In het belang van een voortdurende
productontwikkeling behoudt DAF zich te allen
tijde het recht voor om zonder voorbericht
specificaties of producten te wijzigen.
Niets uit deze publicatie mag door middel van
druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook
worden verveelvoudigd en/of openbaar worden
gemaakt zonder voorafgaande, schriftelijke
toestemming van de fabrikant.
Vanaf de koelvloeistofpomp (1) stroomt de
koelvloeistof door de motor (2). Vanaf de motor
stroomt de koelvloeistof naar de thermostaat (3).
Afhankelijk van de temperatuur van de
koelvloeistof, verdeelt de thermostaat de
koelvloeistofstroom naar de radiateur (4) of weer
naar de koelvloeistofpomp (1).
De koelvloeistof die naar de radiateur wordt
gevoerd, treedt de radiateur aan de bovenzijde
binnen en verlaat de radiateur weer aan de
onderzijde.
Vanaf de onderzijde van de radiateur wordt de
koelvloeistof door de koelvloeistofretourpijp
teruggevoerd naar de koelvloeistofpomp (1).
Engine
Air compressor
10
Transmission
oil cooler
7
M201329
De radiateur en het expansiereservoir zijn
rechtstreeks verbonden. Op de retourpijp vanaf
de radiateur is tevens een verbindingsleiding met
het expansiereservoir (5) aangesloten. Wordt de
koelvloeistof warmer, dan stroomt er koelvloeistof
naar het expansiereservoir toe. Koelt de
koelvloeistof af, dan stroomt er koelvloeistof
vanuit het expansiereservoir terug.
Vanuit de koelvloeistofpomp (1) stroomt een deel
van de koelvloeistof door de oliekoeler (6). Vanaf
de oliekoeler wordt de koelvloeistof naar de
koelvloeistofpomp teruggevoerd.
Vanuit het motorblok stroomt een deel van de
koelvloeistof door de luchtcompressor (7). Vanaf
de luchtcompressor wordt de koelvloeistof door
een leiding naar de motor teruggevoerd.
Vanaf de koelvloeistofverzamelpijp stroomt er
warme koelvloeistof naar de kachelradiator (8)
voor de cabineverwarming. De kachelretourleiding is gezamenlijk met de
expansiereservoirleiding verbonden met de
koelvloeistofretourleiding naar de
koelvloeistofpomp.
Wanneer er een retarder (9) of
transmissieoliekoeler (10) is gemonteerd, verlaat
de koelvloeistof de motor via de achterzijde naar
de retarder of de transmissieoliekoeler (10).
Wanneer er een standverwarming (11) is
gemonteerd, is er in de kacheltoevoerleiding een
terugslagklep (12) met twee aansluitingen voor
de standverwarming geplaatst. Het doel van deze
terugslagklep is te voorkomen dat de door de
standverwarming opgewarmde koelvloeistof
terugstroomt in het koelsysteem van de motor en
deze opwarmt in plaats van naar de kachel te
stromen en de cabine op te warmen. Op
aansluiting A bevindt zich de toevoer van de
koelvloeistof; deze koelvloeistof stroomt via
aansluiting 1 naar de standverwarming. Op
aansluiting 2 is de afvoerleiding van de
standverwarming gemonteerd, de verwarmde
koelvloeistof die vanaf de standverwarming komt
zal via aansluiting B naar de kachel stromen.
12
M201035
Opmerking:
De pijl op de terugslagklep dient overeenkomstig
de stromingsrichting gemonteerd te worden.
Vanaf de perszijde van de koelvloeistofpomp (1)
wordt de koelvloeistof door een opening aan de
achterzijde van de koelvloeistofpomp
rechtstreeks naar de motor gevoerd.
De koelvloeistof stroomt door het cilinderblok
langs de cilindervoeringen en daarna omhoog
naar de cilinderkop.
Vanuit de cilinderkop stroomt de koelvloeistof
naar het uitlaatkanaal en verlaat de motor via het
thermostaathuis (3).
De drukdop is door middel van schroefdraad op
het expansiereservoir bevestigd.
In de drukdop bevinden zich twee kleppen:
een overdrukklep (P1) en een onderdrukklep (P2).
In rustpositie zijn beide kleppen gesloten.
