Honda CBF125NA (2021) User guide

INSTRUCTIEBOEKJE
CB125R (CBF125NA)
Deze handleiding dient als een permanent onderdeel van het voertuig te worden beschouwd en moet bij doorverkoop van het voertuig aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt.
Deze publicatie bevat de meest recente productinformatie die beschikbaar was voor het ter perse gaan. Honda Motor Co., Ltd. behoudt zich het recht voor om te allen tijde wijzigingen aan te brengen zonder voorafgaande kennisgeving en zonder het aangaan van enige verplichting.
Niets uit deze publicatie mag zonder schriftelijke toestemming worden gereproduceerd.
Het kan zijn dat het afgebeelde voertuig in dit instructieboekje verschilt van uw voertuig.
© 2020 Honda Motor Co., Ltd.
Welkom
Van harte gefeliciteerd met de aanschaf van uw nieuwe Honda-voertuig. Door te kiezen voor een Honda maakt u deel uit van een wereldwijde familie van tevreden klanten die Honda's reputatie voor het leveren van hoogwaardige producten waarderen. Met het oog op uw veiligheid en rijplezier:
Lees dit instructieboekje aandachtig door.
Volg alle aanbevelingen op en voer alle
procedures uit die in deze handleiding zijn vermeld.
Besteed extra aandacht aan veiligheidsinformatie in deze handleiding en op het voertuig.
De volgende code in deze handleiding
duidt de landen aan.
Landcode Code
Land
CBF125NA
ED Directe verkoop Europa,
Macau, Singapore
*De specificaties kunnen van land tot land verschillen.
Enkele opmerkingen over veiligheid
Uw veiligheid en de veiligheid van anderen zijn zeer belangrijk. Het veilig rijden op dit voertuig is een belangrijke verantwoordelijkheid. Om u te helpen goed geïnformeerde veiligheidsbeslissingen te nemen, hebben wij bedieningsprocedures en andere informatie in deze handleiding en op veiligheidslabels verstrekt. Deze informatie maakt u attent op potentiële gevaren waardoor u of anderen letsel kunnen oplopen. Het is vanzelfsprekend niet praktisch of niet mogelijk om u te waarschuwen voor alle gevaren die kunnen optreden bij het rijden op en onderhouden van een voertuig. U moet dan ook uw eigen gezonde verstand gebruiken.
U zult belangrijke veiligheidsinformatie in verschillende vormen tegenkomen, waaronder:
Veiligheidslabels op het voertuig
Veiligheidsinformatie voorafgegaan door
een waarschuwingssymbool en een van de drie waarschuwingswoorden: GEVAAR, WAARSCHUWING of LET OP. Deze signaalwoorden betekenen:
Andere belangrijke informatie vindt u onder de volgende koppen:
3GEVAAR
U ZULT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL OPLOPEN als u de instructies niet opvolgt.
3WAARSCHUWING
U KUNT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL OPLOPEN als u de instructies niet opvolgt.
3LET OP
U KUNT LETSEL OPLOPEN als u de instructies niet opvolgt.
LET OP
Informatie om beschadiging van uw voertuig, andere eigendommen of het milieu te voorkomen.
Inhoudsopgave
Veiligheid van het voertuig BLZ. 2
Bedieningshandleiding BLZ. 16
Onderhoud BLZ. 51
Verhelpen van storingen BLZ. 92
Informatie BLZ. 102
Specificaties BLZ. 115
Veiligheid van het voertuig
Dit gedeelte bevat belangrijke informatie voor het veilig rijden met uw voertuig. Lees dit gedeelte aandachtig door.
Veiligheidsrichtlijnen........................................... BLZ. 3
Waarschuwingslabels .......................................... BLZ. 6
Veiligheidsmaatregelen.................................... BLZ. 10
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden ........ BLZ. 11
Accessoires & aanpassingen............................ BLZ. 14
Beladen................................................................. BLZ. 15
Veiligheidsrichtlijnen
Veiligheidsrichtlijnen
Volg deze richtlijnen met het oog op uw veiligheid:
Voer alle routine- en periodieke inspecties uit
die in deze handleiding zijn beschreven.
Zet de motor uit en houd vonken en vuur uit
de buurt als u tankt.
Laat de motor niet draaien in afgesloten of
gedeeltelijk afgesloten ruimten. Koolmonoxide in uitlaatgassen is giftig en kan uw dood veroorzaken.
Draag altijd een helm
Het is bewezen dat helmen en beschermende kleding het aantal en de ernst van hoofdletsel en ander letsel aanzienlijk kunnen verminderen. Draag dus altijd een goedgekeurde helm en beschermende kleding. 2 BLZ. 10
Voordat u gaat rijden
Zorg ervoor dat u in goede lichamelijke conditie bent, geconcentreerd bent en niet onder de invloed van alcohol of drugs verkeert. Zorg ervoor dat u en uw duopassagier allebei een
goedgekeurde helm en beschermende kleding dragen. Draag duopassagiers op om zich aan de zadelriem of aan uw middel vast te houden, met u mee te leunen tijdens het schuinleggen van de motorfiets in bochten en hun voeten altijd op de voetsteunen te houden, zelfs wanneer het voertuig stilstaat.
Neem de tijd om te leren en te oefenen
Zelfs als u al op andere voertuigen hebt gereden, kunt u het beste in een veilige omgeving oefenen om vertrouwd te raken met de werking en het stuurgedrag van dit voertuig en om gewend te raken aan de afmetingen en het gewicht van het voertuig.
Rijd defensief
Besteed altijd aandacht aan ander verkeer om u heen en veronderstel niet dat andere bestuurders u zien. Zorg dat u snel kunt stoppen of een uitwijkmanoeuvre kunt maken.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
3
Veiligheidsrichtlijnen
Zorg dat u goed zichtbaar bent
Veiligheid van het voertuig
Zorg ervoor dat u beter zichtbaar bent, vooral 's avonds, door heldere reflecterende kleding te dragen, te rijden op plaatsen waar andere bestuurders u kunnen zien, uw richting aan te geven voordat u afslaat of van rijstrook verandert en uw claxon te gebruiken indien nodig.
Rijd binnen uw grenzen
Rijd nooit harder dan u aankunt of sneller dan de verkeersomstandigheden toestaan. Vermoeidheid en onoplettendheid kunnen afbreuk doen aan uw beoordelingsvermogen en het veilig rijden.
Rijd niet onder de invloed van alcohol of drugs
Alcohol of drugs en motorrijden gaan niet samen. Zelfs één alcoholisch drankje kan uw vermogen om op wisselende omstandigheden te reageren verminderen en uw reactiesnelheid wordt minder na elk aanvullend drankje. Hetzelfde geldt voor het gebruik van drugs. Rijd niet onder de invloed van
4
alcohol of drugs en laat uw vrienden dit ook niet doen.
Houd uw Honda in veilige staat
Het is belangrijk voor uw veiligheid en uw rijplezier dat u het voertuig goed onderhoudt. Inspecteer uw voertuig voor elke rit en voer al het aanbevolen onderhoud uit. Houd u aan de beladingslimieten (2 BLZ. 15), bouw uw voertuig niet om en installeer geen accessoires die uw voertuig onveilig maken (2 BLZ. 14).
Betrokken zijn bij ongevallen
Persoonlijke veiligheid is uw eerste prioriteit. Als u of iemand anders letsel heeft opgelopen, neem dan de tijd om de ernst van het letsel te beoordelen en te bepalen of het veilig is om door te rijden. Schakel indien nodig de hulpdiensten in. Volg tevens de geldende wet- en regelgeving indien een andere persoon of een ander voertuig bij het ongeval is betrokken.
Veiligheidsrichtlijnen
Als u besluit verder te rijden, zet dan eerst de contactschakelaar in de stand (Off) en controleer de staat van uw voertuig. Inspecteer op vloeistoflekkage, controleer of cruciale moeren en bouten goed vastzitten en controleer het stuur, de bedieningshendels, remmen en wielen. Rijd langzaam en voorzichtig. Het kan zijn dat uw voertuig schade heeft opgelopen die niet onmiddellijk zichtbaar is. Laat uw voertuig zo snel mogelijk grondig inspecteren door een erkend reparatiebedrijf.
Gevaar voor koolmonoxide
Uitlaatgassen bevatten giftig koolmonoxide, een kleurloos, reukloos gas. Het inademen van koolmonoxide kan bewusteloosheid veroorzaken en tot uw dood leiden.
Als u de motor in een besloten of zelfs gedeeltelijk afgesloten ruimte laat draaien, kan de lucht die u inademt een gevaarlijke hoeveelheid koolmonoxi­de bevatten. Laat uw voertuig nooit in een garage of andere besloten ruimte draaien.
3WAARSCHUWING
Het laten draaien van de motor van uw voertuig in een afgesloten of zelfs in een gedeeltelijk afgesloten ruimte, kan leiden tot een snelle opbouw van het giftige gas koolmonoxide.
Het inademen van dit kleur- en geurloze gas kan leiden tot bewusteloosheid en zelfs tot de dood.
Laat de motor van uw voertuig alleen draaien in een goed geventileerde ruimte buiten.
Veiligheid van het voertuig
5
Waarschuwingslabels
Waarschuwingslabels
Veiligheid van het voertuig
Op de volgende pagina's wordt de betekenis van de labels beschreven. Sommige labels waarschuwen u voor potentiële gevaren die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Andere bieden belangrijke veiligheidsinformatie. Lees deze informatie aandachtig en verwijder de labels niet.
Als een label eraf valt of moeilijk te lezen is, neem dan contact op met uw dealer voor een vervangingslabel.
Elk label is voorzien van een specifiek symbool. De betekenis van elk symbool en elk label is als volgt.
6
Lees de instructies in het instructieboekje aandachtig door.
Lees de instructies in de werkplaatshandleiding aandachtig door. Laat om veiligheidsredenen het onderhoud aan uw voertuig alleen uitvoeren door uw dealer.
GEVAAR (met RODE achtergrond)
U ZULT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
WAARSCHUWING (met ORANJE achtergrond)
U KUNT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
LET OP (met GELE achtergrond)
U KUNT GEWOND RAKEN als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
Waarschuwingslabels
ACCULABEL GEVAAR
Houd vonken en vlammen uit de buurt van de accu. Accu's produceren gas dat een explosie kan veroorzaken.
Draag een beschermbril en rubberen handschoenen
bij het hanteren van de accu, anders kunt u brandwonden oplopen of uw gezichtsvermogen verliezen door het elektrolyt van de accu.
Laat kinderen en andere personen geen accu
aanraken tenzij ze op de hoogte zijn van de voorschriften voor het hanteren van accu's en de hieraan verbonden gevaren.
Wees buitengewoon voorzichtig bij het hanteren van de accuvloeistof aangezien deze verdund zwavelzuur bevat. Contact met uw huid of ogen kan brandwonden veroorzaken of leiden tot verlies van uw gezichtsvermogen.
Lees deze handleiding aandachtig door en zorg
ervoor dat u de inhoud begrijpt voordat u de accu hanteert. Het niet opvolgen van de instructies kan lichamelijk letsel en beschadiging van het voertuig veroorzaken.
Gebruik geen accu met het elektrolyt op of onder het onderste merkstreepje. De accu kan exploderen en ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
7
Waarschuwingslabels
Veiligheid van het voertuig
8
STICKER RADIATEURDOP GEVAAR
NOOIT OPENEN BIJ WARME MOTOR. Hete koelvloeistof veroorzaakt brandwonden. De overdrukklep opent bij 1,1 kgf/cm2.
