Adler 367 Installation Instruction [nl]

367
Máquina de coser especial
Instrucciones de instalación
Instruções de instalação
Istruzioni per il montaggio
Montagehandleiding
E
P
I
NL
Postfach 17 03 51, D-33703 Bielefeld • Potsdamer Straße 190, D-33719 Bielefeld Telefon + 49 (0) 5 21/ 9 25-00 • Telefax + 49 (0) 5 21/ 9 25 24 35 • www.duerkopp-adler.com
Inhoud Blz.:
Deel 2: Montagehandleiding model 367
1. Leveringsomvang .............................................. 5
2. Algemeen en transportbeveiliging ................................... 5
3. Onderstel monteren
3.1 Onderdelen onderstel monteren ...................................... 7
3.2 Tafelblad compleet maken en op onderstel monteren ......................... 7
3.3 Werkhoogte instellen ............................................ 9
4. Naaimachinemotoren
4.1 Soort aandrijving, type en toepassingen ................................. 9
4.2 Naaimachinemotormonteren........................................ 9
4.3 Onderdelen van de aandrijfunits ...................................... 10
5. Naaikop monteren
5.1 Machinebovendeel plaatsen ........................................ 12
5.2 V-snaar aanbrengen en spannen ..................................... 12
5.3 Pedaal monteren ............................................... 14
5.4 Knieschakelaarbevestigen......................................... 14
5.5 Bedieningspaneel aanbrengen....................................... 16
5.6 Naailampjemonteren ............................................ 16
6. Elektrische aansluitingen
6.1 Algemeen ................................................... 18
6.2 Netspanning controleren .......................................... 18
6.3 Naaimachinemotor aansluiten ....................................... 18
6.3.1 Koppelingsmotor aansluiten ........................................ 18
6.3.2 Koppelingspositioneringsaandrijving aansluiten ............................ 18
6.3.3 Gelijkstroompositioneringsaandrijving aansluiten ........................... 19
6.4 Equipotentiaalverbinding tot s tand brengen ............................... 19
6.5 Naaimachinemotor op het lichtnet aansluiten .............................. 20
6.6 Connectorbus aandrijfregeling ....................................... 20
6.7 Pulsgever monteren (367-170115; -170315; -180115; -180315) ................... 21
6.8 Machinebovendeel aansluiten (367-170115; -170315; -180115; -180315) ............. 21
6.9 Draairichting van de naaimachinemotor ................................. 22
6.9.1 Draairichting koppelingsmotor controleren ............................... 22
6.9.2 Draairichting wijzigen bij koppelingsmotor ................................ 22
6.9.3 Draairichting controleren bij koppelingspositioneringaandrijving .................. 23
6.9.4 Draairichting wijzigen bij koppelingspositioneringaandrijving .................... 23
6.9.5 Draairichting controleren bij gelijkstroompositioneringaandrijving .................. 23
6.9.6 Draairichting wijzigen bij gelijkstroompositioneringaandrijving .................... 23
Inhoud Blz.:
6.10 Positionering (367-170115; -170315; -180115; -180315) ....................... 24
6.10.1 Definitie van de verschillende posities .................................. 24
6.10.2 Posities instellen bij gelijkstroompositioneringaandrijving DC1600/DA82GA ........... 24
6.10.3 Posities instellen bij koppelingspositioneringaandrijving VD552KV/6F82FA............ 27
6.10.4 Positionering controleren .......................................... 28
6.11 Machinespecifiekeparametersinstellen................................. 28
6.12 Masterreset.................................................. 34
6.13 Trafo naailampje aansluiten (optioneel) ................................. 35
7. Pneumatische aansluiting ........................................ 36
8. Oliesmering.................................................. 38
9. Naaitest .................................................... 39
Ruimte voor aantekeningen:
3
6
9
1
2
3
7
8
10
4
12
5
13
14
15
4
1. Leveringsomvang
De leveringsomvang is afhankelijk van uw bestelling. Controleer of alle vereiste onderdelen voorhanden zijn alvorens de
machine te plaatsen.
Uitrusting (al naar gelang type):
1 Naailampje 2 Machinebovendeel 3 Tafelblad 4 Lade 5 Onderstel 6 Garenhouder 7 Pulsgever 8 Riemafscherming
9 Bedieningspaneel 10 Hoofdschakelaar 11 Knieschakelaar 12 Naaimachinemotor 13 Reduceerventiel 14 Pedaalstangen 15 Pedaal 16 Riempoelie en V-snaar 17 Kleine onderdelen afzonderlijk verpakt
2. Algemeen en transportbeveiliging
LET OP!
Deze speciaalnaaimachine mag uitsluitend door speciaal daartoe opgeleid personeel worden geplaatst.
Wanneer u een reeds gemonteerde speciaalnaaimachine heeft gekocht, verwijder dan de volgende transportbeveiligingen:
Verpakkingstape en houten blokjes voor machinebovendeel, tafelblad en onderstel.
Borgblok- en tape bij naaimachinemotor.
5
Op markering in tafelblad letten!
3
7
1
8
9
10
12
4
5
11
6
6
3. Onderstel monteren
3.1 Onderdelen onderstel monteren
Losse onderdelen van het onderstel zoals hiernaast afgebeeld, monteren.
3.2 Tafelblad compleet maken en op onderstel monteren
Bovendeelpaspennen 1 in de daartoe bestemde boorgaten in het tafelblad plaatsen.
Onderstuk scharnieren 3 voor het machinebovendeel in de uitsparingen in het tafelblad 4 plaatsen en vastschroeven.
Rubber hoekjes 8 plaatsen.
Lade 5 met de ladegeleiders links onder het tafelblad schroeven.
Hoofdschakelaar 12 rechts onder het tafelblad schroeven.
Kabelgoot 10 achter hoofdschakelaar 12 onder het tafelblad schroeven.
Houder 9 voor de trekontlasting van de aansluitkabel achter kabelgoot 10 onder het tafelblad schroeven.
Trafo naailampje 11 (optioneel) onder het tafelblad schroeven.
Tafelblad 4 met houtschroeven (B8 x 35) op het onderstel bevestigen (zie afbeelding voor de juiste positie).
Garenhouder 7 in het daartoe bestemde boorgat in het tafelblad plaatsen en met moeren en onderlegringen bevestigen. Garenkloshouder en afwikkelhouder monteren en uitlijnen. Garenkloshouder en afwikkelarm moeten boven elkaar staan.
Houder voor smeerolieflesje 6 op linker onderstelpoot schroeven.
7
1
6
5
2
3
4
4
4
8
3.3 Werkhoogte instellen
De werkhoogte is instelbaar tussen 750 en 900 mm (gemeten tot aan de bovenzijde van het tafelblad).
Schroeven 4 op de poot van het onderstel losdraaien, deze echter niet verwijderen.
Tafelblad op de gewenste werkhoogte waterpas plaatsen. Om te voorkomen dat het tafelblad schuin komt te staan, dit aan beide zijden tegelijk omhoog te trekken resp. omlaag te duwen.
