Yamaha YN50FU, YN50FMU User Manual [nl]

Yamaha YN50FU, YN50FMU User Manual

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.

HANDLEIDING

YN50FU

YN50FMU

2AC-F8199-D4

DAU46091

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.

INLEIDING

DAU10114

Welkom in de wereld van Yamaha!

Als eigenaar van de YN50FU/YN50FMU profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.

Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YN50FU/YN50FMU. De Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.

De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.

Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.

DWA12412

WAARSCHUWING

Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU10134

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:

 

 

 

 

Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op

 

 

 

 

persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of

 

 

 

 

overlijden te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-

 

WAARSCHUWING

 

 

 

sulteren in ernstig letsel of overlijden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-

 

LET OP

 

 

 

 

de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OPMERKING

De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken

 

of verhelderen.

 

 

 

 

 

*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAUM1012

YN50FU/YN50FMU

HANDLEIDING ©2013 door MBK INDUSTRIE

1e uitgave, juni 2013 Alle rechten voorbehouden

Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik

zonder schriftelijke toestemming van MBK INDUSTRIE

is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Frankrijk.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE..............

1-1

VOOR UW VEILIGHEID –

 

Klepspeling ...................................

6-15

Andere aandachtspunten voor

 

CONTROLES VOOR HET RIJDEN

...4-1

Banden .........................................

6-15

veilig rijden ..................................

1-5

 

 

Gietwielen .....................................

6-17

 

 

GEBRUIK EN BELANGRIJKE

 

Vrije slag van voorremhendel

 

BESCHRIJVING ................................

2-1

RIJ-INFORMATIE ..............................

5-1

controleren ................................

6-18

Aanzicht linkerzijde.........................

2-1

Starten van een koude motor .........

5-1

Vrije slag van achterremhendel

 

Aanzicht rechterzijde ......................

2-2

Wegrijden ........................................

5-2

afstellen .....................................

6-18

Bedieningen en instrumenten.........

2-3

Sneller en langzamer rijden.............

5-2

Controleren van voorremblokken

 

 

 

Remmen..........................................

5-3

en achterremschoenen ............

6-19

WERKING VAN DE

 

Tips voor een zuinig

 

Controleren van

 

BEDIENINGSELEMENTEN EN

 

brandstofverbruik ........................

5-3

remvloeistofniveau ....................

6-19

INSTRUMENTEN ..............................

3-1

Inrijperiode ......................................

5-4

Remvloeistof verversen ................

6-20

Contactslot/stuurslot......................

3-1

Parkeren..........................................

5-4

Kabels controleren en smeren......

6-21

Controleen

 

 

 

Controleren en smeren van

 

waarschuwingslampjes...............

3-2

PERIODIEK ONDERHOUD EN

 

gasgreep en gaskabel...............

6-21

Multifunctioneel display .................

3-3

AFSTELLINGEN ................................

6-1

Vooren achterremhendel

 

Stuurschakelaars............................

3-6

Periodiek onderhoudsschema voor

smeren ......................................

6-21

Voorremhendel ...............................

3-7

het uitstootcontrolesysteem ........

6-2

Middenbok controleren en

 

Achterremhendel ............................

3-7

Algemeen smeeren

 

smeren ......................................

6-22

Tankdop .........................................

3-8

onderhoudsschema.....................

6-3

Voorvork controleren ....................

6-22

Brandstof........................................

3-8

Verwijderen en aanbrengen van het

Stuursysteem controleren ............

6-23

Overloopslang brandstoftank.......

3-10

stroomlijnen framepaneel..........

6-7

Controleren van wiellagers ...........

6-23

Uitlaatkatalysator..........................

3-10

Bougie controleren..........................

6-8

Accu..............................................

6-24

Kickstarter ....................................

3-11

Motorolie en olie-aanzuigzeef .........

6-9

De zekering vervangen .................

6-25

Zadel.............................................

3-11

Eindoverbrengingsolie ..................

6-12

Koplampgloeilamp vervangen ......

6-26

Opbergcompartiment ...................

3-12

Koelvloeistof..................................

6-13

Gloeilamp in voorste

 

Bagagehaak .................................

3-12

Vervangen van het

 

richtingaanwijzer vervangen......

6-27

 

 

luchtfilterelement en reinigen

 

Een richtingaanwijzergloeilamp

 

 

 

van de aftapslang ......................

6-14

of de gloeilamp in remlicht/

 

 

 

De vrije slag van de gasgreep

 

achterlicht vervangen................

