4. De printer start zonder dat het AUTO.BAS-programma wordt uitgevoerd.
Page 39
35
6. Overzicht van hetLCD-scherm
6.1 Het hoofdmenu openen
Controleer of "Ready" (Gereed) wordt weergegeven op het LCD-scherm. Als dat niet het geval
is, selecteert u het pictogram Menu.
Gebruik de navigatieknoppen om door de opties in het hoofdmenu te bladeren.
- Als u een gemarkeerd pictogram wilt selecteren, drukt u op de knop onder het pictogram .
- Als u wilt terugkeren naar het vorige scherm, drukt u op de knop onder het pictogram .
Page 40
36
6.2 Overzicht van het hoofdmenu
Gebruik de opties in het hoofdmenu om diverse printerinstellingen te configureren zonder de
printer aan te sluiten op een computer.
Pictogram Optie Beschrijving
Setting
(Instelling)
Sensor De geselecteerde mediasensor kalibreren. Het is
Interface De interface-instellingen van de printer configureren.
Advanced
(Geavanceerd)
De FBPL- en ZPL2-instellingen van de printer
configureren.
raadzaam om de sensor te kalibreren elke keer dat
u andere media plaatst.
De instellingen voor het LCD-scherm, de initialisatie,
het type snijeenheid of de waarschuwing wanneer media
bijna op zijn configureren voor de printer.
File Manager
(Bestandsbeheer)
Diagnostic
(Diagnostiek)
Het beschikbare printergeheugen controleren of beheren.
De printerstatus controleren om eventuele problemen op
te lossen.
Page 41
37
6.3 Het menu Setting (Instelling)
1. Selecteer Setting (Instelling) in het hoofdmenu.
2. Druk op Command Set (Opdrachtenset) en selecteer de gewenste programmeertaal.
3. Selecteer het pictogram .
6.3.1 FBPL-instellingen
Beschikbare FBPL-instellingen:
Setting
(Instelling)
FBPL
Speed (Snelheid)
Density (Dichtheid)
Direction (Richting)
Print Mode
(Afdrukmodus)
Offset (Marge)
Shift X (X-verschuiving)
Shift Y (Y-verschuiving)
Reference X
(X-referentie)
Reference Y
(Y-referentie)
Code Page
(Codepagina)
Country (Land)
None (Geen)
Batch Mode
(Batchmodus)
Peeler Mode (Modus
Labelverwijderaar)
Cutter Mode
(Snijmodus)
Cutter Batch
(Afsnijbatch)
Page 42
38
Instelling
Beschrijving
Speed
(Snelheid)
De afdruksnelheid instellen.
RICHTING 0
RICHTING 1
Afdrukmodus
Beschrijving
None (Geen)
De bovenkant van het volgende label wordt
(modus Tear Off (Afscheuren)).
Batch Mode
Nadat de afbeelding is afgedrukt, wordt de
mogelijk te maken.
Peeler Mode
Labelverwijderaar)
De Peeler Mode (modus Labelverwijderaar)
Cutter Mode
(Snijmodus)
De snijmodus voor labels wordt geactiveerd.
Cutter Batch
(Afsnijbatch)
Het label wordt aan het eind van de afdruktaak
eenmaal afgesneden.
Shift X
(X-verschuiving)
Shift Y
(Y-verschuiving)
Reference X
(X-referentie)
Reference Y
(Y-referentie)
Code Page
(Codepagina)
Density
(Dichtheid)
Direction
(Richting)
Print Mode
(Afdrukmodus)
Het donker-/lichtniveau van de afdruk instellen. Het bereik loopt van
0 tot 15. Mogelijk moet u de afdrukdichtheid aanpassen op basis van de
geplaatste media.
De afdrukrichting opgeven.
DOORVOER
De afdrukmodus instellen.
uitgelijnd met de "burn line" van de printkop
(Batchmodus)
ruimtemarkering/zwarte markering door de
afscheurplaat doorgevoerd om afscheuren
(Modus
wordt geactiveerd.
Offset (Marge)
De locatie voor het stoppen van de media nauwkeurig opgeven.
Het bereik loopt van -999 tot 999 dots.
De afdrukpositie nauwkeurig opgeven. Het bereik loopt van -999 tot
999 dots.
De oorsprong van het coördinatensysteem van de printer horizontaal en
verticaal instellen. Het bereik loopt van 0 tot 999 dots.
De codepagina voor de internationale tekenset instellen.
Country (Land) De landcode instellen. Het bereik loopt van 1 tot 358.
Opmerking
Als u afdrukt met de gedownloade software/het gedownloade stuurprogramma, overschrijft
u met deze opdrachten de instellingen op het LCD-scherm.
Page 43
39
6.3.2 ZPL2-instellingen
Beschikbare ZPL2-instellingen:
MenuZPL2
Darkness (Donker)
Print Speed
(Afdruksnelheid)
Tear Off (Afscheuren)
Print Mode (Afdrukmodus)
Print Width (Afdrukbreedte)
List Fonts
(Lijst met lettertypen)
List Images
(Lijst met afbeeldingen)
List Formats
(Lijst met formaten)
List Setup
(Lijst met instellingen)
Control Prefix
(Beheer prefix)
Format Prefix
(Opmaak prefix)
Delimiter Char
(Scheidingsteken)
Media Power Up
(Media bij inschakelen)
Tear Off (Afscheuren)
Peeler Off
(Labelverwijderaar uit)
Cutter (Snijeenheid)
Feed (Doorvoer)
Calibration (Kalibratie)
Length (Lengte)
No Motion
(Geen beweging)
Feed (Doorvoer)
Head Close
(Printkop dicht)
Label Top
(Bovenkant label)
Left Position (Linkerpositie)
Reprint Mode
(Opnieuw afdrukken)
Format Convert
(Formaat converteren)
Calibration (Kalibratie)
Length (Lengte)
No Motion
(Geen beweging)
Enabled
(Ingeschakeld)
Disabled
(Uitgeschakeld)
None (Geen)
150 -> 300
150 -> 600
200 -> 600
300 -> 600
Page 44
40
Instelling
Beschrijving
Darkness
Het donkerniveau instellen. Het bereik loopt van 0 tot 30. Mogelijk
media.
Print Mode
(Afdrukmodus)
Beschrijving
(Labelverwijderaar uit)
uit) activeren.
Cutter (Snijeenheid)
De modus Cutter (Snijeenheid) voor labels
List Setup (Lijst
met instellingen)
Control Prefix
(Beheer prefix)
Format Prefix
(Opmaak prefix)
Delimiter Char
(Scheidingsteken)
(Donker)
moet u de afdrukdichtheid aanpassen op basis van de geselecteerde
Print Speed
(Afdruksnelheid)
Tear Off
(Afscheuren)
Print Mode
(Afdrukmodus)
Print Width
(Afdrukbreedte)
De afdruksnelheid instellen. Het bereik loopt van:
2 tot 8 voor 203 dpi 2 tot 6 voor 300 dpi
De locatie voor het stoppen van de media nauwkeurig opgeven.
Het bereik loopt van -120 tot 120 dots.
De afdrukmodus instellen.
Tear Off (Afscheuren) De bovenkant van het volgende label wordt
uitgelijnd met de "burn line" van de
printkop.
Peeler Off
De modus Peeler Off (Labelverwijderaar
activeren.
De afdrukbreedte instellen. Het bereik loopt van:
2 tot 864 dots voor 203 dpi 2 tot 1248 dots voor 300 dpi
List Fonts (Lijst
met lettertypen)
List Images (Lijst
met afbeeldingen)
List Formats
(Lijst met
formaten)
De huidige lijst met lettertypen van de printer op het label afdrukken.
De lettertypen kunnen worden opgeslagen in het DRAM of
flashgeheugen van de printer, of op een uitbreidingsgeheugenkaart.
