gebruikt:
Ga naar
Printerconfiguratie Besturingssysteem
Rechtstreeks
• De printer is rechtstreeks op het netwerk aangesloten via een netwerkkabel (bijv. Ethernet).
• De printerstuurprogramma's worden op elke netwerkcomputer geïnstalleerd.
Gedeeld
• De printer wordt via een lokale kabel (bijvoorbeeld Ethernet) aangesloten op een van de computers in het netwerk.
• De printerstuurprogramma's worden geïnstalleerd op de computer die is aangesloten op de printer.
• Tijdens de installatie van de stuurprogramma's wordt de computer ingesteld op “delen”, zodat andere computers in het netwerk hun afdruktaken via deze computer kunnen leiden.
Windows 98 SE, Windows NT 4.0, Windows Me, Windows 2000 en Windows XP of Windows Server 2003
Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003
pagina
18
19
Rechtstreeks afdrukken onder Windows 98 SE/Me, Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003
U installeert als volgt een aangepast printerstuurprogramma en een speciale netwerkpoort:
Printer
Clients
1 Start de cd met stuurprogramma's.
2 Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
3 Klik op Agree (Accepteren) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst.
4 Selecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
5 Selecteer Network Attach (Aansluiten op netwerk) en klik op Next (Volgende).
6 Selecteer het printermodel in de lijst en klik op Next (Volgende).
7 Selecteer de printerpoort in de lijst en klik op Finish (Voltooien) om de installatie te voltooien.
Als de printerpoort niet in de lijst staat:
a Klik op Add Port (Poort toevoegen).
b Selecteer Lexmark Enhanced TCP/IP Port (Lexmark verbeterde TCP/IP-netwerkpoort), en voer de
informatie in die nodig is voor het maken van de poort.
c Geef een poortnaam op.
Dit kan elke willekeurige naam zijn waarmee u de printer associeert, bijvoorbeeld Kleur1-lab4. Nadat de poort is gemaakt, verschijnt deze naam in de lijst van beschikbare poorten.
Windows
18
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
d Geef het IP-adres op in het tekstvak.
Opmerking: Als u het IP-adres niet weet, drukt u een pagina met netwerkinstellingen af en kijkt u in het gedeelte
TCP/IP. Raadpleeg Pagina met netwerkinstellingen afdrukken en IP-instellingen controleren voor meer informatie.
8 Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Gedeeld afdrukken met Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003
Opmerking: Installeer de printersoftware alvorens de USB-kabel aan te sluiten.
Sluit de printer aan op een computer met Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003 (die fungeert als server) en voer deze stappen uit om uw netwerkprinter te configureren voor gedeeld afdrukken:
Server
Printer
Clients
1 Aangepast printerstuurprogramma installeren
a Start de cd met stuurprogramma's.
b Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
c Klik op Agree (Accepteren) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst.
d Selecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
De optie Suggested (Aanbevolen) is de standaardinstallatie voor lokaal en netwerkgebruik. Als u hulpprogramma's wilt installeren, instellingen wilt wijzigen of stuurprogramma's wilt aanpassen, selecteert u
Custom (Aangepast) en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
e Selecteer Local Attach (Lokaal aangesloten) en klik op Finish (Voltooien).
Volg de instructies op het scherm. Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
f Sluit de installatietoepassing van de cd met stuurprogramma's af.
g Sluit de USB-kabel aan en schakel de printer in.
Het plug-en-play-scherm wordt weergegeven en er wordt een printerobject gemaakt in de map Printers en faxapparaten van de computer. De printer wordt gedeeld in stap 2: “Printer delen in het netwerk”.
h Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
2 Printer delen in het netwerk
a Klik op Start Æ Instellingen Æ Printers en faxapparaten.
b Selecteer de printer die zojuist is toegevoegd.
c Klik op Bestand
d Schakel het selectievakje Gedeeld als in en typ een naam in het tekstvak.
Æ Delen.
Windows
19
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
e Selecteer in het gedeelte Alternatieve stuurprogramma's de besturingssystemen van alle netwerkclients die
naar deze printer gaan afdrukken.
f Klik op OK.
Opmerking: Als er bestanden ontbreken, wordt u mogelijk gevraagd om de cd met het besturingssysteem van de
server te plaatsen.
g Controleer op de volgende wijze of de printer correct is gedeeld.
Het printerpictogram in de map Printers en faxapparaten wordt nu aangegeven als 'gedeeld'. Dit wordt in
Windows NT 4.0 bijvoorbeeld weergegeven met een handje onder het pictogram.
Ga naar Netwerkomgeving. Zoek de hostnaam van de server en zoek de gedeelde naam die aan de printer is toegewezen.
Printerstuurprogramma's (of een subset) installeren op netwerkclients
Point-and-print-methode gebruiken
Opmerking: Deze methode is meestal het minst belastend voor de systeembronnen. De server handelt alle
stuurprogrammawijzigingen en de verwerking van de afdruktaken af. Zo kunnen netwerkclients veel sneller terugkeren naar de toepassingen.
Bij deze methode wordt een gedeelte van de stuurprogramma's van de server naar de client gekopieerd. Dit bevat precies genoeg informatie voor het versturen van een afdruktaak naar de printer.
1 Dubbelklik op het Windows-bureaublad van de clientcomputer op Netwerkomgeving.
2 Zoek de hostnaam van de server en dubbelklik daarop.
3 Klik met de rechtermuisknop op de naam van de gedeelde printer en klik op Installeren.
Wacht tot de stuurprogramma-informatie van de server naar de client is gekopieerd en een nieuw printerpictogram is toegevoegd aan de map Printers. Dit kan enkele minuten duren. Hoe lang dit duurt, hangt af van het netwerkverkeer en andere factoren.
4 Sluit Netwerkomgeving.
5 Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Peer-to-peer-methode gebruiken
Met deze methode wordt op elke clientcomputer het volledige stuurprogramma geïnstalleerd. De netwerkclients behouden de controle over wijzigingen in het stuurprogramma. De clientcomputer handelt het verwerken van de afdruktaken af.
1 Klik op Start Æ Instellingen Æ Printers en faxapparaten.
2 Klik op Printer toevoegen om de gelijknamige wizard te starten.
3 Klik op Vol ge nd e.
4 Klik op Netwerkprinter en klik op Volge nde.
5 Typ de printernaam of URL (als de printer zich op het internet of op een intranet bevindt) en klik op Vo lg en de .
Als de printernaam of URL onbekend is, laat u het tekstvak leeg en klikt u op Vo lg ende.
Windows
20
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
6 Selecteer de netwerkprinter in de lijst met gedeelde printers. Als de printer niet in de lijst staat, geeft u het pad
naar de printer op.
Het pad zou ongeveer als volgt moeten zijn:
\\<serverhostnaam>\<naam gedeelde printer>
Opmerking: Als dit een nieuwe printer is, wordt u mogelijk gevraagd een printerstuurprogramma te installeren. Als
er geen systeemstuurprogramma beschikbaar is, geeft u het pad naar beschikbare stuurprogramma's op.
De naam van de hostserver is de naam van de server die als host in het netwerk optreedt. De naam van de gedeelde printer is de naam die tijdens de installatie op de server is toegekend.
7 Klik op OK.
8 Geef aan of u deze printer als standaardprinter voor de client wilt instellen en klik vervolgens op Voltooien.
9 Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.

Drag‘N’Print configureren

Opmerking: Ondersteuning voor Drag’N’Print™ is niet voor alle printers beschikbaar.
Start de cd met stuurprogramma's, klik op View Documentation (Documentatie weergeven) en klik op Software and utilities (Software en hulpprogramma's) voor gedetailleerde configuratie-instructies.

Macintosh

Opmerking: Een PPD-bestand (PostScript-printerbeschrijvingsbestand) geeft UNIX- of Macintosh-computers
gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van de printer.
Als Macintosh-gebruikers willen afdrukken op een netwerkprinter, moeten zij een speciaal PPD-bestand installeren en een bureaubladprinter maken op de computer (Mac OS 9.x), of een afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer (Mac OS X).

Mac OS X

Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren
1 Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
a Plaats de cd met stuurprogramma's.
b Dubbelklik op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
c Klik in het welkomstscherm op Continue (Ga door) en klik nogmaals op Ga door nadat u het Leesmij-bestand
hebt gelezen.
d Lees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om akkoord te
gaan met de voorwaarden van de licentieovereenkomst.
e Kies een bestemming en klik op Continue (Ga door).
f Klik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer).
Macintosh
21
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
g Voer uw wachtwoord in en klik op OK. Alle benodigde software wordt op de computer geïnstalleerd.
h Klik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Stap 2: Afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie
Afdrukken via AppleTalk gebruiken
Voer de volgende stappen uit om een afdrukwachtrij te maken met behulp van Afdrukken via AppleTalk.
1 Open Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's.
2 Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
3 Kies Voeg printer toe in het menu Printers.
4 Kies AppleTalk in het pop-upmenu.
Opmerking: Zoek op de pagina met netwerkinstellingen onder het kopje AppleTalk op welke zone of printer moet
worden geselecteerd.
5 Selecteer de AppleTalk-zone in de lijst.
6 Selecteer de nieuwe printer in de lijst en klik op Voe g t o e.
7 Printerinstallatie controleren:
a Open Finder, klik op Programma's en vervolgens op Teksteditor.
b Kies de optie Print in het menu Archief.
c Kies Overzicht in het pop-upmenu Aantal en pagina's.
Opmerking: Als u niet weet welke printer u moet selecteren, zoekt u op de pagina met netwerkinstellingen onder
het kopje AppleTalk naar de standaardnaam van de printer.
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht het juiste bestand is voor de printer, is de installatie voltooid.
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht niet het juiste bestand is voor de printer, verwijdert u de printer uit de lijst in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie en herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Afdrukken via IP gebruiken
Voer de volgende stappen uit om een afdrukwachtrij te maken met behulp van Afdrukken via IP. Raadpleeg Stap 2: Afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie voor informatie over het maken van een AppleTalk-
afdrukwachtrij.
1 Open Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's.
2 Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
3 Kies Voeg printer toe in het menu Printers.
4 Kies Afdrukken via IP in het pop-upmenu.
5 Typ in het vak Printeradres het IP-adres of de DNS-naam van de printer.
6 Kies Lexmark in het pop-upmenu Printermodel.
7 Selecteer de nieuwe printer in de lijst en klik op Voe g t o e.
8 Printerinstallatie controleren:
a Open Finder, klik op Programma's en vervolgens op Teksteditor.
b Kies de optie Print in het menu Archief.
Macintosh
22
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
c Kies Overzicht in het pop-upmenu Aantal en pagina's.
d Voer de volgende stappen uit:
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht het juiste bestand is voor de
printer, is de installatie voltooid.
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht niet het juiste bestand is voor de printer, verwijdert u de printer uit de lijst in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie en herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Mac OS 9.x
Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren
1 Plaats de cd met stuurprogramma's.
a Dubbelklik op Classic en vervolgens op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
b Kies de benodigde taal en klik vervolgens op Continue (Ga door).
c Lees het Leesmij-bestand door en klik op Continue (Ga door).
d Lees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om hiermee
akkoord te gaan.
e Klik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). Alle benodigde bestanden worden op de
computer geïnstalleerd.
f Klik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
Stap 2: Bureaubladprinter maken
1 Selecteer in de Kiezer het stuurprogramma voor de LaserWriter 8.
2 Als u een netwerk met routers hebt, selecteert u de standaardzone in de lijst. Voor het selecteren van de zone
zoekt u in de pagina met netwerkinstellingen onder AppleTalk naar Zone.
3 Selecteer de nieuwe printer.
4 Voor het selecteren van de printer zoekt u op de pagina met netwerkinstellingen onder het kopje AppleTalk naar
de standaardnaam van de printer.
5 Klik op Maak aan.
6 Controleer of er in de Kiezer naast de printernaam een pictogram verschijnt.
7 Sluit het venster Kiezer.
8 Controleer de printerinstallatie.
a Klik op het pictogram van de bureaubladprinter dat zojuist is toegevoegd.
b Kies Afdrukken
Als in het gedeelte van het menu over het PPD-bestand (PostScript Printer Description) het juiste bestand
voor de printer wordt weergegeven, is de printerinstallatie voltooid.
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het gedeelte PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD)
van het menu niet overeenkomt met uw printer, herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Æ Wijzig configuratie.
Macintosh
23
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk

UNIX/Linux

De printer ondersteunt vele UNIX- en Linux-platforms, zoals Sun Solaris en Red Hat. Bezoek de website van Lexmark op
www.lexmark.com voor een volledige lijst met ondersteunde UNIX- en Linux-platforms.
Opmerking: De softwarepakketten voor Sun Solaris en Linux zijn beschikbaar op de cd met stuurprogramma's en
op de website van Lexmark op www.lexmark.com.
Lexmark levert een pakket met printerstuurprogramma's voor elk ondersteund UNIX- en Linux-platform. Elk pakket bevat tevens een Gebruikershandleiding met gedetailleerde instructies voor de installatie en het gebruik van Lexmark printers in UNIX- en Linux-omgevingen.
U kunt deze pakketten downloaden via de website van Lexmark. U kunt het pakket met de benodigde stuurprogramma's ook vinden op de cd met stuurprogramma's.

NetWare

De printer ondersteunt Novell Distributed Print Services (NDPS/iPrint). De meest recente informatie over het installeren van een netwerkprinter in een NetWare-omgeving vindt u op de cd met stuurprogramma's. Klik op View Documentation (Documentatie weergeven).
UNIX/Linux
24
4

Afdrukken

Dit hoofdstuk bevat afdruktips en aanwijzingen voor het afdrukken van bepaalde lijsten met printergegevens, het annuleren van afdruktaken en het afdrukken van tekst en afbeeldingen in het zwart.

Tips voor succesvol afdrukken

Tips voor het bewaren van afdrukmateriaal

Bewaar het afdrukmateriaal zorgvuldig. Raadpleeg Afdrukmateriaal bewaren voor meer informatie.

Voorkomen van papierstoringen

U kunt de meeste storingen voorkomen door het geschikte papier of speciaal afdrukmateriaal (transparanten, etiketten en karton) te kiezen en de laden op de juiste manier te vullen. Zie De standaardlade vullen en De optionele lade voor 500 vel vullen voor instructies biij het vullen van de standaardlade en de optionele lade voor 500 vel.
Raadpleeg in geval van storingen Storingen verhelpen voor meer informatie. Zie Tips voor het voorkomen van
papierstoringen voor tips om storingen te voorkomen.
Opmerking: We raden u aan papier of speciaal afdrukmateriaal in kleine hoeveelheden uit te proberen voordat u
grote hoeveelheden aanschaft.

Afdruktaak naar de printer sturen

Het printerstuurprogramma is een stukje software dat zorgt voor de communicatie tussen de computer en de printer. Als u in een toepassing de optie Afdrukken kiest, wordt een venster van het printerstuurprogramma geopend. Selecteer de geschikte instellingen voor de specifieke afdruktaak die u naar de printer wilt sturen. Afdrukinstellingen die in het printerstuurprogramma worden geselecteerd, schakelen de vanaf het printerbedieningspaneel ingestelde standaardinstellingen uit.
Klik op Eigenschappen of Instellingen in het venster Afdrukken om alle beschikbare printerinstellingen te zien die u kunt wijzigen Als u niet vertrouwd bent met een functie in het venster van het printerstuurprogramma, opent u de on line Help voor meer informatie.
Gebruik de speciale printerstuurprogramma’s van Lexmark, zodat alle printerfuncties worden ondersteund. De nieuwste versies en de volledige beschrijving van de pakketten met stuurprogramma’s en de bijbehorende ondersteuning van Lexmark kunt u vinden op de website van Lexmark. U kunt ook de systeemstuurprogramma’s gebruiken die in het besturingssysteem zijn ingebouwd. Raadpleeg de Installatiekaart voor meer informatie over de keuze en installatie van de stuurprogramma’s.

Afdrukken vanuit een typische Windows-toepassing

1 Open het bestand dat nodig is voor afdrukken.
2 Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing Bestand Æ Afdrukken.
Afdrukken
25
Afdrukken
3 Klik op Eigenschappen. (Als er geen knop Eigenschappen is, klikt u op Instellingen, en vervolgens op
Eigenschappen.)
Controleer of in het dialoogvenster de juiste printer is geselecteerd. Wijzig eventueel de printerinstellingen (het aantal af te drukken pagina's of het aantal exemplaren).
4 Klik op OK of Afdrukken om de afdruktaak naar de geselecteerde printer te sturen.

Afdrukken vanuit een typische Macintosh-toepassing

1 Open het bestand dat nodig is voor afdrukken.
2 Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing Archief Æ Druk af.
3 In het venstermenu Aantal en pagina's of het venstermenu Algemeen selecteert u de optie voor het doorsturen
van afdruktaken.
a Als u Mac OS 9 gebruikt en het doorsturen van afdruktaken geen optie in het pop-upmenu is, selecteert u
Plugin-voorkeuren
b Kijk vervolgens onder de kop Afdruktijdstipfilters, en selecteer de optie voor het doorsturen van
afdruktaken.
c Selecteer de optie voor het doorsturen van afdruktaken in het venstermenu.
4 Klik op OK of Druk af om de afdruktaak naar de geselecteerde printer te sturen.
Æ Afdruktijdstipfilters.