Overdruk
Stijgt de druk (P1) in het koelsysteem tot circa
0,95 bar, dan opent zich de overdrukklep.
De overdruk in het koelsysteem maakt het
mogelijk een hogere temperatuur in het
koelsysteem toe te staan, zonder dat de
koelvloeistof gaat koken.
Beschrijving componenten
1
P2
P1
M200445
Onderdruk
Als de koelvloeistoftemperatuur daalt, zal de druk
in het koelsysteem afnemen. Als de druk in het
koelsysteem te laag wordt, zal de onderdrukklep
(P2) worden geopend.
Vanaf de koelvloeistofpomp zal de koelvloeistof
via aansluitpunt 4 naar het cilinderblok stromen.
Tevens zal via aansluitpunt 3 een deel van de
koelvloeistof naar de oliemodule stromen om de
smeerolie in de oliekoeler te koelen. Op
aansluitpunt 10 van de koelvloeistofpomp zit de
retour van de oliemodule aangesloten.
Een deel van de koelvloeistof dat vanaf het
cilinderblok terugstroomt naar de thermostaat,
aansluiting 5, zal via aansluiting 2 naar de kachel
en eventueel aanwezige standverwarming
stromen. De koelvloeistof die van de kachel
terugstroomt naar de koelvloeistofpomp, zal
binnenkomen op aansluitpunt 9 van de
koelvloeistofpomp.
Afhankelijk van de temperatuur van de
koelvloeistof verdeelt de thermostaat de
koelvloeistof stroom naar de radiateur,
aansluitpunt 1, om gekoeld te worden of weer
naar de koelvloeistofpomp waar de koelvloeistof
weer naar het cilinderblok stroomt.
Vanaf de onderzijde van de radiateur stroomt de
koelvloeistof door de koelvloeistofretourpijp terug
naar de koelvloeistofpomp, aansluitpunt 8.
Is het voertuig uitgerust met een intarder, dan zal
de koelvloeistof aan de achterzijde uit de motor
stromen naar de intarder om de olie die hierin
aanwezig is, te koelen. De koelvloeistof uit de
motor zal dus niet via aansluitpunt 5 terugstromen naar de thermostaat (aansluitpunt 5 van
de koelvloeistofpomp is afgedicht) maar zal vanaf
de intarder naar aansluitpunt 6 stromen.
Is het voertuig uitgerust met een
transmissieoliekoeler, dan zal de koelvloeistof
aan de achterzijde uit de motor stromen naar de
transmissieoliekoeler om de olie die hierin
aanwezig is, te koelen. De koelvloeistof uit de
motor zal dus niet via aansluitpunt 5 terugstromen naar de thermostaat (aansluitpunt 5 van
de koelvloeistofpomp is afgedicht), maar zal
vanaf de transmissieoliekoeler naar
aansluitpunt 7 stromen.
De koelvloeistof komt het thermostaathuis vanuit
de koelvloeistofverzamelpijp aan de achterzijde
binnen en stroomt vervolgens door de
thermostaat. Afhankelijk van de temperatuur van
de koelvloeistof en de daarmee samenhangende
stand van de thermostaat bestaan er drie
mogelijkheden:
Thermostaat gesloten
De koelvloeistof heeft de openingstemperatuur
van de thermostaat nog niet bereikt.
Het toevoerkanaal (B) naar de radiateur is geheel
gesloten.
De koelvloeistof gaat via een bypasskanaal (A)
rechtstreeks naar de koelvloeistofpomp en de
koelvloeistofpomp voert de koelvloeistof weer
terug naar het cilinderblok.
Thermostaat begint te openen
De koelvloeistof heeft de openingstemperatuur
van de thermostaat bereikt.
Het toevoerkanaal (B) naar de radiateur wordt
geopend en het bypasskanaal (A) wordt
gedeeltelijk gesloten.
Er zal nu zowel koelvloeistof via het
toevoerkanaal (B) naar de radiateur stromen als
via het bypasskanaal (A) rechtstreeks naar de
koelvloeistofpomp.
B
A
B
Thermostaat volledig geopend
De temperatuur van de koelvloeistof is nog
verder toegenomen, het toevoerkanaal (B) naar
de radiateur is geheel geopend en het
bypasskanaal (A) is helemaal gesloten. De
volledige koelvloeistofstroom gaat nu via het
toevoerkanaal (B) naar de radiateur en zal
gekoeld naar de koelvloeistofpomp
terugstromen.