De huidige lijst met afbeeldingen van de printer op het label afdrukken.
De afbeeldingen kunnen worden opgeslagen in het DRAM of
flashgeheugen van de printer, of op een uitbreidingsgeheugenkaart.
De huidige lijst met formaten van de printer op het label afdrukken.
De formaten kunnen worden opgeslagen in het DRAM of
flashgeheugen van de printer, of op een uitbreidingsgeheugenkaart.
De huidige printerconfiguratie afdrukken.
Het Beheer prefix-teken instellen.
Het Opmaak prefix-teken instellen.
Het scheidingsteken instellen.
Page 45
41
Instelling
Beschrijving
De gewenste media-actie na het inschakelen van de printer instellen.
Actie
Beschrijving
Feed (Doorvoer)
De printer voert één label uit.
(Kalibratie)
de labellengte en voert één label in.
Length (Lengte)
De printer bepaalt de labellengte en voert het
Actie
Beschrijving
Calibration
De printer kalibreert de sensorniveaus, bepaalt
No Motion (Geen
beweging)
(Bovenkant label)
-120 tot +120 dots.
Left Position
(Linkerpositie)
De horizontale afdrukpositie voor het label instellen. Het bereik loopt
van -9 999 tot +9 999 dots.
Reprint Mode
afdrukken)
converteren)
Media Power Up
(Media bij
inschakelen)
Head Close
(Printkop dicht)
Label Top
Calibration
De printer kalibreert de sensorniveaus, bepaalt
label in.
No Motion (Geen
beweging)
Geen actie.
De gewenste media-actie na het sluiten van de printkop instellen.
Feed (Doorvoer)
(Kalibratie)
Length (Lengte)
De printer voert één label uit.
de labellengte en voert één label in.
De printer bepaalt de labellengte en voert het
label in.
Geen actie.
De verticale afdrukpositie voor het label instellen. Het bereik loopt van
(Opnieuw
Format Convert
(Formaat
de knop met de pijl-omhoog (△) te drukken.
De schaalfactor voor bitmapafbeeldingen selecteren. Het eerste getal
is de oorspronkelijke DPI-waarde; het tweede getal is de gewenste
DPI-instelling.
Opmerking
Als u afdrukt met de gedownloade software/het gedownloade stuurprogramma, overschrijft u
met deze opdrachten de instellingen op het LCD-scherm.
Het laatste label opnieuw afdrukken door in het configuratiescherm op
Page 46
42
6.4 Sensorinstellingen
Instelling
Beschrijving
Gap/Bline Ref Rate
ruimte/BLINE)
Het is raadzaam om de sensoren te kalibreren elke keer dat u andere media plaatst.
Gap (Ruimte)
Black Mark
(Zwarte markering)
Continuous (Continu)
Preprint (Vóór afdrukken)
Standard (Standaard)
Auto (Automatisch)
Fixed (Vast)
Gap Ref Rate
(Referentiegraad ruimte)
Bline Ref Rate
(Referentiegraad BLINE)
Min. Paper
(Min. papierlengte)
Max. Gap/Mark
(Max. ruimte/markering)
(Zwarte markering)
Continuous (Continu)
MenuSensor
Auto Calibration
(Automatische
kalibratie)
Manual Calibration
(Handmatige
kalibratie)
Threshold Detect
(Drempeldetectie)
Maximum Length
(Maximale lengte)
Gap/Bline Ref Rate
(Referentiegraad
ruimte/BLINE)
Advanced
(Geavanceerd)
Gap (Ruimte)
Black Mark
Auto Calibration
(Automatische
kalibratie)
Manual Calibration
(Handmatige
kalibratie)
Threshold Detect
(Drempeldetectie)
Maximum Length
(Maximale lengte)
(Referentiegraad
Advanced
(Geavanceerd)
Het type mediasensor instellen en de geselecteerde sensor
automatisch kalibreren. De printer voert maximaal drie labels in om
de sensorgevoeligheid automatisch te kalibreren.
Als Automatic (Automatisch) niet op de media kan worden
toegepast, gebruikt u de functie Manual (Handmatig) om de
papierlengte en de ruimte/BLINE in te stellen. Scan vervolgens de
achterkant/markering om de sensorgevoeligheid te kalibreren.
De sensorgevoeligheid instellen op Fixed (Vast) of Auto
(Automatisch).
De maximale lengte instellen voor de labelkalibratie.
De gevoeligheid instellen voor de ruimtedetectie op gestanste labels
of voor detectie van zwarte markeringen.
De minimale papierlengte en maximale ruimte/BLINE-lengte
instellen voor automatische kalibratie van de sensorgevoeligheid.
Page 47
43
6.5 Interface-instellingen
Geef de interface-instellingen voor de printer op.
Serial
(Serieel)
Ethernet
MenuInterface
Bluetooth
* Beschikbaar voor: TD-4650TNWBR en TD-4750TNWBR.
6.5.1 Instellingen voor seriële communicatie
Geef de RS-232-instellingen voor de printer op.
MenuInterfaceSerial (Serieel)
Wi-Fi
RFID*
Baud Rate
(Baudrate)
Parity (Pariteit)
Data Bits
(Databits)
Stop Bit(s)
(Stopbit(s))
1200 bps
2400 bps
4800 bps
9600 bps
19200 bps
38400 bps
57600 bps
115200 bps
None (Geen)
Odd (Oneven)
Even
7
8
1
2
Instelling Beschrijving
Baud Rate (Baudrate) De Baud Rate (Baudrate) voor RS-232 instellen.
Parity (Pariteit) De Parity (Pariteit) voor RS-232 instellen.
Data bits (Databits) De Data bits (Databits) voor RS-232 instellen.
Stop Bit(s) (Stopbit(s)) De Stop bits (Stopbit(s)) voor RS-232 instellen.
Page 48
44
6.5.2 Ethernet-instellingen
Item
Beschrijving
Configureer de (bedrade) Ethernet-verbinding van de printer en controleer de status.
Zodra de Ethernet-verbinding tot stand is gebracht, verschijnen het Ethernet-pictogram en het
IP-adres op het LCD-scherm (zie onderstaande afbeelding).
Status
MenuInterfaceEthernet
Configure
(Configureren)
Status De status van het IP-adres en MAC-adres voor het Ethernet controleren.
DHCP:
Configure
(Configureren)
Het DHCP-netwerkprotocol (Dynamic Host Configuration Protocol)
inschakelen (On) of uitschakelen (Off).
Static IP (Statisch IP):
Het IP-adres, subnetmasker en de gateway van de printer instellen.
Opmerking
Voor informatie over de installatie van een printerstuurprogramma raadpleegt u de sectie
4.1.4 Bedrade netwerkverbinding (Windows)
.
Page 49
45
6.5.3 Wi-Fi-instellingen
Item
Beschrijving
DHCP:
Het IP-adres, subnetmasker en de gateway van de printer instellen.
(Beveiliging)
Password
(Wachtwoord)
Configureer de Wi-Fi-verbinding van de printer en controleer de status.
Voordat u deze functie kunt gebruiken, moet u de Enterprise-configuratie instellen met de
Brother Printer Management Tool (BPM). Voor meer informatie over het instellen van Wi-Fi
met de BPM raadpleegt u de "Brother Printer Management Tool Quick Start Guide"
(BPM-snelstartgids) op de pagina Handleidingen voor uw model op support.brother.com
.
Zodra de Wi-Fi-verbinding tot stand is gebracht, verschijnen het Wi-Fi-pictogram en het
IP-adres op het LCD-scherm (zie onderstaande afbeelding).