WAARSCHUWINGSLABEL ACCESSOIRES EN BELADING WAARSCHUWING
ACCESSOIRES EN BELADING
De veiligheid, stabiliteit en het weggedrag van dit voertuig kunnen
nadelig worden beïnvloed door de toevoeging van accessoires en bagage. Lees de instructies in de gebruikers- en montagehandleiding
aandachtig door voordat u een accessoire monteert.
Het totale gewicht van accessoires en bagage en het gewicht van de
bestuurder en de passagier mag niet meer zijn dan 180 kg, ofwel de maximale gewichtscapaciteit. Het gewicht van de bagage mag niet meer zijn dan 8 kg onder alle
omstandigheden.
Het monteren van grote kuipdelen op de voorvork of het stuur wordt niet aanbevolen.
Waarschuwingslabels
STICKER ACHTERSCHOKDEMPER
GEVULD MET GAS Niet openen. Niet verwarmen.
LABEL BANDENINFORMATIE EN AANDRIJFKETTING
Bandenspanning in koude toestand: [Alleen bestuurder]
Voor
Achter
200 kPa (2,00 kgf/cm2) 225 kPa (2,25 kgf/cm2)
[Bestuurder en passagier]
Voor
Achter
200 kPa (2,00 kgf/cm2) 225 kPa (2,25 kgf/cm2)
Zorg ervoor dat de aandrijfketting juist is afgesteld en gesmeerd. Speling 55 - 60 mm
VEILIGHEIDSLABEL
Draag altijd een helm en beschermende kleding met het oog op uw veiligheid.
BRANDSTOFLABEL
Uitsluitend loodvrije benzine ETHANOL tot 10 volumeprocent
Veiligheid van het voertuig
9
Veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsmaatregelen
Veiligheid van het voertuig
Rijd voorzichtig met uw beide handen aan het
stuur en uw voeten op de voetsteunen.
Passagiers moeten zich aan de zadelriem of
aan uw middel vasthouden, en hun voeten moeten zich tijdens het rijden op de voetsteunen bevinden.
Denk altijd aan de veiligheid van uw passagier
en andere bestuurders en rijders.
Beschermende uitrusting
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier een goedgekeurde motorfietshelm, beschermbril en duidelijk zichtbare beschermende kleding dragen. Draag geen loshangende kleding om het gevaar dat er iets tussen de bewegende delen van het voertuig komt, te voorkomen. Rijd defensief en houd altijd rekening met de weers- en wegomstandigheden.
Helm
#
Moet voldoen aan de veiligheidsnorm, duidelijk zichtbaar zijn en de juiste afmetingen voor uw hoofd hebben
De motorhelm moet comfortabel passen en veilig met de kinriem zijn vastgemaakt.
10
Vizier met een onbelemmerd gezichtsveld of
andere goedgekeurde oogbescherming
3WAARSCHUWING
Het niet dragen van een helm verhoogt het risico op ernstig of dodelijk letsel in geval van een botsing.
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier altijd een goedgekeurde helm en beschermende kleding dragen.
Handschoenen
#
Leren handschoenen met volledige vingers en een hoge slijtweerstand
Motorlaarzen of -schoenen
#
Stevige motorlaarzen met antislipzolen en enkelbeschermers
Motorjas en -broek
#
Beschermende, duidelijk zichtbare motorjas met lange mouwen en duurzame broek voor het rijden (of een beschermend motorpak)
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Inrijperiode
Volg deze richtlijnen tijdens de eerste 500 km om de toekomstige betrouwbaarheid en prestaties van uw voertuig te waarborgen.
Vermijd het vol gas starten en snel accelereren.
Vermijd sterk afremmen en snel
terugschakelen.
Rijd behoedzaam.
Remmen
Neem de volgende richtlijnen in acht:
Vermijd bijzonder sterk afremmen en
terugschakelen.
u Door plotseling remmen kan de stabiliteit
van het voertuig verminderen.
u Ga waar mogelijk langzamer rijden voor
een bocht; anders bestaat het gevaar dat u uit de bocht vliegt.
Wees voorzichtig op oppervlakken met een
lage tractie.
u De banden slippen sneller op dit soort
oppervlakken en de remweg is langer.
Vermijd continu remmen.
u Door herhaaldelijk te remmen, zoals bij
heuvelafwaarts rijden, kunnen de remmen ernstig oververhit raken waardoor de rem­werking vermindert. Verminder snelheid door afwisselend te remmen op de motor en de remmen te gebruiken.
Bedien de voor- en achterrem tegelijkertijd
voor de meest efficiënte remwerking.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
11
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Antiblokkeersysteem (ABS)
#
Veiligheid van het voertuig
Dit model is uitgerust met een antiblokkeersysteem (ABS) dat is ontwikkeld om te voorkomen dat de remmen blokkeren tijdens abrupt remmen. Het ABS werkt op basis van de informatie die wordt geleverd door de IMU (inertiemeetunit).
De remweg is niet korter met het ABS. In
bepaalde gevallen kan het gebruik van het ABS een langere remweg tot gevolg hebben.
ABS werkt niet bij snelheden lager dan 10 km/h.
Het kan zijn dat de remhendel en het
rempedaal lichtjes terugspringen wanneer u de rem bedient. Dit is normaal.
Gebruik altijd de aanbevolen voor-/ achterbanden en tandwielen om de werking van ABS te waarborgen.
12
Remmen op de motor
#
Remmen op de motor helpt om de snelheid van uw voertuig te verminderen wanneer u gas mindert. Schakel terug naar een lagere versnelling om meer snelheid te verminderen. Rem op de motor en gebruik met tussenpozen de rem om snelheid te minderen wanneer u lange, steile hellingen afrijdt.
Natte of regenachtige omstandigheden
#
Wegoppervlakken zijn glad wanneer ze nat zijn, en natte remmen zorgen voor een verminderde remwerking. Wees bijzonder voorzichtig bij het remmen onder natte omstandigheden. Als de remmen nat worden, rem dan tijdens het rijden op lage snelheid om ze te laten drogen.
Parkeren
Parkeer op een stevige, horizontale
ondergrond.
Als u op een helling of onverhard terrein moet
parkeren, parkeer het voertuig dan zodanig dat dit niet kan wegrollen of omvallen.
Zorg ervoor dat hete onderdelen niet in
contact kunnen komen met ontvlambare materialen.
Raak de motor, geluiddemper, remmen en
andere hete onderdelen niet aan voordat ze zijn afgekoeld.
Zet het stuur altijd op slot en verwijder de sleutel als u het voertuig onbewaakt achterlaat om de kans op diefstal te verminderen. Het gebruik van een antidiefstalvoorziening wordt ook aanbevolen.
Parkeren op de zijstandaard
#
1.
Zet de motor uit.
2.
Klap de zijstandaard omlaag.
3.
Laat het voertuig langzaam naar links leunen totdat het volle gewicht op de zijstandaard steunt.
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
4.
Draai het stuur volledig naar links.
u Het draaien van het stuur naar rechts
reduceert de stabiliteit en kan tot gevolg hebben dat het voertuig omvalt.
5.
Zet de contactschakelaar in de stand (Lock) en verwijder de sleutel. 2 BLZ. 44
Richtlijnen voor tanken en brandstof
Volg deze richtlijnen om de motor, het brandstofsysteem en de katalysator te beschermen:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Gebruik benzine met het aanbevolen octaan­getal. Het gebruik van benzine met een lager octaangetal heeft een verminderde motorpres­tatie tot gevolg.
Gebruik geen brandstof met een hoog alcoholgehalte. 2 BLZ. 113
Gebruik geen oude of verontreinigde benzine of een olie-benzinemengsel.
Laat geen vuil of water in de brandstoftank binnendringen.
Veiligheid van het voertuig
13
Accessoires & aanpassingen
Accessoires &
Veiligheid van het voertuig
aanpassingen
Wij raden u ten sterkste aan om geen accessoires te installeren die niet specifiek door Honda voor uw voertuig zijn ontworpen en geen modificaties aan het oorspronkelijke ontwerp van uw voertuig aan te brengen. Hierdoor kan uw voertuig onveilig worden. Het ombouwen van uw voertuig kan tevens uw garantie doen vervallen en het gebruik van uw voertuig op de openbare weg illegaal maken. Voordat u besluit om accessoires op uw voertuig te installeren, moet u nagaan of dit veilig en legaal is.
14
3WAARSCHUWING
Ondeugdelijke accessoires of aanpassingen kunnen leiden tot een ongeval waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle aanwijzingen in dit instructieboekje betreffende accessoires en aanpassingen.
Trek geen aanhangwagen met uw voertuig en koppel geen zijspan aan uw voertuig. Uw voertuig is niet ontworpen voor dit toebehoren en het gebruik hiervan kan het stuurgedrag van uw voertuig nadelig beïnvloeden.
Beladen
Beladen
Het vervoeren van extra gewicht heeft invloed
op het rijgedrag, het remgedrag en de stabiliteit van uw voertuig. Rijd altijd met een veilige snelheid die is afgestemd op de belading.
Vermijd overbeladen en houd u aan de
voorgeschreven beladingslimieten.
Maximale gewichtscapaciteit/maximaal bagagegewicht 2 BLZ. 115
Maak alle bagage stevig vast, verdeel het
gewicht van de bagage gelijkmatig en plaats de bagage dicht bij het midden van het voertuig.
Plaats geen bagage dicht bij de lampen of de geluiddemper.
3WAARSCHUWING
Overbelasting of verkeerd beladen kan een ongeval veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle limieten en richtlijnen voor belading in deze handleiding.
Veiligheid van het voertuig
15
Basishandelingen
Inspectie voor het rijden (BLZ.56)
#
Bedieningshandleiding
16
Voor een veilige rit dient u uw voertuig eerst zorgvuldig te inspecteren.
#
Start de motor en laat deze warmdraaien.
Het gebruik van basisfuncties.
Instrumenten (BLZ.20)
Controlelampjes (BLZ.38)
Schakelaars (BLZ.42)
Stuurslot (BLZ.44)
Drijf het toerental niet op.
Accelereren
#
Draai het gas geleidelijk open. Houd u aan de snelheidslimiet.
Schakelen (BLZ.47)
#
Motor starten (BLZ.45)
Voertuig
#
starten
Geef, voor u wegrijdt, uw richting aan met de richtingaanwijzerschakelaar en controleer of er ander verkeer is.
Remmen
#
Stoppen
#
Geef, als u de weg gaat verlaten, tijdig richting aan. Verlaat de weg soepel.
Draai de gashendel dicht en bedien de voor- en achterrem tegelijk.
u
Het remlicht geeft aan dat u remt.
Bochten nemen
#
Rem voordat u een bocht neemt.
Parkeren (BLZ.13)
#
Parkeer op een stevige, horizonta­le ondergrond. Gebruik de stan­daard en vergrendel het stuurslot.
Tanken (BLZ.48)
#
Draai de gashendel geleidelijk weer open zodra u de bocht uit bent.