6-28

 

 

controleren.................................

6-15

Kentekenverlichting ......................

6-29

INHOUDSOPGAVE

Parkeerlichtgloeilamp

 

vervangen .................................

6-29

Problemen oplossen .....................

6-30

Storingzoekschema’s....................

6-31

VERZORGING EN STALLING VAN

 

DE SCOOTER ....................................

7-1

Matkleur, let op ...............................

7-1

Verzorging .......................................

7-1

Stalling.............................................

7-3

SPECIFICATIES.................................

8-1

GEBRUIKERSINFORMATIE..............

9-1

Identificatienummers .......................

9-1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

DAUT1019

1Wees een verantwoordelijke eigenaar

Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.

Scooters zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze scooter te gaan rijden.

Hij of zij moet:

Door een competente informatiebron grondig zijn ingelicht over alle aspecten van scooterrijden.

Zich houden aan de waarschuwingen en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.

Grondig getraind zijn in veilige en correcte rijtechnieken.

Gebruikmaken van professionele technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.

Ga nooit rijden met een scooter zonder passende rijopleiding of instructies. Neem rijlessen. Beginners moeten les krijgen van een gediplo-

meerd instructeur. Neem contact op met een bevoegde scooterdealer voor informatie over rijlessen bij u in de buurt.

Veilig rijden

Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.

Deze scooter is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.

OPMERKING

Hoewel deze scooter is gebouwd voor het vervoeren van de bestuurder en een passagier, dient u altijd de lokale weten regelgeving na te leven.

Het niet opmerken en herkennen van scooters door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/scooterongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat

blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.

Dus:

Draag een jack in felle kleuren.

Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.

Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.

Pleeg nooit onderhoud aan een scooter zonder voldoende kennis. Neem contact op met een bevoegde scooterdealer voor informatie over het basisonderhoud van een scooter. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.

Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.

Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw scooter alleen uit aan ervaren scooterrijders.

1-1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.

We raden aan om het scooterrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de scooter en zijn bediening.

Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.

Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.

Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.

De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.

De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.

De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.

Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.

Deze scooter is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off-road- gebruik.

Beschermende uitrusting

Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.

Draag altijd een goedgekeurde helm.

Draag ook een vizier of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslech-

teren, waardoor u gevaren mogelijk te 1 laat opmerkt.

Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.

Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.

Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.

De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.

Voorkom koolmonoxidevergiftiging

De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.

1-2

VEILIGHEIDSINFORMATIE

Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het

1koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.

Laat de motor niet binnen draaien. Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.

Laat de motor niet draaien in slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.

Laat de motor niet buiten draaien op plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.

Beladen

Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van

de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw scooter:

Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.

Maximale belasting:

163 kg (359 lb)

Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:

Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag en zo dicht mogelijk bij de scooter liggen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.

Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de

scooter zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.

Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.

Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.

Deze machine is niet ontworpen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.

Originele Yamaha accessoires

De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.

Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha acces-

1-3

VEILIGHEIDSINFORMATIE

soires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geenstalleerd door een Yamaha dealer.

In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets

Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerpof bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine.

Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.

Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken

om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.

Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.

Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.

Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder

en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen 1 van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van

het elektrisch systeem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.

In de handel verkrijgbare banden en velgen

De banden en velgen die bij uw scooter werden geleverd zijn ontworpen om de mogelijkheden van de machine te ondersteunen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-15 voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.

De scooter vervoeren

Volg de onderstaande instructies als u de scooter in een ander voertuig wilt vervoeren.

Verwijder alle loszittende voorwerpen van de scooter.

1-4

VEILIGHEIDSINFORMATIE

Zorg dat het voorwiel recht naar voren wijst op de aanhanger of de laadvloer en zet het wiel vast in een goot om be-

1weging te voorkomen.

Zet de scooter vast met spanbanden of andere geschikte banden aan stevige delen van de scooter, zoals het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de plaats voor de spanbanden zorgvuldig om te voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak veroorzaken.

Zorg indien mogelijk dat de vering iets door de spanbanden wordt ingedrukt, zodat de scooter tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.

DAU57600

Andere aandachtspunten voor veilig rijden

Geef duidelijk richting aan wanneer u een bocht neemt.

Op een nat wegdek kan remmen uiterst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.

Minder snelheid bij het naderen van een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.

Wees voorzichtig bij het passeren van geparkeerde auto’s. Een bestuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.