Opmerking
Zorg dat zowel de draadloze router/het draadloze toegangspunt als de netwerkinstellingen van
de printer juist zijn ingesteld. Raadpleeg voor meer informatie de documentatie die bij de
draadloze router/het draadloze toegangspunt is geleverd of neem contact op met de fabrikant
van de router, uw systeembeheerder of uw internetprovider.
Status
Menu
InterfaceWi-Fi
Configure
(Configureren)
SSID
Security
(Beveiliging)
Password
(Wachtwoord)
Open
(Openen)
WEP1
WEP2
WEP3
WEP4
WPA-PSK
Status De status van het IP-adres en MAC-adres voor het Wi-Fi controleren.
Configure
(Configureren)
Het DHCP-netwerkprotocol (Dynamic Host Configuration Protocol)
inschakelen (On) of uitschakelen (Off).
Static IP (Statisch IP):
SSID De SSID (netwerknaam) instellen.
Security
De Wi-Fi-versleuteling selecteren.
Het wachtwoord (de netwerksleutel) instellen.
Page 50
46
Opmerking
Item
Beschrijving
Voor informatie over de installatie van een printerstuurprogramma raadpleegt u de sectie
4.1.3 Wi-Fi-netwerkverbinding (Windows)
.
6.5.4 Bluetooth-instellingen
Configureer de Bluetooth-verbinding van de printer, controleer de status en reset de lokale
naam.
Als u Bluetooth inschakelt, kunt u met uw mobiele apparaat de printer detecteren en er
verbinding mee maken.
Status
MenuInterfaceBluetooth
Local Name (Lokale naam)
Status De status van de Bluetooth-instelling controleren.
Local Name
(Lokale naam)
De lokale Bluetooth-naam resetten.
Opmerking
Voor informatie over de installatie van een printerstuurprogramma raadpleegt u de sectie
4.1.2 Bluetooth-verbinding (Windows)
.
Page 51
47
6.5.5 RFID-instellingen (Radio Frequency Identification)
Item
Beschrijving
actief)
basis van de instelling bij "Label Retry" (Label
Error (Max. aantal nieuwe pogingen bij fout).
None
Er wordt geen specifieke actie ondernomen
geprogrammeerd.
fout: controleer media). Het label wordt
worden afgedrukt.
Geef de RFID-instellingen voor de printer op.
(Alleen beschikbaar voor TD-4650TNWBR en TD-4750TNWBR)
Control (Beheer)
Tag Calibration (Kaartjeskalibratie)
Calibration Param
MenuInterface
RFID
(Kalibratieparameters)
RFID Chip Param
(RFID Chip-parameters)
Diagnostics
(Diagnostische gegevens)
Statistics (Statistieken)
RFID
Active
Selecteer "Enable" (Inschakelen) om de
RFID-encodermodule in te schakelen.
(RFID
Error
Handling
(Foutafhandeling)
Selecteer een modus voor de afhandeling van RFID-fouten.
Overstrike
(Doorhalen)
(standaard)
Elk label dat onjuist is verwerkt, wordt
afgedrukt met een Overstrike
(Doorhalen)-patroon. Vervolgens wordt op
opnieuw) een aantal keer geprobeerd een
nieuw label af te drukken. Of er een
foutmelding wordt weergegeven of wordt
Control
(Beheer)
(Geen)
Stop
(Stoppen)
geprobeerd het label opnieuw af te drukken,
is afhankelijk van de instelling bij Max Retry
als een kaartje niet kan worden
De printer stopt en geeft de volgende
foutmelding weer: "RFID Error: Check Media"
(RFIDgenegeerd en opnieuw afdrukken van het
label moet vanaf de host worden geïnitieerd.
Als de fout is gewist, wordt het label met het
incorrecte kaartje verder doorgevoerd tot het
volgende label in de juiste stand staat en kan
Page 52
48
Item
Beschrijving
Label
Minimaal
1
Maximaal
10 (standaard)
bij fout)
EPC)
schuwing)
kalibratie)
minder labels gebruiken. Doorgaans geldt echter: hoe hoger
het aantal dat u in dit menu selecteert, hoe meer kaartjes er
Minimaal
3 (standaard)
Maximaal
7
Retry
(Nieuwe
pogingen
label)
Het aantal keer dat de RFID-encoder probeert een label
opnieuw af te drukken voordat er een fout wordt
gerapporteerd. Dit kan duiden op een probleem met de
RFID-encoder, de configuratie van de printer of de labels
zelf.
Control
(Beheer)
Max Retry
Error
Bepaalt of er een fout optreden als de instelling voor Label
Retry (Nieuwe pogingen label) wordt overschreden.
(Max.
aantal
nieuwe
pogingen
EPC Write
Ctrl
Bepaalt hoe de printer het EPC-veld van het RFID-kaartje
codeert.
(Beheer
Non-RFID
Warning
(Niet-RFID-
Er wordt een waarschuwing weergegeven als de printer een
afdruktaak ontvangt zonder RFID-opdrachten terwijl er
RFID-media in de printer zijn geplaatst.
waar-
Dit submenu wordt gebruikt om een RFID-kalibratie uit te voeren.
De gebruiker moet een kaartjeskalibratie uitvoeren als er een nieuw kaartje
in de printer wordt geplaatst. Met de RFID-kalibratie worden het
RFID-chiptype, het schrijf-/leesvermogen, de programmapositie en de
lengte van het veld "EPC/User" (EPC/gebruiker) vastgesteld.
RFID
Calibrate
Tag
Calibration
(Kaartjeskalibratie)
(RFID-
Num Label
for
Calibration
(Aantal
labels voor
De RFID-kalibratie wordt uitgevoerd.
Voer de kalibratie uit elke keer dat u het type RFID-kaartje
wijzigt.
Bepaalt het aantal kaartjes dat wordt gebruikt voor de
kalibratie. Deze waarde omvat echter niet de kaartjes die
zijn verplaatst bij het zoeken naar ruimten tijdens het
kalibratieproces. Afhankelijk van de moeilijkheid van de
kalibratie van geïnstalleerde kaartjes kan de printer meer of
kalibratie)
worden gebruikt om het resultaat van de kalibratie te
bepalen. Doorgaans wordt de standaardwaarde (3)
gebruikt.
Page 53
49
Item
Beschrijving
Tag
Minimaal
16
Maximaal
256
Standaard
96
positie)
Minimaal
1
Maximaal
30
Minimaal
1
Maximaal
30
Minimaal
0 (standaard)
Maximaal
256
Minimaal
0 (standaard)
Maximaal
32
Calibration
(Kaartjeskalibratie)
Test EPC
Length
(EPClengte test)
Bepaalt hoeveel EPC-gegevens er worden gebruikt om de
RFID-kalibratie uit te voeren. Deze lengte kan worden
vergroot om de nauwkeurigheid van de RFID-kalibratie te
verbeteren, maar de maximale EPC-lengte voor het huidige
kaartjestype mag niet worden overschreden.
Calibration
Param
(Kalibratieparameters)
Bevat de instellingen voor een optimale kaartjescodering. Deze parameters
kunnen automatisch worden opgehaald door de RFID-kalibratie.
Tag
Position
(Kaartjes-
Write
Power
(Schrijfvermogen)
Read
Power
(Leesvermogen)
Bepaalt hoe ver de RFID-kaartjescoderingspositie van het
huidige kaartje moet worden verplaatst ten opzichte van
de bovenkant van het formulier.
Het schrijfvermogen dat moet worden gebruikt door de
RFID-encoder. Normaal wordt deze waarde automatisch
ingesteld door de RFID-kalibratie. Deze waarde mag niet
worden gewijzigd.
Het leesvermogen dat moet worden gebruikt door de
RFID-encoder. Normaal wordt deze waarde automatisch
ingesteld door de RFID-kalibratie. Deze waarde mag niet
worden gewijzigd.