Bedieningshandleiding
17
Locatie van onderdelen
Bedieningshandleiding
18
Gereedschapsset (BLZ.50
Koppelingshendel (BLZ.88
Remvloeistofreservoir van voorrem
Gashendel (BLZ.91
Expansiereservoirdop/ peilstok
Motorolievuldop/peilstok
(BLZ.79)
Remvloeistofreservoir van achterrem
Datalinkstekker
(BLZ.83)
)
(BLZ.81)
(BLZ.83)
)
)
Accu (BLZ.69
)
Brandstofvuldop (BLZ.48
Bestuurderszadel (BLZ.72
Duozadel (BLZ.78
)
)
Bedieningshandleiding
)
Documentzakje (BLZ.50
Zekeringkast (BLZ.100
Schakelpedaal (BLZ.47
Aandrijfketting (BLZ.87
Zijstandaard (BLZ.86
)
)
)
)
)
19
Instrumenten
Toerenteller
Bedieningshandleiding
SEL
-toets
SET
-toets
Displaycontrole
Wanneer de contactschakelaar in de stand (On) wordt gezet, worden alle modus- en digitale segmenten weergegeven. Als een deel van deze displays niet wordt weergegeven zoals het hoort, laat dan uw dealer controleren op problemen.
20
LET OP
Laat de motor niet draaien met de toerenteller in de rode zone. Een te hoog motortoerental kan de levensduur van de motor nadelig beïnvloeden.
Rode zone toerenteller
(te hoog motortoerentalbereik)
Klok (12-uursweergave) Klok instellen: (BLZ.30
)
Snelheidsmeter
Huidig brandstofverbruik, gemiddeld brandstofverbruik [AVG] , brandstofverbruik en gemiddelde snelheid [AVG]
(BLZ.26)
Brandstofniveaumeter
Resterende brandstof wanneer alleen het 1e (E) segment gaat knipperen: ongeveer 1,9 L
Als het controlelampje van de brandstofni­veaumeter knippert of uitgaat: (BLZ.97)
Kilometerteller [TOTAL] en ritteller [TRIP A/B] en stopwatch
(BLZ.22)
Versnellingsstandindicator
De schakelstand wordt weergegeven door de versnellingsstandindicator.
u “-” verschijnt wanneer niet goed in
een versnelling is geschakeld.
Bedieningshandleiding
Vervolg
21
Instrumenten (Vervolg)
Kilometerteller [TOTAL] en ritteller [TRIP A/B] en stopwatch
SEL
De
-toets wisselt tussen de kilometerteller, ritteller A, ritteller B en stopwatch.
Bedieningshandleiding
22
Kilometerteller
Ritteller A Ritteller B Stopwatch
Kilometerteller [TOTAL]
#
Totale afgelegde afstand. Als " " wordt weergegeven, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
Ritteller [TRIP A/B]
#
Afstand gereden na het terugstellen van de ritteller. Als " " wordt weergegeven, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
Om de ritteller terug te stellen: (BLZ.24)
Stopwatch
#
Toont de verstreken tijd sinds de werd ingedrukt om de meting te starten. Weergavebereik: 0H00M00,0S - 9H59M59,9S
Meer dan 9H59M59,9S terug naar
0H00M00,0S
Gebruik van de stopwatch: (BLZ.25
SET
-toets
Bedieningshandleiding
)
Vervolg
23
Instrumenten (Vervolg)
De ritteller [TRIP A/B], het gemiddelde
#
brandstofverbruik [AVG], het brand­stofverbruik en de gemiddelde snel-
Bedieningshandleiding
heid AVG] terugstellen
Om de ritteller A, het gemiddelde brandstofverbruik A, het brandstofverbruik A en de gemiddelde snel­heid A (die zijn gebaseerd op ritteller A) tegelijk terug te stellen, houdt u de ritteller A wordt weergegeven.
Gemiddeld brand­stofverbruik A
SEL
-toets ingedrukt terwijl de
Brandstofverbruik A
Gemiddelde snelheid A
Om de ritteller B, het gemiddelde brandstofver­bruik B, het brandstofverbruik B en de gemid­delde snelheid B (die zijn gebaseerd op ritteller B) tegelijk terug te stellen, houdt u de ingedrukt terwijl ritteller B wordt weergegeven.
Gemiddeld brand­stofverbruik B
Ritteller B
Brandstofverbruik B
of of
SEL
-toets
Gemiddelde snelheid B
24
Ritteller A
of of
ofof
ofof
Stopwatch
De tijd meten
#
a
Selecteer de stopwatch. (BLZ.22)
b
Druk op de starten.
u De meting blijft doorgaan, als u tijdens het
c
Druk op de beëindigen.
u
SEL
SET
-toets om de meting te
meten een item verandert.
SET
-toets om de meting te
De meting kan ook worden beëindigd door de contactschakelaar in de stand (Off) te zetten.
-toets
De meting opnieuw starten
#
Druk nogmaals op de
SET
-toets. De stopwatch
begint opnieuw te meten.
De gemeten waarde terugstellen
#
Houd de
SEL
-toets ingedrukt als de stopwatch
wordt weergegeven en de meting voltooid is.
Bedieningshandleiding
SET
-toets
Stopwatch
Vervolg
25
Instrumenten (Vervolg)
Huidig brandstofverbruik, gemiddeld brandstofverbruik [AVG], brandstofverbruik en gemiddelde snelheid [AVG]
SET
De
Bedieningshandleiding
-toets wisselt tussen het huidige brandstofverbruik, het gemiddelde brandstofverbruik, het
brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid.
u Wanneer de stopwatch geselecteerd is, kan hiertussen niet worden gewisseld.
Huidig brandstofverbruik
26
Gemiddeld brandstofverbruik
Brandstofverbruik
Gemiddelde snelheid
Huidig brandstofverbruik
#
Toont het huidige brandstofverbruik. Weergavebereik: 0,0 tot 299,9 km/L (L/100 km, mile/gal of mile/L)
Meer dan 299,9 km/L (L/100 km, mile/gal of
mile/L): "299.9" wordt weergegeven. Als uw snelheid lager is dan 6 km/h: " "
wordt weergegeven.
Als " dan het bovenvermelde geval, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
" wordt weergegeven in een ander
Gemiddeld brandstofverbruik [AVG]
#
Toont het gemiddelde brandstofverbruik sinds het terugstellen van de geselecteerde ritteller. Het gemiddelde brandstofverbruik wordt bere­kend op basis van de waarde weergegeven op de geselecteerde ritteller (A of B). Het gemiddelde brandstofverbruik voor ritteller A wordt ook weergegeven wanneer de kilometerteller, ritteller A en stopwatch zijn geselecteerd. Weergavebereik: 0,0 tot 299,9 km/L (L/100 km, mile/gal of mile/L)
Meer dan 299,9 km/L (L/100 km, mile/gal of
mile/L): "299.9" wordt weergegeven.
Wanneer ritteller A of B wordt teruggesteld:
" " wordt weergegeven.
Als " " wordt weergegeven in een ander dan het bovenvermelde geval, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
Het gemiddelde brandstofverbruik terugstellen: (BLZ.24)
Bedieningshandleiding
Vervolg
27
Instrumenten (Vervolg)
Totaal verbruikte brandstof
#
Toont het brandstofverbruik sinds het terugstel­len van de geselecteerde ritteller.
Bedieningshandleiding
Het brandstofverbruik wordt berekend op basis van de waarde weergegeven op de geselec­teerde ritteller (A of B). Het brandstofverbruik voor ritteller A wordt ook weergegeven wanneer de kilometerteller, ritteller A en de stopwatch zijn geselecteerd. Weergavebereik: 0,0 tot 299,9 L (liter) of 0,0 tot 299,9 gal (gallon)
Meer dan 299,9 L (liter) of 299,9 gal (gallon):
"299.9" wordt weergegeven.
Als " " wordt weergegeven, dient u voor onderhoud naar uw dealer te gaan.
Het brandstofverbruik terugstellen:
(BLZ.24)
28
Gemiddelde snelheid
#
Toont de gemiddelde snelheid sinds het terug­stellen van de geselecteerde ritteller. De gemiddelde snelheid wordt berekend op basis van de waarde weergegeven op de gese­lecteerde ritteller (A of B). De gemiddelde snelheid voor ritteller A wordt ook weergegeven wanneer de kilometerteller, ritteller A en stopwatch zijn geselecteerd. Weergavebereik: 0 tot 199 km/h (0 tot 124 mile/h)
Beginweergave: "---" wordt weergegeven. Als u minder dan 0,2 km (0,12 mile) met de
motorfiets hebt gereden sinds het starten van de motor: "---" wordt weergegeven.
Als de gebruikstijd van uw motorfiets minder dan 30 seconden is sinds het starten van de motor: "---" wordt weergegeven.
Als "---" wordt weergegeven in andere dan de bovenvermelde gevallen, ga dan naar uw dealer voor onderhoud. De gemiddelde snelheid terugstellen: (BLZ.24
)
Display instellen Instelmodus A
De volgende items kunnen sequentieel worden gewijzigd. (BLZ.30)
Klok instellen
Helderheid achtergrondverlichting instellen
Eenheid van snelheid en afgelegde afstand wijzigen
Eenheid van de brandstofverbruikmeter wijzigen
Instelmodus B
De volgende items kunnen sequentieel worden gewijzigd. (BLZ.33)
Toerentalindicator instellen
(instelling van toerental waarbij indicator gaat branden, instelling van interval waarbij indicator gaat branden en helderheid) Weergavemodus van toerenteller wijzigen
Bedieningshandleiding
Vervolg
29
Instrumenten (Vervolg)
Instelmodus A
Als er ongeveer 30 seconden niet op de toetsen wordt gedrukt, wordt de bediening automatisch
Bedieningshandleiding
omgeschakeld van de instelmodus naar de normale weergave.
Als er ongeveer 30 seconden niet op de toetsen wordt gedrukt, worden items waarvoor de in­stelling aan de gang is genegeerd en worden alleen items met voltooide instellingen toege­past. Pas als de contactschakelaar in de stand
(Off) wordt gezet, worden items waarvoor de instelling aan de gang is en items met vol­tooide instellingen toegepast.
30
1 Klok instellen:
a
Zet de contactschakelaar in de stand (On).
b
Selecteer de kilometerteller, ritteller A of ritteller B. (BLZ.22)
c
Houd de totdat het uur begint te knipperen.
d
Druk op de wordt weergegeven.
u
SEL
Houd de versneld vooruit te laten gaan.
SET
- en
SEL
SEL
-toetsen ingedrukt
-toets totdat het gewenste uur
-toets ingedrukt om de uren
e
Druk op de
SET
-toets. De minuten beginnen
te knipperen.
f
Druk op de
SEL
-toets totdat de gewenste
minuten worden weergegeven.
u Houd de
SEL
-toets ingedrukt om de
minuten versneld vooruit te laten gaan.
g
Druk op de
SET
-toets. De klok is ingesteld en de weergave schakelt over naar het aanpassen van de helderheid van de achtergrondverlichting.
2 Helderheid achtergrondverlichting instellen:
U kunt een van de vijf helderheidsniveaus instellen.
a
Druk op de
SEL
-toets. De helderheid wordt
omgeschakeld.
b
Druk op de
SET
-toets. De achtergrondverlichting is ingesteld en de weergave schakelt over naar het wijzigen van de eenheid van snelheid en afgelegde afstand. De eenheid van snelheid en afgelegde afstand begint te knipperen.
Bedieningshandleiding
Vervolg
31
Instrumenten (Vervolg)
3 Eenheid van snelheid en afgelegde afstand wijzigen:
a
Bedieningshandleiding
Druk op de "mph" en "mile" te selecteren.
b
Druk op de heid en afgelegde afstand is ingesteld en het display schakelt over naar het wijzigen van de eenheid van de brandstofverbruikmeter.