Beveiligde taken afdrukken of verwijderen

Als een u een taak naar de printer hebt verzonden, voert u een PIN-code (persoonlijk identificatienummer) in via het stuurprogramma. De PIN-code moet uit vier cijfers van 0 tot en met 9 bestaan. De afdruktaak wordt vervolgens in het printergeheugen opgeslagen totdat u dezelfde viercijferige PIN-code invoert via het bedieningspaneel en aangeeft of u de taak wilt afdrukken of verwijderen. Zo weet u zeker dat de afdruktaak niet wordt uitgevoerd voordat u zelf bij de printer bent gearriveerd om de afgedrukte exemplaren op te halen. Geen enkele andere gebruiker van de printer kan de taak uitvoeren.
Dit werkt uitsluitend met de speciale stuurprogramma’s van Lexmark op de cd met stuurprogramma’s die bij de printer is geleverd.
1 Selecteer in de tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing Bestand Æ Afdrukken.
2 Klik op Eigenschappen. (Als er geen knop Eigenschappen is, klikt u op Instellingen, en vervolgens op
Eigenschappen.)
3 Klik op Help en zoek het onderdeel over beveiligde afdruktaken en afdruktaken in wacht. Volg de instructies voor
het afdrukken van een beveiligde taak.
Ga naar de printer om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en volg deze stappen, of zie Toegang tot taken
in de wachtstand via het bedieningspaneel voor meer informatie.
4 Druk bij Gereed op totdat Wachttaken verschijnt en druk vervolgens op .
5 Druk op totdat gebruikersnaam wordt weergegeven. Gebruikersnaam is hier de naam van de gebruiker
en de naam die is opgegeven toen de taak naar de printer werd verzonden. Gebruikersnaam is eigenlijk een map, aangezien de subselecties afdruktaken bevatten.
6 Druk op .
7 Druk nogmaals op nu Beveiligde taken wordt weergegeven op de eerste regel van het display.
De prompt Voer PIN in wordt weergegeven.
8 Zie Persoonlijk identificatienummer invoeren (PIN) als volgt. Ga verder met stap 1 op pagina 27 om de
beveiligde taak af te drukken.
Beveiligde taken afdrukken of verwijderen
26
Afdrukken

Persoonlijk identificatienummer invoeren (PIN)

Wanneer een beveiligde taak wordt geselecteerd, wordt de volgende prompt weergegeven:
Enter PIN
____
0
1 Gebruik de pijltjestoetsen op het bedieningspaneel om de getallen van de
viercijferige PIN-code in te voeren die aan de beveiligde taak is gekoppeld.
a Ga naar het eerste van de vier velden en druk op of op om zo naar het eerste cijfer van de
weergegeven PIN-code te gaan. Vervolgens drukt u op . Het cijfer verandert in een sterretje. Het volgende veld aan de rechterkant wordt het huidige veld.
Enter PIN
___
0
*
Geef het tweede cijfer op van de PIN-code door op of op te drukken om zo naar het juiste cijfer te
b
gaan en druk op . Geef op deze manier ook het derde en het vierde cijfer op van de PIN-code.
Wanneer er op wordt gedrukt, verschijnt er iedere keer een sterretje zodat niemand de code kan lezen.
Enter PIN
****
c Als u een fout hebt gemaakt, drukt u op om terug te gaan naar het veld met het onjuiste cijfer en de PIN-
code opnieuw in te voeren.
Zodra de PIN-code is ingevoerd, wordt het bericht Ongeldige PIN-code weergegeven als de pincode ongeldig is. Als dit bericht wordt weergegeven, drukt u op totdat Probeer het opnieuw of Annuleren wordt weergegeven. Druk vervolgens op .
2 Wanneer de volledige, juiste PIN-code wordt ingevoerd, drukt u op . Er wordt een complete lijst weergegeven
met beveiligde taken die met de opgegeven PIN-code zijn beveiligd. Alle beveiligde taken afdrukken wordt ook in de lijst weergegeven als er meer dan een taak is.
3 Druk op totdat wordt weergegeven naast de taak die u wilt afdrukken of druk op totdat Alle
beveiligde taken afdrukken of Alle beveiligde taken verwijderen wordt weergegeven en druk
vervolgens op .
4 Druk op totdat wordt weergegeven naast 1 exemplaar afdrukken, Exemplaren afdrukken,
Verwijderen of Alle beveiligde taken verwijderen, afhankelijk van wat u met de afdruktaak wilt doen.
Druk vervolgens op . Afhankelijk van wat u uit deze lijst hebt gekozen, gebeurt het volgende:
1 exemplaar afdrukken: er wordt één exemplaar afgedrukt.
Exemplaren afdrukken: er wordt een tweede menu weergegeven. Druk op of om naar het
gewenste aantal exemplaren te bladeren en druk vervolgens op .
Verwijderen: alleen de geselecteerde taak wordt verwijderd.
Alle beveiligde taken verwijderen: alle wachttaken die aan de gebruikersnaam zijn gekoppeld worden
verwijderd.
Opmerking: Wanneer een of meer taken worden afgedrukt, wordt de taak/worden de taken verwijderd uit het
printergeheugen.
Raadpleeg Afdruk- en wachttaken voor meer informatie over beveiligde (vertrouwelijke) taken en afdruk- en wachttaken.
Beveiligde taken afdrukken of verwijderen
27
Afdrukken

Afdruktaak annuleren

U kunt een afdruktaak op verschillende manieren annuleren.

Annuleren via het bedieningspaneel van de printer

Als de taak wordt geformatteerd of al wordt afgedrukt en Taak annuleren wordt weergegeven op de eerste regel van het beeldscherm:
1 Druk op .
Er wordt nu een lijst van afdruktaken weergegeven.
2 Druk op totdat verschijnt naast de taak die u wilt annuleren en druk vervolgens op .
Het bericht <bestandsnaam> annuleren wordt weergegeven.
Opmerking: Zodra een afdruktaak wordt verzonden, drukt u op om op gemakkelijke wijze de taak te
annuleren. Het scherm Gestopt wordt weergegeven. Druk op totdat Taak annuleren verschijnt. Vervolgens drukt u op .

Afdruktaken annuleren via een Windows-computer

Taak annuleren via de taakbalk
Als u een taak naar de printer verstuurt, wordt er een klein printerpictogram weergegeven in de rechterhoek van de taakbalk.
1 Dubbelklik op dit pictogram.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
2 Selecteer de taak die u wilt annuleren..
3 Druk op de toets Delete op het toetsenbord.
Taak annuleren via het bureaublad
1 Minimaliseer alle programma's, zodat het bureaublad wordt weergegeven.
2 Dubbelklik op Deze computer.
3 Dubbelklik op het pictogram Printers.
Er wordt nu een lijst van beschikbare printers weergegeven.
4 Dubbelklik op de printer die u hebt geselecteerd bij het versturen van de taak.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
5 Selecteer de taak die u wilt annuleren..
6 Druk op de toets Delete op het toetsenbord.
Afdruktaak annuleren
28
Afdrukken

Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS 9.x

Als u een afdruktaak naar de printer verstuurt, wordt op het bureaublad een pictogram weergegeven dat de geselecteerde printer aangeeft.
1 Dubbelklik op dit pictogram op het bureaublad.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
2 Selecteer de afdruktaak die u wilt annuleren.
3 Druk op de knop met de prullenbak

Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS X

1 Open Programma's Æ Hulpprogramma's, en dubbelklik vervolgens op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
2 Dubbelklik op de printer waar de afdruktaak naartoe is verzonden
3 Selecteer in het printervenster de afdruktaak die u wilt annuleren.
4 Druk op Verwijder.

Pagina met menu-instellingen afdrukken

De pagina met menu-instellingen bevat de huidige instellingen (standaardinstellingen van de gebruiker) voor de menu’s, een lijst met de geïnstalleerde opties en het beschikbare printergeheugen. Met behulp van deze pagina kunt u controleren of alle printeropties juist zijn geïnstalleerd en de printerinstellingen correct zijn.
Raadpleeg Informatie over het bedieningspaneel voor informatie over het display en de knoppen van het bedieningspaneel.
1 Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed verschijnt.
2 Druk kort op .
3 Druk op tot Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
4 Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt en druk vervolgens op .
5 Het bericht Menu-instellingen worden afgedrukt wordt weergegeven terwijl de pagina wordt afgedrukt.
De printer keert terug in de werkstand Gereed nadat de pagina met menu-instellingen is afgedrukt.
Als er een ander bericht wordt weergegeven wanneer deze pagina wordt afgedrukt, raadpleegt u de Handleiding menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie.

Directorylijst afdrukken

Een directorylijst is een overzicht van alle bronnen die zijn opgeslagen in het flashgeheugen of op de vaste schijf.
Directorylijst afdrukken:
1 Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt.
2 Druk kort op .
3 Druk op totdat Instellingen verschijnt en druk vervolgens op .
4 Druk op tot Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
Pagina met menu-instellingen afdrukken
29
Afdrukken
5 Druk op totdat Directory afdrukken verschijnt en druk vervolgens op .
Het bericht Directorylijst wordt afgedrukt wordt weergegeven op het display totdat de pagina is afgedrukt. De printer keert terug in de werkstand Gereed nadat de directory is afgedrukt.

Voorbeeldlettertypen afdrukken

Voorbeelden van alle beschikbare lettertypen voor de printer afdrukken:
1 Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt.
2 Druk kort op .
3 Druk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
4 Druk op totdat Lettertypen afdr verschijnt en druk vervolgens op .
5 Druk op totdat òf PCL-lettertypen òf PostScript-lettertypen het huidige item, afhankelijk van
de benodigde lettertypelijst. Het is het huidige item wanneer de voor het item wordt weergegeven.
Selecteer PCL-lettertypen om de lijst met voor de PCL-emulator beschikbare lettertypen af te drukken.
Selecteer PS-lettertypen om de lijst met voor de PostScript3-emulator beschikbare lettertypen af te
drukken.
6 Wanneer het benodigde item wordt geselecteerd, drukt u op .
Het bericht PCL-lettertypen afdr of PS-lettertypen afdr wordt weergegeven terwijl de pagina's worden afgedrukt afhankelijk van welke werd geselecteerd. De printer keert terug naar het bericht Gereed nadat de pagina's met voorbeelden van lettertypen zijn afgedrukt.
Als er een ander bericht wordt weergegeven wanneer deze pagina wordt afgedrukt, raadpleegt u de Handleiding menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie.

Testpagina’s voor de afdrukkwaliteit afdrukken

U kunt testpagina’s afdrukken om problemen met de afdrukkwaliteit op te sporen.
1 Zet de printer uit.
2 Houd en ingedrukt terwijl u de printer aanzet.
3 Laat de knoppen los zodra de klok verschijnt.
Op de eerste regel van het display verschijnt het MENU CONFIG.
4 Druk op tot Testpags afdr. verschijnt en druk vervolgens op .
De pagina’s worden opgemaakt. Het bericht Testpagina's worden afgedrukt verschijnt en vervolgens worden de pagina's afgedrukt. Het bericht blijft zichtbaar op het display tot alle pagina’s zijn afgedrukt.
Er zijn verschillende testpagina’s voor de afdrukkwaliteit. De eerste pagina, die alleen wordt afgedrukt in het Engels, bevat een combinatie van tekst en afbeeldingen. De informatie bestaat uit de waarden van de instellingen van het menu Kwaliteit in Instellingen, en informatie over de configuratie van de printer- en tonercartridge. De overige pagina's bevatten alleen afbeeldingen.
Nadat u de testpagina's voor de afdrukkwaliteit hebt afgedrukt, kunt u het MENU CONFIG verlaten.
5 Druk op totdat Config afsluiten verschijnt en druk vervolgens op .
6 Het bericht Printer wordt opnieuw ingesteld en de klok worden weergegeven en de printer keert terug naar
Gereed.
Voorbeeldlettertypen afdrukken
30
Afdrukken

Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken

Als u van plan bent om voor een langere periode alleen af te drukken met zwarte toner, voert u de volgende procedure De printer configureren voor het afdrukken in alleen zwart en Kleursupplies verwijderen uit. Hierdoor blijven de overeenkomstige tonercartridges (cyaan, magenta en geel) en fotoconductoreenheden buitensporige slijtage bespaard.
Opmerking: Bewaar de fotoconductoreenheden op een schone, koele, donkere droge plaats waar ze niet worden
aangeraakt of bekrast. Bewaar de tonercartridges samen met de fotoconductoreenheden. Houd de fotoconductoreenheden en de tonercartridges bij de hand voor direct gebruik.

De printer configureren voor het afdrukken in alleen zwart

Voer de volgende instructies uit als u alleen met zwart wilt afdrukken voordat u alle kleursupplies uit de printer verwijdert.
1 Zet de printer uit.
2 Houd en ingedrukt terwijl u de printer aanzet.
3 Laat de knoppen los zodra de klok verschijnt.
Op de eerste regel van het display verschijnt het MENU CONFIG.
4 Druk op totdat Modus Alleen zwart verschijnt en druk vervolgens op .
5 Druk op totdat Aan verschijnt en druk vervolgens op .
Het bericht Selectie verzenden verschijnt.
6 Druk op totdat menu Config afsluiten wordt weergegeven en druk vervolgens op .
Printer wordt opnieuw ingesteld wordt kort weergegeven, gevolgd door een klok. Alle kleursupplies verwijderen wordt vervolgens weergegeven, waarna u als volgt Kleursupplies verwijderen uitvoert.
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken
31
Afdrukken

Kleursupplies verwijderen

Waarschuwing: Raak de glimmende fotoconductortrommel op de fotoconductoreenheid niet aan.
1 Pak de handgreep beet.
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken
32
Afdrukken
2 Open de bovenste voorklep volledig. Pak de handgreep aan de binnenklep vast en trek eraan om zowel de
binnen- als de onderklep te openen. Laat de achterklep voorzichtig zakken. Nu zijn de fotoconductoreenheden zichtbaar.
3 Pak de knop aan de rechterzijde van de fotoconductoreenheid, beweeg de knop naar boven om de
fotoconductoreenheid los te maken en til vervolgens de fotoconductoreenheid op aan de hendel.
De illustratie links geeft in detail weer hoe u een eenheid verwijdert, maar zoals de illustratie rechts weergeeft, dient u alle drie de kleureneenheden van de fotoconductor te verwijderen.
Hendel
4 Gebruik het verpakkingsmateriaal (bestaande uit een afdekvel en een zak waarin nieuwe fotoconductoreenheden
zijn verpakt) om ze af te dekken. Als u deze items uit de originele verpakking niet hebt bewaard, kunt u elke eenheid in een vel papier wikkelen en het papier vastmaken met plakband. Zorg er in dat geval echter voor dat er geen plakband op de glimmende fotoconductortrommel zit.
1 2
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken
33
Afdrukken
5 Plaats de fotoconductoreenheden in de doos die wordt meegeleverd met de nieuwe eenheden. Als de doos niet
beschikbaar is, kunt u een lege doos voor papiersupplies gebruiken.
6 Sluit de doos om zo de fotoconductoreenheden te beschermen tegen blootstelling aan licht.
7 Pak de kleine hendels aan de gele tonercartridge vast zoals de vergrote illustratie in detail laat zien. Til de
tonercartridge iets op en trek deze er recht uit. Zoals wordt weergegeven in het grootste gedeelte van de illustratie, dient u de magenta en cyaan tonercartridges op dezelfde wijze te verwijderen.
8 Plaats de tonercartridge in een beschikbare doos.
Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken
34
Afdrukken
9 Sluit de onderklep. Hiermee sluit u de binnenklep.
10 Sluit de bovenklep.

De printer voor afdrukken in kleur configureren en de supplies vervangen

Als u terug wilt naar het afdrukken in kleur, dient u de volgende stappen te voltooien.
1 Zet de printer uit.
2 Houd en ingedrukt terwijl u de printer aanzet.
De printer voor afdrukken in kleur configureren en de supplies vervangen
35
Afdrukken
3 Laat de knoppen los zodra de klok verschijnt.
Op de eerste regel van het display verschijnt MENU CONFIG.
De volgende berichten worden onafhankelijk van elkaar als prompt weergegeven voor de vervanging van fotoconductoreenheden en kleurencartridges.
84 Cyaan fc-eenheid ontbreekt 31 Cyaan cartridge ontbreekt of defect
84 Magenta fc-eenheid ontbreekt 31 Magenta cartridge ontbreekt of defect
84 Gele fc-eenheid ontbreekt 31 Gele cartridge ontbreekt of defect
Als de fotoconductoreenheden die in de doos werden bewaard opnieuw in de printer worden geplaatst, dient u het doorzichtige uiteinde van de fotoconductoreenheden op kleurresten te controleren.
Doorzichtig uiteinde
De restkleur moet overeenkomen met het kleurlabel dat op de overdrachtsrol in de printer zit.
4 Druk op totdat Modus Alleen zwart verschijnt en druk vervolgens op .
5 Druk op totdat Uit verschijnt en druk vervolgens op .
Het bericht Selectie verzenden verschijnt.
6 Druk op tot Menu Config afsluiten verschijnt en druk vervolgens op om de procedure te voltooien.
De printer voor afdrukken in kleur configureren en de supplies vervangen
36
5

Specificaties voor afdrukmateriaal

Er bestaan verschillende soorten afdrukmateriaal, zoals papier, karton, transparanten, etiketten en enveloppen. De laatste vier soorten afdrukmateriaal worden soms speciaal afdrukmateriaal genoemd. De printer kan kwalitatief hoogwaardige afdrukken maken op allerlei afdrukmateriaal. Er zijn diverse aspecten van afdrukmateriaal die u moet overwegen voordat u gaat afdrukken. In dit hoofdstuk vindt u informatie over het kiezen en bewaren van afdrukmateriaal.