Deze instellingen worden gebruikt om het systeem te configureren als
aangepaste RFID-kaartjes vereist zijn.
USR Size
(USRformaat)
De grootte van het USR-blok in bytes in het
RFID-kaartjesgeheugen. Normaal wordt deze waarde
automatisch ingesteld door de RFID-kalibratie.
Deze waarde mag niet worden gewijzigd.
RFID Chip
Param
(RFID Chipparameters)
Opmerking
Deze waarde wordt verborgen als er Higgs 3-kaartjes
worden gedetecteerd. Het Higgs 3 USR Len (Lengte Higgs
3 USR)-menu wordt dan weergegeven.
USR
Address
(USRadres)
Bevat de startlocatie van het USR-blok in het
RFID-kaartjesgeheugen. Normaal wordt deze waarde
automatisch ingesteld door de RFID-kalibratie.
Deze waarde mag niet worden gewijzigd.
Page 54
50
Item
Beschrijving
TID Size
Minimaal
0
Maximaal
12
Standaard
8
Minimaal
128
Maximaal
512 (standaard)
Minimaal
96
Maximaal
480
Standaard
96
Minimaal
8
Maximaal
64
Standaard
12
(USRformaat)
Bevat de grootte van het geheugenblok in het
RFID-kaartjesgeheugen dat de ID van het kaartje bevat.
Normaal wordt deze waarde automatisch ingesteld door de
RFID-kalibratie. Deze waarde mag niet worden gewijzigd.
Higgs 3
USR Len
(Lengte
Higgs 3
USR)
Higgs 3-kaartjes verschillen van andere RFID-kaartjes
doordat de grootte van de geheugenbank niet vaststaat.
Om een EPC-lengte van meer dan 96 bits mogelijk te
maken, leent Higgs 3 geheugen uit de USR-bank.
Dit alleen-lezenmenu bevat de grootte in bits van het
USR-blok in het RFID-kaartjesgeheugen.
Opmerking
Dit menu wordt alleen weergegevens als er een Higgs
3-kaartje wordt gedetecteerd.
RFID Chip
Param
(RFID Chipparameters)
Higgs 3
EPC Len
(Lengte
Higgs 3
EPC)
Tag
Length
(Lengte
kaartje)
Higgs 3-kaartjes verschillen van andere RFID-kaartjes
doordat de grootte van de geheugenbank niet vaststaat.
Om een EPC-lengte van meer dan 96 bits mogelijk te
maken, leent Higgs 3 geheugen uit de USR-bank. Met dit
menu-item kunt u het aantal bits selecteren dat moet
worden toegewezen aan het EPC-blok in het
RFID-kaartjesgeheugen.
Opmerking
Dit menu wordt alleen weergegevens als er een Higgs
3-kaartje wordt gedetecteerd.
De grootte van het EPC-blok in bytes in het
RFID-kaartjesgeheugen. Deze waarde wordt automatisch
ingesteld door de RFID-kalibratie. Deze waarde mag niet
worden gewijzigd.
Opmerking
Deze waarde wordt verborgen als er Higgs 3-kaartjes
worden gedetecteerd. Het menu Higgs 3 EPC Len
(Lengte Higgs 3 EPC) wordt dan weergegeven.
Page 55
51
Item
Beschrijving
EPC
Minimaal
0 (standaard)
Maximaal
32
Minimaal
0
Maximaal
32
Standaard
8
Address
(EPCadres)
Bevat de startlocatie van het EPC-blok in het
RFID-kaartjesgeheugen. Normaal wordt deze waarde
automatisch ingesteld door de RFID-kalibratie.
Deze waarde mag niet worden gewijzigd.
RFID Chip
Param
(RFID Chipparameters)
Block Size
(Blokgrootte)
Het maximale aantal bytes dat in één keer kan worden
geschreven naar het USR-blok in het
RFID-kaartjesgeheugen. Normaal wordt deze waarde
automatisch ingesteld door de RFID-kalibratie. Deze
waarde mag niet worden gewijzigd.
Deze instellingen worden gebruikt voor testprocedures om de
nauwkeurigheid van het RFID-systeem te bepalen en problemen op te
lossen.
Read Tag
(Kaartje
lezen)
Het kaartje in het interne RFID-koppelmechanisme wordt
gelezen en de kaartjesgegevens worden gerapporteerd
naar de foutopsporingspoort en weergegeven in het
LCD-scherm. Dit is vooral bedoeld ter verificatie door te
controleren of het systeem werkt.
Opmerking
Dit menu-item plaatst het RFID-kaartje niet op het
koppelmechanisme. Plaats het kaartje op het
koppelmechanisme voor een nauwkeurige lezing.
Diagnostics
(Diagnostische
gegevens)
Read Tag &
Eject
(Kaartje
lezen en
doorvoeren)
Dit menu is identiek aan Read Tag (Kaartje lezen), met dit
verschil: nadat de printer het kaartje heeft gelezen wordt
het label doorgevoerd naar de volgende bovenkant van
het formulier.
Opmerking
Dit menu-item plaatst het RFID-kaartje niet op het
koppelmechanisme. Plaats het kaartje op het
koppelmechanisme voor een nauwkeurige lezing.
Read USR
(USR lezen)
De geheugenbank van het kaartje in het interne
RFID-koppelmechanisme wordt gelezen en de gegevens
worden gerapporteerd naar de foutopsporingspoort en
weergegeven op het LCD-scherm. Dit is vooral bedoeld
ter verificatie door te controleren of het systeem werkt.
Opmerking
Dit menu-item plaatst het RFID-kaartje niet op het
koppelmechanisme. Plaats het kaartje op het
koppelmechanisme voor een nauwkeurige lezing.
Page 56
52
Item
Beschrijving
Read TID
(USR lezen)
De ID (TID) van het kaartje binnen het bereik van het
interne RFID-koppelmechanisme wordt gelezen en de
waarde wordt weergegeven in het menu "Tag ID"
(ID van kaartje).
Opmerking
Dit menu-item plaatst het RFID-kaartje niet op het
koppelmechanisme. Plaats het kaartje op het
koppelmechanisme voor een nauwkeurige lezing.
Diagnostics
(Diagnostische
gegevens)
Tag ID (ID
van kaartje)
Read PC
(PC lezen)
Tag PC (PC
van kaartje)
Write EPC
with 1s
(EPC’s met
1en
schrijven)
Bevat de eerste Tag ID (ID van kaartje) die werd gelezen
na het opstarten of, als het menu Read TID (TID lezen)
wordt gebruikt, de meest recent gelezen TID. Als er geen
kaartje is dat binnen het bereik van het
RFID-koppelmechanisme valt, wordt "Unknown"
(Onbekend) weergegeven op het LCD-scherm.
Het veld "Protocol Control" (Protocolbeheer) van een
RFID-kaartje binnen het bereik van het interne
RFID-koppelmechanisme wordt gelezen en de waarde
wordt weergegeven in het menu "Tag-PC" (PC van kaartje).
Opmerking
Dit menu-item plaatst het RFID-kaartje niet op het
koppelmechanisme. Plaats het kaartje op het
koppelmechanisme voor een nauwkeurige lezing.
Toont het laatste PC-veld (Protocolbeheer) dat in een
RFID-kaartje werd gelezen. Als er geen kaartje is dat
binnen het bereik van het RFID-koppelmechanisme valt,
wordt "Unknown" (Onbekend) weergegeven op het
LCD-scherm.
Alle 1en worden naar het kaartje binnen het bereik van
het interne RFID-koppelmechanisme geschreven. Dit is
vooral bedoeld ter verificatie door te controleren of het
systeem werkt.
Opmerking
Dit menu-item plaatst het RFID-kaartje niet op het
koppelmechanisme. Plaats het kaartje op het
koppelmechanisme voor een nauwkeurige schrijfprocedure.