32
SEL
-toets om "km/h" en "km" of
SET
-toets. De eenheid van snel-
4 Eenheid van brandstofverbruikmeter wijzigen:
Wanneer "km/h" voor snelheid en "km" voor
a
afstand zijn geselecteerd
Druk op de
SEL
-toets om "km/L" of
"L/100 km" te selecteren.
Wanneer "mph" voor snelheid en "mile" voor afstand zijn geselecteerd
Druk op de
SEL
-toets om "mile/L" of
"mile/gal" te selecteren.
b
Druk op de
SET
-toets. De brandstofverbruik­meter is ingesteld en het display keert terug naar de normale weergave.
Instelmodus B
Als er ongeveer 30 seconden niet op de toetsen wordt gedrukt, wordt de bediening automatisch omgeschakeld van de instelmodus naar de nor­male weergave.
Als er ongeveer 30 seconden niet op de toetsen wordt gedrukt, worden items waarvoor de in­stelling aan de gang is genegeerd en worden alleen items met voltooide instellingen toege­past. Pas als de contactschakelaar in de stand
(Off) wordt gezet, worden items waarvoor de instelling aan de gang is en items met vol­tooide instellingen toegepast.
1 Toerentalindicator instellen:
U kunt de instelling van de toerentalindicator wijzigen. De toerentalindicator knippert tijdens het instellen.
SEL
-toets
SET
-toets
Toerenteller
Toerentalindicator
Numerieke toerenteller
Bedieningshandleiding
Vervolg
33
Instrumenten (Vervolg)
a
Om over te schakelen naar instelmodus B zet u de contactschakelaar in de stand (On) en
Bedieningshandleiding
drukt u tegelijkertijd op de weergavecontrole is voltooid. Het knipperende staafsegment van de toerenteller toont het in­gestelde toerental waarbij de toerentalindicator gaat branden en de numerieke toerenteller toont de waarde.
u Het staafsegment van de toerenteller wordt
weergegeven als conventionele weergave, ongeacht welke weergavemethode is ingesteld.
34
SEL
-toets tot de
b
Telkens wanneer u op de
SEL
-toets drukt, neemt de instelwaarde voor het toerental waarbij de toerentalindicator gaat branden met 250 r/min (omw/min) (één segment) toe. Wanneer de instelwaarde voor het toerental waarbij de toerentalindicator gaat branden buiten het toegestane bereik komt, keert de instelwaarde voor het toerental waarbij de toerentalindiactor gaat branden automatisch terug naar 4.000 r/min (omw/min).
u Houd de
SEL
-toets ingedrukt om de instelwaarde voor het toerental waarbij de toerentalindicator gaat branden versneld vooruit te laten gaan.
Beschikbaar instelbereik
4.000 -tot- 10.750 r/min (omw/min)
c
Druk op de
SET
-toets. Het toerental waarbij de toerentalindicator gaat branden is ingesteld en de weergave schakelt over naar de instelling van het interval voor het toerental waarbij de toerentalindicator gaat branden.
Tegelijkertijd toont het knipperende staaf­segment het ingestelde toerental waarbij de toerentalindicator gaat branden en toont de numerieke toerenteller het toerentalinterval waarbij de toerentalindicator gaat branden.
d
Telkens wanneer de
SEL
-toets wordt inge­drukt, verandert het toerentalinterval waarbij de toerentalindicator gaat branden tussen 0 r/min (omw/min), 250 r/min (omw/min) en 500 r/min (omw/min) in deze volgorde.
Bedieningshandleiding
Toerenteller
Numerieke toerenteller
Vervolg
35
Instrumenten (Vervolg)
Voorbeeld
Bedieningshandleiding
Knippert (2 keer per seconde)
Knippert (5 keer per seconde)
Knippert (10 keer per seconde)
Brandt
Indien het toerentalinterval waarbij de toerentalindicator gaat branden 0 is, gaat de toerentalindicator branden zodra het toerental waarbij de toerentalindicator gaat branden bereikt is.
36
Het toerental waarbij de toerentalin­dicator gaat branden is ingesteld op
10.000 r/min (omw/min) en het toe­rentalinterval waarbij de toerentalin­dicator gaat branden op 250 r/min (omw/min).
Toerentalindicator omw/min (tpm)
9.250 r/min (omw/min)
9.500 r/min (omw/min)
9.750 r/min (omw/min)
10.000 r/min (omw/min)
e
Druk op de waarbij de toerentalindicator gaat branden is ingesteld en de weergave schakelt over naar het aanpassen van de helderheid van de toe­rentalindicator.
SET
-toets. Het toerentalinterval
De toerentalindicator schakelt over van knipperen naar permanent branden.
f
Druk op de omgeschakeld.
u
g
Druk op de toerentalindicator is ingesteld en het display schakelt over naar het instellen van de weergave van de toerenteller.
SEL
-toets. De helderheid wordt
U kunt een van de vijf helderheidsniveaus instellen.
SET
-toets. De helderheid van de
2 Weergavemodus van toerenteller wijzigen:
U kunt de weergavemodus van de toerenteller wijzigen.
a
Druk op de van de toerenteller te wijzigen.
b
Druk op de teerde weergavemodus is ingesteld en het display keert terug naar de normale weergave.
SEL
-toets om de weergavemodus
SET
-toets. De momenteel geselec-
Standaardweergave Geeft het motortoerental op het staafsegment van de toerenteller weer.
Weergave piekwaarde
Geeft het motortoerental op het staafsegment van de toerenteller en de piekwaarde weer. Het segment voor de piekwaarde toont tijdelijk het maximale motortoerental.
Voorbeeld
Motortoerental
10.750 r/min (omw/min)
Standaardweergave
Weergave piekwaarde
Staafsegment van de toerenteller
Staafsegment van de toerenteller
Segment voor piekwaarde
Bedieningshandleiding
37
Controlelampjes
Als één van deze controlelampjes niet gaat branden terwijl dat zou moeten, laat uw dealer dan controleren op problemen.
Bedieningshandleiding
ABS-controlelampje (antiblokkeersysteem)
Gaat branden als de contactschakelaar in de stand
Gaat uit bij een snelheid van ongeveer 10 km/h.
Als het gaat branden tijdens het rijden:
(On) wordt gezet.
(BLZ.96)
PGM-FI-storingslampje (elektronisch geregelde brandstofinspuiting) (MIL)
Gaat kort branden als de contactschakelaar in de
(On) wordt gezet met de motorstopschake-
stand laar in de stand (Run).
Als het controlelampje gaat branden terwijl de motor draait:
38
(BLZ.95)
Controlelampje hoge koelvloeistoftemperatuur
Gaat kort branden als de contactschake­laar in de stand
Als het gaat branden tijdens het rijden:
(On) wordt gezet.
(BLZ.94)
Toerentalindicator (BLZ.40
Controlelampje grootlicht
Richtingaanwijzer links
)
Controlelampje neutraalstand
Gaat branden als de transmissie in de neutraalstand staat.
Bedieningshandleiding
Richtingaanwijzer rechts
Controlelampje laag brandstofniveau
Gaat branden als er alleen nog reservebrandstof in de tank aanwezig is. Reservebrandstof wanneer het controlelampje laag brandstofniveau gaat branden: 1,9 L
SIDE STAND-indicator
Gaat branden wanneer de zijstandaard omlaag geklapt is.
Vervolg
39
Controlelampjes (Vervolg)
Toerentalindicator
Gaat kort branden als de contactschakelaar
Bedieningshandleiding
in de stand
Oorspronkelijke instelling
toerental waarbij indicator gaat branden:
8.000 r/min (omw/min) toerentalinterval: 250 r/min (omw/min)
Toerentalindicator r/min (rpm)
Knippert (2 keer per seconde)
Knippert (5 keer per seconde)
Knippert (10 keer per seconde)
Brandt 8.000 r/min (omw/min)
Toerentalindicator instellen: (BLZ.33
u
40
(On) wordt gezet.
7.250 r/min (omw/min)
7.500 r/min (omw/min)
7.750 r/min (omw/min)
)
Bedieningshandleiding
41
Schakelaars
Dimlichtschakelaar
Bedieningshandleiding
: Grootlicht
: Dimlicht
Knipperen met grootlicht.
42
Claxonknop
Richtingaanwijzerschakelaar
u Door op de schakelaar te drukken, wordt de
richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Passeerlichtschakelaar
Startknop
Motorstopschakelaar
Moet normaal in de stand (Run) blijven staan.
u Schakel in geval van nood over
naar de stand (Stop) (de startmotor werkt niet) om de motor te stoppen.
Contactschakelaar
Schakelt het elektrische systeem in/uit, vergrendelt het stuur.
u De sleutel kan in de stand (Off) of
(Lock) worden verwijderd.
(On)
Schakelt het elektrische systeem
in voor het starten/rijden.
(Off)
Schakelt de motor uit.
(Lock)
Vergrendelt het stuur.
Bedieningshandleiding
Vervolg
43
Schakelaars (Vervolg)
Stuurslot
Vergrendel het stuur wanneer u parkeert om
Bedieningshandleiding
diefstal te voorkomen. Een U-vormig wielslot of iets vergelijkbaars wordt ook aanbevolen.
Contactsleutel
Duwen
Draaien
44
Vergrendelen
#
a
Draai het stuur volledig naar links.
b
Duw de sleutel omlaag en zet de contactschakelaar in de stand (Lock).
u Draai het stuur als het stuur moeilijk
vergrendeld kan worden.
c
Verwijder de sleutel.
Ontgrendelen
#
Steek de sleutel in het slot, duw de sleutel erin en zet de contactschakelaar in de stand (Off).
Motor starten
Start de motor volgens de volgende procedure, ongeacht of de motor koud of warm is.
LET OP
Als de motor niet binnen 5 seconden start, moet u de contactschakelaar in de stand (Off) zetten en 10 seconden wachten voordat u de motor opnieuw probeert te starten om de accuspanning te verhogen.
Het langdurig versneld stationair draaien en het verhogen van het toerental kunnen de motor en het uitlaatsysteem beschadigen.
a
Zorg ervoor dat de motorstopschakelaar in de stand (Run) staat.
b
Zet de contactschakelaar in de stand (On).
c
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand (N­controlelampje gaat branden). U kunt ook de koppelingshendel intrekken om uw motorfiets te starten met de versnellingsbak in de versnelling wanneer de zijstandaard omhoog is geklapt.
d
Druk met volledig gesloten gashendel op de startknop.
u
Als u de motor niet kunt starten, draai dan de gashendel iets open (circa 3 mm, zonder speling) en druk op de startknop.
Circa 3 mm, zonder speling
Bedieningshandleiding
Vervolg
45
Motor starten (Vervolg)
Als de motor niet start:
a
Open de gashendel volledig en druk
Bedieningshandleiding
gedurende 5 seconden op de startknop.
b
Herhaal de normale startprocedure.
c
Als de motor start en het stationair toerental instabiel is, moet u de gashendel een klein beetje openen.
d
Als de motor niet start, wacht dan 10 seconden voordat u stap a en b opnieuw probeert.
Als de motor niet start (BLZ.93)
#
46
Schakelen
De transmissie van uw voertuig is uitgerust met 6 vooruitversnellingen in een schakelpatroon van één omlaag, vijf omhoog.