Beide schroeven 4 vastdraaien.
4. Naaimachinemotoren
4. 1 Soort aandrijving, type en toepassing
U kunt kiezen uit de volgende naaimachinemotoren:
Type aandrijving Koppelingsmotor Koppelings- Gelijkstroom-
positioneringsaandrijving
positioneringsaandrijving
Type 1147-F.752.3 *
1148.552.3
Toepassing 367-170010
367-180010
* Deze koppelingsmotor bevat een elektromagnetische rem die na uitschakelen van de motor ervoor zorgt dat de nadraaiende rotor binnen korte tijd tot stilstand wordt gebracht. Op deze wijze wordt voorkomen dat de naaimachine zonder toezicht aanloopt, wanneer na het uitschakelen het pedaal wordt bediend.
4.2 Naaimachinemotor monteren
Naaimachinemotor 5 met voetstuk 6 aan de onderzijde van het tafelblad bevestigen. Hiertoe de drie zeskantbouten 3 (M8x35) met onderlegringen 2 in de moeren 1 in het tafelblad draaien.
VD552KV/6F82FA DC1600/DA82GA
367-170010 367-180010
367-170010; -180010 367-170115; -180115 367-170315; -180315
9
4.3 Onderdelen van de aandrijfunits
De gewenste aandrijving wordt als complete ‘Aandrijfunit’ geleverd; deze omvat naast de naaimachinemotor ook de volgende onderdelen: riempoelie, V-snaar, aansluitkabel, pedaalstangen, montagemateriaal en aansluitschema’s.
Aandrijfunit 9889 036701 1 9889 036701 2 9889 036701 3
Naaimachinemotor Type 1147-F.752.3 1147-F.752.3 1148.552.3 Vereiste netspanning 3 x 400 V 50 Hz 3 x 230 V 50 Hz 3 x 230 V 60 Hz Aansluitschema 9800 169002 B 9800 169002 B 9800 169002 B Riempoelie 100 mm 100 mm 85 mm V-snaar 10 x 1165 10 x 1165 10 x 1140 Leiding k; met stekker en
hoofdschakelaar Pedaalstangen MG43 000410 MG43 000410 MG43 000410 Montagemateriaal 0907 030484 0907 030484 0907 030484 Type 367-170010; -180010 367-170010; -180010 367-170010; -180010
Aandrijfunit 9889 036703 8 9889 036704 8
9870 001003 9870 001003 9870 001004
Naaimachinemotor Type DC1600/DA82GA DC1600/DA82GA Bedieningspaneel V810 V820 Vereiste netspanning 1 x 230V 50/60 Hz 1 x 230V 50/60 Hz Aansluitschema 9800 139001 B 9800 139001 B Specificatieblad 9800 130014 DAT 9800 130014 DAT Riempoelie 63 mm 63 mm V-snaar 10 x 1100 10 x 1100 Pedaalstangen MG43 000401 MG43 000401 Montagemateriaal 9880 001003 9880 001003 Type 367-170010; -180010
367-170115; -180115 367-170315; -180315
Aandrijfunit 9889 036705 1 9889 036705 2 9889 036705 3
Naaimachinemotor Type VD552KV/6F82FA VD552KV/6F82FA VD552KV/6F82FA Bedieningspaneel
(op verzoek) Vereiste netspanning 3 x 400 V 50 Hz 3 x 230 V 50 Hz 3 x 230 V 60 Hz Aansluitschema 9800 129002 B 9800 129002 B 9800 129002 B Specificatieblad 9800 120009 DAT 9800 120009 DAT 9800 120009 DAT Riempoelie 100 mm 100 mm 80 mm V-snaar 10 x 1165 10 x 1165 10 x 1165 Leiding k; met stekker en
motorveiligheidsschakelaar Pedaalstangen MG43 000401 MG43 000401 MG43 000401 Montagemateriaal 9880 001004 9880 001004 9880 001004 Type 367-170010; -180010 367-170010; -180010 367-170010; -180010
(V810) (V810) (V810)
9870 001007 9870 001010 9870 001010
367-170010; -180010 367-170115; -180115 367-170315; -180315
10
Ruimte voor aantekeningen
11
5. Machinebovendeel monteren
5.1 Machinebovendeel plaatsen
Machinebovendeel 1 in de daartoe bestemde opening van het tafelblad plaatsen.
5.2 V-snaar aanbrengen en spannen
Veiligheidsvoorzieningen demonteren
Handwiel 9 verwijderen.
Riemafscherming 2 van machinebovendeel verwijderen.
Deksel van riemafscherming 3 van naaimachinemotor verwijderen.
V-snaar aanbrengen en veiligheidsvoorzieningen monteren
Riempoelie 6 (los bijgeleverd) op de as van de naaimachinemotor bevestigen.
V-snaar 7 op de riempoelie van het machinebovendeel leggen.
V-snaar 7 door de daartoe bestemde opening in het tafelblad na beneden leiden.
Machinebovendeel naar achter klappen.
V-snaar 7 op riempoelie 6 van de naaimachinemotor aanbrengen.
Machinebovendeel terugklappen.
Riemafscherming 2 op machinebovendeel monteren.
Handwiel 9 monteren.
V-snaar spannen
Schroeven 8 in de voet van de naaimachinemotor losmaken maar niet verwijderen.
V-snaar spannen door de naaimachinemotor te verschuiven. De riemspanning is correct zodra de V-snaar 7 in het midden zich (zonder al te veel kracht) met een vinger ca. 10 mm naar binnen kan worden gedrukt.
Schroeven 8 aanhalen.
Riemafscherming op naaimachinemotor monteren
Riemafloopbeveiligingen 5 (al naar gelang het type aandrijving verstelbare nokken of hoekjes) van de riembeveiliging 4 als volgt afstellen: Met neergeklapt machinebovendeel dient de V-snaar 7 op de riempoelies te blijven liggen. Raadpleeg ook de gebruikshandleiding van de motorfabrikant.
Deksel van riemafscherming vastschroeven.
12
1
92
3
7
76 5 4
8
13
5.3 Pedaal monteren
– –
– – –
5.4 Knieschakelaar bevestigen
Met de k nieschakelaar 6 kan de persvoet mechanisch worden gelicht. –
– – –
Pedaal 2 op onderstel 1 bevestigen. Uit ergonomisch oogpunt het pedaal 2 als volgt uitlijnen:
Het hart van het pedaal moet zich ongeveer onder de naald bevinden. Onderstel 1 is t.b.v. het uitlijnen van het pedaal van slobgaten voorzien.
Kogelnootbouten in het middelste en voorste boorgat van de hefboom 5 schroeven.
Pedaalstangen 3 inhangen. Schroef 4 iets losdraaien. Pedaalstangen 3 in hoogte als volgt afstellen:
Het pedaal 2 dient onder een hoek van ca. 10° te staan als dit niet wordt bediend.