Write EPC
with 2s
(EPC’s met
2en
schrijven)
Alle 2en worden naar het kaartje binnen het bereik van
het interne RFID-koppelmechanisme geschreven. Dit is
vooral bedoeld ter verificatie door te controleren of het
systeem werkt.
Opmerking
Dit menu-item plaatst het RFID-kaartje niet op het
koppelmechanisme. Plaats het kaartje op het
koppelmechanisme voor een nauwkeurige
schrijfprocedure.
Page 57
53
Item
Beschrijving
Deze instellingen zijn doorgaans "alleen-lezen" en worden gebruikt om
kaartjes)
kaartjes)
kaartjes)
wissen)
RFID-lezer)
RFID-lezer)
statistieken te verzamelen en te rapporteren over de manier waarop het
RFID-systeem rapporteert over afdruktaken die naar de printer zijn
verzonden.
Statistics
(Statistieken)
Tag Write
Count
(Aantal
geschreven
Tag Failed
Count
(Aantal
mislukte
Tag Read
Count
(Aantal
gelezen
Clear Tag
Stat
(Kaartjesstatistieken
RFID Reader
F/W
(Firmware
Toont het aantal kaartjes dat is geprobeerd te schrijven
sinds de laatste Clear Tag Stat (Kaartjesstatistieken
wissen) -procedure werd gestart.
Toont het aantal mislukte RFID-kaartjes sinds de laatste
Clear Tag Stat (Kaartjesstatistieken wissen) -procedure
werd gestart.
Toont het aantal kaartjes dat is gelezen sinds de laatste
Clear Tag Stat (Kaartjesstatistieken wissen) -procedure
werd uitgevoerd.
De menu-items voor de telling in dit submenu worden
gewist.
Toont de RFID-firmwareversie die is geïnstalleerd in de
encoder. (Beschikbaar voor TD-4650TNWBR en
TD-4750TNWBR).
RFID Reader
Hd/W
(Hardware
Toont de RFID-hardwareversie die is geïnstalleerd in de
encoder. (Beschikbaar voor TD-4650TNWBR en
TD-4750TNWBR).
Page 58
54
6.6 Geavanceerde instellingen
Item
Beschrijving
(Taal)
Printer
printer)
Display
scherm)
Ribbon Low
lint bijna op)
Language (Taal)
Printer Information
(Informatie printer)
Menu
Language
Initialization (Initialisatie)
Display Brightness
(Helderheid scherm)
Date & Time (Datum en tijd)
Advanced
(Geavanceerd)
Security (Beveiliging)
Ribbon Low Warning
(Waarschuwing lint bijna op)
Printer Head Maintn
(Onderhoud printkop)
Key Sound (Toetsengeluid)
Contact Us (Contact
opnemen)
De taal voor het LCD-scherm opgeven.
Date Format
(Datumnotatie)
Date (Datum)
Time Format
(Tijdnotatie)
Time (Tijd)
Menu Lock
(Menu vergrendelen)
Menu Password
(Wachtwoord menu)
Warning
(Waarschuwing)
Reset Counter
(Teller resetten)
Interval
Information
(Informatie
Initialization
(Initialisatie)
Brightness
(Helderheid
Date & Time
(Datum en tijd)
Security
(Beveiliging)
Warning
(Waarschuwing
Het serienummer van de printer, het aantal reeds afgedrukt (inch/m), het
aantal afgedrukte labels (stuks) en de teller voor afsnijden weergeven.
De printerinstellingen terugzetten naar de standaardinstellingen.
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen (van 0 tot 100).
De datum en tijd aanpassen die op het LCD-scherm worden
weergegeven.
Een wachtwoord instellen om het menu of uw favorieten te vergrendelen.
Het standaardwachtwoord is "8888".
Een waarschuwingsbericht instellen voor als het lint bijna op is. Als u de
waarde bijvoorbeeld op 30 m zet, krijgt het pictogram een rode
kleur als de lintcapaciteit onder 30 m komt.
Page 59
55
Item
Beschrijving
Printer Head
Item
Beschrijving
Reset Counter
Het aantal afdrukken instellen aan de hand
De standaardinstelling is 1 km.
Key Sound
(Toetsengeluid)
Contact Us
opnemen)
Maintn
(Onderhoud
printkop)
De status van de printkop en meldingen met betrekking tot het
onderhoud controleren.
De waarschuwing voor het reinigen van de printkop
in- of uitschakelen. Als deze instelling is
Warning
(Waarschuwing)
geactiveerd en de printkop het opgegeven aantal
afdrukken overschrijdt, verschijnt er een
waarschuwing op het LCD-scherm. De
standaardinstelling is "Disable" (Uitschakelen).
De waarschuwing voor het aantal afdrukken van de
(Teller resetten)
printkop resetten nadat de printkop is gereinigd.
waarvan de reinigingswaarschuwing van de
Interval
printkop wordt weergegeven. Voordat u deze
functie kunt gebruiken, moet u "TPH warning lock"
(Waarschuwing TPH-vergrendeling) inschakelen.
Het geluid bij het indrukken van de knoppen in- of uitschakelen.
(Contact
De QR-code weergeven om de Brother Support website op
support.brother.com
te openen op een mobiel apparaat.
6.7 Bestandsbeheer
Het beschikbare geheugen controleren, de lijst met bestanden weergeven, bestanden
verwijderen of de bestanden uitvoeren die zijn opgeslagen in het DRAM/Flash-geheugen van
de printer.
DRAM
Menu
File Manager
(Bestandsbeheer)
FLASH
Page 60
56
6.8 Diagnostische functies
Item
Beschrijving
Menu
Diagnostic
(Diagnostiek)
Print Config.
(Configuratie afdrukken)
Dump Mode
(Dumpmodus)
Print Head (Printkop)
Print Config.
(Configuratie
afdrukken)
Dump Mode
(Dumpmodus)
Display (Weergave)
Sensor
Diag Gap
(Diagnostiek ruimte)
Diag Black Mark
(Diagnostiek zwarte
markering)
De huidige printerconfiguratie afdrukken. De afdruk van de configuratie
bevat een testpatroon van de printkop. Aan de hand hiervan kunt u zien of
het verwarmingselement van de printkop mogelijk beschadigd is.
Raadpleeg voor meer informatie de sectie
5.1.2 Kalibratie
ruimtesensor/sensor zwarte markering, zelftest en activering dumpmodus.
De gegevens van de communicatiepoort vastleggen en de gegevens
afdrukken die door de printer zijn ontvangen. In de dumpmodus worden
alle tekens in twee kolommen afgedrukt. De tekens in de linkerkolom
worden door het printersysteem verzonden en de tekens in de
rechterkolom zijn de bijbehorende hexadecimale waarden. Aan de hand
hiervan kunt u het programma verifiëren en eventuele problemen
oplossen.
Raadpleeg voor meer informatie de sectie
5.1.2 Kalibratie
ruimtesensor/sensor zwarte markering, zelftest en activering dumpmodus.
Opmerking
Voor de dumpmodus is papier met een breedte van 101,6 mm vereist.
Print Head
(Printkop)
Display
(Weergave)
Controleren of de printkop zichtbare dots bevat en de temperatuur van de
printkop controleren.
De kleurenstatus van het LCD-scherm controleren.
Sensor De intensiteit en leesstatus van de sensor controleren.