6
5
4
3
2
N
1
Als u het voertuig in de versnelling zet met een omlaag geklapte zijstandaard, wordt de motor uitgeschakeld.
Bedieningshandleiding
47
Tanken
Contactsleutel
Bedieningshandleiding
Brandstofvuldop
Vul geen brandstof bij tot boven het plaatje van de vulhals.
Brandstoftype: uitsluitend loodvrije benzine Brandstof-octaangetal: uw voertuig is
ontworpen voor het gebruik van een research­octaangetal (RON) van 91 of hoger.
Tankinhoud: 10,1 L
Richtlijnen voor tanken en brandstof
#
(BLZ.13)
48
Afdekkap van slot
Plaatje van vulhals
Brandstofvuldop openen
Open de afdekkap van het slot, steek de contactsleutel in het slot en draai deze naar rechts om de brandstofvuldop te openen.
Brandstofvuldop sluiten
a
Sluit de brandstofvuldop na het tanken en draai deze totdat de dop vastklikt.
b
Verwijder de contactsleutel en sluit de afdekkap van het slot.
De contactsleutel kan niet worden verwijderd als de
u
brandstofvuldop niet is vergrendeld.
3WAARSCHUWING
Benzine is een uiterst licht ontvlambare en explosieve stof. U kunt brandwonden of ernstig letsel oplopen in de omgang met brandstof.
Zet de motor uit en houd warmte,
vonken en vlammen uit de buurt.
Vul de tank uitsluitend buiten.
Verwijder gemorste brandstof onmiddellijk.
Opberguitrusting
Onder het duozadel zitten de helmhouder en helmbevestigingskabel (in de gereedschapsset).
Helmhouder
Helmbevesti­gingskabel
Helmhouder
Helmbevestigingskabel
u
Gebruik de helmhouder uitsluitend bij het parkeren.
D-ring helm
3WAARSCHUWING
Een helm die aan de houder is bevestigd, kan tijdens het rijden tegen het achterwiel of de vering komen en tot een ongeval leiden.
Gebruik de helmhouder uitsluitend bij het parkeren. Rijd niet met een helm die aan de helmhouder hangt.
Bedieningshandleiding
Duozadel demonteren (BLZ.78
#
)
Vervolg
49
Opberguitrusting (Vervolg)
Gereedschapsset
De gereedschapsset bevindt zich onder het duozadel en is vastgezet met een rubberen
Bedieningshandleiding
band.
Rubberen band
Gereed­schapsset
Documentzakje
Het documentzakje bevindt zich onder het duozadel en is vastgezet met een rubberen band.
Documentzakje
Rubberen band
Duozadel demonteren (BLZ.78
#
50
Duozadel demonteren (BLZ.78
)
#
)
Onderhoud
Lees "Het belang van onderhoud" en "Standaardonderhoud" aandachtig door voordat u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert. Raadpleeg “Specificaties” voor servicegegevens.
Het belang van onderhoud .............................BLZ. 52
Onderhoudsschema ..........................................BLZ. 53
Standaardonderhoud........................................ BLZ. 56
Gereedschap........................................................ BLZ. 68
Demontage en montage van onderdelen.... BLZ. 69
Accu ........................................................................ BLZ. 69
Clip ..........................................................................BLZ. 71
Bestuurderszadel .................................................BLZ. 72
Afdekkingseenheid brandstoftank................... BLZ. 73
Onderhoudsstand voor brandstoftank........... BLZ. 76
Duozadel................................................................ BLZ. 78
Motorolie .............................................................BLZ. 79
Koelvloeistof........................................................ BLZ. 81
Remmen ...............................................................BLZ. 83
Zijstandaard......................................................... BLZ. 86
Aandrijfketting.................................................... BLZ. 87
Koppeling............................................................. BLZ. 88
Gashendel ............................................................BLZ. 91
Het belang van onderhoud
Het belang van onderhoud
Het goed onderhouden van uw voertuig is absoluut essentieel voor uw veiligheid en het beschermen van uw investering, optimale
Onderhoud
prestaties, het voorkomen van pech en het reduceren van luchtverontreiniging. De eigenaar is verantwoordelijk voor het onderhoud. Inspecteer uw voertuig voor elke rit, en voer de periodieke controles uit die in het onderhoudsschema zijn vermeld. 2 BLZ. 53
3WAARSCHUWING
Het niet goed onderhouden van uw voertuig of het niet repareren van een defect voordat u gaat rijden kan een botsing veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg altijd de aanwijzingen voor inspectie en onderhoud volgens de schema's die in dit instructieboekje staan vermeld.
52
Onderhoudsveiligheid
Lees altijd de onderhoudsvoorschriften voordat u onderhoud uitvoert en zorg ervoor dat u over de benodigde gereedschappen, onderdelen en vakkundigheid beschikt. Wij kunnen u niet waarschuwen voor alle denkbare risico's die zich kunnen voordoen tijdens het uitvoeren van onderhoud. Alleen u kunt beslissen of u een bepaalde taak wel of niet zou moeten uitvoeren.
Volg deze richtlijnen tijdens het uitvoeren van onderhoud.
Zet de motor uit en verwijder de sleutel.
Plaats uw voertuig op een stevige, vlakke ondergrond met behulp van de zijstandaard of een onderhoudsbok voor steun.
Laat de motor, geluiddemper, remmen en andere hete onderdelen afkoelen voor het uitvoeren van een servicebeurt, anders kunt u brandwonden oplopen.
Laat de motor uitsluitend draaien wanneer dit wordt aangegeven en alleen in een goed geventileerde ruimte.
Onderhoudsschema
Het onderhoudsschema vermeldt de onderhoudsprocedures die vereist zijn voor veilige, betrouwbare prestaties en een goed werkende emissieregeling.
De onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de normen en specificaties van Honda door geschoolde en bevoegde monteurs. Uw dealer voldoet aan deze vereisten. Het bijhouden van een nauwkeurig onderhoudsrapport zorgt ervoor dat uw voertuig goed wordt onderhouden. Zorg ervoor dat de monteur die het onderhoud uitvoert dit onderhoudsrapport invult.
Het periodieke onderhoud wordt beschouwd als normale onderhoudskosten voor de eigenaar die door uw dealer in rekening zullen worden gebracht. Bewaar alle facturen. Deze facturen moeten aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt wanneer u het voertuig verkoopt.
Honda raadt aan om uw dealer een proefrit met uw voertuig te laten maken na het uitvoeren van het periodieke onderhoud.
Vervolg
Onderhoud
53
Onderhoudsschema
*1
Inspectie
Items
Brandstofleiding
Brandstofniveau
Onderhoud
Werking van de gashendel
*2
Luchtfilter
Carterontluchting
Bougie
Klepspeling
Motorolie
Motoroliefiltergaasje
Stationair motortoerental
Radiateurkoelvloeistof
Koelsysteem
Benzinedampafzuigsysteem
*3
*4
voor het
rijden
2 BLZ. 56
× 1000 km 1 6 12 18 24 30 36
× 1000 mijl
Frequentie
0,6 4 8 12 16 20 24
Jaarlijk­se con-
trole
Onderhoudsniveau Onderhoudslegenda
Tussenniveau. Wij raden u aan het onderhoud uit te laten
:
voeren door uw dealer, tenzij u over het benodigde gereedschap en de mechanische vakkundigheid beschikt. De procedures zijn vermeld in een officiële werkplaatshandleiding van Honda. Technisch. Met het oog op uw veiligheid raden wij
:
aan om het voertuig voor een servicebeurt naar uw dealer te brengen.
:
Inspecteren (reinigen, afstellen, smeren, of vervangen, indien nodig)
:
Reinigen
:
Smeren
:
Vervangen
54
Regel-
matig
vervan-
gen
3 jaar 81
Zie
pagina
91
Onderhoudsschema
*1
Inspectie
Items
Aandrijfketting
Remvloeistof
Remblokslijtage 84
Remsysteem 56
Remlichtschakelaar 85
Koplamphoogte
Lichten/claxon
Motorstopschakelaar
Koppelingssysteem 88
Zijstandaard 86
Vering
Moeren, bouten, bevestigingsmiddelen
Wielen/banden 65
Balhoofdlagers
Opmerkingen:
*
1: Herhaal volgens het hier vermelde frequentie-interval bij hogere kilometerstanden.
*
2: Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in buitengewoon natte of stoffige omgevingen rijdt.
*
3: Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in de regen rijdt of met vol gas.
*
4: Voor het vervangen is technische vaardigheid vereist.
*4
voor het
rijden
2 BLZ. 56
× 1000 km 1 6 12 18 24 30 36
× 1000 mijl
Frequentie
0,6 4 8 12 16 20 24
Elke 1000 km:
Jaarlijk­se con-
trole
Regel-
matig
vervan-
gen
2 jaar 83
pagina
Zie
87
Onderhoud
55
Standaardonderhoud
Inspectie voor het rijden
Met het oog op de veiligheid bent u verantwoordelijk om een controle voor het rijden uit te voeren en alle vastgestelde problemen te corrigeren. Een controle
Onderhoud
voor het rijden is een must, niet alleen met het oog op de veiligheid, maar omdat pech, of zelfs een lekke band, een aanzienlijk ongemak kan betekenen.
Controleer het volgende voordat u op uw voertuig stapt:
Brandstofniveau - Vul de brandstoftank
wanneer dit nodig is. 2 BLZ. 48
Gashendel - Controleer of de gashendel in alle stuurstanden goed opent en sluit. 2 BLZ. 91
Motoroliepeil - Vul indien nodig motorolie bij. Inspecteer op lekken. 2 BLZ. 79
Koelvloeistofpeil - Vul indien nodig koelvloeistof bij. Inspecteer op lekken.
2 BLZ. 81
56
Aandrijfketting - Staat en speling controleren,
indien nodig afstellen en smeren. 2 BLZ. 87
Remmen − Werkingscontrole;
Voor en achter: controleer het remvloeistofpeil en de remblokken op slijtage. 2 BLZ. 83,
2 BLZ. 84
Lichten en claxon - Controleer de lichten,
controlelampjes en claxon op juiste werking. Motorstopschakelaar - Controleer op juiste
werking. 2 BLZ. 42 Koppeling − Werkingscontrole;
Stel indien nodig de speling af. 2 BLZ. 88
Zijstandaard met ontstekingsblokkering -
Controleer op juiste werking. 2 BLZ. 86
Wielen en banden - Controleer de staat, de
bandenspanning en pas indien nodig aan.
2 BLZ. 65
Standaardonderhoud
Onderdelen vervangen
Gebruik altijd originele Honda-onderdelen of gelijkwaardige onderdelen om betrouwbaarheid en veiligheid te waarborgen. Vermeld de modelnaam, kleur en code vermeld op het kleurenlabel bij het bestellen van gekleurde onderdelen. Het kleurenlabel bevindt zich op het achterspat­bord onder het duozadel. 2 BLZ. 78
Kleurenlabel
3WAARSCHUWING
Het monteren van andere onderdelen dan Honda-onderdelen kan uw voertuig onveilig maken en een botsing veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd originele Honda­onderdelen of gelijkwaardige onderdelen die voor uw voertuig werden ontworpen en goedgekeurd.
Onderhoud
57
Standaardonderhoud
Accu
Uw voertuig is uitgerust met een onderhoudsvrije accu. U hoeft het elektrolytniveau van de accu niet te controleren en geen gedistilleerd water toe te
Onderhoud
voegen. Reinig de accupolen als ze vuil zijn geworden of verroest zijn. Verwijder de afdichtingen van de accudoppen niet. De dop hoeft tijdens het laden niet te worden verwijderd.