Schroef 4 aanhalen.
Knieschakelaar 6 inhangen. Schroeven op gewricht 7 losdraaien maar niet verwijderen.
Knieschakelaar zodanig afstellen dat deze met de rechter knie optimaal te bedienen is. Schroeven op gewricht 7 weer aanhalen.
Schroef 8 losdraaien maar niet verwijderen. Kniebescherming uitlijnen. Schroef 8 w eer aanhalen.
LET OP!
Alvorens het machinebovendeel te kantelen de knieschakelaar 6 uithangen.
14
543 2 1
6
2
76 8
15
5.5 Bedieningspaneel aanbrengen
Voor de bevestiging van het bedieningspaneel is de machinearm van twee draadgaten voorzien.
Armdeksel 1 losschroeven.
Extern bedieningspaneel met montagehouder 3 en twee schroeven in arm bevestigen.
Ventieldeksel 7 verwijderen.
Aansluitkabel 4 van het bedieningspaneel aanbrengen: aansluitkabel in arm aanbrengen en door de tafelbladdoorvoeropening naar onder leiden of door de arm en de voetplaat naar onder leiden en op voldoende plaatsen vastzetten.
Stekker van de aansluitkabel in de connectorbus B776 van de regeling van de aandrijving steken.
Armdeksel 1 weer monteren.
Ventieldeksel 7 monteren.
5.6 Naailampje monteren (optioneel)
LET OP!
Als de hoofdschakelaar in de stand ‘0’ staat, is er nog steeds voedingsspanning voor het naailampje aanwezig. Netstekker uit contactdoos trekken alvorens het naailampje aan te sluiten.
Het naailampje kan op de armdeksel of bij machines met bedieningspaneel op de montagehouder van het bedieningspaneel worden gemonteerd.
Wanneer het montagedeel 2 op de armdeksel wordt gemonteerd, dient het betreffende boorgat te worden voorzien van schroefdraad (M8).
LET OP!
Armdeksel demonteren alvorens draad te tappen in het boorgat.
Label met veiligheidsrichtlijn aan de voorzijde op de hoofdschakelaar 5 plakken.
Armdeksel 1 verwijderen.
Montagedeel 2 met schroef en borgring op armdeksel 1 of bedieningspaneelhoek 3 bevestigen.
Naailampje plaatsen.
Voedingskabel in de daartoe bestemde opening van de machinearm 8 aanbrengen.
Voedingskabel door het boorgat in het tafelblad of door de arm en de voetplaat naar onder leiden.
Trafo naailampje 6 met spaanplaatschroeven onder het tafelblad bevestigen.
Voedingskabel met kabelbandjes onder het tafelblad bevestigen.
Connectoren op trafo naailampje vastklikken.
Armdeksel 1 monteren.
16
78 4 3 2
3
21
5
6
17
6. Elektrische aansluitingen
6.1 Algemeen
LET OP!
Alle werkzaamheden aan de elektrische installatie van de speciaalnaaimachine mogen uitsluitend door elektriciens of speciaal daartoe opgeleide monteurs worden verricht.
Alvorens werkzaamheden aan de elektrische installatie te verrichten, de netstekker uit de contactdoos trekken!
6.2 Netspanning controleren
LET OP!
De netspanning zoals vermeld op het typeplaatje van de naaimachinemotor moet overeenstemmen met de ter plekke aanwezige netspanning.
6.3 Naaimachinemotor aansluiten
6.3.1 Koppelingsmotor aansluiten
Voedingskabel afkomstig van de hoofdschakelaar door de kabelgoot naar de naaimachinemotor leiden en op de naaimachinemotor aansluiten. Zie aansluitschema 9800 169002 B (meegeleverd in de montageset) of het elektrisch schema op de koppelingsmotor.
Netkabel afkomstig van de hoofdschakelaar via de kabelgoot naar achter leiden en met de trekontlasting vastzetten.
6.3.2 Koppelingspositioneringsaandrijving aansluiten
Aansluitkabel van motorveiligheidsschakelaar door de kabelgoot naar de naaimachinemotor leiden en op naaimachinemotor aansluiten. Zie het aansluitschema 9800 129002 B (meegeleverd) of het schakelschema op de koppelingspositioneringsaandrijving.
Netkabel van motorveiligheidsschakelaar door de kabelgoot naar achter leggen en met de trekontlasting bevestigen.
Leiding van sensor voor bepaling van gewenste waarde in connectorbus b80 van de regeling van de aandrijving steken. Zie afbeelding op blz. 20.
18
6.3.3 Gelijkstroompositioneringsaandrijving aansluiten
Aansluitkabel van hoofdschakelaar door de kabelgoot naar de naaimachinemotor leiden en op de naaimachinemotor aansluiten. Zie aansluitschema 9800 139001 B (meegeleverd).
Netkabel van hoofdschakelaar door de kabelgoot naar achter leggen en met trekontlasting bevestigen.
Leiding van sensor voor bepaling van gewenste waarde in connectorbus b80 van de regeling van de aandrijving steken. Zie afbeelding op blz. 20.
6.4 Equipotentiaalverbinding tot stand brengen
2
1
De aardingskabel 1 wordt los bijgeleverd bij de machine. De aardingskabel 1 zorgt ervoor dat eventuele statische lading in het
machinebovendeel via de motorvoet naar massa wordt afgeleid. –
De aardingskabel 1 op de platte stekker 2 (reeds vastgeschroefd aan het bovendeel) aansluiten en via de kabelgoot naar de motorvoet leiden.
Aardingskabel 1 op de daartoe bestemde plaats op de motorvoet vastschroeven.
Aardingskabel 1 met de kabelklemmen onder het tafelblad bevestigen.
Let op!
Erop letten dat de aardingskabel 1 de V-snaar niet raakt.
19
6.5 Naaimachinemotor op het lichtnet aansluiten
LET OP!
De naaimachine moet met een stekker op het lichtnet worden aangesloten!
Koppelingsmotoren en koppelingspositioneringsaandrijvingen worden op krachtstroom 3 x 380 - 415V 50/60 Hz of 3 x 220 - 240V 50/60 Hz aangesloten (zie de tabellen in paragraaf 4.3) Aansluiten zoals weergegeven in de aansluitschema’s 9800 169002 B resp. 9800 129002 B.
De gelijkstroompositioneringsaandrijving is bedoeld voor aansluiting op 1 fase (190 - 240V 50/60 Hz). Aansluiten zoals weergegeven in aansluitschema 9800 139001 B.
Bij aansluiting op een krachtstroomnet van 3x380V, 3x 400V of 3x 415V wordt de naaimachinemotor tussen een van de fasen en de massa aangesloten.
Bij aansluiting op een krachtstroomnet van 3x200V, 3x220V, 3x230V of 3x 240V wordt de naaimachinemotor tussen twee fasen aangesloten.