Page 61
57
7. Brother Printer Management Tool (BPM)
Functie-
Interfa-
Printerstatus
De Brother Printer Management Tool (BPM) is een geïntegreerd hulpprogramma waarmee u:
De status en instellingen van een printer kunt controleren
Printerinstellingen kunt wijzigen
Aanvullende opdrachten naar een printer kunt verzenden
Afbeeldingen en lettertypen kunt downloaden
Een bitmaplettertype voor een printer kunt maken
Firmware kunt downloaden en bijwerken
Draadloze LAN- (Wi-Fi) en Bluetooth-instellingen kunt configureren
Met dit hulpprogramma kunt u tevens de status en instellingen van de printer weergeven om
eventuele problemen op te lossen.
7.1 De BPM starten
Dubbelklik op het BPM-pictogram om de software te starten.
knoppen
In het hoofdvenster van de BPM hebt u toegang tot de volgende opties:
Printerconfiguraties
Bestandsbeheer
Opdrachttool
Configuratieknoppen
cetype
RTC conf.
Printerfunctie
Beheer bitmap font
Voor meer informatie raadpleegt u de "Brother Printer Management Tool Quick Start Guide"
(BPM-snelstartgids) op de pagina Handleidingen voor uw model op support.brother.com
.
Page 62
58
7.2 De mediasensor automatisch kalibreren met de BPM
Gebruik de BPM om het type mediasensor (ruimtesensor of sensor zwarte markering) in te
stellen en de geselecteerde sensor te kalibreren.
Ruimtesensor Sensor zwarte markering
De ruimtesensor (transmissiesensor) detecteert het begin van het label en voert het label door
naar de juiste positie.
De sensor zwarte markering (reflectieve sensor) detecteert de markering en voert de media
door naar de juiste positie.
1. Zorg dat het medium is geplaatsten de printkop is gesloten. (Zie de sectie
plaatsen.)
2. Zet de printer aan.
3. Start de BPM.
4. Klik op de knop Printerfunctie.
5. Klik op de knop Kalibreren.
6. Selecteer het type mediasensor en klik op Kalibreren.
3.2 De media
Page 63
59
8. De RFID instellen
een plaatsing dicht bij het midden.
zijn dan 25,4 mm.
moet deze afstand groter zijn dan 12,7 mm.
8.1 Inleiding
Als u slimme labels met een EEPROM-technologie afdrukt, moet de printer mogelijk meerdere
keren een aantal RFID-kaartjes schrijven en verifiëren alvorens ze te accepteren. Deze
aanvullende procedure kan een korte pauze tussen de afgedrukte labels veroorzaken, maar is
noodzakelijk voor een consistente kwaliteit en betrouwbaarheid.
Opmerking
Statische elektriciteit kan slimme labels beschadigen. Voordat u slimme labels gaat gebruiken,
moet u daarom de mediaklep van de printer openen en een niet-geschilderd metalen
onderdeel aanraken om eventuele statische elektriciteit van uw handen te ontladen.
Deze printer is voorzien van een functie voor automatische kalibratie en daarom hoeft u de exacte
inlay-positie of RFID-voedingsinstellingen niet op te geven. De kalibratieprocedure is compatibel met
de meeste gangbare inlays van veelgebruikte labelformaten, en werkt ook met veel andere inlays.
Voor de beste prestaties:
Verdeel de inlays horizontaal gecentreerd
over de media (afmeting "C"). Een
consistente plaatsing van de inlays op de
verschillende kaartjes is belangrijker dan
De pitch is de totale onderlinge afstand
tussen de inlays (afmeting "P"). Voor
on-pitch kaartjes en kaartjes met een pitch
minder dan 25,4 mm moet de printer
mogelijk een "back-feed" uitvoeren tijdens
het coderings- en afdrukproces, waardoor
de doorvoer van de printer wordt vertraagd.
Om dit te voorkomen moet de pitch groter
Plaats de inlay een stukje terug van de
voorste rand van het medium (afmeting "L")
en zorg dat alle kaartjes dezelfde onderlinge
afstand hebben. Om "back-feeding" van
labels langer dan 25,4 mm te voorkomen,
BELANGRIJK
Test RFID-media altijd op uw printer voordat u grote hoeveelheden media aanschaft.
Page 64
60
8.2 RFID-kalibratie (alleen beschikbaar voor TD-4650TNWBR en
TD-4750TNWBR)
8.2.1 De antennepositie selecteren
Controleer het label om de beste positie voor de antenne te bepalen en plaats de antennelus
binnen het kaartje. In de meeste gevallen plaatst u de antennelus direct boven of onder de
chip. Bij sommige kaartjes neigt de lus naar één kant van de chip.
Open de klep van het rolcompartiment. Verschuif de schuifknop voor de antenne zodanig dat
de positie-indicator is uitgelijnd met de lus in het kaartje.
Schuifknop voor antenne
Positie-indicator Strook met
positieaanduidingen
Page 65
61
8.2.2 RFID-kalibratieprocedure
Opmerking
Voor optimale kalibratieresultaten voert u de mediakalibratie uit vóór de RFID-kalibratie.
Zorg dat het lint en de labelrol juist zijn geplaatst.
1. Automatische mediakalibratie uitvoeren:
Met het LCD-menu:
a. Plaats de RFID-media in de printer.
b. (Alleen thermische overdracht) Plaats het lint in de printer.
c. Selecteer de Menu.
Selecteer Sensor.
d.
e. Selecteer achtereenvolgens Auto Calibration (Automatische kalibratie), het type
media en het pictogram .
Opmerking
Voor meer informatie raadpleegt u de sectie 6.4 Sensorinstellingen.
Met de BPM:
a. Plaats de RFID-media in de printer.
b. (Alleen thermische overdracht) Plaats het lint in de printer.
c. Sluit de USB-kabel aan tussen de computer en de printer.
d. Start de BPM.
e. Selecteer de printer in de lijst en klik op de knop Printerfunctie.
Page 66
62
f. Klik op Kalibreren.
g. Klik op Printerconfiguraties en controleer of de hoogte en breedte van het papier
correct zijn ingesteld op het tabblad FBPL.
Met de opdracht AUTODETECT:
Opmerking
Raadpleeg voor meer informatie de "FBPL Command Reference Manual" (Handleiding
FBPL-opdrachten) op de pagina Handleidingen voor uw model op support.brother.com
.
2. Controleer of de RFID-antenne in het midden van de RFID-chip of de antennelus op het
kaartje is geplaatst. Zie voor meer informatie de sectie 8.2.1 De antennepositie selecteren
3. Start de RFID-kalibratie.
Met het LCD-menu:
Ga naar het menu RFID.
Selecteer Interface RFID Tag Calibration
(Kaartjeskalibratie) Do RFID Calibrate (RFID-kalibratie uitvoeren) en selecteer het
pictogram .
.
Opmerking
Voor meer informatie raadpleegt u de sectie 6.5.5 RFID-instellingen (Radio Frequency
Identification).
Page 67
63
Met de opdracht RFIDDETECT:
Opmerking
Raadpleeg voor meer informatie de "FBPL Command Reference Manual"(Handleiding
FBPL-opdrachten) op de pagina Handleidingen voor uw model op
support.brother.com
.
4. Afhankelijk van het type kaartje en de lengte van het kaartje kan de kalibratie enkele
minuten in beslag nemen. Na afloop van de kalibratie verschijnt er een groen of rood
scherm. Het groene scherm geeft aan dat de kalibratie is gelukt en het rode dat de kalibratie
is mislukt.
5. Als de kalibratie is mislukt, selecteert u het pictogram of om de fout op te lossen.
In de meeste gevallen moet u de positie van schuifknop voor de antenne aanpassen.
In sommige gevallen is incompatibiliteit tussen het kaartje en de lezer de oorzaak. Als de
kalibratie is voltooid, selecteert u het pictogram of om verder te gaan en de
RFID-kalibratiewaarden op te slaan.