Spoorwegovergangen, tramrails, ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schuiven.

De remblokken of remvoeringen kunnen nat worden bij het wassen van de scooter. Controleer de remmen na het wassen van de scooter, voordat u gaat rijden.

Draag steeds een helm, handschoenen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.

Vervoer op uw scooter niet te veel bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel. Gebruik degelijke snelbinders om bagage aan de bagagedrager vast te binden (indien het voertuig is voorzien van een bagagedrager). Losse bagage beïnvloedt de stabiliteit van de scooter en kan uw aandacht afleiden van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)

1-5

BESCHRIJVING

DAU10411

Aanzicht linkerzijde

2

1.Opbergcompartiment (pagina 3-12)

2.Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-12)

3.Stelmoer vrije slag remhendel

4.Aftapplug versnellingsbakolie (pagina 6-12)

5.Kickstarter (pagina 3-11)

6.Luchtfilterelement (pagina 6-14)

7.Olieaftapplug (pagina 6-9)

8.Voorremblokken (pagina 6-19)

2-1

BESCHRIJVING

DAU10421

Aanzicht rechterzijde

2

1.

Handgreep (pagina 5-2)

9. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-13)

2.

Tankdop (pagina 3-8)

10.Motoroliepeilstok (pagina 6-9)

3.

Zadel (pagina 3-11)

11.Middenbok (pagina 6-22)

4.Accu (pagina 6-24)

5.Zekeringen (pagina 6-25)

6.Dop koelvloeistofreservoir (pagina 6-13)

7.Bagagehaak (pagina 3-12)

8.Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)

2-2

BESCHRIJVING

DAU10431

Bedieningen en instrumenten

2

1.Achterremhendel (pagina 3-7)

2.Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-6)

3.Multifunctioneel display (pagina 3-3)

4.Schakelaar rechterstuurzijde (pagina 3-6)

5.Gasgreep (pagina 6-15)

6.Voorremhendel (pagina 3-7)

2-3

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAU10462

Contactslot/stuurslot

3

Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.

DAUS1382

ON “

Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom, de instrumentenverlichting en het achterlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.

OPMERKING

De koplamp en het achterlicht gaan automatisch branden wanneer de motor wordt gestart.

DAU47792

(uit)

Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

DWA15351

WAARSCHUWING

Draai de sleutel onder het rijden nooit naar “” of “”. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.

DAUM3120

LOCK “

Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

Om het stuur te vergrendelen

1.Drukken.

2.Draaien.

1.Draai het stuur helemaal naar links.

2.Druk de sleutel in vanuit de stand “” en draai deze dan naar “”, waarbij u de sleutel ingedrukt houdt.

3.Neem de sleutel uit.

Om het stuur te ontgrendelen

1.Drukken.

2.Draaien.

Druk de sleutel in en draai deze dan naar “”, waarbij u de sleutel ingedrukt houdt.

3-1

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAU49394

Controleen waarschuwingslampjes

1.Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “

2.Controlelampje grootlicht “

3.Controlelampje richtingaanwijzers “

4.Waarschuwingslampje brandstofniveau “

5.Waarschuwingslampje motorstoring “

DAU11021

Controlelampje richtingaanwijzers “

Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.

DAU11081

Controlelampje grootlicht “

Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.

DAUM2792

Waarschuwingslampje brandstofniveau “

Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 0.9 L (0.24 US gal, 0.20 Imp.gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Als het waarschuwingslampje niet oplicht wanneer u de sleutel naar “” draait, of als het waarschuwingslampje blijft branden, laat het elektrisch circuit dan controleren door een Yamaha-dealer.

DAUM2782

Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “

Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Als het waarschuwingslampje niet meteen oplicht wanneer u de sleutel naar “” draait, of als het waarschuwingslampje blijft branden, laat het elektrisch circuit dan controleren door een Yamaha-dealer.

 

 

DCA10022

 

LET OP

 

 

 

 

Laat de motor niet draaien terwijl deze

 

oververhit is.

3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OPMERKING

Bij machines met een of meer radiatorkoelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistoftemperatuur in de radiator.

Als de motor oververhit raakt, staan op pagina 6-32 nadere instructies vermeld.

DAU54432

Waarschuwingslampje motorstoring “

Dit waarschuwingslampje begint te knipperen of blijft branden wanneer een elektrisch systeem dat de motorwerking controleert, defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren.