Richtlijnen voor afdrukmateriaal

U voorkomt problemen bij het afdrukken door geschikt afdrukmateriaal voor de printer te kiezen.
In de volgende paragrafen vindt u richtlijnen voor het kiezen van het juiste afdrukmateriaal voor de printer.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over de eigenschappen van afdrukmateriaal. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/publications.

Papier

Voor een optimale afdrukkwaliteit en betrouwbare invoer, moet u xerografisch papier van 90 g/m2 met vezels in de lengterichting gebruiken. Ook als u normaal bedrijfspapier gebruikt, is de afdrukkwaliteit aanvaardbaar.
Druk altijd een aantal proefafdrukken af voordat u grote hoeveelheden van een bepaalde materiaalsoort aanschaft. Houd bij het kiezen van afdrukmateriaal rekening met het gewicht, het glasvezelgehalte en de kleur.
Tijdens het afdrukproces van de laserprinter wordt het papier verhit tot temperaturen van 180 °C voor niet-MICR­toepassingen. Gebruik uitsluitend papier dat deze temperaturen kan weerstaan zonder dat het verkleurt, doorloopt of gevaarlijke stoffen afgeeft. Informeer bij de fabrikant of leverancier of het papier dat u hebt gekozen geschikt is voor laserprinters.
Let bij het plaatsen van papier op de aanbevolen afdrukzijde op de verpakking en plaats het papier dienovereenkomstig. Raadpleeg De standaardlade vullen en De optionele lade voor 500 vel vullen voor meer informatie over het plaatsen van papier.
Papiereigenschappen
De volgende papiereigenschappen zijn van invloed op de afdrukkwaliteit en de betrouwbaarheid van de printer. Wij adviseren u deze richtlijnen te volgen wanneer u een nieuw type papier overweegt.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op
www.lexmark.com/publications.
Gewicht
De printer kan automatisch papier met een gewicht van 60 tot 90 g/m2 met de vezel in lengterichting invoeren. Papier van minder dan 60 g/m optreden. Gebruik voor de beste prestaties papier van 90 g/m dat kleiner is dan 182 x 257 mm, moet het gewicht ten minste 90 g/m
2
is mogelijk niet stevig genoeg om correct te worden ingevoerd, waardoor papierstoringen kunnen
Specificaties voor afdrukmateriaal
2
met vezels in de lengterichting. Als u papier wilt gebruiken
2
zijn.
37
Specificaties voor afdrukmateriaal
Krullen
Krullen is de neiging van afdrukmateriaal om aan de randen om te buigen. Dit kan invoerproblemen veroorzaken. Papier kan omkrullen nadat het door de printer is gevoerd en daarbij is blootgesteld aan hoge temperaturen. Als u papier in hete, vochtige, koude of droge omstandigheden buiten de verpakking of in de laden bewaart, kan het papier omkrullen voordat erop wordt afgedrukt. Dit kan invoerproblemen veroorzaken.
Gladheid
De mate van gladheid van het papier is direct van invloed op de afdrukkwaliteit. Als het papier te ruw is, wordt de toner niet goed op het papier gefixeerd. Hierdoor krijgt u een slechte afdrukkwaliteit. Te glad papier kan invoerproblemen of problemen met de afdrukkwaliteit veroorzaken. De gladheid dient tussen de 100 en 300 Sheffield-punten te liggen. Een gladheid tussen de 150 en 250 Sheffield-punten geeft echter de beste afdrukkwaliteit.
Vochtgehalte
Het vochtgehalte van het papier is van invloed op de afdrukkwaliteit en het vermogen van de printer om het papier goed in te voeren. Laat het papier in de originele verpakking zitten tot u het gaat gebruiken. Hierdoor wordt het papier in mindere mate blootgesteld aan veranderingen in luchtvochtigheid, die nadelig kunnen zijn voor de prestaties.
Laat het papier acclimatiseren terwijl het nog in de originele verpakking zit. U doen dit door het papier 24 tot 48 uur lang in dezelfde omgeving als de printer te bewaren, waardoor het zich aan de eigenschappen van de nieuwe omgeving kan aanpassen. Verleng de acclimatiseringsperiode met enkele dagen als de opslag- of transportomgeving erg afwijkt van de printeromgeving. Vanwege het gewicht van het materiaal kan voor dik papier mogelijk ook een langere acclimatiseringsperiode nodig zijn.
Vezelrichting
De vezelrichting heeft betrekking op de uitlijning van de papiervezels in een vel papier. De vezels kunnen in de lengterichting of in de breedterichting lopen.
2
Voor papier van 60 tot 90 g/m
Glasvezelgehalte
Het meeste hoogwaardige xerografische papier wordt gemaakt van 100% houtcellulose. Dit gehalte aan houtcellulose voorziet het papier van een grote mate van stabiliteit, waardoor er minder invoerproblemen optreden en de afdrukkwaliteit verbetert. Als papier bijvoorbeeld katoenvezels bevat, kan de papierverwerking verslechteren.
worden vezels in de lengterichting aanbevolen.
Ongeschikt papier
Het volgende papier wordt niet aanbevolen voor gebruik met de printer:
chemisch behandeld papier dat wordt gebruikt om kopieën te maken zonder carbonpapier, ook bekend als CCP-papier (zelfkopiërend papier zonder carbon) of NCR-papier (doordrukpapier zonder carbon);
voorbedrukt papier dat chemische stoffen bevat die schadelijk zijn voor de printer;
voorbedrukt papier dat kan worden aangetast door de temperatuur in het verhittingsstation van de printer;
voorbedrukt papier waarvoor een registrering (nauwkeurige positionering van de afdruk) van meer dan ± 2,3 mm
(± 0,09 inch) is vereist, zoals OCR-formulieren (optical character recognition);
In sommige gevallen kan de registrering met de softwaretoepassing worden aangepast, waardoor afdrukken op deze formulieren toch mogelijk is;
coated papier (uitwisbaar bankpostpapier), synthetisch papier, thermisch papier;
structuurpapier, papier met een ruw of sterk vezelig oppervlak, of gekruld papier;
kringlooppapier dat meer dan 25% afvalstoffen bevat en niet voldoet aan de norm DIN 19 309;
papier lichter dan 60 g/m
formulieren of documenten die uit verschillende onderdelen bestaan.
2
;
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
38
Specificaties voor afdrukmateriaal
Papier selecteren
Als u papier op de juiste manier plaatst, voorkomt dit papierstoringen en kunt u probleemloos afdrukken.
U kunt als volgt papierstoringen of een slechte afdrukkwaliteit voorkomen:
Gebruik altijd nieuw, onbeschadigd papier.
Voordat u papier plaatst, moet u weten wat de meest geschikte afdrukzijde is. Deze informatie staat meestal op de
verpakking.
Gebruik geen papier dat u zelf op maat hebt gesneden of geknipt.
Gebruik in dezelfde papierbron geen verschillende papierformaten, -gewichten en –soorten. Hierdoor kunnen
papierstoringen optreden.
Gebruik geen gecoat papier, tenzij het speciaal is ontworpen voor elektrofotografisch afdrukken.
Vergeet niet om de instelling voor Papierformaat te wijzigen als u een invoerlade gebruikt die geen automatische
formaatdetectie ondersteunt.
Verwijder laden niet tijdens het uitvoeren van een afdruktaak of wanneer het bericht Bezig verschijnt op het display van het bedieningspaneel.
Controleer of de instellingen Papiersoort, Papierstructuur en Papiergewicht correct zijn. (Raadpleeg Menu Papier in de Handleiding voor menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie over deze instellingen.)
Controleer of het papier correct is geplaatst in de bron.
Buig het papier enkele malen. Vouw of kreuk het papier niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
Voorbedrukte formulieren en briefhoofdpapier selecteren
Houd u aan de volgende richtlijnen wanneer u voorbedrukte formulieren en briefhoofdpapier selecteert voor de printer:
Gebruik papier met de vezel in lengterichting voor het beste resultaat met papier van 60 tot 90 g/m
Gebruik uitsluitend formulieren en briefhoofdpapier dat is bedrukt door middel van een lithografisch of graverend
drukproces.
Vermijd papier met een ruw of sterk vezelig oppervlak.
Gebruik papier met hittebestendige inkt, dat is ontworpen voor gebruik in kopieerapparaten. De inkt moet temperaturen van 180 °C kunnen weerstaan zonder te smelten of gevaarlijke stoffen af te geven. Gebruik inkt die niet wordt aangetast door de hars in de toner. Inktsoorten op water- of oliebasis voldoen aan deze vereisten. Latex-inkten kunnen smelten. Neem in geval van twijfel contact op met uw papierleverancier.
Voorbedrukt papier, zoals briefhoofdpapier, moet bestand zijn tegen temperaturen tot 180 °C zonder te smelten of gevaarlijke stoffen af te geven.
2
.
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
39
Specificaties voor afdrukmateriaal
Afdrukken op briefhoofdpapier
Informeer bij de fabrikant of leverancier of het voorbedrukte briefhoofdpapier geschikt is voor gebruik in laserprinters.
Wanneer u wilt afdrukken op briefhoofdpapier, is het belangrijk de juiste afdrukstand in te stellen. In de volgende tabel ziet u waar u het briefhoofdpapier in de papierbronnen plaatst.
Bron of proces van afdrukmateriaal Afdrukzijde Bovenzijde
Lade 1 (standaardlade)
Briefhoofdpapier naar boven Briefhoofd aan de voorzijde van de lade.
Lade 2 optionele lade voor 500 vel
Duplex (dubbelzijdig) afdrukken in lade 1 of lade 2
Universeellader Briefhoofdpapier naar beneden Plaats briefhoofdpapier met de bovenzijde eerst.
Sleuf voor handinvoer Briefhoofdpapier naar beneden Plaats briefhoofdpapier met de bovenzijde eerst.
Briefhoofdpapier naar boven Briefhoofd aan de voorzijde van de lade.
Briefhoofdpapier naar beneden Briefhoofd aan de achterzijde van de lade.

Transparanten

Voer transparanten in vanuit de standaardlade of vanuit de universeellader. Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u grote hoeveelheden transparanten aanschaft.
U drukt als volgt af op transparanten:
Stel de papiersoort in op transparanten via het bedieningspaneel van de printer, het printerstuurprogramma of MarkVision™ Professional.
Gebruik transparanten die speciaal zijn ontworpen voor laserprinters. Transparanten moeten temperaturen kunnen weerstaan van 180 °C zonder te smelten, te verkleuren, om te krullen of gevaarlijke stoffen af te geven.
Zorg ervoor dat er geen vingerafdrukken op de transparanten komen. Dit kan namelijk een slechte afdrukkwaliteit tot gevolg hebben.
Waaier de stapel uit voordat u de transparanten plaatst, zodat de vellen niet aan elkaar blijven plakken.
Transparanten selecteren
De printer kan direct afdrukken op transparanten die zijn ontworpen voor gebruik in laserprinters. Transparanten moeten 0,12 – 0,14 mm (4,8 – 5,4 mil) dik zijn of 161 – 179 g/m afhankelijk van de gebruikte transparant. Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u grote hoeveelheden transparanten aanschaft.
Wij adviseren voor Lexmark transparanten van Letter-formaat artikelnummer 12A8240 en voor Lexmark transparanten van A4-formaat artikelnummer 12A8241.
U moet de instelling Papiersoort instellen op Transparant om te voorkomen dat transparanten vastlopen. (Raadpleeg Papiersoort op de Publications CD voor meer informatie over deze instelling.) Tijdens het afdrukken verhit de printer de transparanten tot 180 °C. Raadpleeg de fabrikant of de verkoper van de transparanten als u niet weet of uw transparanten bestand zijn tegen deze temperatuur. Gebruik alleen transparanten die deze temperaturen kunnen weerstaan zonder dat ze smelten, verkleuren, verschuiven of gevaarlijke stoffen afgeven.
2
wegen. De afdrukkwaliteit en duurzaamheid van de printer zijn
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
40
Specificaties voor afdrukmateriaal

Enveloppen

Probeer eerst enkele enveloppen uit voordat u grote hoeveelheden aanschaft. Zie Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen voor instructies voor het plaatsen van enveloppen.
U drukt als volgt af op enveloppen:
U bereikt de beste resultaten als u hoogwaardige enveloppen gebruikt die speciaal zijn ontworpen voor laserprinters.
Stel de Papierbron in het menu Papier in op basis van de bron die u gebruikt, stel de Papiersoort in op Envelop en selecteer het juiste formaat envelop via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of
MarkVision Professional.
Gebruik voor de beste prestaties enveloppen die zijn gemaakt van papier van 90 g/m een gewicht van maximaal 105 g/m katoen bestaan, mogen niet zwaarder zijn dan 90 g/m2.
Gebruik alleen nieuwe, onbeschadigde enveloppen.
Gebruik voor de beste prestaties en een minimum aan papierstoringen geen enveloppen die: gemakkelijk krullen; aan elkaar kleven of beschadigd zijn; vensters, gaten, perforaties, uitsnijdingen of reliëf bevatten; metalen klemmetjes, strikken of vouwklemmetjes bevatten; een vergrendelingsontwerp hebben; postzegels bevatten; een (gedeeltelijk) onbedekte plakstrook hebben als de klepzijde is (af)gesloten; gekartelde randen of omgebogen hoeken hebben; een ruwe, kreukelige of gedraaide afwerking hebben.
Gebruik alleen enveloppen die bij blootstelling aan temperaturen van 180 °C niet omkrullen, kreuken of gevaarlijke
stoffen afgeven. Raadpleeg de leverancier van de enveloppen als u niet zeker weet of deze geschikt zijn.
Pas de breedtegeleider aan zodat deze overeenkomt met de breedte van de enveloppen.
Een combinatie van hoge luchtvochtigheid (boven 60%) en hoge printertemperaturen kunnen de enveloppen
kreuken of sluiten.
2
, mits het katoengehalte lager is dan 25%. Enveloppen die voor 100% uit
2
. Gebruik enveloppen met

Etiketten

De printer kan afdrukken op papieren etiketten die zijn ontworpen voor gebruik met laserprinters. Gebruik alleen etikettenvellen van Letter-formaat, A4-formaat en Legal-formaat. De lijm, de voorzijde (bedrukbaar materiaal) en de coatings moeten bestand zijn tegen temperaturen van 180 °C en een druk van 30 psi. Gebruik geen vinyletiketten.
Probeer eerst enkele etiketten uit voordat u een grote hoeveelheid aanschaft.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over het afdrukken, de kenmerken en het ontwerp van etiketten. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/publications.
U drukt als volgt af op etiketten:
Stel het menu-item Papiersoort in het menu Papier in op Etiketten. Stel de Papiersoort in via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of MarkVision Professional.
Plaats etiketten nooit samen met papier of transparanten in dezelfde bron. Dit kan invoerproblemen veroorzaken.
Gebruik geen etikettenvellen met een laag van glad materiaal.
Gebruik volledige etikettenvellen. Als u dit niet doet, kunnen de etiketten tijdens het afdrukken loslaten van het vel.
Hierdoor kunnen papierstoringen optreden. Hierdoor kan de garantie voor de printer en de cartridge vervallen.
Gebruik alleen etiketten die bij blootstelling aan temperaturen van 180 °C niet omkrullen, kreuken of gevaarlijke stoffen afscheiden.
Druk niet af binnen 1 mm van de rand van het etiket, van de perforaties of tussen de randen van het etiket.
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
41
Specificaties voor afdrukmateriaal
Gebruik geen etikettenvellen met kleefstof aan de rand van het vel. Gebruik bij voorkeur vellen waarop de lijm
gericht is aangebracht op minstens 1 mm vanaf de randen. De lijm kan in de printer terecht komen hetgeen gevolgen kan hebben voor de garantie op de printer.
Als gericht aangebrachte lijm niet mogelijk is, moet u een strook van 3 mm verwijderen van de voorste (bovenste) rand en moet u lijm gebruiken die niet lekt.
Vooral bij het afdrukken van streepjescodes heeft de afdrukstand staand de voorkeur.
Gebruik geen etiketten met een onbedekte plakstrook.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over het afdrukken, de kenmerken en het ontwerp van etiketten. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/publications.