Het is niet toegestaan bij een te hoge
koelvloeistoftemperatuur als noodoplossing de
thermostaat te verwijderen.
Indien er geen thermostaat in de motor aanwezig
is, zal de ongekoelde koelvloeistof via het
bypasskanaal (A) naar de koelvloeistofpomp
stromen. De koelvloeistoftemperatuur zal
daardoor alleen maar toenemen.
Parallel aan het koelsysteem kan een
koelvloeistoffilter zijn opgenomen.
Het koelvloeistoffilter heeft tot taak de
koelvloeistof te filteren, om cavitatie te
voorkomen. Het koelvloeistoffilter is een
noodzaak als het koelsysteem gevuld wordt met
koelvloeistof die niet voldoet aan de
voorgeschreven eisen.
De koelvloeistof wordt in het koelvloeistoffilter
gereinigd. Als door vervuiling de druk in het
koelvloeistoffilter te groot wordt, zal het
filterelement tegen de veerdruk in naar beneden
gedrukt worden. De koelvloeistof passeert het
koelvloeistoffilter dan ongefilterd.
De koelvloeistoftoevoer naar de kachel wordt
aangesloten op aansluiting 1 van het
expansiereservoir en komt aan de voorzijde van
het expansiereservoir weer naar buiten.
Er is geen interne aansluiting met het
expansiereservoir. De koelvloeistofretour van de
kachel naar de koelvloeistofpomp is aangesloten
op de voorzijde van het expansiereservoir en
komt op aansluiting 5 weer naar buiten.
Er is geen interne aansluiting met het
expansiereservoir.
Het koelsysteem is een zelfontluchtend systeem,
het expansiereservoir is het hoogste punt van het
koelsysteem.
Op de radiateur is een ontluchtingsleiding
aangebracht die verbonden is met aansluiting 2
van het expansiereservoir.
De ontluchtingsleiding van de motor is verbonden
met aansluiting 3 van het expansiereservoir.
Aansluiting 6 maakt het mogelijk dat er bij
stijgende koelvloeistoftemperatuur overheveling
van koelvloeistof plaatsvindt tussen het
expansiereservoir en de motor.
Aansluiting 6 is gezamenlijk met de
kachelretourleiding, aansluiting 5, verbonden met
de koelvloeistofretourleiding naar de
koelvloeistofpomp.
Op positie 7 is de koelvloeistofniveausensor
geplaatst. Deze sensor controleert het
koelvloeistofniveau en detecteert dat het
koelvloeistofniveau te laag is en geeft via de
VIC-2 een waarschuwing op DIP-4.
De ventilator is met de motor verbonden door
middel van een viskeuze ventilatorkoppeling.
Wanneer de rijwind onder bepaalde
omstandigheden onvoldoende warmte afvoert,
zal de ventilator extra koellucht door de radiateur
moeten aanzuigen. Bij een viskeuze
ventilatorkoppeling zorgt een siliconenvloeistof
voor het overbrengen van het aandrijfmoment.
De ventilatorkoppeling is in twee kamers
verdeeld. In de werkruimte (1) bevindt zich de
rotor (2) die verbonden is met de aandrijfflens (7).
De voorraadkamer (3) draait vrij over de
aandrijfflens (7) en is verbonden met de
ventilator. In voorraadkamer (3) bevindt zich
siliconenvloeistof. De opening (4) in de
voorraadkamer (3) wordt afgesloten door een
klep (5). De klep (5) wordt bediend door een
bimetalen strip (6).
Indien de opening (4) in de voorraadkamer (3) is
afgesloten door klep (5), kan er geen
siliconenvloeistof in de werkruimte (1) stromen.
De nog in de werkruimte (1) aanwezige
siliconenvloeistof zal via de boringen (8) in de
voorraadkamer (3) terugstromen. Door de
geringe hoeveelheid siliconenvloeistof in de
werkruimte (1) zal er een hoog toerenverschil
(slip) aanwezig zijn tussen de aandrijfflens (7) en
de voorraadkamer (3) met de ventilator.