Wanneer meerdere gelijkstroompositioneringsaandrijvingen op een krachtstroomnet worden aangesloten, dienen deze gelijkmatig over de fasen te worden verdeeld om overbelasting van een van de fasen te voorkomen.
6.6 Connectorbus aandrijfregeling
Regeling 6F82FA
Regeling DA82GA
20
6.7 Pulsgever monteren (alleen type 367-170115; -170315; -180115; -180315)
21
Pulsgever 2 zodanig op de handwielflens schuiven dat de pasgroef daarvan over de paspen 1 op de riemafscherming valt.
Pulsgever met beide schroeven vastschroeven.
6.8 Machinebovendeel aansluiten (alleen type 367-170115; -170315; -180115; -180315)
De kabel 9870 367001 aansluiten op het verdeelblok 9850 367001 in het bovendeel en via het bovendeel naar beneden leiden.
De 37-polige stekker aan de kabel in connectorbus A van de naaimachinemotor steken en vastschroeven.
21
6.9 Draairichting van de naaimachinemotor
LET OP!
Alvorens de speciaalnaaimachine in bedrijf te nemen, eerst de draairichting van de naaimachinemotor controleren! Gebruik van de speciaalnaaimachine met verkeerde draairichting kan leiden tot beschadiging van de machine.
6.9.1 Draairichting koppelingsmotor controleren 1147-F.752.3 of 1148.552.3
De draairichting van de koppelingsmotor (krachtstroommotor) is afhankelijk van de aansluiting daarvan op het krachtnet. Voordat de machine in gebruik wordt genomen, de draairichting als volgt controleren:
Koppelingsmotor aansluiten, equipotentiaalverbinding tot stand brengen en naaimachinemotor op het lichtnet aansluiten (zie paragraaf 6.3.1, 6.4 en 6.5).
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten.
Pedaal (resp. k opppelingshefboom van de motor) bedienen, totdat de riempoelie draait.
De riempoelie moet tegen de wijzers van de klok in draaien (kijkend op de riempoelie).
6.9.2 Draairichting wijzigen bij koppelingsmotor 1147-F.752.3 of 1148.552.3
Wanneer de naaimachinemotor in de verkeerde richting draait, dan zijn op het aansluitblok van de netaansluiting van de naaimachinemotor 2 fasen verwisseld. Ga als volgt te werk.
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten en netstekker uit de contactdoos trekken!
Op de netaansluiting van de naaimachinemotor 2 van de 3 fasedraden verwisselen.
Netstekker in contactdoos steken en hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten.
Draairichting controleren (zie paragraaf 6.9.1).
22
6.9.3 Draairichting controleren bij koppelingspositioneringsaandrijving VD552KV/6F82FA
De draairichting van de koppelingspositioneringsaandrijving (krachtstroommotor) is afhankelijk van de aansluiting op het krachtnet. Na aansluiting op het krachtnet moet eerst de draairichting worden gecontroleerd alvorens de machine in gebruik mag worden genomen. Ga daartoe bijvoorbeeld als volgt te werk:
De pulsgever moet gemonteerd zijn. Zie paragraaf 6.7.
De stekker van de pulsgever moet aangesloten zijn. Zie blz. 20.
De 37-polige stekker van de naaimachine niet aansluiten.
Hoofdschakelaar (motorveiligheidsschakelaar) in de stand ‘1’ zetten.
Omdat de 37-polige stekker niet aangesloten is, wordt geen geldige autoselect-weerstand gevonden en wordt het max. toerental begrensd.
Het pedaal iets naar voren verplaatsen; de aandrijving draait nu. Draairichting controleren.
6.9.4 Draairichting wijzigen bij koppelingspositioneringsaandrijving VD552KV/6F82FA.
Wanneer de naaimachinemotor in de verkeerde richting draait, moeten op het klemmenblok van de netaansluiting van de naaimachinemotor 2 fasen verwisseld worden. Ga daartoe als volgt te werk.
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten en netstekker uit de contactdoos trekken!
Op de netaansluiting van de naaimachinemotor 2 van de 3 fasedraden verwisselen.
Netstekker in contactdoos steken en hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten.
Draairichting controleren (zie paragraaf 6.6.3).
6.9.5 Draairichting controleren bij gelijkstroompositioneringsaandrijving DC1600/DA82GA.
De draairichting van Gelijkstroompositioneringsaandrijving is af fabriek via parameter F-161 (= 1) op linksom ingesteld. Toch dient ook nu eerst de draairichting te worden gecontroleerd alvorens de machine in gebruik te nemen. Daartoe kan o.a. als volgt te werk worden gegaan:
De pulsgever moet gemonteerd zijn. Zie paragraaf 6.7.
De stekkers van de sensor voor de gewenste waarde, commutatiesensor, pulsgever en bedieningspaneel moeten aangesloten zijn. Zie afbeelding op blz. 20.
De 37-polige stekker van de naaimachine niet aansluiten.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten. Het bedieningspaneel geeft nu ‘Info A5’ , d.w.z. dat geen geldige Autoselect-weerstand is gevonden en het max. toerental wordt begrensd.
Het pedaal iets naar voren verplaatsen; de aandrijving draait nu. Draairichting controleren.
De 37-polige stekker van het machinebovendeel weer aansluiten.
6.9.6 Draairichting wijzigen bij gelijkstroompositioneringsaandrijving DC1600/DA82GA.
Wanneer de naaimachinemotor in de verkeerde richting draait, moet paramater Parameter F-161 in het ‘monteurmenu’ op 1 worden ingesteld. Via bedieningspaneel V810, zie paragraaf 6.11.4 Via bedieningspaneel V820, zie paragraaf 6.11.5
LET OP! Na wijziging van de draairichting moeten de posities opnieuw in
gesteld worden. Zie paragraaf 6.0
-
23
6.10 Positionering (367-170115; -170315; -180115; -180315)
6.10.1 Vastleggen van de posities
Referentiepositie
De referentiepositie is de uitgangspositie voor alle overige posities. Deze positie is gedefinieerd als de naaldpositie waarbij de punt van de naald bij omlaaggaande naald in normale draairichting ter hoogte van de bovenzijde van de steekplaat staat. Na demontage van de pulsgever hoeft bij een juist ingestelde regeling alleen de referentiepositie opnieuw te worden afgesteld; alle overige posities worden automatisch daarvan afgeleid.
Positie 1
In positie 1 staat de naaldstang bij normale draairichting ca. 5 mm voor het onderste dode punt.
LET OP!
De persvoeten mogen, indien gelicht, niet de naaldstang raken.
Positie 1A
Deze positie is alleen voor de interne werking van de regeling DA82GA.
Positie 2
In positie 2 bevindt de draadmeenemer zich vlak na het bovenste dode punt (draad moet afgesneden zijn).
Positie 2A
Deze positie uitsluitend gebruikt voor de interne werking van de regeling DA82GA.
Positie 3
Deze positie wordt niet gebruikt bij model 367.
Positie 3A
Deze positie wordt niet gebruikt bij model 367.