Karton

Karton heeft één laag en beschikt over een groot aantal eigenschappen, zoals het vochtgehalte, de dikte en de structuur, die van grote invloed kunnen zijn op de afdrukkwaliteit. Zie Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen voor informatie over de aanbevolen vezelrichting van het afdrukmateriaal.
Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u een grote hoeveelheid karton aanschaft.
Zie Materiaalsoorten en -gewichten voor informatie over het voorkeursgewicht van het afdrukmateriaal.
U drukt als volgt af op karton:
Stel het menu-item Papiersoort in het menu Papier in op Karton met het bedieningspaneel, in het printerstuurprogramma of in MarkVision Professional. Stel het Papiergewicht in op Gewicht karton en selecteer Normaal of Zwaar als waarde. Stel dit in via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of MarkVision Professional. Gebruik Zwaar voor karton dat zwaarder is dan 163 g/m
Houd er rekening mee dat voorbedrukken, perforatie en kreuken van aanzienlijke invloed kunnen zijn op de afdrukkwaliteit en problemen kunnen opleveren. Tevens kunnen problemen optreden met de verwerking van afdrukmateriaal of kan het materiaal vastlopen.
Gebruik geen karton dat bij verhitting schadelijke stoffen kan afgeven.
Gebruik geen voorbedrukt karton dat chemische stoffen bevat die schadelijk zijn voor de printer. Als u karton
voorbedrukt, dringen half-vloeibare en vluchtige stoffen de printer binnen.
Gebruik bij voorkeur karton met de vezel in lengterichting.
2
.

Afdrukmateriaal bewaren

Gebruik de volgende richtlijnen voor een correcte opslag van afdrukmateriaal. Zo kunt u invoerproblemen en een onregelmatige afdrukkwaliteit voorkomen.
U kunt het afdrukmateriaal het beste bewaren in een omgeving met een temperatuur van rond de 21 °C en een relatieve vochtigheid van 40%. De meeste fabrikanten van etiketten bevelen een omgeving aan tussen 18 en 24 °C met een relatieve vochtigheid van 40% tot 60%.
Bewaar dozen met afdrukmateriaal bij voorkeur op een pallet of een plank en niet op de vloer.
Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, leg deze dan op een vlakke
ondergrond zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
Plaats niets boven op de pakken met afdrukmateriaal.
Afdrukmateriaal bewaren
42
Specificaties voor afdrukmateriaal

Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen

In de volgende tabellen vindt u informatie over standaardbronnen en optionele bronnen, inclusief de formaten voor afdrukmateriaal die u in het menu Papierformaat kunt selecteren en de ondersteunde gewichten.
Opmerking: Als u een papierformaat wilt gebruiken dat niet in de lijst staat, selecteert u het daaropvolgend grotere
formaat.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor informatie over karton en etiketten.
Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal
Legenda
— ondersteund— niet ondersteund
Standaardlade voor Formaat afdrukmateriaal Afmetingen
A4 210 x 297 mm
A5 148 x 210 mm
JIS B5 182 x 257 mm
Letter 215,9 x 279,4 mm
Legal 215,9 x 355,6 mm
Executive 184,2 x 266,7 mm
Folio 216 x 330 mm
Statement 139,7 x 215,9 mm
Universal
7 3/4-envelop (Monarch)
9-envelop 98,4 x 225,4 mm ✘✘✓
*
148 x 210 mm t/m 215,9 x 355,6 mm**
98,4 x 190,5 mm ✘✘✓
250 vel
(lade 1)
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✓✓✓
✘✘✓
✓✓✓
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
Universeellader of sleuf voor handinvoer
Com 10­envelop
DL-envelop 110 x 220 mm
*
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of envelop ingedeeld op basis van de afmetingen 215,9 x 355,6 mm voor de
lade voor 250 vel, tenzij een ander formaat wordt opgegeven in de toepassing.
**
Deze maten zijn alleen van toepassing op enkelzijdig afdrukken. Voor dubbelzijdig afdrukken is de minimale grootte
139,7 x 210 mm.
104,8 x 241,3 mm
✘✘✓
✘✘✓
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
43
Specificaties voor afdrukmateriaal
Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal (vervolg)
Legenda
— ondersteund— niet ondersteund
Standaardlade voor Formaat afdrukmateriaal Afmetingen
C5-envelop 162 x 229 mm ✘✘✓
B5-envelop 176 x 250 mm ✘✘✓
Andere envelop
*
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of envelop ingedeeld op basis van de afmetingen 215,9 x 355,6 mm voor de
**
*
lade voor 250 vel, tenzij een ander formaat wordt opgegeven in de toepassing.
Deze maten zijn alleen van toepassing op enkelzijdig afdrukken. Voor dubbelzijdig afdrukken is de minimale grootte
139,7 x 210 mm.
104,8 mm x 210 mm t/ m 215,9 mm x 355,6 mm
250 vel
(lade 1)
✘✘✓
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
Universeellader of sleuf voor handinvoer
Papierbronondersteuning en ondersteuning voor dubbelzijdig afdrukken voor het papierformaat Universal
Legenda
— ondersteund— niet ondersteund
Afmetingen papierformaat Universal
98,4 x 123,8 mm tot 215,9 x 355,6 mm ✘✘✓ ✘
Standaardlade voor 250 vel (lade 1)
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
Universeellader
Sleuf voor handinvoer Duplex
98,4 x 152,4 mm tot 215,9 x 355,6 mm ✘✘✓ ✓
139,7 x 210 mm tot 215,9 x 355,6 mm ✘✘✓ ✓
148 x 210 mm tot 215,9 x 355,6 mm ✓✓✓ ✓
Papierondersteuning voor bronnen en dubbelzijdig afdrukken
Legenda
— ondersteund— niet
ondersteund
Afdrukmateriaal
Papier ✓✓ ✓✓
Karton ✓✘ ✓✘
Transparanten ✓✘ ✓✘
Standaardlade voor 250 vel (lade 1)
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
Universeellader of sleuf voor handinvoer
Duplex
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
44
Specificaties voor afdrukmateriaal
Papierondersteuning voor bronnen en dubbelzijdig afdrukken (vervolg)
Legenda
— ondersteund— niet
ondersteund
Standaardlade voor 250 vel
Afdrukmateriaal
(lade 1)
Papieren etiketten ✘✘ ✓✘
Enveloppen ✘✘ ✓✘
Glossy papier ✓✓ ✓✓
Materiaalsoorten en -gewichten
Afdrukmateriaal Type
Papier Xerografisch
Glossy papier Book 88 tot 176 g/m
papier of papier voor zakelijk gebruik (Alleen voor enkelzijdig afdrukken)
1
Xerografisch papier of papier voor zakelijk gebruik (Voor enkelzijdig of dubbelzijdig afdrukken)
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
Gewicht
Standaardlade voor
250 vel
(lade 1)
60 tot 74,9 g/m2 vezel in
lengterichting
75 tot 176 g/m
2
2
vezel in lengterichting
2
vezel lengterichting
Universeellader of sleuf voor handinvoer
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
60 tot 74,9 g/m vezel in lengterichting
75 tot 176 g/m
2
2
2
vezel in lengterichting
88 tot 176 g/m
2
vezel lengterichting
Duplex
Universeellader of sleuf voor handinvoer
60 tot 74,9 g/m2 vezel in lengterichting
75 tot 176 g/m
2
2
vezel in lengterichting
88 tot 176 g/m
2
vezel lengterichting
Cover 162 tot 176 g/m
2
vezel lengterichting
1
Met papier lichter dan 75 g/m2 kan alleen enkelzijdig worden afgedrukt, met een relatieve vochtigheid van minder
162 tot 176 g/m vezel lengterichting
2
162 tot 176 g/m vezel lengterichting
2
dan 60%.
2
Dit papiergewicht is voor elke bron niet ondersteund voor dubbelzijdig afdrukken.
3
Voor papier van 60 tot 176 g/m2 worden vezels in de lengterichting aanbevolen. Voor papier dat zwaarder is dan
176 g/m2 verdient de breedterichting de voorkeur.
4
Het drukgevoelige gebied moet het eerst in de printer worden ingevoerd.
5
Voor 100% katoen is het maximumgewicht 90 g/m2.
6
Enveloppen van 105 g/m2 bestaan voor maximaal 25% uit katoen.
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
45
Specificaties voor afdrukmateriaal
Materiaalsoorten en -gewichten (vervolg)
Gewicht
Standaardlade voor
250 vel Afdrukmateriaal Type
Karton – maximum (vezel in lengterichting)
3
Index Bristol 163 g/m
Tag 163 g/m
Cover 176 g/m
Karton – maximum (vezel in breedterichting)
3
Index Bristol 199 g/m
Tag 203 g/m
Cover 216 g/m
(lade 1)
2
2
2
2
2
2
Transparanten Laserprinter 0,12 – 0,14 mm
(4,8 – 5,4 mil) dik
Gewicht: 161 – 179 g/m
Etiketten - maximum4Papier Niet van toepassing Niet van toepassing 199 g/m
Enveloppen Sulfiet, houtvrij
Niet van toepassing Niet van toepassing 60 tot 105 g/m
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
Universeellader of sleuf voor handinvoer
Niet aanbevolen 163 g/m
Niet aanbevolen 163 g/m
Niet aanbevolen 176 g/m
Niet aanbevolen 199 g/m
Niet van toepassing 203 g/m
Niet van toepassing 216 g/m
Niet van toepassing 0,12 – 0,14 mm
(4,8 – 5,4 mil) dik
2
Gewicht: 161 – 179 g/m
2
2
2
2
2
2
2
25,6
of maximaal 100% katoen
1
Met papier lichter dan 75 g/m2 kan alleen enkelzijdig worden afgedrukt, met een relatieve vochtigheid van minder
dan 60%.
2
Dit papiergewicht is voor elke bron niet ondersteund voor dubbelzijdig afdrukken.
3
Voor papier van 60 tot 176 g/m2 worden vezels in de lengterichting aanbevolen. Voor papier dat zwaarder is dan
176 g/m2 verdient de breedterichting de voorkeur.
4
Het drukgevoelige gebied moet het eerst in de printer worden ingevoerd.
5
Voor 100% katoen is het maximumgewicht 90 g/m2.
6
Enveloppen van 105 g/m2 bestaan voor maximaal 25% uit katoen.
2
Capaciteiten voor afdrukmateriaal
Legenda
— ondersteund— niet ondersteund
Standaardlade voor 250 vel
Soort afdrukmateriaal
(lade 1)
Papier 250 vel
Karton 30 vel
Etiketten
3
✘✘
1
2
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
1
500 vel
✘✘✘
Transparanten 50
Enveloppen ✘✘
1
Gebaseerd op papier van 75 g/m2.
2
30 vellen karton van 163 g/m2 of 25 vellen karton van 199 g/m2.
3
Vinyletiketten worden niet ondersteund.
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal vaststellen
46
Specificaties voor afdrukmateriaal

Laden koppelen

U kunt de printer zo instellen dat laden automatisch worden gekoppeld wanneer u afdrukmateriaal van hetzelfde formaat en dezelfde soort plaatst in meerdere invoerbronnen. De printer koppelt de laden automatisch. Zodra een lade leeg is, wordt er afdrukmateriaal ingevoerd vanuit de volgende gekoppelde lade.
Als u bijvoorbeeld lade 1 en 2 hebt gevuld met hetzelfde formaat en type afdrukmateriaal, dan selecteert de printer afdrukmateriaal uit lade 1 tot deze leeg is en voert vervolgens automatisch afdrukmateriaal in vanuit de volgende gekoppelde lade (lade 2).
Door beide laden te koppelen, wordt een afzonderlijke bron gecreëerd met een capaciteit van 750 vel.
Als u elke lade vult met hetzelfde formaat afdrukmateriaal, zorg dan dat het afdrukmateriaal van hetzelfde type is zodat u de laden kunt koppelen.
Nadat u de geselecteerde laden hebt gevuld met hetzelfde formaat en type afdrukmateriaal, selecteert u voor deze bronnen dezelfde instelling van de Papiersoort in het menu Papier.
Als u de koppeling van de laden wilt uitschakelen, kiest u voor elk van de laden een andere instelling voor Papiersoort. Als niet alle gekoppelde laden met hetzelfde afdrukmateriaal zijn gevuld, is het mogelijk dat een afdruktaak op een verkeerde soort afdrukmateriaal wordt afgedrukt.

De functie Duplex (dubbelzijdig afdrukken) gebruiken

Met de functie Duplex (of dubbelzijdig afdrukken) kunt u op beide zijden van een vel papier afdrukken. Dit vermindert de kosten van het afdrukken.
Raadpleeg Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal om na te gaan welke formaten geschikt zijn voor dubbelzijdig afdrukken.
Selecteer Duplex via het printerstuurprogramma om afzonderlijke duplextaken af te drukken.

Dubbelzijdig afdrukken op briefhoofdpapier

Als u dubbelzijdig afdrukt op briefhoofdpapier vanuit de laden, moet u het papier plaatsen met het logo naar beneden.
Laden koppelen
47
Specificaties voor afdrukmateriaal

Bindzijde duplex gebruiken

Als u gebonden dubbelzijdig afdrukken selecteert in het printerstuurprogramma of Bindzijde duplex in het menu Afwerking in Instellingen, moet u binden via lange zijde of binden via korte zijde selecteren. Dit zijn de waarden voor
deze instelling. Met behulp van Bindzijde duplex kunt u definiëren hoe dubbelzijdig afgedrukte pagina's worden gebonden en wat de afdrukstand is van de achterzijde van de pagina's (met de even nummers) ten opzichte van de voorzijde van de pagina's (met de oneven nummers).
De twee waarden voor Bindzijde duplex zijn:
Lange zijde*
Het sterretje (*) geeft de fabrieksinstelling (standaardinstelling) aan.
Korte zijde Het papier wordt aan de korte zijde gebonden (de bovenzijde bij de afdrukstand
Het papier wordt aan de lange zijde van de pagina gebonden (de linkerzijde bij de afdrukstand staand en de bovenzijde bij de afdrukstand liggend). Op de volgende afbeelding ziet u binding aan de lange zijde van de pagina bij de afdrukstanden staand en liggend:
Binden
Achterkant van vel
Staand
staand en de linkerzijde bij de afdrukstand liggend). Op de volgende afbeelding ziet u binding aan de korte zijde van de pagina bij de afdrukstanden staand en liggend:
Achterkant van vel
Voorkant van volgende vel
Binden
Binden
Achterkant van vel
Voorkant van volgende vel
Liggend
Binden
Achterkant van vel
Voorkant van volgende vel
Liggend
Staand
Voorkant van volgende vel
De functie Duplex (dubbelzijdig afdrukken) gebruiken
48
6

Afdrukmateriaal plaatsen

In dit hoofdstuk leest u hoe u de standaardlade voor 250 vel van Letter-formaat, de universeellader en de optionele lade voor 500 vel (onderdeel van de optionele lader voor 500 vel) moet vullen. Het bevat ook informatie over de standaarduitvoerlade.

De standaardlade vullen

De printer bevat twee laden waaruit u kunt kiezen: de standaardlade (lade 1) of lade voor 250 vel en de optionele lade voor 500 vel, onderdeel van de optionele lader voor 500 vel, die in het ladehuis past. Vul lade 1 met het papier of het speciale afdrukmateriaal dat u voor het merendeel van de afdruktaken gebruikt. Als u de lade op de juiste manier vult met afdrukmateriaal, voorkomt dit papierstoringen en kunt u probleemloos afdrukken.
Verwijder een lade nooit tijdens de uitvoering van een afdruktaak of als het bericht Bezig op het display van het bedieningspaneel knippert. Dit zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
1 Pak de handgreep en trek de lade naar buiten. Haal de lade uit de printer.
Afdrukmateriaal plaatsen
49
Afdrukmateriaal plaatsen
2 Druk de breedte-geleidernokjes naar elkaar toe, zoals in de afbeelding wordt weergegeven en verplaats de
breedtegeleider naar de zijkant van de lade.
3 Druk de lengte-geleidernokjes naar elkaar toe, zoals in de afbeelding wordt aangegeven, en schuif de
lengtegeleider naar de juiste positie voor het formaat papier dat u wilt plaatsen. Vul de lade voor installatie met Letter- of A4-afdrukmateriaal, afhankelijk van het standaardformaat van uw land of regio. Zie de formaatindicatoren aan de onderkant van de lade aan beide kanten van de geleider. Gebruik deze formaatindicatoren om de geleider op het juiste formaat in te stellen. Merk de laadlijnen over de breedte op die de maximum stapelhoogte voor het plaatsen van afdrukmateriaal aangeven.
Laadlijnen
4 Buig de vellen enkele malen om de vellen los te maken. Waaier ze vervolgens uit. Vouw of kreuk het
afdrukmateriaal niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
De standaardlade vullen
50
Afdrukmateriaal plaatsen
5 Plaats de papierstapel met de aangeraden afdrukzijde naar boven. Plaats de stapel in de richting van de
achterkant van de invoerlade, zoals aangegeven in de afbeelding.
Plaats bij het plaatsen van briefhoofdpapier het briefhoofd aan de voorkant van de invoerlade.
ABC
6 Druk de breedte-geleidernokjes in en schuif de lengtegeleider naar binnen totdat deze licht tegen de zijkant van
de stapel drukt.
7 Lijn de lade uit voor het plaatsen.
De standaardlade vullen
51
Afdrukmateriaal plaatsen
8 Bij het plaatsen van een ander type afdrukmateriaal als voorheen moet de instelling Papiersoort voor de lade via
het bedieningspaneel worden gewijzigd. Raadpleeg Papiersoort en papierformaat instellen.