LET OP
De accu is van het onderhoudsvrije type en kan permanent worden beschadigd als de doppenstrip wordt verwijderd.
Dit symbool op de accu duidt aan dat het product niet met het huishoudelijk afval mag worden afgevoerd.
LET OP
Een verkeerd afgevoerde accu kan schadelijk zijn voor het milieu en de menselijke gezondheid. Leef altijd de lokale regels voor het correct afvoeren van accu's na.
58
Wat te doen in geval van nood
#
Als een van de volgende situaties zich voordoet, dient u onmiddellijk naar uw arts te gaan.
Elektrolyt spat in de ogen:
Spoel uw ogen herhaaldelijk met koud
u
water gedurende minimaal 15 minuten. Het gebruik van water onder druk kan schade toebrengen aan uw ogen.
Elektrolyt spat op de huid:
Trek de betreffende kleding uit en was de
u
huid grondig met water.
Elektrolyt spat in de mond:
Spoel uw mond grondig met water en slik
u
niet door.
3WAARSCHUWING
Uit de accu komt tijdens normaal gebruik explosief waterstofgas vrij.
Een vonk of vlam kan het exploderen van de accu veroorzaken, waardoor u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Draag beschermende kleding en een gelaatscherm of laat de accu onderhouden door een bevoegde monteur.
Standaardonderhoud
3.
Als de polen sterk zijn gecorrodeerd, moeten ze met een staalborstel of schuurpapier worden gereinigd en gepolijst. Draag een veiligheidsbril.
4.
Plaats de accu terug na het reinigen.
Onderhoud
Reinigen van accupolen
#
1.
Verwijder de accu. 2 BLZ. 69
2.
Als de polen door corrosie zijn aangetast en met een witte aanslag zijn bedekt, moeten ze met warm water worden gewassen en afgeveegd.
De accu heeft een beperkte levensduur. Raadpleeg uw dealer met betrekking tot de vervanging van de accu. Vervang de accu altijd door een andere onderhoudsvrije accu van hetzelfde type.
LET OP
Het monteren van elektrische accessoires van andere fabrikanten dan Honda kan het elektrische systeem overbelasten, de accu doen ontladen en mogelijk het systeem beschadigen.
59
Standaardonderhoud
Zekeringen
De zekeringen beschermen de elektrische circuits van uw voertuig. Als een elektrisch systeem op uw voertuig uitvalt, controleer dan op doorgebrande
Onderhoud
zekeringen en vervang deze door nieuwe.
2 BLZ. 100
Inspecteren en vervangen van zekeringen
#
Zet de contactschakelaar in de stand (Off) als u zekeringen gaat verwijderen of inspecteren. Vervang een doorgebrande zekering door een zekering met dezelfde stroomsterkte. Zie "Specificaties" voor de stroomsterkte van zekeringen. 2 BLZ. 117
Doorgebrande zekering
60
LET OP
Als u de zekering vervangt door een zekering met een hogere stroomsterkte, loopt u meer risico op beschadiging van het elektrisch systeem.
Als een zekering herhaaldelijk doorbrandt, is dit wellicht te wijten aan een elektrische fout. Laat uw voertuig door uw dealer inspecteren.
Motorolie
Het motorolieverbruik varieert en de oliekwaliteit verslechtert afhankelijk van de rijomstandigheden en de verstreken tijd. Controleer het motoroliepeil regelmatig en vul bij met aanbevolen motorolie indien nodig. Vuile olie of oude olie moet zo snel mogelijk worden ververst.
Motorolie kiezen
#
Zie "Specificaties" voor de aanbevolen motorolie.
2 BLZ. 116
Als u motorolie van andere fabrikanten dan Honda gebruikt, controleer dan op het label of de olie aan de volgende normen voldoet:
JASO T 903-norm
SAE-norm
API-classificatie
*2
: 10W-30
*3
*1
: MA
: SG of hoger
Standaardonderhoud
*1.
De JASO T 903-norm is een index voor motorolie voor 4-taktmotoren van motorfietsen. Er bestaan twee klassen: MA en MB. Het volgende label toont bijvoorbeeld de MA-classificatie.
Oliecode
Olieclassificatie
*2.
De SAE-norm stelt de kwaliteit van olie vast aan de hand van de viscositeit.
*3.
De API-classificatie vermeldt de kwaliteit en prestatiegraad van motorolie. Gebruik SG of hogere olie, met uitzondering van olie aangeduid als "Energiebesparend" of "Hulpbronbesparend" op het ronde API-servicesymbool.
Niet aanbevolen Aanbevolen
Onderhoud
61
Standaardonderhoud
Remvloeistof
Geen remvloeistof bijvullen of verversen, behalve in een noodgeval. Gebruik uitsluitend verse remvloeistof uit een afgesloten houder. Als u
Onderhoud
remvloeistof bijvult, moet het remsysteem zo snel mogelijk door uw dealer worden nagekeken.
LET OP
Remvloeistof kan kunststof- en gelakte oppervlakken beschadigen. Verwijder gemorste remvloeistof onmiddellijk en reinig het oppervlak grondig.
Aanbevolen remvloeistof:
Honda DOT 3- of DOT 4-remvloeistof of gelijkwaardig
Aandrijfketting
De aandrijfketting moet regelmatig worden gecontroleerd en gesmeerd. Controleer de aandrijfketting vaker als u vaak op slechte wegdekken rijdt, of met een hoge snelheid rijdt, of herhaaldelijk snel accelereert. 2 BLZ. 87
62
Als de ketting niet soepel beweegt, vreemde gelui­den voortbrengt, beschadigde spanrollen heeft of losse pennen of ontbrekende O-ringen of knikken, laat de ketting dan door uw dealer inspecteren.
Inspecteer ook het aandrijfkettingwiel en het aangedreven tandwiel. Laat de tandwielen door uw dealer vervangen als de tanden hiervan versleten of beschadigd zijn.
(GOED)
LET OP
Het gebruik van een nieuwe ketting met versleten kettingwielen veroorzaakt snelle slijtage van de ketting.
(VERVANGEN)
VersletenNormaal
Beschadigd
(VERVANGEN)
Standaardonderhoud
Reiniging en smering
#
Reinig de ketting en kettingwielen na het inspecteren van de speling terwijl u het achterwiel draait. Gebruik een droog doekje met een kettingreiniger die speciaal is ontworpen voor O­ringkettingen of een neutraal reinigingsmiddel. Gebruik een zachte borstel als de ketting vuil is. Veeg droog na het reinigen en smeer met het aanbevolen smeermiddel.
Aanbevolen smeermiddel:
Smeermiddel voor aandrijfketting speciaal ontworpen voor O-ringkettingen. Indien niet beschikbaar, gebruik dan SAE 80 of 90 tandwielolie.
Gebruik geen stoomreiniger, hogedrukreiniger, staalborstel, vluchtig oplosmiddel zoals benzine en wasbenzine, schurend reinigingsmiddel, kettingreiniger of smeermiddel dat NIET speciaal ontworpen is voor O-ringkettingen aangezien deze de rubberen O-ringafdichtingen kunnen beschadigen. Vermijd het morsen van smeermiddel op de remmen of banden. Vermijd het aanbrengen van overtollig smeermiddel op de ketting om het spatten van smeermiddel op uw kleding en het voertuig te voorkomen.
Aanbevolen koelvloeistof
Macau, Singapore
Gebruik uitsluitend originele HONDA PRE-MIX COOLANT zonder te verdunnen met water. Originele HONDA PRE-MIX COOLANT werkt uitstekend voor het voorkomen van corrosie en oververhitting. De koelvloeistof moet correct worden gecontroleerd en vervangen in overeenstemming met het onderhoudsschema. 2 BLZ. 53
Vervolg
Onderhoud
63
Standaardonderhoud
Behalve Macau, Singapore
Pro Honda HP-koelvloeistof is een voorgemengde oplossing van antivriesmiddel en gedistilleerd water.
Onderhoud
Concentratie:
50% antivriesmiddel en 50% gedistilleerd water
Een concentratie van antivriesmiddel van minder dan 40% biedt onvoldoende bescherming tegen roestvorming en koude temperaturen. Een concentratie tot max. 60% biedt een betere bescherming in koudere klimaten.
LET OP
Het gebruik van koelvloeistof die niet bestemd is voor aluminium motoren, of leiding-/mineraalwater kan roestvorming veroorzaken.
64
Carterontluchting
U zult het voertuig vaker moeten onderhouden als u in de regen of met vol gas rijdt of nadat het voertuig is gewassen of is gevallen. Voer een servicebeurt uit als het aanslagniveau in het transparante gedeelte van de aftapslang te zien is.
Als de aftapslang overloopt, kan het luchtfilter verontreinigd worden door motorolie met slechte motorprestaties tot gevolg.
Standaardonderhoud
Banden (inspecteren/vervangen)
Bandenspanning controleren
#
Controleer uw banden met het blote oog en gebruik een bandenspanningsmeter om de bandenspanning ten minste één keer per maand te meten of wanneer u constateert dat de bandenspanning laag is. Controleer de bandenspanning altijd wanneer uw banden koud zijn.
Controleren op beschadiging
#
Controleer de banden op sneden, scheuren of barsten die de koordlaag van de band zichtbaar maken of spijkers of andere vreemde voorwerpen die in de zijkant van de band of het bandloopvlak zijn ingebed. Controleer ook op bobbels of uitstulpingen in de flanken van de banden.
Controleren op abnormale slijtage
#
Controleer de banden op tekenen van abnormale slijtage op het draagvlak.
Vervolg
Onderhoud
65
Standaardonderhoud
Profieldiepte controleren
#
Controleer de bandslijtage-indicatoren. Vervang de banden onmiddellijk zodra deze zichtbaar worden.
Onderhoud
3WAARSCHUWING
Het rijden op banden die overmatig zijn versleten of verkeerd zijn opgepompt, kan een botsing veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Locatiemarkering slijtage-indicator
66
of TWI
Volg alle aanwijzingen in dit instructieboekje betreffende de juiste bandenspanning en onderhoud.
Standaardonderhoud
Laat uw banden door uw dealer vervangen. Zie "Specificaties" voor de aanbevolen banden en bandenspanning. 2 BLZ. 116 Volg deze richtlijnen voor het vervangen van banden.
Gebruik de aanbevolen banden of
gelijkwaardige banden waarvan de bandenmaat, constructie, snelheidswaarde en het belastingsbereik identiek zijn. Laat het wiel, na montage van de band,
balanceren met originele wielbalanceergewichten van Honda of gelijkwaardig.
Installeer geen binnenband in een tubeless
band op dit voertuig. De binnenband kan extreem heet worden en klappen.
Gebruik uitsluitend tubeless banden op dit
voertuig. De velgen zijn ontworpen voor tubeless banden en bij snel optrekken of remmen kan een band met binnenband op de velg gaan slippen waardoor de band snel leegloopt.
3WAARSCHUWING
Het monteren van ongeschikte banden op uw voertuig kan het stuurgedrag en de stabiliteit nadelig beïnvloeden en leiden tot een ongeval waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd banden van het juiste type en formaat, zoals aanbevolen in dit instructieboekje.