6.10.2 Posities instellen bij gelijkstroompositioneringsaandrijving DC1600/DA82GA
6.10.2.1 Algemeen
De digitale pulsgever levert regeling 512 pulsen (stappen) alsmede 1 extra puls per omwenteling. Aan de hand van deze pulsen en de waarden van de parameters F-170 en F-171 worden alle naaldposities bepaald.
De pulsgever vereist geen mechanische instellingen.
LET OP! Na het verrichten van de volgende werkzaamheden moeten alle
posities opnieuw te worden ingesteld.
1. Naaimachinemotor voor het eerst in gebruik nemen.
2. Vervanging van de naaimachinemotor, de regeling of het besturingsboard van de regeling
3. Vervanging van de EPROM in de regeling van de aandrijving.
24
Na het verrichten van de volgende werkzaamheden hoeft alleen maar de referentiepositie opnieuw te worden ingesteld.
1. Demonteren en monteren resp. vervangen van de pulsgever.
6.10.2.2 Posities instellen via bedieningspaneel V810 Invoer van het codenummer in het monteursmenu
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Alle stekkers dienen te zijn aangesloten op de regeling van de naaimachinemotor.
Toets “P” indrukken en ingedrukt houden.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten. Op de display verschijnt “C-0000
Toets “P” loslaten.
Codenr. 1907 intoetsen. Met de “+”en“-” toetsen kan de waarde van het knipperend cijfer worden gewijzigd. Met de toets “>>”kan naar het volgende cijfer worden gestapt.
Toets “E” intoetsen. De eerste parameter in het monteursmenu
F-100 wordt weergegeven.
Referentiepositie instellen
Na invoer van het codenummer toets “E” indrukken. De eerste parameter in het monteursmenu F-100 wordt weergegeven.
Metdetoetsen“+”, “-”en“>>” de parameter F-170 instellen.
Toets “E” indrukken. Op de display verschijnt “Sr1
Toets “>>” indrukken. Op de display verschijnt “PoS0 ( )
Handwiel in normale draairichting draaien totdat het symbool “()” op de display verdwijnt, dan verder draaien totdat de referentiepositie (naaldpunt, bij omlaag gaan van de naald, ter hoogte van de bovenzijde van de steekplaat) bereikt wordt.
Toets “E” indrukken. De referentiepositie wordt opgeslagen. Op de display verschijnt “F- 171
Wanneer de referentiepositie niet is opgeslagen, verschijnt de volgende foutmelding op de display: “inF E3”. Het handwiel verder draaien, toets “E” indrukken en de voorafgaand beschreven procedure herhalen.
Posities 1 en 2 instellen
De referentiepositie is ingesteld (zie boven).
Parameter F-171 intoetsen.
Toets “E
Toets “>>” indrukken. Op de display verschijnt “1 xxx”= Parameterwaarde van pos. 1
Indien vereist, parameterwaarde * corrigeren. Gebruik hiertoe de toetsen “+”en“-” of verdraai het handwiel.
Toets “E” indrukken. Op de display verschijnt “2 xxx”= Parameterwaarde van pos. 2
Indien vereist, parameterwaarde * corrigeren. Gebruik hiertoe de toetsen “+”en“-” of verdraai het handwiel.
Toets “E” indrukken. Op de display verschijnt “1A xxx”= Parameterwaarde van pos. 1A
Indien vereist, parameterwaarde * corrigeren. Gebruik hiertoe de toetsen “+”en“-” of verdraai het handwiel.
Toets “E” indrukken. Op de display verschijnt “2A xxx”= Parameterwaarde van pos. 2A
Indien vereist, parameterwaarde * corrigeren. Gebruik hiertoe de toetsen “+”en“-” of verdraai het handwiel.
Toets “P” tweemaal indrukken. De instellingen worden afgesloten en de programmeermodus wordt verlaten.
Posities controleren, zie paragraaf 6.10.4.
*LETOP!De parameterwaarden voor de posities 1, 2, 1A en 2A zijn te
” indrukken. Op de display verschijnt “Sr2
vinden op het parameterblad (meegeleverd).
25
6.10.2.3 Posities instellen via het bedieningspaneel V820
Invoer van de code voor monteurmenu
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Alle stekkers dienen te zijn aangesloten op de regeling van de naaimachinemotor.
Toets “P” indrukken en ingedrukt houden.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten. Op de display verschijnt “C-0000
Toets “P” loslaten.
Codenr. 1907 met de cijfertoetsen 0 t/m 9 intoetsen.
Toets “E” indrukken. De eerste parameter in het monteursmenu
F-100 wordt weergegeven en het eerste cijfer daarvan k nippert.
Referentiepositie instellen
Na invoer van het codenummer toets “E” indrukken. De eerste parameter in het monteursmenu F-100 wordt weergegeven.
Met de toetsen 0 t/m 9 de parameter F-170 instellen.
Toets “E” indrukken. Op de display verschijnt “F-170 Sr1"
Toets “B” indrukken. Op de display verschijnt “F-170 PoS 0 ( )
Handwiel in normale draairichting draaien totdat het symbool “()” op de display verdwijnt, dan verder draaien totdat de referentiepositie (naaldpunt, bij omlaag gaan van de naald, ter hoogte van de bovenzijde van de steekplaat) bereikt wordt.
Toets “E” indrukken. De Referentiepositie wordt opgeslagen. Op de display verschijnt “F- 171
Wanneer de referentiepositie niet is opgeslagen, verschijnt de volgende foutmelding op de display: “InFo E3”. Het handwiel verder draaien, totdat de referentiepositie wordt bereikt.
Posities 1 en 2 instellen
De referentiepositie is ingesteld (zie boven).
Parameter “F-171” intoetsen.
Toets “E” indrukken. Op de display verschijnt “Sr2
Toets “B” indrukken. Op de display verschijnt “F 171 1 xxx”= Parameterwaarde van pos. 1
Indien vereist, parameterwaarde * corrigeren. Gebruik hiertoe de toetsen “+”en“-” of verdraai het handwiel.
Toets “E” indrukken. Op de display verschijnt “F 171 2 xxx”= Parameterwaarde van pos. 2
Indien vereist, parameterwaarde * corrigeren. Gebruik hiertoe de toetsen “+”en“-” of verdraai het handwiel.
Toets “E” indrukken. Op de display verschijnt “F 171 1A xxx”= Parameterwaarde van pos. 1A
Indien vereist, parameterwaarde * corrigeren. Gebruik hiertoe de toetsen “+”en“-” of verdraai het handwiel.
Toets “E” indrukken. Op de display verschijnt “F 171 2A xxx”= Parameterwaarde van pos. 2A
Indien vereist, parameterwaarde * corrigeren. Gebruik hiertoe de toetsen “+”en“-” of verdraai het handwiel.
Toets “P” tweemaal indrukken. De instellingen worden afgesloten en de programmeermodus wordt verlaten.