De optionele lade voor 500 vel vullen

De optionele lader voor 500 vel bestaat uit een lade voor 500 vel en het ladehuis. De lade wordt op dezelfde manier gevuld als de lade voor 250 vel. De enige verschillen tussen de laden is de vormgeving van de breedte- en lengte-geleidernokjes en de plaats waar de formaatindicatoren zich bevinden. De volgende afbeelding toont de nokjes en de plaats waar de formaatindicatoren zich bevinden voor de optionele lade voor 500 vel. Wanneer u de lade voor 500 vel voor het eerst vult of wanneer u een nieuw formaat plaatst, verwijdert u de lade uit het ladehuis.
Papierformaatindicatoren
Breedte-geleidernokjes
Opmerking: Als u afdrukmateriaal van hetzelfde formaat plaatst als u al eerder hebt gedaan, hoeft de lade niet
helemaal uit het ladehuis te worden verwijderd. Trek de lade een stukje uit het ladehuis en plaats het materiaal zonder de geleiders aan te passen.
Lengte-geleidernokjes
Papierformaatindicatoren

De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen

De printer heeft een universeellader of een sleuf voor handinvoer aan de voorzijde van de standaardlade. Raadpleeg Overzicht om het model te herkennen. Elk model is geschikt voor afdrukmateriaal van diverse formaten en soorten.

Universeellader gebruiken en vullen

De universeellader kan worden gesloten als deze niet wordt gebruikt. Gebruik de universeellader voor het afdrukken op afdrukmateriaal van verschillende formaten en soorten, zoals karton, transparanten en enveloppen. Een stapel afdrukmateriaal of losse vellen afdrukmateriaal die niet in een lade liggen kunnen in de universeellader worden geplaatst.
Wanneer Vul U-lader met x op het bedieningspaneel wordt weergegeven, vult u de universeellader met het gespecificeerde afdrukmateriaal. Plaats het materiaal en druk op . Het bericht verschijnt opnieuw als een prompt voor het plaatsen van het volgende vel.
Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor een overzicht van ondersteunde soorten en formaten.
Opmerking: Wanneer u bij het afdrukken de universeellader gebruikt, stel dan het Papierformaat en Papiersoort
in. Raadpleeg Papiersoort en papierformaat instellen voor meer informatie.
De optionele lade voor 500 vel vullen
52
Afdrukmateriaal plaatsen
Houd u aan de volgende richtlijnen wanneer u de universeellader gebruikt:
Plaats nooit afdrukmateriaal van verschillende formaten en soorten tegelijk.
U bereikt de beste resultaten als u hoogwaardig afdrukmateriaal gebruikt dat speciaal is ontworpen voor
laserprinters. Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor informatie over het selecteren van soorten afdrukmateriaal.
Plaats geen afdrukmateriaal in de universeellader als deze al materiaal bevat. Dit kan papierstoringen veroorzaken.
Sluit de universeellader niet als er een taak wordt afgedrukt. Dit zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
Plaats afdrukmateriaal met de bovenzijde eerst in de universeellader. (Papier met briefhoofd wordt geplaatst met
de bedrukte zijde omlaag.)
Plaats geen voorwerpen op de universeellader. Oefen geen kracht uit op de universeellader.
Verwijder het afdrukmateriaal uit de universeellader en duw de verlengstukken terug als de onderklep moet
worden geopend. Druk op het ontgrendelingsnokje om het materiaal te ontgrendelen. Raadpleeg pagina 59 voor een afbeelding van het ontgrendelingsnokje.

Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen

1 Druk de hendel van de universeellader naar rechts.
2 Trek de klep van de universeellader naar beneden.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
53
Afdrukmateriaal plaatsen
3 Pak het verlengstuk vast en trek het recht naar buiten totdat het volledig is uitgetrokken.
4 Pak de hendel van de geleider vast.
Druk de geleider naar het formaat van het papier dat u plaatst. De verschillende formaten zijn op het
oppervlak gedrukt.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
54
Afdrukmateriaal plaatsen
Druk de geleider helemaal naar links als u geen papier plaatst.
5 Zorg dat het afdrukmateriaal klaar is om geplaatst te worden.
Opmerking: Plaats geen afdrukmateriaal van verschillende formaten of soorten tegelijk in de universeellader.
Dit zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
Buig de vellen enkele malen om ze los te maken en waaier ze vervolgens uit. Vouw of kreuk het
afdrukmateriaal niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
Houd transparanten bij de randen vast en waaier ze uit om invoerproblemen te voorkomen.
Opmerking: Raak de afdrukzijde van transparanten niet aan. Zorg dat er geen krassen op komen.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
55
Afdrukmateriaal plaatsen
6 Buig een stapel enveloppen enkele malen om de enveloppen los te maken en maak vervolgens een rechte stapel
op een platte ondergrond.
Waaier de enveloppen uit. Zo voorkomt u dat de randen van de enveloppen aan elkaar blijven zitten en zorgt
u ervoor dat de enveloppen goed worden ingevoerd. Vouw of kreuk de enveloppen niet.
7 Schuif de geleider naar de formaatindicator voor het formaat enveloppen dat u eerst plaatst.
8 Kijk waar de indicator en het nokje voor de maximale stapelhoogte zich bevinden. Laat de stapel niet boven de
maximale stapelhoogte uitkomen door te veel materiaal onder de indicator te proppen. De maximale stapelhoogte is 10 mm voor alle soorten afdrukmateriaal. Bij een te volle universeellader kunnen papierstoringen optreden.
Nokje
Stapelhoogte­indicator
Geleider
Papierformaatindicatoren
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
56
Afdrukmateriaal plaatsen
9 Plaats het afdrukmateriaal.
Plaats papier en karton met de aanbevolen afdrukzijde naar beneden en met de bovenzijde eerst.
Plaats papier met een briefhoofd met het logo naar beneden en de bovenzijde eerst.
Plaats transparanten met de aanbevolen afdrukzijde naar beneden en met de bovenzijde eerst.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
57
Afdrukmateriaal plaatsen
Plaats enveloppen met de klepzijde omhoog.
Waarschuwing: Gebruik geen enveloppen met postzegels, klemmetjes, drukkers, vensters, bedrukte binnenzijde of
zelfklevende sluitingen. Het gebruik van deze enveloppen kan de printer ernstig beschadigen. Plaats geen enveloppen met postzegels in de universeellader. De postzegel wordt alleen ter verduidelijking van de positie weergegeven in de afbeelding.
10 Verstel de geleider zodat deze licht tegen de zijkant van de stapel afdrukmateriaal drukt. Zorg ervoor dat het
materiaal onder de indicator en het nokje van de maximale stapelhoogte blijft.
11 Schuif het materiaal voorzichtig in de universeellader tot het niet meer verder kan. Het afdrukmateriaal hoort vlak
op de universeellader te liggen.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
58
Afdrukmateriaal plaatsen
12 Schuif de breedtegeleider naar rechts totdat deze licht tegen de rand van de stapel transparanten, karton of
enveloppen drukt. Voor papier bevindt de geleider zich al op de juiste positie voordat het papier is geplaatst. Controleer echter wel of de geleider niet versteld hoeft te worden.
Ontgrendelingsnokje
Zorg ervoor dat het materiaal losjes in de universeellader past en niet is omgebogen of gekreukt.
13 Stel in de menu's van het bedieningspaneel het Papierformaat en de Papiersoort in.
Opmerking: Druk het ontgrendelingsnokje naar beneden voordat u materiaal uit de universeellader haalt.

Afdrukmateriaal in de sleuf voor handinvoer plaatsen

Gebruik de sleuf voor handinvoer om enkele vellen te plaatsen die niet in een lade liggen, zoals papier met een briefhoofd, wanneer een speciaal vel moet worden afgedrukt.
Wanneer Vul U-lader met x wordt weergegeven op het bedieningspaneel, plaatst u één vel van het gespecificeerde afdrukmateriaal in de sleuf voor handinvoer. Plaats het materiaal en druk op .
Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor een overzicht van ondersteunde soorten en formaten.
Opmerking: Wanneer u bij het afdrukken de sleuf voor handinvoer gebruikt, stel dan het Papierformaat en de
Papiersoort in. Raadpleeg Papiersoort en papierformaat instellen voor meer informatie. Het vullen van de sleuf voor handinvoer tijdens het afdrukken kan papierstoringen veroorzaken.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
59
Afdrukmateriaal plaatsen
Houd u aan de volgende richtlijnen wanneer u de sleuf voor handinvoer gebruikt:
Plaats slechts één vel tegelijk.
U bereikt de beste resultaten als u hoogwaardig afdrukmateriaal gebruikt dat speciaal is ontworpen voor
laserprinters. Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor informatie over het selecteren van soorten afdrukmateriaal.
Plaats afdrukmateriaal met de bovenzijde eerst in de sleuf voor handinvoer. (Papier met briefhoofd wordt geplaatst met de bedrukte zijde omlaag.)
1 Gebruik de markeringen boven de sleuf om de geleider voor materiaal met standaardformaten te verstellen.
Als u een speciaal formaat gebruikt, verstelt u de geleider nadat u het materiaal hebt geplaatst. Plaats de geleider zo dat deze licht tegen de zijkant van het materiaal drukt. Druk de geleider niet hard tegen het materiaal, anders kan dit beschadigen.
2 Plaats één vel afdrukmateriaal. Plaats het materiaal zo dat het gelijk ligt aan de rechterzijde van de sleuf voor
handinvoer.
Plaats een envelop aan de linkerkant met de klepzijde omhoog. U plaatst de envelop op dezelfde wijze als wanneer u de universeellader vult. Raadpleeg pagina 58 voor een afbeelding.
3 Schuif het materiaal naar binnen tot het niet verder kan. De printer trekt het materiaal verder naar binnen.
De universeellader of de sleuf voor handinvoer herkennen
60
Afdrukmateriaal plaatsen

De standaarduitvoerlade gebruiken

De standaarduitvoerlade bovenop de printer kan worden gevuld met maximaal 250 vel papier van 75 g. De standaarduitvoerlade sorteert afdrukmateriaal met de afdrukzijde naar beneden.
De standaarduitvoerlade ondersteunt alle soorten afdrukmateriaal die worden vermeld in Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal.

De standaarduitvoerlade plaatsen

U plaatst de standaarduitvoerlade als volgt bovenop de printer:
1 Voordat u de lade naar beneden schuift, lijnt u deze uit met de opening.
2 Druk de lade naar beneden tot deze vastklikt.
De standaarduitvoerlade gebruiken
61
Afdrukmateriaal plaatsen

De mediastop gebruiken

De standaarduitvoerlade heeft een mediastop, waardoor materiaal niet aan de achterkant uit de standaarduitvoerlade schuift. De mediastop heeft twee lengtes; één voor korter materiaal zoals de formaten Letter en A4 en één voor langer materiaal van bijvoorbeeld Legal-formaat.
U trekt als volgt de mediastop uit voor kortere materiaalformaten:
1 Pak de mediastop vast bij de eerste inkeping.
2 Til de mediastop omhoog en laat hem dan weer zakken tot een hoek van 90 graden.
Klap de mediastop weer omlaag om hem te sluiten.
De standaarduitvoerlade gebruiken
62
Afdrukmateriaal plaatsen
U trekt als volgt de mediastop uit voor langere materiaalformaten (met de mediastop geheel gesloten als uitgangspositie):
1 Pak de mediastop vast bij de tweede inkeping.
2 Til de mediastop omhoog en laat hem weer zakken tot een hoek van 180 graden (vlak).
De standaarduitvoerlade gebruiken
63
Afdrukmateriaal plaatsen
3 Til de mediastop omhoog en laat hem dan op het verlengstuk zakken tot een hoek van 90 graden.
Klap het verlengstuk naar voren en omlaag om de mediastop te sluiten. Til de mediastop omhoog en klap deze vervolgens terug in de gesloten stand.

Papiersoort en papierformaat instellen

Nadat u de papiersoort en het papierformaat hebt ingesteld, worden laden met hetzelfde formaat en dezelfde soort papier automatisch gekoppeld door de printer.
Opmerking: Als u materiaal van hetzelfde formaat plaatst als voorheen, hoeft u de instelling Papierformaat
niet te wijzigen.
Wijzigingen aanbrengen in de instellingen van het papierformaat en de papiersoort:
1 Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt.
2 Druk enkele malen op .
3 Druk op totdat Menu Papier verschijnt en druk daarna op .
4 Druk op totdat Papierformaat/-soort verschijnt en druk vervolgens op .
5 Druk op totdat u bij de benodigde mediabron komt en druk daarna op .
6 Druk op om door een lijst met mogelijke papierformaten te bladeren totdat u het juiste
formaat hebt gevonden. Druk daarna op .
7 Druk op of om door een lijst met mogelijke papiersoorten te bladeren totdat
u de juiste soort hebt gevonden. Druk daarna op . Op deze manier wordt de instelling bewaard als de nieuwe standaardsoort of formaatinstelling van de gebruiker.
Het bericht Selectie verzenden verschijnt. De printer keert terug naar het Menu Papier.
8 Druk twee keer op om terug te keren naar de werkstand Gereed.
Papiersoort en papierformaat instellen
64
7

Storingen verhelpen

Tips voor het voorkomen van papierstoringen

De volgende tips kunnen helpen om papierstoringen te voorkomen:
Gebruik uitsluitend aanbevolen papier of speciaal afdrukmateriaal (hierna 'afdrukmateriaal'). Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal voor meer informatie. Raadpleeg de Card Stock & Label Guide op de website
van Lexmark (www.lexmark.com/publications) als u wilt weten welk afdrukmateriaal het meest geschikt is in uw specifieke geval.
Als u meer informatie wilt voordat u overgaat tot de aankoop van grote hoeveelheden speciaal afdrukmateriaal, raadpleegt u de Card Stock & Label Guide.
Raadpleeg Afdrukmateriaal plaatsen voor informatie over het plaatsen van afdrukmateriaal.
Plaats niet te veel afdrukmateriaal in de papierbronnen. Controleer of de stapel met afdrukmateriaal niet boven de
maximum stapelhoogte uitkomt die in de bronnen wordt aangegeven door de laadlijnen.
Plaats nooit gekreukt, gevouwen, vochtig of kromgetrokken afdrukmateriaal.
Buig het afdrukmateriaal, waaier het uit en maak er een rechte stapel van voordat u het in de printer plaatst.
Gebruik geen afdrukmateriaal dat u zelf op maat hebt gesneden of geknipt.
Gebruik in dezelfde papierbron geen verschillende papierformaten, -gewichten en -soorten.
Gebruik uitsluitend aanbevolen papier. Raadpleeg Ongeschikt papier.
Leg het afdrukmateriaal met de aanbevolen afdrukzijde naar boven wanneer u afdrukmateriaal plaatst voor
enkelzijdig afdrukken.
Let erop dat de aanbevolen afdrukzijde omlaag ligt als u de universeellader en de sleuf voor handinvoer plaatst.
Bewaar het afdrukmateriaal in een geschikte omgeving. Raadpleeg Afdrukmateriaal bewaren.
Verwijder geen laden wanneer een afdruktaak wordt uitgevoerd. Wacht op Lade x vullen of Gereed alvorens
een lade te verwijderen.
Plaats geen afdrukmateriaal in de sleuf voor de handinvoer tijdens het afdrukken omdat dit een storing kan veroorzaken. Wacht op de prompt Vul handinvoer met x .
Duw alle laden stevig in de printer nadat u het afdrukmateriaal hebt geplaatst.
Stel de geleiders in de laden af op het formaat van het afdrukmateriaal dat u hebt geplaatst. Duw de geleiders niet
te dicht tegen de stapel afdrukmateriaal.
Storingen verhelpen
65
Storingen verhelpen
Zorg dat het papierformaat in de papierbronnen overeenkomt met de formaatinstelling die in de menu's van het
bedieningspaneel is geselecteerd.
Controleer of alle kabels stevig op de printer zijn aangesloten. Raadpleeg de Installatiekaart voor meer informatie.