Onderhoud
67
Gereedschap
De gereedschapsset wordt onder het duozadel opgeborgen. 2 BLZ. 78
U kunt enkele reparaties onderweg uitvoeren, kleine afstellingen maken en onderdelen
Onderhoud
vervangen met het meegeleverde gereedschap.
8 × 10 mm steeksleutel
10 × 14 mm steeksleutel
5 mm inbussleutel
Helmbevestigingskabel
Kruiskopschroevendraaier nr. 2
Handgreep voor schroevendraaier
68
Demontage en montage van onderdelen
Demontage
Accu
Minpool
#
Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de stand (Off) staat.
1.
Breng de brandstoftank aan de voorzijde omhoog. 2 BLZ. 76
2.
Koppel de minpool - los van de accu.
3.
Verwijder de minkabel - van de geleider.
4.
Verwijder de bout.
5.
Schuif de accuband los en verwijder hem.
Onderhoud
Geleider
Bout
Minkabel
Accuband
Vervolg
69
Demontage en montage van onderdelen u Accu
Pluspool
Onderhoud
Accu
6.
Koppel de pluspool + los van de accu.
7.
Verwijder de accu en pas op dat u de moeren van de accupolen niet laat vallen.
70
Montage
#
Monteer de onderdelen in de omgekeerde volgorde van de demontage. Maak altijd
eerst de pluspool + vast. Controleer of de bouten en moeren goed vastzitten. Zorg ervoor dat de klok correct is ingesteld nadat de accu weer is aangesloten. 2 BLZ. 30 Voor het naar behoren hanteren van de accu, zie "Standaardonderhoud". 2 BLZ. 58 "De accu loopt leeg". 2 BLZ. 99
Clip
Demontage
#
Centreerstift
1.
Druk op de centreerstift om de vergrendeling los te maken.
2.
Trek de clip uit de uitsparing.
Demontage en montage van onderdelen u Clip
Montage
#
1.
Duw tegen de onderkant van de centreerstift.
2.
Plaats de clip in de uitsparing.
3.
Druk op de centreerstift om de clip te vergrendelen.
Onderhoud
71
Demontage en montage van onderdelen u Bestuurderszadel
Bestuurderszadel
Bestuurderszadel
Borgclip
Onderhoud
Bevestigings­bouten
Bussen
Demontage
#
1.
Verwijder het duozadel. 2 BLZ. 78
2.
Verwijder de bevestigingsbouten en bussen, en trek het enkele zadel naar achteren en omhoog.
Montage
#
1.
Steek de borgclip in de uitsparing.
2.
Breng de bussen en bevestigingsbouten aan.
3.
Draai de bevestigingsbouten stevig vast.
Aanhaalmoment: 10 N·m (1,0 kgf·m)
72
Uitsparing
u
Controleer of het zadel goed is vergrendeld door het lichtjes omhoog te trekken.
4.
Monteer het duozadel. 2 BLZ. 78
Demontage en montage van onderdelen u Afdekkingseenheid brandstoftank
Afdekkingseenheid brandstoftank
Demontage
#
Verwijder het bestuurderszadel. 2 BLZ. 72
1.
Verwijder de linker en rechter binnenkap
2.
door de clip te verwijderen.
Linkerzijde
Clip
Binnenkap
3.
Verwijder de bout A en bouten B.
Bout B
Bout B
Bout A
Onderhoud
Bout B
Vervolg
73
Demontage en montage van onderdelen u Afdekkingseenheid brandstoftank
4.
5.
Onderhoud
Maak de sleuf los van de steun aan beide zijden. Verwijder de bevestigingspennen uit de bevestigingsrubbers aan beide zijden.
Afdekking brandstoftank
6.
Trek de afdekking van de brandstoftank omhoog (b) terwijl u de afdekking aan de buitenkant (a) vastpakt.
u
Bij het verwijderen van de afdekking van de brandstoftank, houdt u deze vast zoals zoals weergegeven in de afbeelding.
Bevesti­gings­pennen
Sleuf
Bevestigingsrubbers
Steun
74
Demontage en montage van onderdelen u Afdekkingseenheid brandstoftank
Montage
#
1.
Monteer de afdekking van de brandstof­tank in omgekeerde volgorde van het demonteren.
u Zorg ervoor dat de sleuf in de juiste
positie van de steun komt te zitten.
2.
Breng de bouten B aan en draai ze stevig vast.
Aanhaalmoment: 4,2 N·m (0,4 kgf·m)
Breng de bout A aan en draai deze stevig
3.
vast.
Aanhaalmoment: 10 N·m (1,0 kgf·m)
4.
Breng de linker en rechter binnenkap aan.
5.
Breng het bestuurderszadel en het duozadel aan. 2 BLZ. 72
Onderhoud
75
Demontage en montage van onderdelen u Onderhoudsstand voor brandstoftank
4.
Onderhoudsstand voor brandstoftank
Verwijder de bevestigingsbouten en bussen aan beide kanten.
De voorkant van de brandstoftank kan wor-
Onderhoud
den gekanteld voor onderhoud. De brandstoftank hoeft niet te worden afgetapt.
Brandstoftank omhoog brengen
#
1.
Zet het voertuig op de zijstandaard op een stevige vlakke ondergrond in de neutraalstand en zet de contactschakelaar in de stand (Off). Controleer of de brandstofvuldop is gesloten.
2.
Plaats het stuur recht vooruit.
3.
Verwijder de afdekkingseenheid van de brandstoftank. 2 BLZ. 73
76
Bus
Bevestigingsbout
Breng de brandstoftank aan de voorzijde
5.
omhoog.
Demontage en montage van onderdelen u Onderhoudsstand voor brandstoftank
6.
Trek de borgclip van het accudeksel los en open dit.
u Nadat het accudeksel is geopend,
drukt u het scharnierdeel omlaag om het te vergrendelen.
7.
Monteer de brandstoftank op de voet van het accudeksel.
Onderhoud
Accudeksel
Borgclip
Vergren­delen
Voet van
Brandstoftank
Montage
#
1.
Monteer de brandstoftank in omgekeerde
accudeksel
volgorde van het demonteren.
2.
Breng de bussen en bevestigingsbouten aan.
3.
Draai de bevestigingsbouten stevig vast.
Aanhaalmoment: 12 N·m (1,2 kgf·m)
77
Demontage en montage van onderdelen u Duozadel
Duozadel
Voorste beves­tigingspennen
Onderhoud
Voorsteunen
78
Duozadel
Zadelslot
Contactsleutel
Demontage
#
1.
Steek de contactsleutel in het zadelslot.
2.
Draai de sleutel naar rechts en trek het duozadel omhoog en naar achteren.
Montage
#
1.
Steek de voorste bevestigingspennen in de voorsteunen op het frame.
2.
Duw de achterkant van het duozadel naar beneden totdat het zadel op zijn plaats wordt vergrendeld. Controleer of het zadel goed is vergrendeld door het lichtjes omhoog te
trekken. Het zadel word automatisch vergrendeld bij het sluiten. Pas op dat u uw sleutel niet in het opberg­compartiment onder het duozadel opbergt.
Motorolie
Motorolie controleren
1.
Laat de motor 3 tot 5 minuten stationair draaien als de motor koud is.
2.
Zet de contactschakelaar in de stand (Off) en wacht 2 tot 3 minuten.
3.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige en horizontale ondergrond.
4.
Verwijder de olievuldop/peilstok en veeg deze schoon.
5.
Plaats de olievuldop/peilstok terug zonder deze vast te draaien.
6.
Controleer of het oliepeil zich tussen het bovenste en onderste merkstreepje van de olievuldop/peilstok bevindt.
7.
Monteer de olievuldop/peilstok en draai stevig vast.
Olievuldop/peilstok
Bovenste niveau
Onderhoud
Onderste niveau
79
Motorolie u Motorolie bijvullen
Motorolie bijvullen
Als het motoroliepeil zich onder of dicht bij het onderste merkstreepje bevindt, moet u
Onderhoud
de aanbevolen motorolie bijvullen. 2 BLZ. 61,
2 BLZ. 116
1.
Verwijder de olievuldop/peilstok. Voeg de aanbevolen olie toe totdat deze het bovenste merkstreepje bereikt.
u Plaats uw voertuig rechtop op stevig,
vlak terrein terwijl u het oliepeil controleert. Vul niet hoger dan het bovenste
u
merkstreepje. Zorg ervoor dat er geen vreemde
u
voorwerpen in de olievulopening terechtkomen. Verwijder gemorste olie onmiddellijk.
u
2.
Plaats de olievuldop/peilstok terug en draai stevig vast.
80
LET OP
Het te vol vullen met olie of het rijden met onvoldoende olie kan de motor beschadigen. Meng geen olie van verschillende merken en verschillende kwaliteit. Dit kan de werking van het smeersysteem en de koppeling nadelig beïnvloeden.
Zie "Standaardonderhoud" voor de aanbevolen olie en de oliekeuzerichtlijnen.
2 BLZ. 61
Koelvloeistof
Koelvloeistof controleren
Controleer het koelvloeistofpeil in het expansiereservoir terwijl de motor koud is.
Plaats uw motorfiets op een stevige en
1.
vlakke ondergrond.
2.
Houd uw motorfiets rechtop.
3.
Verwijder de expansiereservoirdop/ peilstok en veeg deze schoon. Plaats de expansiereservoirdop/peilstok
4.
terug zonder deze vast te draaien.
5.
Controleer door het kijkglas of het koelvloeistofpeil zich tussen de bovenste en onderste merkstreepjes op de peilstok bevindt. Breng de expansiereservoirdop/peilstok
6.
stevig aan.
Als het koelvloeistofpeil zichtbaar daalt of het expansiereservoir leeg is, is er waarschijnlijk sprake van een ernstige lekkage. Laat uw voertuig door uw dealer inspecteren.
Expansiereservoirdop/peilstok
Bovenste niveau
Onderste niveau
Koelvloeistof toevoegen
Als het koelvloeistofpeil onder het onderste niveau staat, vul dan bij met de aanbevolen koelvloeistof (2 BLZ. 63) tot het bovenste merkstreepje. Vul uitsluitend vloeistof bij via de expansiere­servoirdop/peilstok en verwijder de radia­teurdop niet.
Vervolg
Onderhoud
81
Koelvloeistof u Koelvloeistof toevoegen
1.
Verwijder de expansiereservoirdop/peil­stok en voeg vloeistof toe terwijl u het koelvloeistofpeil controleert.
u Vul niet hoger dan het bovenste
Onderhoud
merkstreepje.
u Zorg ervoor dat er geen vreemde
voorwerpen in de opening van het expansiereservoir terechtkomen.
Breng de expansiereservoirdop/peilstok
2.
weer aan.
3WAARSCHUWING
Als de radiateurdop wordt verwijderd terwijl de motor heet is, kan er koelvloeistof uit spuiten waardoor mogelijk brandwonden worden veroorzaakt.
Laat de motor en de radiateur altijd afkoelen voordat u de radiateurdop verwijdert.
82
Expansiereservoirdop/peilstok
Remmen
Remvloeistof controleren
1.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige en horizontale ondergrond.
Voor
2.
Controleer of het remvloeistofreservoir horizontaal staat en het vloeistofniveau zich boven het LWR­merkstreepje bevindt.
Achter
Controleer of het remvloeistofreservoir
Inspecteer de remblokken op slijtage als het remvloeistofniveau in een reservoir zich onder het LWR-merkstreepje of het LOWER­merkstreepje bevindt of de speling van de remhendel en het rempedaal buitensporig is. Als de remblokken niet zijn versleten, is er wellicht sprake van lekkage. Laat uw voertuig door uw dealer inspecteren.
horizontaal staat en of het niveau zich tussen de LOWER- en UPPER-merkstreepjes bevindt.