3-2

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

Het elektrisch circuit voor het waarschu-

DAUM3130

 

 

wingslampje controleert u door de sleutel

Multifunctioneel display

 

 

 

naar “ ” te draaien. Het waarschu-

 

 

wingslampje moet enkele seconden oplich-

 

 

ten en dan uitgaan.

 

 

 

Als het waarschuwingslampje niet oplicht

 

 

wanneer u de sleutel naar “

” draait, of als

 

 

het waarschuwingslampje

blijft branden,

 

3

laat het elektrisch circuit dan controleren

 

door een Yamaha-dealer.

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Klok

 

 

 

2. Snelheidsmeter

 

 

 

3. Brandstofniveaumeter

 

 

 

4. Indicator olieverversing “OIL CHANGE”

 

 

 

5. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre-

 

 

 

serve

 

 

 

6. “RESET/SELECT”-toets

 

 

 

OPMERKING

 

 

 

Het multifunctionele display voert geduren-

 

 

 

de drie seconden een zelftest uit om het

 

 

 

elektrische circuit te controleren.

 

 

 

De weergave van de snelheidsmeter

 

 

 

gaat van 0 naar 80 en vervolgens van

 

 

 

80 naar 0 in kilometers. Als de snel-

 

 

 

heidsmeter op mijlen is ingesteld, gaat

 

 

 

de weergave van 0 naar 50 en vervol-

 

 

 

gens van 50 naar 0.

Alle LCD-segmenten en waarschuwingslampjes lichten op en doven dan weer.

DWA12313

WAARSCHUWING

Zet de machine stil voordat u wijzigingen aanbrengt in de instellingen van het multifunctionele display. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.

Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:

een digitale klok

een digitale snelheidsmeter (die de actuele rijsnelheid aangeeft)

een kilometerteller (die de totale afgelegde afstand toont)

een ritteller (die de afgelegde afstand toont sinds de teller het laatst werd teruggesteld op nul)

een ritteller voor brandstofreserve (die de afstand aangeeft die wordt afgelegd op de brandstofreserve)

een indicator voor olieverversing (die aangeeft wanneer de motorolie moet worden ververst)

een brandstofniveaumeter

een voorziening voor zelfdiagnose

3-3

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

OPMERKING

Vergeet niet de sleutel naar “” te draaien voordat u de “RESET/SE- LECT”-toets gebruikt.

Alleen voor Groot-Brittannië: Om te wisselen tussen de kilometeren mijlenweergave van de snelheidsmeter en kilometerteller/ritteller houdt u de “RESET/SELECT”-toets ten minste acht seconden ingedrukt met het contactslot op “”.

De klok op tijd zetten:

1.Selecteer de kilometerteller en houd de “RESET/SELECT”-toets ten minste drie seconden ingedrukt.

2.Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET/SE- LECT”-toets om de uren in te stellen.

3.Om de minutenaanduiding te wijzigen, houdt u de “RESET/SELECT”-toets ten minste drie seconden ingedrukt.

4.Als de minutenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET/SE- LECT”-toets om de minuten in te stellen.

5.Houd de “RESET/SELECT”-toets ten minste drie minuten ingedrukt om de klok te starten.

OPMERKING

Nadat de klok op tijd is gezet, moet de “RE- SET/SELECT”-toets ten minste drie seconden ingedrukt worden gehouden voordat de sleutel naar “” wordt gedraaid, anders geeft de klok niet de juiste tijd aan.

Kilometertelleren rittellermodus

Door indrukken van de “RESET/SELECT“- toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP”, in de onderstaande volgorde:

ODO → TRIP → ODO

3

RESET/

SELECT

RESET/

SELECT

Als de indicator brandstofniveau aangaat (zie pagina 3-2), wisselt de weergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller- modus “TRIP F” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de toets “RESET/SELECT“ gewisseld tussen de diverse weergaven van de ritteller en kilometerteller, in de onderstaande volgorde: TRIP F → ODO → TRIP → TRIP F

3-4

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

telkens na 3000 km (1800 mi) branden, om zo aan te geven dat het tijd is om de motorolie te verversen. (Zie pagina 6-9.)

 

 

 

 

 

RESET/

 

 

RESET/

 

 

 

 

 

SELECT

 

 

SELECT

 

 

 

 

 

 

 

 

RESET/

 

3

 

 

 

 

 

SELECT

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Om een ritteller terug te stellen, selecteert u deze door op de “RESET/SELECT”-toets te drukken, deze los te laten en daarna de toets ten minste drie seconden ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserveritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.