Papierbaan herkennen

Op de volgende afbeelding ziet u het pad dat het afdrukmateriaal aflegt door de printer. De baan hangt af van de papierbron (lade 1 of lade 2) en of een duplex (dubbelzijdige) afdruktaak wordt verzonden.
Wanneer een papierstoring optreedt, toont de printer een bericht waarin de plaats van de storing wordt aangegeven. Alleen de driecijferige storingsprefixnummers worden in de volgende illustratie weergegeven. Zie de tabel die begint op pagina 68 voor de zelfde driecijferige storingsnummers en een beschrijving van het storingsgebied.
203
203
241
202
201
230
200
250
Elke blauwe lijn stelt een gebied van 200 voor.
242
Papierbaan herkennen
66
Storingen verhelpen

Toegang tot gebieden waar het afdrukmateriaal is vastgelopen

Open alle kleppen en verwijder de laden zodat u bij de gebieden kunt waar het afdrukmateriaal is vastgelopen. De afbeelding toont de papierbronnen en mogelijke storingsgebieden.
Bovenklep
Standaarduitvoerlade
Standaardlade (lade 1)
Verhittingsstation
Binnenklep
Onderklep
Optionele lade voor 500 vel (lade 2)
Papierbaan herkennen
67
Storingen verhelpen
In de volgende tabel ziet u waar u instructies vindt voor het verhelpen van papierstoringen.
Opmerking: Om het bericht te doen verdwijnen, dient alle afdrukmateriaal uit de papierbaan te worden verwijderd.
Bericht op het bedieningspaneel
200.xx Papier vast
200.xx Papier vast
201.xx Papier vast
202.xx Papier vast
203.xx Papier vast
Om een storing te
Gebiedsbeschrijving
Storing bij de invoersensor Net voorbij lade 1 69
Storing in de sleuf voor handinvoer In de sleuf voor handinvoer 79
Storing tussen een invoersensor en de sensor voor de uitgang van het verhittingsstation
Storing achter de sensor voor de uitgang van het verhittingsstation
Storing in het gebied waar de pagina's worden omgedraaid voor dubbelzijdig afdrukken
verhelpen...
Tussen lade 1 en lade 2 71
Achter de binnenklep 71
Onder de vier fotoconductoreenheden
In lade 1 78
Onder de vier fotoconductoreenheden
Onder de vier fotoconductoreenheden en vereist het verwijderen van de fotoconductoreenheden om het vastgelopen afdrukmateriaal los te maken
Onder het verhittingsstation 73
Onder de klep van het verhittingsstation
Gedeeltelijk onder het verhittingsstation en gedeeltelijk zichtbaar vanaf een sleuf achter het verhittingsstation
Tussen het verhittingsstation en de standaardlade
Onder de rollen vlakbij het verhittingsstation
Ga naar pagina
72
72
72
74
74
75
76
230.xx Papier vast
241.xx Papier vast
242.xx Papier vast
250.xx Papier vast
Storing in het duplexgedeelte Tussen de onderklep en de
binnenklep
Lade 1 78, 78
Lade 1 invoeren tijdens het omdraaien van het afdrukmateriaal voor dubbelzijdig afdrukken
Storing in lade 1 In lade 1 69
Storing in lade 2 In lade 2 70
Tussen lade 1 en lade 2 70
Storing in de universeellader In de universeellader 79
77
78
Papierbaan herkennen
68
Storingen verhelpen

Storingen in de standaardlade verhelpen (lade 1)

Als de printer niet goed vanuit de standaardlade wordt gevoed, zit de storing in de lade. Het bedieningspaneel geeft
241.xx Papier vast aan.
1 Open de standaardlade.
2 Trek het vastgelopen afdrukmateriaal naar buiten.
3 Plaats de lade terug.
Als het afdrukmateriaal dat wordt ingevoerd vanuit de lade net voorbij lade1 is vastgelopen, geeft het bedieningspaneel
200.xx Papier vast aan.
1 Open de standaardlade.
2 Trek het vastgelopen afdrukmateriaal naar buiten. Plaats de lade terug.
Storingen in de standaardlade verhelpen (lade 1)
69
Storingen verhelpen

Storingen in de optionele lade voor 500 vellen (lade 2) verhelpen

Als het afdrukmateriaal niet goed vanuit de standaardlade wordt ingevoerd, zit de storing in de lade. Het bedieningspaneel geeft 241.xx Papier vast aan.
1 Open de optionele lade voor 500 vellen.
2 Trek het vastgelopen afdrukmateriaal naar buiten.
3 Plaats de lade in het onderstel.
Als het afdrukmateriaal wordt gevoed vanuit Lade 2, maar is vastgelopen tussen Lade 1 en Lade 2 in de papierbaan, geeft het bedieningspaneel ook 242.xx Papier vast aan.
1 Open de optionele lade voor 500 vellen.
2 Pak het vastgelopen afdrukmateriaal aan beide kanten vast, en trek het voorzichtig los om zo te voorkomen dat
het scheurt.
3 Duw de lade in het onderstel.
Storingen in de optionele lade voor 500 vellen (lade 2) verhelpen
70
Storingen verhelpen
Als het afdrukmateriaal wordt ingevoerd vanuit Lade 2, maar is vastgelopen tussen Lade 1 en Lade 2 in de papierbaan, geeft het bedieningspaneel ook 242.xx Papier vast aan. Als dat het geval is, verhelp de storing als volgt.
1 Verwijder de standaardlade.
2 Trek het vastgelopen afdrukmateriaal omhoog en vervolgens uit de lade.
3 Plaats de lade terug.

Storingen achter de binnenklep verhelpen

Het afdrukmateriaal is vastgelopen achter de binnenklep, maar niet onder de fotoconductoreenheden. Het bedieningspaneel geeft 241.xx Papier vast aan.
Waarschuwing: Om te vermijden dat de fotoconductor te lang aan licht wordt blootgesteld, dient u de binnenklep niet
langer dan 10 minuten open te houden wanneer u de storing verhelpt.
1 Open de onderklep en de binnenklep De onderklep gaat open met de binnenklep.
2 Trek het vastgelopen afdrukmateriaal omhoog en naar buiten.
3 Sluit de onderklep. Hiermee wordt de binnenklep gesloten. Sluit de bovenklep.
Storingen achter de binnenklep verhelpen
71
Storingen verhelpen
Het afdrukmateriaal is vastgelopen onder de fotoconductoreenheden. Het bedieningspaneel geeft 200.xx Papier vast of 201.xx Papier vast aan.
1 Open de onderklep en de binnenklep De onderklep gaat open met de binnenklep.
2 Trek het afdrukmateriaal alleen recht naar voren om het te verwijderen.
Opmerking: Let erop dat u de fotoconductoreenheden niet verplaatst.
3 Als u het afdrukmateriaal er niet helemaal uit krijgt, verwijdert u dan alle vier de fotoconductoreenheden. (Zie de
illustratie op pagina 33 als u hulp nodig hebt om het afdrukmateriaal te verwijderen.) Verwijder het vastgelopen afdrukmateriaal en installeer vervolgens de fotoconductoreenheden opnieuw.
2
1
4 Sluit de onderklep. Hiermee wordt de binnenklep gesloten. Sluit de bovenklep.
Storingen achter de binnenklep verhelpen
72
Storingen verhelpen

Storingen onder het verhittingsstation of onder de klep van het verhittingsstation verhelpen

VOORZICHTIG: Het verhittingsstation en de binnenkant van de printer in de buurt van het station kunnen heet zijn.
Wacht met verhelpen van storingen in dit gebied totdat het verhittingsstation is afgekoeld.
Het vastgelopen afdrukmateriaal bevindt zich onder het verhittingsstation of onder de klep van het verhittingsstation. Het bedieningspaneel geeft 201.xx Papier vast aan.
Waarschuwing: Om te vermijden dat de fotoconductor te lang aan licht wordt blootgesteld, dient u de binnenklep niet
langer dan 10 minuten open te houden wanneer u de storing verhelpt.
1 Open de onderklep en de binnenklep De onderklep gaat open met de binnenklep.
2 Bepaal waar de storing zich bevindt.
a Als het vastgelopen afdrukmateriaal zichtbaar is onder het verhittingsstation, pakt u het vastgelopen
afdrukmateriaal aan beide kanten vast en trekt u het naar voren.
Storingen onder het verhittingsstation of onder de klep van het verhittingsstation verhelpen
73
Storingen verhelpen
b Als het vastgelopen afdrukmateriaal niet zichtbaar is, pakt u de nokjes op de klep het verhittingsstation vast
en tilt u hem omhoog. Pak het vastgelopen afdrukmateriaal vast en trek het naar boven en uit de printer. Sluit de klep van de verhittingsstation.
21
Nokje
Nokje
Als het vastgelopen afdrukmateriaal zich gedeeltelijk onder het verhittingsstation bevindt en gedeeltelijk zichtbaar is vanuit de sleuf achter het verhittingsstation, geeft het bedieningsstation 202.xx Papier vast aan.
Waarschuwing: Als het vastgelopen afdrukmateriaal zichtbaar is zoals is weergegeven in de volgende illustratie, dient
u het vastgelopen afdrukmateriaal voorzichtig omhoog en in de richting van de achterkant van de printer te trekken.
3 Sluit de onderklep. Hiermee wordt de binnenklep gesloten. Sluit de bovenklep.
Storingen onder het verhittingsstation of onder de klep van het verhittingsstation verhelpen
74
Storingen verhelpen

Storingen verhelpen tussen het verhittingsstation en de standaardlade

Het vastgelopen afdrukmateriaal is zichtbaar vanuit de standaardlade. Het bedieningspaneel geeft 202.xx Papier vast aan.
Pak het vastgelopen afdrukmateriaal vast en trek het van de lade weg.

Storingen in de standaardlade verhelpen

Het vastgelopen afdrukmateriaal bevindt zich in de standaardlade. Het bedieningspaneel geeft 203.xx Papier vast aan.
Pak het vastgelopen afdrukmateriaal vast en trek het van de lade weg.
Storingen verhelpen tussen het verhittingsstation en de standaardlade
75
Storingen verhelpen

Storingen in de duplexbaan verhelpen

Het vastgelopen afdrukmateriaal bevindt zich onder de rollers vlakbij het verhittingsstation. Het bedieningspaneel geeft
203.xx Papier vast aan.
1 Open de bovenklep.
2 Pak het vastgelopen afdrukmateriaal aan beide kanten vast en trek het er voorzichtig uit.
3 Sluit de bovenklep.
Storingen in de duplexbaan verhelpen
76
Storingen verhelpen
Als het afdrukmateriaal is vastgelopen tussen de onderklep en de binnenklep, geeft het bedieningspaneel
230.xx Papier vast aan.
1 Open de bovenklep.
2 Trek het vastgelopen afdrukmateriaal recht omhoog.
Opmerking: Als het merendeel van het vastgelopen afdrukmateriaal niet zichtbaar is met de bovenklep open, dient
u de onderklep te openen om bij de storing te kunnen komen. Om de onderklep te openen zonder tegelijkertijd de binnenklep te openen, dient u aan de onderste handgreep te trekken. Trek niet aan de binnenste handgreep, want dan worden zowel de binnenklep als de onderklep naar beneden getrokken.
1 2
3 Sluit de klep(pen).
Storingen in de duplexbaan verhelpen
77
Storingen verhelpen
Als het vastgelopen afdrukmateriaal bij het vullen van de standaardlade (lade 1), geeft het bedieningspaneel
230.xx Papier vast aan.
1 Verwijder de standaardlade.
2 Trek het vastgelopen afdrukmateriaal omlaag en naar buiten.
3 Installeer de standaardlade.
Het vastgelopen afdrukmateriaal is vastgelopen zoals weergegeven in de standaardlade (lade 1). Het bedieningspaneel geeft 200.xx Papier vast of 230.xx Papier vast aan.
1 Verwijder de standaardlade.
2 Trek het vastgelopen afdrukmateriaal recht omhoog.
Opmerking: Als het afdrukmateriaal niet zichtbaar is in dit gebied, dient u de lade er volledig uit te trekken. Kijk ook
achter de boven- en onderklep of u het vastgelopen afdrukmateriaal kunt zien.
3 Installeer de standaardlade.
Storingen in de duplexbaan verhelpen
78
Storingen verhelpen

Storingen bij de universeellader verhelpen

Het afdrukmateriaal loopt vast bij het vullen van de universeellader. Het bedieningspaneel geeft 250.xx Papier vast aan.

Storingen bij de sleuf voor handinvoer verhelpen

Als het afdrukmateriaal niet ver genoeg in de sleuf voor handinvoer wordt geplaatst, geeft het bedieningspaneel een bericht weer om het afdrukmateriaal te plaatsen. In dit geval, dient u het afdrukmateriaal verder de sleuf in te duwen.
Als het afdrukmateriaal zich ver genoeg in de printer bevindt zodat de printer het kan herkennen maar niet ver genoeg voor de printer om het in te voeren, geeft het bedieningspaneel 200.xx Papier vast aan.
Duw het afdrukmateriaal verder in de sleuf.
Storingen bij de universeellader verhelpen
79
8

Printer onderhouden

De volgende gedeelten bevatten onderwerpen voor de netwerkbeheerder die verantwoordelijk is voor de printer.
Bepaalde taken moeten regelmatig worden uitgevoerd om een optimale afdrukkwaliteit te behouden. Deze handelingen worden in dit hoofdstuk besproken.
Als meerdere mensen gebruikmaken van de printer, kunt u een van hen vragen of hij/zij verantwoordelijk wil zijn voor installatie en onderhoud. Ander gebruikers kunnen dan bij deze persoon terecht voor afdrukproblemen en onderhoudstaken.
In de VS belt u 1-800-539-6275 voor informatie over geautoriseerde dealers van Lexmark supplies in uw omgeving. In andere landen of regio's bezoekt u de website van Lexmark op www.lexmark.com of neemt u contact op met de leverancier van de printer.

Status van supplies vaststellen

Als u de status wilt vaststellen van alle benodigdheden die zijn geïnstalleerd in de printer, drukt u de pagina met menu-instellingen af.
Zie Pagina met menu-instellingen afdrukken voor meer informatie.
Afhankelijk van het aantal menu-instellingen worden een of twee pagina's afgedrukt. Zoek “Status benodigdheden” op de pagina. Per item wordt de resterende levensduur aangegeven.

Zuinig omgaan met supplies

In de toepassing op de computer of op het display zijn diverse instellingen beschikbaar waarmee u toner en papier kunt besparen:
Supply Instelling Resultaat van de instelling Andere bronnen
Tonercartridge Tonerintensiteit in
het menu
Kwaliteit in Instellingen
Met dit menu-item kunt u de hoeveelheid toner instellen die op afdrukmateriaal wordt afgegeven. De waarden variëren van 1 (lichtst) tot 5 (donkerst).
Tonerintensiteit in de
Handleiding menu's en berichten
cd met documentatie
op de
Printer onderhouden
80
Printer onderhouden
Supply Instelling Resultaat van de instelling Andere bronnen
Papier en speciaal afdrukmateriaal
N/vel afdrukken in het menu
Afwerking in Instellingen
Met dit menu-item drukt de printer twee of meer pagina’s af op één kant van een vel. De mogelijke waarden zijn 2, 3, 4, 6, 9, 12 en 16 per vel. In combinatie met de instelling Duplex kunt u op deze manier maximaal 32 pagina's afdrukken op één vel papier (16 op elke zijde).
Tonerintensiteit in de
Handleiding menu's en berichten op de
cd met documentatie
Duplex afdrukken in het menu
Afwerking in Instellingen
Via de toepassing die u gebruikt of met behulp van het printerstuurprogram ma kunt u gecontroleerde afdruktaken naar de printer sturen.
De optie Taken in wacht geeft toegang tot deze gecontroleerde afdruktaken.
Met de functie Duplex (of dubbelzijdig afdrukken) kunt u op beide zijden van een vel papier afdrukken.
Deze functie is bedoeld voor afdruktaken waarbij meerdere exemplaren worden afgedrukt. In eerste instantie wordt er maar één exemplaar afgedrukt en pas als u dit eerste exemplaar hebt gecontroleerd en goedgekeurd, worden de overige exemplaren afgedrukt. Als u niet tevreden bent met het resultaat, kunt u de taak annuleren.
Tonerintensiteit in de
Handleiding menu's en berichten op de
cd met documentatie
Zie Gecontroleerde
afdruktaken
Zie Afdruktaak annuleren Tonerintensiteit in de
Handleiding menu's en berichten
cd met documentatie Zie Afdruk- en wachttaken
op de

Supplies en printeronderdelen bestellen

Bezoek de website van Lexmark op www.lexmark.com (Zoek een dealer/verkooppunt) voor informatie over geautoriseerde dealers van Lexmark supplies in uw omgeving, of bel met Lexmark (035 699 46 99). In andere landen of regio's bezoekt u de website van Lexmark op www.lexmark.com of neemt u contact op met de leverancier van de printer.
Een tijdige vervanging van printeronderdelen draagt bij tot een optimaal prestatieniveau, een uitstekende afdrukkwaliteit en het voorkomen van afdrukproblemen.

Tonercartridges bestellen

Als het bericht 88 Cyaan cartridge bijna leeg, 88 Magenta cartridge bijna leeg, 88 Gele cartridge bijna leeg of 88 Zwarte cartridge bijna leeg wordt weergegeven op het bedieningspaneel of als de afdruk vaag
is, probeert u eerst de levensduur van de betreffende cartridge te verlengen.
1 Verwijder de betreffende tonercartridge.
2 Schud deze een aantal malen flink heen en weer, van voor naar achter en van links naar rechts, om de toner
opnieuw te verdelen.
3 Plaats de tonercartridge terug om verder te gaan met afdrukken.
Supplies en printeronderdelen bestellen
81
Printer onderhouden
4 Herhaal deze procedure een aantal keren totdat de afgedrukte tekst en afbeeldingen vaag blijven.
Opmerking: U kunt nog enkele honderden pagina’s afdrukken nadat een van deze berichten voor de eerste keer
wordt weergegeven.
Wanneer de afgedrukte tekst en afbeeldingen vaag blijven, kunt u de betreffende tonercartridge vervangen. Bestel een nieuwe cartridge aan de hand van de volgende gegevens.
Het geschatte rendement van de tonercartridge ligt op 5% dekking per kleur. Extreem lage printdekking (minder dan 1,25% per kleur) gedurende langere periode kan een negatieve invloed hebben op het werkelijke rendement van die kleur en kan ervoor zorgen dat cartridgeonderdelen eerder kapot gaan dan dat de toner leeg raakt.
We raden u aan de volgende tonercartridges te gebruiken, die specifiek voor de printer zijn ontwikkeld:
Artikelnaam Artikelnummer Voor printer(s)
Retourneerprogramma tonercartridge cyaan met hoog rendement C5240CH C524
Retourneerprogramma tonercartridge magenta met hoog rendement C5240MH C524
Retourneerprogramma tonercartridge geel met hoog rendement C5240YH C524
Retourneerprogramma tonercartridge zwart met hoog rendement C5240KH C524
Tonercartridge cyaan met hoog rendement C5242CH C524
Tonercartridge magenta met hoog rendement C5242MH C524
Tonercartridge geel met hoog rendement C5242YH C524
Tonercartridge zwart met hoog rendement C5242KH C524
Retourneerprogramma tonercartridge cyaan C5220CS C522, C524
Retourneerprogramma tonercartridge magenta C5220MS C522, C524
Retourneerprogramma tonercartridge geel C5220YS C522, C524
Retourneerprogramma tonercartridge zwart C5220KS C522, C524
Retourneerprogramma tonercartridge cyaan C5200CS C520
Retourneerprogramma tonercartridge magenta C5200MS C520
Retourneerprogramma tonercartridge geel C5200YS C520
Retourneerprogramma tonercartridge zwart C5200KS C520
Tonercartridge cyaan C5222CS C522, C524
Tonercartridge magenta C5222MS C522, C524
Tonercartridge geel C5222YS C522, C524
Tonercartridge zwart C5222KS C522, C524
Tonercartridge cyaan C5202CS C520
Tonercartridge magenta C5202MS C520
Tonercartridge geel C5202YS C520
Tonercartridge zwart C5202KS C520
Supplies en printeronderdelen bestellen
82
Printer onderhouden

Fotoconductoreenheid bestellen

Bestel Lexmark artikelnummer C52030X. Bestel het Lexmark product met het artikelnummer C52034X voor een pakket met meerdere fotoconductoreenheden.