Voor Achter
Remvloeistofreservoir van voorrem
UPPER-merkstreepje
LWR-merkstreepje
LOWER-merkstreepje
Onderhoud
Remvloeistofreservoir van achterrem
83
Remmen u Remblokken inspecteren
Remblokken inspecteren
Controleer de staat van de remblokslijtage­indicatoren.
Onderhoud
Voor
De remblokken moeten worden ver­vangen als een remblok tot aan de onder­kant van de indicator versleten is.
Achter
De remblokken moeten worden ver­vangen als een remblok tot aan de indicator versleten is.
Voor
1.
2.
Laat de remblokken indien nodig door uw dealer vervangen. Vervang de remblokken links en rechts altijd tegelijkertijd.
84
Inspecteer de remblokken vanaf de
voorkant van de remklauw.
Achter
Inspecteer de remblokken vanaf
de rechter achterzijde van de motorfiets.
Voor Achter
Remblokken
Remschijf
Slijtage-indicatoren
Remschijf
Slijtage-indicatoren
Slijtage-indicator
Remblokken
Remlichtschakelaar afstellen
Controleer de werking van de remlichtschakelaar. Houd de remlichtschakelaar vast en draai de stelmoer in richting A als de schakelaar te laat in werking treedt of in richting B als de schakelaar te vroeg in werking treedt.
Remmen u Remlichtschakelaar afstellen
Remlichtschakelaar
B
A
Stelmoer
Onderhoud
85
Zijstandaard
Zijstandaard controleren
Onderhoud
Veer zijstandaard
Controleer of de zijstandaard soepel
1.
werkt. Als de zijstandaard stijf is of piept, reinig dan de scharnierzone en smeer de scharnierbout met schoon vet. Controleer de veer op beschadiging of
2.
uitrekking. Ga op het voertuig zitten, zet de
3.
transmissie in neutraal en klap de zijstandaard omhoog.
86
Start de motor, trek de koppelingshendel
4.
in en zet de versnellingsbak in de versnelling.
5.
Klap de zijstandaard volledig omlaag. De motor moet afslaan wanneer u de zijstandaard omlaag klapt. Laat uw voertuig inspecteren door uw dealer als de motor niet afslaat.
Aandrijfketting
Speling van aandrijfketting inspecteren
Controleer de speling van de aandrijfketting op verschillende punten langs de ketting. Als de speling niet constant is op alle punten, kunnen sommige schakels vervormd zijn en vastlopen. Laat de ketting door uw dealer inspecteren.
1.
Zet de transmissie in de neutraalstand. Zet de motor uit.
2.
Zet uw voertuig op de zijstandaard op een stevige, vlakke ondergrond.
3.
Druk het onderste gedeelte van de aandrijfketting omlaag en controleer de speling van de ketting tussen de aandrijfketting en de swingarm aan het uiteinde van het glijblok van de aandrijfketting.
Speling van aandrijfketting:
55 - 60 mm
Rijd niet met uw voertuig als de speling
u
groter is dan 65 mm.
Glijblok aandrijfketting
Duwen
Aandrijfketting
4.
Rol het voertuig naar voren en controleer of de ketting soepel beweegt.
5.
Inspecteer de kettingwielen. 2 BLZ. 62
6.
Reinig en smeer de aandrijfketting.
2 BLZ. 63
Swingarm
Onderhoud
87
Koppeling
Koppeling controleren
Speling van koppelingshendel
#
controleren
Onderhoud
Controleer de speling van de koppelingshendel.
Speling bij de koppelingshendel:
10 - 20 mm
Koppelingshendel
Speling
88
Controleer de koppelingskabel op knikken of tekenen van slijtage. Laat de kabel indien nodig door uw dealer vervangen. Smeer de koppelingskabel met een in de handel verkrijgbaar kabelsmeermiddel om voortijdige slijtage en corrosie te voorkomen.
LET OP
Een onjuiste afstelling van de speling kan leiden tot voortijdige slijtage van de koppeling.
Koppeling u Speling van koppelingshendel afstellen
Speling van koppelingshendel afstellen
Bovenste versteller
#
Probeer de koppelingskabel eerst af te stellen met de bovenste versteller.
Trek de rubberen stofkap naar achteren.
1.
Draai de bovenste borgmoer los.
2.
Draai aan de bovenste stelmoer van de
3.
koppelingskabel totdat de speling is afgesteld op 10 - 20 mm.
4.
Draai de bovenste borgmoer vast en controleer de speling opnieuw.
5.
Monteer de rubberen stofkap.
Bovenste stelmoer van koppelingskabel
Bovenste borgmoer
+
Rubberen stofkap
Vervolg
Onderhoud
89
Koppeling u Speling van koppelingshendel afstellen
Onderste stelmoer
#
Als de bovenste versteller van de koppelingskabel bijna volledig is uitgedraaid of de juiste speling niet kan worden bereikt,
Onderhoud
probeer dan de koppelingskabel af te stellen met de onderste stelmoer ervan.
Draai de bovenste borgmoer los en draai de
1.
bovenste stelmoer van de koppelingskabel volledig in (voor een maximale speling). Draai de bovenste borgmoer vast.
2.
Draai de onderste borgmoer los.
3.
Draai aan de onderste stelmoer totdat de speling van de koppelingshendel is afge­steld op 10 - 20 mm. Draai de onderste borgmoer vast en con-
4.
troleer de speling van de koppelingshendel.
5.
Start de motor, trek de koppelingshendel in en zet de versnellingsbak in de versnelling. De motor mag niet afslaan en het voertuig mag niet kruipen. Laat de koppelingshendel geleidelijk los en geef gas. Uw voertuig moet soepel bewegen en geleidelijk aan accelereren.
90
Onderste stelmoer
+
Onderste borgmoer
Neem contact op met uw dealer als de speling niet naar behoren kan worden afgesteld of als de koppeling niet goed werkt.
Gashendel
Gashendel controleren
Zet de motor uit en controleer of de gashendel soepel draait van de volledig gesloten tot de volledig geopende stand in alle stuurstanden en of de speling van de gashendel juist is. Laat het voertuig door uw dealer inspecteren als de gashendel niet soepel beweegt of automatisch dicht gaat of als de kabel is beschadigd.
Speling bij de flens van de gashendel:
2 - 6 mm
Speling
Flens
Onderhoud
91
Verhelpen van storingen
Motor start niet ..................................................BLZ. 93
Oververhitting (controlelampje hoge
koelvloeistoftemperatuur brandt) ............... BLZ. 94
Waarschuwingslampjes branden of
knipperen........................................................... BLZ. 95
PGM-FI-storingslampje (elektronisch geregelde
brandstofinspuiting) (MIL)................................ BLZ. 95
ABS-controlelampje (antiblokkeersysteem)... BLZ. 96
Andere waarschuwingsaanduidingen........... BLZ. 97
Storingsaanduiding brandstofniveaumeter... BLZ. 97
Lekke band........................................................... BLZ. 98
Elektrische problemen ...................................... BLZ. 99
De accu loopt leeg ..............................................BLZ. 99
Doorgebrande lamp ...........................................BLZ. 99
Doorgebrande zekering ..................................BLZ. 100
Motor draait sporadisch instabiel................ BLZ. 101
Motor start niet
De startmotor werkt maar de motor start niet
Controleer het volgende:
Controleer de juiste startvolgorde van de
motor. 2 BLZ. 45
Controleer of er benzine in de
brandstoftank zit.
Controleer of het PGM-FI-storingslampje
(MIL) brandt.
u Neem zo snel mogelijk contact op met
uw dealer als het storingslampje brandt.
De startmotor werkt niet
Controleer het volgende:
Controleer de juiste startvolgorde van de
motor. 2 BLZ. 45
Zorg ervoor dat de motorstopschakelaar
in de stand (Run) staat. 2 BLZ. 42
Controleer op een doorgebrande
zekering. 2 BLZ. 100
Controleer op een losse accu-aansluiting
(2 BLZ. 69) of corrosie van de accupolen (2 BLZ. 58).
Controleer de staat van de accu.
2 BLZ. 99
Laat uw voertuig inspecteren door uw dealer als het probleem aanhoudt.
Verhelpen van storingen
93
Oververhitting (controlelampje hoge koelvloeistoftemperatuur brandt)
Controleer of de koelluchtventilator werkt
De motor is oververhit wanneer zich het volgende voordoet:
Controlelampje hoge koelvloeistoftemperatuur gaat branden.
De acceleratie wordt traag.
Verhelpen van storingen
Als dit gebeurt, moet u veilig aan de kant van de weg parkeren en de volgende
procedure uitvoeren. Langdurig versneld stationair draaien kan ertoe leiden dat het controlelampje hoge koelvloeistoftemperatuur gaat branden.
LET OP
Doorrijden met een oververhitte motor kan ernstige beschadiging van de motor veroorzaken.
1.
Zet de motor uit met de contactschakelaar
en zet de contactschakelaar hierna in de
stand (On).
94
2.
en zet de contactschakelaar hierna in de stand (Off).
Als de ventilator niet werkt:
Ga uit van een defect. Start de motor niet. Breng uw voertuig naar uw dealer.
Als de ventilator werkt:
Laat de motor afkoelen met de startschakelaar in de stand (Off).
3.
Inspecteer de radiateurslang op lekkage na het afkoelen van de motor. 2 BLZ. 81
In geval van lekkage:
Start de motor niet. Breng uw voertuig naar uw dealer.
4.
Controleer het koelvloeistofpeil in het expansiereservoir. 2 BLZ. 81
Vul indien nodig koelvloeistof bij.
u
5.
Als de controle bij stap 1-4 normaal is, kunt u doorrijden maar moet u het controlelampje hoge koelvloeistoftemperatuur nauwlettend in de gaten houden.
Waarschuwingslampjes branden of knipperen
PGM-FI-storingslampje (elektronisch geregelde brandstofinspuiting) (MIL)
Als het storingslampje tijdens het rijden gaat branden, kan het PGM-FI-systeem een ernstig defect vertonen. Verminder snelheid en laat uw voertuig zo snel mogelijk door uw dealer inspecteren.
Verhelpen van storingen
95
Waarschuwingslampjes branden of knipperen u ABS-controlelampje (antiblokkeersysteem)
ABS-controlelampje (antiblokkeersysteem)
Als het controlelampje op een van de volgende manieren werkt, is er mogelijk een ernstig defect in het ABS. Verminder uw
Verhelpen van storingen
snelheid en laat uw voertuig zo snel mogelijk door uw dealer inspecteren.
Het controlelampje gaat branden of
begint te knipperen tijdens het rijden.
Het controlelampje gaat niet branden als
de contactschakelaar in de stand (On)
wordt gezet.
Het controlelampje gaat niet uit bij
snelheden hoger dan 10 km/h.
96
Als het ABS-controlelampje blijft branden, werken uw remmen als een standaardsysteem maar zonder de antiblokkeerfunctie.
Het ABS-controlelampje kan gaan knipperen wanneer u het achterwiel draait terwijl het achterwiel van de grond komt. In dit geval zet u de contactschakelaar in de stand (Off) en weer in de stand (On). Het ABS-controlelampje gaat uit zodra u een snelheid van 30 km/h bereikt.
Loading...