Bij toename van de luchttemperatuur zal de
bimetalen strip (6) doorbuigen en de klep (5) zal
de opening (4) in de voorraadkamer (3)
gedeeltelijk vrijgeven. Hierdoor kan er een
beperkte hoeveelheid siliconenvloeistof in
werkruimte (1) en langs de rotor (2) stromen.
De veroorzaakte wrijving zorgt ervoor dat het
toerentalverschil (slip) tussen de aandrijfflens (7)
en de voorraadkamer (3) met de ventilator zal
afnemen.
Naarmate de luchttemperatuur stijgt, zal de
bimetalen strip (6) verder doorbuigen en de
opening (4) in de voorraadkamer (3) zal geheel
worden vrijgegeven.
Hoe verder de opening (4) in de voorraadkamer
(3) wordt vrijgegeven, des te meer
siliconenvloeistof zal in de werkruimte (1) en
langs de rotor (2) stromen. Door de toename van
wrijving zal het toerentalverschil (slip) tussen de
aandrijfflens (7) en de voorraadkamer (3) steeds
verder afnemen.
Voor een nauwkeurige regeling van het
ventilatortoerental wordt er een elektronisch
gestuurde ventilatorkoppeling toegepast.
De elektronisch gestuurde ventilatorkoppeling
controleert en regelt het ventilatortoerental,
teneinde een voldoende grote koelluchtstroom
door het koelsysteem te garanderen om de
koelvloeistoftemperatuur en/of
inlaatluchttemperatuur binnen gegeven grenzen
te houden.
De spoel (4), die gelagerd gemonteerd is op de
aandrijfas (5), veroorzaakt een magnetisch veld.
Afhankelijk van de genoemde factoren zal de
duty-cycle naar de spoel (4) worden aangepast.
Hierdoor verandert ook het magnetische veld en
wordt klep (2) meer of minder aangetrokken.
De aansturing van de ventilatorkoppeling is
afhankelijk van verschillende factoren:
-de koelvloeistoftemperatuur
-de inlaatluchttemperatuur
-de voertuigsnelheid
-het motortoerental
-het ventilatortoerental
-intarder-activering
-de interne slip van de ventilatorkoppeling
(slipheat-beveiliging)
De ventilatorkoppeling bestaat uit een stator (1)
en een de rotor (3) die vast op de aandrijfas (5) is
gemonteerd. Hierin bevindt zich tevens de
voorraadruimte (6) voor de siliconenvloeistof.
Tussen stator (1) en rotor (3) bevindt zich de
werkruimte. De ventilator is gemonteerd op de
stator (1) en draait vrij over de aandrijfas (5).
1
1
2
3
4
5
6
7
i401012
Het toerental van de ventilator wordt
geregistreerd door een interne Hall-sensor en
een pulsschijf.
Deze sensor stuurt een signaal naar de
elektronische unit DMCI. De elektronische unit
gebruikt dit signaal om de interne slip van de
ventilator en het resultaat van de aansturing te
controleren.
De klep (2) staat nu in rustpositie. De vulopening
is nu vrijgegeven en de retouropening is
gesloten. De hoeveelheid siliconenvloeistof door
de werkruimte (7) tussen stator (1) en rotor (3)
neemt hierdoor toe. De wrijving in de werkruimte
tussen stator (1) en de rotor (3) zal toenemen en
slip tussen de stator (1) en de rotor (3) afnemen.
Het ventilatortoerental wordt hierdoor verhoogd.
Het ventilatortoerental zal het motortoerental
benaderen of overschrijden, afhankelijk van de
overbrenging tussen krukas en
ventilatoraandrijving.
Opmerking:
Dit betekent dus dat bij uitval van de aansturing
van de ventilatorkoppeling de ventilator maximaal
zal meedraaien.
Als de spoel (4) door middel van een duty-cycle
wordt aangestuurd, zal de klep (2) door het
ontstane magnetisme aangetrokken worden.
De vulopening wordt dan door klep (2) gesloten
en tegelijkertijd wordt de retouropening geopend.
De siliconenvloeistof stroomt nu vanuit de
werkruimte (7) tussen stator (1) en rotor (3) naar
de voorraadruimte (6). Minder siliconenvloeistof
in de werkruimte betekent meer slip tussen de
stator (1) en de rotor (3). Het ventilatortoerental
zal afnemen.