Page 68
64
9. Productspecificaties
Weergave
LCD-scherm 2,3-inch LCD-kleurenscherm
LED 1 (3 kleuren - groen, rood, oranje)
Afdrukken
Afdrukmethode Thermische overdracht en direct thermisch
Maximale afdrukbreedte
Maximale afdruklengte
Maximale
afdruksnelheid
Afdrukresolutie
Afmetingen Circa 219 mm (B) × 284 mm (D) × 191 mm (H)
*2 Alleen erkende Brother-dealers mogen de accessoires vervangen.
Page 71
67
10. Problemen oplossen
10.1 Veelvoorkomende problemen
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe algemene problemen met de printer kunnen worden
opgelost. Als de printer niet goed werkt, controleer dan eerst of u de volgende taken correct
hebt uitgevoerd.
Als het probleem daarmee niet is opgelost, neemt u contact op met de klantenservice van de
fabrikant of uw lokale leverancier.
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
Het LED-lampje brandt niet. Het netsnoer is niet juist
aangesloten.
- Brother Printer
Management Tool geeft
de melding Printkop open.
- Het LED-lampje knippert
rood.
- De Brother Printer
Management Tool geeft
de melding Lint op of Fout lint-encoder.
- Het LED-lampje knippert
rood.
- De Brother Printer
Management Tool geeft
de melding Papier op.
- Het LED-lampje knippert
rood.
De printkop is geopend. Sluit de printkop.
Het lint is op. Plaats een nieuw lint.
Het lint is onjuist geplaatst. Plaats het lint opnieuw.
De labelrol is leeg. Plaats een nieuwe labelrol.
Het label is onjuist
geplaatst.
Controleer of de printer op de juiste
wijze met het netsnoer op een
stopcontact is aangesloten.
Schakel de printer in.
Raadpleeg voor het plaatsen van een
nieuw lint de sectie 3.1 Het lint plaatsen
Raadpleeg voor het plaatsen van een
lint de sectie 3.1 Het lint plaatsen
Raadpleeg voor het plaatsen van een
nieuwe labelrol de sectie
plaatsen.
Plaats de labelrol opnieuw.
Raadpleeg voor het plaatsen van de
labelrol de sectie
plaatsen.
3.2 De media
3.2 De media
.
.
De ruimtesensor/sensor
zwarte markering is niet
gekalibreerd.
- Brother Printer
Management Tool geeft
de melding
Papierstoring.
- Het LED-lampje knippert
rood.
De ruimtesensor/sensor
zwarte markering is niet
gekalibreerd.
Controleer of de
labelgrootte juist is
ingesteld.
Er zijn mogelijk labels
vastgelopen in de printkop.
Kalibreer de ruimtesensor/sensor
zwarte markering.
Kalibreer de ruimtesensor/sensor
zwarte markering.
Stel de labelgrootte correct in.
Page 72
68
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
aangesloten.
Controleer het lint op beschadigingen.
onjuist ingesteld.
De kabelbundelstekker van
printkop.
Schakel de printer uit en sluit de
Het aangepaste
Controleer of de opdracht PRINT
van de printer is vol.
Slechte afdrukkwaliteit.
Reinig de degelrol.
printkop op ontbrekende dots.
niet compatibel.
media.
ingesteld.
ruimte.
Reinig de ruimtesensor/sensor zwarte
markering met een stofblazer.
Ik kan niet afdrukken. De seriële kabel of
USB-kabel is niet correct
De seriële kabel of
USB-kabel is beschadigd.
Het lint of de media zijn
onjuist of beschadigd.
De printkop moet mogelijk
worden gereinigd.
De afdrukdichtheid en
-snelheid zijn mogelijk
de printkop is mogelijk niet
juist aangesloten op de
programma bevat mogelijk
niet de vereiste opdrachten.
Geheugen vol
(FLASH/DRAM).
Het
FLASH/DRAM-geheugen
Sluit de seriële kabel of USB-kabel
opnieuw aan.
Probeer een nieuwe kabel.
Gebruik een geschikt lint of geschikte
media.
Plaats het lint opnieuw.
Reinig de printkop.
Pas de afdrukdichtheid en de
afdruksnelheid aan.
kabelbundelstekker van de printkop
opnieuw op de printkop aan.
aanwezig is aan het einde van het
programmabestand en of de opdracht
CRLF aanwezig is aan het einde van
elke opdrachtregel.
Verwijder ongebruikte bestanden uit het
FLASH/DRAM-geheugen.
Tijdens het afdrukken
worden labels
overgeslagen.
Het lint of de media is
onjuist geplaatst.
Er is sprake van stof of
lijmresten op de printkop.
De afdrukdichtheid is niet
juist ingesteld.
De printkop is beschadigd.
De combinatie lint/media is
De labelgrootte is niet goed
ingesteld.
De gevoeligheid van de
sensor is niet goed
De mediasensor is vuil.
Plaats de media/het lint opnieuw.
Reinig de printkop.
Pas de afdrukdichtheid en de
afdruksnelheid aan.
Voer de zelftest van de printer uit en
controleer het afdrukpatroon van de
Plaats een geschikt lint/geschikte
Controleer of de labelgrootte goed is
ingesteld.
Kalibreer de sensor met de optie voor
automatische ruimte of handmatige
Page 73
69
Probleem Mogelijke oorzaak Oplossing
ingesteld.
volledig afgedrukt.
Vervormde labels.
Het lint is onjuist geplaatst.
Plaats het lint opnieuw.
plaatsen.
geplaatst.
Lege labels met grijze
De printkop is vuil.
Reinig de printkop.
De degelrol is vuil.
Reinig de degelrol.
Onregelmatige afdrukken.
dumpmodus.
De afdrukpositie voor kleine
labels is onjuist.
De linker- of rechterzijde
van het label wordt niet
De gevoeligheid van de
mediasensor is niet juist
De labelgrootte is onjuist. Stel de juiste labelgrootte en onderlinge
De instelling voor de
verticale verschuiving in het
stuurprogramma is onjuist.
De labelgrootte is niet juist
ingesteld.
Kalibreer de gevoeligheid van de sensor
opnieuw.
ruimte in.
Als u de BarTender-software gebruikt,
geeft u de Verticale verschuiving op in
het stuurprogramma.
Geef de juiste labelgrootte op.
Raadpleeg voor het plaatsen van een
.
strepen.
De media is onjuist
geplaatst.
De instelling van de
afdrukdichtheid is onjuist.
De media zijn niet correct
ingevoerd.
De printer staat in de Hex
Dump-modus.
lint de sectie 3.1 Het lint plaatsen
Plaats de labelrol opnieuw.
Raadpleeg voor het plaatsen van de
labelrol de sectie
Pas de afdrukdichtheid aan om de
afdrukkwaliteit te verbeteren.
Zorg dat de labelgeleider tegen de rand
van de mediageleiderpunten is
Schakel de printer uit en vervolgens
weer in om de dumpmodus over te
slaan. Raadpleeg de sectie
5.1.2 Kalibratie ruimtesensor/sensor
zwarte markering, zelftest en activering
3.2 De media
Raadpleeg voor meer informatie over het reinigen van de printer de sectie 11. Onderhoud
.
Page 74
70
10.2 RFID-foutmeldingen
EPC Write Failed
de
Write Tag Failed
de
De RFID-encoder kan verschillende fouten detecteren. Als deze fouten optreden, stelt de
RFID-encoder de printer hiervan op de hoogte en wordt de bijbehorende foutmelding
weergegeven op het LCD-scherm.
Foutmelding Mogelijke oorzaak Oplossing
RFID Is
Disabled
(RFID is
uitgeschakeld)
Failure
(Fout - EPC
schrijven mislukt)
RFID Calibrate
(RFID-kalibratie -
Schrijven naar
kaartje mislukt)
De RFID-functie is niet
geactiveerd.