Posities controleren, zie paragraaf 6.10.4.
*LETOP!De parameterwaarden voor de posities 1, 2, 1A en 2A zijn te
vinden op het parameterblad (meegeleverd).
26
6.10.3 Posities instellen bij koppelingspositioneringsaandrijving VD552KV/6F82FA
Algemeen
De pulsgever bevat drie schijven: de binnenste ring (generatorwiel) met nokken is bestemd voor de toerentalregeling, de middelste, verstelbare ring 1 is voor de positie 1 en de buitenste, eveneens verstelbare ring 2 is voor de positie 2.
LET OP! Ga bij het verstellen van de positieschijven uiterst voorzichtig te
werk! Voorzichtig Gevaar op persoonlijk letsel! Erop letten dat de positieschijven en de pulsgeverring (binnenste ring) niet beschadigd raken.
1
2
LET OP! Alvorens de positieschijven te verstellen, steeds eerst de
hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten!
De draairichting van de naaimachinemotor is reeds correct ingesteld.
Deksel van pulsgever na losdraaien van de schroef verwijderen.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten.
Met toets S5 (in de regeling) de basispositie voor naald onder (LED 7 brandt) kiezen.
Pedaal kort voor voren bedienen.
Houdstand positie 1 (zie paragraaf 6.10.1) controleren.
Bevindt de naald zich niet in positie 1, de middelste schijf 1 voor positie 1 met de hoofdschakelaar in stand ‘0’ in de gewenste richting verdraaien.
Procedure herhalen totdat positie 1 ingesteld is.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten.
Met toets S5 (in de regeling) de basispositie voor naald boven (LED 8 brandt) kiezen.
Pedaal kort naar voren bedienen.
Houdstand positie 2 (zie paragraaf 6.10.1) controleren.
Bevindt de naald zich niet in positie 2, de buitenste schijf 2 voor positie 2, met de hoofdschakelaar in stand ‘0’ in de gewenste richting verdraaien.
Procedure herhalen totdat positie 2 ingesteld is.
Deksel van de pulsgever terugplaatsen en vastschroeven.
27
6.10.4 Positionering controleren
Positie 1
Hoofdschakelaar in stand ‘1’ zetten
Pedaal kortstondig naar voren bedienen en weer loslaten. De naald gaat naar positie 1.
Positie van de naald controleren
Positie 2
Pedaal eerst naar voren en vervolgens naar achter trappen en ingetrapt houden totdat de machine tot stilstand is gekomen. De naald gaat nu naar positie 2.
Positie van de naald controleren
Wanneer een of meerdere naaldposities niet met de gewenste posities zoals vermeld in paragraaf 6.10.1 overeenkomen, de instelling corrigeren zoals beschreven in paragraaf 6.10.2 resp. 6.10.3.
6.11 Machinespecifieke parameter instellen.
6.11.1 Algemeen
De functies van de regeling van de naaimachinemotor worden bepaald door de software en de instellingen voor de diverse parameters. Bij levering van de naaimachinemotor zijn de parameterwaarden door Efka ingesteld (preset-waarden). Voor elk model en type moeten enkele parameters via het monteursmenu alsmede het uitrustingsmenu worden gewijzigd om de regeling optimaal aan te passen aan de betreffende machine. De betreffende parameters staan vermeld in onderstaande tabel alsmede in het parameterblad (meegeleverd).
6.11.2 Autoselect
Autoselect­weerstand
1000 R (1000 Ohm)
De regelunit ‘herkent’ zelf middels meting aan de waarde van de autoselect-weerstand, die zich in de machine bevindt, welke machineserie aangesloten is. Door deze autoselect-functie worden de regelfuncties en preset-waarden ingesteld. Wanneer de regelunit geen of een ongeldige autoselect-weerstand detecteert, gaat de aandrijving in zogenaamde noodloopfunctie draaien, om beschadiging van de machine te voorkomen. Zie ook de gebruikshandleiding bij de ‘EFKA DA82GA’ resp. ‘EFKA 6F82FA’.
Modellen
367
Regelunit naaimachinemotor
DA82GA 6F82FA
Parameterblad
9800 130014 PB52 9800 321009 PB52
28
6.11.3 Tabel met machinespecifieke parameters voor de regelunits DA82GA en 6F82FA
De waarden van de volgende parameters moeten worden gewijzigd uitgaande van de preset-waarden.
De in te stellen waarde (x) zijn te vinden in parameterblad 9800 130014 PB52 resp. 9800 321009 PB52
(meegeleverd bij machine).
Parameter
F-111 F-112 F-113 F-117 F-123 F-124 F-136 F-153 F-171 ** F-180 ** F-182 ** F-190 F-192 F-194 F-196
* T = Parameter in monteursmenu, A = Parameter in uitrustingsmenu ** Niet bij regeling 6F82FA
*
T T T T T T T T T T T T T T T
Benaming
bovengrens van max. toerental Aanhechttoerental Afhechttoerental Toerental persvoetverstelling (DB2000) Stiksynchronisatietijd voor einde naad Afhechting Stiksynchronisatietoerental voor afhechten Snijsteek achterwaarts/voorwaarts Houdkracht bij stilstaande machine Naaldposities Aantal terugstelstappen Terugdraaien ON/OFF ON/OFF Inschakelhoek voor draadafsnijder Inschakelvertraging voor draadspanningslozing Inschakelvertraging voor draadafsnijder Functie van de beide draadspanningen bij lichten persvoet
LET OP! Wijzigingen van parameterwaarden dienen uiterst zorgvuldig te
worden doorgevoerd, omdat een verkeerd ingesteld regelunit kan leiden tot beschadiging van de machine! Via een master-reset kun­nen alle parameterwaarden w orden t eruggesteld naar de stand bij aflevering (preset-waarden). Zie paragraaf 6.12.
367
x x x x x x x x x x x x x x x
29
6.11.4 Parameterwaarden instellen via bedieningspaneel V810
Parameterwaarden in monteurmenu w ijzigen
Invoer van het codenummer voor het monteursmenu
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Alle stekkers dienen te zijn aangesloten op de regeling van de naaimachinemotor.
Toets “P” indrukken en ingedrukt houden.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten. Op de display verschijnt “C-0000”.
Toets “P” loslaten.
Codenr. 1907 intoetsen. Met de “+”en“-” toetsen kan de waarde van het knipperend cijfer worden gewijzigd. Met de toets “>>”kan naar het volgende cijfer worden gestapt.
Toets “E” indrukken. De eerste parameter in het monteursmenu
F-100 wordt weergegeven.
Parameters kiezen en w aarden w ijzigen
Metdetoetsen“+”en “-” kan de volgende resp. de vorige parameter worden gekozen.
Metdetoetsen“>>”, “+”en“-” kan de parameter direct worden ingetoetst.
Toets “E” indrukken. De waarde van de gekozen parameter wordt weergegeven.
Metdetoetsen“+”en“-” kan de parameterwaarde worden gewijzigd.