Verhittingsstation bestellen

Bestel het Lexmark product met artikelnummer 40X1400 voor een 120V/50–60Hz-printer, 40X1402 voor een 220–240V/50–60Hz-printer, of 40X1403 voor een 100V/50–60Hz-printer.

Overdrachtsrol bestellen

Bestel het Lexmark product met artikelnummer 20K0504.

Toneroverloopbak bestellen

Bestel het Lexmark product met artikelnummer C52025X.

De printer voor lange tijd bewaren

Als de printer voor de periode van een maand of langer wordt uitgeschakeld, dient u als eerste het verhittingsstation te verwijderen en de bovenklep te sluiten. Bewaar het verhittingsstation op een geschikte plaats. Zie Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren voor instructies.

Supplies bewaren

Houd u aan de volgende richtlijnen voor het op de juiste wijze bewaren van supplies.

Afdrukmateriaal bewaren

Zo kunt u invoerproblemen en een onregelmatige afdrukkwaliteit voorkomen.
U kunt het afdrukmateriaal het beste bewaren in een omgeving met een temperatuur van rond de 21 °C en een relatieve vochtigheid van 40%.
Bewaar dozen met afdrukmateriaal bij voorkeur op een pallet of een plank en niet op de vloer.
Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, leg het dan op een vlakke ondergrond
zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
Plaats niets boven op de pakken met afdrukmateriaal.
Laat het afdrukmateriaal in het pak zitten totdat u het gaat gebruiken.

De tonercartridges en fotoconductoreenheden bewaren

Bewaar de tonercartridges en fotoconductoreenheden in hun originele verpakking totdat u ze gaat installeren.
Bewaar tonercartridges en fotoconductoreenheden in:
een omgeving met een temperatuur die hoger is dan 40 °C;
een omgeving met een sterk wisselende vochtigheidsgraad en temperatuur;
De printer voor lange tijd bewaren
83
Printer onderhouden
direct zonlicht;
op stoffige plaatsen;
gedurende langere tijd in een auto;
in een omgeving waar zich bijtende stoffen bevinden;
in een omgeving met zilte lucht.
Waarschuwing: Berg de fotoconductoreenheden op binnen 10 minuten nadat u ze hebt verwijderd om te voorkomen
dat ze te lang aan licht worden blootgesteld en let erop dat u de glimmende fotoconductortrommel niet aanraakt.

Tonercartridges vervangen

Als één van de volgende berichten op het bedieningspaneel wordt weergegeven, moet de tonercartridge spoedig vervangen worden: 88 Cyaan cartridge bijna op, 88 Magenta cartridge bijna op, 88 Gele cartridge bijna op, 88 Zwarte cartridge bijna op. Controleer of u de geschikte tonercartridge hebt besteld. Vervang de tonercartridge als het bericht 88 Cyaan cartridge vervangen, 88 Magenta cartridge vervangen, 88 Gele cartridge vervangen of 88 Zwarte cartridge vervangen wordt weergegeven.
Raadpleeg Tonercartridges bestellen voor meer informatie. Voor meer informatie, zie 88 <kleur> cartridge vervangen in de Handleiding menu's en berichten op de cd met documentatie .
De tonercartridges moeten in deze volgorde worden geplaatst; ze kunnen niet in de andere sleuven worden gebruikt. Let op de etiketten aan de rechterzijde van de tonercartridges. Deze etiketten, van boven naar onder, hebben de volgende betekenissen:
YGeel
C Cyaan
M Magenta
KZwart
Zie het vel Een tonercartridge vervangen dat wordt meegeleverd met de nieuwe cartridge over hoe een tonercartridge te vervangen.
Zodra de tonercartridge is geplaatst, voert u de instructies uit die op de verpakking van de nieuwe tonercartridge staan om de gebruikte tonercartridge te recyclen.
Als u een gebruikte tonercartridge inlevert, draagt u gratis bij tot het wereldwijde recycling-programma.
U kunt het beste Lexmark supplies voor de printer gebruiken. Schade aan de printer die wordt veroorzaakt door supplies van derden, valt niet onder de garantie van de Lexmark printer.

Lexmark producten recyclen

Ga als volgt te werk om Lexmark producten te retourneren aan Lexmark voor recycling:
1 Bezoek onze website:
www.lexmark.com/recycle
2 Volg de instructies op het scherm.
Tonercartridges vervangen
84
Printer onderhouden

Fotoconductoreenheden vervangen

Als het bericht 84 [kleur] fc-eenheid bijna versleten wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u de fotoconductoreenheid spoedig te vervangen. Zorg ervoor dat er een in bestelling is. Raadpleeg Fotoconductoreenheid bestellen voor meer informatie.
Als het bericht 84 Vervang [kleur] fc-eenheid wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u de fotoconductoreenheid onmiddellijk te vervangen.
Zie het vel Een fotoconductoreenheid vervangen dat wordt meegeleverd met de nieuwe fotoconductoreenheid.
Waarschuwing: Bewaar het doosje en het verpakkingsmateriaal van een nieuwe fotoconductoreenheid.
U hebt een tas en een doosje nodig voor het bewaren van elk van de cyaan, magenta en gele fotoconductoreenheden. Ze worden verwijderd en bewaard om hen te beschermen tegen blootstelling aan licht wanneer er gedurende langere periodes alleen afbeeldingen in zwart worden afgedrukt. Zie Alleen zwarte tekst en afbeeldingen afdrukken of de publicatie Printing only black
text and graphics voor meer informatie over alleen afdrukken in zwart.

Verhittingsstation vervangen

Als het bericht 80 Verh.station bijna versleten wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u het verhittingsstation spoedig te vervangen. Zorg ervoor dat er een in bestelling is. Raadpleeg Verhittingsstation bestellen voor meer informatie.
Als het bericht 80 Verh.station vervangen wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u het verhittingsstation onmiddellijk te vervangen.
VOORZICHTIG: Het verhittingsstation en de binnenkant van de printer in de buurt van het station kunnen heet zijn.
Laat deze afkoelen voordat u het verhittingsstation vervangt.
Zie het vel Het verhittingsstation vervangen dat wordt meegeleverd met het nieuwe verhittingsstation over hoe een verhittingsstation te vervangen.

Toneroverloopbak vervangen

Als het bericht 82 Toneroverloopbak bijna vol wordt weergegeven, dient u de toneroverloopbak spoedig te vervangen. Zorg ervoor dat er een in bestelling is. Raadpleeg Toneroverloopbak bestellen voor meer informatie.
Als het bericht 82 Toneroverloopbak vervangen wordt weergegeven, dient u de toneroverloopbak onmiddellijk te vervangen.
Zie het vel De toneroverloopbak vervangen dat wordt meegeleverd met de nieuwe toneroverloopbak.

De overdrachtsrol vervangen

Als het bericht 83 overdrachtsrol bijna versleten wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u de overdrachtsrol spoedig te vervangen. Zorg ervoor dat er een in bestelling is. Raadpleeg Overdrachtsrol bestellen voor meer informatie.
Als het bericht 83 overdrachtsrol vervangen wordt weergegeven op het bedieningspaneel, dient u de overdrachtsrol onmiddellijk te vervangen.
Zie het vel De overdrachtsrol vervangen dat wordt meegeleverd met de nieuwe overdrachtsrol over hoe de overdrachtsrol te vervangen.
Fotoconductoreenheden vervangen
85
Printer onderhouden

De lenzen van de printkop reinigen

Reinig de lenzen van de printkop als u problemen met de afdrukkwaliteit ondervindt zoals beschreven in Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen, in het hoofdstuk Problemen oplossen.
Waarschuwing: Om te voorkomen dat de fotoconductoreenheden te lang worden blootgesteld aan licht, dient u de
binnenklep niet langer dan tien minuten open te houden wanneer u deze storing verhelpt.
1 Zet de printer uit.
2 Open de bovenklep en de binnenklep. De onderklep gaat tegelijk met de binnenklep open.
3 Verwijder alle vier de tonercartridges. Zie de illustratie op pagina 34 als u hulp nodig hebt.
4 Plaats de vier lenzen van de printkop zoals staat weergegeven.
Lenzen van de printkop
5 Reinig de lenzen met een busje samengeperste lucht (dezelfde die wordt gebruikt voor het reinigen van een lens
van een camera).
Waarschuwing: Raak de lenzen van de printkop niet aan want dit kan beschadiging ervan tot gevolg hebben.
6 Installeer de vier tonercartridges.
7 Sluit de kleppen.
8 Zet de printer aan.
De lenzen van de printkop reinigen
86
Printer onderhouden

Tonercartridges voor kleurenregistratie aanpassen

Toen de nieuwe overdrachtsrol werd geïnstalleerd en alle fotoconductoreenheden van de gebruikte overdrachtsrol naar de nieuwe werden verplaatst, kan de aanpassing van de tonercartridges en de fotoconductoreenheden zijn veranderd. Voer de volgende stappen voor kleurregistratie uit ten behoeve van een betere kleurenkwaliteit:
1 Zet de printer uit.
2 Houd en ingedrukt terwijl u de printer aanzet.
3 Laat de knoppen los zodra de klok verschijnt.
Op de eerste regel van het display verschijnt het MENU CONFIG.
4 Druk op totdat Kleuruitlijning verschijnt en druk vervolgens op .
5 Uitlijningspagina afdrukken staat op de eerste regel, dus druk op .
Wacht terwijl er vier pagina's worden afgedrukt. Controleer elke pagina op de letters A t/m L.
6 Druk op totdat Instelling A verschijnt en druk vervolgens op .
Er wordt een scherm weergegeven met een nummer in het vakje. Dit getal geeft de huidige uitlijning weer.
7 Kies op het afgedrukte vel de meest rechte van de 20 regels naast de letter A.
8 Druk op om het aantal dat wordt weergegeven in het vakje te verlagen, of op om het aantal te verhogen
om zo overeen te komen met het gekozen nummer en druk vervolgens op .
Het bericht Selectie verzenden verschijnt.
9 Herhaal stap 6 en stap 8 om een nieuwe uitlijning voor de letters B t/m L in te stellen.
10 Druk op .
11 Druk op tot menu Config afsluiten verschijnt en druk vervolgens op om de procedure te voltooien.
Tonercartridges voor kleurenregistratie aanpassen
87
Printer onderhouden

Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren

Als de printer voor een periode van een maand of langer wordt uitgeschakeld, dient u als eerste het verhittingsstation te verwijderen en dit op een schone en geschikte plaats te bewaren.
VOORZICHTIG: Het verhittingsstation en de binnenkant van de printer in de buurt van het station kunnen heet zijn.
Wacht tot het verhittingsstation is afgekoeld voordat u het verwijdert.
1 Zet de printer uit.
2 Pak het handvat vast.
3 Open de bovenklep.
Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren
88
Printer onderhouden
4 Draai de schroeven tegen de wijzers van de klok in om ze los te maken.
5 Pak het gebruikte verhittingsstation bij de handgrepen en til het station recht omhoog.
6 Het verhittingsstation kan nog steeds heet zijn. Raak alleen de handgrepen ervan aan.
7 Bewaar het verhittingsstation op een schone en geschikte plaats.
8 Sluit de bovenklep.
Het verhittingsstation verwijderen om dit lange tijd te bewaren
89
Printer onderhouden

Het verhittingsstation opnieuw plaatsen na een lange tijd bewaren

1 Pak de handgreep vast.
2 Open de bovenklep.
Het verhittingsstation opnieuw plaatsen na een lange tijd bewaren
90
Printer onderhouden
3 Pak het nieuwe verhittingsstation bij de handgrepen en lijn het uit met de opening. Lijn het nokje rechts uit met
de uitsparing. Lijn het u-vormige onderdeel aan de linkerkant van het verhittingsstation uit met de u-vormige uitsparing.
4 Laat het verhittingsstation voorzichtig op zijn plaats zakken. Druk het naar beneden totdat het goed vastzit.
5 Draai de schroeven tegen de wijzers van de klok in om ze vast te zetten.
Waarschuwing: Zorg ervoor dat de schroeven goed vastzitten voordat u de bovenklep sluit.
6 Sluit de bovenklep.
7 Zet de printer aan.
Het bericht 87 Verh station ontbreekt wordt weergegeven op het bedieningspaneel wanneer het verhittingsstation niet juist is geplaatst of wanneer dit ontbreekt. Als dit bericht wordt weergegeven, verwijdert u het verhittingsstation en probeert u het opnieuw en correct te installeren.
Het verhittingsstation opnieuw plaatsen na een lange tijd bewaren
91
9

Problemen oplossen

Eenvoudige printerproblemen oplossen

Soms zijn afdrukproblemen of problemen met een niet-reagerende printer gemakkelijk op te lossen Als zich een probleem met de printer voordoet, gaat u als volgt te werk:
Controleer of het ene uiteinde van het netsnoer van de printer is aangesloten op de printer en het andere uiteinde op een geaard stopcontact.
Controleer of de printer is ingeschakeld.
Controleer of het stopcontact niet is uitgeschakeld met behulp van een schakelaar of stroomonderbreker.
Ga na of andere elektrische apparatuur die op het stopcontact wordt aangesloten, werkt.
Controleer of de instellingen voor het printerstuurprogramma correct zijn.
Controleer of alle opties correct zijn geïnstalleerd.
Als u alle bovenstaande punten hebt gecontroleerd en het probleem is nog steeds niet opgelost, zet u de printer uit, wacht u ongeveer tien seconden en zet u de printer opnieuw aan. In veel gevallen is het probleem dan verdwenen.
Opmerking: Als een foutbericht wordt weergegeven, raadpleegt u de Handleiding voor menu's en berichten op de
cd met documentatie voor meer informatie.
Problemen oplossen
92
Problemen oplossen

Problemen met het display

Symptoom Oorzaak Actie
Op het bedieningspaneel worden alleen ruitpatronen weergegeven of het paneel is leeg.
Menu-instellingen die u wijzigt via het bedieningspaneel worden niet toegepast.
LCD is te licht of te donker.
De zelftest van de printer is mislukt.
Instellingen in uw toepassing, het printerstuurprogramma of de hulpprogramma's van de printer hebben voorrang boven de instellingen die u vastlegt via het bedieningspaneel.
De instelling voor LCD-contrast is niet aangepast.
Zet de printer uit, wacht ongeveer tien seconden en zet de printer opnieuw aan.
De klok wordt weergegeven op het bedieningspaneel. Wanneer de test is voltooid, wordt Gereed weergegeven.
Als deze berichten niet worden weergegeven, zet u de printer uit. Voor technische ondersteuning raadpleegt u het gedeelte voor technische ondersteuning op de website van Lexmark op http://support.lexmark.com.
Wijzig de menu-instellingen via uw toepassing, het stuurprogramma of de hulpprogramma's van de printer.
Schakel de menu-instellingen in uw toepassing, het stuurprogramma of de hulpprogramma's van de printer uit zodat u de instellingen kunt wijzigen via het bedieningspaneel.
Pas de instelling voor LCD-contrast aan. Raadpleeg Het contrast op het bedieningspaneel aanpassen.