Het EPC-kaartje kan niet
worden geschreven via
Diagnostics
(Diagnostische gegevens) >
Write EPC with 1s
(EPC’s met 1en schrijven)
of Write EPC with 2s
(EPC’s met 2en schrijven).
De kaartjeskalibratie kan
niet worden uitgevoerd.
Selecteer RFID > Control (Beheer) > RFID Active (RFID actief) om de RFID-functie in te
schakelen.
Het label is mogelijk verkeerd uitgelijnd. Voer
procedure Sensor > Auto Calibration
(Automatische kalibratie) uit om te zorgen dat
het label is ingesteld op de bovenkant van het
formulier.
Selecteer RFID > Control (Beheer) >
Tag Calibration (Kaartjeskalibratie) >
RFID Calibrate (RFID-kalibratie).
Gebruik slimme labels met RFID-kaartjes en
plaats deze in de juiste positie.
Het RFID-kaartje is mogelijk beschadigd.
Probeer een ander kaartje.
Controleer of de toepassing niet te veel of te
weinig cijfers naar het RFID-kaartje verzendt.
Het label is mogelijk verkeerd uitgelijnd. Voer
procedure Sensor > Auto Calibration
(Automatische kalibratie) uit om te zorgen dat
het label is ingesteld op de bovenkant van het
formulier.
Gebruik slimme labels met RFID-kaartjes en
plaats deze in de juiste positie.
Het RFID-kaartje is mogelijk beschadigd.
Probeer een ander kaartje.
RFID
Disabled
(RFID
uitgeschakeld)
NON-RFID DATA
On RFID Tag
(Niet-RFID-
gegevens op
RFID-kaartje)
INVALID RFID
DATA
(ongeldige
RFID-gegevens)
De RFID-opdracht is naar
de printer verzonden terwijl
de RFID-functie is
uitgeschakeld.
Als de optie "Non- RFID
warning"
(Niet-RFID-waarschuwing)
op "ON" (Aan) staat
(RFID > Control (Beheer) >
Non-RFID Warning
(Niet-RFID-waarschuwing)),
heeft de printer
niet-RFID-gegevens
ontvangen.
De RFID-kaartjesgegevens
komen niet overeen met de
instellingen.
1. Selecteer RFID > Control (Beheer) > RFID Active (RFID actief) om de RFID-functie in te
schakelen.
2. Verzend vervolgens RFID-opdrachten.
Zorg dat u RFID-opdrachten naar de printer
verzendt.
Controleer de kaartjesgegevens van de
RFID-opdrachten.
Page 75
71
Foutmelding Mogelijke oorzaak Oplossing
de
kaartjes zijn en of deze op de juiste positie
Verwijder het label voorzichtig zonder de printer
kaartjes zijn en of deze op de juiste positie
Om trillen van de printer tegen te gaan plaatst u
INVALID RFID
DATA LEN
(ongeldige RFIDgegevenslengte)
RFID TAG
FAILED
(RFID-kaartje mislukt)
RFID ERROR
No Tag Found
(RFID-fout - Geen
kaartje gevonden)
De kaartjeslengte
(de grootte-parameter van
de RFID-opdracht) komt
niet overeen met de
instelling.
Het kaartje kan niet worden
geschreven.
Het kaartje kan niet worden
gelezen.
Controleer de gegevenslengte van de
RFID-opdrachten.
Het label is mogelijk verkeerd uitgelijnd. Voer
procedure Sensor > Auto Calibration
(Automatische kalibratie) uit om te zorgen dat
het label is ingesteld op de bovenkant van het
formulier.
Selecteer RFID > Control (Beheer) >
Tag Calibration (Kaartjeskalibratie) >
RFID Calibrate (RFID-kalibratie).
Gebruik slimme labels met RFID-kaartjes en
plaats deze in de juiste positie.
Het RFID-kaartje is mogelijk beschadigd.
Probeer een ander kaartje.
Controleer of de toepassing niet te veel of te
weinig cijfers naar het RFID-kaartje verzendt.
Controleer of de RFID-opdrachten juist zijn.
Controleer of de media slimme labels met
RFIDzijn geplaatst.
Het RFID-kaartje is mogelijk beschadigd.
Probeer een ander kaartje.
Het label is vastgelopen in
het apparaat of het
papierformaat is niet juist.
Remove Label
(Label verwijderen)
of
No Paper
(Geen papier)
te beschadigen.
Controleer of de media slimme labels met
RFIDzijn geplaatst.
de printer zodanig dat de labels onbelemmerd
op een lager oppervlak vallen.
Kalibreer de ruimtesensor/sensor zwarte
markering.
Stel de labelgrootte correct in.
Opmerking
Als u geen RFID-kaartjes kunt schrijven:
Controleer of de media slimme labels met RFID-kaartjes zijn en of deze op de juiste positie
zijn geplaatst.
Het RFID-kaartje is mogelijk beschadigd. Probeer een ander kaartje.
Stel de labelgrootte correct in en kalibreer vervolgens het RFID-kaartje.
Stel de gevoeligheid van de sensor juist in (LCD-scherm): Sensor > Gap/Bline Ref Rate
(Referentiegraad ruimte/BLINE).
Controleer de gegevenslengte van de RFID-opdrachten.
Page 76
72
11. Onderhoud
Printeronderdeel
Printkop
Wattenstaafje
Verwarmingselement
Printkop
Verwarmingselement
Het verdient aanbeveling de printer regelmatig te reinigen voor een blijvend goede werking.
Aanbevolen reinigingsmaterialen:
Wattenstaafje
Pluisvrije doek
Stofzuiger/stofblazer
Samengeperste lucht
Isopropylalcohol of ethanol
Reinigingsmethode Interval
Printkop
1. Schakel de printer uit.
2. Laat de printkop minimaal één
minuut afkoelen.
3. Reinig de printkop met een
wattenstaafje en een beetje
isopropylalcohol of ethanol.
Reinig de printkop als u de labelrol
vervangt.
Degelrol
Afscheurbalk/
verwijderbalk
1. Schakel de printer uit.
2. Reinig de degelrol grondig met
een pluisvrije doek of
wattenstaafje en een beetje
isopropylalcohol of ethanol.
Reinig het onderdeel met een
pluisvrije doek met een beetje
isopropylalcohol of ethanol.
Reinig de degelrol als u een nieuwe
labelrol plaatst.
Wanneer nodig.
Page 77
73
Printeronderdeel
Reinigingsmethode Interval
Gebruik samengeperste lucht of
Maandelijks.
Sensor
een stofzuiger.
Wanneer nodig.
Buitenkant
Reinig de buitenkant van de printer
met een pluisvrije doek en een
beetje water.
Binnenkant Gebruik een borstel of stofzuiger. Wanneer nodig.
Opmerking
Raak de printkop niet aan. Als u de printkop toch hebt aangeraakt, reinig die dan zoals
hierboven beschreven.
Gebruik geen medische alcohol omdat de printkop daardoor kan beschadigen. Volg bij het
gebruik van isopropylalcohol of ethanol de veiligheidsvoorschriften van de fabrikant.
Om een juiste werking van de printer te garanderen is het raadzaam om de printkop en de
sensoren te reinigen elke keer dat u een nieuw lint plaatst.
De maximale afdrukratio per regel dots voor deze printer is 15%. De maximale lijnhoogte
voor een zwarte regel is beperkt tot 40 dots – dat is 5 mm voor een printer met een resolutie
van 203 DPI en 3,3 mm voor een printer met een resolutie van 300 DPI.
BELANGRIJK
Houd u bij het weggooien van printers, onderdelen en verbruiksartikelen aan de daarvoor
geldende regels. Zorg dat er geen vastgelopen papier in de printer zit en vernietig het lint voor
thermische overdracht als er afdrukken zichtbaar zijn op het lint.
Page 78
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.