Toets “E” indrukken. De volgende parameter wordt weergegeven of toets “P” indrukken - dezelfde parameter wordt weergegeven.
Gewijzigde parameterw aarden opslaan
Toets “P” indrukken, de programmeermodus wordt afgesloten.
Een naaicyclus maken, d.w.z. het pedaal naar voren en vervolgens volledig terug trappen. De wijziging wordt opgeslagen.
Wanneer geen naad wordt gestikt, gaat de wijziging verloren.
Door opnieuw op de toets “P” te drukken, keert u terug naar de programmeermodus.
Parameterwaarden in uitrustingsmenu wijzigen
Invoer van het codenummer voor de uitrustingsmenu
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Alle stekkers dienen te zijn aangesloten op de regeling van de naaimachinemotor.
Toets “P” indrukken en ingedrukt houden.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten. Op de display verschijnt “C-0000”.
Toets “P” loslaten.
Codenr. 3112 intoetsen. Met de “+”en“-” toetsen kan de waarde van het knipperend cijfer worden gewijzigd. Met de toets “>>”kan naar het volgende cijfer worden gestapt.
Toets “E” indrukken. De eerste parameter in het uitrustingsmenu F-200 wordt weergegeven.
Zie verder onder “Parameters kiezen en waarden wijzigen
30
LET OP!
De gewijzigde parameterwaarden worden pas opgeslagen wanneer na het verlaten van de programmeermodus een complete naaicyclus wordt gemaakt, d.w.z. het pedaal naar voren en vervolgens volledig terug wordt getrapt. Wanneer de aandrijving direct na het verlaten van de programmeermodus wordt uitgeschakeld, gaan de wijzigingen verloren.
6.11.5 Parameterwaarden instellen via bedieningspaneel V820
Parameterwaarden in monteurmenu w ijzigen
Invoer van het codenummer voor het monteursmenu
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Alle stekkers dienen te zijn aangesloten op de regeling van de naaimachinemotor.
Toets “P” indrukken en ingedrukt houden.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten. Op de display verschijnt “C-0000
Toets “P” loslaten.
Codenr. 1907 via de cijfertoetsen 0 t/m 9 intoetsen.
Toets “E” indrukken. De eerste parameter in het monteursmenu
F-100 wordt weergegeven en het eerste cijfer knippert.
Parameters kiezen en w aarden w ijzigen
Na het intoetsen van het codenummer verschijnt de eerste paramet er F-100. Het eerste cijfer van het parameternummer knippert.
Het gewenste parameternummer via de cijfertoetsen 0 t/m 9 intoetsen.
Toets “E” indrukken. De waarde van de gekozen parameter wordt weergegeven.
Metdetoetsen“+”en“-” kan de parameterwaarde worden gewijzigd.
Toets “E” indrukken. De volgende parameter wordt weergegeven of toets “P” indrukken - dezelfde parameter wordt weergegeven.
Gewijzigde parameterw aarde opslaan
Toets “P” indrukken, de programmeermodus wordt afgesloten.
Een naaicyclus maken, d.w.z. het pedaal naar voren en vervolgens volledig terug trappen. De wijziging wordt opgeslagen.
Wanneer geen naad wordt gestikt, gaat de wijziging verloren.
Door opnieuw op de toets “P” te drukken, keert u terug naar de programmeermodus.
31
Parameterwaarden in uitrustingsmenu wijzigen
Invoer van het codenummer voor de uitrustingsmenu
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Alle stekkers dienen te zijn aangesloten op de regeling van de naaimachinemotor.
Toets “P” indrukken en ingedrukt houden.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten. Op de display verschijnt “C-0000”.
Toets “P” loslaten.
Codenr. 3112 via de cijfertoetsen 0 t/m 9 intoetsen.
Toets “E” indrukken. De eerste parameter in het uitrustingsmenu F-200 wordt weergegeven.
Zie verder onder “Parameters kiezen en waarden wijzigen
LET OP!
De gewijzigde parameterwaarden worden pas opgeslagen wanneer na het verlaten van de programmeermodus een complete naad wordt gestikt, d.w.z. het pedaal naar voren en vervolgens volledig terug wordt getrapt. Wanneer de aandrijving direct na het verlaten van de programmeermodus wordt uitgeschakeld, gaan de wijzigingen verloren.
6.11.6 Tabel - machinespecifieke parameters van regelunit 6F82FA
Zie paragraaf 6.11.3
LET OP!
Wijzigingen van parameterwaarden dienen uiterst zorgvuldig te worden doorgevoerd, omdat een verkeerd ingesteld regelunit k an leiden tot beschadiging van de machine! Via een master-reset kunnen alle parameterwaarden worden teruggesteld naar de stand bij aflevering (preset-waarden). Zie paragraaf 6.12.
32
6.11.7 Parameterwaarden instellen bij regelunit 6F82FA
Parameterwaarden in monteurmenu w ijzigen
Invoer van het codenummer voor het monteursmenu
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Alle stekkers dienen te zijn aangesloten op de regeling van de naaimachinemotor.
Toets “P” indrukken en ingedrukt houden.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten. Op de display verschijnt “Cod
Toets “P” loslaten.
Codenr. 190 intoetsen. Met de “+”en“-” toetsen kan de waarde van het knipperend cijfer worden gewijzigd. Met de toets “>>” kan naar het volgende cijfer worden gestapt.
Toets “E” indrukken. De eerste parameter in het monteursmenu
F-100 wordt weergegeven.
Parameters kiezen en w aarden w ijzigen
Metdetoetsen“+”,“-”en“>>” de parameter kiezen.
Toets “E” indrukken. De waarde van de gekozen parameter wordt weergegeven.
Metdetoetsen“+”en“-” kan de parameterwaarde worden gewijzigd.
Toets “E” indrukken. De volgende parameter wordt weergegeven of toets “P” indrukken - dezelfde parameter wordt weergegeven.
Gewijzigde parameterw aarden opslaan
Toets “P” indrukken, de programmeermodus wordt afgesloten.
Een naaicyclus maken, d.w.z. het pedaal naar voren en vervolgens volledig terug trappen. De wijziging wordt opgeslagen.
Wanneer geen naad wordt gestikt, gaat de wijziging verloren.
Door opnieuw op de toets “P” te drukken, keert u terug naar de programmeermodus.
Parameterwaarden in uitrustingsmenu wijzigen
Invoer van het codenummer voor de uitrustingsmenu
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Alle stekkers dienen te zijn aangesloten op de regeling van de naaimachinemotor.
Toets “P” indrukken en ingedrukt houden.
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten. Op de display verschijnt “Cod”.
Toets “P” loslaten.
Codenr.
311 intoetsen. Met de “+”en“-” toetsen kan de waarde van
het knipperend cijfer worden gewijzigd. Met de toets “>>” kan naar het volgende cijfer worden gestapt.
Toets “E” indrukken. De eerste parameter in het uitrustingsmenu F-200 wordt weergegeven.