Afdrukproblemen oplossen

Symptoom Oorzaak Oplossing
Taken worden niet afgedrukt.
De printer is niet gereed om gegevens te ontvangen.
De standaardlade is vol. Verwijder de stapel papier uit de standaardlade.
De aangegeven lade is leeg.
Het verkeerde printerstuurprogramma wordt gebruikt of er is geprobeerd naar een bestand af te drukken.
De MarkNet interne printerserver (N8000­serie) is niet goed ingesteld of verkeerd aangesloten.
U gebruikt een verkeerde interfacekabel of de kabel is niet stevig aangesloten.
Controleer of Gereed of Spaarstand wordt weergegeven op de display voordat u een afdruktaak naar de printer stuurt.
Vul de lade met papier. Zie Afdrukmateriaal plaatsen voor meer informatie.
Controleer of u het printerstuurprogramma voor de printer hebt geselecteerd.
Als u een USB-poort gebruikt, zorg er dan voor dat het besturingssysteem en het printerstuurprogramma compatibel zijn.
Controleer of u de printer correct hebt geconfigureerd om af te drukken via een netwerk.
Raadpleeg de cd met stuurprogramma's of de website van Lexmark voor meer informatie.
Gebruik een aanbevolen interfacekabel. Raadpleeg de Installatiekaart voor kabelspecificaties.
Problemen met het display
93
Problemen oplossen
Symptoom Oorzaak Oplossing
Wachttaken worden niet afgedrukt.
Er is een formatteringsfout opgetreden.
De printer heeft onvoldoende geheugen.
Druk de taak af. (Het is mogelijk dat de taak slechts gedeeltelijk wordt afgedrukt.)
Verwijder de taak. Voeg een extra geheugenkaart toe. Maak extra printergeheugen vrij door de lijst met wachttaken te
doorlopen en nog meer taken te verwijderen die u naar de printer hebt gestuurd.
De printer heeft ongeldige gegevens ontvangen.
Het duurt heel lang voordat de taak is afgedrukt.
Taak wordt afgedrukt vanuit de verkeerde lade of op het verkeerde afdrukmateriaal.
Er worden verkeerde tekens afgedrukt.
Laden koppelen lukt niet. De functie voor het
De afdruktaak is te complex.
Paginabeveiliging is ingeschakeld.
De menu-instellingen op het bedieningspaneel zijn niet geschikt voor het afdrukmateriaal dat zich in de lade bevindt.
U gebruikt een parallelle kabel die niet compatibel is.
De printer staat in de werkstand Hex Trace.
koppelen van invoerladen is niet goed geconfigureerd.
Verwijder de taak.
Maak de taak minder complex door het aantal verschillende lettertypen en lettergrootten te reduceren, het aantal afbeeldingen te beperken en eenvoudigere afbeeldingen te gebruiken of door minder pagina's tegelijk te laten afdrukken.
Schakel Pag-beveiliging uit in het Menu Instellingen in Instellingen.
1 Druk op . 2 Druk op totdat Instellingen verschijnt en druk
vervolgens op .
3 Druk op totdat Menu Instellingen verschijnt en druk
vervolgens op .
4 Druk op totdat Afdrukherstel verschijnt en druk
vervolgens op .
5 Druk op totdat Pag-beveiliging verschijnt en druk
vervolgens op .
6 Druk op totdat Uit verschijnt en druk vervolgens
op .
Zorg ervoor of het papierformaat en de papiersoort die zijn ingesteld in het bedieningspaneel en in het printerstuurprogramma geschikt zijn voor de taak die u afdrukt.
Als u een parallelle interface gebruikt, moet u ervoor zorgen dat u een IEEE 1284-compatibele parallelle kabel gebruikt. U wordt aangeraden een Lexmark-kabel, artikelnummer 1329605 (3 m) of 1427498 (6 m), te gebruiken voor de standaard parallelle poort.
Als Gereed Hex wordt weergegeven op het display, moet u de modus Hex Trace verlaten voordat u de taak kunt afdrukken. Schakel de printer uit en weer in om de werkstand Hex Trace uit te schakelen.
Configureer de gekoppelde laden als volgt: Stel bij Formaat lade x in het menu-item Papier x Formaat in het
menu Papier dezelfde waarde in voor alle gekoppelde laden. Stel bij Soort lade x in het menu-item Papier x Soort in het menu
Papier dezelfde waarde in voor alle gekoppelde laden. Opmerking: Selecteer eerst de papierbron en het
papierformaat, waarna het scherm Papiersoort wordt weergegeven.
Afdrukproblemen oplossen
94
Problemen oplossen
Symptoom Oorzaak Oplossing
Grote afdruktaken worden niet gesorteerd.
Er komen onverwachte pagina-einden voor.
Sorteren is niet ingeschakeld.
De mediastop van de standaarduitvoerlade is niet in de juiste positie gezet voor het afdrukmateriaal.
De afdruktaak is te complex.
De printer heeft onvoldoende geheugen.
Er is een time-out opgetreden bij het afdrukken van de taak.
Stel Sorteren in op Aan in het menu Afwerking in Instellingen of via het printerstuurprogramma.
Zet de mediastop in de standaarduitvoerlade in de juiste positie. Raadpleeg De mediastop gebruiken voor meer informatie.
Maak de taak minder complex door het aantal verschillende lettertypen en lettergrootten te reduceren, het aantal afbeeldingen te beperken en eenvoudigere afbeeldingen te gebruiken of door minder pagina's tegelijk te laten afdrukken.
Voeg extra geheugen toe of installeer een optionele vaste schijf. Raadpleeg de Installatiekaart voor informatie over het
toevoegen van een optionele geheugenkaart en Optionele vaste schijf installeren voor het toevoegen van een optionele vaste schijf.
Stel het menu-item Afdruktime-out in op een hogere waarde via het menu-item Timeouts in het menu Instellingen in Instellingen.

Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen

Veel problemen met de afdrukkwaliteit kunnen worden opgelost door supplies of printeronderdelen te vervangen die bijna het einde van hun levensduur hebben bereikt. Controleer of er op het bedieningspaneel een bericht wordt weergegeven over een printeronderdeel. Raadpleeg Status van supplies vaststellen voor informatie over andere manieren om vast te stellen dat een printeronderdeel aan vervanging toe is.
Los problemen met de afdrukkwaliteit op aan de hand van volgende tabel.
Symptoom Oorzaak Oplossing
Herhaalde storingen De tonercartridges, de
fotoconductoreenheden of het verhittingsstation zijn beschadigd.
Sporen komen steeds in dezelfde kleur voor en meerdere keren op een pagina:
Vervang het onderdeel als de storingen optreden om de:
33,5 mm of 35,7 mm voor de tonercartridges 28,3 mm of 72,4 mm voor de fotoconductoreenheid Druk de testpagina's voor de afdrukkwaliteit en de
Handleiding voor afdrukstoringen af om storingen op te sporen. Raadpleeg Testpagina’s voor de afdrukkwaliteit afdrukken voor meer informatie. Druk de Handleiding voor afdrukstoringen af die u kunt vinden in het Menu Help op het bedieningspaneel van de printer.
De hele pagina vertoont sporen in elke kleur:
Vervang het verhittingsstation bij storingen na iedere 140 mm
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
95
Problemen oplossen
Symptoom Oorzaak Oplossing
Foutieve kleurenregistratie
ABCDEABCDE ABCDE
ABCDE
Een kleurgebied is verschoven (van boven naar beneden of van links naar rechts) of werd over een ander kleurgebied afgedrukt.
1 Zet de printer uit. 2 Verwijder de fotoconductoreenheden en
installeer deze opnieuw.
3 Zet de printer aan. 4 Selecteer Kleur aanpassen in het menu
Kwaliteit in Instellingen
Raadpleeg bij een herhaling van het probleem Tonercartridges voor kleurenregistratie aanpassen voor meer informatie.
Witte of gekleurde streep De tonercartridges, de
ABCDE
fotoconductoreenheden of de overdrachtband zijn beschadigd of er heeft zich toner opgehoopt voor de printkop of de lens van de printkop.
ABCDE ABCDE
Horizontale strepen Het is mogelijk dat de
ABCDE
tonercartridges beschadigd, leeg of versleten zijn.
Het is mogelijk dat het verhittingsstation is beschadigd of versleten.
ABCDE ABCDE
Verticale strepen Toner wordt uitgesmeerd voordat
ABCDE ABCDE
deze aan het afdrukmateriaal hecht.
De tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de kleurencartridge die de strepen
De overdrachtband is defect. Vervang de overdrachtband.
Verwijder in de printerbehuizing met een zachte, schone en pluisvrije doek eventueel gemorste toner in de buurt van de printkop.
Reinig de lenzen van de printkop. Raadpleeg De lenzen van de printkop reinigen.
Vervang de kleurencartridge die de streep veroorzaakt.
Als het probleem zich nog steeds voordoet, vervangt u de fotoconductoreenheden.
Als het probleem zich nog steeds voordoet, vervangt u de overdrachtband.
Vervang zo nodig de tonercartridges.
Vervang het verhittingsstation.
Als het afdrukmateriaal stug is, kunt u proberen het vanuit een andere lade in te voeren.
veroorzaakt.
ABCDE
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
96
Problemen oplossen
Symptoom Oorzaak Oplossing
Onregelmatigheden in de afdruk
ABCDE ABCDE
ABCDE
Als gevolg van een hoge vochtigheidsgraad heeft het afdrukmateriaal vocht geabsorbeerd.
Het gebruikte afdrukmateriaal voldoet niet aan de printerspecificaties.
Het is mogelijk dat de tonercartridges leeg zijn.
Het verhittingsstation is versleten of beschadigd.
Zorg dat het afdrukmateriaal dat u in de invoerlade plaatst, niet vochtig is. Plaats afdrukmateriaal uit een nieuw pak.
Controleer of de instelling voor de papiersoort in de printer overeenkomt met het type afdrukmateriaal dat u gebruikt.
Gebruik geen afdrukmateriaal met een ruw of vezelig oppervlak.
Vervang de vereiste tonercartridge.
Vervang het verhittingsstation.
Afdruk is te licht De optie Kleur besparen in het
menu Kwaliteit in Instellingen is mogelijk
ingeschakeld.
De ingestelde waarde in Menu Kwaliteit in Instellingen is te laag voor Tonerintensiteit, te helder voor RGB-helderheid of te hoog voor RGB-contrast.
Het gebruikte afdrukmateriaal voldoet niet aan de printerspecificaties.
De tonercartridges zijn bijna leeg. Schud de betreffende tonercartridge heen en weer om
De tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de tonercartridges.
Afdruk is te donker De ingestelde waarde in het menu
Kwaliteit in Instellingen is te laag voor Tonerintensiteit, te helder voor RGB-helderheid of te hoog voor RGB-contrast.
De tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de tonercartridges.
Stel Kleur besparen in op Uit.
Selecteer, voordat u de afdruktaak verstuurt, een andere instelling voor tonerintensiteit, RGB-helderheid of RGB-contrast via het stuurprogramma van de printer, of stel de kleurinstellingen opnieuw in op de fabriekswaarden.
Zorg dat het afdrukmateriaal dat u in de invoerlade plaatst, niet vochtig is. Plaats papier uit een nieuw pak. Gebruik geen afdrukmateriaal met een ruw of vezelig oppervlak.
ook het laatste beetje toner te benutten. Raadpleeg Tonercartridges bestellen voor meer informatie.
Vervang de betreffende tonercartridge zodra de afdruk onleesbaar wordt.
Selecteer voordat u de afdruktaak verstuurt een andere instelling voor tonerintensiteit, RGB-helderheid of RGB-contrast via het stuurprogramma van de printer, of stel de kleurinstellingen opnieuw in op de fabriekswaarden.
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
97
Problemen oplossen
Symptoom Oorzaak Oplossing
Afdrukkwaliteit van transparant is laag
(De afdruk bevat lichte of donkere vlekken, horizontale of verticale strepen, de toner is uitgesmeerd of de kleuren komen niet tot hun recht.)
Tonervlekjes De tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de tonercartridges.
De toner laat los van het papier als u de bedrukte vellen vastpakt.
De gebruikte transparanten voldoen niet aan de printerspecificaties.
De papiersoort voor de lade is niet ingesteld op Transparant.
Er zit toner in de papierbaan. Neem contact op met onze klantenservice.
U gebruikt speciaal afdrukmateriaal.
De waarde voor papiergewicht in het menu Papier is verkeerd voor de papiersoort of het speciale afdrukmateriaal dat wordt gebruikt.
Zorg dat er geen vingerafdrukken op de transparanten komen.
Gebruik uitsluitend transparanten die door de fabrikant van de printer worden aanbevolen.
Zorg ervoor dat de papiersoort in het menu Papier is ingesteld op Transparant.
Controleer of de juiste mediasoort is geselecteerd.
Wijzig de instelling Papiergewicht van Normaal in Zwaar. Indien nodig kunt u de instelling Papierstructuur wijzigen van Normaal in Ruw.
Het verhittingsstation is versleten of beschadigd.
Grijze achtergrond De waarde die u hebt ingesteld bij
ABCDE
Tonerintensiteit in het Menu Kwaliteit in Instellingen is te hoog.
De tonercartridges zijn beschadigd.
ABCDE ABCDE
Verschillen in afdrukdichtheid
De tonercartridges zijn beschadigd. Vervang de tonercartridges.
De fotoconductoreenheden zijn defect.
ABCDE ABCDE
ABCDE
Zwevende afbeeldingen De fotoconductoreenheden werken
niet naar behoren.
Vervang het verhittingsstation.
Stel in het printerstuurprogramma bij Tonerintensiteit een andere waarde in voordat u de afdruktaak naar de printer verstuurt.
Verwijder de tonercartridges en installeer deze opnieuw.
Vervang de tonercartridges.
Vervang de fotoconductoreenheden.
Stel bij Papiersoort de juiste waarde in voor het papier of het speciale afdrukmateriaal dat wordt gebruikt.
Vervang de fotoconductoreenheden. Raadpleeg Herhaalde storingen. Neem contact op met onze klantenservice.
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
98
Problemen oplossen
Symptoom Oorzaak Oplossing
Bijgesneden afbeeldingen (De afdruk is aan de
zijkanten of bovenaan of onderaan afgesneden.)
Onjuiste marges De geleiders in de lade zijn niet
Scheve afdruk (Gegevens worden schuin
afgedrukt.)
Lege pagina's Er is een verkeerde papiersoort
Volledig kleurenpagina's De fotoconductoreenheden zijn
Het afdrukmateriaal gaat erg krullen zodra er op wordt afgedrukt en het de standaardlade verlaat.
Mogelijk is er een onjuist paginaformaat geselecteerd via het stuurprogramma of de toepassing.
De geleiders in de lade zijn niet ingesteld op het afdrukmateriaal dat in de lade is geplaatst.
ingesteld op het afdrukmateriaal dat in de lade is geplaatst.
Formaatdetectie is ingesteld op Uit, maar er is een ander formaat afdrukmateriaal in de lade geplaatst. Er kan bijvoorbeeld A4-papier in de lade zijn geplaatst, maar de instelling voor papierformaat was niet op A4 gezet.
De geleiders in de geselecteerde lade staan niet in de juiste positie voor het formaat afdrukmateriaal in de lade.
geplaatst in de lade of de waarde die is ingesteld voor de papiersoort komt niet overeen met het afdrukmateriaal in de bron.
De tonercartridges zijn beschadigd of leeg.
defect. De printer vereist onderhoud.
De waarde voor papiergewicht is verkeerd voor het type papier of het speciale afdrukmateriaal dat wordt gebruikt.
Het afdrukmateriaal dat in de invoerlade is geplaatst, is vochtig.
Bepaal het juiste paginaformaat via het stuurprogramma of de toepassing.
Schuif de geleiders in de juiste positie voor het desbetreffende papierformaat.
Schuif de geleiders in de juiste positie voor het desbetreffende papierformaat.
Schuif de geleiders in de juiste positie voor het desbetreffende papierformaat.
Plaats de juiste papiersoort voor de afdruktaak of selecteer als Papiersoort het papier of het speciale afdrukmateriaal waarop wordt afgedrukt.
Vervang de tonercartridges.
Controleer of al het verpakkingsmateriaal is verwijderd van de fotoconductoreenheden. Zie de Installatiekaart of Een fotoconductoreenheid vervangen.
Vervang de fotoconductoreenheden. Neem contact op met onze klantenservice.
Stel een andere waarde in als papiergewicht.
Zorg dat het afdrukmateriaal dat u in de invoerlade plaatst, niet vochtig is.
Plaats papier uit een nieuw pak.
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen
99
Problemen oplossen

Problemen met opties oplossen

Symptoom Oorzaak Oplossing
Het onderdeel werkt niet correct nadat het is geïnstalleerd of werkt in het geheel niet meer.
Het onderdeel is niet correct geïnstalleerd.
De kabels die het optionele onderdeel met de printer verbinden zijn niet correct aangesloten.
Het printerstuurprogramma herkent het optionele onderdeel niet.
Optionele lader voor 500 vel: Controleer of de lader stevig is aangesloten op de printer. Raadpleeg de Lader voor 500 vel installeren voor installatie-instructies.
Optionele geheugenkaart of flashgeheugenkaart: Controleer of de kaart stevig is aangesloten op de systeemkaart. Raadpleeg Een optionele geheugenkaart installeren of Optionele flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren voor installatie-instructies. Zie Geheugenvereisten voor meer informatie over geheugenkaarten.
Optionele INA-kaart: Controleer of de kaart stevig is aangesloten op de systeemkaart. Raadpleeg de Optionele flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren voor installatie-instructies.
Verwijder het onderdeel en installeer het vervolgens opnieuw.
Controleer de kabelaansluitingen. Raadpleeg de Installatiekaart voor instructies.
Bekijk de instellingen in het stuurprogramma en controleer of de printer correct is geconfigureerd. Als het optionele onderdeel niet voorkomt in de instellingen van het stuurprogramma, is het niet correct geïnstalleerd. Raadpleeg de Opties installeren en verwijderen voor installatie-instructies en installeer het optionele onderdeel opnieuw..
Problemen met opties oplossen
100
Loading...