OPMERKING

Het display kan niet worden teruggesteld naar “TRIP F” nadat de “RESET/SELECT”- toets is ingedrukt.

Indicator olieverversing “OIL CHANGE”

Deze indicator gaat aan zodra de eerste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 3000 km (1800 mi). Vervolgens gaat de indicator

Brandstofniveaumeter

De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als er nog slechts twee segmenten naast “E” zijn overgebleven, gaat de indicator brandstofniveau branden. Vul zo snel mogelijk brandstof bij.

OPMERKING

Het displaysegment met de letter ‘E’ (leeg) blijft doorlopend branden en is geen indicator van het brandstofniveau in de tank.

Zelfdiagnosesysteem

Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het elektrische circuit van de brandstofregeling.

Bij een probleem in het elektrische circuit van de brandstofregeling gaan alle LCDsegmenten van de brandstofmeter en de indicator brandstofniveau afwisselend knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha-dealer de machine te controleren.

3-5

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAU1234F

Stuurschakelaars

Links

1.Dimlichtschakelaar “ /

2.Richtingaanwijzerschakelaar “/

3.Claxonschakelaar “

Rechts

 

DAU12401

Dimlichtschakelaar “ /

Zet deze schakelaar op “

” voor groot-

licht en op “ ” voor dimlicht.

DAU12461

Richtingaanwijzerschakelaar “/

Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan 3 te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.

DAU12501

Claxonschakelaar “

Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.

DAUM1133

Startknop “

Druk bij bekrachtigde voorof achterrem deze knop in om de motor via de startmotor te starten. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.

1. Startknop “

3-6

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAUS2012

DAUS1962

Het gekoppelde remsysteem functio-

Voorremhendel

Achterremhendel

neert niet als alleen de voorrem wordt

 

 

 

 

bekrachtigd.

3

1. Voorremhendel

1. Voorremhendel

De voorremhendel bevindt zich aan de rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel naar de gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.

Dit model is uitgerust met een gekoppeld remsysteem.

Aangezien dit systeem mechanisch is, kunt u extra vrije slag voelen in de voorremhendel als de achterremhendel wordt aangetrokken. Zie “Achterremhendel” voor gedetailleerde informatie over het gekoppelde remsysteem.

De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen. Dit model is uitgerust met een gekoppeld remsysteem.

Wanneer u aan de achterremhendel trekt, wordt de achterrem en een gedeelte van de voorrem bekrachtigd. Trek beide remhendels tegelijkertijd aan voor maximale remkracht.

OPMERKING

Daar het gekoppelde remsysteem mechanisch is, kunt u extra vrije slag voelen in de voorremhendel als de achterremhendel wordt aangetrokken.

3-7

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

DAU13193

Tankdop

1. Tankdop

Om de tankdop te verwijderen

1.Open het zadel. (Zie pagina 3-11.)

2.Draai de tankdop naar links en trek hem los.

Om de tankdop aan te brengen

1.Steek de tankdop in de tankopening en draai de tankdop rechtsom.

2. Sluit het zadel.

DWA11092

WAARSCHUWING

Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.

DAU13222

Brandstof

Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.

DWA10882

WAARSCHUWING

Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te 3 voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.

1.Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.

2.Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.

3-8

WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN

3

1.Vulopening brandstoftank

2.Maximaal brandstofniveau

3.Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan aantasten. [DCA10072]

4.Draai de tankdop stevig vast.

DWA15152

WAARSCHUWING

Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid

terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.

DAU54601

Voorgeschreven brandstof:

Loodvrije superbenzine (Gasohol (E10) acceptabel)

Inhoud brandstoftank:

5.4 L (1.43 US gal, 1.19 Imp.gal)

Hoeveelheid reservebrandstof (als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden):

0.9 L (0.24 US gal, 0.20 Imp.gal)

DCA11401

LET OP

Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.

Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van loodvrije superbenzine met een octaangetal van RON 95 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk. Door

loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.

Gasohol

Er bestaan twee typen gasohol: gasohol met ethanol en gasohol met methanol. Gasohol met ethanol kan worden gebruikt, mits het ethanolgehalte niet hoger is dan 10% (E10). Gasohol met methanol wordt niet aangeraden door Yamaha aangezien deze schade kan toebrengen aan het brandstofsysteem of problemen kan opleveren met de voertuigprestaties.

3-9

Loading...
+ 54 hidden pages