Zie verder onder “Parameters kiezen en waarden wijzigen
LET OP!
De gewijzigde parameterwaarden worden pas opgeslagen wanneer na het verlaten van de programmeermodus een complete naad wordt gestikt, d.w.z. het pedaal naar voren en vervolgens volledig terug wordt getrapt. Wanneer de aandrijving direct na het verlaten van de programmeermodus wordt uitgeschakeld, gaan de wijzigingen verloren.
33
6.12 Master-reset
Via de master-reset worden alle parameterwaarden teruggesteld naar de stand bij aflevering (preset-waarden).
Hoofdschakelaar in stand ‘0’ zetten.
Toets “P” indrukken en hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten..
Toets “P” loslaten.
Codenummer “1907” intoetsen. Zie paragraaf 6.10.2 resp. 6.10.5.
Toets “E” indrukken. De parameter F-100 wordt weergegeven.
Toets “E” indrukken. De waarde van de parameter F-100 wordt weergegeven.
De waarde op 170 instellen.
Toets “P” tweemaal indrukken.
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Even wachten en vervolgens de hoofdschakelaar weer in de stand ‘1’ zetten. Alle parameters, m.u.v. 111, 161, 170, 171 en 190 t/m 193, hebben weer de af fabriek ingestelde preset-waarde.
LET OP! Bij een master-reset worden een aantal parameters, zoals
F-111 (max. toerental) niet gereset. Alle machinespecifieke parameters dienen aan de hand van het parameterblad opnieuw te w orden ingesteld. Zie paragraaf 6.11.
34
6.13 Trafo naailampje aansluiten (optioneel)
21
Netstekker van de speciaalnaaimachine uit de contactdoos trekken!
Netsnoer 1 van de trafo van het naailampje via kabelgoot 2 naar de hoofdschakelaar leiden.
Aansluiten aan de netzijde van de hoofdschakelaars (resp. motorveiligheidsschakelaar). Zie aansluitschema 9800 139001, 9800 129002 B resp. 9800 169002 B.
Label met veiligheidsrichtlijn aan de voorzijde op de hoofdschakelaar plakken.
Wanneer de trafo voor het naailampje wordt aangesloten op een krachtstroomnet (3x 380 - 415 V), dient tevens de massa voorhanden te zijn.
LET OP!
De trafo voor het naailampje is rechtstreeks op het lichtnet aangesloten en blijft onder spanning staan ook wanneer de hoofdschakelaar in de stand ‘0’ wordt gezet. Werkzaamheden aan de trafo van het naailampje, bijv. het vervangen van de zekering, mogen dan ook uitsluiten worden verricht nadat de stekker uit de contactdoos is getrokken.
35
7. Pneumatische aansluiting
LET OP!
Een storingsvrije werking van de pneumatische delen is alleen gegarandeerd wanneer de netdruk 8 à 10 bar bedraagt.
De werkdruk van de speciaal-naaimachine bedraagt 6 bar.
Pneumatiek-aansluitset
Onder bestelnr. 0797 003031 is een pneumatiek-aansluitset voor onderstellen met Reduceerventiel verkrijgbaar.
Deze set bestaat uit de volgende onderdelen:
- aansluitslang, 5 m (Ø = 9 mm)
- slangtules en slangbinders
- koppelblok en koppelstekker
Reduceerventiel aansluiten
Reduceerventiel 1 met montagehoek, schroeven en lip aan onderstel bevestigen.
Reduceerventiel met aansluitslang 5 (Ø = 9 mm) en slangkoppeling R1/4" op het persluchtnet aansluiten.
Reduceerventiel op het machinebovendeel aansluiten
Deksel 6 losschroeven.
Slang 3 (meegeleverd) op het verdeelblok in het machinebovendeel aansluiten.
Deksel 6 weer vastschroeven.
Werkdruk instellen
De bedrijfsdruk bedraagt 6 bar. Deze druk kan worden afgelezen op manometer 4.
Voor het instellen van de werkdruk hendel 2 omhoog trekken en draaien. Druk verhogen = hendel 2 met de klok mee draaien Druk verlagen = hendel 2 tegen de klok in draaien
36
1
2
3
6
4
8
2
10
4
5
3
6
37
8. Smering
1
Voorzichtig Gevaar op persoonlijk letsel!
Olie kan huidirritatie veroorzaken. Vermijd langdurig huidcontact. Grondig wassen na contact.
LET OP!
Het werken met en de afvoer van minerale olie is onderhavig aan wettelijke regelingen. Breng afgewerkte olie naar een erkend verzamelpunt. Spaar het milieu. Let erop dat u geen olie morst.
Gebruik voor het smeren van uw speciaal-naaimachine uitsluitend smeerolie DA-10 of equivalent met de volgende specificatie:
viscositeit bij 40 °C: 10 mm²/s
ontvlammingspunt: 150° C
DA-10 is te bestellen bij uw DÜRKOPP ADLER AG dealer onder vermelding van de volgende bestelnummers:
250 ml fles: 9047 000011 1 l fles: 9047 000012 2 l fles: 9047 000013 5 l fles: 9047 000014
23
38
Smering van het machinebovendeel (eerste vulling) N.B.: Alle lekkatoentjes en viltdelen van het bovendeel zijn af fabriek
gedrenkt in olie. Deze olie wordt teruggevoerd naar oliereservoir 1. Reservoir niet te vol maken.
Olie in oliereservoir 1 tot aan merkteken “min.” bijvullen.
Grijpersmering
Machinebovendeel omhoogklappen.
Het andere oliereservoir via nippel 2 tot aan het merkteken “max.” met olie vullen. Het oliepeil controleren via kijkvenster 3.
9. Naaitest
Na afronding van de plaatsingswerkzaamheden moet een naaitest worden uitgevoerd.
Netstekker in contactdoos steken.
Voorzichtig Gevaar op persoonlijk letsel!
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten. Boven- en onderdraad alleen bij uitgeschakelde naaimachine insteken.
Spoeldraad insteken (zie gebruikshandleiding, paragraaf 6.5).
Hoofdschakelaar in de stand ‘1’ zetten.
Persvoet lichten en blokkering in deze stand (zie gebruikshandleiding, paragraaf 6.10).
Spoel op lage snelheid opwikkelen.
Hoofdschakelaar in de stand ‘0’ zetten.
Boven- en onderdraad insteken (zie gebruikshandleiding, paragraaf 6.1 en 6.6).
Te verwerken werkstuk kiezen.
Naaitest eerst op lage en vervolgens op steeds hoger wordende snelheid uitvoeren.
Controleren of de naden conform de eisen zijn . Wanneer dit niet het geval is, draadspanning wijzigen (zie gebruikshandleiding, paragraaf 6.2, 6.4 en 6.7). Indien vereist, ook de in de servicehandleiding vermelde instellingen controleren en, indien nodig, corrigeren.
39
Ruimte voor aantekeningen:
40
Loading...